UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

‘De natie hoopt’ Een kritische discoursanalyse van de reproductie van nationale identiteit in sportverslaggeving

Wetenschappelijke verhandeling

aantal woorden: 24537

Jannick Lanckriet

MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK

PROMOTOR: PROF. DR. Annelore Deprez

COMMISSARIS: Sander De Ridder

ACADEMIEJAAR 2013 – 2014

2

3

4

Abstract De toenemende globalisering op zowel politiek als economisch vlak heeft er volgens sommigen voor gezorgd dat de rol van de natiestaat vandaag uitgespeeld is (Bishop & Jaworski, 2003). In België heerst bovendien nog een sterk Vlaams subnationalisme waardoor de natie met een dubbele dreiging af te rekenen krijgt. We merken echter dat de natie nog steeds continu gereproduceerd wordt, ook in de media. De subtiliteit waarmee dat gebeurt toont aan dat nationalisme tegenwoordig eerder banaal is (Billig, 1995). Er is echter een sectie waar de natie opvallender aanwezig is: sportverslaggeving. Nationalisme en nationale identificatie in sportverslaggeving is regelmatig het onderwerp van academisch onderzoek (Blain, Boyle & O’Donnell, 1993; Maguire, Poulton & Possamai, 1999; Bishop & Jaworski, 2003; Stankovic, 2004; Lechner, 2007). Omdat de Belgische situatie tot nog toe onbelicht bleef, besloten we in deze masterproef na te gaan in hoeverre identificatie met de Belgische natie bevorderd wordt in de Vlaamse pers. We deden dat aan de hand van een kritische discoursanalyse (Fairclough, 1995; Barker & Galasiński, 2001) van de verslaggeving in Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad over de laatste vier kwalificatiewedstrijden van de Belgische nationale voetbalploeg voor het Europees Kampioenschap 2012. We ontwaarden in onze analyse zeker de aanwezigheid van een Belgisch nationalistisch discours. Nationale identificatie werd bevorderd door het onproblematische gebruik van ‘wij’. De Rode Duivels worden neergezet als een symbool van nationale eenheid, hoewel die nationale eenheid heel soms doorbroken wordt. Die eenheid is echter noodzakelijk in de oorlog waarmee voetbalwedstrijden regelmatig vergeleken worden, vooral wanneer Duitsland betrokken is. De vele verwijzingen naar vooral het verleden zorgen ervoor dat de natie bijna een natuurlijk fenomeen wordt. Stereotypes worden gehanteerd om Belgen en hun tegenstanders te definiëren. Belgen worden geportretteerd als nederig, sober en hardwerkend, terwijl de negatieve kanten bij de tegenstanders vooral benadrukt worden.

5

Inhoudsopgave Abstract ...... 5 Inleiding ...... 7 Deel I: Theoretisch luik ...... 8 1 De natie als ‘imagined community’ ...... 8 2 Nationale identiteit: bouwstenen van de natie ...... 10 2.1 De relatie tussen naties en nationale identiteiten ...... 10 2.2 De betekenis van een nationale identiteit en stereotypering ...... 11 3.1 De rol van de media ...... 16 3.2 De natie onder druk? ...... 17 3.3 Nationalisme gebanaliseerd ...... 18 4 Nationalisme en sport ...... 21 5 De manifestaties van sportnationalisme in de media ...... 26 5.1 Het belang van sport voor de media en vice versa ...... 26 5.2 Sport als barometer van de natie ...... 27 5.3 Stereotypering in sportverslaggeving ...... 28 5.4 Andere kenmerken van een nationalistisch discours in sportverslaggeving ...... 30 Deel II: Methodologie ...... 33 1 Opzet ...... 33 2 “As much theory as method”: CDA...... 33 3 Onderzoeksmateriaal...... 34 Deel III: Empirisch luik ...... 36 1 Inleiding ...... 36 2 Het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden en lidwoorden ...... 37 3 De Rode Duivels als vertegenwoordigers van België ...... 40 4 De toon van de verslaggeving ...... 45 5 Stereotypering ...... 57 5.1 België ...... 57 5.2 De tegenstanders van België ...... 68 Conclusie en discussie ...... 79 Bibliografie ...... 84

6

Inleiding Het Europa van vandaag is op het eerste zicht een continent van interessante tegenstellingen. Terwijl besluitvorming meer en meer op het Europese niveau lijkt te gebeuren, zien we in de verschillende Europese staten dat partijen die een populistisch, nationalistisch en in sommige gevallen anti-Europees discours hanteren, in verkiezingen de laatste jaren successen behalen. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan de PVV van Geert Wilders in Nederland en de Britse Conservatieve partij. Ondanks de toenemende globalisering en de afnemende macht van de natiestaat is nationalisme in Europa dus zeker niet ver weg.

De Belgische staat wordt echter dubbel bedreigd. Sinds de federale verkiezingen van 2010 is de grootste partij van Vlaanderen, en van België, de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA), een partij die naar eigen zeggen streeft naar “een Vlaanderen dat als onafhankelijke [eigen nadruk] lidstaat van de Europese Unie zijn verantwoordelijkheid opneemt in de internationale samenwerking en solidariteit” (N-VA, 2013, De N-VA streeft naar). Dat betekent dat België niet alleen krijgt af te rekenen met de groeiende macht van Europa, maar ook met een sterk Vlaams subnationalisme. In deze context lijkt er dus weinig plaats te zijn voor een Belgisch nationalisme. Toch zien we de laatste tijd dat het Belgisch nationalisme op bepaalde momenten springlevend is. Groen-politicus Kristof Calvo zei daarover onlangs: “We durven ons weer Belg te voelen. Dat is niet de verdienste van Di Rupo, maar van Kompany en Stromae.” (Dujardin, 2013, p. 19). Opvallend is dat Calvo meteen de naam noemt van Vincent Kompany, aanvoerder van de Rode Duivels, de Belgische nationale voetbalploeg. Het wordt zo meteen duidelijk dat de Rode Duivels een belangrijke katalysator van dit Belgisch gevoel zijn. Sport, en zeker voetbal, bereikt een groot publiek en internationale sportevenementen, waarin naties tegen elkaar uitgespeeld worden, zijn een ideaal toneel voor de opbouw van een nationale identiteit, o.a. door het stereotyperen van de eigen natie maar ook andere naties (O’Donnell, 1994). Ook de media spelen hierin een belangrijke rol. Daarom willen we in deze masterproef onderzoeken hoe de Vlaamse kranten nationale identificatie bevorderen in hun verslaggeving van de laatste vier kwalificatiewedstrijden van de Rode Duivels voor het Europees Kampioenschap 2012. Kunnen we stellen dat er een nationalistisch discours gehanteerd wordt? Uit welke elementen bestaat dat discours en welke van die elementen zijn het prominentst aanwezig? Welke stereotypes worden gebruikt om België en zijn tegenstanders te beschrijven? Deze vragen proberen we in deze masterproef aan de hand van een literatuurstudie en een discoursanalyse van Het Laatste Nieuws (HLN) en Het Nieuwsblad (HNB) te beantwoorden. Nationale identificatie en nationalistische discours in sportverslaggeving zijn al in verschillende landen onderzocht (zie o.a. Blain, Boyle & O’Donnell, 1993; Maguire, Poulton & Possamai, 1999; Bishop & Jaworski, 2003; Stankovic,

7

2004; Lechner, 2007) , maar hoe de Belgische media dit doen is vrijwel onontgonnen terrein. Daarom zal dit onderzoek vooral exploratief van aard zijn.

In het eerste, theoretische deel zullen we een invulling geven aan een aantal concepten, namelijk ‘natie’, ‘nationale identiteit’ en ‘nationalisme’, die in deze masterproef een grote rol zullen spelen. Daarbij zal ook de rol van de media in het verbeelden van de natie en het onderhouden van nationalisme duidelijk worden. De theorieën over ‘imagined communities’ (Anderson, 1983) en ‘banal nationalism’ (Billig, 1995) zijn hierin van groot belang. In de laatste twee hoofdstukken van het theoretische gedeelte bekijken we hoe sport de natie helpt in stand te houden en naar de specifieke nationalistische kenmerken van sportverslaggeving. Hierna overlopen we de methodologie van dit onderzoek. We lichten toe wat we onderzochten en hoe en waarom we dat deden. Ten slotte bespreken we de resultaten van ons onderzoek. In dit deel zullen we aan de hand van een kritische analyse van de verslaggeving van HLN en HNB een antwoord bieden op onze onderzoeksvragen.

Deel I: Theoretisch luik 1 De natie als ‘imagined community’ In deze masterproef hanteren we Benedict Anderson’s (1983, p.15) definitie van de natie: “I propose the following definition of the nation: it is an imagined political community – and imagined as both inherently limited and sovereign”. Voor ons zijn drie woorden in deze definitie van groot belang: ‘imagined’, ‘community’ en ‘limited’. Anderson (1983) gaat dan ook dieper in op de betekenis van deze woorden in de context van zijn definitie:

It is imagined because the members of even the smallest nation will never know most of their fellow-members, meet them, or even hear of them, yet in the minds of each lives the image of their communion. (...) The nation is imagined as limited because even the largest of them, encompassing perhaps a billion living human beings, has finite, if elastic boundaries (...) Finally, it is imagined as a community, because, regardless of the actual inequality and exploitation that may prevail in each, the nation is always conceived as a deep, horizontal comradeship. (pp. 15- 16)

Er zijn nog twee woorden in de definitie van Anderson (1983) die voorlopig zonder uitleg blijven. De natie is niet zomaar een ‘imagined community’, ze is een ‘imagined political community’. De natie heeft altijd een politieke component. Dat betekent dat de verbondenheid tussen die grote groep mensen bezegeld wordt met een politieke samenwerking in de vorm van een onafhankelijke natiestaat of dat er anders op zijn minst de intentie is om die natiestaat te vormen. Ten slotte duidt ‘sovereign’ er op dat de natie op zichzelf staat, en zijn legitimatie niet uit een god haalt, zoals in de middeleeuwen wel het

8

geval was (Anderson, 1983). Dit feit heeft voor ons verder weinig belang, maar het toont wel aan dat naties historisch gezien een vrij recent fenomeen zijn. Wanneer de eerste natiestaten precies ontstonden is voer voor discussie, maar het is in ieder geval na de middeleeuwen (Billig, 1995).

De reden hiervoor is dat tot en met de middeleeuwen er twee strikt gescheiden taalniveaus waren. Latijn was de universele schrijftaal, de bestuurstaal in vele gebieden en de taal van de Kerk. Op het gebied van spreektaal was de situatie echter omgekeerd: elk gebied had zijn eigen dialect. Met de opkomst van de boekdrukkunst en het daarbijhorende printkapitalisme onstond echter een derde taalniveau, tussen de twee voorgaande niveaus (Anderson 1983). De eerste gedrukte publicaties werden nog in het Latijn opgesteld, maar omdat slechts weinigen deze taal beheersten, raakte de markt al snel verzadigd. Omdat drukkers wel winst wilden blijven maken, moest dus een nieuw publiek gevonden worden. Daardoor kwamen na een tijd publicaties op de markt die in de lokale volkstaal geschreven werden. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van zogenaamde ‘print-languages’: gestandaardiseerde talen die een brug vormen tussen verschillende gerelateerde volkstalen. Het waren deze talen die de basis legden voor het vormen van een nationaal bewustzijn, want “speakers of the huge variety of Frenches, Englishes, or Spanishes, who might find it difficult or even impossible to understand one another in conversation, became capable of comprehending one another via print and paper” (Anderson, 1983, p. 47).

Het creëren van ‘print-languages’ brengt ook een zekere strijd met zich mee. Standaardtalen zijn altijd meer gebaseerd op het ene dialect dan op het andere. Dat betekent dus dat er een strijd plaatsvindt over welke taal verheven wordt tot standaardtaal. Deze talen hebben immers een grotere politieke en culturele relevantie en worden dus “languages-of-power” (Anderson, 1983, p. 48). Op deze manier wordt de strijd voor de nationale taal ook een beetje een strijd voor de macht over de natie: “The battle for nationhood is a battle for hegemony, by which a part claims to speak for the whole nation and to represent the national essence” (Billig, 1995, p. 27).

We moeten wel opletten dat we de natie niet reduceren tot enkel een taalgemeenschap. Er is natuurlijk meer aan de hand. Hoewel we bekend zijn met het fenomeen dat taalgroepen een eigen natiestaat nastreven (Billig, 1995), zijn er toch een hele hoop naties met meer dan één landstaal (Zwitserland is een uitstekend voorbeeld), terwijl een hele hoop naties dezelfde taal spreken (Latijns-Amerika is bijvoorbeeld bijna helemaal Spaanstalig). Waarom is er dan niet één Latijns-Amerikaanse natie maar wel een Zwitserse? We herinneren ons dat Anderson (1983) de natie definieerde als een ‘imagined community’ die ook ‘limited’ is. Het is vooral in het verklaren van die limieten dat taal tekort schiet. Anderson (1983) lost dit op door 9

andere factoren in te roepen die volkeren binden, zoals de economische en politieke indeling uit het koloniale tijdperk. Daarnaast kunnen religie en geografie ook de begrenzing van naties verklaren. Van het eerste is Israel het duidelijkste voorbeeld, een natie die in de eerste instantie gedefinieerd wordt als ‘joods’. Geografie duidt op het feit dat de grenzen van naties in sommige gevallen samenvallen met natuurlijke grenzen. Eilanden zijn bijvoorbeeld vaak afzonderlijke naties. Toch zijn ook deze factoren onvoldoende om de limieten van de natie te verklaren. Er zijn naties die religieus verdeeld zijn. Er zijn naties die natuurlijke grenzen overstijgen. En er zijn naties die niet gescheiden worden door natuurlijke grenzen, waartussen geen religieuze verschillen zijn en die dezelfde taal spreken, maar toch verschillend zijn.

De oplossing voor dit ogenschijnlijk probleem ligt echter al vervat in Anderson’s term. Naties zijn in de eerste plaats ‘imagined’ en “because there are infinite ways of imagining communities, then one should expect the world map of nations to be somewhat higgledy- piggledy, as the boundaries between states follow the boundaries of subjective identities” (Billig, 1995, p. 24). Als ‘objectieve’ variabelen onvoldoende zijn om de grenzen van natiestaten te verklaren, dan kunnen we inderdaad verwachten dat de beslissende factor inderdaad een ‘subjectieve’ identiteit is (Billig, 1995).

2 Nationale identiteit: bouwstenen van de natie 2.1 De relatie tussen naties en nationale identiteiten De conceptualisering van de natie als een ‘imagined community’ impliceert een bepaalde manier van denken over de relatie tussen de natiestaat en nationale identiteit. Grofweg kan die relatie op twee manieren omschreven worden, twee mogelijke antwoorden op de vraag of natiestaten dan wel nationale identiteiten eerst ontstonden (Billig, 1995). Met natiestaat en nationale identiteit bedoelen we hier de algemene noties van deze respectievelijke concepten. Over concrete naties zou een eenduidig antwoord op deze vraag niet mogelijk zijn, aangezien dat antwoord verschillend zou zijn voor verschillende naties.

Een eerste mogelijke antwoord op onze vraag is dat nationale identiteiten ontstonden voor de eerste natiestaten. Dit antwoord lijkt echter niet helemaal compatibel te zijn met het beeld van de natie als ‘imagined community’. Als we zouden stellen dat het idee van de natiestaat ontstond uit al bestaande nationale identiteiten, zou dat betekenen dat de natie vooral een historische, natuurlijke gemeenschap is, pas later in een politieke realiteit omgezet. Hargreaves (2002) legt uit dat naties dan moeilijk verbeeld kunnen worden:

Nations are one of the main types of historical community, founded by ethnies or peoples out of their historic experiences and having their own values, myths, memories, traditions, institutions, customs, organisations and deep attachment to territory. As such, nations, and the deep sense of 10

belonging they generate, cannot be merely imagined, invented or conjured out of nothing, or imposed on people willy nilly. (p.31)

De tweede mogelijkheid biedt ons meer soelaas. Als natiestaten nationale identiteiten voorafgingen, dan betekent dat dat nationale identiteiten niet zo statisch hoeven te zijn als Hargreaves (2002) beweerde. In dat geval zijn er inderdaad oneindig veel manieren om naties te verbeelden en kunnen nationale identiteiten makkelijk aangepast worden aan een bepaalde politieke realiteit. Een nationale identeit kan dan zelfs helemaal uitgevonden worden naargelang natiestaten zich vormen (Billig, 1995).

2.2 De betekenis van een nationale identiteit en stereotypering Maar wat houdt die nationale identeit dan precies in? Hargreaves (2002) somde in het vorige hoofdstuk (zie supra) al een aantal elementen op: waarden, mythes, herinneringen, tradities, instituties, gebruiken en, niet te vergeten, een territorium waar al deze zaken aan gebonden zijn, want zoals Billig (1995, p. 74) ook zei: “A nation is more than an imagined community of people, for a place – a homeland – also has to be imagined”. Deze elementen werden vaak vrij recent uitgevonden, vooral in de achttiende en negentiende eeuw, de “heyday of nation- making” (Billig, 1995, p. 25), maar worden voorgesteld alsof ze eeuwenoud zijn. De Schotse kilt is hier een mooi voorbeeld van (Billig, 1995). Ook in Vlaanderen worden mythes over een historisch Vlaams volk uitgevonden (Husbands, geciteerd in Billig, 1995). Net zoals we al zagen met taal (zie supra1) gaat ook de opbouw van een nationale identiteit gepaard met een strijd om hegemonie. Een nationale identiteit wordt immers niet volledig van nul opgebouwd. Dat betekent dat er niet alleen gestreden wordt over wiens taal de nationale taal wordt, maar ook over wiens cultuur tot ‘nationale cultuur’ verheven wordt.

We noemden al een aantal specifieke zaken waaruit een nationale identiteit opgebouwd kan worden. Dit is volgens Tzanelli (2006) de eerste manier waarop de natie een ‘self’ creëert: “ritualism that drew upon national symbols and collective memory” (p. 484). Een bredere definitie is echter nodig om volledig te kunnen bevatten wat de nationale identiteit precies is. Billig (1995) stelt zich daarom de vraag wat het inhoudt te beweren een nationale identiteit te hebben:

The general forms of nationalist thinking then need to be outlined. As will be argued, these include ways of conceiving of ‘us, the nation’, which is said to have its unique destiny (or identity); it also involves conceiving of ‘them, the foreigners’, from whom ‘we’ identify ‘ourselves’ as different.

1 Zie 1 (De natie als ‘imagined community’) 11

Nationalist thinking involves more than commitment to a group and a sense of difference from other groups. It conceives ‘our’ group in a particular way. (p. 61)

Een nationale identiteit is een manier om ons te identificeren met de natie. Dat betekent echter ook, als we de Social Identity Theory volgen, dat het een vorm van categoriseren is (Billig, 1995). Als we dus ‘onze’ natie willen verbeelden, moeten we ook, al dan niet expliciet, een ‘ander’ verbeelden. Dit idee past ook binnen hoe naties volgens Higson (geciteerd in Bishop & Jaworski, 2003) zichzelf verbeelden. Hij stelt dat de identiteit van een natie aan de ene kant opgebouwd wordt door een proces van introspectie, waarbij de natie zichzelf definieert aan de hand van haar eigen culturele geschiedenis. Aan de andere kant vindt er ook een proces van extrospectie plaats, waarbij de nationale identiteit opgebouwd wordt aan de hand van de verschillen met andere naties (Higson, geciteerd in Bishop & Jaworski, 2003). Juist omwille van die verschillen is het dan ook logisch dat een ‘ander’ zo goed als nooit wordt toegelaten in de intimiteit van ‘onze’ natie (Tzanelli, 2006).

Balibar (geciteerd in Tzanelli, 2006) merkt op dat de natie twee verschillende soorten ‘anderen’ kan gebruiken om zichzelf te beschrijven. De ‘externe andere’, de buitenlander, ligt het meest voor de hand. Wij zijn Belgen en geen Nederlanders omdat we dit of dat ‘Nederlands’ kenmerk niet hebben. Maar daarnaast kan er ook een ‘interne andere’ verbeeld worden. Dit “involves a process of internal differentiation to such an extent that some components of the nation that deviate from national norms begin to be represented as, or associated with, external ‘others’” (Tzanelli, 2006, p. 489). Door het vervreemden van elke groep, of die nu binnen of buiten de natie valt, die verschilt van het beeld dat we van de natie ophangen, wordt dit beeld natuurlijk versterkt.

Deze diversificatie tussen de natie en haar ‘anderen’ en de culturele classificatie van die anderen, is de tweede manier waarop een nationaal ‘zelf’ geschapen wordt. (Tzanelli, 2006). Dit proces wordt meestal aangeduid met de term ‘stereotypering’, “a simplified version of alienness that enables those who create it to understand what is unfamiliar” (Tzanelli, 2006, p. 484). Deze stereotypes hangen samen met de introspectieve identiteit en dat betekent dat verschillende naties verschillende ‘anderen’ zullen verbeelden, zelfs al gaat het in wezen over dezelfde ‘andere’:

French television requires a different Europe from German television, Italian likewise from British, each in order to sustain a dialogue with national viewerships whose idea of Europe varies. Non-EC European countries require a different Europe again. Relations of dominance at a national level exert influence also: Portugal’s Spain is different from France’s, Austria’s Germany is different from the rest of Europe’s. (Blain et al., 1993, p. 4)

12

Verschillende naties kunnen dezelfde ‘andere’ dus op verschillende wijzen afbeelden, maar dat betekent niet noodzakelijk dat die representaties volledig los van elkaar staan. Als we teruggrijpen naar het voorgaande citaat: het ‘Portugese’ Spanje zal er anders uitzien dan het ‘Franse’ Spanje, maar er zullen wel degelijk grote overeenkomsten zijn tussen de twee voorstellingen van Spanje.

Stereotypes staan dus niet op zichzelf, integendeel, ze maken deel uit van een discursief netwerk (O’Donnell, 1994). Het Centrum van dit discursief netwerk ligt in West-Europa, dat op die manier zijn relatie met het Noorden en het Zuiden definieert. Dat betekent dat het machtselement opnieuw in beeld komt:

These sporting stereotypes interpenetrate in a network of greatly amplified meanings, together forming a macro-discourse whose referential framework is political and economic. This macro- discourse (...) links these ideologically to notions of development and underdevelopment and centrality and peripherality on a European and even a global scale. (O’Donnell, 1994, p. 356)

Dit macro-discours is een mechanisme dat de West-Europese landen toelaat hun eigen succes te vieren en tegelijk de schuld voor de onderontwikkeling van andere regio’s bij hun eigen inwoners te leggen. Zij worden dan “ideologically constructed as unrealistic, slapdash, unfocused, insufficiently analytic and rational, or, in extreme cases, simply lazy, over- indulgent or more interested in earning a living through crime” (O’Donnell, 1994, pp. 356- 357), met andere woorden: ze zijn alles wat wij niet zijn. Dit is vooral het geval bij stereotypes rond Zuiderse landen. Dat betekent echter niet dat enkel Zuiderse landen negatief gestereotypeerd worden of dat Zuiderse landen enkel negatief gestereotypeerd worden. Elk stereotype heeft zijn positieve en negatieve kanten. Het is juist de ambivalentie van stereotypes die ervoor zorgt dat ze zo makkelijk en zo routineus gereproduceerd worden. De positieve kanten van stereotypes zorgen ervoor dat ze binnensluipen in plaatsen waar al te negatieve vooroordelen normaal ontmoedigd worden, terwijl hun negatieve trekjes vaak onuitgesproken blijven maar wel altijd geimpliceerd worden (O’Donnell, 1994).

