Werken En Wonen in De Kleibouwstreek Werken En Wonen in De Kleibouwstreek
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
WERKEN EN WONEN IN DE KLEIBOUWSTREEK WERKEN EN WONEN IN DE KLEIBOUWSTREEK Rapport omtrent een onderzoek gesteld in opdracht van het Ontwikkelingsschap „De Kleibouwstreek" door Economisch-Technologisch Instituut voor Friesland Landbouw-Economisch Instituut Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk 1962 A. J. OS INGA N.V. - BOLSWARD la" ölfi Copyright 1962 A. J. Osinga N.V. -Bolsward TEN GELEIDE Bij de beëindiging van het onderzoek, dat in de Kleibouwstreek is uitgevoerd teneinde te komen tot een verantwoorde toekomstvisie, past het een nawoord te spreken, dat als voorwoord bij de publikatie kan dienst doen. Een onderzoek als dat waarvan hierna het verslag volgt kan men met tweeërlei doelstelling ten uitvoer leggen. Men kan vooreerst zodanig geboeid zijn door de problematiek van de streek, dat men zonder praktische doel einden zich zet aan de ontwarring van de maatschappelijke werkelijkheid en daarvan een duidelijk, op feiten gebaseerd, beeld ontwerpt. Misschien, dat er anderen komen, die van dit beeld profijt zouden kunnen hebben,— des te beter! Maar de onderzoeker heeft voor zijn arbeid dit praktische nut niet als motief nodig gehad. De tweede benadering is wezenlijk anders. Zij gaat er van uit, dat het onderzoek dient om de beleidsmensen een richtsnoer in handen te geven. Het is dan het beleid, dat om een feitelijke uiteenzetting vraagt, en dat ook behoefte heeft aan het ontwerpen van een toekomstbeeld, dat op grond van de gegeven situatie zich voor verwerkelijking leent. Deze tweede bena dering is van toepassing op het onderhavige onderzoek. De vraagstukken van de Kleibouwstreek mogen op zichzelf interessant zijn, steeds stond op de voorgrond bij onderzoekers en Adviescommissie: Wat zal er nu aanstonds moeten gebeuren? Wat zijn de economische en sociale mogelijkheden van het gebied? Wat is het toekomstbeeld dat door een eendrachtige samen werking van alle betrokkenen kan worden bereikt? Diagnose en therapie kunnen daarbij zeer wel niet altijd prettig klinken. Het valt niet op voorhand aan te nemen, dat een streek, die tal van tekorten te zien geeft van welvaart en welzijn zonder veel moeite kan worden omgetoverd in een gebied, dat aan de spits ligt van de Nederlandse gewesten. Een conclusie, zoals die in het rapport wordt getrokken, dat men verstandiger doet niet vast te houden aan het doel om de achteruitgang in zielental voor de toekomst te voorkomen en om eerder te streven naar een gezondmaking van de streek, ook al zou dat met een verdere daling van het inwonertal gepaard gaan, klinkt hard, maar is juist en daarom ook toe te juichen, omdat het geen zin heeft zich aan zinsbegoochelingen vast te klampen. Het rapport geeft aan, hoe de streek gezond gemaakt kan worden. Dat is belangrijker dan een „feest programma" waaraan welvaartsrapporten zich weleens hebben bezondigd. De verantwoordelijkheid voor de resultaten ligt bij de uitvoerende instituten: het Economisch-Technologisch Instituut voor Friesland, het Landbouw- Economisch Instituut (afd. Streekonderzoek) en de Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk. Het spreekt vanzelf, dat zij zich in eerste