Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1994 () K. J. I~UISMAN& J. C. KOSTER

HUISMAN. K J B J C KOSTER 1997 NEW AND INTERESTING MLCROLEPTDOPTERA FROM THE IN THE YEAR 1994 (LEPIDOPTERA) - ENT BER , AMST 57 (4) 45-65

Abstract: The eight compilation of Microlepidoptera collected in The Netlierlands covers the year 1994. Six species are recorded for the first time frorn The Nctherlands. Micropterix schaefferi (Micropterigidae) was already collected in May 1977 hut w-as not reported so far. The specimens were caught by uweeping Vaccinil~rnnï);i.tillus. One specimen of Calol~tiliasïiheriiiella () was collected in a light trap in the southwestern part of the countly. Two speci- mens of aruntlinetella () were collected at light in tlie duries in the province of Noord-Holland. The species is cornpared with M. sï~fl~.sellaand diagnostic features are described and figured. Scrohipalpula psilella was collected in 199 1 in the very south-east of the country (Zuid-Liinburg). Cur~ocoluii~fraternella was reared from Stellaria jontanitm from Zuid-Limburg. Two specimeiis of E~tcosinacatoptrana (Tortricidae) were collected on the West Frisian Island of Terschelling. A seventh species. Eperinenia jfllciforrnis (Epenneniidae), also new for The Netherlands, was nientioiied from Eindhoven by Scholz (1996). The differences in the external characters and male and female geiiitalia of Lita solutella and L. sexpuactella are discussed.

K. J. Huisinan. Patrijzetilaan 4, 8091 BK Wezep. J. C. Koster. Van Brederodestraat 53, 1759 VG Callantsoog

de leden \an de sectie Snellen Maar ook van buiten die Inleiding kring woiden in toenemende mate gegevens aangeleveid De namen ban de waarnemers volgen hieronder In eiike- Het achtste verslag over in Nederland waarge- ie gevallen hebben WIJ gebruik kunnen maken van het ge- nomen Microlepidoptera handelt in hoofdzaak gevensbestand van de Stichting Tiriea. Tevens danken wij over het jaar 1994. Waar nodig zijn ook oude- de heren W. Biesenbaum, Velbert-Langenberg. Duits- land. 0. Karsholt, Kopeiihageti, Denemarken en Dr S. Y. re gegevens opgenomen. Sinev. St. Petersburg, Rusland voor het verrichten van Voor de nomenclatuur is in vrijwel alle ge- enige determinaties enlof het beschikbaar stellen van ma- vallen gebruik gemaakt van de naamlijst van teriaal. Ook diverse leden van de sectie Snellen hebben Schnack (1985). Indien namen in de lijst van ons niet advies terzijde gestaan. te weten de heren Gielis. M. G. M. Jansen. van Nieukerken, Romeijn en van der Lempke (1976) daar van afwijken, worden de- Wolf. ze als synoniemen weergegeven. Waarnemers: B. van Aartsen. 't Harde (BvA); G. De vindplaatsen zijn per provincie gerang- Bergsma. Appelscha (GB); L. Bot, Formerum (LB): L. J. schikt. Indien het aantal exemplaren niet van Deventer. Drunen (LD): D. Doornheijn. Nieuwe- wordt vermeld, betreft de vangst slechts één Tonge (DD): G. J. Flint (t)(GF): Deventer; F. J. Groerieri. Luyksgestel (FG); K. J. Huisman. Wezep (KH): M. Jan- exemplaar. De verantwoordelijkheid voor de sen. Hoogeveen (MJ): M. G. M. Jansen. Lienden IMGJ): determinaties ligt in beginsel bij de inzenders; I. A. Kaijadoe, Oegstgeest (IAK); J. C. Koster, Callants- waar nodig en voor zover mogelijk is een en oog (JCK): J. A. W. Lucas. Rotterdam (L):C. Naves, ander ook door de auteurs bekeken. Drempt (CN); A. van Rarideii. Oosterwolde (AvR); P. J. Rooij. Brielle (PR): T. Rutten. Venray (TR): A. Schreurs. Kerkrade (AS): J. W. Sinnema. Hemrik (SS); R. de Vos. Provincies: Fr - Friesland: Gr - Groningen: Dr - Drenthe; Zaandam (RV): J. van Vuure. Kortgene (JV); J. B. Wol- OV - Overijssel: F1 - Flevoland; Gld - Gelderland: U - schrijn, Twello (JW); P. J. Zumkehr. Midsland, Terschel- Utrecht; NH - Noord-Holland; ZH - Zuid-Holland: Z - ling (PJZ). Zeeland: NB - Noord-Brabant; L - Limburg. Collecties: RMNH - Nationaal Natuurhistorisch Mu- Al diegenen die gegevens voor deze jaarlijst hebben ver- seum, Leiden; ZMA - Instituut voor Systematiek en strekt, willen wij van harte bedanken voor hun medewer- Populatiebiologie (Zoölogisch Museum). Anisterdam. king. Dit betreft in de eerste plaats het overgrote deel van Fig. 1. Mici.oj~tei-i.x-,schaeffei-i. Fig. 2. Cnlnprilin suhei-irzella.

Micropterigidae voerig door Heath (1 975) behandeld: de vlin- der staat sindsdien te boek als M. sclzaeferi. Micropterix turzbergella (Fabricius) Het dier onderscheidt zich van de andere in Nederland voorkomende soorten van het ge- Eén exemplaar van Micropterix turzber.gella slacht Micropter.ix door de langgerekte gou- werd op 3 mei 1994 door C. Naves op de stam den streep, die loopt van de basis tot halver- van haagbeuk (Car-pirzus betulus L.) aange- wege de binnenrand van de voorvleugel. Ook troffen in het Heekenbroek te Hoog Keppel van deze soort is van de eerste stadia niets be- (Gelderland). De soort was van slechts van kend. vijf plaatsen in Zuid-Limburg en uit de De vlinder komt wijdverspreid over grote Bijvank bekend (Kuchlein, 1993). De soorten delen van Europa voor en is van de volgende van deze familie zijn stuifmeeleters. Ze voe- landen bekend: België, Denemarken, Duits- den zich met het stuifmeel van de bloemen land. Frankrijk. Hongarije. voormalig Joego- van eik (Quercus sp.) en gewone esdoorn slavië, Oostenrijk, Polen. Tsjechië en Zwitser- (Acer /~seudoplntarzu.s.L.) (Heath. 1976). Mi- land (Heath, 1975). cropterix tlzunbergella werd echter door de tweede auteur ook uit naaldhout geklopt. Van Heliozelidae deze soort zijn de eerste stadia onbekend.