Dit macro-discours kan soms ook binnen een land gehanteerd worden, tussen verschillende taalgemeenschappen bijvoorbeeld. Het discours wordt dan aangepast aan de belangen van bepaalde autochtone groepen (O’Donnell, 1994). Dit strookt met wat we eerder al vertelden over het vervreemden van deviante groepen binnen de eigen natie (Tzanelli, 2006).

O’Donnell (1994) stelde ook een overzicht samen van de verschillende heersende stereotypes op basis van sportverslaggeving, meer specifiek voetbalverslaggeving. Over de specifieke kenmerken van sport en sportverslaggeving en hun relatie tot nationalisme zullen we het

13

verder in deze masterproef nog hebben (zie infra2). Een eerste stereotype dat we onderscheiden is het Noordelijke stereotype, dat geassocieerd wordt met de Scandinavische landen. Dit stereotype heeft twee wezenlijke kenmerken: “coolness and clinical rationality” (O’Donnell, 1994, p. 347). Maar zoals we daarnet al aanhaalden, hebben deze op het eerste zicht positieve kenmerken ook een donkere kant: de coole, rationele Scandinaviër wordt ook stil, star en zelfs emotieloos. We zien dus dat Scandinaviërs een aantal kenmerken delen met het discursieve Centrum, zoals rationaliteit en focus. Op de as van ontwikkeling liggen de Noordelijke landen immers dicht bij de Centrale landen, maar de extremiteit waarmee die kenmerken voorgesteld worden duidt er op dat ze toch geen deel uitmaken van het Centrale machtsblok (O’Donnell, 1994).

Een tweede stereotype dat O’Donnell (1994) onderscheidt is het Zuidelijke stereotype. Dit stereotype is vooral van toepassing op het Middellandse Zeegebied en Latijns-Amerika, maar ook op Afrika. Vaak wordt het stereotype in relatie tot Afrika zelfs nog wat overdreven (O’Donnell, 1994). Het is gestoeld op het beeld van de temperamentvolle Latino, “its main elements being passion, hot temper, frivolity, sensuality, even hedonism” (O’Donnell, 1994, p. 350). Dit Latijns stereotype mist de overeenkomsten met het Centrum die het Noordelijke stereotype wel heeft, en dus komen de negatieve connotaties van het Zuiderse stereotype des te opvallender bovendrijven. Want flair en creativiteit, de positieve kenmerken van de Latino, vervallen al snel in gebrek aan discipline en rationaliteit of roekeloosheid, en ‘temperamentvol’ wordt vaak ‘overdreven emotioneel’ (O’Donnell, 1994). Deze negatieve kenmerken bevestigen een beeld van het Zuiden als arm, dom en niet mee met de tijd (Boyle & Monteiro, 2005). De vele negatieve kanten van dit stereotype, en ook van het Noordelijke stereotype, maken duidelijk dat ze hun oorsprong vinden in het centrum:

It seems clear that the icy Nordic stereotype is not Scandinavian in origin. (...) While the operation of the Southern stereotype is more complex, it also seems clear that this stereotype does not have its origin in the South. Indeed, the ‘underside’ of the Southern stereotype proves to be deeply negative in its connotations: southerners in general – and Latins in particular, both European and South American – are, for all their ‘flair’, constructed by this stereotype as lazy, deceitful, undisciplined, disorganized, hedonistic and selfish. (O’Donnell, 1994, p. 355)

Dan rest ons nog de beeldvorming van het Centrum. Het Noorden en Zuiden, de ‘anderen’ in het discursief netwerk dat O’Donnell (1994) voorstelt, worden elk door één stereotype, één set van kenmerken, omschreven. In het Centrum ligt dat echter anders: daar bestaan wel diverse stereotypes voor de verschillende naties. Dat zorgt er voor dat O’Donnell (1994)

2 Zie 4 (Nationalisme en sport) en 5 (De manifestaties van sportnationalisme in de media) 14

Engeland kan onderscheiden als historische oorsprong van dit netwerk. De inhoud van het Engelse/Britse (de twee worden vaak door elkaar gebruikt) stereotype is voor deze masterproef verder niet van belang, maar voor de volledigheid geven we nog mee dat het Groot-Brittannië vooral gemanifesteerd wordt als pragmatisch, no-nonsense, hardwerkend en moedig (O’Donnell, 1994). Het valt op dat de negatieve aspecten van dit stereotype veel minder uitgesproken zijn.

Interessanter voor ons is de manier waarop Duitsland omschreven wordt: “Perhaps the most pervasive trait is that of German power – both physical and mental. This is reflected in the use of lexical items which convey the image of physical strength, speed, control, determination and endurance” (Crolley & Hand, 2006, p. 76). Duitsers zijn gedisciplineerd, efficiënt, betrouwbaar en zelfverzekerd (O’Donnell, 1994; Blain et al., 1993; Crolley & Hand, 2006). Vooral die efficiëntie wordt benadrukt, vaak zelfs zodanig dat in relatie tot Duitsland het beeld van een machine gebruikt wordt. (O’Donnell, 1994). Deze kwaliteiten worden voorgesteld als daterend uit een ver verleden en onveranderd sindsdien (Blain et al., 1993).

Daarmee blijkt dat stereotypes en nationale identiteiten vaak heel erg rigide zijn (Blain et al., 1993). Dat wordt vooral duidelijk wanneer er zich een situatie voordoet waarin de realiteit niet beantwoordt aan het heersende stereotype. Er wordt dan toch wanhopig vastgehouden aan de bestaande typering van de wereld, waardoor een interne discursieve incoherentie ontstaat (Blain et al., 1993). Dit wordt dan opgelost door stereotypes van andere naties toe te wijzen: ze kunnen tijdelijk blijk geven van ‘Scandinavische kalmte’ of ‘Duitse efficiëntie’ (O’Donnell, 1994). Dit duidt erop dat die stereotypes toch vooral wijzen op gedragspatronen:

The designation of Swedes as Germans, the attribution of Nordic characteristics to a Spanish athlete and the unexpected recruitment of Cameroon as a surrogate Brazil during Italia ’90 show that these stereotypes are, beyond their superficial geographical mapping, in the first instance about broader patterns of behaviour and attitudes rather than hermetic national character. (O’Donnell, 1994, p. 354)

Die discursieve incoherentie is ook merkbaar met betrekking tot Frankrijk. Frankrijk ligt geografisch en cultureel dicht bij het Middellandse Zeegebied, maar behoort historisch gezien tot het Centrale machtscentrum. We zien dan ook dat Frankrijk een vreemde tussenpositie inneemt. Het deelt verscheiden kenmerken van het Latijnse stereotype, zoals flair, charme of inspiratie. De negatieve connotaties, die zo natuurlijk aan het Zuiderse stereotype vasthangen, blijven echter achterwege als het over Frankrijk gaat. Hoewel ze niet de vechtlust en discipline van Duitsers of Britten hebben, zijn Fransen essentieel toch redelijke, rationele en beschaafde mensen (O’Donnell, 1994).

15

De stereotypes die we hierboven beschreven staan natuurlijk niet los van de maatschappij. Mensen zijn zich bewust van de stereotypes die ze hanteren en die over hen gebruikt worden. Het komt dan ook regelmatig voor dat mensen hun eigen representatie als het ware parodiëren (Boyle & Haynes, 2000; Levermore, 2004).

3 Nationalisme en de rol van de media

3.1 De rol van de media In de vorige hoofdstukken (zie supra) legden we al uit dat naties ‘imagined communities’ (Anderson, 1983) zijn en dat het creëren van een nationale identiteit een belangrijke tool is om de natie in stand te houden. Waar we het nog niet over gehad hebben, is hoe die nationale identiteit en zijn kenmerken onder de vele leden van de natie verspreid worden.

Anderson (1983) koppelde het ontstaan van het begrip van de natie aan de opkomst van het printkapitalisme. Dat betekent dus dat naties ruwweg ontstonden wanneer de eerste media opkwamen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Anderson (1983) de media een belangrijke rol toebedeelt in het vormen van ‘imagined communities’:

Yet each communicant is well aware that the ceremony he performs is being replicated simultaneously by thousands (or millions) of others of whose existence he is confident, yet of whose identity he has not the slightest notion. (...) What more vivid figure for the secular, historically- clocked, imagined community can be envisioned? At the same time, the newspaper reader, observing exact replicas of his own paper being consumed by his subway, barbershop, or residential neighbours, is continually assured that the imagined world is visibly rooted in everyday life. (pp. 39- 40)

Louter het consumeren van media is dus al een manier waarop de ‘imagined community’ van de natie versterkt wordt. Anderson (1983) gebruikt het voorbeeld van de krant, maar hetzelfde principe geldt voor radio en televisie: het gaat telkens om duizenden of miljoenen mensen die op hetzelfde moment exact dezelfde inhoud consumeren. De opkomst van die laatste twee gecombineerd met de groei van de krantenmarkt hebben de invloed van massamedia aanzienlijk vergroot: “Newspapers, film, radio and television broadcasting have all had a profound effect on shaping the popular and political culture of this century” (Boyle & Haynes, 2000, p. 1). Het is wel noodzakelijk de rol van de media in het vormen en verspreiden van identiteiten juist in te schatten. Media zijn heel erg belangrijk om bepaalde discours te produceren en reproduceren, maar dat betekent niet meteen dat de media die discours ook vormen (Boyle & Haynes, 2000). De media zijn immers slechts één van de vele industrieën in een geïndustrialiseerde samenleving en zijn als dusdanig “saturated with the values of those who have effective control over the economic and political system within 16

which it operates” (O’Donnell, 1994, p. 353), ongeacht de overtuigingen van journalisten. Ze zijn bovendien zeker niet de enige variabele die een rol speelt in identiteitsvorming op individueel of collectief niveau: “a variety of factors such as schooling, family socialization, religion and traditional patterns of behaviour and belief are all central in the process of boundary-marking between groups” (Boyle & Haynes, 2000, p. 13), naast de media dus.

Ten slotte willen we nog even terugkomen op een opmerking die we eerder in deze masterproef maakten. We wezen erop dat verschillende representaties van dezelfde natie kunnen bestaan: de Portugese versie van Spanje zal anders zijn dan de Franse versie (zie supra3). We weten dat toen vooral aan historische relaties en de relatie tussen de representatie van de ‘ander’ en de eigen ‘introspectieve’ identiteit, maar er spelen ook nog een aantal andere factoren een rol. Sommige van die factoren zijn marktgerelateerd: verschillende media spreken een verschillend publiek aan en willen dat publiek tevreden stellen. Dat betekent dus dat televisiezenders misschien een ander discours zullen hanteren dan kranten, en verschillende kranten een ander discours zullen hanteren naargelang hun marktpositie (Blain et al., 1993; Boyle & Haynes, 2000). Ook de structuur van het specifieke mediabedrijf kan een rol spelen (Boyle & Haynes, 2000). Toch mogen we het belang van culturele verschillen ook niet minimaliseren, want de heersende politieke en culturele waarden en attitudes spelen ook een belangrijke rol (Boyle & Haynes, 2000). Er is bijvoorbeeld een consensus dat Britse kranten, en dan vooral de tabloids, veel directer en agressiever zijn in hun portrettering van andere naties dan hun tegenhangers op het Europese vasteland (Blain et al., 1993).

3.2 De natie onder druk? We haalden in de inleiding (zie supra) al aan dat in Europa de besluitvorming meer en meer op het supranationale niveau gebeurt. Bovendien spelen andere instituties zoals de Verenigde Naties en de NAVO ook een steeds grotere rol in de internationale politiek. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat volgens velen de rol van de natie in de huidige wereld uitgespeeld is (Hobsbawm, geciteerd in Bishop & Jaworski, 2003; Held, geciteerd in Bishop & Jaworski, 2003):

Certainly in the realms of analytical discourse on national identity there has been a strong current expressing a sense of the obsolescence of the nation-state, especially in the European context, with both region and super-region widely regarded as more satisfactory socio-political, economic and symbolic forms or units. (Blain et al., 1993, p. 193)

3 Zie 2.2 (De betekenis van een nationale identiteit) 17

Niet alleen deze politieke globalisering zorgt er voor dat de natie onder druk komt. Ook op economisch en cultureel vlak is er een globalisering gaande, die “supported by a pervasive and all-powerful global media industry, must inevitably destroy the distinctiveness upon which nations, nationalism and national identities depend for their very existence” (Bairner, 2005, p. 87). Een van de uitingen van die globalisering is de toenemende migratie naar de rijkere naties, wat in die landen ook vaak als een bedreiging voor de nationale identiteit gezien wordt (Stankovic, 2004).

Daarnaast krijgen naties ook nog eens af te rekenen met een dreiging van binnenuit. Veel gevestigde naties worden bedreigd door subnationalismes (Anderson, 1983). In Europa denken we daarbij meteen aan het Verenigd Koninkrijk, Spanje en natuurlijk België. Het hoeft natuurlijk geen betoog dat bijvoorbeeld Vlaams nationalisme een bedreiging vormt voor de Belgische natie, aangezien een Vlaamse natiestaat onvermijdelijk ten koste zou gaan van de Belgische.

Hoewel het dominante idee binnen (en buiten) de academische wereld is dat de natie in belang afneemt en waarschijnlijk geen lang leven meer beschoren is, is het natuurlijk niet het enige idee. Zo beweert Hargreaves (2002) bijvoorbeeld dat “globalisation is not a myth, but neither is it as significant as is often made out” (p. 41). Dit is geen ontkenning van de hierboven gegeven argumenten. Er is wel degelijk een politieke, economische en culturele globalisering aan de gang, en ook subnationalismes zijn natuurlijk geen fabeltje. Maar het plaatst deze gegevens wel in perspectief. Globalisering hoeft niet meteen synoniem te staan met de ondergang van de natie. Wat ze wel kan doen is de natie en de natiestaat dwingen zich aan zijn nieuwe omgeving aan te passen en zichzelf als het ware opnieuw uit te vinden (Hargreaves, 2002). In dit opzicht is het waardevol op te merken dat de supranationale instanties die de natie zo bedreigen, toch nog altijd vooral een verzameling van naties zijn, die samen beslissingen nemen. Naties zijn er dus de hoofdactoren. Ook in de globale culturele evenementen die de nationale identiteit onder druk zetten, zijn naties vaak de voornaamste actoren. Op deze manier wordt de natie eigenlijk juist bevestigd, want “‘we’ are all nations, with ‘our’ flags and ‘our’ anthems, ‘our’ seats in the United Nations, and ‘our’ participation, with appropriately designed vests, at Olympic Games and World Cups” (Billig, 1995, p. 86).

3.3 Nationalisme gebanaliseerd We geloven dus niet dat de natie snel zal verdwijnen. Billig (1995) omschrijft treffend de status van de natie in ons wereldbeeld:

18

In our age, it seems as if an aura attends the very idea of nationhood. The rape of a motherland is far worse than the rape of actual mothers; the death of a nation is the ultimate tragedy, beyond the death of flesh and blood. (p. 4)

Hoe komt het dan dat toch het idee heerst dat naties, nationale identiteiten en nationalisme in de verdrukking zijn? Een en ander heeft te maken met hoe wij nationalisme doorgaans definiëren:

In both popular and academic writing, nationalism is associated with those who struggle to create new states or with extreme right-wing politics. (...) Yet, there is something misleading about this accepted use of the word ‘nationalism’. It always seems to locate nationalism on the periphery. Separatists are often to be found in the outer regions of states; the extremists lurk on the margins of political life in established democracies, usually shunned by the sensible politicians of the centre. The guerilla figures, seeking to establish their new homelands, operate in conditions where existing structures of state have collapsed, typically at a distance from the established centres of the West. (...) All these factors combine to make nationalism not merely an exotic force, but a peripheral one. In consequence, those in established nations – at the centre of things – are led to see nationalism as the property of others, not of ‘us’. (Billig, 1995, p. 5)

Deze definitie omvat dus alleen wat we de ‘hete’ vormen van nationalisme noemen: de nationalismes van separatisten, extreem-rechtse groeperingen en terroristen, nationalismes die er vooral op gericht zijn een glorieus verleden terug te brengen (Billig, 1995). Deze definitie vervreemdt nationalisme van ‘ons’, de burgers van een gevestigde, geciviliseerde, Westerse natiestaat. De link met het macro-discours rond nationale identiteiten (zie supra4) is al snel gelegd. Iets wat ook Billig (1995) opmerkte: niet alle naties zijn even belangrijk, het ‘aura’ dat rond de natie hangt moet ook gezien worden in de context van machtsrelaties.

De gangbare definitie van nationalisme duwt nationalisme niet alleen naar de rand van de maatschappij, ze is bovendien nog eens te eng. Nationalisme omvat niet alleen het streven naar een eigen natiestaat en het promoten van de eigen natiestaat, ook het promoten van het idee van de natiestaat is nationalisme. We hebben al uitgelegd hoe nationale identiteiten de wereld verdelen in een ‘wij’ en een ‘zij’ die van elkaar verschillen (zie supra5), maar de manier waarop dat gebeurt vertrekt vanuit een aantal onuitgesproken veronderstellingen: “It takes for granted ideas about nationhood and the link between peoples and homelands; and about the naturalness of the world of nations, divided into separate homelands” (Billig, 1995, p. 61). Nationale identiteit is dus “a short-hand for a whole series of familiar assumptions

4 Zie 2.2 (De betekenis van een nationale identiteit)

5 Zie idem 19

about nationhood, the world and ‘our’ place in that world” (Billig, 1995, p. 93). Ze stelt wat Levermore (2004) de ‘inter-state worldview’ noemt voor als natuurlijk en de enige mogelijke manier waarop de wereld politiek geordend kan worden. Deze vorm van nationalisme wordt echter vaak vergeten door de nadruk op de ‘exotische’ vormen van nationalisme (Billig, 1995). Dat komt ook omdat dit nationalisme vooral latent aanwezig is, maar ze is er wel degelijk. Immers, “if the world of nations is to be reproduced, then nationhood has to be imagined, communicated, believed in, remembered and so on” (Billig, 1995, p. 17). We merken dit echter niet, omdat dit nationalisme geïntegreerd is in dagelijkse routines, die ons onbewust aan de wereldorde van naties herinneren. Ze beroept zich op ‘invented permanencies’, elementen die meestal dateren uit de moderniteit maar aanvoelen alsof ze er al altijd waren en ons daarom heel normaal lijken (Billig, 1995). Daarnaast merken we ook dat “once nations are established, and nationalism becomes banal, the poets are typically replaced by prosaic politicians, and the epic ballads by government reports” (Billig, 1995, p. 77). De mythes die in jonge naties vaak benadruk worden, verdwijnen na verloop van tijd naar de achtergrond. De natie is dan niet meer zo zeer een ‘imagined community’ als dat haar afwezigheid ondenkbaar geworden is (Billig, 1995). Nationalisme is dus ook afhankelijk van een soort van “collective amnesia” (Billig, 1995, p. 38): we vergeten dat de wereld op een andere wijze geordend zou kunnen worden.

Nationalisme wordt dus iets banaals, vertelde Billig (1995) ons daarnet al. We worden er constant aan herinnerd door dingen waar we zelden bij stilstaan: de vlag die voor het overheidsgebouw wappert, de nationale symbolen op het geld dat we dagelijks uitgeven enz. Daarnaast wordt nationalisme ook discursief herinnerd. En zoals we al eerder vaststelden (zie supra6), zijn de media daar de ideale tools voor. Billig (1995) bespreekt een aantal uiteenlopende manieren waarop de pers de eigen natie reproduceert, gaande van de indeling van de kranten (eerst binnenlands nieuws, dan buitenlands nieuws in een aparte sectie, waarbij het aantal binnenlandse nieuwsberichten het aantal buitenlandse ruimschoots overtreft) tot het taalgebruik. Vooral dit laatste is belangrijk. Het zijn vaak de kleinste woordjes, woorden die volledig aan onze aandacht ontsnappen, die ons onbewust op de nationale wereldorde wijzen. Woorden als ‘wij’ of ‘ons’ en ‘zij’ of ‘hen’ creëren een in- en outgroup en scheppen ook een afstand tussen die twee groepen en hun leden (Bishop & Jaworski, 2003). Ook termen als ‘de natie’ of ‘het land’, ‘hier’ worden vaak gebruikt, meestal zonder enige verwijzing naar wat ‘het land’ of waar ‘hier’ precies is, net zoals zelden aangegeven wordt wie ‘wij’ of ‘zij’ precies zijn. Ze worden zodanig vaak gebruikt dat

6 Zie 3.1 (De rol van de media) 20

mediagebruikers vanzelf de link gaan leggen naar de eigen natie. Vooral het belang van het bepaald lidwoord wordt door Billig (1995) onderstreept: ‘het land’ is ‘ons land’, alsof er maar één land in deze wereld van tel is. De naam van het land wordt slechts gebruikt in contrast met andere naties.

Velen zullen echter beweren dat nationale identiteiten op een andere manier in stand gehouden worden:

It might be argued that such identities, far from being maintained by banal routines, are, in fact, supported by extraordinary moments which psychically parallel the extraordinary moments when nationalist movements arise. A dramatic psychology of the emotions, rather than a banal psychology of routines, might be evoked to explain identity in nation-states. All nation-states have occasions when ordinary routines are suspended, as the state celebrates itself. Then, sentiments of patriotic emotion, which the rest of the year have to be kept far from the business of ordinary life, can surge forth. (Billig, 1995, pp. 44-45)

Wat ons betreft kunnen beide benaderingen perfect naast elkaar bestaan. Het verbeelden van de natie en het versterken van de nationale identiteit gebeurt het zichtbaarst op speciale momenten, zoals op nationale feestdagen of bij internationale sportwedstrijden. ‘Banal nationalism’ zorgt er echter voor dat de afwezigheid van de natie ondenkbaar wordt, zoals we eerder al aanhaalden.

4 Nationalisme en sport

Without question one of the great passions of the twentieth century has been sport. It has mattered to thousands of players and fans across the globe, with differing sports playing a particularly important role in the cultural life of countries and people. (Boyle & Haynes, 2000, p. 1)

Er zijn maar weinig activiteiten die in onze maatschappij een groter bereik hebben dan sport. Daarin ligt dan ook het grote potentieel van sport. Stokvis (2003) stelt dat die massale belangstelling voor sport ontstaat door wat hij de integrerende en segregerende werking van sport noemt. Sport is integrerend omdat toeschouwers een gemeenschappelijk belang hebben, maar tegelijk is ze segregerend omdat elke partij tijdens een sportwedstrijd al het noodzakelijke moet doen om de tegenstander te verslaan. Deze dubbele werking zorgt voor een enorme betrokkenheid bij de toeschouwers (Stokvis, 2003).

