Jurrien Rinse Gerrit Schuur ADELSHEERSCHAPPIJ EN RECHTSOMGANG
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jurrien Rinse Gerrit Schuur ADELSHEERSCHAPPIJ EN RECHTSOMGANG De oude opvatting dat in het middeleeuwse Friesland, voordat in de 14e eeuw de hoofdelingen acte de présence gaven, geen adel zou hebben bestaan doordat graaflijkheid en leenstelsel er nooit tot wasdom waren gekomen, mag tegenwoordig worden beschouwd als achterhaald. Op dit aspect van de zaak die hier aan de orde wordt gesteld, hoef ik derhalve niet nader in te gaan. De lezer die meer wil weten over de langdurige discussie die tot dit veranderde inzicht heeft geleid, verwijs ik naar de onder noot 1 genoemde literatuur1. Bij een van de bijdragen van mij aan de bovengenoemde discussie zijn enige tijd geleden vraagtekens geplaatst. Ik heb beweerd dat de in het begin van de 15e eeuw in Franekeradeel voorkomende zogeheten tamen – dat zijn kleine gebiedjes die een functie hadden in het systeem van de rechtsomgang – mochten worden beschouwd als adellijke landgoederen2. Een van de hiervoor door mij gegeven argumenten is het kaartbeeld. Van veel tamen laat zich namelijk vaststellen dat de er toebehorende boerderijen grotere begrensde gebieden vormen, die gezien de eveneens reconstrueerbare bezitsverhoudingen zeer waarschijnlijk grotere adellijke landbezittingen zijn geweest, waaraan het recht tot deelname aan de rechtsomgang was verbonden. Tegen deze uitspraak is P.N. Noomen in het geweer gekomen3. Volgens hem zouden er in Friesland nooit zulke grote gesloten bezitseenheden hebben bestaan. Naar zijn mening zijn de tamen slechts administratieve eenheden geweest, geplaatst boven het niveau van de staten – de boerderijen die in het systeem van de rechtsomgang centraal stonden – met de bedoeling om te kunnen differentiëren tussen grote en kleine gerechtigden4. Wat de schrijver met dit laatste precies bedoelt, 1 zal ik zo meteen uitleggen. Het voornaamste punt van geschil tussen deze opvatting en die van mij is hiermee eerst voldoende toegelicht. Het gaat om de vraag of de tamen adelsgoederen zijn geweest en of zij of de staten de grondslag voor het systeem van de rechtsomgang hebben gevormd. In het onderhavige artikel zal ik mijn eerder ingenomen standpunt nog eens verdedigen en de achterliggende gedachte ervan nader toelichten. Dan zal naar voren komen dat ondanks de hierboven gesignaleerde eenstemmigheid ook nog steeds verschillen van mening over de positie van de adel in Friesland bestaan. Rechtsomgang van Franekeradeel Om de zaak begrijpelijk te kunnen uitleggen zal ik even moeten stil staan bij het systeem van de rechtsomgang. In de late Middeleeuwen vormden de zogenaamde deelsgerechten de hogere rechtbanken. De rechters ervan werden door de Friezen zelf gekozen en aangesteld. Hun ambtstermijn bedroeg een jaar. Er kan geen twijfel aan zijn dat slechts een kleine maatschappelijke bovenlaag voor een verkiezing tot rechter in aanmerking kwam. Als enig gebied in Friesland is voor Franekeradeel bekend hoe het kiessysteem werkte. Er is in 1433 een beschrijving van gemaakt, de zgn. Ordinancie, waaraan is toegevoegd een Register, waarin staat wie in de jaren 1406 tot 1438 als rechters zijn opgetreden5. Als ik in mijn verhaal op gegevens uit een van deze beide bronnen kom te spreken, zal ik die aanduiden met hun beginletters O en R en met een cijfer, dat is ontleend aan de regelindeling die door de uitgevers van de teksten