Micropterix schnefferi Heath. nieuw voor de Anfispiln nzetalella (Denis & Schiffermuller) fauna (fig. 1) In juli 1993 werden er te Twello (Gelderland) Op 7 mei 1977 werden te Zeddam (Gelder- door J. B. Wolschrijn twee bladmijnen aange- land) door B. van Aartsen 12 exemplaren van troffen op gele kornoel-ie (Cornw Inas L.), die Micropterix scl~aefferigesleept van bloeiende binnenshuis in 1994 twee vlinders van Anti- blauwe bosbes (Vacciniunz nz~rtillusL.). Van spila nletalella opleverden. Buiten Zuid- deze serie bevindt zich één exemplaar in col- Limburg waren tot nu toe maar vier vindplaat- lectie Wolschrijn en één exemplaar in collec- sen uit ons land bekend (Huisman & Koster, tie van het museum in Leiden. Hoewel de vlin- 1994). der al enige tijd geleden in ons land gevangen De rups mineert in juli en augustus in de is en de juiste determinatie in kleine kring be- bladeren van rode kornoelje (Cor.nus sntzgui- kend was, is er nog nooit iets over de vondst nea L.) en gele kornoel-je. gepubliceerd. De nomenclatorische warwinkel rond deze reeds lange tijd onder de naam Micropterix nmrnanella bekend staande soort wordt uit- Fig. 3-5. Genitaliën. 3-4. Caloptilin suberitzelln (3. d: 4. P): 5-6. Monochron urutzdinetella (5. d; 6, Q ); 7-8. Monoclzron s~~ffusella(7. d : 8, P ). Gracillariidae handhaven (0. Karsholt, persoonlijke mede- deling). Ze is onder andere ook bekend van Zuid-Duitsland (Beieren), Zwitserland en stlberinellc~(Tengström). nieuw Oostenrijk (Pröse, 1987; Kuznetsov, 1990; voor de fauna (fig. 2-4) Huemer & Tarmann. 1993). De iups leeft op Op 31 augustus 1983 werd door de eerste au- berk (Betula sp.), aanlankelijk als bladmi- teur één vrouwtje van Caloptilia suberinella neerder en later in een opgerold blad (Kuz- aangetroffen in de lichtval die stond opgesteld netsov. 1990). in Melissant (Zuid-Holla~ld).De determinatie werd bevestigd door O. Karsholt (Museum Ph~llono~ycteranderidae (W.Fletcher) Kopenhagen). De grondkleur van de voorvleugel van deze Waarnemingen. Gld: Winterswijk, Wooldse veen. soort (fig. 2) is een combinatie van vuilwit en l.ix.1993. mijnen, die op v.1994 k 60 vlindertjes lever- den. JW. L: Schinveld, 30.ix.1994. een 20-tal vouwmij- lichtbruin met een aantal donkerbruine vlek- nen op berk. waaruit in februari 1995 15 exernplareii ver- ken, die diagonaal op elkaar aansluiten en zo schenen. AS. de voorvleugel een wat geblokt uiterlijk ge- ven. De soort lijkt nog het meest op een don- Phyllotzorycter anderidue kan het beste wor- ker, sterk getekend exemplaar van Caloptilia den gevonden door in juli e11 in de herfst op populetorum (Zeller). Exemplaren met licht- vochtige heidevelden gericht naar de vouw- bruine voorvleugels zijn nauwelijks te onder- mijnen te zoeken op zaailingen van berk. Ook scheiden van deze soort. In het algemeen is de de bladmijnen te Schinveld werden gevonden tekening bij C. populetorum echter beperkt tot op kleine berkjes, die groeiden tussen struik- enkele vlekjes langs de voorrand en langs de heide (Calluna vulgaris (L.) Hull) in een binnenrand, terwijl bij de meeste exemplaren vochtig heideterrein. Voor het onderscheid van C. suberinella de vlekken een donker van deze soort en Phyllonorycter- ulrnifoliella blokpatroon geven, met name langs de bin- (Hubner), de andere en veel algemenere soort nenrand. op berk. wordt verwezen naar Van Nieuker- Bij het mannelijk genitaal (fig. 3) zijn de ken et al. (1993). Nieuw voor Limburg. meest opvallende verschillen de verlengde saccus met verdikt uiteinde en de lange aede- Bucculatricidae agus, die over bijna de gehele lengte voorzien is van cornuti. Bij Caloptilia populetorunz is de saccus niet verlengd en is de aedeagus Bucculatrix der?zaryelln (Duponchel) hooguit voor de helft van de lengte voorzien van cornuti. Bij het vrouwelijke genitaal (fig. Op 12 juni 1994 werd te Vlodrop-Station 4) is de lengte van de ductus bursae ongeveer (Limburg) door A. Schreurs één exemplaar drie maal die van het corpus bursae. De ductus van Bucculatrix demanella geklopt van berk. bursae is in het midden spoelvormig vei-breed De soort is voor het eerst voor ons land vast- en gaat vervolgens over in een zeer nauw ge- gesteld in 1983 aan de hand van mijnen op deelte dat uitmondt in het corpus bursae. Bij berk te Santpoort (Gielis et al., 1985). Nadien C. populetorum is de ductus bursae ongeveer is zij in nog vier andere provincies aangetrof- tweemaal zo lang als het corpus bursae en is fen (Kuchlein 1993), waarbij het steeds vond- zij juist een weinig verbreed direkt voor de sten van bladmijnen betrof. De mijnen van B. uitmonding in het corpus bursae. demaryella waren reeds bekend van Vlodrop- Caloptilia suberinella heeft een noordelij- Station, maar dit is de eerste waarneming van ke tot noordoostelijke verspreiding. Vermoe- een adult in Nederland. delijk is de vlinder niet inheems in Denemar- ken, hoewel de soort er in sommige jaren wordt gevonden en zich dan enkele jaren kan Uponomeutidae Bedelliidae

Argyresthia.fi~ndella(Fischer von Bedellin somrzulentella (Zeller) Röslerstamm) Eén exemplaar van Bedellin sor?zrzulerztella Te Best werden op 5 juni 1994 door K. J. werd op 28 augustus 1994 door J. van Vuure Huisman enkele exemplaren van A~;~urertlzza te Kortgene op licht gevangen. Deze soort fitrzclella geklopt uit een thuja (Thuja sp.), die komt verspreid voor in voornamelijk de zuide- midden in een vochtig elzenbos groeide. De lijke helft van ons land (Kuchlein, 1993). De vlinder werd in 1938 door Doets in ons land ups mineert in de bladeren van akkerwinde ontdekt (Doets. 1940). Hij klopte de vlinder (Convolvulus awensi.~L.). Nieuw voor Zee- uit een spar (Abies sp.). de voedselplant die land. voor deze soort in de literatuur wordt opgege- ven (Friese, 1969). Sindsdien werd zij niet Oecoplioridae meer in ons land teruggevonden. De vlinder liikt veel op Argvresthia retinel- la Zeiler. De donkergrijze bestippeling is bij Luquetia (Denis Schiffermiiller) (= A. j~ttzdellaechter wat grover, maar dit ken- Evzico,sto7nalobella) merk zal, zeker bij afgevlogen exemplaren. niet altijd even duidelijk zijn. De bewuste die- Eén exemplaar van Luquetia lobella werd op 4 ren zijn alleen bewaard. omdat opviel dat er juni 1993 door J. W. Sinnema gevangen te helemaal geen berk, de gebsuikelijke voedsel- Heinrik. De soort is voornamelijk bekend uit plant van A. ïeti~zella,in de direkte omgeving Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. Ook groeide. Het is dus niet onmogelijk, dat A. fu~z- is er één vindplaats uit de duinen bekend della hier of daar over het hoofd is gezien. De (Kuchlein. 1993: Egmond). De rups leeft op vlinder is overigens in 1994 ook elders in sleedoorn (Prunus spi~zosaL.). Nieuw voor Nederland waargenomen (Kuchlein, persoon- Friesland. lijke mededeling).- Thuja was op de vindplaats de enige coni- Batia internella Jackh feer. Het ligt dus voor de hand dat thuia ook een voedselplant voor de soort kan zijn. maar G. Bergsma ving op 12 juni 1994 één exem- zonder verdere waarnemingen is dit niet meer plaar van Batia internella te Appelscha. Het dan een veronderstelling. Nieuw voor Noord- betreft een weinig waargenomen soort, die Brabant. voorkomt op de zandgronden in het zuiden. midden en oosten van ons land (Kuchlein, 1993). Vroeger werd vermoed dat de rups, net Ypsolopha sequella (Clerk) als die van Batia lanzbdella (Donovan), zou le- In Sevenum (Limburg) werd op 26 juni 1994 ven op brem (Cytisus scoparius (L.) Wimm. door A. Schreurs één exemplaar van Ypsolo- ex Koch). De vlinders zijn echter door B. van plzn sequella aangetroffen op de stam van Aartsen bij Assel gevangen op een plek waar gewone esdoorn. Het betreft de tweede vondst brem volkomen ontbrak (Lempke, 1988). In voor ons land. Het eerste exemplaar werd in Denemarken werden de rupsen in aantal ge- 1992 op de St. Pietersberg verzameld (Kuch- vonden op de stammen van den (Pinus sp.) en lein, 1993). De rups leeft in mei en juni in een lariks (Larix sp.), die werden beschenen door licht spinsel op de bladeren van spaanse de zon en sterk begroeid waren met korstmos- aak (Acer campestre L.) en gewone es- sen. De rups overwintert en leeft in het voor- doorn. Verpopping vindt plaats tegen de stam jaar onder een licht spinsel. dat is bedekt met van de voedselplant of op de grond (Emmet. uitwerpselen en stukjes korstmos (Buhl et al., 1979). 