Teksten bij de tegels van de Walk of History, Langestraat 2016

--CONCEPT3--

Copyright: Leen Spaans/Historische Vereniging Alkmaar Tekst: Leen Spaans Research: Bert Muis en Leen Spaans

1. De geboorte van Alkmaar

De zandrug, waarop Alkmaar is gebouwd, is een vroege duinrug van ongeveer 4000 jaar oud. Niet dat er in 3000 voor Christus al mensen woonden in deze streek. De vroegste vondsten in onze stad van menselijke bewoning stammen uit de Bronstijd (2100-800 v.Chr). Aan de oostkant van de Grote kerk ontstond rond 900 de eerste nederzetting, Allecmere genoemd, die uiteindelijk zou uitgroeien tot de middeleeuwse stad Alkmaar. De grote archeologische opgraving van 2010 op de Paardenmarkt bracht tal van laatmiddeleeuwse graven aan het licht, vooral van de strijd tegen de Spanjaarden in 1573. Men vermoedt, dat er enkele tientallen gesneuvelde geuzen werden begraven. Op de Paardenmarkt zijn de vondsten aangegeven met een speciale steensoort. Borden met uitleg en foto’s vertellen het verhaal van dit bijzondere historierijke plein. Ook een graf uit de IJzertijd werd er ontdekt, van kort voor of na het begin van de jaartelling. In het stuifzand was het silhouet te zien van een op zijn zij gelegen persoon, met opgetrokken knieën. Bekend is, dat mensen in de IJzertijd zo begraven werden. De nederzetting ontwikkelde zich aan de oostkant van een landinwaarts gelegen duinrug, achter de kerkterp, waarop de voorlopers van de Grote Kerk werden gebouwd. Wellicht in dubbel opzicht het meest veilige plekje van de nabije omgeving: net wat hoger en dan ook nog naast een vroom bedehuis. Van hieruit liepen oude zandwegen over de zandwallen naar de volgende nederzettingen: Heiloo in het zuiden, St. Pancras en Oudorp naar het noordoosten. Naar het westen waren jongere duinen , het strand en uiteindelijk de zee, die regelmatig voor gevaar zorgde met vloedgolven tot diep in het land. Naar het oosten was een moerassig gebied met veel water, dat uiteindelijk uitkwam op de . De mooiste archeologische vondsten zijn te zien in het Stadskantoor in een grote vitrinekast. De archeologen van de stad hebben hun kantoor en werkplaats op de Bergerweg 1.

2. Alkmaar is een stad!

Dat betekende wat in de middeleeuwen! Als je je stad mocht noemen. Dan kon je een beetje je eigen baas zijn, geld verdienen aan de handelaars die de stad in wilden, een eigen rechtbank inrichten. En nog veel meer. Het staat allemaal te lezen in de Stadsrechten, die Alkmaar in 1254 kreeg van Graaf Willem II van Holland. Er bestaat nog een kopie uit 1325 met 71 artikelen maar liefst waarin precies is beschreven wat de stad zelf mocht doen en wanneer de graaf nog de baas was. Dat grote voorrecht kreeg de stad niet zo maar. Een zware delegatie moest er voor naar Leiden, waarvandaan de graaf Holland bestuurde. En het kostte de Alkmaarders ook veel geld. Maar de bloei van onze stad begon er mee. Graaf Willem had er ook belang bij. Alkmaar was nog maar klein, maar lag op een strategische plek, waar je de veenrivier De Rekere kon oversteken. De burgers van de stad moesten goed bewapend de noordgrens van zijn graafschap Holland kunnen verdedigen. Want aan de andere kant van de grens had je die lui van Hoorn en omgeving, de woeste Westfriezen, die Alkmaar en de omringende dorpen menigmaal kwamen plunderen. Dat moest maar ’s afgelopen zijn. Willem bouwde ter bescherming drie kastelen bij de stad, De Torenburg, de Middelburg en de Nieuwburg. Zijn soldaten moesten samen met de weerbare dappere Alkmaarders voortaan voor veiligheid en vrede zorgen.

3. Floris V, voorspoed en moord en doodslag

Ook de zoon van graaf Willem II, Floris V, had veel te stellen met de Westfriezen. Floris was evenals zijn vader Willem zeer gezien in onze stad en streek. Niet alleen maakten zij echt werk van de verdediging tegen de plunderende Westfriezen. Willem II begon met de bouw van de dwangburchten rond de stad en Floris V versterkte die en bouwde er nog een aantal bij. Maar ook maakten zij werk van de strijd tegen het water. Dijken werden aangelegd, sluizen gebouwd. Het ging de boeren daardoor voor de wind met steeds betere oogsten. Alkmaar kon zich profileren als marktstad voor de boerenhandel. En verdiende goed. Als we de Westfriezen maar onder de duim hielden. Maar toen Floris V laf werd vermoord in 1296 bij Muiden door concurrerende edelen, wegens een internationale kwestie met Engeland en Frankrijk, zagen de plunderaars weer hun kans schoon. Op 27 maart 1297 trekken zij op tegen Alkmaar en legeren zich bij de Vronermeer. Jan van Renesse leidt het leger van de graaf en de Alkmaarders. Bij de slag bij het dorp Vrone vinden 3000 Westfriezen de dood of worden voor hun leven verminkt. Althans, dat zeggen sommige bronnen. Archeologische vondsten wijzen op veel minder soldaten, enkele tientallen. Hoe dan ook, na deze bloedige slag is het verzet van de Westfriezen definitief gebroken. De dwangburchten met de soldaten van de graaf houden de Westfriezen voortaan in bedwang. In de Grote Kerk wordt nog de grafsteen bewaard (van kort na het leven van Floris V, geplaatst op een latere tombe uit de 16e eeuw) waaronder de potten met de ingewanden van Floris V lange tijd waren begraven. Als eerbetoon aan een zeer geliefde vorst. De hazewindhonden van Floris V weken zelfs niet van zijn Alkmaarse graf, vertelt de legende.

4. Over de kloosters van Alkmaar

Alkmaar telde in de middeleeuwen maar liefst zes kloosters. In de eerste eeuwen van zijn bestaan had het Benedictijner klooster van Egmond veel invloed op het geestelijk leven in de nederzetting Alkmaar. De Alkmaarse boeren bewerkten de landbouwgronden van het klooster. Maar toen Alkmaar stadsrechten kreeg in 1254 kregen de bewoners ook te maken met andere monniken en nonnen. Eerst kwamen er de bedelmonniken van Franciscus en Clara, de Franciscanen en de Clarissen. De bedelmonniken waren niet bijster populair in de stad. Ze deden weinig anders dan prediken en bedelen. Wie minder streng dan een monnik of non wilde leven werd begijn. Dat wilden er velen in de stad, want er ontstonden vier begijnenkloosters. Op een oude kaart van Jacob van Deventer uit 1562 is te zien waar de kloosters lagen: dicht bij de Grote kerk en langs de Nieuwe Sloot. Het Middelhof of Sint-Salvator-begijnenklooster bijvoorbeeld lag ongeveer op de plek van het Canadaplein nu. Het huisvestte tevens het stadsziekenhuis: Sint Elisabethgasthuis of Vrouwengasthuis. Het bekendste ziekenhuis in het middeleeuwse Alkmaar was het Heilige Geestgasthuis. Sinds 1573 kennen we het als De Waag.

Het vrome Alkmaarse leven kreeg in de middeleeuwen nog een heus wonder aangereikt, het Heilig Bloedwonder, dat veel bedevaartgangers naar de stad trok. Daar hadden de Alkmaarders minder moeite mee. Het bloedwonder wordt tot op de huidige dag verhaald op de muurschilderingen in de St. Laurentiuskerk aan het Verdronkenoord. Het vertelt het verhaal van een jonge priester in 1429, die eerst soldaat was, maar dat bij zijn priesterwijding liever niet onthulde. Daar kreeg hij spijt van, toen hij later merkte, dat enkele druppels gemorste wijn maar niet uit zijn priestermantel wilden verdwijnen. Zelfs het uitgeknipte stukje stof liet zich niet verbranden: de wijndruppels, bloeddruppels van Christus geloofde men, bleven zichtbaar. Het stukje stof raakte weg. Maar jaren later werd het terug gevonden door toedoen van een Zeeuwse schipper, die in nood verkerend Maria om hulp vroeg. Hij kreeg de opdracht, in ruil, voor zijn redding, om in Alkmaar de bloeddruppels terug te vinden, wat hem lukte. En Alkmaar op gezag van de bisschop van Utrecht een ‘eigen’ wonder opleverde. Het teruggevonden stukje stof was voortaan een heilig relikwie.

5. De Grote Kerk is groots!

Wij vinden onze Grote Kerk nog steeds een enorm gebouw in onze stad. We zijn er zuinig op. Ons mooiste monument. Maar hoe onvoorstelbaar groot moet het niet hebben geleken voor onze voorouders, die de bouw aandurfden. Dat duurde 50 jaar, een mensenleven in die tijd, van 1470 tot 1520. Alkmaar was een veel kleinere stad. Er woonden niet meer dan 4000 mensen in meestal kleine, lage huizen. Wat een prestatie. Voor onze vroegere stadgenoten moet het het grootste gebouw zijn geweest dat ze in hun leven zagen. Op die plek stonden al eerder kerken. Al in 1063 vermelden de bronnen een Capella Alcmere, een kapel dus. In 1116 wordt deze kapel naar de heilige Laurentius vernoemd. Als die te klein wordt bouwt men er net zo’n kerk tegenaan. Die dubbelkerk wordt vernoemd naar de heiligen Laurentius en Matthias, de schutspatronen van de stad. Als in 1468 een kerktoren instort besluit men een nieuwe, fors grotere kerk te gaan bouwen. In de stijl van de Brabantse gotiek. De beroemde bouwmeester Keldermans komt er voor uit Mechelen. Van een nieuwe toren is het niet meer gekomen, hoewel men dat wel van plan was, laat een oud schilderij in de kerk nog zien. Was het geld op? Vertrouwde men de zachte bodem niet? Na 1572 gaat de als Rooms-katholiek gebouwde kerk verder als Hervormde Kerk, zoals op veel plaatsen in ons land gebeurde na de Reformatie. De eerste hervormde predikant was Jan Arentsz, naar wie een scholengemeenschap in de stad is vernoemd. Grote restauraties in de twintigste eeuw hebben er voor gezorgd, dat de kerk nu zo’n mooi monument is. Want er is geen kerkelijke gemeente meer aan verbonden. Het gebouw is de ‘huiskamer van de stad’, voor de hele bevolking bij concerten, tentoonstellingen, beurzen en feesten.

6. Opstandig Alkmaar in de 15e eeuw

Tot twee keer toe belandt Alkmaar in de roerige 15 eeuw in groot conflict met zijn vorst en beide keren loopt het slecht af. Het is de tijd, dat de strijd wordt uitgevochten tussen de steeds machtiger wordende steden en de edelen. Wie is er eigenlijk de baas? In 1425 richt de stad zich tegen de machtige Filips van Bourgondië, die in een slepende oorlog was verwikkeld met Jacoba van Beieren, de gravin van Holland. Alkmaar en het volk van Kennemerland krijgen belangrijke privileges van Jacoba, om toch maar aan haar kant te blijven. Maar daarmee staat de stad ook tegenover een sterke vijand. Met Filips van Bourgondië viel niet te spotten. Jacoba verliest uiteindelijk haar macht. Alkmaar wordt zwaar gestraft voor zijn ‘opstand’. Stadsrecht en andere privileges kwijt, stadspoorten eruit, misschien zelfs de stadsmuren neer. En grote geldboetes. De stad verarmt, is officieel geen stad meer. En kan zich zonder stadspoorten en muren niet verdedigen tegen roversbenden en muitende soldaten. Het trotse vaandel van Alkmaar hangt notabene hatelijk als oorlogstrofee in de Grote Kerk van Hoorn, dat niet zo lang achter Jacoba aan was blijven lopen. In de loop der tijd wordt de oude situatie weer hersteld. In 1456 volgt er algehele vergiffenis en staat Alkmaar weer als stad op de kaart. Maar aan het eind van de eeuw gaat het weer mis. Dan keert de stad zich tegen Maximiliaan van Oostenrijk, ook van het Bourgondische huis. In een tijd van grote depressie pikt de stad de nieuwe belasting van Maximiliaan niet. Ruitergeld, om zelf de soldaten te betalen, die de stad onder de duim moesten houden! Het moest niet gekker worden. De opstand van het ‘Kaas- en Broodvolk’ is geboren. Het huis van de belastinginner Claes Corff, de vertegenwoordiger van de graaf, wordt bestormd. Zijn arme knecht vindt er de dood bij. De Alkmaarders rukken samen met de Haarlemmers op tegen de graaf in Leiden. Maar zonder succes. Bij Heemskerk wordt het leger van de opstandelingen gedood en vinden 200 Alkmaarder de dood. De straf van de graaf is opnieuw erg zwaar. Het belangrijke waagrecht, de economische motor van de handelsstad, wordt afgenomen.