is gemaakt. Het gerecht van Franekeradeel blijkt te hebben bestaan uit een grietman, die als voorzitter ervan fungeerde, en zeven 2 mederechters. Gezien deze samenstelling mag worden aangenomen dat het de voortzetting is geweest van het schoutengerecht uit de grafelijke tijd, dat bestond uit de schout als voorzitter en een college van zeven getuigen6. De laatsten worden in de bronnen ook wel koningsgetuigen of de zeven van de twaalf genoemd. Aan de keuze van de acht rechters heeft een onderverdeling van het deel in vier grote gebieden die Fiarndelen worden genoemd, ten grondslag gelegen7. Ik verwijs naar de kaarten 1 t/m 4 van resp. Franekerfiarndel, Wester- en Oosterfiarndel en Tzummerfiarndel. Elk Fiarndel leverde per jaar twee rechters. Wie van hen als grietman optrad, wisselde ook per jaar van Fiarndel, met dien verstande dat het Tzummerfiarndel – wat hiervan de reden is geweest wordt helaas niet meegedeeld – aan deze verkiezing niet meedeed. De rechterkeuze binnen elk Fiarndel berustte op roulatie. Om die mogelijk te maken heeft men de Fiarndelen verder onderverdeeld. De wijze waarop dit is gebeurd is niet eenvormig. Franekerfiarndel (O3-31) was verdeeld in vier kleinere gebieden die ook weer fiarndelen worden genoemd - ter onderscheiding van de grotere door mij geschreven met een kleine letter. Binnen deze fiarndelen lagen steeds drie tamen en daar weer binnen een wisselend aantal staten. Ik geef de namen van deze tamen met tussen haakjes, als dat bekend is, de ertoe behorende staten. f1 : Sjaarda (?), Edegem (?) en Erkens (?) f2 : Stalwerd (3), Lollegum (3) en Dodegum (3) f3 : Witzens (2), Gaetswerd (2) en Lioela (3) Deze negen tamen vormden het dorpsgebied van Franeker. Franeker deed niet aan de rechtsomgang mee. f4 : Oerdstra (3), Kitzelum (4) en een taam waarvan de naam 3 niet wordt genoemd (3). Deze drie tamen maakten deel uit van het dorp Dongjum. Alleen de eigenaren van de staten in de tamen Sjaarda en Oerdstra konden grietman worden. Westerfiarndel (O32-50) was verdeeld in vijf dorpen : Hitzum, Achlum, Luinkerk, Midlum en Herbayum/Kee. Hitzum was niet in kleinere gebiedjes verdeeld. Er lagen drie staten. Achlum viel uiteen in drie kleinere gebiedjes die trimdelen (= derde delen) heetten, te weten: Offingahuizen (2) en Sopsum (2). Fingia, Deersma en Gerlaterp (1). Stickengabuurt (1) en Gorlum (3). Luinkerk viel uiteen in drieën: Eslum (2), Ter Enter (1) en Saltrip (3) Midlum was onverdeeld, er lagen drie staten. In Herbayum/Kee was alleen Kee in de omgang gerechtigd. Er lagen drie staten. Aandeel in de verkiezing van de grietman hadden alleen Hitzum en Kee. Oosterfiarndel (O51-88) was verdeeld in vijf dorpen : Boer, Schalsum, Zweins, Ried en Peins. Boer was niet in kleinere gebiedjes verdeeld en er worden ook geen staten vermeld. Schalsum en Zweins zijn elk in twee kleinere gebiedjes verdeeld die denkelijk als tamen mogen worden beschouwd, maar die naam wordt niet genoemd. Schalsum : Thinzum (1) en Gralda (3) Zweins : Kinghum (1) en de buurschap (?) Ried is verdeeld in drie kleinere gebiedjes die wel tamen worden genoemd : 4 Elgersma en Intinga (2), Oud en Nieuw Andela (2) , Aestereijnde (3) Ook Peins is verdeeld in drie tamen : Tonkum (1), Azinga (2) en Tamterp (3) Betrokken bij de keuze van de grietman waren hier de tamen Aestereijnde te Ried en Tamterp te Peins, alsmede de dorpen Boer, Schalsum en Zweins. Tzummerfiarndel (O90-108) bestond uitsluitend uit het