Sport staat natuurlijk ook niet op zichtzelf, en dus is het noodzakelijk om ze ook in een breder historisch, economisch en politiek perspectief te plaatsen en daarbij ook haar culturele, politieke en economische impact te onderkennen (Boyle & Haynes, 2000). Het is niet toevallig dat moderne sport in de achttiende en negentiende eeuw ontstond in en verspreidt

21

werd door dezelfde instanties die zorgden voor de verspreiding van het printkapitalisme, en daarbij ook de massamedia (Boyle & Haynes, 2000) en dat de ontwikkeling van moderne sport samenviel “met nieuwe fasen in de processen van staatsvorming” (Stokvis, 2003, p. 192), waarbij nationaal besef versterkt werd (Stokvis, 2003). Sport ondersteunt dan ook het mentale beeld van een wereld van naties en van de naties in die wereld (Levermore, 2004).

Eerder bleek al dat de media een ideale tool zijn om de wereldorde van naties te verbeelden (zie supra7). Bovendien zijn de media als industrie doordrongen van de waarden van de heersende machten op politiek en economisch vlak (O’Donnell, 1994). We kunnen daaruit dus afleiden dat het verspreiden van een nationale wereldorde in het belang is van de politieke en economische elites.

Nu blijkt het vrij makkelijk te zijn in de voorgaande redenering media te vervangen door sport. Hargreaves (2002) geeft aan dat sport ook een industrie is, een zeer belangrijke zelfs. De interesse van het publiek in sport, en sportnationalisme, hangt bovendien ook samen met economische ontwikkelingen: ze is afhankelijk van factoren als hogere inkomens, meer vrije tijd én de toegankelijkheid van de media voor het grote publiek, kenmerken van een moderne, geïndustrialiseerde samenleving (Cho, 2009). Als industrie is sport echter ook onderhevig aan globalisering, die door velen als een bedreiging voor de natie gezien wordt (zie supra8). Het is dan ook verleidelijk om zoals velen tot de conclusie te komen dat “while globalised sport may stimulate national identity and nationalism in given cases, in the final analysis it is, nevertheless, overwhelmingly a manifestation of the power and universal triumph of advanced consumer capitalism that negates national identity and reduces nationalism to spent force” (Hargreaves, 2002, p. 36), al kan een sterke nationale identiteit een rem zetten op de kracht van sport als vertegenwoordiger van het globale kapitalisme (Hargreaves, 2002).

Het is echter zo dat de globalisering van sport ook gezorgd heeft voor een internationalisering, met een grote toename van internationale sportwedstrijden, waarbij “het nationale verband de eenheid [is] waarin tegenstanders bij internationale wedstrijden elkaar tegemoet treden” (Stokvis, 2003, p.6). Dat deze representatieve sportwedstrijden dienen als een soort forum voor nationale identiteiten is een idee dat al lang meegaat en nog steeds erg sterk staat (Polley, 1998). Globalisering zorgt voor identiteitsverlies en vergroot de nood aan een soort ‘gemeenschapsgevoel’, vooral bij diegenen die de nadelen van globalisering ondervinden. Internationale sport, met zijn grote aantrekkingskracht en nationale

7 Zie 3.1 (De rol van de media)

8 Zie 3.2 (De natie onder druk?) 22

teamverbanden, vult deze leegte perfect in (Lechner, 2007), en dat niet alleen bij het publiek, maar ook bij de sporters zelf (Bairner, 2005). Het is bovendien zo dat sportnationalisme een emotionele, vrijwillige band met de natie creëert, in tegenstelling tot hegemonische vormen van nationalisme die meestal de vorm van propaganda aannemen (Cho, 2009).

Daarnaast is nationale identificatie ook formeel ingebed in de rituelen die met sport samengaan. Zo wordt bij ceremonies vaak de nationale vlag gehesen en het volkslied gespeeld (denken we maar aan de medailleceremonies op de Olympische Spelen of de procedure voor aanvang van een voetbalinterland) en worden in de outfits van sporters vaak de nationale kleuren verwerkt (Polley, 1998). Sommigen bemerken daarbij wel dat de symboolwaarde van die rituelen afneemt naarmate de natie onder druk staat (Colpaert, 2009). Maguire et al. (1999, p. 65) beschrijven hoe ‘sleeping memories’, de emotionele banden die individuen met hun naties hebben, zich nestelen rond bepaalde symbolen, waarvan nationale sportteams een belangrijk voorbeeld zijn, en dat “these symbols and sleeping memories usually go unnoticed, yet they powerfully reinforce the notion of I/we relations and form the focal point of a common belief system”. Interessant is ook nog de opmerking dat de nationale identiteit die benadrukt wordt niet per se overeen hoeft te komen met de nationaliteit van het publiek (Bairner, 2005). In voetbal is er bijvoorbeeld geen Britse nationale ploeg, maar hebben de subnaties Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland elk hun eigen elftal. Een andere factor die een rol kan spelen is de specifieke sport en haar rol met politieke en culturele groeperingen (Boyle & Haynes, 2000). Het lijkt logisch dat in wielrennen, waar langs de weg de Vlaamse Leeuw de Belgische driekleur overheerst en waar slechts één wedstrijd per jaar in nationaal teamverband wordt gereden, een andere identiteit benadrukt zou worden dan bijvoorbeeld in voetbal. Het is dan ook begrijpelijk dat het supporteren voor een bepaald team vaak gekoppeld word aan politieke en nationale identiteit (Boyle & Haynes, 2000), maar de nationale identificatie die bij sportevenementen plaatsvind is een uiting van cultureel nationalisme en dat hangt niet per se samen met politiek nationalisme (Bairner, 2005). Ten slotte leidt het commerciële karakter van sport er ook toe dat vanuit de markt sommige vormen van identificatie, zoals nationale identificatie, gestimuleerd worden (Stokvis, 2003). Het is dan ook de combinatie van aan de markt gerelateerde factoren zoals interesse van sponsors en media-interesse en politieke factoren die geleid hebben tot de toename en ontwikkeling van internationale sporttoernooien na de Tweede Wereldoorlog (Polley, 1998). Sportnationalisme is niet alleen een manier om de eigen natie te verbeelden, ook de ‘inter-state worldview’ wordt zo opnieuw bevestigd (Levermore, 2004).

Sport heeft dus een sociale én politieke betekenis die de sporters en toeschouwers ver overstijgt (Billig, 1995). Het marxisme stelt dat sport en ontspanning gedetermineerd worden

23

door de politieke en economische machten, en dat in sport dus ook de kapitalistische machtsverhoudingen gereproduceerd worden (Boyle & Haynes, 2000). Gezien deze analyse en de enorme invloed van sport is het logisch dat ook bij de politieke elite de belangstelling voor sport groot is. Die politieke elites “have, for some considerable time, tended to intervene in and to promote sport as an important instrument for the creation of a sense of national identity and as a way of enhancing their state-nation’s prestige and influence internationally” (Hargreaves, 2002, p. 32), ongeacht hun politieke overtuigingen (Boyle & Haynes, 2000). Ondanks dat sport wel degelijk een belangrijke extra-sportieve dimensie bezit in de ogen van regeringen, de media én de publieke opinie (Beck, 2004), wordt dit feit meestal echter ontkend, want sport en politiek horen niet samen (Polley, 1998). Dat is tenminste wat je zal horen in de politieke en sportwereld, maar ook in de media wordt sport als een apolitieke wereld voorgesteld (Blain et al., 1993). “The long-term, structural relationship that exists between sport and political agencies at the local, regional, national, and international levels, and that political involvement is not the same as political intervention” (Polley, 1998, pp. 12- 13), wordt daarbij echter meestal vergeten. Vooral dat laatste is heel erg belangrijk. Hoewel directe politieke interventie in de sportwereld niet zo vaak voorkomt, zeker niet in Europa, schuwen politici en andere staatshoofden er niet voor om sport in hun voordeel te gebruiken. Als Tony Blair na een wedstrijd de vechtlust van de Engelse nationale voetbalploeg prijst of uitlekt dat Queen Elizabeth na de rode kaart voor David Beckham tegen Argentinië op het Wereldkampioenschap voetbal in 1998 ‘we are not amused’ uitschreeuwde, dan dient dat in de eerste plaats hun eigen imago (Alabarces, Tomlinson & Young, 2001). Een ander voorbeeld hiervan is de Wereldbeker rugby in 1995, georganiseerd en gewonnen door Zuid- Afrika. Dat succes werd door Nelson Mandela, toenmalig Zuid-Afrikaans president, bij elke gelegenheid aangehaald om de veranderingen die het land toen onderging te ondersteunen. Deze boodschap was bedoeld voor de Zuid-Afrikanen, maar ook voor de rest van de wereld (Boyle & Haynes, 2000). Sport kan dan ook een positief beeld van gelijk welke natie scheppen en verspreiden onder een groot publiek van voornamelijk jongeren (Beck, 2004), en naties proberen dit dan ook vaak te doen (Polley, 1998). Blain et al. (1993) merken op dat politieke elites van alle overtuigingen sport graag gebruiken om een ‘nationaal karakter’ te smeden, vaak in functie van een specifiek politiek doel. Een voorbeeld van dat laatste is hoe de Argentijnse junta de succesvolle organisatie van het WK voetbal van 1978 (dat ook door Argentinië gewonnen werd) gebruikten om de steun te verkrijgen voor één van hun grotere doelen: de herovering van de Falklandeilanden (Alabarces et al., 2001). Ook in België hurken de regering én het Koningshuis zich graag tegen succesvolle sporters aan (Colpaert, 2009). Natuurlijk gebruiken politieke elites sport niet enkel voor (doorzichtige) pr-doeleinden.

24

Allison (geciteerd in Polley, 1998) werkte een model uit van de verwevenheid tussen politiek en sport:

First, sport creates ‘politically usable resources’, such as physical health, social order, and local and national prestige, and as long as sport is organised on the basis of representation of clearly defined geopolitical entities, from village cricket eleven to national Olympic team, this aspect will be a part of sport. Second, linked to the question of organisation and ownership, Allison claims that ‘sport is divisive’: it arouses conflicts between different interest groups over wealth, group identity, access to resources, and even over problems of individual and public morality (p. 16)

De betrokkenheid van nationale overheden ligt dus vooral waar die ‘politically usable resources’ geoogst kunnen worden. Zo kan geïnvesteerd worden in infrastructuur en opleiding, met de bedoeling om betere atleten voort te brengen, die later met goede prestaties het prestige van de natie kunnen vergroten. Ook de oprichting van officiële sportbonden en het vastleggen van universele regels en de verspreiding van deze regels (vaak via de sportpers) in de begindagen van het industrieel kapitalisme en de graduele professionalisering van sport na de Tweede Wereldoorlog kunnen gezien worden als manieren om meer van die ‘politically usable resources’, zoals sociale cohesie, nationale identiteit of populariteit, te creëren (Polley, 1998; Boyle & Haynes, 2000).

De belangrijkste van de eerder genoemde ‘resources’ is wellicht identiteit, in de vorm van “national unity and belongingness” (Cho, 2009, p. 360) en “a sense of national competence and prestige among people” (Cho, 2009, p. 360). We bespraken daarnet al hoe sport nationale identificatie bevordert. Dat sport ook het prestige van de natie kan verhogen, komt voort uit die identificatie en hangt er heel erg nauw mee samen. Dat blijkt ook uit de beschrijving van Boyle & Haynes (2000) van de triomf van de Franse nationale ploeg op het WK van 1998 in eigen land:

The event which inspired the largest street party in Paris since the city’s liberation over 50 years previously was the national team’s success in winning the World Cup hosted in their country. It wasn’t football which brought these people out into the streets, of course, it was national pride and a sense of collective identity which major sporting success can help to focus and lend expression to. (p. 159)

Logischerwijze is succes een voorwaarde voor het creëren van prestige. De hevige vreugde- uitbarstingen die daarmee samengaan “berusten op het kortstondige gevoel van welbevinden dat het bewijs van superioriteit van de in-group de leden ervan geeft” (Stokvis, 2003, p. 8). Dat de opwelling van trots in een land dat een Wereldkampioenschap voetbal wint echter zo groot is dat ze vergeleken kan worden met de bevrijding na de Tweede Wereldoorlog, komt

25

deels door de globale setting van de Wereldbeker (Lechner, 2007), maar vooral omdat “sport has often become an important vehicle by which the state is accorded recognition in the international community” (Levermore, 2004, p. 21). Deelname aan sportevenementen die wereldwijd op televisie uitgezonden worden, kan dan ook een belangrijke stap zijn in het legitimatieproces van politieke en culturele groeperingen (Blain et al., 1993), al mogen we niet vergeten dat de intense reacties die sportevenementen vaak uitlokken uiteindelijk vaak van korte duur zijn (Polley, 1998) en dat deze momentopnamen “may not necessarily change the social and political world into which sport is interlocked” (Polley, 1998, p. 161).

5 De manifestaties van sportnationalisme in de media 5.1 Het belang van sport voor de media en vice versa In het vorige hoofdstuk hadden we het al over de explosieve groei van sport in de twintigste eeuw (zie supra). Boyle & Haynes (2000) stellen dat de (sport)pers een essentiële rol speelde in die groei. We zouden dan ook kunnen vermoeden dat sport een prominente rol in de media inneemt. Beck (2004) bevestigt dit vermoeden, althans voor de kranten: sport neemt niet alleen alsmaar meer ruimte in, het sportnieuws verhuist ook steeds vaker van achterin de krant, waar de sportkatern zich traditioneel bevond, naar de voorpagina’s. Het sportnieuws is dan ook voor velen het eerste deel van de krant dat gelezen wordt. Billig (1995) beschrijft perfect hoe hij, en met hem miljoenen mannen, met de sportkatern omgaan:

I read the sporting pages, turning to them more quickly than is appropriate, (...) If a citizen from the homeland runs quicker or jumps higher than foreigners, I feel pleasure. Why, I do not know. I want the national team to beat the teams of other countries, scoring more goals, runs or whatever. (...) I do not ask myself why I do it. I just do it, habitually. (Billig, 1995, p. 125)

Vooral tijdens evenementen als de Olympische Spelen of de Wereldbeker voetbal, waarin naties tegen elkaar uitgespeeld worden, zijn deze trends voelbaar en wordt een enorme output gegenereerd (Vincent, Kian, Pedersen, Kuntz & Hill, 2010). Het is dan ook tijdens deze evenementen dat de sportnatie het tastbaarst is (Cho, 2009; Lechner, 2007).

Sport is bovendien zeer compatibel met alle mediavormen. Sport past uitstekend bij de televisie omdat “it provides strong images and high drama based upon an irresistible blend of predictability and surprise reaching out to the feelings and emotions of spectators and television viewers” (Beck, 2004, p. 88). De populariteit van sport op tv blijkt ook uit de kijkcijfers. Zo trok de finale van het WK voetbal in 2010 bijvoorbeeld wereldwijd maar liefst 619 miljoen kijkers (FIFA, 2011). Toch zijn ook de printmedia nog altijd een belangrijke informatiebron voor de sportliefhebber (Boyle & Haynes, 2000).

26

Het is niet alleen zo dat sport een belangrijke rol inneemt in het medialandschap, ook de media zijn belangrijk voor sport. Vandaag de dag zijn zowat alle sporten in zekere mate gemediatiseerd, zij het via televisie, radio of printmedia (Boyle & Haynes, 2000). In het vorige hoofdstuk hadden we het over de sociale en politieke betekenis van sport (zie supra). We beschreven hoe die betekenis ingebed is in sport zelf en de rituelen die sport omgeven, maar sport haalt ook een belangrijk deel van haar sociale, politieke én symbolische belang uit de manier waarop ze gepresenteerd en geconstrueerd wordt in de media (Billig, 1995; Boyle & Haynes, 2000). Daarbij dienen de media als “the interface between sporting, political and ideological discourses of identity and meaning” (Boyle & Haynes, 2000, p. 144). Er zijn wel verschillen in hoe diverse sporten en diverse media met die discours omgaan, maar uiteindelijk zijn er toch vooral veel overeenkomsten in hoe ze benaderd worden. (Blain et al., 1993). Het is dan ook op deze overeenkomsten dat we in de volgende hoofdstukken dieper ingaan.

5.2 Sport als barometer van de natie Football writing in Europe’s daily press cannot be read, understood or interpreted within a cultural vacuum. Each media text is contextualised within its own contemporaneous social, political, economic and ideological environment. Thus, media sport communicates information not only about a given football event but also about its cultural milieu. (Crolley & Hand, 2006, p. 1-2)

Dat sport méér dan sport alleen is en in een sociale en politieke context geplaatst moet worden, is een idee dat we eerder in deze masterproef al verkenden (zie supra9). Dat mediateksten over sport ons niet alleen over sport, maar ook over de omliggende maatschappij vertellen, hoeft dan ook niet te verbazen (Cho, 2009). De relatie tussen sport en maatschappij kan zich volgens Blain & O’Donnell (geciteerd in Boyle & Haynes, 2000) op drie manieren in een mediatekst uiten. Sport kan een symbool van de maatschappij zijn, waarbij de sportprestaties deel uitmaken van de nationale identiteit. Het nationale team wordt dan neergezet als een metafoor voor de natie (Alabarces et al., 2001) en bepaalde kenmerken van die natie vinden we ook in het nationale team terug (Polley, 1998). In België dient de nationale voetbalploeg bijvoorbeeld als “metafoor (...) voor wat nog rest van de Belgische eenheid, waardoor subnationale spanningen kunnen verdwijnen onder een koepel van nationale eenheid” (Colpaert, 2009, p. 82).

Sport kan ook een uitbreiding van de maatschappij zijn: sportprestaties worden dan gezien als een indicator van de toestand van de natie (Polley, 1998). In dat geval wordt een sportevenement “a discursive vehicle for a display of performance. Not simply the national

9 Zie 4 (Nationalisme en sport) 27

team’s performance, but also that of the nation” (Boyle & Monteiro, 2005, p. 225). Goede prestaties zijn dan van primordiaal belang voor het prestige van de natie (Coelho, geciteerd in Boyle & Monteiro, 2005) en worden geïnterpreteerd als een overwinning voor de natie (Cho, 2009), terwijl slechte prestaties meestal gelinkt worden aan politieke en culturele veranderingen (Boyle & Haynes, 2000). Dat betekent niet dat enkel negatieve sportprestaties aan politieke situaties verbonden worden (Maguire & Poulton, 1999). In vele gevallen zijn de parallellen die tussen sportprestaties en politieke gebeurtenissen getrokken worden echter gekunsteld (Blain et al., 1993). De mate waarin een sporter of sportteam belast wordt met de hoop van de hele natie is ook afhankelijk van de politieke en economische situatie (Boyle & Haynes, 2000). Ten slotte kan sport ook een simulacrum zijn, waarbij sporters of teams enkel naar zichzelf verwijzen. Deze uitingen kunnen alledrie tegelijktertijd voorkomen in verschillende secties van de media (Boyle & Haynes, 2000).

Sport is dus vaak een “important ideological vehicle for the retelling [eigen nadruk] of national narratives about contemporary societies, however truthful or accurate these discourses may in fact be, or the extent to which they are carried by other national media” (Boyle & Monteiro, 2005, p. 239). Sportevenementen worden vaak geïnterpreteerd binnen een al bestaand discours (Maguire & Poulton, 1999), ook al kan dat leiden tot contradicties. Zo vertelt Stankovic (2004) hoe in Slovenië in de vroege jaren ’90, toen de Sloveense nationale voetbalploeg ondermaats presteerde, voetbal neergezet werd als een tijdverdrijf voor immigranten en andere gemarginaliseerde groepen. De populariteit van voetbal in West- Europa zou dan moeten botsen met de “essential ‘European-ness’” (Stankovic, 2004, p. 246) van Slovenië die in het nationale discours gepresenteerd werd, maar dit punt werd gewoon genegeerd.

5.3 Stereotypering in sportverslaggeving Het verhaal van Stankovic (2004) vertelt ons ook hoe bepaalde groepen, zoals migranten, in Slovenië als een ‘andere’ afgeschilderd werden. Zij moesten het respect van de ‘echte’ Slovenen als het ware afdwingen, wat gedeeltelijk gebeurde door de bijdrages van allochtone spelers aan de successen van het Sloveense nationale team rond de eeuwwisseling (Stankovic, 2004). We haalden eerder al aan dat het creëren van een ‘zelf’ én een ander een essentieel element is in de definitie van een nationale identiteit, en dat dit vaak gebeurt door stereotypering (zie supra10). Sport leent zich daar perfect voor, gezien haar populariteit en de nadruk die geplaatst wordt op symbolen en rituelen, overwinningen en, bij ploegsporten, collectiviteit (Boyle & Haynes, 2000). Bovendien wordt van sportverslaggeving verwacht dat

10 Zie 2.2 (De betekenis van een nationale identiteit) 28

ze voldoende drama bevat (Goldlust, geciteerd in O’Donnell, 1994). Sport is dan ook vaak een vehikel om de superioriteit van een natie te vieren (Boyle & Haynes, 2000). Dit alles leidt er toe dat in sportverslaggeving heel vaak naar kant-en-klare stereotypes teruggegrepen wordt (Levermore, 2004; O’Donnell, 1994), die ervoor zorgen dat een nationaal karakter geconstrueerd kan worden op basis van sportprestaties (O’Donnell, 1994).

In voetbal kunnen die stereotypes geuit worden in de manier waarop gepraat wordt over de speelstijl van een ploeg. Larsen (geciteerd in Crolley & Hand, 2006) beschrijft hoe de speelstijl van een team op drie niveaus gezien kan worden:

First, there is the strategy or philosophy, the preferred playing style. This is influenced by various socio-cultural factors potentially reflecting inter alia class, tradition, history, identity as well as the team’s, coach’s and players’ own aspirations. So, both conscious and subconscious factors determine how any team should play. Second, there are the tactics, the specific principles and team formations chosen for a given match, which involve the conscious selection of players with certain abilities and the delineation of specific roles. The third level derives from the match itself and represents the realization of the tactics and strategy outlined in potential in the first two levels. At this level, the actions of opponents and, indeed, the match officials (not to mention Lady Luck) all influence the way a team performs in the match situation. This actual playing style may or may not be close to the original intention. (Crolley & Hand, 2006, pp. 12-13)

Het eerste niveau dient als een soort norm van hoe voetbal gespeeld zou worden door een specifiek team. Op dit niveau zijn speelstijlen “mythical constructs, built around the popular conception and perception of the way in which a particularly succesful team plays” (Alabarces et al., 2001, p. 551). Een speelstijl kan ook de lokale cultuur weerspiegelen, hoewel het kan dat sommige kenmerken van de ‘echte’ nationale identiteit dan niet in sport aanwezig zijn (Lechner, 2007).

Het tweede en derde niveau worden dan ook volgens deze norm beoordeeld. Het is dan ook hier dat vaak contradicties ontstaan. In sportverslaggeving worden de gebeurtenissen op het terrein zodanig voorgesteld dat ze passen in het verwachtingspatroon van het publiek, zelfs als dat niet strookt met wat er op het terrein gebeurt (Desmarais & Bruce, 2010). In dit geval “sports journalists, rather than simply throw overboard these ascriptions of national character, find bizarre and revealing metaphors whose inherent tensions are indices of the underlying dialectic which cannot be admitted” (Blain et al., 1993, p. 69). De specifieke inhoud van die stereotypes bespraken we al eerder (zie supra11).