7. Grote Pier houdt huis in Alkmaar

Als je net over de Afsluitdijk bent passeer je in Friesland het dorp Kimswerd. Langs de weg wordt duidelijk gemaakt, dat je daar het roemruchte verhaal van hun held Grote Pier kunt komen beleven. Pier Gerlofs Donia geldt als de Goliath van zijn dagen. Hij achtte zich graaf van Friesland, geboren in 1480, rijk geworden als boer. Hij steunde het beleid van de machtige graaf van Gelderland, tegen de graaf van Holland, tevens vorst van Saksen. Diens soldaten hadden zijn boerderij geplunderd. Dat had grote gevolgen tot in onze stad. Die van Gelderland gaf hem als het ware vergunning om in Holland te gaan plunderen en te kapen en zo de vijand te verzwakken. Zo ging dat in de middeleeuwen. Is het nu anders? Alkmaar heeft het geweten. Als gevolg van de Kaas- en Brood- opstand was de stad verzwakt en kon zich met de open stadspoorten en vervallen stadsmuren niet verdedigen tegen Grote Pier en zijn ‘Zwarte Hoop’, woestelingen uit Arum. In 1517 valt hij de stad aan en plundert alles systematisch leeg, zeven dagen lang. Bij zijn vertrek steekt hij een groot deel van de stad in brand. De meeste huizen zijn nog van hout. Honderd woningen en een meelmolen in de buurt van het Ritsevoort gaan verloren. Het belangrijke oude Alkmaarse stadsarchief ging door vernielzucht verloren. In de burgemeesterskamer lag zoveel verscheurd papier, dat men er tot halverwege de kuiten in wegzakte. Zo’n niet verdedigbare stad is niet verstandig voor de belastingopbrengst moet de nieuwe vorst Karel V hebben gedacht. Kort na de plundering mocht Alkmaar zich weer gaan versterken. Pas rond 1551 was het werk klaar.

8. Grote Kerk als kunstmuseum

Als wij als moderne mensen omhoogkijken naar de gewelfschilderingen van de Grote Kerk zien we iets anders dan onze middeleeuwse voorouders. Hoewel het Laatste Oordeel van Jacob van Oostzanen (1475-1533) in de afgelopen jaren knap is gerestaureerd moet het er kort na het ontstaan veel kleuriger en dus heftiger uit hebben gezien. Voor de zestiende eeuwse Alkmaarders was er een bedrukkende waarschuwing te zien. Aan het eind van je leven zal je verantwoording moeten afleggen over je handel en wandel. Dat beslist je lot: hemel of hel. En wie had als een heilige geleefd? Met het verlies van het hemel- en helgeloof leek ook Jacobs grootse kunstwerk aan waarde in te boeten. De schilderingen werden verwaarloosd, waren toch maar een overblijfsel van de niet gewaardeerde roomse periode van de kerk. Ze kwamen in de 19e eeuw voor een groot deel in de depots van het Rijksmuseum terecht. Andere delen werden als brandhout op de markt verkocht. Losgekomen van angsten en vooroordelen zag men de kunstwaarde weer van het Alkmaarse Laatste Oordeel. Wat er nog bewaard was keerde terug naar de Grote kerk en werd in het afgelopen decennium gerestaureerd. Van ongeveer dezelfde ouderdom is het werk van de Meester van Alkmaar (1490- 1540): de Zeven Werken van Barmhartigheid. De kerk moet het doen met een kopie. Het origineel hangt in de middeleeuwse zaal van het Rijksmuseum. Het laat middeleeuwse leven in Alkmaar is hier te zien. Misschien fungeerde het schilderij als startpunt voor de bedevaart van vrome gelovigen. De St. Jacobsschelp is immers op één van de panelen te zien. Deze kunstwerken en de koorbanken, het koorhek, de preekstoel en de dooptuin, de naamborden, het maquetteschilderij, het scheepsmodel en de orgels vormen samen een kostbare verzameling laatmiddeleeuwse en 17e eeuwse kunst. Als je het ziet, kijk je je ogen uit!

9. Alkmaar Orgelstad

“Hoe kunnen we Amsterdam en laten merken, dat Alkmaar ook op de kaart staat?” Zoiets moeten onze stadsbestuurders hebben gedacht toen ze een nieuw orgel lieten bouwen voor de Grote Kerk. Het was in 1646 het grootste van zijn soort. Je kon er een heel orkest mee nabootsen. En het hing wèl in de kerk, maar was niet vóór de kerk. Iedere dag werd er muziek gemaakt voor de bevolking, ter vermaak. Tijdens de kerkdienst bleef het orgel stil. De stad had er het geld voor doordat een rechtszaak werd gewonnen van Haarlem: wie was de erfgenaam van de bezittingen van de monniken, die aan het eind van de 16e eeuw de streek moesten verlaten. Tot vandaag de dag geldt ons grote Van Hagerbeer-Schnitgerorgel als één der mooiste van de wereld. De organist, die achter de orgelpijpen verborgen zijn spel laat horen, moet wel in goede conditie verkeren. Met beide handen en beide voeten bespeelt hij vier klavieren. De stad had al een orgel, van 1511, gebouwd door Jan van Covelens. Ook een fraai instrument, maar veel kleiner. Gelukkig is de stad daar zuinig op geweest. We danken er nu het oudst bespeelbare orgel van Nederland aan.

Caesar van Everdingen beschilderde de grote orgelluiken. We zien Saul en David in overwinningsroes. Een metafoor voor Alkmaars Victorie van 1573. Het grootste en kostbaarste kunstwerk van de stad, het orgel in de Grote Kerk, is het bewijs van de bloei die Alkmaar na 1573 tegemoet ging.

10. De Reformatie laat Alkmaar niet onberoerd

Het lijkt van alle tijden. Als gezag macht wordt wil de heerser ook eigenaar zijn van het geweten van zijn onderdanen. De religieuze onderdrukking van de tweede helft van de 16e eeuw en de torenhoge belastingen van koning Filips II vormden samen een explosief mengsel voor de zelfbewuste burgerij van onze landen. Alkmaar kreeg zelfs een religieuze rechtbank, de Raad van Beroerten, die zetelde in het stadhuis. Martelingen en de brandstapel wachtten voor wie het roomse geloof verraadde. Er was in 1566 opnieuw opstand in de stad. De uit de zuidelijke Nederlanden overgewaaide beeldenstorm leek ook toe te slaan in Alkmaar. Maar het stadsbestuur kon dat in samenspraak met Jan Arentsz, de populaire en zeer bespraakte hageprediker, goeddeels voorkomen. Jan Arentsz preekte in de velden rond de stad, bij Heiloo en in de Bergermeer. Daar kwamen heel veel mensen op af. Hij had de invloed om het opstandige volk tot bedaren te brengen. Helemaal zonder kleerscheuren kwam de Grote Kerk er trouwens niet vanaf. Op de kopie van de Zeven Werken van Barmhartigheid is goed te zien wat voor beschadigingen er werden aangebracht. Maar voor het overgrote deel konden de kunstwerken, beelden en altaren veilig uit de kerk worden gehaald. De kleine kapel van de in de stad bepaald niet geliefde bedelmonniken, de Minderbroeders of Franciscanen moest er wel aan geloven, alsof die prijs werd gegeven om de Grote Kerk te sparen. In 1572 werden de roomse priesters uit de stad verdreven. Over en weer waren er afrekeningen in deze harde tijd. Jan Arentsz was mandenmaker van beroep. Het predikantschap van het nieuwe geloof kwam daarbij. Hij zou gewoond hebben in het mandenmakershuis “Huis met de Kogel”, één van de mooiste en meest bijzondere monumenten van de stad. Zijn naam blijft met de stad verbonden als voorvechter van het vrije geweten: niet de vorst of de staat bepaalt wat je gelooft, dat mag ieder mens zelf weten. 11. Het polderen is in Alkmaar begonnen!

Al vroeg in de middeleeuwen werd er in onze streek strijd geleverd tegen het water. Alkmaar lag in een moerasachtig gebied met veel ondiepe meren. Stormen uit het westen of oosten konden het zoute zeewater makkelijk tot aan de rand van de stad brengen. Het land is vaak geteisterd door overstromingen. De Kogendijk en de West-Friese Omringdijk moesten daar verbetering in brengen. Er was nog geen sprake van droogmakerijen, louter van beschermende dijken. Het leidde wel tot de oprichting van de waterschappen, de oudste democratische bestuursvorm van ons land, waar het waterbeheer onderling werd geregeld. De eerste drooglegging, dus inpoldering van een watervlakte om land te winnen, betrof de Achtermeer ten zuidoosten van het stadscentrum. In 1527 gaf het Alkmaarse stadsbestuur er toestemming voor. Keizer Karel V bekrachtigde dit met het verlenen van een octrooi in 1532. Het vormde het begin van een reeks kleinere en grotere inpolderingen. Het stadsbestuur kreeg het er druk mee. Niet voor niets kwam er een aparte ‘polderkamer’ als bestuurlijk zenuwcentrum in het stadhuis. De Daalmeer, de Egmondermeer, de Bergermeer werden drooggemalen met nieuwe revolutionaire molentechnieken. Hachelijke ondernemingen die ook wel eens mis konden gaan en waarmee je dus veel geld kon verliezen. Dat bewijst het debacle van de Amsterdamse Watergraafsmeer bijvoorbeeld, waar men tot honderd jaar na het droogmalen nog last had van zoutwateroverstromingen uit de Zuiderzee. Het monumentale dieselgemaal voor Achtermeer en Overdie herinnert nog aan de plek waar ooit zo’n droogmaalmolen stond, een wipmolen met scheprad. Toen men in de 16e eeuw de kunst van het polderen in het klein had geleerd ontstond de ambitie om de echt grote meren droog te malen. Maar dan zijn we een eeuw verder.

Tegel 12: Alkmaars beleg 1573, meten is weten

De vijand is onderweg. Hij brengt enorme kanonnen mee. In andere steden zijn de stadsmuren aan puin geschoten. Hoe houdt Alkmaar de kanonskogels tegen? Een slimme burgemeester van Alkmaar, Adriaen Anthoniszoon, alias Metius, keek in 1573 de kunst af van de Italianen. Die hadden hun steden voorzien van een nieuw verdedigingssysteem. Hoge aarden wallen kwamen er om de stad met grachten ervoor. Dat hield de vijand met zijn kanonnen zo ver mogelijk af van de huizen. De kanonskogels zouden, als alles goed was uitgemeten, zonder schade in de aarden wallen neerploffen. Alle huizen buiten de stadsmuren moesten er aan geloven. De bewoners werden ondergebracht in het Margarethaklooster, het latere Hof van . Alle volwassenen van de stad moesten mee graven. Aan de zuid- en aan de westkant was de verdediging op tijd klaar. Daar werd de vijand verwacht. Maar de Spanjaarden ontdekten, dat de noordoostkant nog de oude middeleeuwse muren had, een zwakke plek. Daar werd de aanval in augustus 1573 dus ingezet. Doordat net op tijd het omringende land onder water kon worden gezet heeft de stad het gered en dropen de Spanjaarden af. Op de Paardenmarkt werden de gesneuvelde geuzen begraven. In 2010 werden hun skeletten gevonden.

13. Sonoy is onze held

Het beleg van de Spanjaarden houdt de stad in een wurggreep. Oktober 1573. De meesten zijn gelegerd aan de noordkant, langs de weg naar Oudorp. Die kant van de stad is het zwakst, daar forceren ze met dagenlange kanonbeschietingen de verouderde stadsmuren. Steeds zijn er bestormingen, maar de burgers en de geuzen houden stand, kinderen en vrouwen vechten mee. Alles wat als wapen kan dienen wordt gebruikt, “ze smelten de kazen”! Je ziet het brandende vet op de hoofden van de vijandelijke soldaten neerkomen. Maar lang is dit niet vol te houden. Het stadsbestuur weet wat er wacht als de Spanjaarden de stad veroveren: niemand zal het navertellen. Wie is er bereid een poging te wagen om door de linies heen te sluipen om zo Sonoy, gezand van de Prins en bevelhebber van de geuzen, te bereiken? Stadstimmerman Maerten Pietersz van der Meij is de waaghals die het durft. Met briefjes verstopt in zijn polsstok sluipt hij ’s nachts langs de Spaanse troepen door de moerassen, verdrinkt bijna, wordt gepakt maar weet weer te ontsnappen, nieuwe pogingen volgen. Uiteindelijk bereikt hij zijn doel en krijgt Sonoy zo ver, dat de sluizen bij Hoorn worden opengezet. Het zoute water vernietigt de oogst van de boeren voor de komende jaren, maar de Spanjaarden kunnen het voor de poorten van de stad niet droog houden. Maak van je vijand een vriend, het zo vaak bestreden water brengt nu uitkomst. Hun zware kanonnen zakken in de modder weg, hun paarden struikelen in het water. Het beleg wordt opgeheven en letterlijk druipt het machtige Spaanse leger af. Het had geen dag langer moeten duren, de stadsmuren hadden het bijna begeven. Alkmaar overleeft het beleg en viert de Victorie op 8 oktober 1573. Ieder jaar is dat nog steeds de grootste feestdag van de stad.

