Jaarboek Parlementaire Geschiedenis
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek Parlementaire Geschiedenis Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2000 Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2000 Redactie: C.C. van Baaien W. Breedveld J.W.L. Brouwer J.J.M. Ramakers W.P. Secker Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Nijmegen Sdu Uitgevers, Den Haag Foto omslag: a n i\ D en Haag Vormgeving omslag: Wim Zaat, Moerkapelle Zervverk: Velotekst (B.I.. van Popcring), Den Haag Druk en afwerking: Wilco b.v., Amersfoort Alle rechthebbenden van illustraties hebben wij getracht te achterhalen. Mocht n desondanks menen aanspraak te maken op een vergoeding, dan verzoeken wij u contact op te nemen met de uitgever. © 2000 Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Nijmegen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or anv other means without written permission from the publisher. isb n 90 iz 08860 7 ISSN 1566-5054 Inhoud Ten geleide 7 A rtikelen 11 Gerard Visscher, Staatkundige vernieuwing in de twintigste eeuw: vechten tegen de bierkaai? 12 Patrick van Schie, Pijnlijke principes. De liberalen en de grondwetsherziening van 1917 28 Bert van den Braak, Met de tijd meegegaan. Eerste Kamer van bolwerk van de Kroon tot bolwerk van de burgers 44 Peter van der Heiden en Jacco Pekelder, De mythe van de dualistische jaren vijftig 61 J.A. van Kemenade, Een partijloze democratie? 73 Menno de Bruyne, Parlement en monarchie: preuts of present? 83 Peter van der Heiden, ‘Uniek in de wereld, maar wel veel gezeur.’ Vijftig jaar parlementaire bemoeienis met de televisie 96 Egodocument 115 Paid van der Steen, ‘Het aldergrootste gruwlyck quaet.’ Onderwijsminister Cals en zijn mammoetgedicht (1961) 116 Interview s 127 Carla van Baaien en Jan Willem Brouwer, ‘Van levensbelang is het niet voor d66.’ Thom de Graaf over het monarchiedebat 128 Willem Breedveld, Het is mooi geweest met Paars. Dick Dolman over de positie van het parlement 137 He ri nneri ngen!n ec ro logi e 145 A.A.M. van Agt, In memoriam Fons van der Stee 146 Johan van Merriënboer, Een nieuw soort politicus voor de jaren zeventig. Gerhard Heinrich Veringa (1924-1999) 149 Parlementaire kroniek 155 Peter van Griensven, Het parlementaire jaar 1999-2000 156 5 INHOUD Boekbesprekingen 175 Gerrit Voerman, Het schuldcomplex van een stalinist 176 Jan Willem Brouwer, Feit en fictie rond de macht van koningin Beatrix 181 Eimert van Middelkoop, De a r p : een partij van worstelaars 184 H J.L. Vonhojf, Staatkundige vormgeving in Nederland 186 Jan Glastra van Loon, Inleving en hypothesevorming 188 J.P. van Rijswijk, Ruud Lubbers 190 Bart van der Boom, Naoorlogse politieke geschiedenis 192 Jac Bosmans, In de ban van Den Uyl 194 G.A.M. Beekelaar, Kamerverkiezingen 1848-1887 196 Johan van Merriënboer, Kroniek van honderdtwintig Kamerstenografen 197 Jacco Pekelder, Eigenbelang als leidraad van vluchtelingenbeleid 200 Carla van Baaien, Dagboek van een politica 202 Ineke Secker, Does who governs matter? Ministers van buitenlandse zaken en hun beleid 204 Over de auteurs en de redactie 209 6 Ten geleide Het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis is een uitgave van het Centrum voor Parlemen taire Geschiedenis, verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het Jaarboek wil in zo breed mogelijke kring belangstelling wekken voor de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het probeert dit te bereiken door naast wetenschappelijke ook opiniërende artikelen op te nemen, alsmede boekbesprekingen, een kroniek van het afgelopen parlementaire jaar, egodocumenten en herinneringen aan onlangs overleden prominente politici. Actuele thema’s of gebeurtenissen liggen vaak ten grondslag aan de onder werpskeuze van de historische artikelen. In het Jaarboek komen niet alleen wetenschappers aan het woord, maar ook journalisten en (oud-)politici. In alle bijdragen is het Neder landse parlement in een nabij of ver verleden uitgangspunt van beschouwing; zijn positie en handelen sinds de invoering van het parlementair stelsel in 1848 staat steeds centraal. In het Jaarboek 2000 staan twee thema’s centraal: staatkundige vernieuwing en de monarchie. De directe aanleiding voor deze keuze vormde respectievelijk het verschijnen van het rapport Dualisme en lokale democratie van de commissie-Elzinga in januari en de toenemende discussie over de plaats van het koningschap binnen de Nederlandse parlementaire democratie. Het rapport van de commissie-Elzinga kwam met aanbevelingen het dualistisch stelsel (de regering regeert en het parlement controleert), zoals dat in de nationale politiek bestaat, ook op lokaal niveau te introduceren. Deze aanbeveling riep bij de redactie van het Jaarboek een aantal vragen op. Functioneert het dualisme op het Binnenhof dan zo goed? Er bestaat op dit moment toch juist veel kritiek op politiek Den Haag: het parlement zou nauwelijks nog een vuist kunnen of willen maken, vastgesnoerd als het is door regeerakkoorden en coalitiebelangen. Was het vroeger allemaal niet veel beter? Bovendien, wat zou een