1992). Vermoedelijk leven de supsen. net als die van Batia ltlnar-is (Haworth). van schim- Coleophoridae ineldraden in dood hout. Nieuw voor Fries- Coleophom discordella (Duponchel) land. In de Banjaasd te Wissenkerke werden op 6 ju- ni 1994 door J. van Vuure twee exemplaren Eratophyes nmasiella (Herrich-Schaffer) van Colcwphom discordella gesleept uit de Eén exemplaar van Eratophyes arnasiella kruidachtige vegetatie langs de duinrand. De werd op 6 juli 1994 door A. van Randen ge- vlinder is bekend van een flink aantal lokaties vangen te Oosterwolde. Deze soort werd tot langs de kust. maar ook uit het binnenland in dusverre voornamelijk waargenomen in Gel- de zuidelijke helft van ons land. De zakken derland en Limburg, met een enkele waarne- zijn te vinden op rolklaver (Lotus ca1.rzicu1atu.s ming in het westen (Kuchlein, 1993: Vlaas- L.). Nieuw voor Zeeland. dingen). De rupsen leven in dood hout (~iikonoff& Lefeber, 1980). Nieuw voor Coleophora violacea (Ström)(= hornigi Toll) Friesland. Van Coleophora i)iolacea ving J. van Vuure op 22 juni 1994 één exemplaar op licht te Esperia .r~rlplzurellu(Fabricius) Kamperland. Deze soort komt hoofdzakelijk Waarnemingen. ZH: Oegstgeeat. 15 en 23.v.1994, in huis. voor op de zandgronden in het midden en zui- IAK: Z: Middelburg. 14.v. 1993. gesleept in stadspark, den van ons land en in Zuid-Limburg en werd KH. nog niet eerder waargenomen in het zuidwes- Na de eerste vondst van Esperia s~~lphi~relluin ten van ons land. De zakken zijn te vinden op ons land te Melissant in 197 1 (Huisman, 1974) appel (Malus sp.), roos (Rosn sp.) en berk. zijn nog enkele vindplaatsen bekend gewor- Nieuw voor Zeeland. den in het zuidwesten van het land en werd ze recentelijk ook op Texel aangetroffen (Kuch- Coleap,to,,a Waters lein. 1993). De rupsen leven in dood hout. In het verleden is de soort al eens verspreid met Op 13 juli 1994 sleepte J. van Vuure één open-haardhout (Huisman, 1974). exemplaar van Coleophora tamesis in de Banjaasd te Wissenkerke. Het is een weinig voorkoinende soort, die nog het meest in het Elachistidae binnenland wordt aangetroffen (Kuchlein, 1993). De iups leeft op zomprus (Jurzcus arti- Elnchista humilis Zeller culatus L.). Nieuw voor Zeeland. Te Vlodrop-Station sleepte A. Schreurs in 1994 op 29 mei en 12 juni in totaal een twin- tigtal exemplaren van Elaclzist~~huntilis, een Coleophora tanaceti Muhlig soort die slechts bekend was uit Zuid-Limburg Waarnerriingen. Dr: Zwiggelte. 1992 en 1994. zakjes op en van een enkele vondst in Gelderland boerenwonnkiuid iTaizaceruii~ vulgare L.). BVA. Gld: (Kuchlein. 1993) en in Noord-Holland (Huis- Twello, 30.vii. 1994. 10 zakjes langs de spoorbaan. JW. man & Koster, 1995). Als voedselplant worden de volgende gras- Coleophora tanaceti werd in 1982 nieuw voor soorten opgegeven: stsuisgras (Agrostis sp.), ons land gevonden te Drenthe (Gielis et al., suwe smele (Descharr~psia cespitosa (L.) 1985) en daar later op meerdere plaatsen ge- P.B.), zwenkgras (Festucn sp.), witbol (Hol- vonden, alsmede bij Eindhoven (Kuchlein. cus sp.) en rietgras (Phalaris arzlndirzacea L.) 1993).De zakken zijn in de zomer en de herfst (Parenti. 1994). te vinden op de bloemhoofdjes van boeren- wormkruid (Patzak, 1974). Nieuw voor Gel- derland. Agonoxenidae vennengd met uitwerpselen. In een spinsel be- vinden zich meerdere rupsen (J. B. Wol- Blastodncrzn virzolentella (Hesrich-Schaffer) schrijn. persoonlijke mededeling). De vlinder Het tweede Nederlandse exemplaar van Blus- wordt slechts zelden waargenomen. Wellicht toducna vir~olenfellawerd op l juli 1970 door is het zoeken naar de rupsen in juni een betere G. R. Langol-ir te Simpelveld verzameld. Net rnanier om het voorkomen van de roort vast te als bij het eerste exeinplaar betreft het ook hier stellen. Bekend uit het Gooi, de Veluwe, weer een oude vondst. Bij het doorkijken ban Overijssel en de Achterhoek (Kuchlein, de collectie van het Zoölogisch Museum, 1993). Nieuw voor Noord-Brabant. Amsterdam door S. Yu. Sinev werd een man- netje van deze soort aangetroffen tussen een Gelechiidae serie van Blnstodncrzu utm (Haworth).

Monochroa nruridinetelln (Stainton). nieuw Cosmopterigidae voor de fauna (fig. 5-6,9) Waariiemingen. NH: Hollandsche Rading. 22.vii. 1946. Q Cosrnopteri.~scribaiella (Zeller) op licht. Doets (coll. NNM): Zaanenwater. 17.1-ii.1993cri 1 1 .vii. 1994, i S er1 1 Q op licht, JCK. Waaiiieniirigeii. OV: De Lutte. Beverborgsbrug. I O.ix. 1 993, tieiitallen mijnen op riet (P17r~agiìiite.saustmlis (Cav.) Trin. ex Steud.): Gld: Het Woold. Wooldse Veen. De in het Zwanenwater gevangen exemplaren 12.vi.1993, 2 exeinplareri gesleept uit riet in een droge van Monochron arundinetella werden gede- sloot. JCK; Twello, 4.~ii.1989.JW; Wezep. 15.vi.1992. termineerd door 0. Karsholt, die later schreef op licht: 11.vii.1993. 6 en 14.vii.1994 steeds één exeiii- plaar gesleept uit riet; ix.1993 en ix.1994 op dezelfde hij dat hij onder geleend materiaal van het mu- plaatse11 veel mijrien op riet. KH: NB: Eindhoven en seuni in Leiden nog een exemplaar had gevon- Nuenens Broek, x.1993. mijnen in aantal op riet, die in den, afkomstig uit de collectie Doets. De soort t.. 1994 tientalleii imago's leverden. HW; L: Venray (uur- werd abusievelijk in de codelijst van Kuchlein hok 52.14), 22.vi - 4.vii. 1993. 6 exeniplaren gesleept en 2 (1987) als inlands vermeld, maar dit is later ge- op licht iii elzenbrockbosjes niet spaarzame rietbegroei- ing. TR. cossigeerd (Kuchlein. 1993). Het betrof hier een exernplaar van M. sufi~sella(Douglas). Cnsrnopterix scribnielln was tot dusver weinig Monochroa ar~rrzdinetella(fig. 9) lijkt sterk op waargenomen in ons land. De bekende vind- deze soort, maar is ervan te onderscheiden met plaatsen lagen alle in de provincie Gelderland behulp van de volgende kentnerken. De kop is tussen Nijmegen en Mook. met uitzondering okerkleurig met licht grijsbruine tinten. De tho- van één vondst in Noord-Brabant (Kuchlein, rax is licht grijsbruin. De voorvleugel is licht 1993). Door gericht zoeken naar de bladrnij- grijsbruin. met een donkerbsuine vlek aan de nen en het afslepen van de voedselplant riet voorrand op 314 en eenzelfde vlek in het mid- zijn er in korte tijd een aantal nieuwe vind- den, recht onder de voo~andsvlek.Een donke- plaatsen vastgesteld. Nieuw voor Overijssel. re schaduw verloopt schuin vanaf 1/3 van de voossand tot 213 van de binnenrand, en eenzelf- de schaduw. die vaak minder duidelijk is. loopt Scythrididae vanaf de basis van de vooirand tot 1/3 van de binnerirand. De franjelijn is donker en wordt Scythris iizsperselln (Hubner) onderbroken door okerkleusige schubben. De Waarnemingen. Gld: Terlei. 3.vii.1994. upiiisels: NE: achtervleugels zijn glanzend donkergrijs. Moergestel. vi. 1994. in topspinsels wilgeroosje íCharnue- Bij Monoclzroa sz~ffusella(fig. 10) zijn kop rterion ilrzgztsl~filirtri~(L.) Scop.). en thorax crèmekleurig. en is de voorvleugel licht grijsbruin rnet een lichte. crèmekleurige De rupsen van Scytlzris irzspens~ellaomhullen voossand en veel minder contrastrijk getekend de top van de voedselplant rnet een spinsel dan bij de vorige soort. De schuine donkere Fig. 9. Monociir-oa aiundinetella. Fig. 10. Monochi.on sc~fisalla. schaduwen ontbreken, maar er loopt een vage bladeren van oeverzegge (Carex liparia Curt.) donkere lijn vanaf de middenvlek richting ba- en moeraszegge (Carex acutformis Ehrh.) en sis en eenzelfde lijn vanaf de tornus richting maakt daarin van eind maart tot in mei lange basis en verder is de franjelijn ononderbroken. gangmijnen. De verpopping vindt plaats op Vaak vormen de zwarte midden- en voor- een blad van de voedselplant, net boven de randsvlek de enige duidelijk waarneembare waterlijn (Emmet, 1979). De rups van Mono- tekening. De achtervleugels zijn bij deze soort chroa suffusell~~leeft volgens Piskunov glanzend lichtgrijs. (1990) op populier (Populus sp.). Inmiddels Bij het mannelijk genitaal van Monochroa zijn echter de larve en de mijn beschreven van artindinetella (fig. 5)eindigt de top van de cu- veenpluis (Eriophorum arzgustifoliunz Hon- cullus in een sterk gesclerotiseerd uitsteeksel, ckeny) (Buhl et al., 1992). Dit komt ook over- de sacculus is lang, sterk gekromd en puntig, een met de ervaringen van H. W. van der en het vinculum is lang en afgerond. Het aan- Wolf, die een exemplaar uit wollegras (Erio- tal cornuti in de aedeagus bedraagt ongeveer phorum sp.) kweekte. 