14. 8 Oktober, van Alkmaar de Victorie, over moed en kracht en een volksfeest

Het land heeft hij onder water gezet, de boeren uit de omgeving, vaak vrome katholieken, zijn des duivels. Hun oogst voor jaren naar de knoppen, geen inkomsten, armoede. Maar Sonoy had geen andere keuze. De sluizen moesten open, de dijken doorgestoken. Zou Alkmaar vallen, dan zou de rest van Noord-Holland een eenvoudige prooi zijn voor de Spanjaarden. Sonoy had de Prins van Oranje belooft tot het uiterste te gaan om het land van de Spaanse tirannen te bevrijden. Wat kon hij anders tegenover de enorme militaire overmacht. In Alkmaar werd hij ontvangen als de grote held. Het voormalige klooster Het Witte Hof, ook wel het Magdalenenklooster, mag hij uit erkenning voor een vriendenprijs verwerven. Hij gaat er wonen als een groot edelman. De Prins van Oranje geeft de stad ook een cadeau. Op de Waag mag een trotse toren worden gebouwd en het waagrecht wordt in ere hersteld. Fier komt er op het gebouw te staan “SPQA Restituit virtus ablatae jura bilancis”, Moed en kracht gaven aan bestuur en burgerij van Alkmaar het waagrecht weer terug. Alkmaar kan zich ontwikkelen tot de belangrijkste marktstad van de Noordkop. Er breekt een Gouden Eeuw aan voor de stad. In de 19e eeuw groeide meer en meer het besef, dat die bijzondere dag van 8 oktober 1573 een jaarlijkse herdenking waard is. In 1860 onderzocht een commissie de mogelijkheden, een jaar later was de eerste vereniging er. Later kwamen er meer, die elkaar beconcurreerden, maar uiteindelijk is er één algemene ontzetvereniging overgebleven. De jaarlijkse viering begint steevast met een kranslegging in het “Victoriepark” op de plek waar de strijd het meest heftig was. Een symbolisch beeld van de geredde stad is er het middelpunt. Victoria of Victorientje zeggen we liefkozend in Alkmaar.

15. De Librije bewijst: we zijn niet van de straat in Alkmaar

Na de Reformatie, als het oorlogsgeweld achter de rug is, als de stad goed verdient aan de nieuwe centrale marktpositie met een centrale waag voor de hele regio, als de gemoederen en geloven zich in een nieuw evenwicht tot elkaar kunnen verhouden, wil het stadsbestuur laten zien, dat er ook aandacht is voor studie, literatuur en cultuur. De zelfbewuste stad schaft zich aan het eind van de zestiende eeuw een Librije aan, een kostbare boekenverzameling, die gehuisvest wordt in een zaal boven het ingangsportaal van de Grote Kerk. De eerste openbare bibliotheek van de stad zou je kunnen zeggen. Ook andere steden van aanzien hadden een Librije. Alkmaar kon niet achterblijven. De grote zware boeken, dikke banden in leer gebonden, vaak prachtig geïllustreerd, lagen aan de ketting. Je kon ze ter plekke lezen en inzien, nooit meenemen. En je moest Latijn kunnen lezen, de taal van de meeste boeken in die tijd. Er zal een restant van de oude roomse Egmondse kloosterbibliotheek zijn ondergebracht, dat de plunderingen had overleefd. Maar de meeste boeken werden nieuw op de markt aangeschaft. Meestal filosofische en godsdienstige werken. De collectie diende lange tijd voor de studie van de grote denkers en wetenschappers van zestiende en zeventiende eeuw. Aan de zeer veelzijdige en erudiete Cornelis Willem Bruinvis (1829-1922) heeft de stad heel veel te danken. Hij redde de Hof van Sonoy van de sloop. Hij opende de ogen van het stadsbestuur voor het monumentale bezit. Oud Alkmaar zou er zonder hem anders en vooral minder hebben uitgezien. Na zijn pensioen in 1900 richtte hij het eerste stadsarchief in. Daar kreeg het boekenbezit van de 17ee eeuwse Librije een veilig onderkomen. Het Regionaal Archief is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijk instituut voor onderzoek en conservatie van de stad- en streekgeschiedenis. Het monumentale gebouw aan de Bergerweg 1, eertijds gebouwd en gebruikt als technische school, zet regelmatig de deuren wijd open voor tentoonstellingen en lezingen. Zeer de moeite waard.

16. Murmellius herinnert aan een respectabele Alkmaarse schoolgeschiedenis

Geen vooruitgang zonder onderwijs. Het kleine middeleeuwse Alkmaar schijnt al aan het eind van de 14e eeuw een eigen gymnasium te hebben gehad. Sinds 1381, lezen we in de bronnen. Rond 1500 was de school gevestigd op de hoek van de Schoutenstraat en de Breedstraat achter het stadhuis. Als de stad een groot geleerde wist aan te trekken kwamen er ook veel leerlingen op de school af, uit de hele streek. Die moesten kost en inwoning hebben. Een populaire school bracht geld in het laatje. In 1513 lukte dat, door het aantrekken van Murmellius (1480-1517). En hij kwam niet alleen, veel van zijn leerlingen uit Münster volgen hem naar Alkmaar. Uit Holland, Utrecht, Friesland, Gelderland, Luik en Noord-Duitsland vestigden zich uiteindelijk ruim 900 leerlingen. Alkmaar telden toen 4000 inwoners. Een ongekende bloei. Daar komt in 1517 een eind aan als Alkmaar wordt aangevallen door Grote Pier en de Arumer Zwarte Hoop. Murmellius vlucht naar Deventer. Daar overlijdt de grote pedagoog in datzelfde jaar. Zijn studieboeken worden tot het eind van de achttiende eeuw in verscheidene Europese landen op scholen gebruikt. In 1575 wordt het oude gymnasium omgezet in een Latijnse school. Het blijft eeuwenlang het voornaamste onderwijsinstituut van de stad, met bloei- en neergangperiodes. Er is in de achttiende en negentiende eeuw concurrentie van Nederduitse en Franse scholen. Lange tijd zal de school zijn gehuisvest in de Doelenstraat. De opvolger is het in 1904 opgerichte Stedelijk Gymnasium, dat in 1933 gesierd wordt met de naam Murmellius. In 1939 wordt begonnen met de bouw van het huidige schoolgebouw, vlak na het begin van de oorlog in 1940 wordt het onder sobere omstandigheden geopend. Hoe het Murmellius de oorlog beleefde en overleefde is een apart verhaal, te vinden op de website van de school.

17. Alkmaarse schuilkerken: gedogen en samenleven

Als eeuwen lang alleen de rooms-katholieke kerk er is geweest voor het zielenheil en er dan een grote internationale omwenteling plaats heeft in het geestelijk leven, de Reformatie, dan verandert snel het aanzien van de samenleving. De hagepreken van Jan Arentsz en Cornelis Cooltuin van 1566 en de daaropvolgende jaren, aanvankelijk in het open veld en het bos, worden later in schuren aan de rand van de stad gehouden. Maar in 1573 kiest de stad voor de nieuwe ‘gereformeerde’ religie. De Grote Kerk wordt dan protestants. Het protestantse geloof wordt een jaar later dominant, als het rooms-katholieke geloof in de openbaarheid verboden wordt. Er worden huiskamerkerkjes opgericht, staties genaamd. Bekende staties, schuilkerken dus en aan de buitenkant niet herkenbaar als kerk, lagen aan de Baangracht en aan het Verdronkenoord. Priesters kwamen er in het geheim. Na een periode van scherpslijperij en onderdrukking, in de eerste helft 17e eeuw, als begrijpelijke reactie op de tijd van de Spaans-Roomse onderdrukking daarvoor, volgt er een periode van meer en meer gedogen. De stad leert samen te leven met de andersgelovigen. Dat bleven wel tweederangs burgers, uitgesloten van overheidsdiensten, maar de arrestaties en gevangenisstraffen verdwenen. De doopsgezinden of menisten, de lutheranen en de remonstranten deelden met de rooms- katholieken dat kwalijke lot. Maar het zijn juist hun kerkjes, die tot de meest bijzondere monumenten van de stad zijn gaan behoren, zoals de doopsgezinde Vermaning aan de Koningsweg, lange tijd niet vanaf de weg te zien door ervoor staande bebouwing. En de Lutherse kerk aan de Oudegracht, die aanvankelijk zonder ramen oogde als een graanpakhuis. Heel bijzonder is ook de Remonstrantse kerk op een binnenterrein achter een poort aan het Fnidsen. De katholieke staties verdwenen toen halverwege de 19e eeuw de wet het weer mogelijk maakte om in de openbare ruimte een rooms-katholieke kerk te bouwen. De St. Laurentius aan het Verdronkenoord verving de oude staties en bracht de zorgvuldig bewaarde kerkschatten weer onder één dak.

18. De pest laat niet met zich spotten

Alkmaar heeft nog geluk gehad. De pest, de meest gevreesde ziekte van de late middeleeuwen en de 17e eeuw, heeft zoals in iedere stad in Europa, ook in Alkmaar zijn tol geëist. Maar wellicht minder ernstig dan elders. Alkmaar had door zijn ligging in een waterrijk gebied in die periode nooit gebrek aan schoon drinkwater. Het boerenland rondom stond ook garant voor voldoende vers voedsel om de stadslui gezond te voeden. Alkmaar kon toen bogen op een goede reputatie als het om gezondheid en hygiëne ging. Wat wij nu kennen als het Waaggebouw werd gebouwd als een gasthuis van het nabij gelegen Magdalenenklooster (Hof van Sonoy). Het was een herberg voor passanten in het havengebied van de stad, maar tevens ziekenhuis voor de ernstigste, besmettelijke zieken. In de eerste helft van de 16e eeuw schrijft de stad keuren (wetten) uit, waar de burger naar moest handelen om de hygiëne te bevorderen en de verspreiding van besmettelijke ziektes te voorkomen. Zo veel mogelijk preventie was het enige dat men kon doen tegen ziektes als de pest. Pieter van Foreest (1521-1597) was aan het eind van de 16e eeuw een belangrijk arts en wetenschapper, niet alleen voor de stad, maar zelfs voor het land. De Hollandse Hippocrates werd zijn bijnaam. Door zijn scherpe waarnemingen legde hij talloze ziektebeelden gedetailleerd vast, waardoor hij in staat was oorzaken te duiden en kwakzalverij te bestrijden. De ergste epidemie trof Alkmaar in de eerste helft van de 17e eeuw. De stad kende plekken waar de pestpatiënten verpleegd mochten worden, onder toezicht van een pestmeester en een ‘binnemoer’.

De ziekenhuizen en gestichten concentreerden zich bij de kloosters in de wijk van de Grote Kerk. Aan het eind van de 19e eeuw vroegen moderne geneeskundige inzichten om een heel ander type verpleeginrichting. Het nieuwe algemene Centraal Ziekenhuis vond na de eerste wereldoorlog in de leegstaande Kadettenschool aan de Wilheminalaan voor die tijd zeer ruime huisvesting. Het rooms- katholieke St. Elisabethziekenhuis in het Emmakwartier, prachtig gehuisvest sinds 1925, was de geduchte concurrent. In 1974 kwam het tot een fusie, waarbij het Medisch Centrum Alkmaar ofwel het MCA ontstond. Na andere regionale samenvoegingen, laatstelijk in 2015, wordt de naam ‘Noordwest Ziekenhuisgroep locatie Alkmaar’ gebruikt. Een hele mondvol voor de Alkmaarders, die doorgaans nog ‘MCA’ zeggen. Pieter van Foreest zou het begrijpen. 19. Alkmaars Gouden Eeuw

De nieuwe polders uit de 16e en 17e eeuw brengen in korte tijd veel nieuw landbouw- en veeteeltgebied rond de stad. De agrarische productie stijgt snel. Alkmaar had als marktstad al een stevige positie in de regio, maar die neemt aan het begin van de 17e eeuw nog spectaculair toe. Het verklaart de snel toenemende rijkdom van de stad. Alkmaar beleeft een halve eeuw voor Amsterdam zijn eigen Gouden Eeuw. Niet voor niets wordt de Stedemaagd Alcmaria op het Waaggebouw geflankeerd door Ceres, godin van de akkerbouw en het graan, en door Mercurius, god van de handel. Transportmogelijkheden en toegangswegen zijn van het grootste belang om die sterke positie van handelsstad te behouden. Alkmaar controleert en bewaakt dan ook zijn waterwegen met overhalen en sluizen. Niet zelden zonder strijd met andere gemeentes in de provincie. Maar met succes. Daar kwam nog de lucratieve handel met producten uit Oost- en West-Indië bij. In een bloeiende duurzame economie mag je een rijk cultureel leven verwachten, dat bijzondere talenten aantrekt. Dat gebeurde dan ook. Vooraanstaande kunstenaars als Caesar van Everdingen, Maria Tesselschade woonden en werkten hier in de 17e eeuw. Zij brachten de stad met de hoogste culturele elites van het land in contact. Een vermaard filosoof als de Franse René Descartes kwam in de Langestraat bij Maria Tesselschade op bezoek. De rijke burgers lieten portretten van zich schilderen en landschappen om hun grote huizen mee te versieren. En kostbare meubelen, serviesgoed en glaswerk ook. De zelfbewuste middenstand vond status en gezelligheid in de schutterijen, stadsmilities, die oefenden op het Doelenveld, maar nooit zonder uitgebreide horeca voor en na de vrijwillige inzet voor de stad. De rijke schuttersstukken getuigen van hun welstand. Zeer terecht, dat ons Stedelijk Museum zijn mooiste zaal met de kostbaarheden van Alkmaars Gouden Eeuw heeft ingericht.