dorp Tzum. Het was net als Franekerfiarndel verdeeld in fiarndelen, en die waren elk onderverdeeld in drie kleinere gebiedjes die hier buurschappen worden genoemd. f1 : Tzum (2), Berrum (2) en Laakwerd (2). f2 : Tallum (1), Teetlum (2) en Faltum (2). f3 : Tritzum (2), Tolsum (2), Kouüm (2). f4 : Holprijp, Herema, Truurd en Galinga. In f4 worden vier of zes staten genoemd; welk getal het juiste is en hoe de staten over de buurschappen waren verdeeld, valt niet uit te maken. Het bovenstaande toont aan dat men voor de samenstelling van de Fiarndelen heeft teruggegrepen op de dorpen. In de Ordinancie worden ook de verdere regels die bij de rechterkeuze in acht moesten worden genomen, opgesomd per dorp. Zo lezen we bijvoorbeeld dat in het Oosterfiarndel de grote dorpen Ried en Peins elk vier jaar achtereen een rechter mochten benoemen (O53). De kleinere dorpen Boer, Schalsum en Zweins leverden per zeven jaar elk gedurende een jaar twee rechters (O77). In het Westerfiarndel was de keuze anders geregeld. Hitzum en Achlum te zamen en Luinkerk, Midlum en Herbayum/Kee gedrieën kozen elk jaar ieder een rechter (O33). Per drie jaar kwam een jaar de eerste rechter uit Hitzum en vervolgens twee jaar uit Achlum (O34). In dezelfde periode 5 van drie jaar leverden Luinkerk, Midlum en Herbayum/Kee elk gedurende een jaar de tweede rechter. Verreweg de meeste rechters leverde Franeker: elke vier jaar zes stuks (O9 en 15). Het in ditzelfde Fiarndel gelegen dorp Dongjum had slechts recht op twee rechters per vier jaar. Voor het Tzummerfiarndel zijn dit soort gegevens niet overgeleverd. Ook bij de keuze van de grietman speelden de dorpen een hoofdrol, althans als zij daartoe gerechtigd waren. Achlum, Midlum, Luinkerk en Tzum waren dat namelijk niet. Een reden hiervoor wordt niet opgegeven. Uit het Register kan worden opgemaakt dat in de jaren waarover het loopt, de grietman vijf keer uit Franeker en Herbayum/Kee, vier keer uit Dongjum, Ried en Hitzum, twee keer uit Peins en eenmaal uit Zweins, Schalsum en Boer is gekomen8. Hieruit blijkt dat elk van de drie Fiarndelen die bij de aanstelling van de grietman betrokken was, in genoemde periode even vaak – negen keer – aan de beurt is geweest. Deze gegevens wijzen erop dat men bij het maken van het roulatiesysteem is uitgegaan van oudere, bestaande rechtseenheden. De dorpen vormden zowel op wereldlijk als op kerkelijk terrein een dergelijke eenheid. Zoals ook uit bovengegeven overzicht blijkt, waren behalve Hitzum, Midlum, Herbayum/Kee en Boer alle andere dorpen onderverdeeld in kleinere eenheden, die tamen of trimdelen of buurschappen worden genoemd. Volgens Noomen waren deze kleinere gebiedjes ‘administratieve eenheden’, die voor de rechtsomgang van belang waren, omdat hiermee onderscheid kon worden gemaakt tussen grotere en kleinere gerechtigden. Helaas licht hij deze stelling niet nader toe. Bedoelt hij met de toevoeging ‘administratief’ dat deze tamen louter op papier bestonden? Dat in elk geval kan ik uit de gegevens erover in de Ordinancie niet opmaken. De tamen worden nagenoeg allemaal met hun namen genoemd. Het zijn kleinere nederzettingskernen binnen de dorpsgebieden, die 6 afwisselend in een bepaalde volgorde de beurt van het dorp vervulden. Wat Noomen verder over de bedoeling ervan zegt, is mij volstrekt onduidelijk. Er zouden grotere en kleinere tamen zijn geweest, waardoor onderscheid kon worden gemaakt tussen grote en kleine gerechtigden.