35. Bij M. st~ffusella(fig. 7) bevindt het ge- sclerotiseerde uitsteeksel zich onder de punt Monochroa conspersella (Herrich-Schaffer) van de cucullus, is de sacculus korter en meer afgerond: en is het vinculum korter en spitser. In de Stadsgaten te Hasselt (Overijssel) wer- Het aantal cornuti in de aedeagus bedraagt on- den door K. J. Huisman in 1993 en 1994 op 28 geveer 25. juni in totaal vijf exemplaren van Monochroa Bij het vrouwelijk genitaal van Monoclzroa conspersella op licht gevangen. In 1939 is de- arundinetella (fig. 6) zijn de apophyses anten- ze soort in ons land ontdekt (Bentinck. 1940) ores sterk gekromd. is de gesclerotiseerde ring en sindsdien is zij gevonden op een tiental halverwege de ductus bursae aan de achterzij- vindplaatsen, verspreid over ons land (Kuch- de afgerond en heeft het signum een sterk net- lein. 1993). vormige structuur. Bij M. .ruffusella (fig. 8) De rups leeft op gewone wederik (Lysima- zijn de apophyses anteriores nagenoeg recht, chia vulgaris L.), waardoor de vlinder gebon- is de gesclerotiseerde ring in de ductus bursae den is aan min of meer vochtige terreinen aan de achterzijde toegespitst en is de netvor- (Emmet. 1979). Mogelijk is het dier plaatse- mige structuur van het signum nauwelijks aan- lijk niet zeldzaam. wezig. Monochroa arundinetella komt voor in Noord- en Midden Europa, maar is nergens Monochroa Iqornigi (Staudiilger) gewoon (O. Karsholt. persoonlijke medede- Waarnemingen. OV: Hasselt, Stadsgaten. 28.vi.1994, op ling). De biologie is zeer goed beschreven licht, KH: ZH: Melissant. 12.ix.1984. op licht. KH (det. door Stainton (1867). De rups mineert in de O. Karsholt). Fig. 1 1. Lita se.~puricrella Fig. 12. Lila ,solutella

Monoclzraa hol-nigi is sinds 1952 uit Neder- Lita solutella is van de beide soorten van het land bekend (Bentinck. 1954) en sindsdien op geslacht Litn, L. se.x~~unctellaen L. solutella. zeven andere plaatsen gevonden, de meeite in het meest waargenomen (fig. 13). De eerste het midden van ons land (Kuchlein. 1993). De vondst stamt uit het westen van ons land. Ze rups leeft in de stengel en zijtakken van dui- werd voornamelijk aangetroffen in het midden zendknoop (Polygonum sp.) (Emmet. 1979). van het land, maar er zijn ook vangsten be- Nieuw voor Overijssel. kend van de zandgronden in het zuiden. oosten en noorden. Na 1977 is zij echter niet meer waargenoiuen (Kuchlein, 1993). In 1993 en Teleiodes salt~tum(Zeller) 1994 werden er echter weer exemplaren ge- Van Teleiodes snltuum ving K. J. Huisman op vangen in Gelderland en Zeeland. Bij de de- 22 juni 1994 één exemplaar te Ootmarsurn. In terminatie stuitten we op de moeilijkheid dat 1976 werd het eerste exemplaar in ons land exemplaren van beide soorten soms sterk op gevangen (Kuchlein et al, 1988) en sindsdien elkaar lijken. Dit wordt nog versterkt door de is de soort van vele vindplaatsen bekend ge- grote variabiliteit van vooral L. .solutella. Ook worden (Kuchlein. 1993). De rups leeft op de genitaliën tonen slechts geringe verschillen den, lariks en populier (Piskunov, 1990). en zijn daarbij enigszins variabel. Met de hier- Nieuw voor Overijssel. onder opgesomde verschillen moet het moge- lijk zijn oiil beide soorten met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Lita sexpurzctella (Fabricius) (= viïgella De spanwijdte van de voorvleugels be- (Thunberg) (fig. 1 I, 14- 15) draagt bij Lita sol~~tella14-20 mm en bij L. In de jaarlijst ovei. 1993 (Huisman & Koster. sexpunctella is dit 14- 1S mm. Dit zijn de uiter- 1996) werden abusievelijk vondsten van Lita ste waarden, maar in het algemeen is L. solrd- sexpunctella vermeld uit Wezep en Kostgene. tella groter. Deze hebben echter betrekking op de volgende De voorvleugel van L. solutella (fig. 12) is soort. De verschillen tussen de beide soorten grijsbruin met dichtbij de basis een donker- worden onder Litn solutell~zbehandeld. Tot bniine vlek in de vouw, eenzelfde vlek boven dusver is het voorkomen van L. sexpunctella in de vouw op 113, en direkt daarboven weer een ons land vastgesteld van de volgende drie donkerbniine vlek; deze beide vlekken zijn vindplaatsen: Groningen, Breda en Schinveld. soms samengesmolten tot één grote vlek. In het midden van de voorvleugel bevindt zich een donkerbruine vlek op 215, die vaak ver- Lita solutella (Zeller) (fig. 1 2- 13. 16- 17) bonden is met de buitenhoek door een vage Wanmeiningen Gld Wezep 16 riii 1993. 16. KH, Z bruine vlek. Op 3/4 bevindt zich een witte Kortgene. 11 v 1993, I d,JV voorrandsvlek en op de buitenhoek bevindt bij L. solurelln komen soms witte schubben voor aan de onderzijde: maar onder de kop en op onderste oogrand worden deze altijd afge- wisseld met bniine schubben. Bij de mannelijke genitaliën zijn. afgezien van enige moeilijk te definiëren verschillen. de vorm van de saccus en van het achtste ter- giet het meest karakteristiek. Bij Litu sexpurzc- leila (fig. 14) is de saccus smal en langgerekt en heeft de achterrand van het achtste tergiet een duidelijke inkeping; bij L. .rolutella (fig. 16) is de saccus driehoekig en is de achterrand van het achtste tergiet nagenoeg recht. In zijn beschrijving van het geeft Sattler (1960) ook afbeeldingen van de genita- liën van beide soorten. zij het enigszi~lssche- matisch. Bij de tekening van het mannelijk ge- nitaal van Lita solutella (Tafel VIII, fig. 44) liggen de uiteinden van de valven tegen de bo- venzijde van het tegumen en de uncus. Fig. 13. Verspreiding vati Litrz solutella in Nederland Hierdoor is het voorgekomen dat de insnijding tussen tegumen en uncus werd geïnterpreteerd zich eenzelfde vlek, die vaak min of meer met als een soort knobbel van de valven vlak voor elkaar zijn verbonden en zo een naar buiten het uiteinde. Piskunov (1 990). die de genitaal- gerichte V-vormige dwarsband vormen. tekeningen overgenomen heeft ~iitSattler. Rondom de vleugelpunt bevinden zich in de noemt dit uitsteeksel aan de valven en een fransie een achttal donkerbruine vlekken. Vaak doornvomig uitsteeksel voor de top van de is de grijsbruine grondkleur onderbroken door aedeagus dan ook als kenmerkend voor L. sex- lichtgrijze schubben. die zo dicht aanwezig punctella. Ook het uitsteeksel van de aedeagus kunnen zijn. dat de gehele voorvleugel licht- is geen goed kenmerk. omdat beide soorten dit grijs is met scherp afstekende donkerbruine hebben. Overigens noemt Sattler (1 960) deze vlekken. Het komt ook voor dat de voorvleu- beide kenmerken niet. De tekeningen in Pierce gel geheel grijsbruin is. maar ook in dat geval & Metcalfe (1935: plaat 8) geven de werkelij- zijn de donkere vlekken nog zichtbaar. ke situatie beter weer. Bij Litn sexp~~rzctella(,fig. 11) zijn de vlek- Bij het vrouwelijke genitaal van Lita sex- ken op de voorvleugel vaak met de voor- en punctella (fig. 15) bedraagt de hoogte van het binnenrand verbonden door een roestbruine achtste tergiet de helft van de breedte. De scle- tot donkerbruine band. De vleugelpunt is vaak rotisatie in de ductus bursae direkt onder het donkerbruin en tussen de banden is de vleugel antrum bestaat uit een smalle gedeelde ring, lichtgrijs. Hierdoor lijkt de voorvleugel meer het corpus bursae is ovaal en de beide signa dwarsgestreept, hetgeen in de oude naam L. liggen in het bovenste deel. Bij L. solutella zebrella Treitschke tot uiting komt. Ook bij (fig. 17) is het achtste tergiet bijna zo hoog als deze soort komen bijna geheel donkere exem- breed. De sclerotisatie in de ductus bursae is plaren voor, waarbij de buitenste lichtgrijze breed en het corpus bursae is peervormig. ter- dwarsband nog wel aanwezig is, maar rechter wijl de beide signa zich in het midden bevin- verloopt dan bij de vorige soort. Verder zijn de den. onderzijde van de kop en de onderste oogrand De rups van Lita solutella leeft in juni en wit en vaak zijn ook de voorrand van de femo- juli in zelfgesponnen kokers. bekleed met ra en de onderzijde van het achterlijf wit. Ook zandkorrels, op heidebrem (Gerzistn sp.) en Fig. 14-17. Genitaliën. 