20. Cornelis Drebbel

Was hij de Leonardo da Vinci van het noorden? Deze vermaarde zoon van Alkmaar (1572-1633) had zijn wieg aan het Verdronkenoord. Het vak van graveur leerde hij van de befaamde Haarlemse meester Hendrick Goltzius. In Alkmaar vestigde hij zich op de hoek van de Doelenstraat en de Koningsweg (het latere Hofje van Bijleveld), als graveur en cartograaf. Zijn stadskaart van 1597 is tot op de huidige dag van groot belang voor een goed begrip van de stadsgeschiedenis. Maar zijn rijkdom aan originele ideeën bracht hem nog meer roem. Zijn reputatie van uitvinder en alchemist snelde hem vooruit. Het bracht hem aan de buitenlandse hoven, waar hij werkte voor de Engelse koning Jacobus I en voor de Boheemse keizer Rudolf II. Het was de tijd van de experimentele natuurkunde en de chemie. De wetenschapper van de Renaissance was van alle markten thuis. Zo was Drebbel een kind van zijn tijd. Van zijn vele uitvindingen trok hij de meeste aandacht met een zogenaamde ‘perpetuum mobilé’, een apparaat dat schijnbaar geen energie nodig had om eeuwig te blijven bewegen. Zijn duikboot op de Thames was een sensatie. Was het echt waar, dat de boot met een bemanning van twaalf koppen aan boord onder water kon varen en dat wel ruim drie uur lang? Heel Londen liep er voor uit in 1620. Het geheim hoe hij onderwater aan zuurstof kwam nam hij in zijn graf mee helaas. In de stad zijn plaquettes terug te vinden op de plekken waar hij woonde. Op het Doelenveld prijkt zijn buste. Zijn naam is vaak gebruikt voor instellingen en straten. De stad kent het Tweede Drebbelgenootschap, dat de studie naar zijn leven en werk bevordert. In het kader van de jaarlijkse historische manifestatie Kaeskoppenstad werd een enigszins verkleinde replica van zijn duikboot gebouwd. En wie een scherp oog heeft kan op de maan een krater ontdekken met zijn naam. Welke Alkmaarder doet hem dat na? 21. Daar komen de schutters!

De middeleeuwse stadsmilities ontwikkelden zich in de 16e en 17e eeuw tot de schutterijen, die meer en meer het karakter kregen van verenigingen. Ze hadden dan ook eigen verenigingsgebouwen, de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ doelen aan het Doelenveld. Op het Doelenveld waren schietbanen ingericht, aan het eind waarvan op een hoge houten paal een houten of strooien vogel stond. Die moest je met goed oefenen met je kruisboog zien te raken. En als dat lukte was het feest. Daar moest op gedronken worden. Je werd niet zomaar schutter. Je ziet op de beroemde schutterstukken in ons Stedelijk Museum, dat het om goed geklede en bewapende sterke gezonde mannen ging. Je betaalde je uniform en wapens zelf. Dat betekent, dat je niet onbemiddeld was. Meestal waren het leden van de gegoede middenstand. Ze staan trots te pronken met hun status, met sjerpen, onderscheidingstekens, hoeden en de provooststaf. Hun gebouwen waren rijk, de inrichting was dat ook, met zilveren tafelgerei en kostbaar glaswerk. Het ging er natuurlijk om, dat de orde en rust in de stad werd bewaard. De schutters bemanden bovendien de nachtwacht en zorgden voor de nachtelijke patrouilles. Soms keerden ze zich tegen het eigen stadsbestuur, zoals in de roerige periode van het twaalfjarig bestand (1609-1621), toen in onze stad de gemoederen hoog opliepen tussen de remonstranten en de contraremonstranten, de twee elkaar beconcurrerende richtingen in de protestantse kerk. De schutters stelden orde op zaken. Dienstbaarheid aan de stad dus met het nut van netwerken en gezelligheid als in een moderne businessclub, gecombineerd met de weerbaarheid en de verdediging van de stad en de stadsrust als het eens nodig was. Maar Napoleon maakte er in de Franse tijd een einde aan. Want de stadslegertjes konden zich ook tegen het centrale gezag keren, voor je het wist predikten ze de revolutie, wist hij van Parijs. Daar gingen de schutters!

22. Zo draaien de wieken

Als je de voorname, statige Molen van Piet op het bolwerk ziet glimlach je wellicht om het fraaie oer- Hollandse toeristische plaatje. Maar realiseer je je ook, dat hier een getuige staat van een belangrijke Alkmaarse industrieperiode? In en om de stad waren er in de voorbije eeuwen veel molens te vinden. De middeleeuwse en zeventiende-eeuwse industrieterreinen bij de stad langs het Zeglis stonden er vol mee. De wind bracht ons welvaart, waar de molens draaiden werd geld verdiend. De oudste molens dienden om het water te verplaatsen, zoals bij het drooghouden van een polder. Dat is nog goed te zien in de Oudorperhout langs de Hoornse vaart. Toen men eenmaal de krukas had bedacht werd het mogelijk om de draaiende beweging van de wieken ook voor andere zaken te gebruiken dan het wegmalen van watermassa’s. Er was in feite sprake van een heuse industriële revolutie aan het eind van de zestiende eeuw. En dat begon in Alkmaar. Immers, de eerste windoliemolen werd in 1582 in Alkmaar gebouwd. De eerste windpapiermolen deed zijn werk hier in 1586. En in 1595 stond hier de eerste windhoutzaagmolen te draaien. Alkmaar was dus de bakermat van de toen hypermoderne industriemolens. De stad werd er snel welvarend door, want het trok werk aan en hielp verschillende industrieën zich fors te ontwikkelen. De molenuitvindingen werden beschermd door ‘octrooien’: ze mochten niet nagemaakt worden. Maar octrooien zijn niet eeuwig geldig. Toen ze verliepen grepen Zaandam en Amsterdam hun kans. In hoog tempo werden daar enorme molenparken uit de grond gestampt. De lucratieve zestiende-eeuwse industrie van Alkmaar verplaatste zich daardoor meer en meer naar de Zaanstreek en Amsterdam. Kregen ze daar ook een Gouden Eeuw. Tot de komst van de stoommachines en later de elektriciteit in de 19e eeuw bleven de molens van het grootste belang voor de industrie en de handel. De graanmolen van Piet vertegenwoordigt een eerbiedwaardige industriële geschiedenis daar op dat hoogste punt van ons bolwerk. Zo draaiden de wieken.

23. Leeghwater en de grote inpolderingen

Groeit de economie, dan is er al snel behoefte aan meer ruimte. Dat gebeurde er aan het eind van de 16e tijd, de rijke tijd van Alkmaar. Het was de kooplui vooral te doen was om meer landbouwgrond. Door veenafgravingen en overstromingen waren er grote meren ontstaan rond de stad, die samen een verbinding gaven naar de Zuiderzee. Die meren waren niet diep. Na de geslaagde vroeg 16e eeuwse pogingen om de kleinere meren zoals de Bergermeer en de Egmondermeer droog te malen was het wachten op een intelligente geest als Jan Adriaanszoon Leeghwater (1575-1650) om de grotere meren te durven aanpakken. Het droogmalen lukte immers alleen als er lange tijd voldoende wind was om de wieken in beweging te houden. Als de wind in een verkeerde hoek zat of stil viel hield het malen op en liepen de meren weer vol. Kon je van vooraf aan beginnen. De molens die rond de meren gebouwd moesten worden voor het droogmalen betekenden een kostbare investering. Hoe groter het meer, hoe meer molens, hoe meer kapitaal van investeerders er nodig was. Maar Leeghwater kwam met een uitvinding om de molens minder gevoelig te maken voor de wegdraaiende wind. Hij bedacht de ‘bovenkruier’, een molen waarvan de kap en het wiekenkruis konden meedraaien met de wind. Toen ging het hard. Het grootste succes bleek het droogmalen van de Beemster in 1612 te zijn: een enorm puik stuk landbouwgrond kwam erbij. De kwaliteit van de volgende polders bleek wat minder, maar we kregen ze wèl droog: Purmer 1622, Heerhugowaard 1625, Schermer 1635. Er kwamen nieuwe waterwegen, kanalen, sluizen en overhalen. En weer nieuwe strijd met Hoorn: wie de baas was over de sluizen. Het vervoer over land kwam pas later, in de 19e eeuw, goed op gang. Bijvoorbeeld via de Schermerpoort.

24. Wonen op een hofje in Alkmaar

De samenleving in de vorige eeuwen kende nauwelijks sociale ondersteuning vanuit de staat. In de middeleeuwen hadden de kloosters de taak van armenzorg, ouderenzorg, ziekenzorg en onderwijs op zich genomen. Na de Reformatie kwam die taak vooral ook bij de protestantse kerkgenootschappen te liggen. En verder moest men het hebben van particulier initiatief. Zo was het nog in de 17e en 18e eeuw. De rijken die nadachten over wat voor goeds ze nog met hun kapitaal konden doen na hun dood kozen menigmaal voor het stichten van een hofje. Daar mochten dan ouderen in wonen, die zichzelf niet konden bedruipen. Alkmaar kende ooit 16 hofjes, ‘provenhuizen’ heetten ze typerend voor onze stad. Want wie er woonde kreeg op gezette tijden, meestal de Kerst, een ‘prove’ (waar je het woord ‘proeven’ nog in herkent): een voorraadje levensmiddelen en wat kolen om de koude winter mee door te komen. Na het stichten van het hofje waren de eerste bewoners menigmaal verarmde familieleden van de stichter, weduwen of weduwnaars. Deze mensen fatsoenlijk onderdak geven voorkwam familieschande. En in de hemel zou er wel met goedkeuring over geoordeeld worden. Er waren heel kleine hofjes voor twee of drie personen. Maar ook grotere. Het grootste is het Wildemanshof aan de Oudegracht uit 1714 met 24 huisjes. Dit hofje was van het begin af aan bedoeld voor vrouwen. Maar alle gezindten waren er welkom. En dat is bijzonder voor die tijd, waarin de geloven nog van elkaar gescheiden leefden. Andere schitterend bewaard gebleven hofjesmonumenten zijn het hofje van Margaretha van Splinter, het hofje van Paling en Van Foreest en het Huis van Achten. Ze worden nog steeds bestuurd door regentencolleges, die de bedoeling van de stichter bewaken. En er gelden nog steeds leefregels om in zo’n hofje te kunnen wonen, natuurlijk aangepast aan deze tijd. Een zeer gewilde kans om knus in het centrum in een monument te kunnen wonen.

25. Een Stadhuis voor de stad

Het mooiste gebouw van de belangrijkste straat van de stad is ons stadhuis. Het is gebouwd tussen 1509 en 1520. Op die plek stond al eerder een kleiner stadhuis. Aan de rand van het toenmalige centrum, dat rond de Grote Kerk lag. Gelukkig heeft ons stadhuis de plundering van Grote Pier in 1517 overleefd. Het was toen nog niet eens klaar. Maar het oude middeleeuwse archief ging daarbij helaas wel verloren. Het pand is verschillende keren gerestaureerd en uitgebreid, bijvoorbeeld met het naastgelegen prachtige Moriaanshoofd, ooit een drukbezochte herberg. De grote restauratie van 1911-1913 door de bekende architect Jan Stuyt is bepalend geweest voor het huidige aanzien. In de middeleeuwen was het stadsbestuur in handen van een schout en schepenen, de voorlopers van het huidige college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Na de tijd van de schout krijgt de stad burgemeesters en een vroedschap. In 1530 worden er drie burgemeesters benoemd en 24 vroedschapsleden bijvoorbeeld. In 1588 komt er een vierde burgemeester bij. Doorgaans gold de benoeming voor een jaar. Dan volgde herverkiezing of vertrek. Dat duurde zo tot 1795. Vanaf 1824 werd er voor gekozen om in de stad één burgmeester te benoemen. In het verleden was het stadhuis echt een werkkantoor. Nu wordt het nog voor ceremonies, zoals trouwen gebruikt. En de raadsvergaderingen vinden er nog steeds plaats. Maar de meeste ambtenaren werken elders in de stad in moderne kantoren. Hoofdambtenaren werden ‘meesters’ genoemd. Dus behalve burgemeesters werkten er ook fabrieksmeesters, gasthuismeesters, weesmeesters, kerkmeesters, armmeesters. En natuurlijk secretarissen en een thesaurier, schatkistbewaarder, die verantwoordelijk was voor de stadsfinanciën. Ook van deze tijd weten we, dat die wellicht de belangrijkste ambtenaar van de stad is.

26. Edelachtbare! Over de rechtspraak in Alkmaar

Ons stadhuis was lange tijd ook het gerechtsgebouw. De stadsbestuurders, schout en schepenen, waren van àlles de baas, ook van de rechtspraak. Daar kwam pas in 1811 door koning Lodewijk Napoleon verandering in, toen bestuur en rechtspraak in ons land van elkaar werden gescheiden. De schout, die benoemd was door de landsheer, vervolgde, was dus de openbare aanklager en politiechef ineen. De zeven schepenen vormden de rechtbank. De rechtszaken waren openbaar. De vonnissen werden in het openbaar voltrokken. Als de rechtbank had gesproken gingen de vonnisdeuren op de eerste verdieping van het stadhuis open en werd aan het volk bekend gemaakt hoe het vonnis luidde. Vaak werd de straf ook meteen uitgevoerd. Maar er moest wel altijd eerst een bekentenis zijn. Zo nodig werd die verkregen na de pijnbank. Aan de achterzijde van het stadhuis was het schavot voor de doodstraf. De laatste keer gebeurde dat in 1816. Daar was een speciale ambtenaar voor nodig, de beul. Er was er een beschikbaar voor de hele provincie, die de steden afreisde. Hij betrok dan voor een paar dagen een kamer in een plaatselijk hotel. Bij ons in het Wapen van Munster, dicht bij Platte Stenen Brug. In afwachting van de voltrekking van de vonnissen behandelde hij ook zieke dieren, kon een kies trekken of een gezwel verwijderen. Het volk zag hem als een handelsman in leven en dood. De rechtbank kreeg in 1892 een eigen zetel in een prachtig neogotisch gebouw aan de Geestersingel. Toen dat te klein werd bouwde de Alkmaarse architect Tauber in 1967 er een nieuwbouwdeel bij, maar brak ook noodzakelijkerwijs een groot deel van het oorspronkelijke gebouw af. Uiteindelijk kwam er een compleet nieuw gebouw aan de Kruseman van Eltenweg in 1996. Sinds 2013 is de Alkmaarse rechtbank een zelfstandig onderdeel van de Rechtbank Noord-Holland, die ontstond uit een fusie tussen de rechtbanken van Haarlem en Alkmaar.