instantie verantwoordelijk achten voor de door hen opgestelde deelrapporten, waaruit gedeelten zijn overgenomen in dit eindrapport. Namens deze instituten treden als rapporteurs op: G. Gerritsma, drs. J. H. Zoon, ir. S. van Veen, drs. W. de Jong en mr. L. H. Bouma. Aan één der deelrapporten werd medegewerkt door drs. A. J. Wichers van de Landbouw hogeschool te Wageningen (afd. Sociologie en Sociografie). Hun komt een woord van warme dank toe voor de nauwgezette, weten schappelijke wijze, waarop zij hun taak hebben volbracht. Prof. dr. Sj. Groenman, voorzitter Wetenschappelijke Adviescommissie J. Klok, voorzitter Ontwikkelingsschap „De Kleibouwstreek" INHOUD I. HET GEBIED 9 1. Naam en grenzen 9 2. Het fysisch-geografisch milieu 10 3. Het ontstaan van het cultuurlandschap 11 4. De nederzettingsvormen 11 5. Het wegenpatroon 12 6. De economische geschiedenis 13 7. Samenvatting 14 II. HET ONDERZOEK NAAR DE HUIDIGE PROBLEMATIEK 16 1. De huidige problematiek 16 2. De aanleiding tot het onderzoek 17 3. Het onderzoek 18 4. De probleemstelling 20 5. De voornaamste resultaten van het onderzoek .... 24 6. De indeling van dit rapport 26 III. DE AANTALSONTWIKKELING VAN DE BEVOLKING 27 1. Algemeen 27 2. De totale ontwikkeling van het aantal inwoners .... 27 3. De factoren die het bevolkingsverloop bepalen .... 28 4. De bevolkingsontwikkeling in de verschillende gemeenten en dorpen 30 5. Het verband tussen aantalsontwikkeling van de bevolking en de sociaal-economische ontwikkeling 32 IV. ASPECTEN VAN DE WELVAART 34 1. Algemeen 34 2. De ontwikkeling van de werkgelegenheid 34 3. De land- en tuinbouw 44 4. De industrie 54 5. Landbouwloonbedrijven 57 6. De middenstand 60 7. Samenvatting 69 V. VOORWAARDEN VOOR HET WELZIJN 72 1. Algemeen 72 2. Veranderingen in de samenstelling van de bevolking . 73 3. De functies van de dorpen 76 4. Veranderingen in het aspiratieniveau en de lokale integratie 95 5. Conclusies 102 VI. WELVAARTSASPECTEN IN DE TOEKOMST .... 105 Inleiding tot de hoofdstukken VI t/m VIII 105 1. Algemeen 106 2. Mogelijkheden voor de land- en tuinbouw tot 1970 . 107 3. Mogelijkheden voor de industrie 116 4. Pendel en forensisme 125 5. Mogelijkheden voor de middenstand 130 6. De totale ontwikkeling van de mannelijke beroepsbevolking 137 VII. TOEKOMSTIGE MOGELIJKHEDEN VOOR HET WELZIJN 139 1. Algemeen 139 2. Het werken 140 3. Het wonen 141 4. De verzorging 143 5. Het sociaal-culturele leven 145 6. Functionele samenhangen inzake de verzorging en het sociaal-culturele leven 148 7. Streeksgewijze ontwikkeling van de werkgelegenheid en van het wonen 150 8. Ruimtelijke differentiatie 151 9. Perspectief voor de samenleving 154 VIII. TOEKOMSTIGE OMVANG EN SPREIDING VAN DE BEVOLKING 157 1. Algemeen 157 2. De toekomstige bevolking van het gebied 157 3. Differentiële aantalsontwikkelingen binnen het gebied . 