14-15. Liru .sexpunctella (14. 6:15. 9):16-17, Lira solutella (16, 6:17, 9 ) brem (Sattler, 1960). Doets kweekte in 1942 1992 gevangen in Ouddorp door K. J. twee exemplaren uit rupsen, die hij volgens de Huisman. Het betreft de vierde vindplaats van etiketten vond op kruipbrem (Gerzista pilosa deze soort, die in 1978 door J. C. Koster in ons L.). Dit in tegenstelling met de rups van L. land ontdekt werd (Huisman et al.. 1986). De Lsexp~~nctella,die in april en mei leeft op de drie andere vindplaatsen liggen alle in het oos- bladeren van struikheide (Calluna vulgaris) telijk deel van Midden-Brabant (Kuchlein. (Emmet, 1979). 1993). Hoewel er ook enkele waarnemingen uit De nips leeft in de katjes van populier en april zijn. valt de hoofdvliegtijd van Lita solu- wilg (Salix sp.). Nieuw voor Zuid-Holland. tella in mei en de eerste decade van juni, waar- na het aantal vangsten sterk terugloopt. Vanaf Gelechia rhornbell(foríni.s Staudinger half juli tot half augustus zijn ook een zestal vangsten bekend. wat zou kunnen duiden op Van Gelechia rlzornbellifo~rnisving L. J. van een partiële tweede generatie. Alle Neder- Deventer op 23 augustus 1994 één exemplaar landse exemplaren van L. sexpuncfella werden te Drunen (Noord-Brabant). Ze werd in verzameld tussen 13 mei en 17 juni. Nieuw Nederland voor het eerst in 1970 in het Leudal voor Zeeland. bij Haelen (Limburg) gevangen (Van der Wolf, 1984) en sindsdien zijn er nog een vijf- tal vindplaatsen bekend geworden uit de zui- Gelechin t?zuscosella Zeller delijke helft van ons land, waarvan één in het westen (Kuchlein, 1993). De rups leeft op de Het eerste exemplaar van Geleclzia rnuscosel- bladeren van verschillende soorten populieren la uit het westen van ons land werd op 23 juni (Piskunov. 1990). Fig. 18. Scrohipalpz~lapsilelin deren. De soort zou twee generaties per jaar hebben (Piskunov. 1990). Scrobipalp~~lapsilella (Herrich-Schaffer), nieuw voor de fauna (fig. 18- 19). Ca-ocolzirn blandulella (Tutt) In de collectie van K.J. Huisman bevindt zich In de Banjaard te Wissenkerke werd op 28 ju- één exemplaar, dat op 24 mei 199 1 door B. li 1994 door J. van Vuure één exemplaar van van Aartsen werd gevangen in Zuid-Limburg Canocolum blandulella geklopt uit duin- op de St. Pietersberg. Aan de hand van het ge- doorn (Hippophae rhanznoides L.). In de dui- vangen dier is moeilijk een beschrijving te ge- nen van Noord- en Zuid-Holland tussen Was- ven, omdat het afgevlogen is. Bij het maken senaar en het Zwanenwater wordt de soort van een genitaalpreparaat viel de kenmerkend regelmatig waargenomen. Ze is ook bekend brede saccus op. De identificatie is door M. G. van de Waddeneilanden Terschelling en Rot- M. Jarisen bevestigd. tumeroog. Uit het zuidwesten van ons land is Uiterlijk is de vlinder nauwelijks van Scro- tot dusver slechts één waarneming bekend hipnlpa-soorten als S. acurninatella (Sircom) en S. arternisiella (Treitschke) te onderschei- den. De spanwijdte is 11-13 mm, waarmee het dier wat groter is dan S. artemisiella en ge- middeld mogelijk iets kleiner dan S. acumina- tella. Volgens Povolny & Bradley (1965) ko- men er zowel niin of meer eenkleurige als wat levendiger getekende vormen voor. De grond- kleur van de voorvleugels (fig. 18) is grijsach- tig, en donkere vlekken zijn nauwelijks ont- wikkeld. De tekening heeft meer het karakter van donkere lengtestrepen. Het mannelijk genitaal (fig. 19) wordt ge- kenmerkt door de ankervormige gnathos en de brede saccus. De uitstulping van het vinculum is vrijwel afwezig. De saccus is opvallend breed en afgerond. De vlinder komt in het hele Palaearctische gebied voor en wordt vermeld uit Engeland (Emmet, 1979), Frankrijk (Leraut, 1980). De- nemarken (Schnack, 1985: zeven districten), Zweden (Svensson et al. 1987) en Rusland (Piskunov, 1990). Waarschijnlijk komt ze ook Fig. 19. Sci-ohipalpiila psilella. mannelijk genitaal Fig. 20. Ca-orol~cin finrerrzelln. Van Cacaeciinoryha pron~ibarlcrwerd op 16 juni 1994 door F. J. Groenen één exemplaar te (Kuchlein. 1993: Walcheren). De voedsel- Eindhoven gevangen op licht gevangen. Tot plant van de rups zou dwerghoornbloem (Ce- voor kort was deze vlinder in ons land een inl- mstiur?z purzzilurn Curt.) zijn (Emmet, 1979). portsoort, maar volgens de Plantenziekten- De vlinder komt echter ook voor op plaatsen kundige Dienst. die bezig is met een uitvoerig waar deze plant ontbreekt. Het lijkt waar- onderzoek met behulp van feromoonvallen, schijnlijk dat ook andere Cerastiwn-soorten werden ook waarnemingen gedaan in de vrije waardplant kunnen zijn. natuur. De soort rukt vanuit het zuiden op en is inmiddels waargenomen tot de lijn Aalsmeer, Nijkerk en Nagele (Stigter, 1996). De vangst Car-~.ocoluiizfi-citerv~ella (Douglas). nieuw in Eindhoven is echter voor zover bekend de voor de fauna (fig. 20-22) eerste op licht. Te Keikrade (Limburg) werden in april en mei 1994 door A Schreurs tientallen rupsen van Acleris epistana (Denis & Schifferrnuller) Car\ocnluín fiaterízella gevonden op gewone hooi nbloem (Cemrtiun~jontaizunz Baumg ) Te Rockanje werd op 7 maart 1992 en op 6 fe- De vlinders kwamen in juni uit Ter herken- bruari 1993 door P. J. Rooij een exemplaar ning worden afbeeldingen van het adult en de van Acleris cristarza verzameld in een stuk nianneí~jkeen vrouwelijke genitalien gege- duin met veel sleedoorn, Vrij snel na de eerste ven B~jzonderhedenovei de Nederlanse Ca- vermelding van deze soort uit Nederland, ove- nocciblriz-soorten zullen door E van Nieu- rigens niet op 5 mei 1992, zoals abusievelijk kerken en A Schreurs worden gepubliceerd vermeld in Huisman & Koster (1 995). maar op 5 maart 1992. volgt nu dus een tweede vind- plaats in hetzelfde biotoop en in dezelfde pro- C~zi-yocolumcauligerzella (Schinid) vincie. Waarnemingen: NH: Egmond aan Zee. Witnmenurnmer- In reactie op de besprekii~g van Ac1eri.r duinen. 8.vi.1993. 2 exemplaren: Egmond aan Zee. zuid. cristarza in de jaarlijst over 1992 verstrekte P. 103-5 14, 28.vi. 1994. PJZ: ZH: Zandvoort. Visserspad. 098-487. 23.\~i.1994. gallen in de bloeisteilgel< van oorsi- J. Rooij de bovenvern~eldevondsten. Ook op lene (Silene otiies (L.) Wibel). uaaruit op 10.vii.1994 een 27 september 1991 had hij het dier al gezien, exemplaar verscheen. E. Weeda. waarmee hij de soort als eerste in ons land heeft waargenomen. Caryocoluri~eauligenella werd voornamelijk in de vorige eeuw aangetroffen in de duinen tussen Zandvoort en Den Haag (Zumkehr, Aethes bentricella (Walsingham) 1995). Door gericht zoeken naar de rupsen is ze weer teruggevonden in de duinen ten noor- Te Eys (Limburg) werden in november 1994 den en zuiden van Egmond aan Zee. De rups door A. Schreurs tientallen rupsen van Aethes Fig. 21-26. Genitaliën. 21-22. Cnryocolrri>~frcztcr-nella(21. 5:22. P): 23, Al~orortzi.rinfirln. Q : 23. Euc-o.mln cato[Jtmira. d ; 25-26, Cydia rnolestn (25. d : 26, P ). beutricella aangetroffen in de stengels van ge- Olet/~r.eutu.snr-b~~telln is in 1994 op diverse vlekte scheerling (Coniurn ri~nculntl~nzL.). Het nieuwe vindplaatsen opgedoken (vergelijk voorkomen van deze soort in ons land wordt Huisman & Koster, 1995. 