27. Sapperloot, maak plaats voor de burgemeester!

Na de Schout en de schepenen in de Middeleeuwen werd de stad vanaf de zestiende eeuw bestuurd door meerdere burgemeesters, meestal drie of vier, en de vroedschap. Vanaf 1824 is er één burgemeester, met wethouders. Samen vormen zij het bestuurscollege. Zij worden geactiveerd en gecontroleerd door de gemeenteraad. Alkmaar kent een lange lijst van burgemeesters. De huidige, Piet Bruinooge, is de 34e naam op die lijst. Alkmaar heeft burgemeesters gehad die er toe deden, die belangrijke vooruitgang voor de stad boekten. Floris van Teylingen (1510-1585) bijvoorbeeld, die de stad door het beleg van 1573 leidde. Hij was de meest uitgesproken voorvechter van de Prins van Oranje. Als knap bestuurder in tal van functies heeft hij veel voor de stad betekend. Gijsbert Fontein Verschuur (1764-1838) uit een Fries geslacht stond niet als erg vooruitstrevend bekend. Maar tijdens het graven van het was hij wel de drijvende kracht achter de idee, om het kanaal niet langs, maar door de stad te laten lopen. Voor de handel was dat van groot belang. Dat het anders uitpakte is een ander verhaal en niet de schuld van Gijsbert. Archibald Maclaine Pont, (1823-1899) was de langst zittende burgemeester van Alkmaar(1858-1899). Hij leidde Alkmaar de moderne tijd in, met de aanleg van de spoorlijnen, de riolering en waterleiding, de bouw van ziekenhuis en rechtbank. In De Hout werd een vaas geplaatst, die de dankbare bevolking hem schonk bij zijn vertrek. Maar wegens slechte staat is die in 1954 weer opgeruimd. Roel de Wit (1927- 2012) realiseerde de aanleg van Alkmaar-Noord tijdens zijn bewind (1970-1976). Van 1976 tot 1992 was hij commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Holland, bewijs voor het feit, dat wij een bestuurder van niveau zagen vertrekken.

28. Op water en brood in Alkmaar

De oudste vermelding van een gevangenis, althans een cel, vinden we in de bronnen over het Koning Willemshuis in de Pieterstraat. Het oorspronkelijke huis werd in 1254 gebouwd. Het huis was voor de rentmeester van de graaf. De cel was er wellicht voor halsstarrige belastingbetalers. Op de grafelijke dwangburchten rond de stad zullen ook wel kerkers beschikbaar zijn geweest. In de stad zelf was een kelder voor opsluiting in het stadhuis. Om een strafproces af te wachten. Men koos niet snel voor opsluiting als straf in de middeleeuwen. Lijfstraffen en verbanning waren gebruikelijk. Na 1532 vinden we enkele cellen in de oude Kennemerpoort, dicht bij de stadsgrens van die tijd. Na 1572 staan de kloosters leeg, zoals het Oude Hof bij de Grote Kerk. In 1613 maakt men er een tucht- en verbeterhuis van. Niet alleen voor de boeven, maar ook voor de geesteszieken en de landlopers. Amsterdam was het voorbeeld. Doel was na het uitzitten van de straf terugkeer naar de maatschappij. Men werd daartoe gedwongen te werken, het raspen van tropisch hardhout voor de verffabricage kwam veel voor. De Franse tijd brengt ons het Huis van Arrest, Huis van Bewaring zeggen wij later, zoals dat er kwam naast het gerechtsgebouw aan de Geestersingel in 1894. Ondertussen waren de lijfstraffen in 1854 afgeschaft. In 1857 krijgt Alkmaar een primeur: een jeugdgevangenis. Het Rijks Opvoedings Gesticht, in de volksmond het ROG-gebouw, naast de Grote Kerk, gaat ten onder aan zijn eigen succes. De pedagogische doelstellingen waren vooruitstrevend. Maar te veel cliënten aannemen, uit het hele land, met te weinig personeel, dat ook niet geschoold was, dat vroeg om chaos. De stad werd door de minister van justitie gedwongen tot sluiting. De rijksgevangenis Schutterswei bij De Hout kwam er in 1886, maar is inmiddels al weer enkele jaren gesloten en wacht op een nieuwe bestemming. Zou het echt waar zijn, dat er minder boeven zijn tegenwoordig?

29. Vive la République in Alkmaar

Het laatste deel van de achttiende eeuw zat vol dreiging. Het gezag van de oude adellijke geslachten brokkelde af. De republiek die het gevolg was van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775- 1783) was voor de Franse filosofen het na te streven ideaal. De Franse revolutie van 1789 had ook voor ons land en voor Alkmaar grote gevolgen. De prinsgezinden of orangisten kozen voor het vertrouwde gezag. De patriotten droomden van het Amerikaanse voorbeeld en de Franse omwenteling. Het kwam geregeld in de stad tot schermutselingen. Een hoogtepunt in de spanning kwam bij de ‘aanhouding bij Goejanverwellesluis’, bij Gouda, toen de prinses van Pruisen, echtgenote van prins Willem V, niet verder mocht reizen naar Den Haag. Patriottische troepen onder aanvoering van een Alkmaarse (!) kapitein beletten haar de doortocht. Met hulp van haar machtige broer, de koning van Pruisen, werd hier orde op zaken gesteld. Ook in Alkmaar werd de stad gezuiverd van alles wat patriottisch was. Maar niet voor lang, want de Fransen kwamen de grens over en hielpen met het oprichten van de Bataafse republiek (1795-1801). De macht was definitief overgenomen en de Alkmaarders dansten in gelijkheid, vrijheid en broederschap om de meiboom voor het stadhuis. In 1799 is van die vreugde niets meer over. Dan worden stad en streek betrokken bij de bloedige confrontatie tussen de Engelsen en de Russen aan de ene kant en de Fransen en Hollanders aan de andere kant. Het Engelse initiatief om de Fransen te verslaan mislukt. Napoleon kan aan zijn veldtocht naar Moskou beginnen. De Fransen waren zo trots op hun gewonnen slag bij Alkmaar (eigenlijk Castricum) dat onze stadsnaam gebeiteld werd in het marmer van de Arc de Triomphe in Parijs. Toen Napoleon zijn Waterloo gevonden had en Prins Willem VI als Koning Willem I bij Scheveningen terugkeerde in ons land, ging Alkmaar aarzelend overstag. Onder de broer van Napoleon, koning Lodewijk Napoleon, had men het nog niet zo slecht gehad hier.

30. Het breedste en diepste kanaal ter wereld

De haven van Amsterdam werd door verzanding van het IJ steeds moeilijker te bereiken vanaf de Zuiderzee. Er moest een andere verbinding komen. Maar de kortste weg door de duinen bij IJmuiden kon men nog niet aan. De techniek om daarvoor sluizen te bouwen had men nog niet ontwikkeld. Dat kwam een halve eeuw later. Zo ontstond het idee bij Koning Willem I voor het Noordhollandsch Kanaal. In 1824 voltooide een legertje van 9000 slecht betaalde arbeiders het monsterplan van waterbouwkundig ingenieur Jan Blanken. Burgemeester Fontein Verschuur stak er een stokje voor, toen hij zag dat het kanaal met een bocht om de stad was getekend. Door de stad!, was zijn credo. Dan zullen de grote schepen halverwege het kanaal bij Alkmaar afmeren, was zijn idee. Nieuwe handelskansen doemden op, cafés en logementen langs de kanaalroute waren er eerder dan het water. Fabrieken volgden snel. Maar het succes bleef uit. Er was een pijnlijke opstand van de slecht betaalde arbeiders neergeslagen. Er vielen doden en gewonden. De stad had er fraaie monumenten voor laten afbreken, zoals de Friese poort en de Waterpoort. Maar toen het kanaal als ‘het langste, het breedste en diepste van de wereld’ was geopend, zodat twee zeeschepen elkaar konden passeren, kwam er een nieuw scheepstype. De stoomvaart en nieuwe staalsoorten maakten bredere en diepere schepen mogelijk. Er zat niets anders op om dan toch maar aan het Noordzeekanaal te beginnen van Amsterdam naar IJmuiden, dat uiteindelijk in 1876 geopend werd. Alkmaar hield er een waterweg voor de pleziervaart dwars door de stad aan over. Een deel van het historisch centrum werd van de rest van de stad afgesneden. Het geld voor echte bruggen werd niet verdiend. Dus kwam er een goedkopere vlotbrug. En nog weer later een pontje. De vlotbrug bij de Bierkade is er al lang niet meer. Het pontje gelukkig nog wel.

31. De stadspoort is niet meer nodig.

In de middeleeuwen herkende een reiziger bij de benadering van de bebouwde kom een stad aan zijn muren en poorten. Alkmaar telde zes stadspoorten vanaf de zestiende eeuw. Dat heeft zo geduurd tot 1868. En gelukkig maar, want toen de muren en poorten mochten worden afgebroken kreeg het benauwde stadsleven de ruimte om uit te breiden. In dat jaar werden de stedelijke accijnzen afgeschaft. Men mocht voortaan mensen en goederen vrij in en uit laten gaan. De stadspoort verloor meteen zijn functie als betaalcontrolepunt. Het belastingkantoortje naast de Schermerpoort is er nog, nu woonhuis. En het hek is er ook nog, voor de sier, maar de poort en de muren zijn er niet meer. Maar ook voor de verdediging waren de stadsmuren, -wallen en –poorten niet meer nodig. Voor het moderne wapentuig was een ander soort verdediging nodig. Men vertrouwde weer meer op het Hollandse water als afschrikkingsmiddel. De toenemende mobiliteit verdroeg ook geen stadspoorten en –hekken meer. Er kwam een ander idee over veiligheid. Je moest je huis maar goed afsluiten, dan hoefde ’s avonds de stad niet meer op slot. Want dat was het gebruik. Als de nacht viel ging de poort dicht. Daarachter werd de brug opgehaald. En dan volgde er nog een hek, dat op slot ging. De poorten en hekken werden op den duur ook het visitekaartje van de stad. Ze werden rijk versierd als teken van goede smaak en welstand. De hekwerken (hameien) van de Boompoort (in 2015 gereconstrueerd) en van de Schermerpoort bezitten we nog. Bijzondere monumenten. Verder moeten we het doen met schilderijen en tekeningen. In andere steden als Amersfoort en kon meer worden bewaard. Daar krijg je een idee van de grandeur van de vroegere toegang tot onze steden. Maar ook van de beperkingen. Want wat voldeed voor de boer met zijn kar en de postkoets past niet meer bij de ruimte die het moderne verkeer vraagt.

32. Schuitje varen, veerdiensten van en naar Alkmaar

Bij Sail in Amsterdam valt steevast een voormalig vlaggenschip van de Alkmaar Packet op. Een hoog maar zeer slank passagierschip van weleer. Alsof het gemaakt is voor een makkelijke doorgang tijdens de enorme botendrukte van de nautische happening in de hoofdstad. Maar dat is niet het geval. De maat herinnert aan de doorgang door de sluizen van Zaandam. Alkmaar Packet verzorgde tussen 1864 en 1950 tal van veerdiensten vanuit Alkmaar en andere plaatsen in Noord-Holland. Eigenaar Cornelis Bosman had zijn hoofdkantoor in Alkmaar en bracht wel 20 schepen in de vaart, voor post, vracht en personenvervoer. De tocht van Alkmaar over Zaandam naar Amsterdam was het populairst. Onderweg werden de dorpen aangedaan, die daarmee ontsloten werden voor het publiek. Anders kwam je niet zo makkelijk in Akersloot of Schoorldam. Aan de stoomboten en motorschepen van Bosman ging de periode van het zeilschip en de trekschuit vooraf. De nieuwe polders in de 16e en 17e eeuw vroegen met de toename van de agrarische productie om meer en betere transportmogelijkheden dan het karrespoor. De door paarden getrokken vrachtboten, allemaal met de steven op marktplaats Alkmaar gericht, werden een vertrouwd beeld. Hier en daar herinnert de naam Jaagpad nog aan die tijd, het pad waarover het paard dicht langs de oever liep en de boot verbonden met een lange band voortjoeg. Alkmaar voert de regie over de waterverbindingen. En met succes. Het verzet van Hoorn en andere steden mag niet baten. De handel uit de streek komt grotendeels naar Alkmaar, over water. In de 19e eeuw wordt meer concurrentie toegestaan tussen de beurtschepen. Het gevolg is grote scheepsdrukte op het Verdronkenoord, Luttik Oudorp, de Voordam, de Zijdam en de Mient. Als je maar zo dicht mogelijk bij de marktplaats bij de Waag kon komen. Maar ook dat is voorbij. Het vervoer over de weg, met de trein, door de lucht, straks wellicht met drones, heeft de romantische beurt- en veerdiensten van Alkmaar tot geschiedenis gemaakt.