11 Zie 2.2 (De betekenis van een nationale identiteit) 29

Een tweede element waarin stereotypes in de sportpers naar voor komen is de beschrijving van de fans. Ook rond de supporters van sporters en vooral sportteams kan een discours gevormd worden dat een nationale identiteit beschrijft. Dit discours hoeft niet noodzakelijk identiek te zijn aan het discours rond de sporters: in sommige gevallen kunnen de fans een bepaald facet van de nationale identiteit belichamen, terwijl het de sporters of het team andere waarden van diezelfde identiteit vertegenwoordigen (Blain et al., 1993).

5.4 Andere kenmerken van een nationalistisch discours in sportverslaggeving Stereotypering is ook een manier waarop het verleden in sportverslaggeving geïntegreerd wordt. Het verleden is in de sportkatern dan ook prominent aanwezig, “as a golden age, a storehouse of images, a cautionary tale, or just as an account of where we have come from” (Polley, 1998, p. 4). Vaak worden daarbij legendarische teams of sporters aanbeden (Levermore, 2004). Een voorbeeld daarvan is hoe in Engeland vaak verwezen wordt naar het team dat in 1966 het WK voetbal won. Dat team geldt daar nog altijd als de ultieme standaard waartegen de Engelse nationale ploeg beoordeeld wordt. Dat leidt er toe dat in de aanloop naar een EK of WK de verwachtingen rond de Engelse ploeg zo hooggespannen zijn dat het team ze onmogelijk kan waarmaken. Bij elke mislukking wordt het team in de pers dan afgemaakt (Vincent et al., 2010). Natuurlijk is dit een vrij extreem geval, maar in sportverslaggeving is er vaak wel een zekere nostalgie aanwezig, die zich kan vermengen met andere discours, zoals bijvoorbeeld een anti-Europees discours (Maguire & Poulton, 1999).

Verslaggeving van lokale sportevenementen is meestal neutraal, maar bij internationale sportwedstrijden laat de pers die neutraliteit meestal varen (Blain et al., 1993). Bij deze gelegenheden brengt de pers niet louter verslag uit, ze supportert ook mee met de natie (Boyle & Monteiro, 2005). De natie wordt in dat geval ook meestal voorgesteld als één homogeen geheel, waarvan ‘wij’ allemaal deel uitmaken, zowel het publiek als de verslaggevers (Blain et al., 1993; Levermore, 2004). In sommige gevallen kan deze identificatie zelfs verder gaan: ‘wij’ kan ook een supranationale of zelfs continentale betekenis krijgen (Blain et al., 1993), bijvoorbeeld in een toernooi waar het eigen nationale team al uitgeschakeld is, of als in een finale twee teams uit verschillende continenten tegenover elkaar staan. Bovendien wordt in de sportpers ook de wereld van naties voorgesteld als natuurlijk en ahistorisch en krijgt ze bijna een religieuze status (Levermore, 2004).

Een ander belangrijk kenmerk van sportverslaggeving werd in deze masterproef al een paar keer geïmpliceerd, maar bleef tot nog toe onuitgesproken. Het heeft te maken met wat Stokvis (1979, geciteerd in Stokvis, 2003) de arenafunctie van sport noemt. We haalden eerder al de

30

internationalisering van sport aan en hoe die ervoor heeft gezorgd dat er vaker in nationaal teamverband gespeeld wordt (zie supra12). Stokvis (2003) verbindt deze evolutie aan de huidige globale politieke situatie: “In een internationale situatie waarin de meeste landen ter wereld vreedzaam naast elkaar proberen te bestaan zijn internationale sportwedstrijden de meest direct toegankelijke, begrijpelijke en zichtbare arena geworden waar krachtmetingen tussen vertegenwoordigers van nationale staten plaatsvinden” (Stokvis, 2003, p. 193). We komen dus al snel in de verleiding om de parallel te trekken tussen sport en oorlog (Billig, 1995). De sportpagina’s staan dan ook vol met militaire uitdrukkingen (Alabarces et al., 2001; Billig, 1995), soms zelfs over supporters (Boyle & Haynes, 2000). Volgens Billig (1995) dienen deze ook als een soort training voor het voornamelijk mannelijke lezerspubliek, voor het geval er ooit een echte oorlog uitbreekt. Het lezen/zien/horen hoe sporters strijden voor de natie tegen een buitenlandse tegenstander creëert dan een “willingness to sacrifice” (Billig, 1995, p. 124), een bereidheid om te strijden én te sterven voor het vaderland. Gezien het feit dat de meeste tegenstanders in internationale sportwedstrijden echter politieke bondgenoten zijn, lijkt deze verklaring ons echter nogal overdreven. Wat we wel merken is dat oorlogsmetaforen vaak naar het verleden verwijzen. Zo worden militaire termen het vaakst gebruikt wanneer het over Duitsland gaat, maar dan wel in de naties die in de Wereldoorlogen tegen de Duitsers streden (Alabarces et al., 2001; Blain et al., 1993; Crolley & Hand, 2006). Maguire & Poulton (1999) merken ook op dat naties die nooit een bedreiging vormden voor het eigen land, zij het op politiek, economisch of cultureel vlak, in het algemeen gezien minder negatief geportretteerd worden. Dit verklaart waarom kleinere naties zo goed als altijd gebrand zijn om een grotere buur te verslaan, terwijl dat gevoel meestal niet wederzijds is (Boyle & Haynes, 2000). Niet alle naties cultiveren echter die rivaliteiten. Colpaert (2009) merkt op dat dit in België bijvoorbeeld niet gebeurt. De mate waarin de historische relaties tussen naties aangehaald worden, verschilt niet alleen van natie tot natie, maar het verschilt ook van tijd tot tijd én van sport tot sport (Stokvis, 2003). Blain et al. (1993) ontdekten dat de toenemende globalisering en Europese integratie ook in de sportpers voor een chauvinistischer en agressiever discours zorgden.

Alle elementen die we in dit hoofdstuk beschreven hebben, bevestigen een vrij statische ‘inter-state worldview’, zoals Levermore (2004) het noemt, “a dominant portrayal of how the political world is cartographically and socially/politically divided into competing states” (Levermore, 2004, p. 16), en een ook al vrij statische set van kenmerken die de inwoners van die naties bezitten. Dat betekent echter niet dat we ons per se bij dat wereldbeeld moeten

12 Zie 4 (Nationalisme en sport) 31

neerleggen. Levermore (2004) merkt zelf al op dat de media, sport en nationalisme een heel complexe relatie hebben en via mediasport die eerder genoemde kenmerken evengoed ook op hun kop gezet kunnen worden.

32

Deel II: Methodologie 1 Opzet

In dit onderzoek willen we nagaan hoe een Belgische nationale identiteit in de Belgische sportverslaggeving gevormd wordt. In het theoretische deel linkten we nationalisme verschillende keren aan macht. Critical Discourse Analysis (CDA) is dan weer een stroming binnen discoursanalyse die het gebruik van discours linkt aan macht. CDA houdt zich meer bepaald bezig met de studie van “opaque as well as transparent structural relationships of dominance, discrimination, power and control as manifested in language” (Wodak, 2001, p. 2). CDA lijkt dan ook de ideale methode voor ons onderzoek.

2 “As much theory as method”13: CDA

Discoursanalyse ontstond in de jaren ’60 vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines (Van Dijk, 1997)14. Discoursanalyse is in essentie een studie van taal, maar niet alleen taal an sich. Ze houdt zich ook bezig met “who uses language, how, why and when” (Van Dijk, 1997, p. 2). Crossdisciplinariteit is dan ook noodzakelijk om al deze facetten in kaart te kunnen brengen. Die crossdisciplinariteit brengt echter wel met zich mee dat er binnen discoursanalyse verschillende stroming ontstaan zijn.

CDA is één van die stromingen. Dat betekent echter niet dat CDA een eenduidige onderzoeksmethode is: ook binnen CDA bestaan verschillende benaderingen (Breeze, 2011; zie Meyer, 2001 voor een overzicht van de verschillende methodes). Wat deze benaderingen echter verenigt, is hun interesse voor machtsrelaties, ideologie en geschiedenis en hoe taal bijdraagt tot hun reproductie en representatie (Wodak, 2001). In die zin is CDA eerder een attitude dan een echte onderzoeksmethode (Van Dijk, 2001). CDA onderscheidt zich dan ook van andere, niet-kritische vormen van discoursanalyse doordat ze tracht de achterliggende, ideologische assumpties van een tekst bloot te leggen (Fairclough, 1995). De focus ligt dan ook op de uiting en reproductie van sociale ongelijkheid en dominantie in discours, wat een zekere betrokkenheid van de onderzoeker vereist (Van Dijk, 1997). Die politieke betrokkenheid is één van de voornaamste punten van kritiek op CDA. Ook het negativisme van veel CDA-onderzoek, het gebruik van vele theorieën uit verschillende disciplines (waarvan de compatibiliteit en coherentie niet altijd even duidelijk zijn) en de gebrekkige aandacht voor de interpretatie van teksten door het publiek baren critici van CDA zorgen

13 Fairclough, 2001, p. 121

14 Zie Beaugrande (1997) voor een overzicht van de evolutie van discoursanalyse 33

(Breeze, 2011; Poole, 2010). Als we deze minpunten in het achterhoofd houden, kan CDA ons toch verder helpen. Barker & Galasiński (2001) merken immers op dat CDA een heel nuttige tool kan zijn om processen van identiteitsvorming door en in taal te bestuderen.

Hoewel CDA dus een belangrijke theoretische component heeft, is het ook een methodologie. Van de analysemodellen die onder CDA vallen hebben wij een variant van het model van Fairclough (1995) gekozen voor deze masterproef. In zijn model gebeurt de analyse op drie niveaus: tekst, discursieve praktijk en socio-culturele praktijk. Op het tekstuele niveau verwijst Fairclough naar systemische grammatica als een nuttige analysetool. Die theorie stelt dat taal drie metafuncties heeft. De eerste metafunctie is ‘ideational’, het representeren van ideeën, ervaringen en de wereld. De tweede is ‘interpersonal’, taal als uitvoering van sociale relaties en interactie. De laatste metafunctie is ‘textual’. Dit betekent dat teksten coherent zijn en naar een bepaalde context verwijzen (Halliday & Matthiessen, 2004; Fairclough, 1995; Barker & Galasiński, 2001). Met discursieve praktijk doelt Fairclough (1995, 2001) op de processen van productie, distributie en consumptie van de tekst. De socio-culturele praktijk verwijst dan weer naar de structuren en instituties die buiten de discursieve praktijk vallen, maar waar elke tekst een dialectische relatie mee heeft, zoals economie of politiek. In ons empirisch luik zullen we ons echter focussen op de tekstuele analyse, omdat we in het theoretisch luik al geprobeerd hebben de discursieve en socio-culturele factoren te verklaren die aan de basis liggen van de vorming van nationalistische discours.

3 Onderzoeksmateriaal

In deze masterproef willen we onderzoeken hoe een Belgische nationale identiteit in sportverslaggeving bevorderd wordt. Daarom kiezen we ervoor om de verslaggeving van de laatste vier kwalificatiewedstrijden van de Belgische nationale voetbalploeg voor het Europees Kampioenschap 2012 te analyseren, en dat in de kranten Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad. Voetbal is, naast wielrennen, de populairste sport in de Vlaamse media. De aanwezigheid in voetbal van een nationale ploeg die op regelmatige basis wedstrijden speelt, deed ons echter voor die sport kiezen. De kwalificatiecampagne voor het EK 2012 werd dan weer gekozen omdat ze de meest recente volledig afgeronde kwalificatiecyclus voor een groot voetbaltoernooi (EK of WK) is15.

15 Idealiter zouden we zo’n toernooi onderzoeken omdat er dan op een kort tijdsbestek veel content gegenereerd wordt, maar België speelde voor het laatst een EK of WK in 2002. België nam wel deel aan het OS in 2008, maar dat is slechts een veredeld jeugdtoernooi en dus niet vergelijkbaar. De kwalificatiewedstrijden voor het WK 2014 namen we niet omdat we die cyclus niet als compleet beschouwen voordat het WK zelf gespeeld is. Bovendien waren de kwalificatiewedstrijden zelf nog aan de gang op het moment dat we met deze masterproef startten. 34

We beperken ons echter tot de laatste vier wedstrijden om de omvang van de steekproef werkbaar te houden. In een eerste fase verzamelden we alle artikels over alle wedstrijden – tien in totaal – op de voorpagina’s en uit de sportkaternen in de twee geselecteerde kranten. Dat leverde ons 1223 artikels op, te veel voor een diepgaande en intensieve analyse als CDA. Wanneer we enkel de laatste vier wedstrijden selecteren, blijven daar nog 560 artikels van over, wat nog altijd aanzienlijk is, maar wel al beter werkbaar. De geanalyseerde wedstrijden werden uiteindelijk België – Turkije (1-1) van 3 juni 2011, Azerbeidzjan – België (1-1) van 2 september 2011, België – Kazachstan (4-1) van 7 oktober 2011 en Duitsland – België (3-1) van 11 oktober 2011. Deze vier wedstrijden bieden ons bovendien een mooie mix van tegenstanders en resultaten. Voor elke wedstrijd analyseerden we de periode vanaf de dag na de bekendmaking van de selectie voor die wedstrijd (de dag dat die selectie dus in de krant verscheen) tot en met de tweede dag na de wedstrijd. Op die manier hoopten we alle nieuws over die interlands te kunnen verzamelen. Concreet betekent dat dat we artikels analyseerden voor de periodes 20 mei t.e.m. 4 juni, 26 augustus t.e.m. 3 september en 30 september t.e.m. 13 oktober 2011. Artikels werden geselecteerd op basis van het hoofdthema. Enkel artikels die in hoofdzaak over de Rode Duivels, hun wedstrijden, spelers, staf, omkadering, supporters of tegenstanders gingen, werden in de analyse meegenomen. We analyseren daarbij niet alleen de tekst zelf, maar ook de lay-out en bijhorende foto’s worden in de analyse meegenomen. Discoursanalyse draait immers om meer dan taal alleen: foto’s en lay-out staan immers niet los van de tekst en dragen ook bij – of juist niet – tot het gehanteerde discours. Multi-modaliteit is bovendien inherent aan de hedendaagse (media)tekst (Kress, Leite-García & Van Leeuwen, 1997).

We kozen voor de kranten Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad omwille van twee redenen. Ten eerste zijn ze de twee grootste kranten van Vlaanderen (Centrum voor Informatie over de Media [CIM], 2013). Ten tweede staan beide kranten ook bekend om hun uitgebreide sportkaternen, waarvan die van Het Nieuwsblad zelfs onder een aparte titel (Sportwereld) opereert. De artikels werden verzameld middels de online krantendatabank Mediargus. Mediargus is een initiatief waar alle Vlaamse krantengroepen deel van uitmaken en is een databank van alle Vlaamse kranten en een aantal magazines. Naast het opzoeken van artikels kunnen alle pagina’s er ook in de originele lay-out als pdf-bestanden gedownload worden. Het is op die manier dat we van alle geselecteerde kranten de voorpagina’s en volledige sportkaternen doornamen. De pagina’s met relevante artikels werden weerhouden.

35

Omdat het onmogelijk is om een volledige, diepgaande tekstanalyse te maken van een steekproef van deze omvang16, werden de artikels in eerste instantie geanalyseerd in functie van de kenmerken van een nationalistisch discours die we in ons theoretisch deel al ontdekten. We zullen in ons empirisch deel waar toepasselijk wel dieper ingaan op een aantal fragmenten.

Deel III: Empirisch luik

1 Inleiding Onze analyse omvat vier wedstrijden, of drie periodes. Maar dat betekent niet dat alle wedstrijden gelijk zijn. Wanneer we alle artikels die we verzamelden bekijken, dus ook de verslaggeving van de eerste zes wedstrijden die we verder niet meer zullen bespreken, springt één periode in het oog, nl. die van de uitwedstrijd tegen Azerbeidzjan in augustus – september 2011 (zie tabel 1). Voor die wedstrijd verschenen minder dan half zo veel artikels als voor de wedstrijd tegen Turkije van mei – juni 2011, de op één na minst ‘populaire’ periode. Hoe zou dat komen? Één en ander heeft natuurlijk te maken met de sportieve realiteit. Azerbeidzjan is niet bepaald een grote naam in het internationale voetbal. Het nam nog nooit deel aan een EK of WK en eindigde in deze kwalificatieronde als voorlaatste. Dat de Belgische sportpers daar niet warm voor loopt is dus enigszins te begrijpen. We verwachten dat hetzelfde ook geldt voor buur Kazachstan, dat op sportief vlak in hetzelfde schuitje zit – zij werden laatste in deze groep. Helaas kunnen we dat op basis van deze data niet bevestigen, omdat de wedstrijden van de Rode Duivels tegen Kazachstan telkens een paar dagen voor een andere kwalificatiewedstrijd plaatsvonden en het dan praktisch onmogelijk te onderscheiden hoeveel artikels in die periode nu precies over wedstrijd A of wedstrijd B gaan. De word frequency- count van ons materiaal geeft echter aan dat Kazachstan ook beduidend minder vermeld wordt dan Duitsland en Turkije.

16 Volgens Van Dijk (2001) is een volledige discoursanalyse sowieso een complete utopie wegens praktisch onhaalbaar, maar in ieder geval: “Complete discourse analysis of a large corpus of text or talk, is therefore completely out of the question” (Van Dijk, 2001, p. 99). 36

Tabel 1: Aantal artikels per analyseperiode

Tegenstander HLN HNB Totaal Duitsland/Turkije (26 augustus – 9 september 2010) 124 132 256 Kazachstan/Oostenrijk (5 – 14 oktober 2010) 98 109 207 Oostenrijk/Azerbeidzjan (18 – 31 maart 2011) 100 100 200 Turkije (20 mei – 4 juni 2011) 97 83 180 Azerbeidzjan (26 augustus – 3 september 2011) 41 38 79 Kazachstan/Duitsland (30 september – 13 oktober 2011) 128 173 301 Totaal 588 635 1223

2 Het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden en lidwoorden

Billig (1995) wees er op dat kleine woorden vaak op subtiele wijze nationale identificatie bewerkstelligen. In dat opzicht verwees hij o.a. naar het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in de eerste persoon meervoud. ‘Wij’ en ‘ons’ creëren het beeld van een groep, waartoe ook de lezer behoort. We zien dat in de verslaggeving over de Rode Duivels deze woorden ook heel vaak aanwezig zijn. We onderscheiden drie types actoren die het woord ‘wij’ gebruiken.

Fragment 1

«Als speler kan je wel een stuk meegaan in die flow, want er is ook veel positiefs bij de nationale ploeg. Maar wij moeten vooral ook altijd gefocust en reëel blijven. We staan voor een lastige wedstrijd, we gaan heus niet met 5-0 winnen van Turkije. Ik heb wel het gevoel dat we iets kunnen neerzetten, maar al onze concentratie moet wel naar de match gaan en naar niets anders.»

(«Ik voel me sterker dan ooit», HLN, 24 mei, p. 23)

Dit fragment is afkomstig uit een interview met Thomas Vermaelen, toenmalig aanvoerder van de Rode Duivels. Interviews met spelers en stafleden zijn een belangrijk onderdeel van de verslaggeving in de aanloop naar een interland, vooral tijdens de eerste trainingsdagen. Het is in deze hoedanigheid dat de wij-vorm het vaakst voorkomt. Het is in deze hoedanigheid dat ze ook het minst opvalt: het gebruik van ‘wij’ is hier volkomen logisch, onvermijdelijk zelfs aangezien het een (in principe) letterlijke weergave betreft van de woorden van een speler, die spreekt over wat er gebeurt met hem en zijn collega’s. De ‘wij’ die hier bedoeld wordt, slaat

37

dan ook enkel op de spelers en stafleden. Hier is ‘wij’ heel erg afhankelijk van de context, aangezien ze ook gebruikt wordt wanneer tegenstanders geciteerd worden.

Fragment 2

Arme Servet Cetin. Drie kwartier zat hij aan de zijde van z’n coach, in die tijd kreeg hij één vraag. Meer uit beleefdheid dan wat anders. «We staan aan de vooravond van een belangrijke confrontatie», opende . «Net als de Belgen hebben ook wij meer dan een week de tijd genomen om ons helemaal op te laden. Ik denk dat mijn groep mentaal klaar is om de strijd aan te gaan.»

(«Lot in eigen handen houden», HLN, 3 juni, p. 28)

Fragment 3

Volgens Pfaff maken de Turken vanavond weinig kans. «Ik denk dat ze gaan afzien tegen ons. Ten eerste zijn wij in heel goeie doen en ten tweede onderschatten zij ons.»

(PFAFF: «Turken gaan afzien», HLN, 3 juni, p. 29)

Gezien de context van het artikel waaruit fragment 3 komt, is het duidelijk dat hier met ‘wij’ in se dezelfde mensen bedoeld worden als in het eerste fragment. Desondanks voelt het hier helemaal anders aan. Dat komt omdat Jean-Marie Pfaff, die hier aan het woord is, op geen enkele manier betrokken is bij de werking van de nationale ploeg. Hoewel hij dus in principe geen deel uitmaakt van de bedoelde ‘wij’, gebruikt hij toch juist dat woord. Op die manier roept die ‘wij’ niet alleen het beeld op van het team, maar nog iets veel groter. Een beeld dat ook de Belgische supporters omvat, misschien zelfs alle Belgen. Het gebruik van ‘wij’ en ‘ons’ in dit fragment impliceert dat wat in de wedstrijd tegen de Turken zal gebeuren, niet alleen beïnvloedt zal worden door de spelers op het veld, maar ook door Pfaff, de supporters, en ook de lezer. Het is een interessante paradox, en ze lijkt erop te duiden dat we hier zowel de bevordering van het identificatieproces als het resultaat ervan zien.

Fragment 4

Om de eigen kansen niet te vergooien, moeten de Duivels vanavond wel winnen. We hebben er genoeg van om over een elftal in opbouw te praten. Of dat gezwam dat we eigenlijk op het WK 2014 moeten mikken. Er moet geoogst worden. Nú. Resultaten willen we zien. Het vertrouwen spat van deze spelersgroep. Dat is al langer zo. Maar het leverde tegen Turkije slechts een gelijkspel op. In de oefenwedstrijd in Slovenië idem.

(Turkse chaos biedt kans voor Duivels, HNB (Sportwereld), 2 september, p. 2)

38

Fragment 5

Gedurende nagenoeg een decennium zakten de Rode Duivels alsmaar dieper weg in de vergeetput van het internationale voetbal. De uitzege in Oostenrijk gooide evenwel het juk van onze schouders. In Wenen kon de nationale ploeg opnieuw een belangrijke interland winnen.

