Een Constructieve Relatie?
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Een constructieve relatie? Nederland en China – 1971-1985 Rick Otten 10136223 [email protected] Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Begeleider: Dr. R. van Dijk Datum: 17 juli 2015 Voor Opa Vriend * 20 januari 1920 - † 5 december 2013 “Rick, gebruik je talenten!” Inhoudsopgave Inleiding 1 1. Een langverwachte toenadering – 1971-1973 6 2. Consolideren en concretiseren - 1974-1978 16 3. Hoogtepunten – 1978-1980 26 4. De Taiwan-order – 1980-1981 35 5. Van dieptepunt naar herstel – 1981-1985 45 Conclusie 56 Literatuurlijst 62 Inleiding Op 17 juli, in het jaar 1656, arriveerde een gezantschap van de Verenigde Oost-Indische Compagnie voor de poorten van de hoofdstad van het Rijk van het Midden. De reis van Canton, een grote havenstad in Zuid-China, naar Peking duurde ruim vier maanden maar kende een grote vertraging omdat het gezantschap zeven maanden in Canton moest wachten op goedkeuring vanuit de hoofdstad.1 Dat de VOC naar het hof kwam was opmerkelijk aangezien de compagnie nog niet eerder direct contact had gelegd met Peking. Aan de hand van dit bezoek vond voor het eerst direct contact plaats tussen Nederland, toentertijd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, en China. De betrekkingen tussen Nederland en China kennen dus een lange geschiedenis. Toen in 1949 de Volksrepubliek China werd uitgeroepen door de Chinese communisten begreep Nederland snel dat de machtsverhoudingen in dit land blijvend waren veranderd. In 1950 werd daarom overgegaan tot juridische erkenning van de Volksrepubliek waarna in 1954 daadwerkelijk diplomatieke relaties werden gestart op het niveau van zaakgelastigden. Nederland is weliswaar goed bekend met ‘Made in China’, maar over Nederland en China is betrekkelijk weinig geschreven door historici. Over de VOC en China is inmiddels een boek verschenen met de titel Barbaren, rebellen en mandarijnen van Aad van Amstel.2 Over Nederland en China tijdens de Qing-dynastie (1644-1911) is inmiddels ook geschreven door Willy van de Walle.3 Een ander boek over de betrekkingen tussen Nederland en China is geschreven door historicus Leonard Blussé en journalist Floris-Jan van Luyn met de titel China en de Nederlanders. Geschiedenis van de Nederlands-Chinese betrekkingen 1600-2007 Dit boek is duidelijk als handboek bedoeld. Dat blijkt vooral uit de beschrijvende aard in combinatie met een chronologische aanpak in de hoofdstukken. Daarbij heeft het boek van Blussé en Van Luyn een luchtige en oppervlakkige benadering. Dit is ongetwijfeld bedoeld om een zo breed mogelijk lezerspubliek te bereiken, maar het buitenlands beleid van Nederland ten opzichte van China komt niet specifiek aan bod. Wat er gebeurde staat in dit boek weliswaar beschreven, maar niet waarom en hoe. Hier lijkt een 1 Leonard Blussé, Inleiding bij Johan Nieuhoffs Gezantschap aan den Tartarischen Cham (Franeker 1991) 24. 2 Aad van Amstel, Barbaren, rebellen en mandarijnen. De VOC In De Slag Met China In De Gouden Eeuw (Amsterdam 2011). 3 Willy vande Walle ed., The history of the relations between the Low Countries and China in the Qing Era (1644- 1911) (Leuven 2003). 1 mogelijkheid voor nieuw onderzoek te liggen, een duidelijke aanwijzing dat er sprake is van een leemte in het onderzoeksgebied waarin mijn onderzoek een rol zou kunnen spelen. Een tweede publicatie is De dans van de leeuw en de draak, geschreven door een journalist, Yvonne van der Heijden, die tussen 1991 en 1999 correspondent was voor het Financieel Dagblad in Peking. In haar boek richt zij zich vooral op de handelsbetrekkingen met als tijdsperiode 1550-2010. Het boek kent veel beschrijvingen van gebeurtenissen en feiten, aangevuld met achtergrondinformatie. Hierdoor zijn er veel belangrijke verwijzingen naar andere secundaire literatuur. Wel is bij deze publicatie vooral sprake van (serieus) journalistiek werk. Veel verwijzingen bestaan namelijk uit krantenberichten die ze vaak zelf had geschreven voor het FD. Ook lijkt het erop dat ze vooral lezers een overzicht wil bieden van wat er is gebeurd en geïnteresseerden aanknopingspunten wil geven voor mogelijk verder onderzoek. Hierdoor was het mogelijk om een tijdlijn te maken van gebeurtenissen die relevant zouden kunnen zijn voor eigen onderzoek. Één van de meest interessante publicaties uit de literatuurlijst van Van der Heijden is het artikel ‘The 1991/1992 Dutch debate on the sale of submarines to Taiwan’, geschreven door Ingrid D’Hooghe. Interessant is dat zij begin jaren ’90 werkte op de Nederlandse ambassade in Peking. Het artikel maakt duidelijk dat Nederland en China in 1980 ruzie kregen vanwege het mogelijke besluit dat Nederland een exportvergunning zou verlenen voor militaire onderzeeboten aan Taiwan. Dit was een probleem want China had en heeft een getroebleerd verleden met de machthebbers op Taiwan. In de jaren ’40 vochten de Chinese communisten onder leiding van Mao Zedong een burgeroorlog uit tegen de Guomindang van Chiang Kai-Shek. De twee partijen stonden tegenover elkaar nadat zij aanvankelijk hadden samengewerkt tegen de Japanners die grote delen van de Chinese oostkust hadden