33. Alkmaar en het IJzeren Paard: over de spoorwegen

De boeren langs Nederlands eerste spoorweg van de westkant van Amsterdam naar de oostkant van Haarlem vreesden voor hun vee. Zouden de koeien zich niet doodschrikken, of tenminste zure melk gaan geven als ze werden verrast door die snelheidsduivel van het IJzeren Paard. En dan te bedenken dat die eerste trein zo hard reed als een elektrische fiets nu. Dat was in 1839. De ontwikkeling ging snel. Toen in 1865 de treinverbinding Alkmaar-Den Helder werd geopend reden de treinen al twee keer zo hard. Alkmaar vierde zijn nieuwe, kleine station uitbundig. Voor de handel deden zich nieuwe kansen voor. Men mikte op aan- en afvoer via de haven van Den Helder. En op de regie op het transport van de agrarische producten uit de streek in de Noordkop, zoals men eerder de regie voerde over het watertransport. Die ambitie leidt al in 1867 tot een spoorverbinding met Haarlem, in 1878 tot een rechtstreekse verbinding met Amsterdam en in 1898 met Hoorn. Het stationsgebouw lijkt wel een eind uit de stad te liggen. Tussen het bolwerk van Alkmaar en het spoor ligt nog een groot tuindersgebied, een open vlakte. Nu is het de pittoreske spoorbuurt. Er volgen kleinere spoor- en stoomtramlijnen naar Egmond, Bergen, Broek op Langedijk, Purmerend en Schagen. De geliefde locomotief Bello komen we nog tegen op het museumspoor bij Hoorn. Maar ook binnen de stad verschijnen spoor- en (paarden-)tramlijnen: naar de Kanaalkade, de Kwakelkade, de Gewelde Stenen Brug , naar Heiloo, Castricum en Haarlem. In de stad zijn informatiepanelen aangebracht waar die oude lijnen liepen, elk met zijn eigen stationnetje, soms het café op de hoek. In de jaren ’30 van de vorige eeuw wint het busvervoer het van de regionale spoortjes. Alleen de grote spoorlijnen laten een gestage groei zien. Het station wordt verschillende keren vergroot en wordt er niet mooier van. De perrons moeten langer worden, traversen onder– en bovengronds komen en verdwijnen. De laatste vernieuwing van ons station is van 2016, weer met een bovengrondse traverse. En nu ook met een betonnen kaasfontein. Gaat dat zien.

34. Herstel van de Rooms-Katholieke kerk

In de zomer van 2016 werd in de St. Laurentius, prachtige neogotische kerk van Pierre Cuypers (1861) aan het Verdronkenoord, herdacht dat 900 jaar eerder in 1116 het eerste kapelletje van Alkmaar werd ingewijd. Op de plek waar de Grote Kerk staat. Het ging bij de herdenking over de vraag hoe het allemaal begon met het kerkelijk leven in Alkmaar. Inmiddels dient de vraag zich aan hoe het zal aflopen. De kerken zijn, een enkele uitzondering daargelaten, leger geworden met een ouder publiek. Wekelijks worden tien of meer kerken in Nederland gesloten. Met het sluiten van kerken kreeg Alkmaar ook te maken. Maar er ging nog een nieuwe lange periode van bloei aan vooraf. Na de Franse tijd kwam er meer vrijheid voor de katholieken. Door de grondwetswijziging van 1848 en het weer instellen van de bisdommen in 1853 was er weer gelijkheid van godsdienst. Voor alle godsdiensten. De vier staties (de rk-schuilkerken) werden opgeheven met de komst van twee parochies, St. Laurentius en St. Dominicus. Vanuit de twee parochies ontstond een rijk rooms leven. Dit uitte zich ook in de opleving van de verering van de reliek van het Heilig Bloed, mèt stille omgang. De bloei van de Katholieke kerk in Alkmaar leidt tot een rijk (sport-) verenigingsleven en belangrijke maatschappelijke organisaties. Het katholiek onderwijs werd zeer populair, het Petrus Canisius College vindt zijn wortels in die tijd, er kwam een prachtig ziekenhuis in de stad, het ‘St. Elisabeth’. Ondertussen kwamen er ook kerken bij: St. Joseph, Don Bosco en Pius X, Blije Mare. Aan het eind van de vorige eeuw tekende zich echter leegloop en een snel verval af. De sloop van de Dominicuskerk in 1985, de tweede Cuyperskerk in Alkmaar van 1870, is tot op de huidige dag voor oudere Alkmaarders een pijnlijke herinnering. Ook de sloop van de Don Bosco in 2007 gaf heftige reacties. De Pius X en de St. Jozef zijn verkleind en kregen een gedeeltelijke herbestemming. Voor de protestantse kerken kan overigens een vergelijkbaar verhaal worden verteld. Het is de vraag wat er voor een volgende generatie nog over zal zijn van het Alkmaarse kerkelijke leven.

35. De gezondheid van Alkmaar

Onze welvaartsziektes waren in de achttiende en negentiende eeuw nog niet bekend. Maar men had met andere ziektes te maken, dodelijke epidemieën als de kinderziekte (kraamsterfte), cholera, tyfus, tbc. De middeleeuwse nog ommuurde steden worden voller en voller. De wet van Napoleon die het begraven in kerken en op kerkhoven binnen de stadsmuren verbood wordt genegeerd. Ook in Alkmaar. Een generatie later ziet Koning Willem I in dat het zo niet langer kan. Alkmaar reageert alert en voltooit in 1830 aan de Westerweg dan als één der eerste steden een fraai aangelegde buitenpoortse algemene begraafplaats. Een grote stap naar een betere volkshygiëne. Een andere belangrijke beslissing stamt ook uit de Franse tijd. In 1798 worden de chirurgijnsgildes opgeheven. Daarop volgt in 1804 de eerste geneeskundige staatsregeling. De staat maakt voortaan uit wat betrouwbare ziekenzorg is. In Alkmaar is het dr. Petrus de Sonnaville die het Genees• en Heelkundig Genootschap ter bevordering van de Gezondheid opricht. In 1827 kwam er een Klinische School in Alkmaar met vier lectoren en een stadsvroedvrouw. De opleiding van verplegend personeel wordt zeer serieus ter hand genomen. De ontwikkelingen in de natuurkunde en de scheikunde in de tweede helft van de 19e eeuw brengen veel verbetering in de ziektebestrijding. Het geeft ook nieuwe inzichten voor de verpleeginrichtingen. Dr. Johan Michaël van Dam ijvert voor een nieuw ziekenhuis, dat er dan ook komt met het Centraal Ziekenhuis in 1929. Iets eerder, in 1927, werd het katholieke St. Elisabeth Ziekenhuis geopend. In het stedelijk leven kan men niet verder als men de bevolking gezond wil houden met de waterpomp, die met besmet water ziektes verspreidt. Grachten, die als open riool worden gebruikt worden gedempt en de drinkwaterleiding wordt aangelegd. De watertoren bij de Bergerweg getuigt daar nog van. Professionele afvoer van het huisvuil vormt het sluitstuk van deze ontwikkeling. De stad begon ooit met openbare vuilniskuilen. Het 19e eeuwse tonnenstelsel was daarbij al een hele verbetering. De moderne huisvuilcentrale laat zien, dat vuilverwerking een uiterst serieuze zaak is voor een moderne samenleving.

36. Industrialisatie: Alkmaar geeft gas!

Alles staat met alles in verband. Maar door het verglijden van de tijd raken we daar het zicht op kwijt. Ook het agrarisch georiënteerde Alkmaar deed mee met de industriële voortuitgang in de 19e eeuw. Voor de fabrieken met hun moderne machines was veel energie nodig. Dat vergde een gasfabriek. Gas werd gemaakt uit steenkool, toen de belangrijkste energiebron. Eerst aan het eind van de 19e eeuw aan de Paardenmarkt. Later in de 20e eeuw aan de Kanaalkade, achter de margarinefabriek Kinheim van Van de Bosch. De fabriek van Van de Bosch voorzag in een belangrijke behoefte: gezond eten voor de arbeidende klasse, die zich de luxe van echte boter niet kon permitteren. Het was een gat in de markt. Er kwamen meerdere fabrieken van Van de Bosch in het land en zelfs een vestiging in Londen. Zo werd ook de Ringers Chocoladefabriek op Overstad een groot, internationaal succes. Alkmaarse chocolade van zeer hoge kwaliteit vond tientallen jaren zijn weg naar binnen – en buitenland. En wie heeft niet gesmuld van de smeerkaas uit de kuipjes van Eyssen. De stad breidde na de tweede wereldoorlog uit. De fabrieken verdwenen uit het stadsbeeld naar de industriewijken buiten de stad.

37. De kameraden van Alkmaar: emancipatie van de arbeiders en de volkshuisvesting

Als in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Zwolle wordt opgericht heeft zich in Alkmaar al het nodige afgespeeld. De arbeidende klasse is door de industrialisatie, het werk in de fabrieken en in de transportsector aan het eind van de 19e eeuw een nieuwe maatschappelijke groep, die zich wil organiseren en om aandacht vraagt: betere arbeidsomstandigheden, betere huisvesting. De binnenstad van Alkmaar heeft aan de zuid- en oostkant krottenwijken in versleten woningen met slechte hygiëne. Er is in Alkmaar veel werk aan de winkel. Er ontstaan vakverenigingen, bijvoorbeeld voor de sigarenmakers. Grietje Speur-Paarlberg, feministe avant la lettre, zorgt er in haar eentje voor, dat het lot van de dienstmeisjes wordt verbeterd. Maar er is ook veel verdeeldheid. Protestanten, katholieken en socialisten staan vaak tegenover elkaar. Het lijkt erop alsof de samenleving totaal verandert. De onzekerheid die daardoor ontstaat roept veel spanningen op. In het Gulden Vlies en in De Harmonie worden vaak politieke bijeenkomsten belegd met landelijk bekende sprekers, zoals Domela Nieuwenhuis. Het gaat er soms emotioneel aan toe, waarbij het meubilair door de zaal vliegt. Maar er is ook vooruitgang. Dominee Glasz neemt het voor de arbeiders op. Marinus Uitenbosch werd in 1901 het eerste socialistische gemeenteraadsraadslid. Alkmaar pakt de slechte volkshuisvesting in 1909 serieus aan met een gemeentelijk uitbreidingspan onder leiding van de directeur gemeentewerken G. Looman. In 1916 wordt het katholieke “Goed Wonen” opgericht, met nieuwbouw aan de Baansingel en in de Spoorbuurt. In 1920 ontstaat het socialistische Rochdale, die voor de wijk Rochdale bij de Tuinstraat en de Uitenboschstraat zorgt. De verdere stadsuitbreiding volgt dan snel met het Ambachtsschoolkwartier en het Boezemsingelkwartier. Voor de middenstand worden de wijken van het Emmakwartier, de Nassaubuurt en de Burgemeesterswijk ontwikkeld. Alkmaar kan terecht met trots stellen: er is wat moois ontwikkeld in die dagen.

38. Kunstenaars om trots op te zijn: 19e, 20e en 21e eeuw

Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint (1850-1900), kortweg onze ‘Truitje’, geldt als de meest populaire schrijfster van de 19e eeuw. Haar wieg stond in deze stad, ze volgde hier haar opleidingen en ze is hier getrouwd. De stad heeft haar willen eren met een voorname buste aan het begin van de Kennemerstraatweg. Dat gebeurde in 1912, ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag. Al op haar 33e werd ze benoemd tot ere-burgeres van de stad. Maar haar historische- en zedenromans worden nauwelijks meer gelezen. Majoor Frans, over een dappere jonge vrouw die tegen de mannenwereld opbokst, verdient het om onthouden te worden. Willem Hofdijk (1816-1888) kwam dicht in de buurt van haar populariteit. Hij was bezeten van de middeleeuwse geschiedenis van Alkmaar en het Kennemerland en schreef daar lange epische gedichten over. Maar hij had ook een dikke duim. Zijn verdienste is wellicht dat hij wetenschappers aanspoorde om nou eens uit te zoeken hoe het echt zat. Opmerkelijkste Alkmaarse schrijvers van de moderne tijd zijn de dichter H.C. ten Berge (1938; P.C.Hooftprijs 2006), Joost Zwagerman (1963-2015) en Simone van der Vlugt (1966, niet in Alkmaar geboren, maar wel in Alkmaar gevestigd). De populariteit van Simone ’s jeugdromans en literaire thrillers zouden haar de ere-titel ‘Truitje van deze tijd’ mogen doen toekomen.

Aan het eind van de 19e eeuw verzamelden de beeldend kunstenaars zich in de vereniging Kunst Zij Ons Doel. Alexander Kläsener (1826-1912), die de St.Laurentius zo fraai decoreerde, was er de bekendste schilder. Hij leerde de jonge Koos Stikvoort (1891-1975) de fijne kneepjes van het schildersvak. In de twintigste eeuw boden de Alkmaarse Kunstenaars Vereniging en het daaruit voortgekomen Grafisch Atelier Alkmaar een Alkmaars thuis. Jos van Amsterdam, Rolluf van Laar, Karel Puhl en John Bier zijn de voortrekkers. Ans Wortel (1929-1996) was wellicht de meest veelzijdige kunstenares van onze stad: dichteres en schrijfster, teken- en schilderwerk, beeldhouwwerk en glaskunst. Ga naar het Stedelijk Museum om het werk van de Alkmaarse schilders van toen en nu te zien in de zaal ‘Portret van Alkmaar’.