1996). De tweede hiermee nogmaals bevestigd (Huisman & generatie was in Twello zelfs talrijk op licht Koster; 1996). Het blijft de vraag of de popu- zonder de waardplant bosbes (Vuccinium sp.) latie stand houdt. in de direkte omgeving. Het blijft interessant om de uitbreiding van deze nieuwe soort te volgen. Ic~»tr-iasrect(fa.~cinrza (Haworth) In Losser werd op 1 1 juni 1957 één exemplaar Apotornis irlfidu (Heisirich) (fig. 23, 27) van Isotl-ia.5 rectifascinizn gevangen door J. C. Koster. Ze is hoofdzakelijk bekend van een In de Stadsgaten te Hasselt (Overijssel) werd aantal vindplaatsen uit Zuid-Limburg, waar de op 28 juni 1994 één exemplaar op licht gevan- soort niet zeldzaam is, alsmede uit het Gooi ei1 gen door K. J. Huissnan. De soort zou uit Utrecht, en van twee vindplaatsen in de Nederland bekend zijn. Volgens Kuchlein Achterhoek (Kuchlein, 1993). De rups is nog (1993) heeft K. Lassen tussen het materiaal niet bekend. maar zou mogelijk op eik. inei- van Apotornis Lsernifuscinria (Haworth) een doorn (Crutne,gus sp.) en gewoi-ie esdoorn le- exemplaar afkomstig van Eernewoude gevon- ven (Bentinck & Diakonoff. 1968). Meidoorn den in de collectie van het Zoölogisch Mu- ligt het meest voor de hand als voedselplant seum in Amsterdam. Het betreffende exern- voor de rups. Bradley et al. (1973) vermelden plaar is tot nu toe echter niet teruggevonden. dat de pop geklopt is uit deze struik. Dit stemt Het is niet uitgesloten dat er in de collecties overeen inet ervaringen in Zuid-Limburg. tussen Apotonzi.~lineailn (Denis & Schiffer- waar de vlinder vaak uit meidoorn werd ge- inuller) en A. senz(fclscinrzn bij nader onder- klopt. Nieuw voor Overijssel. zoek nog meer exeinplaren van A. irzfidcr ont- dekt zullen worden. De vlinder rtaat wat uiterli.jk betreft in tur- Oletlzre~~tes5iderurlrr (Treitschke) sen Apotonlls sert~lfurcrunnen A. linenrzn. De Tijdens de Snellen-excursie te Losser werden lichte giondkleur van de voon/leugels (lig 27) op 18 cn 19 juni 1994, 20 exernplruen van doet het ineest aan A lcrzennn denken De Oletlzr eutes ritierarzn verzameld dooi R. de laatstgenoemde soort heel t iets smaller e vleu- Vos. Sedert de eerste vondst voor ons land in gels en de donkere vlek op bijna 315 van de 1975 door B. van Aartsen (Van Fraiikenhuy- vooi~aildinaakt bij de meeste exempldren de zen, 198 1) heeft de soort zicli in snel tempo uit- indruk min of meer als een onderbroken gebierd Ze is nu bekend van ongeveer 15 vind- dwarsband door te lopcn in de richting van de plaatsen. die hoofdzakelgk in de oosteiljke helft birlnenrandshoek Bi1 A zrifida is er evenals bil van ons land liggen (Kuchlein. 1993). De rups

's,\-iii.1994, op licht. Eb A: Wezep. 24 en 27.uii. 1994. KH. Fig. 27. /i]7otoinis infidu. A. serrl(felsciarza iiieer sprake van een geïso- sov. 1989) Bradlej et al (1979) kennen maai leerde costaalvlek. De hele binnenrandshelft cnhele exemplaren uit Schotland Uit Belgie is van de voor\rleugel kan overigens onduidelijk de soort niet bekend (Rd70wski 1996) en grijs van kleur zijn. De achtervleugels zijn bij Ler'iut 11980) noemt de vondst va11 een enkel A. inficlu wat lichter grijs van kleur. Ajmíorllis excrnplaar uit Frankrijk. in het departement serrzifascinrrn is meestal donkerder. meer dif- Doubs Hannemann ( 196 1 ) noemt de soort niet fuus blauwachtig of bruinachtig grijs. De bin- De rups leeft tussen opgerolde bladeren op nenbegrenzing van de voorsandsvlek loopt bij wilg (Kuznetsov. 1989) De Nederlandse A. irlfida rneei- schuin in de richting vaii de ~ondstenwijzen er op dat de vlindei een voor- buitenhoek en bij A. serrzifusciurzn recliter in de keur heeft voor vochtige biotopen richting van een punt op 213 van de binnen- rand. Arzqlrs lneturzn (Fabricius) Genitaalonderzoek kan nodig zijn orn de determinatie te bevestigen. Bij de mannetjes is Op 1 juni 1994 ving J. van Vuure één exem- er verschil in de vorm van de uitstulping van plaar van Arzglis laeraiza op licht bij de Uilen- de sacculus. Deze is bij Apotornis semifascia- vanger in Bergen (Noord-Holla~ld). Deze na iets langer dan breed. conisch. inet afgeron- soort is hoofd~akelijkbekend van een aantal de top. Bij A. lirzeniza is de uitstulping in zijn vindplaatsen in het midden en zuiden van ons geheel srnaller. Bij A. irzfid~~is de uitstulping land. niaar ook uit de duinstreek beneden het breder dan lang en onregelmatig afgeplat aan IJ tot aan Den Haag. In het noordwesten van de top. De aedeagus van A. lirzeana heeft een ons land was zij nog niet vastgesteld (Kuch- lange. smalle cornutus. Bij A. settlifafasciaiza en lein. 1993). De rups leeft tussen de samenge- A. irzficla is de cornutus kort en dikker: die van sponnen bladeren van ratelpopulier (Pcpullu A. .cernìfasciarzn heeft een bredere basis dan trernuln L.) en soms ook van zwarte populier die van A. irtfïda. Bovendien is de aedeagus bij (Populu~11igl-a L.) (E~ninet,1979). A. irzficla langer en slanker. met kleine tandjes aan de onderzijde van de top. Bij die van A. ,re- Atzqlis urzcella (Denis & Schiffermuller) nzifa.~ciarzaontbreken deze tandjes. Bij het vrouwtje zijn er verschillen in de Op 7 juli 1993 ving H. Rotteveel te Zoeter- vorm van het ostium en in de ductus bursae. ineer op licht een exemplaar van Aizcy1i.c rul- Bi,j A11otomi.r .rerlzifa.sciaizn en A. lirzenna is het cella. dat zich in de collectie van J. A. W. ostium langgerekt ovaal en bij A. ir!fid~~(fig. Lucas bevindt. De meeste vindplaatsen van 23) is het vrijwel rond inet een brede rand. Het deze soort liggen in het midden van het land, antruni is bij A. sem(fclsciana breed. bijna zak- maar ze is ook bekend uit het oosten en zuiden vormig en flink gesclerotiseerd. De ductus is en een van enkele vindplaats uit het westen vrij kort. Apcitonzis i~zficlaheeft een minder (Kuchlein. 1993). De rups leeft tussen de sa- breed. cyliiidervormig, fors gesclerotiseerd mengesponnen bladeren van dopheide (Erica antrum en een langere ductus. die voor de uit- sp.) en berk. De verpopping vindt plaats in dit monding in de bursa een lus vormt. In deze lus spinsel (Enimet. 1979). Nieuw voor Zuid- bevindt zich een zwak gesclerotiseerde plek. Holland. Apntor?~islirzennn heeft een smaller en minder gesclerotiseerd anti-um en een erg lange duc- Epibler?zu graphanu (Treitschke) tus, ook inet een lus. Apotot7zi.s irzfidcz heeft, voor zover nu be- Te Borger werd op 22 mei 1993 één exem- kend, een noordelijke verspreiding. Zij wordt plaar van Epihlerna graj)harzn verzameld door vermeld uit veel districten in Denemarken en B. van Aartseii. De vlinder was tot nu toe uit- Zweden (Schnack. 1985; Svensson et al.. sluitend bekend uit de zuidelijke helft van ons 1987). uit Noord-Rusland, Sibeiië, Canada en land en is ook daar niet gewoon. De rups leeft het noorden van de Verenigde Staten (Kuznet- in de jonge scheuten en later in de wortels van Fig. 28. EUCOSIIZ~catoj~tl-alza. Fig. 29. Cudia rnolestn duizendblad (Achillea sp.) (Bentinck & Dia- Cydia molesta (Busck) (fig. 25-26. 29). konoff, 1968). Nieuw voor Drenthe. Een vlinder van Cydia inolc2rta werd op 27 juli 1994 te Hoogeveen door M. Jansen gekweekt Eucosma catoptrarza (Rebel), nieuw voor de uit een rups. die in de schil van een gekochte fauna (fig. 24, 28). nectarine zat. Het betreft een donkere C~dia- Op Terschelling werden op de Boschplaat bij soort, sterk gelijkend op C. filnebrana de Tweede Duintjes en het Arnelanderduin op (Treitschke). [naar iets kleiner en met wat 10 juni en 13 juli 1994 twee exemplaren van fijnere dwarse tekening. Voor de afbeeldingen Ez~cosmacatoptralza verzameld door L. Bot. van de genitalien raadpiege men ook Brad- De soort lijkt op de ongetekende vorm van ley et al. (1979). Omdat in de Nederlandse Cnephusin longaiza Haworth. echter met aan literatuur nog geen afbeeldingen van de vlin- de voorvleugel een spiegel aan de buitenhoek der te vinden zijn geven wij een foto van (fig. 28) en vaag zichtbare haakjes aan de het imago (fig. 29) en een tekening van het voorrand. Deze ontbreken bij het genus Cne- mannelijk (fig. 25) en vrouwelijk genitaal (fig. phasia. Verder kan de soort worden verwis- 26). seld met een onduidelijk getekend exemplaar De vlinder is in Nederland een geïmpor- van Eucosma tri~~oliaiza(Barrett). een soort teerde soort. die voor het eerst uit 011s land die in dezelfde habitat voorkomt. Eucosrna tri- vermeld werd door Van Rossen1 et al. (1 96 1). 