(DE NATIE GELOOFT, HLN, 3 juni, p. 23)

Belangrijk in de eerste twee fragmenten waren de aanhalingstekens. Die geven aan dat slechts de journalist hier slechts de woorden van een ander weergaf. In fragment 4 en 5 zien we echter geen aanhalingstekens meer. Hier spreekt dan ook de journalist zelf, al dan niet in naam van de krant. Deze ‘we’ komt het minst voor, maar valt wel het meest op. Dat komt ook omdat ze meestal voorkomt in eerder opzwepende artikels in de onmiddellijke aanloop of nasleep van een wedstrijd (zie infra).

Wat opvalt is dat in beide fragmenten gewisseld wordt tussen ‘we’ of ‘ons’ en ‘de (Rode) Duivels’ of ‘de nationale ploeg’. Er wordt naar één van die laatste gerefereerd in combinatie met wat Halliday & Matthiessen (2004, pp. 170-174) materiële processen noemen, werkwoorden die verwijzen naar “doing, happening, creating and changing” (Barker & Galasiński, 2001, p. 70). ‘De Duivels moeten winnen’, ‘de Rode Duivels zakten weg’ en ‘de nationale ploeg kon winnen’, het zijn allemaal zinsneden waarin de ploeg de actor is die een bepaalde actie uitvoert (of moet uitvoeren, of kon uitvoeren). Wanneer de journalist over ‘wij’ spreekt, is dat echter vaker in combinatie met andere processen. ‘We hebben er genoeg van’ en ‘we willen zien’ zijn voorbeelden van mentale processen, die duiden op zien, voelen en denken. ‘We’ duidt hier ook niet enkel meer op het team. ‘We’ staat hier minstens voor alle Belgische voetballiefhebbers, misschien zelfs voor alle Belgen. Door het gebruik van deze ‘wij’ te koppelen aan mentale zinsneden wordt niet alleen verondersteld dat de lezer een emotionele band heeft met het team, maar ook met zijn landgenoten, en wordt deze band opnieuw versterkt.

39

Fragment 6

Als Vincent Kompany symptomatisch is voor de ambiance bij de Rode Duivels, dan mogen we op onze beide oren slapen. De officieuze leider van de Duivels straalt vertrouwen en vastberadenheid uit en hoopt het land vannacht aan een nationaal volksfeest te helpen.

‘Eerlijk gezegd lag Turkije ons nooit echt goed. Maar vandaag ligt het anders: we treden die match niet met knikkende knieën maar met vertrouwen tegemoet. We zullen niet naïef zijn. Het begin van de match wordt cruciaal, want Turkije zal proberen ons de eerste twintig minuten te imponeren.’ Vincent Kompany wikt zijn woorden en wil op geen enkel moment laten uitschijnen dat het vogeltje al gevangen is. Tegelijkertijd voedt hij het geloof dat de natie weer koestert in zijn nationale ploeg.

Ben je op de hoogte van de gekte die er rond de nationale ploeg aan het ontstaan is?

(Kompany: ‘Bij winst feest in heel het land’, HNB (Sportwereld), 3 juni, p. 5)

Een ander voorbeeld van hoe kleine, onopvallende woordjes kenmerkend kunnen zijn voor een nationalistisch discours is volgens Billig (1995) het bepaald lidwoord. Fragment 6 is daar een frappante illustratie van. Er wordt maar liefst vier keer gesproken over ‘het land’, ‘de natie’ en ‘de nationale ploeg’, zonder dat ook maar ergens in het artikel gespecificeerd wordt over welk land het eigenlijk gaat. We worden dus verondersteld dit te weten, het kan immers maar over één land gaan: ‘ons’ land. Daar hint de rest van het artikel tenminste op: zo mogen ‘we’ bijvoorbeeld op ‘onze’ beide oren slapen.

We moeten wel toegeven dat dit slechts een zeldzaam voorbeeld is. Er wordt niet al te vaak in algemene bewoordingen over ‘het land’ of ‘de natie’ gesproken. Als dat gebeurt, vinden we meestal eerder in het artikel al een vermelding van België (of een afgeleide daarvan). Bovendien wordt naar de Belgische nationale voetbalploeg meestal met haar bijnaam gerefereerd: de Rode Duivels. Op die manier worden verwijzingen naar bijvoorbeeld ‘de nationale ploeg’ fel beperkt. De Vlaamse kranten lijken dus over het algemeen eerder terughoudend te zijn om ‘het land’ of ‘de natie’ gelijk te schakelen met de Belgische natie, of ze zijn er op zijn minst niet helemaal zeker van dat hun lezers dat automatisch zo zullen interpreteren.

3 De Rode Duivels als vertegenwoordigers van België

In het theoretisch deel ontdekten we dat sportteams en hun prestaties vaak symbool staan voor bredere tendensen in een natie, die bovendien meestal als een homogene entiteit voorgesteld wordt (zie supra). Die homogeniteit vinden we ook in de Vlaamse kranten regelmatig terug.

40

Fragment 7

Uitgerekend op een moment dat het vuur doofde bij de Duivels kregen de Belgen een cadeau om weer op voorsprong te komen. Heel het stadion kroop in het hoofd van Witsel maar die miste. Voor de koele kikker van Standard (en weldra Milan?) was de druk van tien miljoen Belgen te veel.

(EK lijkt weer verre droom, HNB (Sportwereld), 4 juni, p. 2)

Fragment 8

HELE LAND TUSSEN HOOP EN VREES

Halen de Rode Duivels de tweede plaats en de barrages voor het EK in Polen en Oekraïne? Ofwel: kunnen de Belgen morgen gaan winnen in Duitsland? De natie is verdeeld tussen hoop op een stunt en vrees voor een ontgoocheling. Ook bij de voetbalanalisten zijn er twee kampen: de believers en de non-believers.

(HELE LAND TUSSEN HOOP EN VREES, HNB (Sportwereld), 10 oktober, p. 8)

Hoewel we daarnet aanhaalden dat de Rode Duivels de vaakst gebruikte naam is voor de Belgische nationale voetbalploeg, is er toch één term die vaak ter vervanging gebruikt wordt: ‘de Belgen’. Ook in bovenstaande fragmenten zien we dat beide woordgroepen onderling inwisselbaar zijn. Natuurlijk zijn de Rode Duivels een team dat in de eerste plaats is samengesteld op basis van nationaliteit en dus is het logisch dat die nationaliteit ook frequent vermeld wordt wanneer over dat team gepraat wordt. Maar meestal wordt er gewoon gesproken over ‘de Belgen’, zonder meer. Geen specifieke groep Belgen, maar gewoon ‘de Belgen’. Op die manier worden de Rode Duivels neergezet als vertegenwoordigers van álle Belgen. Bovendien verschijnt zo het beeld van ‘de Belgen’ als een uniforme, homogene groep, een massa die als voornaamste kenmerk heeft dat ze Belg zijn.

Het gebruik van termen als ‘de natie’ bevestigt die uniformiteit. In het vorige hoofdstuk bespraken we al de implicaties die het gebruik van het bepaald lidwoord heeft, maar hier willen we vooral de aandacht vestigen op het getal van het woord ‘natie’. Het enkelvoud versterkt het beeld van de natie als één homogene monoliet, zeker als ze ook nog eens als actief handelend onderwerp gebruikt wordt, zoals wanneer HLN titelt dat ‘de natie gelooft’ (3 juni, p. 23). De zinsnede ‘de natie is verdeeld’ in fragment 8 is dan ook opmerkelijk. De eenheid die het gebruik van ‘de natie’ oproept, lijkt ondergraven te worden door het ‘verdeeld zijn’. De rest van de zin brengt echter redding: ‘de natie is verdeeld tussen hoop en vrees’ verwijst eerder naar een mentaal proces. Een natie die twijfelt, maar dat wel als één blok doet. Het is dan ook enigszins verrassend dat in de volgende zin gesproken wordt over ‘twee kampen’ die ‘ook’ bij de voetbalanalisten aanwezig zijn.

41

De Rode Duivels worden vooral voorgesteld als een symbool van nationale eenheid. In fragment 7 en 8 zien we daar voorbeelden van. Bij de penaltymisser van Witsel wordt die in fragment 7 geweten aan de druk van ‘tien miljoen Belgen’. In fragment 8 wordt dan weer beweerd dat het ‘hele land’ tussen hoop en vrees verdeeld is. Het is dan ook een terugkerend thema in de verslaggeving dat het hele land achter de nationale ploeg staat. Soms wordt het terloops vermeld, door één zin of woordgroep in een artikel dat eigenlijk een ander onderwerp behandelt, zoals in bovenstaande fragmenten, soms wordt het breed uitgesmeerd, zoals in onderstaand fragment.

Fragment 9

Het Koning Boudewijnstadion, dat al sinds half april uitverkocht was, had men gemakkelijk een paar keer kunnen vullen. Jong en oud, Vlaming en Waal, blank en bruin, iedereen was gisteren supporter van de Rode Duivels. Het mooiste staaltje van verbroedering werd geleverd door een stel jonge kerels uit Leuven: zij probeerden twee collega’s uit het Henegouwse Binche met veel overtuiging maar weinig succes dé supporterssong van het moment aan te leren. «Oe-waar is de fee?», vroegen de mannen van Binche vertwijfeld. «Hier is da feestje!», brulden die van Leuven terug.

(SFEER VAN DE GROTE DAGEN, HLN, 4 juni, p. 29)

Het is ironisch dat we het net hadden over hoe de natie vaak als een homogene entiteit voorgesteld wordt, maar dat in dit fragment juist de heterogeniteit van de Belgische bevolking benadrukt wordt. Het is dan ook één van de weinige keren dat de interne verschillen onder Belgen erkend worden, en dan is het slechts om een gemeenschappelijk kenmerk te benadrukken. Het is vooral opvallend hoe weinig er over Vlamingen of Walen gesproken wordt. Zowel HNB als HLN zijn Vlaamse kranten, die bijgevolg een Vlaams publiek proberen te bereiken, maar daar is in de pagina’s over de Rode Duivels weinig van te merken. Hoewel we in Vlaamse kranten zouden verwachten dat vooral de Vlaamse spelers aan het woord komen, lijkt dat op het eerste zicht nog mee te vallen. De twee spelers met de meeste vermeldingen in de bestudeerde periode zijn zelfs twee Walen: Eden Hazard en Axel Witsel. Slechts heel sporadisch identificeren onze kranten hun bronnen als ‘Vlaams’ of ‘Waals’, zoals in de kop ‘Van Yves Leterme tot Tom Barman: Bekend Vlaanderen voorspelt de uitslag’ (HNB, 11 oktober, p. 1). In dezelfde lijn wordt dan ook maar uiterst zelden gealludeerd op het feit dat België twee gemeenschappen of twee perslandschappen zou tellen, waarin andere thema’s aan bod komen en andere meningen heersen. Onderstaande fragmenten zijn dan ook zeldzame voorbeelden waarin het wel gebeurt.

42

Fragment 10

Zijn slotopmerking ging over de bondscoach. In de Waalse pers werden gisteren de eerste vragen gesteld over de toekomst van bij de nationale ploeg. «Die opmerkingen passen niet», was Kompany heel duidelijk. «Als bepaalde media niet willen meebouwen aan ons project, dan is dat hun keuze. Voor ons is het duidelijk dat we met deze groep doorgaan.»

(«NOG ALTIJD GEBREK AAN ERVARING», HLN, 3 september, p. 27)

Fragment 11

Ondanks het magere rendement van zijn Duivels dobbert Leekens op rustige wateren - zijn krediet is aanzienlijk. Enkel na de 1-1 in Azerbeidzjan waren er eventjes zure oprispingen te horen, voornamelijk vanuit het Waalse landsgedeelte.

(«EK IS VERVLOGEN, DROOM NIET», HLN, 13 oktober, p. 25)

Na een teleurstellend gelijkspel in Azerbeidzjan wordt er in bepaalde media geopperd dat Leekens misschien niet de juiste bondscoach voor dit team is. Meteen wordt daar echter bij vermeld dat het om Waalse media gaat. In de Vlaamse pers is er geen kritiek op Leekens. Bovendien wordt de Waalse kritiek meteen als onterecht afgedaan. De woorden in fragment 10 zijn nog voor rekening van Rode Duivel Kompany, maar in fragment 11 is het de journalist zélf die de uitdrukking ‘zure oprispingen’ gebruikt. Die uitdrukking roept niet bepaald het beeld op van een gefundeerde en eerlijke analyse van de zwaktes van Leekens in de Waalse pers. In de plaats daarvan worden we aangezet om die kritiek eerder te zien als een gefrustreerde, venijnige aanval.

Fragment 12

En niet te vergeten: Eden H. Knuffelbeest van Zizou. Toen de spelersbus gisteravond halt hield aan de Esprit Arena, stapte Eden nonchalant het veld op. Een lolly in en een grijnslach rond de mond. Vedettes leven op een slappe koord: de winninggoal vanavond maakt Hazard net zo populair in Vlaanderen als Bart De Wever, een non-match doet de wereld onder zijn voetjes weer wegzakken.

(Cocktail, HLN, 11 oktober, p. 24)

We gaven daarnet al aan dat Eden Hazard in ons onderzoeksmateriaal de Rode Duivel is waarover het meest geschreven wordt. Dat hij nog een doelpunt nodig heeft om in Vlaanderen populair te worden, geeft aan dat Hazard dan wel veelbesproken mag zijn, maar dat de inhoud zeker niet unaniem positief zal zijn. Daarnaast impliceert het ook dat Hazard elders wél populair is. In Wallonië wellicht, hoewel daar in dit fragment met geen woord over gerept wordt, maar al zeker in Frankrijk. Zizou is immers de bijnaam voor , een Franse ex-topvoetballer. Beide voorbeelden zijn dan ook in essentie gelijk: aan de andere kant

43

van de taalgrens zijn ze een beetje kritischer. De Waalse pers is kritischer voor Georges Leekens, de Vlaamse bondscoach, en de Vlaamse pers is kritischer voor Eden Hazard, de Waalse speler. Het zijn echter zeldzame momenten van ‘conflict’ tussen beide landsdelen, want over het algemeen blijven de rangen gesloten en is van interne verdeeldheid niets te merken. Zoals HLN op een gegeven moment ook schrijft: “Eén land, één ploeg, één doel”17.

Dat juist Hazard niet in de bovenste schuif ligt bij de Vlaamse pers, heeft natuurlijk niet alleen te maken met het feit dat hij uit Wallonië afkomstig is. Verder in deze masterproef zullen we de beeldvorming rond Hazard nog bespreken (zie infra18), maar we merken al snel dat de meeste beschrijvingen van Hazard niet zozeer naar zijn Waalse afkomst verwijzen, maar wel naar zijn Franse loondienst. Hazard was op dat moment speler van het Franse Lille. Hij was bovendien als jeugdspeler al naar Frankrijk vertrokken, en speelde bijgevolg nooit in de Belgische competitie.

Fragment 13

De bondscoach pikte het niet dat de 20-jarige Speler van het Jaar in Frankrijk na zijn vervanging tegen Turkije achteloos een hamburger was gaan eten achter het stadion terwijl de wedstrijd nog bezig was.

(Leekens haalt Hazard nu al terug, HNB (Sportwereld), 26 augustus, p. 11)

Fragment 14

De ploeg van gisteravond miste venijn, een killermentaliteit. Ogunjimi is Lukaku niet, Fellaini en zijn ellebogen ontbraken, en zélfs Dembélé is een grotere Tijl Uilenspiegel dan Eden Hazard. Wat baten Franse pluimen en veren als je in het aanschijn van je land niks initiatief en verantwoordelijkheid neemt? Hazard was flets, punt uit.

(Venijn, HLN, 4 juni, p. 26)

Zoals fragmenten 13 en 14 demonstreren, worden Hazard’s Franse emplooi én het succes dat hij ginds kent, vooral vermeld in contrast met flauwe prestaties en gebreken die bij de Rode Duivels bovendrijven. Vooral dat succes lijkt dan een doorn in het oog van de pers, zoals vooral fragment 14 heel erg duidelijk maakt. Door de Franse lof te contrasteren met het gebrek aan verantwoordelijkheid ‘in het aanschijn van je land’ wordt bovendien duidelijk dat er een onuitgesproken indruk heerst dat Hazard niet alles geeft voor ‘zijn’ land, maar dat in Frankrijk wel doet. In dat opzicht is het ook interessant dat wanneer Rudi Garcia, de Franse coach van Hazard, het in een interview voor zijn speler opneemt en bondscoach Leekens

17 DE NATIE GELOOFT, HLN, 3 juni, p. 23

18 Zie 5.1 (België) 44

daarop reageert, het in de pers beschreven wordt als ‘een robbertje België-Frankrijk’19. Een strijd tussen België en Frankrijk, waarin Frankrijk Hazard verdedigt, en België niet. We kunnen dus vermoeden dat Hazard, in de ogen van de Vlaamse pers, geen ‘echte Belg’ is, of op zijn minst geen ‘goede Belg’. De bewering in fragment 12 dat ‘de winninggoal vanavond Hazard net zo populair in Vlaanderen maakt als Bart De Wever’, is dus zeker niet onschuldig. Ze impliceert dat, hoewel België wel als één man achter de Rode Duivels staat, onze steun aan Hazard zeker niet zo vanzelfsprekend is. Hazard moet die steun verdienen, met doelpunten en prestaties, zoals ook de Sloveense immigranten dat moesten doen (Stankovic, 2004). Eden Hazard lijkt dus afgeschilderd te worden als een ‘interne andere’ (Tzanelli, 2006). Het is een vreemd contrast dat de Rode Duivels als geheel wel de steun van de hele natie verkrijgen, maar dat een speler tegelijkertijd zo buiten de natie geplaatst wordt. De Rode Duivels vertegenwoordigen dus wel de natie, maar niet álle Rode Duivels doen dat.

Tenslotte willen we nog opmerken dat de prestaties van de Rode Duivels vooral op zichzelf staan. Verwijzingen naar de politieke, economische of maatschappelijke situatie zijn in de verslaggeving die wij bestudeerden simpelweg onbestaande. Dat betekent dus dat de Rode Duivels, naast een symbool van nationale eenheid, vooral een simulacrum zijn. Hun prestaties zijn niet symptomatisch voor de Belgische maatschappij, maar verwijzen enkel naar het team zelf.

4 De toon van de verslaggeving

De zeer oplettende lezer zal ook opgemerkt hebben dat de overgrote meerderheid van de fragmenten die we tot nu toe ter illustratie gebruikten, gepubliceerd werden in de onmiddellijke aanloop én nasleep van de wedstrijden tegen Turkije en Duitsland. Turkije en Duitsland waren dan ook de teams die het België het lastigst maakten in de strijd om de kwalificatietickets voor het EK en uiteindelijk boven België eindigden in de groep. Het is dus logisch dat die wedstrijden als de belangrijkste beschouwd werden, temeer omdat de wedstrijd in Duitsland de laatste van de campagne was en de Rode Duivels die moesten winnen om zich nog te kunnen kwalificeren. De kranten aarzelden dan ook niet om het belang van die wedstrijden te benadrukken.

19 ‘Sommigen zijn misschien jaloers op ons’, HNB (Sportwereld), 24 mei, p. 5) 45

Fragment 15

Vergeet de competitie, alle ogen dienen gericht op de cruciale EK-kwalificatiewedstrijd van de Rode Duivels tegen Turkije, op 3 juni. En wie meent om in de aanloop daartoe niét over voetbal te babbelen, wordt door Georges Leekens persoonlijk teruggefloten. De bondscoach gaf op zijn persconferentie het goede voorbeeld en lokt meteen een discussie uit rond zijn keuze voor de doelman: «Mignolet speelt tegen Turkije.»

Nú al staat de bondscoach vlijmscherp. Meer zelfs: Georges Leekens voert zowaar de druk een beetje op: «Dit wordt de belangrijkste interland van de Rode Duivels in de laatste tien jaar.» Dat soort quotes zijn we van de bondscoach niet gewend.

(«Mignolet speelt», HLN, 20 mei, p. 26)

Fragment 16

Tegen Turkije moet hij bevestigen, misschien ook tegenover zijn toekomstige werkgever in de tribune.

Voel je dat dit Belgiës belangrijkste match in tien jaar is? ‘We voelen het nog niet, maar weten het wel. Hoe dichter bij de match, hoe meer we die positieve stress gaan voelen. Het belang van deze wedstrijd overstijgt eender welke match bij je club.

(‘Om nog beter te worden moet ik niet in België blijven’, HNB (Sportwereld), 3 juni, p. 4)

Fragment 17

Of we tegen Duitsland ook zo aanvallend moeten spelen? Ik vind van wel. We zijn België en we moeten ons niet te veel aanpassen. Thuis hebben we tegen de Duitsers toch ook ons mannetje gestaan? Ik vind het alvast fantastisch dat er dinsdag veel Belgische supporters meereizen. In Oostenrijk heb ik gemerkt dat zoiets een boost kan geven. Want we zullen het nodig hebben. Voor deze generatie wordt dinsdag de belangrijkste match in onze geschiedenis. In dat opzicht is het wel balen dat Van Buyten er niet bij kan zijn. Hij is een belangrijke schakel in de verdediging.

(«Zege van het plezier», HLN, 8 oktober, p. 27)

Fragment 18

ZORGEN OM HAZARD

Aanvaller twijfelachtig voor levensbelangrijke match tegen Duitsland

(ZORGEN OM HAZARD, HNB, 10 oktober, p. 1)

Het is dan ook bij de belangrijke wedstrijden dat het nationalistisch discours het meest op de voorgrond treedt. We merken dat wanneer die wedstrijden dichterbij komen, de kranten er ook anders gaan uitzien. Er wordt om te beginnen al meer geschreven, droge nieuwsberichten worden aangevuld met analyses en opinies, en ook in interviews wijzigt de toon lichtjes. Wat

46

we ook merken, is dat de kleur rood opvallender aanwezig is in de foto’s. We vergelijken bijvoorbeeld de voorpagina’s van de sportkatern van HLN op 1 en 4 juni.

Het valt op dat eerst nog geopteerd wordt voor trainingsfoto’s, maar de dag van de wedstrijd grijpt HLN terug naar foto’s van een vorige wedstrijd. De zwarte trainingsuitrusting moet dus plaats maken voor de rode wedstrijduitrusting. Bovendien wordt op de achtergrond nog een schare supporters geplaatst, voornamelijk uitgedost in rood en compleet met tricolores. De nationale vlag is natuurlijk één van de belangrijkste nationale symbolen. Op de voorpagina’s van Sportwereld van 10 en 11 oktober zien we een gelijkaardige evolutie.

47

Opnieuw zien we dat er op de dag van de wedstrijd overgeschakeld wordt van trainingsfoto’s naar wedstrijdfoto’s. Opvallend is dat in beide foto’s al supporters aanwezig zijn. We merken dan ook dat een nationalistisch discours eerder gradueel in de verslaggeving sluipt, terwijl de focus meer en meer verschuift naar de wedstrijd zelf. Het is dan ook logisch dat we de dag voor de wedstrijd meer indicatoren van een nationalistisch discours zien dan 3 dagen voor de wedstrijd (zoals in het vorige voorbeeld), en dat op de wedstrijddag zelf nog meer indicatoren aanwezig zijn. Vandaar dat de fans de dag voor de wedstrijd al een grotere rol spelen, en dat ook de rode jas van Leekens op de voorgrond treedt. Er is echter toch nog steeds een verschil tussen de rol van de fans op 10 en 11 oktober. Op 10 oktober zijn ze nog uitgedost in ‘gewone’ kleding, en ze worden hier vooral gebruikt in een eerder humoristische zin in functie van de onderkop (‘Georges Leekens voelt steun van de natie voor Duitsland-België’). Een dag later komen de supporters echter op de voorgrond en zijn ze bovendien weer in rood uitgedost en springen de vele tricolore vlaggen het meest in het oog.