39. Kopen, kopen, kopen: over de Alkmaarse winkelstand

Hoe kwam de Alkmaarder in de loop der eeuwen aan zijn eten en zijn spullen? Er zal in de oudheid een tijd zijn geweest, dat het voedsel zelf verbouwd of gevangen werd en het huisraad zelf gemaakt. Maar van de vroegste afbeeldingen van Alkmaar kennen we al de kleinschalige winkeltjes aan huis. Kanisstraat 1 bijvoorbeeld is een rijksmonument, oorspronkelijk gebouwd in 1540. Aan de luifel en de opklapluiken kan je nog zien hoe zo’n woonhuiswinkeltje moet hebben gefunctioneerd. En de markten, vooral in het oostelijk stadsdeel, waren natuurlijk van groot belang voor de vroegere Alkmaarse consument. Alkmaar was de belangrijkste marktstad in de wijde omtrek, zoals het nu nog de grootste winkelstad van Noord-Holland Noord is. Winkels met een etalage komen echter pas in de 19e eeuw voor het eerst in beeld. Rond 1900 is het gebied rond Fnidsen en Mient de populaire winkelbuurt. Aan de Mient is nog een enkele 19e eeuwse winkelpui te zien. Grote etalageruiten worden daarna snel de mode. Op het Fnidsen is nog de tweede vestiging van Albert Heyn (buiten Zaandam, de eerste was in Purmerend) te vinden, nu een schoenenzaak, maar nog steeds met de voorname winkelramen. De Langestraat is dan nog een woonbuurt voor de rijkere Alkmaarders. Halverwege de vorige eeuw heeft het winkelcentrum zich uitgebreid naar het westen. Langestraat en Laat met de zijstraatjes vormen dan de grootste concentratie aan winkels. Er komen warenhuizen zoals Kofa-Spruyt (het eerste warenhuis, naar Engels model, van Nederland), Bervoets en Vroom&Dreesmann. In de tweede helft van de vorige eeuw komt Wastora, een vroege mega-store, aan de zuidkant van de stad. De Mare wordt een groot winkelcentrum in Alkmaar-Noord. Overstad wordt een begrip en is na allerlei aanpassingen toe aan een verankering in de populariteit van het Alkmaarse publiek: met een steeds completere woonboulevard, een moderne bioscoop en een popcentrum ontwikkelt zich hier het winkelgebied van de toekomst. Ondertussen verdwijnen er ook veel winkels. De hierboven genoemde warenhuizen zijn verdwenen. Er rijden dagelijks vele bestelbussen door de stad. De virtuele winkelstand via internet heeft zijn plaats opgeëist.

40. Kaas, kaas en nog een keer kaas!

Wilt u goed begrijpen wat er op vrijdag op de beroemde Alkmaarse Kaasmarkt gebeurt? Bezoek dan het aantrekkelijke Kaasmuseum aldaar in het Waaggebouw. Alles wordt u er precies uitgelegd. Feit is, dat de kaasmarkt de grootste toeristentrekker van de stad is. Maar er wordt echt geen kaas verhandeld. En in Alkmaar wordt geen Alkmaarse kaas gemaakt. Er zijn wel enkele uitstekende kaaswinkels in onze stad. Het spektakel op de kaasmarkt is maar spel, zoals het er ooit aan toeging. In de achttiende eeuw was het vier dagen per week kaasmarkt. Het gebied rond de Waag aan Alkmaars haven was eertijds de drukste marktplaats. Niet alleen voor kaas, maar voor alle agrarische producten van de streek. Als de handel alsmaar groeit komt er behoefte aan meer ruimte. Het Waagplein is in de laatste twee eeuwen wel acht keer vergroot, steeds door bestaande panden naast het Waaggebouw af te breken. De aan- en afvoer gebeurde per schip en kar. Als in de twintigste eeuw de vrachtwagen wordt ingezet ontstaat wel een groot verkeersprobleem. De brand in bioscoop Diligentia in 1912 is zo verwoestend, dat er na het ruimen van het puin een nieuwe ontsluitingsweg naar het Waagplein is ontstaan. Een geluk bij een ongeluk, die “doorbraak”, die thans Marktstraat heet! De kaasdragers, die de show van de kaasmarkt opvoeren, zijn verenigd in het kaasdragersgilde. De geschiedenis van het gilde gaat terug tot 1593 en is daarmee het oudste instituut van de stad. De kaasvader waakt erover dat het gedrag van de kaasdragers eerbiedwaardig blijft, ondanks hun aanstekelijke vrolijkheid. Voor het draagwerk gebruiken kaasdragers een berrie. Ze dragen gekleurde hoeden, waaraan je hun ‘veem’ (groepje) herkent. Als het ene veem zich inzet voor een handelaar moet het andere zich daar niet mee gaan bemoeien. Zo werd het werk verdeeld. Doordat de aanvoer van kaas afnam door directe verkoop van de fabrieken aan de handelaren verdween ook de echte kaasmarkt. Na een moeilijke tijd is de stad er in geslaagd om er toch weer veel drukte te organiseren, nu als toeristische trekpleister. Een enorme prestatie.

41. Mobilisatie!

Nederland deed zijn uiterste best om buiten de Grote Oorlog te blijven. Wij verklaarden ons neutraal. Maar uitgerekend Alkmaar kreeg in het neutrale Nederland het eerste te maken met buitenlandse soldaten. Al binnen een week na het begin van de Eerste Wereldoorlog (28 juli 1914) liepen de Alkmaarders uit om zich op het stationsplein te vergapen aan de zojuist gearriveerde Belgische en Duitse soldaten. Die hielden het bij het eerste treffen vlakbij onze Limburgse grens voor gezien en zochten hun heil in ons land. De regering verplaatste de gevluchte soldaten zo snel mogelijk naar de andere kant van het land. In Alkmaar stond de Kadettenschool aan de Wilhelminalaan leeg. Dat kwam goed uit. Als neutrale overheid gaven wij beide soorten soldaten een gelijkwaardige behandeling. Maar het bleek toch niet zo’n goed idee om de vijandige gevluchte soldaten onder één dak samen te brengen. Na enkele maanden vond men betere oplossingen in gescheiden kampen in o.a. Bergen en Zuid-Friesland. Ons leger was gemobiliseerd. Veel jonge mannen uit de stad lagen te wachten in de grensstreek op wat er ging gebeuren en verveelden zich stierlijk. Thuis was het wellicht moeilijker naarmate de oorlog voortduurde. Want aan alles was gebrek, door de handelsblokkades op de Noordzee. Eten en goederen gingen op de bon. Met een goed uitgedacht distributiesysteem probeerde de overheid het schaarse eten zo goed mogelijk te verdelen. Niet alleen voor de eigen bevolking, maar ook voor de duizenden Belgische vluchtelingen, die in onze stad en streek een veilige haven vonden. Achteraf gezien heeft Nederland nooit zo gezond gegeten als toen: weinig vet, veel groente en vaak vegetarisch. Het was na de oorlog te merken aan gezondere baby’s en vermindering van ziektes. In het (particulier) museum Le Poilu in de Doelenstraat krijgen we een beeld hoe verschrikkelijk het er aan toe ging in de loopgravenoorlog voorbij onze grenzen. In 1917 zag Alkmaar voor het eerst onderzeeërs. Van de Duitse marine. Er werden er drie in Alkmaar gestald. De UB-30 bijvoorbeeld. Die was bij Domburg in Zeeland gestrand. In Alkmaar werd hij geïnterneerd en bewaard in het Noordhollandsch Kanaal bij de stad. Hij is in 1917 terug gegeven aan Duitsland. Een jaar later vond hij zijn einde voor de kust van Engeland, met dieptebommen tot zinken gebracht. DE andere twee weren na de oorlog in Engeland en Frankrijk gesloopt.

42. De architecten van Alkmaar Architecten zijn de vormgevers van de stad. We hebben het geluk, dat we in het verleden interessante bouwmeesters konden aantrekken. Enkelen zijn zelfs hier geboren of stadgenoot geweest. De Mechelse architect Anthonius Keldermans (ca 1440-1512) moet hier dan natuurlijk eerst worden genoemd. Men zijn broer en zoon leverde hij de grootste bouwkundige prestatie uit de Alkmaarse geschiedenis: de Grote Kerk! Met zijn naam eren we al die bouwmeesters, vaak niet met naam bekend, die ons zoveel schitterende monumenten nalieten in onze stad. Maar ook in de moderne tijd werd de stad verfraaid met uitzonderlijke scheppingen. Van de twee kerken, die Pierre Cuypers (1827-1921; ook de architect van o.a. Rijksmuseum en Centraal Station Amsterdam) in onze stad bouwde bezitten we gelukkig nog de St. Laurentius (1861) aan het Verdronkenoord. Zijn leerling Jan Stuyt (1968-1934) zorgde er voor, dat ons versleten stadhuis in de Langestraat aan een tweede leven kon beginnen in 1913. Hij bouwde ook het schitterende St. Elizabeth ziekenhuis, waarvan nog een deel bewaard is in verzorgingstehuis Westerhout. Niet ver daarvandaan staat het mooie complex Westerlicht van de in Alkmaar werkende architect Saal (1884-1945), Nederlands eerste bejaardentehuis in een parkaanleg (1932), te wachten op een nieuwe bestemming. Jan Wils (1891- 1972), Alkmaarder van geboorte, leerde het vak bij de grote Berlage. Via hem kwam hij in contact met de beroemde Amerikaanse architect van het nieuwe bouwen Frank Lloyd Wright. Huize De Lange, verschillende huizen in het Nassaukwartier en de tribune van het sportpark zijn de monumenten die hij ons naliet. Zijn invloed en via hem die van Frank Lloyd Wright is terug te zien in het originele Ringersgebouw, van bouwmeester Ringers, die voor Wils Huize de Lange bouwde. Kropholler (1881-1973) schiep de nieuwe Benedictijner abdij van Egmond maar ook het Hooge Huys (1931) en het naastgelegen politiebureau (1936), thans een . Zeer beeldbepalende panden aan het begin van de Langestraat. Piet Tauber (Alkmaar 1927) heeft vele gebouwen in Alkmaar gerealiseerd in de moeilijke wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog. Veel daarvan is weer verdwenen. Maar zijn grootse Telefooncentrale hebben we gelukkig nog, werkplaats voor o.a. kunstenaars en it-ondernemers.

43. Alkmaar tijdens de Tweede Wereldoorlog

Het binnentrekken van de Duitse troepen in Alkmaar ging zonder schermutselingen. Nederland had gecapituleerd, verder bloedvergieten werd voorkomen. Het contrast voor de toeziende burgers was wel groot. De gemobiliseerde slecht uitgeruste Nederlandse soldaten werden in het straatbeeld vervangen door zwaarbewapende Duitsers. De jeugd keek zijn ogen uit terwijl de oudere Alkmaarders nog niet wisten wat hun te wachten stond. In de eerste oorlogsdagen had Alkmaar hals over kop nog een groot deel van de Amersfoortse bevolking moeten opvangen, die in de vuurlinies dreigde te komen met hun stad. Dat het met de middelen van die dagen lukte om onverwacht 20000 mensen te voeden en een dak boven het hoofd te geven mag een wonder worden genoemd. Hoe groot was Alkmaar zelf helemaal in die dagen. De dankbare Amersfoorters schonken de stad in 1941 een fraai glas-in-loodraam, dat een plek kreeg in het Stadhuis. De Jodenvervolging had tot gevolg dat alle Joodse stadgenoten op 5 maart 1942 via Amsterdam en Westerbork naar de concentratiekampen werden gestuurd. Enkelen keerden terug na de oorlog. In de stad liggen zgn. Stolpersteine, struikelstenen, om te laten zien waar de gedeporteerde Joden woonden. In 2009 kon de voormalige synagoge in de Hofstraat na zorgvuldige restauratie weer aan de Joodse gemeenschap worden teruggegeven. De synagoge vervult sindsdien een culturele functie in onze stad. Behalve Joodse slachtoffers waren er ook die vielen door deelname aan het verzet. Alkmaar had vanaf 1943 een dappere knokploeg, die in de hele provincie opereerde. Door verraad en valstrikken verloren jonge mannen het leven. De bekendste van hen is Frits Conijn. Op de Harddraverslaan bevindt zich het Alkmaars oorlogsmonument, waar vijf verzetsmensen, slachtoffers van een fusillade op 17 november 1944, worden herdacht. Vlak voor de bevrijding waren er in de weilanden rond Alkmaar voedseldroppings uit de lucht, waar de hongerende Alkmaarse bevolking reikhalzend naar had uitgekeken. Daarna was het op 5 mei 1945 al snel groot feest in de Langestraat en op de pleinen in de stad. Niet aan de Westerweg en op het Schaepmanplein, waar interneringskampen werden ingericht voor gearresteerde ‘foute’ stadgenoten.

