Een Zoet Akkoord
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Een zoet akkoord Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen Frank Willaert bron Frank Willaert e.a., Een zoet akkoord. Prometheus, Amsterdam 1992 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/will001zoet01_01/colofon.php © 2011 dbnl / Frank Willaert, de afzonderlijke auteurs en/of hun rechtsopvolgers 7 Vooraf Dit boek gaat over de middeleeuwse lyriek van de Nederlanden, vanaf Hendrik van Veldeke tot de vroegrenaissancistische dichter Lucas d'Heere. Het wil een nieuwe impuls geven aan het onderzoek op dit domein, maar tevens iedere belangstellende een indruk geven van de huidige stand van onze wetenschappelijke kennis. De artikelen die in dit boek zijn bijeengebracht, vormen het resultaat van een interdisciplinaire werkgroep, die in het kader van het project ‘Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen’ (coördinator F.P. van Oostrom) tijdens het eerste semester van 1991 wekelijks te Leiden bijeenkwam. Uitgangspunt van de werkzaamheden was de vaststelling, dat de studie van de Middelnederlandse lyriek al te zeer gekenmerkt is door een strakke opdeling tussen diverse vakgebieden, zonder dat daarbij steeds kennis wordt genomen van het onderzoek dat in de belendende percelen gebeurt. Vandaar dat behalve neerlandici ook specialisten uit de romanistiek, de germanistiek, de musicologie en de geschiedenis uitgenodigd werden om tot de werkgroep toe te treden. De bedoeling was op deze wijze te proberen meer interactie tussen de verschillende specialismen op gang te brengen, en een eerste stap te zetten in de richting van ‘een zoet akkoord’. De lezer zal ongetwijfeld merken dat talrijke artikelen de sporen dragen van de interdisciplinaire discussies die in de werkgroep zijn gevoerd. Er rest mij nog de aangename plicht degenen te danken zonder wier medewerking dit project niet zou zijn gerealiseerd. In de eerste plaats Frits van Oostrom, wiens inspirerende inbreng vele malen groter is geweest dan hier kan worden uitgedrukt; verder Johan Oosterman, die de kopij met grote zorg voor de druk heeft klaargemaakt en aan wie dit boek zijn titel te danken heeft; en tenslotte Joke Nijenhuis, die het vele administratieve werk dat dit initiatief met zich heeft meegebracht, met grote competentie ten uitvoer heeft gebracht. Frank Willaert Frank Willaert, Een zoet akkoord 9 Inleiding Middelnederlandse lyriek in context* Frank Willaert Het onderwerp Hendrik van Veldeke, Hadewijch en Jan I van Brabant, de Strofische Gedichten van Jacob van Maerlant, verder wat anoniem kleingoed, soms in een zeer deerlijke staat... dat is zowat alles wat tot heel ver in de veertiende eeuw aan Middelnederlandse lyriek bewaard is gebleven. Ons taalgebied mag dan klein zijn, in vergelijking met de ongeveer 2500 Noordfranse of 1500 Hoogduitse liederen die alleen al uit de periode tot 1350 overgeleverd zijn - ik houd dan nog niet eens rekening met de niet-gezongen lyriek in deze literaturen - is de balans maar pover.1. Ooit vergeleek de Utrechtse hoogleraar W.P. Gerritsen de bewaarde Middelnederlandse literatuur met ‘wrakstukken die na een storm zijn aangespoeld’.2. Later heeft J. Goossens betoogd dat deze vergelijking al te pessimistisch was, en dat we alles bij elkaar weliswaar geen compleet, maar toch een vrij representatief beeld hebben van wat er in de eerste eeuwen van onze literaire geschiedenis aan het perkament is toevertrouwd.3. Maar wie de schaarse resten van onze twaalfde-, dertiende- en veertiende-eeuwse lyriek in ogenschouw neemt, zal vermoedelijk geneigd zijn te erkennen dat Gerritsens uitspraak althans voor dit gedeelte van onze letterkunde een grote graad van waarschijnlijkheid bezit. Of is de schaarse overlevering wel degelijk representatief en moeten we erkennen, dat er in deze periode niet zoveel Middelnederlandse ‘hoofse’ lyriek is geweest? De argumenten, die in het hierna volgende artikel van Hogenelst en Rierink ten gunste van deze stelling worden aangevoerd, verdienen zeker nader onderzoek. Zodra men echter de vijftiende eeuw binnentrekt, lijkt, in plaats van Gerritsens nautische beeldspraak van zoëven, een vergelijking met Dantes selva selvaggia ed aspra e forte beter op haar plaats. Niet schaarste, maar overvloed wordt het probleem. Natuurlijk is er al heel wat gerepertorieerd. Maar de nuttige inventaris die Knuttel in het begin van onze eeuw van het laatmiddeleeuwse geestelijke lied (574 nummers) en zijn bronnen heeft gemaakt, is ondertussen door nieuwe vondsten achterhaald.4. Men mag aannemen dat hetzelfde geldt voor Van der Grafts verzameling van de Middelnederlandse historieliederen (uit 1904), of voor Lenaerts' inventaris van het meerstemmige lied (uit Frank Willaert, Een zoet akkoord 10 1933), een onderwerp dat de neerlandistiek trouwens consequent aan de musicologie heeft overgelaten.5. Dirk