Over die vlaggen kunnen we nog opmerken dat die niet alleen aanwezig zijn in foto’s wanneer de wedstrijd dichterbij komt. Ze maken soms ook routineus deel uit van de kranten in de verslaggeving van interlands, als deel van de lay-out. De Belgische vlag wordt daarbij meestal gekoppeld aan de vlag van de volgende tegenstander, om aan te tonen over welke wedstrijd het nieuws op de desbetreffende pagina gaat. Het verschil met de vlaggen in de foto’s op de voorpagina’s hierboven is echter dat die vlaggen actief gehesen en gezwaaid worden, terwijl de vlaggen in de lay-out eerder passief aanwezig zijn. In HNB was de vlag aanwezig op elke pagina met verslaggeving over de wedstrijd België-Turkije, maar daarna kreeg Sportwereld een nieuwe lay-out, waarbij de vlaggetjes verdwenen. 48

Boven: HNB, 1 juni; onder: HNB, 31 augustus

Een constante in ons onderzoeksmateriaal is dat er ook oorlogstermen in de tekst sluipen. Hun aanwezigheid neemt lichtjes toe naarmate de wedstrijd dichterbij komt, maar ze kunnen op quasi elk moment teruggevonden worden. In citaten, tussenstukjes, opiniestukken, wedstrijdverslagen, in zowat elk segment van de verslaggeving vinden de oorlogsmetaforen hun weg, de ene al subtieler dan de andere.

Fragment 19

Hazard, Hazard, Hazard, we zouden haast vergeten dat vrijdag nog tien andere soldaten aan de aftrap staan. Axel Witsel bijvoorbeeld.

(«HET TEAM IS MIJN VEDETTE», HLN, 31 mei, p. 23)

Fragment 20

In een sfeer van achterdocht en ontrouw bereidt Turkije de EK-veldslag tegen België voor. De Turkse bondscoach Guus Hiddink deed gisteren opvallend hard zijn best om de grote bazen van Chelsea te laten weten dat hij ‘beschikbaar’ is. Een nederlaag tegen België kan zijn vlucht naar Londen ongetwijfeld bespoedigen.

(‘Als bondscoach mis je soms het clubtrainerschap’, HNB (Sportwereld), pp. 8-9)

Fragment 21

Leekens heeft zo zijn plan om Azerbeidzjan te ontmantelen. «Ik wil inspelen op de spelers die het verschil kunnen maken», zegt de bondscoach.

(WITSEL & MERTENS MOETEN HET DOEN, HLN, 2 september, p. 23)

49

Fragment 22

‘We hebben drie tegenstanders: de temperatuur, het veld en wijzelf ’, stak de bondscoach gisteren in het inderdaad broeierige Baku snel een waarschuwende vinger op. ‘De eerste twee tegenstanders moeten we kunnen overwinnen als we een topteam willen zijn. De derde is wellicht nog het moeilijkste. Inzet en agressiviteit zijn nodig. Azerbeidzjan klopte ook Turkije met 1-0. Dit is niet het Azerbeidzjan waarvan we in Brussel met 4-1 wonnen. Dit is een ander team. Hongerig en klaar om ons te kloppen.’

(Duivels tegen drie tegenstanders, HNB (Sportwereld, 2 september, pp. 2-3)

Fragment 23

Het regende weliswaar kansen voor de muit van doelman Vladimir Loginovskiy, maar op de bevrijding was het wachten. Witsel en een bedrijvige Igor De Camargo hadden pech bij de afwerking, Dembélé zag een schot in hoekschop verdwijnen. Op het halfuur ging het Kazachse leger dan toch door de knieën. Aanvoerder Karpovich beging een strafschopovertreding op Witsel, waarna Timmy Simons de 1-0 netjes in de hoek deponeerde.

(KLAAR VOOR MIRAKEL, HLN, 8 oktober, p. 24)

Fragment 24

Offensieve Duivels hopen dat Duitsland zijn werk doet in Turkije

TEN AANVAL!

(TEN AANVAL!, HNB (Sportwereld), 7 oktober, p. 1)

Soms zijn die verwijzingen naar oorlog heel erg letterlijk te nemen. Teams zijn ‘legers’, en zoals in een echt leger worden de spelers ‘soldaten’. Emre Belözoglu, een Turkse middenvelder, wordt bijvoorbeeld omschreven als een ‘strateeg’20, de ervaren bondscoach van de Turken is een ‘veldheer van vele oorlogen’21. Die legers bekampen elkaar in veldslagen. Ze ‘strijden’, trekken ‘ten aanval’, met als doel de tegenstander te ‘overwinnen’. Natuurlijk zijn niet alle verwijzingen even opvallend en algemeen als in die voorbeelden. In fragment 21 wordt bijvoorbeeld ‘ontmantelen’ gebruikt. Dat woord verwijst niet naar een open strijd, maar stamt wel uit een oorlogscontext, als in het ontmantelen van bommen of mijnen. Het impliceert dus ook dat de tegenstander gevaarlijk is en bijgevolg onschadelijk gemaakt moet worden. ‘Kloppen’, zoals in fragment 22, is ook een vaak gebruikte term in voetbalverslaggeving. Strikt genomen is dat niet echt een oorlogsterm, maar het heeft wel die connotatie van een strijd, vandaar dat we ‘kloppen’ hier toch onder de oorlogsmetaforen scharen. ‘Kloppen’ verwijst eerder naar het resultaat van een hevige strijd, één tegen één,

20 Minder talent, meer maturiteit, HNB (Sportwereld), 3 juni, pp. 6-7

21 ‘Als bondscoach mis je soms het clubtrainerschap’, HNB (Sportwereld), 28 mei, pp. 8-9 50

waarbij één partij het onderspit delft, maar verwijst in tegenstelling tot ‘overwinnen’, dat we daarnet al gebruikten, niet naar een oorlogssituatie, maar eerder naar een individueel gevecht. Zelfs de actie naast het veld ontsnapt niet aan die oorlogsvergelijkingen. Wanneer Leekens en Lille-trainer Garcia via de media een woordenwisseling hebben, wordt dat omschreven als ‘een robbertje vechten’22 en de Azerbeidzjaanse bondscoach ‘vecht een oorlog uit met zijn criticasters’23

De zes voorgaande fragmenten maken duidelijk dat we oorlogsmetaforen terugvinden in alle situaties, maar er is toch één situatie waarin opvallend vaker naar oorlog verwezen wordt. Wanneer het over Duitsland gaat, zijn allusies op vooral de Tweede Wereldoorlog zelden ver weg.

Fragment 25

De statige ‘Holtmühle’ in Tegelen leek gisteren op een plattelandsversie van het Chelsea Hotel. Maar liefst zes Engelse journalisten - Daily Mail, Telegraph, Guardian, Times, Sun... - waren naar de Nederlands Limburgse bossen gereisd om Goes Hiddink aan het praten te krijgen. Het moet van de operatie ‘Market Garden’ van 1944 geleden zijn dat er nog zoveel Brits machtsvertoon aan de Nederlands-Duitse grens was te zien.

(‘Als bondscoach mis je soms het clubtrainerschap’, HNB (Sportwereld), 28 mei, pp. 8-9)

Dit fragment is daar wel een zeer frappant voorbeeld van. Het artikel heeft op zich helemaal niets met Duitsland te maken: het is een verslag van de persconferentie van Guus Hiddink, de Nederlandse bondscoach van Turkije. Toch slaagt de journalist erin om te beginnen over ‘Market Garden’, een mislukte poging van de geallieerden, met de Britten op kop, om Duitsland via Nederland binnen te vallen. Het feit dat de persconferentie niet ver van de Duitse grens plaatsvindt – gecombineerd met de aanwezigheid van een paar Britten – is dus al voldoende reden om naar WO II te verwijzen, zelfs als Duitsland verder in het artikel helemaal niet meer ter sprake komt.

Fragment 26

‘Vanavond waren we het aan onze status verplicht om te winnen tegen Kazachstan’, sprak doelman Simon Mignolet na afloop. ‘Bovendien wilden we onze fans niet teleurstellen en kunnen we nu op volle oorlogssterkte naar Duitsland afreizen. Daar wordt het uiteraard een heel ander verhaal, want we weten dat Duitsland elke wedstrijd in deze kwalificatieronde wil winnen.

(‘We kunnen stunten in Duitsland’, HNB (Sportwereld), 8 oktober, p. 4)

22 ‘Sommigen zijn misschien jaloers op ons’, HNB (Sportwereld), 24 mei, p. 5

23 in vieze papieren, HNB (Sportwereld), 2 september, p. 4 51

Fragment 27

D-Day. 11 oktober 2011, Düsseldorf. Zou het kunnen dat deze talentvolle lichting Rode Duivels, ooit ‘de verloren generatie’ genoemd, vandaag haar naam en faam, na jaren achterna hollen, inhaalt?

(TIJD VOOR GESCHIEDENIS, HLN, 11 oktober, p. 23)

Fragment 28

De Rode Duivels konden niet meer winnen in Duitsland sinds 1910, 101 jaar geleden. Het leger dat vanavond aan de slag moet, is bovendien gehavend.

(TIJD VOOR GESCHIEDENIS, HLN, 11 oktober, p. 23)

Fragment 29

Het laatste optreden van België werd uiteindelijk nog een calvarietocht. Duitsland hoefde niet eens als een Übermensch te voetballen. Met de handen in de zakken verzorgden Özil en maats de show.

(GEEN GENADE, HLN, 12 oktober, p. 23)

Fragment 30

Maar dertig minuten lang was het gisteren ook niet kwaad een Belg te zijn. Met een moedig Blitzoffensief op de helft van de Duitsers bewezen de Rode Duivels dat al het optimisme van de vorige dagen wel érgens op gebaseerd moest zijn.

(Dertig minuten hoop, HNB (Sportwereld), 12 oktober, pp. 2-3)

Dat de voor- en nabeschouwingen van de wedstrijd van de Rode Duivels in Duitsland regelmatig opgefleurd worden met verwijzingen naar oorlogsvoering, hoeft ondertussen niet meer te verbazen. Dat ze vaak betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog is natuurlijk ook niet onlogisch. WO II is nog altijd het meest recente militaire conflict tussen (o.a.) België en Duitsland en is ook in andere cultuurvormen veelbesproken. Drie van de vijf fragmenten die we hierboven aanhalen bevatten dan ook verwijzingen naar WO II en het nazisme. In fragment 27 wordt Duitsland-België bestempeld als ‘D-Day’, een term die in militaire middens verwijst naar het moment waarop een operatie aanvat en daarbuiten meestal gebruikt wordt om een dag aan te duiden waarop iets belangrijks gedaan moet worden. In het collectief geheugen is ‘D-Day’ natuurlijk vooral de dag waarop de geallieerde troepen de stranden van Normandië bestormden en zo hun beslissende offensief tegen de Duitsers inzetten. Door het gebruik van ‘D-Day’ roept de journalist dus het beeld op dat ook de Belgen die dag hun beslissende offensief moeten inzetten om de Duitsers te verslaan en nog een ticket voor het EK te veroveren. 52

Dat van alle mogelijke manieren om de speelstijl van de Rode Duivels te beschrijven, wordt in fragment 30 uitgerekend gekozen voor het woord ‘Blitzoffensief’ (mét hoofdletter). De journalist had net zo goed meteen het woord ‘Blitzkrieg’ kunnen gebruiken, aangezien hij duidelijk probeert te verwijzen naar de tactiek die het Duitse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte. Die tactiek was gebaseerd op snelle en hevige aanvallen om door de verdedigingslinies van de tegenstander te breken en zo de tegenstander te verrassen. Het is dus duidelijk geen toeval dat juist bij deze wedstrijd die term de kop opsteekt. België begon aan deze wedstrijd met een offensieve speelstijl, met als doel om snel te scoren en op die manier de Duitsers te verrassen. Bij een andere wedstrijd zou deze speelstijl waarschijnlijk anders beschreven worden, maar omdat ze hier net tegen Duitsland spelen, krijgt het gebruik van ‘Blitzkrieg’ een extra dimensie. Het lijkt een beetje op revanche: door een befaamde Duitse tactiek tegen de Duitsers te gebruiken, geven de Belgen hen een koekje van eigen deeg.

Al die verwijzingen naar WO II herinneren ons op subtiele wijze aan het nazi-regime. Soms, zoals in fragment 29, wordt die herinnering expliciet gemaakt. De ‘Übermensch’ is strikt genomen natuurlijk geen oorlogsterm, maar als centrale term in de nazi-ideologie past ze wel degelijk in het rijtje met verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog. Ze draagt op die manier bij tot de constructie van de Tweede Wereldoorlog en het nazisme als essentiële onderdelen van het Duitse verleden. Het verleden speelt dan ook een grote rol in sportverslaggeving. In het theoretisch luik stelden we al dat verwijzingen naar het verleden én de toekomst ideaal zijn om de natie als een natuurlijk fenomeen voor te stellen. Door vaak naar het verleden en de toekomst te refereren ontstaat het beeld van de natie als iets wat er altijd geweest is én er altijd zal zijn. Ook in de Vlaamse kranten maken het verleden en de toekomst prominent deel uit van het discours over de Rode Duivels. Voor de toekomst zien we vooral verwijzingen naar de directe toekomst: de volgende wedstrijden en het EK 2012. Toch zien we ook regelmatig vooruitblikken op de langere termijn, want het WK van 2014 is ook een thema dat opvallend vaak opduikt. De referenties naar het verleden zijn gevarieerder. Vaak worden de vorige wedstrijden uit de kwalificatiecampagne aangehaald, en dan vooral de vorige wedstrijd tegen de volgende tegenstander. Maar ook een zekere nostalgie is de Vlaamse kranten niet vreemd en regelmatig worden we dan ook herinnerd aan de succesvollere teams, spelers en trainers uit het verleden.

53

Fragment 31

«Vermaelen is kapitein, hij is de eerste speler die zijn plaats moet hebben. En Guy Thys zou het vroeger op dezelfde manier gedaan hebben (lacht). Vermaelen is in mijn ogen de beste en heeft op die positie iets meer ervaring in de nationale ploeg.

(«Vermaelen is kapitein», HLN, 31 mei, p. 25)

Fragment 32

Noem het gerust de sfeer van de grote dagen. Want hoe lang was het ondertussen geleden dat de Belgische fans nog zo massaal de polonaise vormden, ook al vóór de match? De vorige keer dat de straten rond de Heizel zo op hun kop werden gezet, was in 2002. Toen keerde de nationale ploeg terug van het WK in Japan en Zuid-Korea, na een eervolle nederlaag tegen Brazilië, en werden de spelers op de bond onthaald als helden.

(SFEER VAN DE GROTE DAGEN, HLN, 4 juni, p. 29)

Fragment 33

Toch. Mirakels in het voetbal bestáán. Georges Leekens is nu eenmaal een heler van ongeeslijk zieken, zie maar wat hij ‘als bij wonder’ presteerde tijdens de WK campagne in 1997. Zo maakten vele teams van Leekens ook vele goals: in de kluts, met een carambole. Dat je je afvroeg: 'Hoe bestáát het?'

(Carambole, HLN, 7 oktober, p. 26)

Fragment 34

De laatste keer dat België van Duitsland won (2-0), was in 1954. Rik Coppens bracht de regerende wereldkampioenen de wanhoop nabij in deze oefenwedstrijd. De Rode Duivels werden in die periode uitgeroepen tot ‘de wereldkampioenen van de vriendschappelijke interlands’.

(Rik Coppens zette Duitsers een neus, HNB (Sportwereld), 11 oktober, p. 10)

Fragment 35

Praat tegen Dominique Saeys over haar grootvader en ze begint te glimmen van trots. Dat deed ze ook vorige week vrijdag toen in het verslag van België-Kazachstan terloops de naam van Louis Saeys viel, als laatste spits ooit die de Duitse doelman in eigen land te grazen nam. Dat was in 1910 in Duisburg. Uitslag: 0-3 voor België. Saeys scoorde twee keer en was de held van het land.

(1910: Louis Saeys scoorde laatste Belgisch doelpunt in Duitsland, HNB (Sportwereld), 11 oktober, p. 11)

54

Fragment 36ssende momenten

Als de Belgen de EK-barrages willen halen, moeten ze zorgen voor een ware stunt. Een stunt die zeker zou thuishoren in dit rijtje van de vijf opmerkelijkste resultaten van de Rode Duivels op momenten dat het alles of niets was.

BELGIË-SPANJE 2-1 Dubbelslag van Devrindt 23 februari 1969 Om zich na zestien jaar wachten nog eens te kunnen plaatsen voor een WK moest België op weg naar Mexico 1970 winnen in zijn voorlaatste match tegen Spanje. Een aartsmoeilijke opdracht, dat was duidelijk. Maar in Luik konden de Belgische amateurs tegen de Spaanse profs rekenen op Johan Devrindt. De aanvaller van Anderlecht scoorde twee keer tegen de Spanjaarden. Doelpunten: 32’ Devrindt 1-0, 76’ Devrindt 2-0, 77’ Asensi 2-1 België: Trappeniers, Heylens, Jeck, Dewalque, Thissen, Van Moer (50’ Dockx), Polleunis, Semmeling, Devrindt, Van Himst, Puis

SCHOTLAND-BELGIË 1-3 De stunt van Swat Van der Elst 19 december 1979 Op een grauwe decemberavond speelden de Belgen op Hampden Park in Schotland voor 40.000 fans hun afsluitende kwalificatiematch voor het EK van 1980. De opdracht was toen net als vanavond even duidelijk als lastig: winnen. De beresterke Duivels deden dat met verrassend veel verve. Na een halfuur stond het al 0-3 dankzij goals van de 19-jarige debutant Vandenbergh en twee keer Swat Van der Elst. België sloot zijn groep als leider af. Doelpunten: 18’ Vandenbergh 0-1, 23’ Van der Elst 0-2, 28’ Van der Elst 0-3, 55’ Robertson 1-3 België: Custers, Gerets, Meeuws, Millecamps, Martens, Van der Elst, Van Moer (49’ Plessers), Vandereycken, Cools, Vandenbergh (73’ Dardenne), Ceulemans

NEDERLAND-BELGIË 2-1 Legendarische kopbal van Grün 20 november 1985 België verloor de terugmatch in de barrages voor het WK van 1986 dan wel met 2-1 van Oranje maar dat volstond na de eerdere 1-0-thuiswinst voor een ticket voor het WK. De even belangrijke als legendarische Belgische goal werd gescoord door Georges Grün. Doelpunten: 60’ Houtman 1-0, 72’ De Wit 2-0, 85’ Grün 2-1 België: Pfaff, Gerets, Broos, Clijsters, De Wolf, F. Van der Elst (75’ Veyt), L. Van der Elst (47’ Grün), Vandereycken, Vercauteren, Ceulemans, Desmet

SOVJET-UNIE-BELGIË 3-4 (N.V.) Het wonder van Leon 15 juni 1986 Het WK van 1986 was voor de Rode Duivels in mineur begonnen. De groep van coach Guy Thys leek verdeeld en raakte maar met moeite door de groepsfase. In de 1/8ste finale wachtte met de Sovjet- Unie een absolute grootmacht. Niemand gaf een cent om de Belgische kansen, maar de Rode Duivels bleken een afspraak te hebben met de geschiedenis. Na een heroïsch duel in Leon haalden de Belgen het met 3-4 na verlengingen. Doelpunten: 27’ Belanov 1-0, 56’ Scifo 1-1, 70’ Belanov 2-1, 77’ Ceulemans 2-2, 102’ Demol 2-3, 110’ Claesen 2-4, 111’ Belanov (pen) 3-4 België: Pfaff, Gerets (112’ L. Van der Elst), Demol, Grün (99’ Clijsters), Vervoort, Renquin, Scifo, Vercauteren, Ceulemans, Claesen, Veyt

BELGIË-RUSLAND 3-2 Geen woorden maar daden 14 juni 2002 De laatste keer dat de Belgen erbij waren op een groot tornooi was op het WK van 2002 in Japan en Zuid-Korea, bijna tien jaar geleden. De start was dramatisch met gelijke spelen tegen Japan en Tunesië. De aanloop naar de laatste groepsmatch tegen Rusland werd bovendien verstoord door verhalen over spelers die uitgekeken waren op bondscoach Waseige, gevolgd door een persstop. Maar net toen reageerden de Duivels met daden in plaats van woorden. Walem, Sonck en Wilmots zorgden voor 3-2-winst en een plaats in de 1/8ste finales, waar Brazilië met de hulp van ref Prendergast te sterk bleek. Doelpunten: 7’ Walem 1-0, 52’ Beschastnykh 1-1, 78’ Sonck 2-1, 82’ Wilmots 3-1, 88’ Sychev 3-2 België: De Vlieger, Peeters, Van Buyten, De Boeck (92’ Van Meir), Van Kerckhoven, Verheyen (78’ Simons), Vanderhaeghe, Walem, Goor, Wilmots, M. Mpenza (70’ Sonck)

(Toen deden de Duivels het wel, HNB (Sportwereld), 11 oktober, p. 12) 55

Een veel terugkerende verwijzing is die naar het WK 2002, het laatste grote toernooi waarop België aanwezig was. Er wordt dan ook meestal teruggekeken naar de succesvolle periodes van de nationale ploeg en vaak wordt de huidige ploeg daar dan aan gespiegeld. In die optiek plaatsen we ook de verwijzing naar de WK-kwalificatiecampagne van 1997 (fragment 33), waarin de nationale ploeg ook geleid werd door Georges Leekens. Het is een niet zo verre herinnering aan een betere tijd, waarbij stilletjes gehoopt wordt dat die geschiedenis zich kan herhalen. Vandaar dat in de aanloop naar de wedstrijd in Duitsland ook zo duchtig aan die geschiedenis gerefereerd wordt en respectievelijk de laatste overwinning tegen Duitsland (fragment 34) en de laatste overwinning in Duitsland (fragment 35) in beide onderzochte kranten uitgebreid opgegraven wordt. Het is een nostalgische vlucht in oude successen, want het ziet er op dat moment niet naar uit dat ze nog snel herhaald zullen worden. Ook Guy Thijs, die in fragment 31 genoemd wordt, is zo’n herinnering. Thijs was de bondscoach van de Rode Duivels in de jaren ’80. België haalde in dat decennium zijn beste resultaten met een EK-finale in 1980 en de halve finale op het WK in 1986. Die periode geldt in de Belgische sportpers nog steeds als dé referentie en het hoeft dan ook niet te verbazen dat drie van de wedstrijden die in fragment 36 beschreven worden uit die periode dateren.