1-7oliaizais echter kleiner en de spiegel en voor- Een partij Italiaanse perziken bevatte rupsjes, randhaakjes zijn meer geprononceerd. die door de Plantenziekterikundige Dienst Bij de mannelijke genitaliën van Eucosma werden uitgekweekt. Waarschijnlijk wordt C. catoptrana (fig. 24) heeft de sacculus een roi-i- molesta vaker in ons land geïmporteerd. maar de hoek en is de cucullus even lang als de sac- de rupsen zijn niet te oilderscheiden van die culus. Bij E. tripolia~iavertoont de sacculus van C. fi~nebrana,die leven op de vruchten een scherpe hoek en is de cucullus anderhalf van allerlei Prunus-soorten. Daarom is het ge- maal zo lang als de sacculus. lukkig dat M. Jansen de vlinder uitgekweekt De rups leeft in augustus tussen de samen- heeft, wat de tweede zekere vermelding van C. gesponnen bloemen van zulte (Aster tripoliurn nzolesta in Nederland opleverde. L.) (Bradley et al., 1979). In de ons omringen- De vlinder stamt oorspronkelijk uit China de landen is de soort bekend van de Duitse en Japan, maar heeft zich nu over alle wereld- Waddeneilanden, de westkust van Denemar- delen verspreid. In Europa komt de soort over- ken en de zuidoostkust van Engeland (Bradley al in het zuiden voor, van Fraiikrijk tot Grie- et al., 1979; Schnack, 1985). kenland en tot in Zuid-Hongarije. Tsjechië en Slowakije. In de noordelijke landen is het een geïmporteerde soort. De kans. dat de vlinder zich in Nederland of Engeland definitief zal Epewzenia falcifomis (Haix orth). nieuw voor vestigen: wordt gering geacht. de fauna. De rups is polyfaag en wordt onder andere vermeld van de volgeilde Prunus-soorten: per- Eperrnenza falczfonnzs werd in het verleden zik (P. persica (L.) Batch). pruim (P. domesfi- gesynonimiseerd met Eperrnerzra zllzgerella ra L.), abrikoos (P. arr~~erziucaL.) en kers (P. (Hubner). maar wordt door Scholz (1996) ai3iur?z(L.) L.). Ze is ook bekend van peer en weer als een goede soort opgevoeid Als appel en van veel andere fruitbomen (Anony- Nederlandse vindplaats geeft hij Eindhoven mus. 1990). op Beide sooiten zullen in de jaailijst over 1995 uitgebreid behandeld wordeii

El7emenia chaerciphyllella (Goeze) Stigter (1995) vermeldt de soort als nieuw voor Nederland. De vlinders werden inet be- Te Midsland, Terschelling werd op 5 novem- hulp van feromoonvallen verzameld. De soort ber 1994 door P. J. Zumkehr een exeinplaas komt voornamelijk voor in Zuid-Limburg. van Epeïr?zenia chaerophyllella verzameld. maar is ook van één lokatie in Noord-Brabant Deze soort is voornamelijk bekend uit het bekend. midden van het land en uit het kustgebied. maar was nog niet gemeld van de Wadden- eilanden (Kuchlein. 1993). De sups leeft onder Epermeniidae andere in de bloemhoofdjes van engelwortel (Angelica sp.). pastinaak (Pastirzaca sativa Phaulerilis deritella (Zeller) L.), kervel (Antlzriscus sp.) en bereklauw Waarnemingen. O\ : Losscr, 1 S-19.vi. 1994. tientallen (Gaedike, 1968). excmplareri. diverse deelnemers aan de Snelleii-excursie: Denekamp. langs het kanaal Almelo-Nordhorn, 20.vi. 1994. op bloemscherin van bereklauw (Heracleuitl splzondyliuin Pterophoridae L.): Gld: Berg en Dal. l3.vi.1994, gesleept. KH. Ciznenzidoplzorus rhododach.la (Denis & Phaulerizis rlriztella komt lokaal in ons land Schiffermuller) voor en was tot dusver bekend van een aantal plaatsen in Zuid-Limburg en in Noord-Bra- Waameinin,oen. ZH: Staelduinse bos. 15.vii.1994. op bant. waar de vlinder in de vochtige bossen licht: Dubbeldam. 19.vi. 25.vi en S.vii.1994, JL. benoorden Best soms in aantal gevonden Criaemido~~lzon~urhododachla wordt vooral wordt. Verder werd zij verzameld in een uur- waargenomen in het duingebied tussen Oost- hok in de Achterhoek en bij De Lutte voorne en Bergen (Kuchlein. 1993). Hoewel (Kuchlein, 1993). Des te opvallender was de de vlinder ook bekend is van een viertal vind- aanwezigheid van tie~ltalleil exemplaren tij- plaatsen in het binnenland. is dit de eerste dens het Snellen-weekend te Losser. De vlin- vondst uit het rivierengebied in het westen. De ders werden alle overdag gesleept van de rups leeft in de samengesponnen bladeren en bloemhoofdjes van diverse schesmbloemen. bloemknoppen van roos (Kuchlein & Gielis, De rupsen leven in de schermen van zeven- 19821. blad (Aegopodiunz podagraria L.), gewone engelwortel (Angelica sylvestri.~L.) en knol- Arnblyptilia acarzthadac~la(Hubner) ribzaad (Chaerophyllui~ibulbosz~r~~ L.) (Gae- dike, 1968). Te Wissenkerke werden op 27 en 28 juli 1994 in totaal vier exemplaren van Arnblyptilin acanthadac~ladoor J. van Vuure verzameld op de Schotsman. De vlinders vlogen in de vooravond rond jacobskniiskruid (Senec~oja- cobaen L.). Van deze soort zijn vrij veel vind- Nascia ci1inli.s (Hiibnerl plaatsen bekend uit de zuidelijke helft van ons land, met als uitzondering een vondst op Ter- Van Nascia cilialis werd door A. Schreurs op schelling (Kuchlein. 1993). Het dier werd ech- 12 juni 1994 één exemplaar te Vlodrop- ter de laatste tijd weinig waargenomen. De Station geklopt. Dit is de zesde vindplaats van rups leeft op bosandoorn (Stnchys syh~aticn deze zeldzame soort in ons land. Kuchlein L.). moerasandoorn (S. pa1ustri.r L.) en vele (1993) geeft als mogelijkheid. dat N. cilinlis in andere lage planten. waar zij leeft van de bloe- Nederland een trekvlinder is. Wel is het op- men en de onrijpe zaden (Kuchlein & Gielis, merkelijk dat de vlinder gevangen is in een ge- 1982). Nieuw voor Zeeland. bied. waaruit meerdere vindplaatsen van N. ci- lialis bekend zijn. De rups leeft van september tot mei op oeverzegge (Carex liparia Curt.) en Pyralidae andere zeggesoorten (Ernmet, 1979). Hori~oeosoinanebulella (Denis & Schiffermuller) Literatuur

Waainen~iiigen Gld Tviello 28 1 1992 «p licht, TW. ANONY~~L-S,1990. Cydia inolesta (Buack). - Distribi~iioti ZH Melisant. 4 ix 1994 op licht DD iiinp.5 qf 11est.5 8 (2nd rev).: 2 pagina's. C. A. B. Interriational Institute of Entomology. Londoii. Bij het doorkijken van de verzameling van D. Btmrn-CK. G. A.. 1940. Zeldrarne Nederlandsche Macro- Doornheijn vonden we een exemplaar van cri Microlcpidoptera. - T(jt1schr. Ent. 83: 18-19. Hornoeosonz~znebulella, een soort die ook al BEKIINCK.G. A.. 1954. Nieuwe en zeldzame Lepidoptera in de vorige lijst vermeld werd en mogelijk i11 1952 en eerder. - Ent. Ren, Amst. 15: 21-23. BENTINCK.G. A. & A. DIAKONOFF.1968. De Nederlandse hier te lande een immigrant is (Huisman & Bladrollers (Tortricidae). - Moriogrn ned enr. Ver. 3: Koster, 1995). Tevens geven we een nog niet 1-201. eerder verinelde vondst van Twello. Het be- BRADI.EY.J. D,. W. G. TRE~IEWAX& A. S!V~ITM,1973. treft respectievelijk de vierde en vijfde waar- Rritislz Toi.rricoit1Moths. Cock-lidae niid Tor~riciduc: neming voor ons land. Tortricinne: i-viii. 1-251. The Ra- Society, London. BRADLEY.J. D,. W. G. TRELIEWAX& A. SVTTM,1979. De rups leeft in de bloemen en zaadhoofd- Briii.sli Tortricoid Motlis. Torrricidcie: Olethre~ítitiae: jes van onder andere jacobskruiskruid en i-~iii.1-336. The Ray Society. London. speerdistel (Cir-.\iunz vulgure (Savi) Ten.) BLHL.O., P. FALC'K,B. J~RC~ENSES.O. KARSHOLT. K. (Hannemann, 1964). In Engeland zou de soort LARSES& K. SCIIKACK.1992. Records o[ Microlepi- doptcra from in 1990 (Lcpidoptera). - Eilt. inheems zijn (Goater. 1996). Meddr 60: 1-12. DIAI

crolcpidopiera I. Dic Wicklcr is. sir.) (Tortricidae). - Eiii. Brr.. Anl.ít. 48: 169- 174. ïïei7<..Dl. 48: 1-23;, L~RALI.I.P.. 1980. Listc sysiématique et synonyrniquc dcc HAUUERI.\I\N.H. J.. 1964. Kleiiisclirnetterliiige oder Wíi- Lépidoplères de France. Belge ei Corse. - :~l',rnrror.. crolepidoptera 11. Dic Wickler (s.1.) (Cochylidac und Suppl. 1980: 1 -.?M.