44. Het plan van Wieger Bruin

Na de Tweede Wereldoorlog wordt al snel duidelijk, - opnieuw, want ook in 1925 had men zich het hoofd gebroken over de verkeersdrukte -, dat het moderne autoverkeer de binnenstad van Alkmaar uit zijn voegen laat barsten. Het middeleeuwse stratenplan was eeuwenlang voldoende geweest voor het stapvoets voortbewegende verkeer. Maar die tijd was definitief voorbij. Er werd in 1950 een verkeerscommissie ingesteld. Die kwam er ook niet uit. De rijksplanoloog prof. Wieger Bruin kreeg in 1955 de opdracht een plan te bedenken. Hij had vele gehavende steden in Nederland na de oorlog geholpen met de wederopbouw. Van hem werd de oplossing verwacht. Hij presenteerde zijn eerste plan in 1958. Hij stelde voor alle grachten behalve de Oudegracht en de Lindengracht te dempen en een verkeersweg van zuid naar noord door het centrum te trekken. Daarvoor zouden in het oostelijk stadsdeel vele huizen moeten worden gesloopt. Er kwam forse kritiek, wat weer nieuwe plannen opleverde: in 1960, 1964 en 1967. Uiteindelijk was de maat vol. De bevolking wilde dit niet. De Historische Vereniging Alkmaar (toen nog Oud Alkmaar geheten) was prominent aanwezig in het verzet, met name via zijn strijdbare voorzitter Hendrik Ringers. En de heer Hofstee, de directeur van verzekeringsmaatschappij 't Hooge Huys, liet maar liefst een ezel rondlopen in de stad. Op het bord op zijn rug stond te lezen 'Wieger Bruin is een ezel'. Het compromis werd gevonden in de verbreding van het wegdek van Luttik Oudorp en Verdronkenoord. Het oostelijk stadsdeel werd niet afgebroken maar juist gerenoveerd. De nieuwe Nieuwlanderbrug over de Oudegracht was alvast klaargemaakt voor de brede verkeersweg, die gelukkig toch nooit door het oude centrum kwam. Inmiddels is ook die brug weer verdwenen. Bij de nieuwste, een replica van de vroegere ophaalbrug op die plek, is aan de walkanten nog te zien hoe Wieger Bruin zich voorstelde dat de auto’s ruim baan zouden krijgen in het historische centrum. Na dit mislukte project zou men kunnen weten, dat een historische stad geen druk autoverkeer verdraagt. Verkeersluw toegangsbeleid is de enige oplossing wil men de monumentenschat voor de toekomst bewaren.

45. Immigranten

In 1972 krijgt Alkmaar er een interessante groep woningen bij. Een aantal flatgebouwen met een sportzaal. Het complex krijgt de naam Casa Rosa. Er komen geen Alkmaarders wonen, maar 600 Spaanse gastarbeiders van de Hoogovens, die iedere dag gehaald en gebracht worden met hun eigen Hoogovens busdienst. Het was de eerste lichting immigranten, waar Alkmaar kennis mee maakte. Nederland zelf had te weinig arbeidskrachten voor de snel groeiende economie. Er werden wervingsverdragen gesloten met Spanje, Portugal, Italië, Griekenland, Marokko en Turkije. Alkmaar zag de bevolkingsdiversiteit al snel terug in de winkelstand en in de komst van uitheemse eethuisjes en . Inmiddels zijn er weinig culturen waarvan we niet in de stad de keuken kunnen leren kennen. Een Marokkaans restaurant ontbreekt nog. Waar de Nederlandse groenteboer verdween naar de supermarkt kwam de Turkse groenteboer er voor in de plaats. De Turkse gemeenschap is de tweede van onze stad. De werkers uit de Mediterrane landen brachten ook het islamgeloof in de stad. Op verschillende plekken verrezen moskeeën of werden bestaande gebouwen daarvoor ingericht. De immigratiemogelijkheden werden later verkleind. De regering trok liever hoger opgeleiden aan toen door de automatisering duidelijk werd dat er in de toekomst minder behoefte zou zijn aan laag geschoolde arbeid. Casa Rosa kwam leeg te staan. De gastarbeiders keerden terug naar hun land of integreerden in onze samenleving met een eigen huis voor hun gezin. Door oorlogen op de Balkan, in Afrika en het Midden-Oosten kwam er echter een gestage vluchtelingenstroom op gang. Casa Rosa aan de Picassolaan ging in 1989 ‘de Vluchthoef’ heten en kreeg als azc voor de vluchtelingen een tweede leven. De nieuwste stroom vluchtelingen wordt gehuisvest in het voormalig belastingkantoor aan de Robonsbosweg, dat daartoe in 2016 volledig is verbouwd.

46. Groeikernen

Op 19 december 1974 stapt Prins Claus over de Huiswaarderbrug, die hij zojuist geopend heeft. Samen met burgemeester De Wit. Er werd met smart op gewacht. Want Alkmaar-Noord is dan al met de beide wijken Huiswaard bewoond. Wie naar het centrum wil en niet wil omlopen of –fietsen naar de Friesebrug gaat stiekem over de Spoorwegbrug. Hekwerk en versperringen, laat staan verbodsborden, houden dat niet tegen. Alkmaar is vereerd met het hoge bezoek. Het markeert de ambitieuze stadsuitbreidingsplannen. En die waren nodig ook. Er is na de oorlog woningnood in de stad. De oplossing wordt eerst gevonden in nieuwe wijken aan de west- en zuidkant van de stad: Hoefplan, Kooimeer en Nieuw Overdie. De kerken en scholen volgen op de huizen. Vrijheidskerk, Don Boscokerk bijvoorbeeld. En wat de scholen betreft o.a. Willem Blaeu. Wat jammer dat de Don Bosco in 2007 al weer werd opgeofferd aan een appartementencomplex, dat er nooit kwam. En dan is de Alkmaarse bouwgrond op. In 1972 worden Koedijk en Oudorp als zelfstandige gemeentes opgeheven en bij Alkmaar gevoegd. Het zelfde geldt voor een deel van St.Pancras. Vanaf dat jaar volgt Alkmaar met de nieuwe ruimte een tweesporenbeleid: stadsvernieuwing en stadsuitbreiding. Maar de bewoners van de Spoorbuurt verzetten zich heftig als vernieuwing bij hen vernieling betekent. Net zo min als het Oostelijk stadsdeel gewillig naar de slachtbank ging gaat ook de Spoorbuurt de barricades op. We danken er nu nog een leuke pittoreske wijk aan, waar de nieuwe, jonge eigenaren veel werk maken van het onderhoud en van de sfeer van de knusse straatjes. De blik naar het noorden gericht herkennen we Huiswaard 1 aan de hoogbouw. Huiswaard 2 wordt kleinschaliger opgezet met een grote verscheidenheid aan woningtypen. Dat zal ook het beleid zijn voor de rest van Alkmaar-Noord tot en met de Daalmeer bij het Geestmerambacht, dat als woongebied in zijn totaliteit groter is geworden dan het ‘oude’ Alkmaar. Het grootste winkelcentrum heet de Mare. Jan Arentsz, Dalton en Clusius zijn er grote scholengemeenschappen.

47. Theaters van Alkmaar

Op Overstad heeft Alkmaar naast elkaar in korte tijd (2016) een nieuwe bioscoop, een nieuw filmhuis, een casino en een nieuw poppodium gekregen. De aanloop daar naartoe was lang. Vooral het wachten op een mooi popmuziektheater heeft lang geduurd, na Parkhof in het Victoriepark en Victoria in het Wapen van Heemskerk. Maar de concentratie op de nieuwe plek voor de vermaakscultuur is typerend voor deze tijd. De schaal is met de ontwikkeling van de stad gegroeid. Het aanbod eveneens, met ons besteedbaar inkomen. In de vorige eeuwen moest men het met kleinere voorzieningen doen. Natuurlijk speelden de kermissen een grote rol. Daar waren altijd wel rondreizende theaters bij. Nederlands grootste komiek van voor de oorlog, Johan Buziau, vierde jaar na jaar triomfen in zo’n tent op de Laat. Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld beschouwden hem als hun grote voorbeeld. Daarnaast konden de Alkmaarders kiezen uit het Gulden Vlies, De Harmonie, Diligentia en later ook Het Wapen van Heemskerk. De prachtige muziektuin in De Hout trok bij goed weer veel publiek. De stevige concurrentie tussen de theaters leidde tot uitbreidingen en moderniseringen. Het Gulden Vlies ondergaat een forse vergroting in 1924. De Harmonie kiest voor chique en laat de jonge architect Jan Wils het interieur restylen. In 1978 komt theater De Vest erbij. Het theaterdeel van het Gulden Vlies houdt de concurrentiestrijd niet vol en sluit zijn zaal in 1992. Voor de amateurtheatergroepen in de stad waren dit moeilijke en dure ontwikkelingen. Meestal vond men voortaan zijn stek in wijkcentra zoals De Rekere. De Harmonie had al kort na de oorlog gekozen voor een toekomst als bioscoop. Uiteindelijk bleef hij als enige over, na eerst de bioscoopmarkt in de stad gedeeld te hebben met Cinema, Rex en Alkmaars Bioscoop Theater. In 1971 opende het alternatieve filmhuis/theater Provadya zijn deuren aan de Laat in een oude loods. In 1981 werd de huisvesting rianter op het Verdronkenoord in het voormalig weeshuis. De erfenis van Provadya is nu te vinden in het nieuwe Filmhuis Alkmaar op Overstad. Heel bijzonder zijn ’s zomers de drie openluchtconcerten op de Lindengracht naast het Gulden Vlies. Een relatief jonge traditie (sinds 2003), waarvan alle liefhebbers van klassieke muziek hopen, dat hij heel oud mag worden.

48. Sterren van Alkmaar

De populaire zangcultuur voelt zich goed thuis in Alkmaar. De stad biedt tegenwoordig door het hele jaar een grote reeks optredens aan. Voor een deel in de Vest, maar vooral met festivals en buitenoptredens: Zomer op het plein, optredens op het Waagplein, in De Hout, naast het AZ-stadion, in de Geestmerambacht. Ook voormalige bedrijfshallen zijn populair als popup-podia. Voor optredens heb je artiesten nodig. Enkele van de beroemdste van de afgelopen decennia werden in Alkmaar geboren. Rudi Carell uit de Spoorbuurt keek het vak af van zijn vader, die optrad in het Gulden Vlies. Hij groeide uit tot een geliefde zanger en presentator, eerst in Nederland, daarna in Duitsland, waar hij als ‘der Roedi’ zijn grootste succes beleefde. Na Truitje Toussaint is hij de tweede artistieke Alkmaarder die kan bogen op een borstbeeld. Hoewel het zijne minder uit grenzeloze bewondering, zoals bij Truitje, maar meer als toeristisch gebaar naar de Duitse gasten zal zijn geplaatst. Karin Bloemen wordt in ons museum geëerd met haar extravagante kleding als een Alkmaarse vedette. Maar Alkmaarse was ze maar heel kort, een paar uur na de bevalling in ons ziekenhuis. Daarna beschouwt men haar toch echt als een Schagense. Dat ligt prettig dichtbij. Duidelijk wel echt Alkmaars zijn de meesterbard van de betere ballads Marco Borsato en alleskunner Angela Groothuizen. Beiden zijn van tijd tot tijd nog altijd te vinden op de Alkmaarse podia. Soms als jurylid (Angela) van een eenvoudige talentenjacht, soms als topartiest (Marco) bij een festival waarbij de hele stad is uitgenodigd, zoals toen Alkmaar zijn 750-jarig bestaan vierde in 2004. Laten we dan ook nog Gerard Joling vermelden, en Tommie Christiaan, en Giovanca, Gijs Staverman, Sophie Hillebrand. En wie kent hem niet, de altijd duidelijk in het centrum van de stad hoorbare en felgroene Bertje Doperwtje?!

49. Sport in Alkmaar

Van jeu de boule tot voetbal, van paardenrennen tot wielrennen, van zwemmen tot schaatsen, welke sport kan niet beoefend worden in Alkmaar? De stad profileert zich graag als sportstad. De Alkmaarse wandelvierdaagse is een begrip aan het worden. De hardloopwedstrijden op de avond voor Hemelvaartsdag zijn dat al. Begrijpelijk dat Alkmaar het voorzieningenniveau hoog wil houden voor zijn bewoners. Het nieuwe sportwalhalla De Meent bij de westelijke randweg getuigt daarvan. Sportief Alkmaar is de laatste tientallen jaren vooral goed op de kaart gezet door de successen van AZ. De landskampioenschappen bij de mannen en de vrouwen, de gewonnen KNVB-bekers en vooral ook het succes in Europese wedstrijden hebben Alkmaar tot ver buiten de eigen grenzen bekend gemaakt. Het nieuwe stadion is er niet zonder problemen gekomen, van het knusse complex in De Hout werd met moeite afscheid genomen. Maar de nieuwe behuizing wordt sinds 2006 tweewekelijks steevast door duizenden supporters in de harten gesloten. Grote sporters maken het imago van sportstad compleet. Beroemde wielrenners als Steven de Jongh, Theo Bos en Harm Ottenbros komen bij ons vandaan, de schaatsers Jakko Jan Leeuwangh en Koen Verwey ook, Maarten van der Weijden, lange afstandszwemmer, eveneens. Het stimuleren van sportbeoefening en bewegen kan niet genoeg worden benadrukt voor een gezonde bevolking. In een prachtige natuurlijke omgeving als in en om Alkmaar, vlakbij het strand en de duinen, met de riante fiets- en wandelmogelijkheden in het achterland moet dat een prettige uitdaging blijven.

50. WALK OF HISTORY

Kunstproject van beeldenkunstenaar Pauline Bakker uit Bergen.

Mogelijk gemaakt door de Gemeente Alkmaar, Historische Vereniging Alkmaar, WBA, ….