Natuurlijk wordt er ook regelmatig verwezen naar het recente verleden, de periode na 2002. Die verwijzingen bespreken we in het volgende hoofdstuk, omdat ze op thematisch vlak beter aansluiten bij de representatie van de huidige Rode Duivels dan bij de nostalgische verwijzingen die we net bespraken. We willen dit hoofdstuk afsluiten met de vaststelling dat het nationalistische discours in de Vlaamse sportpers nog een vrij braaf discours is. Het nationalisme dat we in onze analyse tegenkwamen, vervalt niet in openlijke agressiviteit en chauvinisme, zoals dat bijvoorbeeld in de Britse tabloids wel eens gebeurt (Maguire, Poulton & Possamai, 1999; Garland & Rowe, 1999). Het Belgisch sportnationalisme is vooral gericht op het verenigen van de Belgen, zoals ook Colpaert (2009) vaststelde. Het resulteert in artikels zoals in fragment 37, die vol staan met alle mogelijke verwijzingen naar nationale eenheid die we eerder al aanhaalden, verwijzingen naar Belgische symbolen, tot zelfs een Franstalige uitdrukking. Het beeld wordt opgehangen van een verenigde natie en de lezer wordt persoonlijk aangesproken, aangespoord om zich in dat enthousiasme onder te dompelen. Dat is het belangrijkste thema.

56

Fragment 37

DE NATIE GELOOFT

De bondscoach noemt dit «de belangrijkste interland van de laatste tien jaar», prins Filip wordt aangekondigd, net als Milk Inc., 25.000 Facebookvrienden mobiliseren zich om één langgerekte file in Vlaanderen te organiseren, Goedele haalde de mama’s van Vossen en Vermaelen in haar uitzending, alle nieuwsberichten op radio en tv berichten al twee weken over de nationale ploeg en de voetbalbond had een Heizel kunnen vullen met 300.000 mensen - zóveel aanvragen waren er. Het is van het WK 2002 geleden, bijna tien jaar dus, dat de Rode Duivels nog eens een interland spelen met de aandacht en de onvoorwaardelijke steun van een volledig land. De cafés bestellen best extra vaten en de grote schermen, bijvoorbeeld op de Kouter in Gent, zullen immens populair zijn. Eén land, één ploeg, één doel: winnen van Turkije en zo de deur naar het EK van volgende zomer op een kier zetten.

POLONAISE

De Rode Duivels spelen vanavond niet eens een WK-wedstrijd aan de andere kant van de wereld. Neen, België-Turkije is ‘hooguit’ de zevende kwalificatiewedstrijd in het kader van het EK 2012 in Polen en Oekraïne. En toch is die zo speciaal. Gedurende nagenoeg een decennium zakten de Rode Duivels alsmaar dieper weg in de vergeetput van het internationale voetbal. De uitzege in Oostenrijk gooide evenwel het juk van onze schouders. In Wenen kon de nationale ploeg opnieuw een belangrijke interland winnen. Ineens ging een land weer geloven. De polonaise werd gedanst, het was niet langer een beschamende oneer om je te outen als supporter van de Rode Duivels. De nationale ploeg is een aanzwellende golf van enthousiasme en hoop. Frank Deboosere voorspelt vandaag 25 graden, en de voetbalbond vraagt de mensen om vroeg naar het stadion te komen. Het wordt een lange avond aanschuiven, bumper aan bumper, tussenduizenden en duizenden fans, zomers uitgedost, met de driekleur op de wangen geschilderd. Georges Leekens belooft u niet te ontgoochelen: «De spelers zullen voetballen met Sturm und Drang. We doen er alles aan om de euforie bij de supporters niet te beschamen - het moet één grote symfonie worden.» Aan een ontgoocheling durven wij niet te denken. Prins Filip moet op de banken, samen met een volle Heizel. Goedele moet juichen, de Kouter moet exploderen en 25.000 wagens moeten straks toeterend het land doorkruisen. Het trouwfeest morgen van Nicolas Lombaerts en Steven Defour moet overgoten worden met champagne. Georges Leekens moet Guus Hiddink van zijn Turkse troon stoten. Het moet één nationaal voetbalfeest worden. Tous ensemble.

(DE NATIE GELOOFT, HLN, 3 juni, p. 23)

5 Stereotypering

5.1 België

We haalden daarnet aan dat de verwijzingen naar het recente verleden van de Rode Duivels thematisch beter aansluiten bij de representatie van de huidige ploeg (zie supra). Fragment 38 illustreert wat we daarmee bedoelen.

57

Fragment 38

BELGIË MIST VIJFDE EINDTOERNOOI OP RIJ

EK 2004 België is onder de nieuwe bondscoach Aimé Anthuenis ingedeeld in een groep met Kroatië, Bulgarije, Estland en Andorra. De campagne begint met een valse noot: Bulgarije legt in Brussel de zwaktes van België bloot (0-2). Ons land herpakt zich met zeges in Andorra en Estland, maar de trip naar Kroatië verloopt catastrofaal. De debuterende doelman Francky Vandendriessche slikt vier tegentreffers. De Rode Duivels missen een leidersfiguur – was na het WK 2002 gestopt. België herpakt zich met 2-2 op Bulgarije en thuiswinst tegen Kroatië. De Duivels doen ook hun plicht in de laatste groepswedstrijd tegen Estland (2-0), maar zijn afhankelijk van Kroatië, dat niet mag winnen van Bulgarije. Helaas gebeurt dat wel: België strandt op plaats drie.

WK 2006 België zit in een groep met Spanje, Servië, Bosnië, Litouwen en San Marino. Anthuenis ziet de Rode Duivels de campagne meteen met een domper starten door een mager 1-1-gelijkspel thuis tegen Litouwen. Ook uit in Spanje raapt België niets: de frustratie is groot na de 2-0-nederlaag met uitsluitingen voor Deflandre en Goor (wegens spuwen), Kompany krijgt kritiek voor fouten bij de tegengoals. Thuis tegen Servië volgt daarop al een cruciale match, maar ook nu gaat België desastreus de boot in met 0-2. «Het WK is al voorbij», beseft Anthuenis na de 1 op 9. Winst thuis tegen Bosnië en een zwaarbevochten 0-0 in Servië doen de hoop even opflakkeren, maar de campagne is definitief voorbij na 1-0-verlies in Bosnië en 0-2-verlies thuis tegen Spanje.

EK 2008 Het tijdperk van bondscoach René Vandereycken breekt aan, met een druk programma in groep A tegen Portugal, Polen, Servië, Finland, Kazachstan, Armenië en Azerbeidzjan. Vandereycken ziet zijn opdracht meteen ondermijnd door een schamel vertoon thuis tegen voetbaldwerg Kazachstan (0-0). Tactisch klopt er niets. België zou in de campagne tegen de ‘kleintjes’ Armenië en Azerbeidzjan daarna wel nog de schijn hooghouden, maar uit in Servië (1-0), thuis tegen Polen (0-1), uit in Portugal (4-0) – de match die doelman Stijn Stijnen had doen leven door zijn uitspraak om Cristiano Ronaldo hard aan te pakken – en uit in Finland (2-0) komt België vaneen kale reis terug. Het kalf is al snel verdronken. Enkel de 3-2-winst tegen Servië thuis is een lichtpunt.

WK 2010 Vandereycken overleefde een stemming over een tweede ambtstermijn. De tegenstanders heten Spanje, Bosnië, Turkije, Estland en Armenië. België start hoopvol met een 3-2-zege tegen Estland en een knap punt in Turkije (1-1). Ook thuis tegen Armenië laten de Duivels geen steek vallen. Keerpunt is de thuismatch tegen Spanje. België speelt super, maar na een jeugdzonde van Fellaini en een late tegengoal is het weer ‘net niet’: 1-2. België gooit tegen Bosnië thuis (2-4) en uit (2-1) zijn kwalificatiekansen te grabbel: het lot van Vandereycken is bezegeld. Onder interimaris Frank Vercauteren ledigen de Rode Duivels de kelk tot op de bodem met een ontluisterende nederlaag in Armenië. Ook het minibewind van levert niet veel heil op met verlies in Estland

EK 2012 Een nieuwe start, nieuwe hoop. De talentvolle generatie Rode Duivels telt al wat jaartjes meer en de aanpak van Georges Leekens slaat aan. De groep oogt niet makkelijk met Duitsland, Turkije, Oostenrijk, Azerbeidzjan en Kazachstan. België komt voetballend veel beter voor de dag dan in de vorige campagnes, maar het boet zwaar voor ‘individuele’ blunders of fouten, zoals Van Buyten tegen Duitsland (0-1), domme overmoed in de spectaculaire match tegen Oostenrijk (4-4), een te vermijden rode kaart voor Kompany uit in Turkije (3-2) en een gemiste penalty van Witsel thuis tegen Turkije (1-1). Uiteindelijk moest België op de slotspeeldag in Duitsland stunten om zich alsnog te plaatsen voor de barrages, maar die mirakelzege bleef dus uit.

(BELGIË MIST VIJFDE EINDTOERNOOI OP RIJ, HLN, 12 oktober, p. 28)

58

Na 2002 worden de campagnes van de Rode Duivels gekenmerkt als één lange reeks teleurstellingen, magere resultaten, desastreuze nederlagen, dompers en schamele vertoningen. Het recente verleden wordt dan ook vooral aangehaald als een waarschuwing of om een nieuwe teleurstelling te plaatsen, en de nationale ploeg wordt vaak gedefinieerd door haar tekortkomingen. Die focus helpt ons een beeld te schetsen van wat een Belgische ploeg volgens de Vlaamse pers zou moeten zijn. We kunnen immers ook iets definiëren aan de hand van wat het niet is. Fragment 38 geeft ons al een paar inzichten. Het valt ons op dat de zwakke resultaten vaak aan het team zelf verweten worden. Het is niet zo dat België niet goed genoeg is om zich voor een EK of WK te kwalificeren, maar dat de ploeg zichzelf de das om doet door tactische missers, individuele blunders en jeugdzondes. Die zorgen ervoor dat de Rode Duivels regelmatig er niet in slagen om inferieure tegenstanders te verslaan. De conclusie is dan meestal ook dat het team te jong, te onervaren en te onvolwassen is, waardoor het altijd ‘net niet’ is.

Fragment 39

We hebben iedereen getoond dat die kleine Belgskes ook kunnen voetballen. Ik denk niet dat één team in deze kwalificatie zó offensief durfde spelen op het veld van het nummer drie in de wereld. We waren echter te jong en te onervaren om een zege uit de brand te slepen.

(«In Brazilië zullen we klaar zijn», HLN, 12 oktober, p. 24)

Fragment 40

Het is niet omdat wij nu allemaal in de ploeg staan bij een Europese topclub dat we in één klap plots veel matuurder zijn. We missen 5 of 6 jaar aan ervaring op onze teller. Hadden we die wel gehad, dan hadden we in deze campagne zeker vier of vijf punten meer. Deze situatie zal pas over enkele seizoenen veranderen.

(‘Het raakt afgezaagd, maar we missen ervaring’, HNB (Sportwereld), 3 september, p. 4)

De Rode Duivels zijn dus nog jong, maar wel getalenteerd, zoals in fragment 40 aangegeven wordt. Bijna alle spelers spelen in Europese topcompetities, sommigen zelfs bij echte topclubs. Er wordt dan ook vaak gesproken over een uitzonderlijke generatie.

Fragment 41

Turkije is nu het duel om te weten waar België écht staat. Oostenrijk was een goede waardemeter voor het België van vroeger, maar eerlijk: met onze huidige spelers vind ik ons tien keer superieur aan Oostenrijk. Individueel hebben we spelers van wereldklasse. Lang geleden dat België nog zo veel offensieve weelde had.

(«WE MOGEN WEER DROMEN», HLN, 3 juni, p. 27)

59

Fragment 42

Over het talent van deze lichting Rode Duivels is al veel gezegd en geschreven. Als het louter op voetballen aankomt, is dit ongetwijfeld één van de beste generaties die ons land de voorbije decennia voortbracht. Maar er blijft iets ontbreken.

(Niet slim, niet rijp genoeg, HLN, 3 september, p. 26)

Een talentvolle generatie dus, maar nog te jong en te onervaren. Maar hoe manifesteert zich dat concreet? De frequentie van individuele blunders zijn een eerste consequentie van die onvolwassenheid die we al aanhaalden. Voor de andere manifestaties is de wedstrijd in Azerbeidzjan een interessante case. Azerbeidzjan is niet bepaald een voetbalgrootheid en eindigde als voorlaatste in de kwalificatiepoule. De verwachting was dan ook dat de Rode Duivels makkelijk zouden winnen, maar de wedstrijd eindigde op een teleurstellend gelijkspel (1-1).

Fragment 42

Collectief moet je een knop omdraaien en de zaak afmaken. Het stoort mij dat we te veel aandacht hadden voor de schoonheid van het spel, in plaats van de zaak af te maken.

(«Hakjes passen pas als het 0-3 is», HLN, 3 september, p. 26)

Fragment 43

In de eerste helft was het nochtans goed. We creëerden mogelijkheden met goeie combinaties en eigenlijk had het 0-3 moeten staan bij de rust. Simon Mignolet had een rustdag in zijn goal. Zeker in de tweede helft zijn we echter veel te laks omgesprongen met de kansen.’ ‘We begonnen met overstapjes en hakjes en dat moet je niet doen. Op zulke momenten moeten we niet met spektakel bezig zijn. Als je zeven of acht scoringskansen de nek omwringt dan weet je dat Azerbeidzjan ook wel eens een kansje zal krijgen. En natuurlijk scoren zij dan.

(Leekens: ‘Veel te laks omgesprongen met kansen’, HNB (Sportwereld), 3 september, p. 5)

Na de wedstrijd werd de nadruk wel heel erg gelegd op het frivole spel als voornaamste oorzaak van het puntenverlies. In de eerste plaats door de bondscoach, maar ook door enkele spelers en ook de pers sprak die analyse zeker niet tegen. Het werd gezien als een teken van nonchalance. Niet toevallig wordt in fragment 43 het woord ‘laks’ gebruikt. Een andere uitdrukking die voor het spel van de Rode Duivels werd gebruikt was ‘gallery play’. Daarmee wordt de spelers verweten dat ze eerder aandacht hadden voor het oog, de schoonheid van het

60

spel, dan het resultaat, zoals dat ook in fragment 42 gedaan wordt. De Belgen moeten ‘zakelijk’24 zijn. Klinische efficiënte wordt dan ook hoog ingeschat.

Fragment 44

Georges Leekens legde gisteravond de vinger op de wonde door zijn ontgoocheling uit te spreken over de ‘gallery play’ die zijn Rode Duivels bij 0-1 meenden te moeten opvoeren. Wie dat doet in plaats van een match koudweg af te maken, is niet slim en rijp genoeg om zich te kwalificeren voor een groot toernooi. Pas als die les tot de spelers doordringt, maken de Rode Duivels een grote kans om zich te kwalificeren voor het WK van 2014 in Brazilië

(Niet slim, niet rijp genoeg, HLN, 3 september, p. 26)

Het is opvallend hoe telkens de gebreken van de Rode Duivels teruggekoppeld worden naar diezelfde thema’s: niet rijp genoeg, niet volwassen genoeg. Daar komt nu ook ‘niet slim genoeg’ bij. Intelligentie is dan ook een noodzakelijke eigenschap om wedstrijden te kunnen winnen, en dat ontberen de Rode Duivels blijkbaar.

Fragment 45

We hebben het er op deze plaats al vaker over gehad: er zit te weinig spelintelligentie in deze groep. De grote letters op het tactische bord werden vergeten. Alweer.

(Balans niet positief, HNB (Sportwereld), 12 oktober, p. 2)

Het valt op dat ‘intelligentie’ slechts een dekmantel is voor een andere term. Intelligentie blijkt voor de Vlaamse voetbalpers vooral te wijzen op het volgen van de tactische richtlijnen van de trainer. Discipline, met andere woorden. We merken dan ook dat discipline een traditionele eigenschap is van de succesvolle Belgische teams en dat de Belgen ze nog altijd hoog in het vaandel dragen.

Fragment 46

Consequentie, discipline en in dienst van het collectief. Georges Leekens strooide drie weken geleden met die begrippen om de drie wedstrijden schorsing voor Eden Hazard te verklaren. De bondscoach pikte het niet dat de 20-jarige Speler van het Jaar in Frankrijk na zijn vervanging tegen Turkije achteloos een hamburger was gaan eten achter het stadion terwijl de wedstrijd nog bezig was.

(Leekens haalt Hazard nu al terug, HNB (Sportwereld), 26 augustus, p. 11)

24 «Zakelijker zijn», HLN, 3 september, p. 27 61

Discipline is zo belangrijk in het Belgische voetbal omdat de nadruk er vooral op het collectieve ligt. Individuele spelers zijn niet belangrijk, enkel het team telt. Uitdrukkingen als ‘zich wegcijferen voor het team’ of ‘het team gaat voor alles’ zijn dan ook gemeengoed in de Vlaamse pers. Dat er zoveel kritiek kwam op de ‘gallery play’ van de Rode Duivels na het gelijkspel in Azerbeidzjan, komt dan ook deels omdat het in België schijnbaar niet zo belangrijk is om goede voetballers te hebben: het voornaamste is dat de ploeg resultaten haalt, op welke manier ook.

Fragment 47

De aanloop naar de interland tegen Turkije staat al van dag 1 in het teken van de vraag of de beste speler van de Franse competitie vrijdag aan de aftrap staat. Gisteren voegde Hazard zich bij de groep, maar hem zien deden we niet – hij bleef in het hotel. «Ik heb slechts één vedette, en dat is het team», klonk Georges Leekens.

(«HET TEAM IS MIJN VEDETTE», HLN, 31 mei, p. 23)

Fragment 48

Leekens maakt van circusartiesten topvoetballers die niet leven, denken en handelen naar hun individuele kwaliteiten, maar naar de collectieve behoeften van het elftal. De basisplaats van Eden tegen Turkije komt er niet omdat Leekens rotsvast gelooft dat de jongen de les heeft opgepikt, maar omdat Moussa Dembélé geblesseerd uitvalt. Hazard is een vraagteken, voor de bondscoach, voor zijn medemaats, en voor ons. Begrijpt Eden dat hij de Turkse linksachter Birinci en/of rechtsachter Sabri niet uit het oog mag verliezen? Of denkt Eden dat het hof hem alleen toebehoort?

(Eden, HLN, 3 juni, p. 24)

Fragment 49

‘Het is logisch dat Romelu meer ballen krijgt, hier ligt het niveau gewoon hoger’, zegt Witsel. ‘Bij de Rode Duivels zitten veel meer creatieve spelers dan bij de meeste clubs. Maar die creatieve spelers werken wel in dienst van het collectief. Dat is een ideale situatie voor Romelu.’

(‘De beste sfeer ooit’, HNB (Sportwereld), 27 mei, p. 9)

Fragment 50

We hebben heel veel technisch vermogen. Hazard, Mertens, Dembélé... zijn klassespelers. Maar soms willen ze nog te veel hun individueel nummertje opvoeren. Tegen Kazachstan zijn die mannen niet te stoppen, maar tegen toplanden als Duitsland is het wat anders. Dat moeten we oplossen door collectiever te denken.

(: ‘Minder tegengoals, meer automatismen’, HNB (Sportwereld), 13 oktober, p. 3)

62

Fragment 51

Het gaat vanavond niet om schoonheid, maar om de drie punten. 'Keep it simple' en ga op dit veld niet lopen met de bal, want dat is een slecht idee. En zorg dat de bal gespeeld is voor je aangevallen wordt.

(WITSEL & MERTENS MOETEN HET DOEN, HLN, 2 september, p. 23)

Voor die resultaten moet het individu dan ook wijken. De matige appreciatie voor ‘mooie’ voetballers blijkt vooral uit fragment 48, waar ze vergeleken worden met circusartiesten. Het past helemaal in het beeld dat we tot nu toe al geschetst hebben: voetballers die het mooi proberen te doen geven blijk van onvoldoende sérieux en winnaarsmentaliteit. Ze spelen voor zichzelf en niet voor de ploeg. ‘Simpel’ voetbal wordt door de Belgen dan ook verkozen boven mooie dribbels, zoals fragment 51 duidelijk maakt. De technisch onderlegde voetballers of creatieve spelers, zoals ze in fragment 49 genoemd worden, waarover de Rode Duivels nu beschikken behoren dan ook niet tot het traditionele recept van de nationale ploeg.

Fragment 52

Wat me helemaal vrolijk maakt, is dat Georges ook tactisch bijgestuurd heeft. Niet enkel power en lange ballen met vooraan twee briesende spitsen, dat vooroordeel moeten we schrappen. Al bij Kortrijk bleek dat Leekens met Kums De Beule, Messoudi en co. de bal liet rondreizen. Snel en tussen de linies. Ook bij de Rode Duivels primeert voetbal. Werkkracht en tactische discipline staan nog hoog in het vaandel, verdedigers moeten in de eerste plaats verdedigen, middenvelders infiltreren, vleugels moeten net zo vlot achteruit als vooruit lopen, maar openingen worden gevonden via de combinatie.

(Georges Leekens, HNB (Sportwereld), 1 juni, p. 10)

Zoals duidelijk wordt, hebben de Rode Duivels een evolutie doorgemaakt. Combineren zit niet echt in het DNA van de Belgen. De speelstijl van de vroegere Duivels was veeleer gebaseerd op ‘power’, fysieke kracht dus. De nadruk op discipline en werkkracht zijn nog relikwieën uit dat tijdperk. ‘Mentaliteit’ is ook zo’n relikwie: de wil om alles voor de overwinning te doen, ‘het kopje ervoor leggen’. Wanneer de nationale ploeg ondermaatse resultaten neerzet, wordt dan ook meestal gewezen naar het ontbreken van die ‘oude’ karakteristieken.

Fragment 53

‘Ontgoocheling’ is veel meer het juiste woord. Ontgoocheling omdat de Rode Duivels nog niet in staat zijn om hun dominantie te spreiden over een hele wedstrijd, en omdat die ene defensieve misser er maar niet uit wil. De ploeg van gisteravond miste venijn, een killermentaliteit. Ogunjimi is Lukaku niet, Fellaini en zijn ellebogen ontbraken, en zélfs Dembélé is een grotere Tijl Uilenspiegel dan Eden Hazard.

(Venijn, HLN, 4 juni, p. 26)

63

Fragment 54

De nationale ploeg is dan toch geen perpetuum mobile. Het kunstwerk is niet af: Leekens moet nóg meer Mac The Knife-gehalte in de ploeg slijpen. Van die Defourtjes hebben we nodig; voetbalgeschoolde kleine gangsters die, zoals in die langgerekte periode van Turks meesterschap, gaan schoffelen en intimideren om het tij te doen keren.

(Venijn, HLN, 4 juni, p. 26)

Fragment 55

Je zag aan de training dat het al zwaarder was’, aldus Leekens. ‘De duels waren feller. Zo moet het. Ik ga er nog een schepje bovenop doen. De wedstrijd tegen de Turken wordt niks voor juffrouwen. Dat besef moet er nog dieper in.