Coigneaus recente overzicht van de refreinen in het zotte (hij telt 356 teksten, verspreid over 45 verzamelingen) maakt dan weer duidelijk hoeveel werk er nodig zal zijn om te komen tot een algemeen repertorium van de refreinenbundels uit de zestiende eeuw, een wens die door Van Elslander reeds meer dan twee decennia geleden is geformuleerd.6. Met de repertoriëring van het rederijkerslied moet eigenlijk nog een begin worden gemaakt, hoewel het artikel van Coigneau in deze bundel al een forse voorzet geeft. Hetzelfde geldt voor de in de middeleeuwen (en daarna) wijd verbreide spreukstrofe volgens het schema aabccb, waarvan de bijdrage van Mertens en Van Anrooij een eerste verkenning biedt. Voor vele andere genres moet de inventarisatie nog beginnen, hoewel, naargelang van het onderwerp, de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te Leiden of het Volksliedarchief in het P.J. Meertensinstituut te Amsterdam, bronnenrepertoria zoals die van Scheurleer en van Höweler en Matter heel wat hulp kunnen bieden.7. Het onderzoek van de Middelnederlandse lyriek wordt dus gehinderd door gebrekkige kennis van het materiaal. Dit geldt niet alleen voor de late middeleeuwen; ook voor de vroege periode zijn er, als men goed gaat zoeken, nogal wat verwaarloosde teksten aan te wijzen die ons in staat kunnen stellen tenminste enkele gedeeltes van het verzonken land met voorzichtige stippellijnen in kaart te brengen. Ik denk bijvoorbeeld aan het minnedichtje uit de eerste helft van de veertiende eeuw dat in het hierna volgende artikel van Hogenelst en Rierink wordt geciteerd, en dat bij nadere beschouwing als een van de oudste rondelen (het oudste?) uit de Middelnederlandse letterkunde mag worden beschouwd (schema: ABBaAabbABB); of aan de lied-strofe die in het vroegveertiende-eeuwse Maastrichtse - maar in (de omgeving van) Aken ontstane - Passiespel in de mond van Maria Magdalena wordt gelegd, en zowel formeel als inhoudelijk heel goed bij de minnelyriek van hertog Jan I van Brabant lijkt aan te sluiten, die daarmee dan weer wat minder geïsoleerd komt te staan.8. En zo zouden we verder kunnen gaan: welke neerlandicus kent ze, ‘the 30-40 polyphonic songs in the Flemish language which were written before 1400 and which survive today, scattered through collections all over Europe’; het motet Saghen, saghen in een Kamerijks handschrift van vóór 1380; de in een veertiende-eeuws Madelgijs-fragment verstopte stampye Noyale minne ende pure, waarop Besamusca heel onlangs opnieuw de aandacht heeft gevestigd?9. Hoe weinig lyriek er ook uit de eerste twee eeuwen van onze literatuurgeschiedenis bewaard gebleven is, er is meer dan men doorgaans denkt. Ook voor de periode Frank Willaert, Een zoet akkoord 11 vóór 1400 is repertoriëring van dit verspreide en nagenoeg onbekende materiaal meer dan wenselijk. Interdisciplinariteit Behalve van een betere kennis van het object hangt de vooruitgang van de studie van de lyriek ook in een belangrijke mate af van een grotere samenwerking met een hele reeks belendende disciplines.10. Nu de medioneerlandistiek de interdisciplinariteit hoog in het vaandel draagt, lijkt het moment aangebroken om met dit principe ernst te maken.11. De eerste partner die zich hier vanzelf opdringt is uiteraard de musicologie, aangezien een aanzienlijk deel van de middeleeuwse lyriek tot het gezongen repertoire heeft behoord. Een mooi voorbeeld van samenwerking tussen musicologen en neerlandici, dat wel alweer twee decennia achter ons ligt, is de editie uit 1972 van 87 liederen uit het Antwerps liedboek.12. Met ere dient hier ook de meer recente uitgave van de fragmenten van twee meerstemmige-liedboeken uit het begin van de vijftiende eeuw door de musicoloog J. van Biezen en de codicoloog J.P. Gumbert te worden genoemd.13. Maar dergelijke projecten zijn toch veeleer uitzonderlijk te noemen, en de zeldzame keren dat musicologen en filologen een gemeenschappelijke onderneming op touw hebben gezet, lijken ze er vooral op bedacht te zijn geweest elkaar niet voor de voeten te lopen. Een treffende illustratie waartoe zo'n lat-relatie leiden kan, vormt de bekende editie van het Gruuthuseliedboek door Heeroma en Lindenburg.14. Daar hebben de musicoloog en de filoloog zo zorgvuldig langs elkaar heen gewerkt, dat de teksten die de eerste onder de notenbalken heeft gezet, niet eens overeenstemmen met de editie van de liederen die de filoloog heeft bezorgd.15. Nu is dit geval nog te verontschuldigen door het ijltempo waarin deze - ondanks alle kritiek die er op mogelijk is, toch ook bewonderenswaardige - uitgave tot stand moest komen.16. Maar zeker even tekenend is het dat de soms hoog oplopende wetenschappelijke discussies die zowel Heeroma's literair-historische als Lindenburgs musicologische interpretaties bij hun respectievelijke vakbroeders hebben losgemaakt, als het ware in