veroverd eind jaren ’30. Uiteindelijk werd de burgeroorlog gewonnen door de communisten waardoor de Guomindang moest vluchten naar het eiland Taiwan. Hierdoor werd de burgeroorlog in feite niet definitief beslist waardoor de Chinese communisten een gespannen relatie hebben met Taiwan, tot op de dag van vandaag. Militaire onderzeeboten die door een Nederlands bedrijf zouden worden geleverd aan Taiwan was dus gevoelige zaak. Deze onderzeebotenkwestie bleek in het artikel slechts de eerste uit een reeks van drie. D’Hooghe geeft ook aan dat de verkoop van duikboten aan Taiwan zeer gevoelig lag omdat Nederland in 1972 niet langer Taiwan erkende, ten faveure van China. D’Hooghe geeft na 2 een beschrijving van de kwestie een nuttig overzicht van politieke en economische argumenten van zowel de Taiwan-lobby als de China-lobby in Nederland. Ook geeft ze aan welke bedrijven en politieke partijen aan welke kant stonden. Toch geeft D’Hooghe aan dat haar artikel uit 1992 slechts een beginnend onderzoek is: “[A]s the subject is still too sensitive for those directly involved to speak out openly, many crucial questions cannot yet be answered. The scope of this paper, therefore, will not exceed the real of the descriptive, leaving some vital questions for future research.”4 Hierin bleek ze maar al te gelijk in te hebben. Vele vragen in deze onderzeebotenkwestie bleven onbeantwoord. Zo verbrak bijvoorbeeld China in 1981 de diplomatieke relaties met Nederland na de verkoop van twee duikboten aan Taiwan. Interessant is om uit te vinden waarom en hoe het Ministerie van Economische Zaken dit besluit wist door te zetten ten koste van de belangen en argumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Welke precieze belangen kregen de voorkeur? Waarom werd de relatie met China moedwillig op het spel gezet? Hoe groot was de invloed van de Taiwan-lobby toentertijd? Daarnaast is het de moeite waard om uit te zoeken waarom de regering in 1984 besloot om niet nogmaals een exportvergunning te verlenen voor duikboten aan Taiwan. Won Buitenlandse Zaken ditmaal? Was de China-lobby sterker geworden? Welke overwegingen werden nu belangrijker geacht? Ook is er nog weinig geschreven over het Nederlandse mensenrechtenbeleid ten opzichte van China. In artikel 90 van de Nederlandse grondwet staat: “De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.”5 Peter Baehr, wijlen hoogleraar mensenrechten, kwam tot een voorlopige conclusie: “Until 1989, hardly any attention was paid to human rights in the [Dutch] relationship with China.”6 Wat is van deze opmerking waar? Gezien de geringe hoeveelheid publicaties en de leemtes hierin is er zeker ruimte voor nieuw onderzoek. In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: in hoeverre was er 4 Ingrid d’Hooghe, ‘The 1991/1992 Dutch Debate On The Sale Of Submarines to Taiwan’, China Information 6 – nr. 4 (Voorjaar 1992) 40. 5 ‘Artikel 90: Internationale rechtsorde’ – De Nederlandse grondwet, http://www.denederlandsegrondwet.nl /9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vgrnd7f9fty4. 6 Peter Baehr, Monique Castermans-Holleman en Fred Grünfeld, Human rights in the foreign policy of the Netherlands (Antwerpen 2002) 161. 3 sprake van een constructieve relatie in de Nederlandse betrekkingen met China tussen 1971 en 1985? Er is voor het startpunt 1971 gekozen omdat in dit jaar het landschap van internationale politiek veranderde ten faveure van nauwere betrekkingen met China. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie een Koude Oorlog waarin werd gestreden over wat het beste was voor de toekomst van de wereld: een kapitalistische democratie of een communistische dictatuur. Over grote delen van de wereld werden invloedssferen afgebakend. Aan het einde van de jaren ’60 verminderden de spanningen echter tussen deze grootmachten. China was na de Tweede Wereldoorlog communistisch geworden, maar had echter een gespannen relatie met de Sovjet-Unie. Gezien de grootte van het land en het enorme potentieel van de Chinese bevolking ontstond er voor de VS een mogelijkheid om de Sovjet-Unie internationaal beter in toom te houden. Door dit politieke landschap besloot de VS de relatie met China te verbeteren en toenadering te zoeken. Een doorbraak werd bereikt in de zomer van 1971 toen Henry Kissinger namens de VS naar China vertrok voor gesprekken en om de mogelijkheid te onderzoeken of president Nixon het land kon bezoeken. Deze ontwikkeling was voor andere landen ook van groot belang. Immers, nu de VS was begonnen met een toenadering tot China konden andere Westerse landen dit voorbeeld volgen. Het eindpunt 1985 heeft te maken met het einde van de bilaterale crisis tussen Nederland en China over de eerder genoemde onderzeeboten. Het begrip “constructieve relatie” zal worden bepaald aan de hand van de drie tradities in het Nederlandse buitenlands beleid, beschreven in het boek Peace, Profits and Principles van professor en voormalig minister van Defensie Joris Voorhoeve. Dit onderzoek gaat over de Nederlandse relatie met China. Door de drie tradities in het Nederlandse buitenlands beleid in ogenschouw te nemen kan de Nederlandse relatie met China beter worden geanalyseerd.