158 IX. OVERWEGING BIJ HET VORMEN VAN EEN BELEIDSTHEORIE 164 DEELRAPPORTEN 169 LIJST VAN BIJLAGEN EN KAARTEN 170 BIJLAGEN EN KAARTEN 172 I. HET GEBIED 1. Naam en grenzen De ,,Kleibouvvstreek" is één van de drie of vier landschappen waarin wij gewoon zijn Friesland te verdelen. In tegenstelling tct de „Walden" wordt de „Bouhoeke" gekarakteriseerd door zijn kleibodem en zijn openheid, in onderscheiding metd e „Greidhoeke" is onze streek in de gangbare opvatting getypeerd door het overwegen van akkerbouw in het agrarische productie- plan (wijzulle n zien, dat dit slechts ten dele waar is),terwij l het onderscheid met het lage midden en de zuidwesthoek ligt in de in doorsnee hoge ligging van de grond. De gangbare opvatting omvat naast een aanduiding van het fysische milieu gewoonlijk ook een karakteristiek van het bevolkingstype: het „steile", zelf bewuste en wat gesloten mensensoort. Welk gebied in de wandeling bedoeld wordt met de naam bouwstreek iswa t vaag; men denkt gewoonlijk aan de hoge gronden aan de Waddenkust, meer nog aan het noordoosten dan aan het noordwesten van Friesland. Bouwklei vindt men echter ook in Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Franekeradeel en in delen van Kollumerland en Wonseradeel. In de landbouwstatistiek wordt sedert 1957 onderscheid gemaakt tussen de landbouwgebieden „Het Bildt" (omvattend HetBildt,Barradeel en Harlingen) en de „Weide- en bouwstreek" (omvattend Franeker, Franekeradeel, Menal dumadeel, Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel, Westdongeradeel, Oostdongera- deel, Dokkum, Kollumerland). Het Ontwikkelingsschap „De Kleibouwstreek" omvat vand e laatstgenoemde reeksen niet: de steden Harlingen, Franeker en Dokkum en evenmin Kol lumerland. Waar deze studie geschiedt in opdracht van dit Ontwikkelings- schap, zullen wij de indeling hiervan aanhouden. Het gebied van de acht gemeenten zullen wij in afwijking van het spraakgebruik („Bouhoeke") en van de landbouwstatistiek („Het Bildt" en de „Weide- en bouwstreek") voor het gemak aanduiden met de naam van het Ontwikkelingsschap, zodat wij in dit rapport dus zullen spreken van de „Kleibouwstreek" (zie kaart 1). De grenzen van ons gebied zijn ten dele natuurlijk, ten dele van admini- stratieve aard: de Waddenzee, de Lauwerszee, het Dokkumerdiep, de Dok kumer Ee, de steden Dokkum, Leeuwarden en Harlingen (de stad Franeker vormt een enclave in het gebied) en de tot de Greidhoek behorende gemeenten Baarderadeel, Hennaarderadeel en Wonseradeel. Vooral in dit laatste gebied zijn de overgangen vloeiend en de grenzen willekeurig. Zuidelijk Menal- dumadeel en zuidelijk Franekeradeel behoren wat de agrarische bedrijfs voering betreft eigenlijk meer tot de Greidhoek (het Van Haringsmakanaal en de spoorlijn Leeuwarden—Harlingen duiden ongeveer de grens aan tussen Bouw- en Greidhoek). Het in dit onderzoek buiten beschouwing laten van de steden, vooral van Franeker, dat als verzorgingscentrum niet alleen geografisch, maar ook functioneel midden in de naar haar genoemde gemeente Franekeradeel ligt, en van Dokkum, dat altijd al zeer nauw gelieerd was met de Dongeradelen, kon zoals in dit rapport op verschillende plaatsen zal blijken, vanwege de onmiskenbaar aanwezige relaties met en beïnvloeding door de steden niet consequent volgehouden worden. 2. Het fysisch-geografisch milieu De bodem van ons gebied bestaat uit zeeklei van onderscheiden graden van zwaarte en dikte. Globaal genomen vallen in het gebied drie delen te onder scheiden: a. het oostelijk deel, omvattend Oostdongeradeel, Westdongeradeel, Ferwer- deradeel en Leeuwarderadeel, gekenmerkt door een lange doorlopende hoge rug van Leeuwarden via Stiens, Hallum en