staatscommissie vermogen te bereiken met een rapport vol aanbevelingen? Hebben we dat in de afgelopen eeuw niet al vaak genoeg meegemaakr. een commissie die een mooi rapport schrijft dat na het nodige applaus in een la verdwijnt? De wetenschappers en (oud-)politici die wij vroegen over deze zaken hun licht te laten schijnen, kwamen met verrassende antwoorden. Gerard Visscber schreef een overzichtsartikel waarin hij de belangrijkste staatscommis sies opvoert die zich in de twintigste eeuw over staatkundige vernieuwingen hebben gebogen. Hierin laat hij zien dat het bestaande beeld omtrent staatkundige vernieuwing niet helemaal juist is. Er zijn wel degelijk vele vernieuwingen geweest. Maar de laatste dertig jaar is onevenredig veel aandacht uitgegaan naar D66, dat met haar roep om bepaalde hervormingen (zoals herinvoering van het districtenstelsel en de gekozen minister-president) ten onrechte het beeld heeft gecreëerd van de onmogelijkheid om 7 TEN GELEIDE in Nederland iets gedaan te krijgen op staatkundig gebied. Patrick van Schie heeft onderzocht hoe het mogelijk was dat het liberale kabinet-Cort van der Linden in 1917 de belangrijkste staatkundige vernieuwing tot stand bracht (de invoering van de even redige vertegenwoordiging en van het algemeen mannenkiesrecht), terwijl die de liberalen electoraal weinig goeds bracht. De Eerste Kamer is ook veelvuldig onderwerp geweest van voorstellen tot staatkundige vernieuwing. Bert van den Braak laat zien hoe de positie en de betekenis van deze Kamer in de loop der tijd zijn veranderd, niet zozeer als gevolg van wijzigingen van de regels als wel van de praktijk. Was de Senaat aanvankelijk vooral het bolwerk van de koning, geleidelijk evolueerde hij naar bolwerk van de burgers. Peter van der Heiden en Jacco Pekelder vragen zich af in hoeverre het beeld klopt dat de jaren vijftig een toonbeeld van dualisme waren. Zij laten aan de hand van een aantal ijkpunten zien dat de omgang tussen kabinet en Kamer wel gradueel, maar niet in essentie is veranderd. Ook in de jaren vijftig moesten er coalitieregeringen worden gevormd en ook toen was overleg tussen ministers en bevriende Kamerfracties een geregeld voorko mend verschijnsel. Dick Dolman, oud-voorzitter van de Tweede Kamer, en J.A. van Kemenade, oud-mi- nister van Onderwijs en huidig commissaris van de Koningin in Noord-Holland, menen - respectievelijk in een interview en in een artikel - dat het politieke bedrijf een ver- nieuwingsimpuls hard nodig heeft. Dolman constateert dat er slechts van een werkelijk dualisme sprake kan zijn als er een sterke regering tegenover een sterke oppositie staat. Maar een sterke oppositie is op dit moment onmogelijk omdat in de regering twee uitersten samenwerken: sociaal-democraten en liberalen. Hij vindt het dan ook hoog tijd dat aan het Paarse tijdperk een einde komt. Van Kemenade heeft begrip voor het feit dat de burger ‘de politiek’ nog slechts ziet als één pot nat. Partijen zijn niet langer in staat als intermediair te fungeren tussen de overheid en de burgers en zij profileren zich niet met duidelijke standpunten. Van Kemenade zet uiteen waarom hij vindt dat deze ontwikkeling zorgelijk is. Hij pleit ervoor de politiek en de politieke partijen nieuw leven in te blazen; het moet voor de burgers weer duidelijk worden dat bestuur en politiek niet hetzelfde inhouden, dat het de taak van de politiek is om te controleren en keuzes te maken. In een postmoderne netwerksamenleving, waarin de traditionele rol door politieke partijen niet meer zou zijn te spelen, ziet Van Kemenade geen heil. Het tweede thema, de monarchie, wordt uitgediept aan de hand van een drietal bijdragen. Dat de macht van de koning vanaf het midden van de negentiende eeuw geleidelijk steeds minder werd, laat Bert van den Braak zien in zijn eerder genoemde bijdrage. Was de Eerste Kamer er aanvankelijk speciaal voor de koning (Thorbecke had die Kamer liever meteen afgeschaft), geleidelijk verloor zij die specifieke band met het koningshuis. Menno de Bruyne schreef een overzichtsartikel over de omgang van het parlement met kwesties aangaande het Koninklijk Huis. Hij laat zien dat het bestaande beeld, als zou de Kamer in dezen verkrampt en terughoudend reageren, niet klopt. De Kamer doet gewoon haar werk, beter noch slechter, wanneer Oranje op de agenda staat. De toenemende belangstelling vanuit de politiek en vanuit de samenleving, die sinds een paar jaar waarneembaar is, voor het functioneren van het Koninklijk Huis c.q. koningin Beatrix, heeft niet in de laatste plaats te maken met de ‘mediagevoeligheid’ van het onderwerp. Dat blijkt ook uit het interview met Thom de Graaf waarin hij TEN GELEIDE terugblikt op de hype die hij in april van dit jaar veroorzaakte met zijn voorstellen de monarchie te moderniseren. Naar aanleiding van het aannemen in de Tweede Kamer in januari van de Concessiewet, de wet die beoogt de structuur van de publieke omroep opnieuw te regelen, heeft Peter van der Heiden een artikel geschreven over de moeizame omgang van het Nederlandse parlement met het medium televisie in de afgelopen vijftig jaar.