Carposiriidae). Die Zunclerartigc~i ii'yralidae). - NL~CKEIIKEN.E. J. V4N. C. GEI-IS.K. J. HLLS\I.A?T,J. C. Tier~~..Dtl. 50: 1-40 i. KOSTER.J. H. KCCIILEIK.H. W. V,AU DER !V~ILF & J. B. HEATIT.J.. 1975. The ariunanella coiiiplex of the ycnus Wol.scr-r~~ru,1993. Nieune ei1 interessante Microlepi- Micropterix Hubiier [l8251 (Lepidoptera: Zeuglo- doptera uit Nederland, - Ned fit~t~r.Meded. 5: 47-62. ptera. Micropterigidae). - Errtornolo~ist'.~(;a:. 26: P-\RENTI.U.. 1994. Gli Elachistidi (Lepidoptera. Elachi- 253-258. stidae) e Ie loro piante ospiti. - Boll. Muv. reg. Sci. HE~TH,J.. 1976. hlicropterigidae. In: Tlle i?ioths urid hnt- rlat., Torirzo 12: 73- 136. ierfZies qf Greczt Briraiil trnd li-elaizd (J. Heatli & A. M. P,\TZ,\K, H.. 1974. Beitrage zur Insektenfauna der DDR: Emmet. edsj 1: 151-155. Curwen Press. London. Lepidoptera - Coleophoridac. - Beitr. Enr. 24: 153- HLEMER.P. & G. TARRIANK.1993. Die Sclimetterlinge 278. Osterreiclis (Lepidoptera). - Verö@ M~us.Fel-dintzir- PIERCC,F. N. & J. W. METCALFE.1935. The Genitalin of deuin. Beilageband 5: 1-224. tlle Tineiti Fui17ilie.r of tlze Lel~idol)teruof tllc British HLISMAN.K. J.. 1974. Interetsante vangsten van Lepido- Islands: i-xxii. 1 - 116. Oundle. ptera. - Ent. Eer.. Anist. 34: 153-153. Prs~r;r\ov,V. 1.. 1990. Gelechiidae. In: Kejs to the Itz~ects HCISM-\K,K. J. &J. C. KOSTER.1994. Nieuwe en iiiteres- qf'the European Part of tlze USSR (G. S. Med\.edev, sante Microlepidoptera uit Nederland in de jaren 1988- ed.) 4. Lepidoptera 2: 889-1024. Brill. Leiden, New 1991 (Lepidoptera). - Ent. Ber., Arnst. 54: 29-47. York. Kopenhagen. Keulen. HUISMAN.K. J. &J. C. KOSTER.1995. Interessante Micro- POVOLNY,D,, 1964. Gnorimoschemini trib. nov. - Einc lepidoptera uit Nederland in het jaar 1992 (Lepido- neue Tribus der Familie Gelechiidae nebst ptera). -Ent. Ber., Am.rt. 55: 53-67. Bemerkungen z11 ihrer Taxoriomic (Lepidoptera). - H~ISMAN.K. J. & J. C. KOSTER,1996. Nieuwe en interes- Cus. ?,TI.Spol. ent. 61 : 330-359. sante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1993 POVOL~Y.D. &J. D. BRADLEY.1965. Scrobipalpa psilella (Lepidoptera). -Ent. Bei, Anut. 56: 37-55. (Herrich-Schaffer) (Lep., Gelcchiidae). 4 upeciei hit- HIISRI.AN.K. J. J. H. KUCI-II.EIN,E. J. v.4~NIECW~RKEN. H. lierto overlooked iii the British Isles. - Etl!ortzologist's W. VAN DER WOLF. J. B. WOI.SCIIRIJN.& C. GIELIS, Ga?. 16: 9-1 2. 1986. Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit PROSE.H.. 1987. Artenliste der in Bayem und aiigrenzen- Nederland. voornamelijk in 1984 (Lepidoptera).- Ent. den Gebieten liachgewiesenen Microlepidoptera Beii, Arnst. 46: 137-156. (Kleinschmetterlinge). - Schrh'eilze hajer. Lun~lesunzt Krrcrr~~eru,J. H.. 1987. Codelijst vatz de Nederltrnrlse Un~wSehz~t:77: 43- 102. Miero1q)idoptera: 1 - 106. Landbouwuniversiteit. Wa- R.~aows~i.J.. 1996: Tortricidae. In: The Lepido~pter-aof geningen. Olrope (O. Karsholt & J. Razowski. cds): 130-157. KL.(.ITLETN.J. H.. 1993. De kleine v1itlder.s: huiiMoek voor Appolo Books. Stenstrup. defaunisriek van (Ie Nederlarldse Microle~~idopteru:I - Ross~iur,G. VAN, H. C. BLRGER& C. F. VAN DE BUND, 7 15. Pudoc, Wageningen. 1961. Verslag over het optreden van enife schadelijke KUCHLEIK,J. H. & C. GTEI.IS,1982. Tuhellen ei7 vet'sprei- insekten in het jaar 1960. - Erir. Ber., Ainst. 21: 156- dingsatlas van de NetIo~rlatzdsehilicro1epidopter.n. 2. 163. Pjrulidne (ni,eede getleelfe). Pterophoridue: 1-86. SATLER. K., 1960. Generische Giuppierung der europai- Landbouwuniversiteit. Wageningen. schen Arten der Saininelgattung Gelechia (Lepido- KUCHLEIU.J. H., C. GIELIS.K. J. HITISM~ZN.E. J. V.\K NIEU- ptera. Gelechiidae). - Dt. ent. Z. (N.F.) 7: 10-1 18. KERKEX.H. W. VAN DER WOLF& B. J. W~LSCFIRIJN.SCHNACK. K. (red.). 1985. Katalog over de danske 1988. Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Sommeifugle. - Ent. Meddr 52 (2-3): 1-163. Nederland, voornainelijk in 1985 iLepidoptera). Ent. SCHOLZ.A., 1996. ZLI~Identitat von Epeimenia falcifor- Ber., Amst. 48: 69-8 L. inis (Haworth. 1828) (Lepidoptera: Eperineniidae), - KrzwETsov. V. I.. 1989. Tortricidae (Olethreutidae. Nota lepid. 18: 289-296. Cochylidaej - Tortricid . In: Kers to the Iruects STAINTON,H. T.. 1867. The Nutc~raiHiston; of the Rilei- ofthe European Part of rlre USSR (G. S. Medvedev &e 10: 220-224. Londen. Parijs. Berlijn. ed.) 4. Lepidoptera 1: 279-956. Brill. Leiden. New STIGTER,H.. 1995. Grapholita lobarzewskii. een voor York. Kopenhagen. Keulen. Nederland nieuwe bladroller (Lepidoptera: Tortrici- KLIZNETSOV.V. I.. 1990. Gracillariidae (Lithocolletidaej. dae, Olethreutinae). - Ei7t. Ber., Amst. 55: 1 14- 1 18. STIGTER,H.. 1966. De ailjerbladroller: eer1 riieuwe drei- vlindersoorten (Lepidoptera, Ljonetiidae. Gelechii- ging voor de fluitteelt. - Fruitteelt 47: 12-1 3. dae). -Ent. Bei-., Rmst. 44: 54-55. Sv~\issou.I.. H. ELVQUIST.B. GLST.\FSSOU.H. HELL- ZL~MKEHR.P. .r.. 1995. De Lepidoptera van het Noord- BERG.L. 1vuiRI G. PALZIQI-IST.1987. Catalogc~sLepi- lialland!: Dui~uesen-aat.- P~ihl.PIK\' 951005333: 1- doptoi-~cr>~Suecine: 1-307. Naturhistorisk Rik'muscctí 142. Eritomologicka Föreningen. Stockholm. WOLF.H. W. v.4~DER. 1984. Twee nieuwe Nedeslandqe Geaccepteerd 17.i.1997.