(Leekens: ‘Turkije wordt niks voor juffrouwen’, HNB (Sportwereld), 31 mei, p. 4)

Fragment 56

Wat hij nodig heeft, zijn mannen met het karakter van de Rode Duivels uit de jaren tachtig. Mannen die vuur kunnen maken. Onze internationals vandaag spelen mooi en elegant, maar af en toe moeten ze bij manier van spreken ook eens iemand omver kunnen lopen. Zoals een Van Moer dat indertijd deed. De ploeg van 1980 is nog lang niet terug.

(‘Spelers nodig die vuur kunnen maken’, HNB (Sportwereld), 12 oktober, p. 7)

Soms mogen we dat terugwijzen naar die oude eigenschappen vrij letterlijk nemen, zoals we in fragment 56 zien. Het is zeker niet toevallig dat er naar de jaren tachtig teruggekeken wordt, zoals we daarnet al aangaven. De stijl van die tijd hangt nog altijd als een schaduw over het Belgische voetbal. Vandaar komen de noties dat Belgische voetballers moeten ‘schoffelen en intimideren’, ze moeten hun ellebogen gebruiken, af en toe eens iemand omverlopen. Ze moeten fel in de duels gaan. In de Belgische nationale ploeg is geen plaats voor ‘juffrouwen’. Dat bondscoach Leekens op sympathie kan rekenen, is dan ook niet toevallig. Als voetballer was hij zelf actief in die ‘oude’, succesvolle tijd. Hij was toen een bikkelharde verdediger, met als bijnaam ‘Mac the Knife’, naar het operapersonage dat roofde en moordde. Belgische voetballers moeten dan ook in het bezit zijn van een ‘killermentaliteit’, ze moeten als het ware bereid zijn te doden voor de overwinning, net als Mack the Knife. Het is, zoals we in fragment 54 zien, die mentaliteit die de Belgische ploeg nodig heeft om successen te boeken.

Het zijn die typische Belgische kwaliteiten die ook mede verantwoordelijk zijn voor het discours dat in de Vlaamse pers gevoerd wordt rond Eden Hazard. We hadden het al over het scepticisme in de Vlaamse pers met betrekking tot zijn band met Frankrijk. Natuurlijk is dat 64

niet de enige reden voor de voornamelijk negatieve houding van de Vlaamse pers t.o.v. Hazard. Hij geldt ook als de ultieme belichaming van de ‘nieuwe’ Rode Duivels. Hij is een kleine, technisch vaardige dribbelaar, die het dus niet meteen van zijn fysieke présence moet hebben. Het hoeft niet te verbazen dat de kritieken op Hazard vaak te maken hebben met de klassieke Belgische kwaliteiten die we net uiteenzetten. Het ‘hamburgerincident’, dat al in enkele fragmenten aan bod kwam (zie bijvoorbeeld fragment 46), is daar een voorbeeld van. Toen Hazard in de wedstrijd tegen Turkije gewisseld werd, liep hij de kleedkamer in zonder de trainer te groeten en ging hij nog tijdens de wedstrijd achter het stadion een hamburger eten. Dat werd meteen geïnterpreteerd als Hazard die zich boven de groep zette, niet aan het collectief dacht dus, en Hazard werd geschorst voor drie wedstrijden. We vinden ook nog voorbeelden van de andere typisch Belgische eigenschappen die Hazard ontbeert.

Fragment 57

Ik wil vrijdag winnen, met of zonder Eden. Natuurlijk is hij een speler van topniveau, en net dààrom vraag ik van hem een surplus - het mag niet zijn dat we tegen Turkije met negen spelen.»

Barcelona als voorbeeld

Voilà, daar was ze, die kleine vingerwijzing naar de reden waarom Eden Hazard vooralsnog een twijfelgeval is bij de technische staf van de nationale ploeg: de defensieve opofferingen die Hazard nog iets te vaak laat passeren. In Frankrijk komt hij daar nog mee weg, niet in het internationale topvoetbal.

(«HET TEAM IS MIJN VEDETTE», HLN, 31 mei, p. 23)

Fragment 58

Vincent Kompany wordt elders op deze pagina’s het uithangbord en het geweten van de Rode Duivels genoemd. Eden kan dat ook zijn. Eén Turk passeren, twee Turken, drie Turken, het mag, als hij bij balverlies maar wil terugplooien.

(Eden, HLN, 3 juni, p. 24)

Fragment 59

Per wedstrijd ben je als speler drie minuten in balbezit. Dan moet je iets met de bal doen. Het kan niet dat je de overige 87 minuten niet terugloopt om te verdedigen. Dat eis ik van elke speler

(WAT ZEGGEN DE KENNERS?, HNB (Sportwereld), 24 mei, p. 5)

65

Fragment 60

Lag met een balrecuperatie aan de basis van de 1-0. Beperkte zich nadien tot de occasionele flits en alibi- verdedigen. Van zijn talent wordt meer (te veel?) verwacht. Ontgoocheld vervangen.

(SPELERSBEOORDELING, HNB (Sportwereld), 4 juni, pp. 4-5)

De meest gehoorde klacht aan het adres van Hazard is dat hij zijn verdedigende taken onvoldoende uitvoert. We zien daarbij zo goed als hetzelfde verhaal als dat er ook rond het hamburgerincident verteld werd: Hazard denkt enkel aan zichzelf en niet aan het collectief. Dat verhaal wordt hier echter uitgebreid. Hazard is ook nog eens lui en dat botst met de hardwerkende mentaliteit die van de Belgen verwacht wordt. Vooral fragment 60 onthult die gedachtegang in de Vlaamse pers. Hazard ‘beperkte zich’ tot ‘alibiverdedigen’ en de ‘occasionele flits’. Hazard verdedigde dus wel mee, maar deed dat niet al te serieus en hij maakte wel goede acties, maar slechts af en toe; het grootste deel van de wedstrijd modderde hij maar wat aan. Dat die acties dan ook nog eens gekoppeld worden aan een actief werkwoord als ‘zich beperken tot’ impliceert dat Hazard dit alles bewust deed: hij koos ervoor om die wedstrijd niet veel te brengen. Die luiheid beperkt zich bovendien niet tot de wedstrijden.

Fragment 61

Eén van de doornen in het oog van bondscoach Georges Leekens en vooral zijn assistent Marc Wilmots was de geringe trainingsarbeid van Eden Hazard. De voor de vorige oefeninterland in Slovenië nog disciplinair gestrafte Hazard heeft die les al begrepen. Bij de opwarming en andere oefeningen zorgt hij er alvast voor dat hij niet meer achteraan loopt. ‘Eden weet dat er in het verleden foutjes zijn gebeurd’, zegt Leekens. ‘Nu is alles in orde. De groep heeft hem ook weer aanvaard. Hij weet nu dat hij zijn deel moet bijdragen tot het collectief.’

(Hazard loopt niet meer achteraan, HNB (Sportwereld), 2 september, p. 2)

Ook op training gaat Hazard dus niet voluit. Maar dat is niet alles. Ook voor en na de wedstrijd geeft hij blijk van nonchalance of zelfs desinteresse. Zo meldt HLN na de wedstrijd tegen Turkije dat Hazard er ‘toch niet echt ontgoocheld uitzag’25. Ook toen Hazard voor de wedstrijd in Duitsland de eerste keer het stadion binnenkwam, werd zijn gedrag als ‘nonchalant’ omschreven (zie fragment 12). Ook ‘hautain’ is een omschrijving die schijnbaar wel eens gebruikt wordt voor het gedrag van Hazard.

25 VERVANGEN HAZARD PRAAT LIEVER NIET, HLN, 4 juni, p. 27 66

Fragment 62

Hazard blijft onder alle omstandigheden wel cool. (lachje) «Dat is Eden Hazard. Zoiets kan goed zijn, anderen zien hem misschien dan als nonchalant of hautain. Maar zo is Eden zeker niet. Eden stresst gewoon niet snel.

(«Iedereen gunt Eden topmatch», HLN, 1 juni, p. 28)

Al de gebreken van Hazard en zijn gedrag worden telkens teruggekoppeld aan datzelfde thema dat ook voor de hele ploeg geldt: onvolwassenheid. Soms wordt het openlijk zo gezegd, zoals in fragment 63.

Fragment 63

Eden Hazard is zonder twijfel de beste voetballer die Georges Leekens ter beschikking heeft, maar zoals een lid van de staf deze week opmerkte: «Eden mist nog de volwassenheid van Vincent.»

(Eden, HLN, 3 juni, p. 24)

Het is in ieder geval een verhaal dat hardnekkig aanwezig is. Zelfs als Hazard goed speelt, wordt hij neergezet als een klein kind. Meestal gebeurt dat op subtiele wijze, met het gebruik van verkleinwoorden of door Hazard te vergelijken met een schoolkind. Ook uitdrukkingen als ‘golden boy’ of ‘wonderkind’ zijn in principe complimenten, maar bevatten ook letterlijk de betekenis van een kind.

Fragment 64

Eden Hazard mag zich opnieuw Rode Duivel noemen. Begin augustus had meester Georges Leekens zijn balorige leerling nog naar de hoek verwezen, maar na een openhartig gesprek – op initiatief van Hazards manager – eerder deze week zijn de plooien gladgestreken.

(«Eden heeft het begrepen», HLN, 26 augustus, p. 32)

Fragment 65

Tussendoor kreeg Eden Hazard een verdiende applausvervanging. Het sterretje van Lille, weliswaar tegen sléchts Kazachstan, dartelde een sublieme partij voetbal. Spichtig in zijn spurtjes, machtig aan de bal, achteloos arrogant in zijn gestes.

(KLAAR VOOR MIRAKEL, HLN, 8 oktober, p. 25)

67

5.2 De tegenstanders van België

Een nationalistisch discours wordt ook gevormd door wat er over andere naties gezegd wordt. Het is immers zo dat een identiteit mede gecreëerd kan worden door een ‘andere’ te definiëren, die bepaalde eigenschappen heeft die niet de onze zijn (zie supra). Daarom is het voor ons ook interessant om te zien hoe de tegenstanders van de Rode Duivels in de Vlaamse pers gerepresenteerd worden. We beginnen onze uiteenzetting met de twee tegenstanders die veruit het minste aandacht kregen: Azerbeidzjan en Kazachstan.

Wat ons het meeste opviel in onze analyse is dat de Azeri’s en Kazachen zelf zo goed als afwezig zijn. Spelers van beide teams worden zo goed als niet vermeld, enkel de bondscoaches komen aan het woord – en dat zijn dan nog respectievelijke een Duitser en een Tsjech. Die paar keer dat Kazachen of Azeri’s wel aanwezig zijn in de verslaggeving, is dat vooral om aan te duiden dat ze toch ‘anders’ zijn dan ons.

Fragment 66

6 juni van dit jaar. Een dag voor de thuiswedstrijd tegen Duitsland (1-3 verlies) kreeg Berti Vogts (64) van de verzamelde Azerbeidzjaanse voetbalpers wc-papier naar het hoofd geslingerd. Vogts haalde er prompt de politie bij om een proces-verbaal op te stellen. ‘We wilden een signaal sturen’, aldus Elcin Jalilov, die samen Ali Sahib van de krant Fanat instond voor deze vreemde actie. ‘Niemand is blij met wat Vogts brengt. Het is de slechtst mogelijke trainer.’ In een niet zo ver verleden waren er ook bij ons journalisten die zo over een Belgische bondscoach dachten. Maar tussen er zo over denken en met wc-papier gooien, gaapt toch nog een gat van beschaving.

(Berti Vogts in vieze papiere, HNB (Sportwereld), 2 september, p. 4)

Fragment 67

Het stadion waar de Rode Duivels vanavond in spelen is genoemd naar de beroemdste en meest gecontesteerde grensrechter ooit. Tofik Bakhramov was de lijnman die in de WK-finale uit 1966 de 3-2 voor de latere wereldkampioen Engeland goedkeurde hoewel de bal niet achter de lijn was geweest. De Zwitserse scheidsrechter Gottfriet Dienst had het niet gezien en consulteerde Bakhramov, die resoluut naar het midden wees. ‘Dat was wel doelpunt’, hield Bahram Bakhramov, zoon van, vier jaar geleden bij het vorige bezoek aan Baku nog altijd vol. Geoff Hurst, de maker van het doelpunt, had intussen toegegeven dat de bal de lijn niet had overschreden. ‘Larie’, zei zoon Bakhramov. ‘Mijn vader is de grootste sportman die Azerbeidzjan ooit heeft voortgebracht.’

(Stadion genoemd naar meest controversiële grensrechter ooit, HNB (Sportwereld), 2 september, p. 5)

68

Fragment 68

De Kazachse journalist was echter traag van begrip en hield aan. Hij stuitte op de humeurigheid van de bondscoach. De vraag was: ‘Kent u de familienamen van de Kazachen dan niet?’ Leekens: ‘Dit is een persconferentie, geen comedy capers.’ Helemaal onbegrijpelijk was zijn ergernis niet want het Engels van de ‘toptolk’ was schabouwelijk. Gelukkig voor haar beschikte ze over andere troeven dan een talenknobbel. ‘Ik ben geen officiële tolk, maar manager bij de bond’, zei de deerne in kwestie, Galina Gojuk. ‘Ik wilde alleen maar helpen. De coach was niet boos op mij, maar op die journalist die maar bleef doorgaan.’ De Kazachse vragensteller, die een bijdrage leverde aan de website van de Kazachse bond, nam de raad van Leekens ter harte en zoog alvast volgende verklaringen uit zijn duim. ‘We hebben wat geblesseerden en ik denk niet dat we zullen winnen’, zegt Leekens in Kazachstan. ‘Ik geef toe dat de match op een gelijkspel kan eindigen.’

(Kazachse pers stuit Leekens tegen de borst, HNB (Sportwereld), 7 oktober, p. 4)

‘Anders’ mogen we dan vooral als ‘minder’ omschrijven. In fragment 66 worden de Azeri’s bijna letterlijk als barbaren omschreven. Er ‘gaapt een gat van beschaving’ tussen ons en hen. Fragment 67 dient als een herinnering aan de sportieve onkunde van Azerbeidzjan: hun nationaal stadion is genoemd naar een scheidsrechter. Geen atleet, maar een scheidsrechter. Zelfs geen hoofdscheidsrechter, maar een lijnrechter, en dan nog een lijnrechter wiens grootste wapenfeit een historische misser is. Dat is dus de grootste sportman die Azerbeidzjan ooit voortbracht, zoals het artikel niet nalaat te benadrukken, zelfs al moet dat met een quote van vier jaar terug. Daarnaast komt Azerbeidzjan ook nog even aan bod wanneer ze op de laatste speeldag tegen Turkije spelen en die wedstrijd ook bepalend is voor het lot van de Rode Duivels, maar ook dan is dat vooral om te suggereren dat Azerbeidzjan de wedstrijd opzettelijk zou verliezen vanwege de historische banden met de Turken. Ze zijn dus niet alleen barbaars en onbekwaam, maar ook niet integer.

De Kazachen vergaat het al niet veel beter. Fragment 68 maakt duidelijk dat zij op dezelfde minachtende houding getrakteerd worden. De Kazachse ‘toptolk’ sprak ‘schabouwelijk’ Engels, ook al zien we daar geen voorbeelden van. Over het Engels van ‘onze’ bondscoach, waar in het artikel wél voorbeelden van staan en dat nochtans ook geen al te hoog niveau haalde, wordt geen waardeoordeel geveld. Daarnaast wordt ook nog eens gesuggereerd dat de ‘deerne in kwestie’ haar positie zeker niet te danken heeft aan haar intelligentie door de verwijzing naar Gojuk’s ‘andere troeven’ in combinatie met de foto van Gojuk die het artikel vergezelt. Ook de Kazachse journalist wordt neergezet als incompetent: hij is traag van begrip en zuigt dan maar een aantal verklaringen uit zijn duim. Net als bij de tolk wordt nog eens benadrukt dat hij voor de Kazachse bond werkt, om nog maar eens aan te tonen hoe incompetent ze daar wel niet zijn.

69

Ook op het veld kunnen Kazachstan en Azerbeidzjan niet op al te veel sympathie rekenen, hoogstens een meewarige reactie. Hun speelstijl wordt niet in positieve termen omschreven. Ze spelen defensief en agressief en de nadruk ligt voornamelijk op hun onkunde.

Fragment 69

De Rode Duivels krijgen bovenop de tegenstander vanavond af te rekenen met de klimatologische omstandigheden– hitte en hoge luchtvochtigheid – én met het archislechte veld van het Tofik Bakhramovstadion. Dat zijn handicaps voor een Belgisch elftal dat wil voetballen, maar de tegenstander op zich zou geen beletsel mogen vormen om de drie punten te pakken. Azerbeidzjan is afgegleden naar de 112de plaats op de FIFA-ranking en werd onlangs voorbij gestoken door godbetert de Faroer Eilanden. Feit blijft wel dat de Azeri’s Turkije met een1-0 zege een hak wisten te zetten in deze groep. Feit is ook dat de Azeri's vooral thuis een agressieve speelstijl hanteren.

(WITSEL & MERTENS MOETEN HET DOEN, HLN, 2 september, p. 23)

Fragment 70

Het is altijd hetzelfde liedje en het is ongelofelijk dat we nog een goal tegen krijgen. Ik moet opletten dat ik niet overdrijf, maar Azerbeidzjan was zeker niet sterk. Het was net niet lachwekkend hoe zij voetbalden, maar wij gingen over tot sambavoetbal.

(‘Azeri’s speelden bijna lachwekkend’, HNB (Sportwereld), 3 september, p. 5)

Fragment 71

Kort na de rust tikte Vincent Kompany de derde Belgische treffer tegen de netten, nadat hun doelman een kopbal van De Camargo had gestuit. In blessuretijd huppelde een Kazach de 4-0 in eigen doel - de dommerik - en benutte een vriend van hem een late penalty (4-1).

(KLAAR VOOR MIRAKEL, HLN, 8 oktober, p. 24)

Fragment 72

Naar het schijnt moest Kazachstan een annonce zetten om aan elf spelers te raken, want dat stelde niets voor. Zelfs een club uit tweede klasse wint daarvan. Het belangrijkste nieuws kwam voor mij dan ook uit Turkije, wat maakt dat wij ons lot weer in eigen handen hebben.

(«De Camargo laten staan», HLN, 8 oktober, p. 28)

Die negativiteit geldt niet zo voor Turkije. Dat is natuurlijk logisch, omdat Turkije nu eenmaal op sportief vlak beter presteert dan Azerbeidzjan of Kazachstan. Toch betekent dat niet dat de beeldvorming van de Turken onverdeeld positief is.

70

Fragment 73

Maar we moeten wel beseffen dat het hier om een tegenstander gaat van een ander kaliber dan Oostenrijk of Azerbeidzjan. Ik ken Turkije als een fysiek sterke ploeg die nooit opgeeft en die de botte bijl durft bovenhalen als dat nodig is. Ook wij zullen met een over-mijn-lijk-mentaliteit het veld moeten opkomen.

(«SCHREEUW ons naar de zege», HLN, 3 juni, p. 26)

Fragment 74

Net als België is ook Turkije een ploeg die het moet hebben van z’n voetballend vermogen. Maar dat wil niet zeggen dat Hiddink z’n jongens vanavond vrank en vrij wil laten combineren. «Turkse spelers doen van nature niets liever dan voetballen, maar het is mijn taak om soms op de rem te staan. Ik wil ze hun creativiteit en spelvreugde niet ontnemen, maar ze moeten soms meer nadenken. Want als we hier naïef komen voetballen, denk ik dat we snel een paar goals om de oren zullen krijgen.»

(«Lot in eigen handen houden», HLN, 3 juni, p. 28)

Fragment 75

De eerste dagen van de voorbereiding zaten de feesten van bij RC Genk na de titel nog in onze benen, maar dat is er nu uit. Ik heb weer een enorme honger. Grote, sterke Turkse verdedigers? Ik ben van niemand bang.

(Ogunjimi: ‘Ik leef mee met Lukaku’, HNB (Sportwereld), 3 juni, p. 4)

De Turkse ploeg wordt neergezet als een mengeling van technisch vernuft en fysieke kracht, zoals bovenstaande fragmenten duidelijk maken. Dat lijkt positief, maar de negatieve kanten van die eigenschappen worden ook belicht. Turkije is een voetballende ploeg, maar dat brengt wel met zich mee dat ze niet genoeg nadenken. Ze zijn dus m.a.w. niet zo slim, zoals fragment 74 aangeeft. De Turken zijn ook fysiek sterk, maar dat betekent ook dat ze af en toe ‘de botte bijl durven bovenhalen’. Die uitdrukking heeft een lichte negatieve connotatie, want ze houdt ook in dat de Turken soms gemeen spelen.

Bij de Turkse fans wordt vooral hun passie benadrukt. Turkse supporters zijn hevige en luidruchtige supporters en door migratie zijn ze bijna overal aanwezig, zo ook in België.

Fragment 76

Enkele dagen voor de cruciale match tegen Turkije vrijdagavond, hebben niet minder dan 23.248 mensen op Facebook toegezegd dat ze bij winst luid toeterend door de straten van hun stad zullen rijden. Om de zege te vieren zoals de Turken dat doen. Initiatiefnemer is de 19-jarige student handelswetenschappen Kobe Van Reppelen uit Genk.

(LUIDE AUTOKARAVANEN ALS DUIVELS WINNEN, HLN, 1 juni, p. 1)

71

Fragment 77

Als er zich dan toch fanatieke Turkse fans zouden aanmelden bij de Belgische vakken van het Koning Boudewijnstadion, kunnen de Turkse Rangers handelend optreden. ‘In 2004 werd er een Turks-Belgische ploeg ingeschakeld, de Turkse Rangers, om te bemiddelen tussen de Turkse supporters en stewards. Vandaag hebben die mensen geen band meer met die ploeg, maar we blijven ze zo noemen. Zij kunnen fans met Turkse attributen bij de Belgische vakken opvangen en eventueel onderbrengen in een kleiner vak dat daarvoor is vrijgehouden.’

(Tientallen pv’s tegen wie tickets op eBay aanbood, HNB (Sportwereld), 31 mei, p. 5)

Die passie staat in contrast met de wijze waarop de Belgen zich gewoonlijk gedragen. Vandaar dat voor de wedstrijd tegen Turkije dan een eerder ludieke actie opgezet wordt om bij een Belgische zege luid claxonnerend door de straten te rijden. Het is een parodie op het stereotype dat wil dat de Turken gewoonlijk zo hun successen vieren. Het bestaan van die actie en de aandacht die ze in de pers krijgt, impliceert dat die praktijk voor de Belgen ongewoon is. Dat er ook een beetje lacherig over gedaan wordt, houdt ook een waardeoordeel in. Bovendien wordt opnieuw benadrukt dat die passie een keerzijde heeft. Het artikel waaruit in fragment 77 geciteerd wordt, suggereert dat er in het verleden al problemen geweest zijn met Turkse supporters en dat er nood is aan een soort ‘dubbelagenten’, een team Turkse Belgen, om de boel onder controle te houden. Daarnaast is ook de onuitgesproken boodschap aanwezig dat de Turken het niet al te nauw nemen met de regels. De passie van de Turken betekent ook dat ze zich snel keren tegen wie niet doet wat ze willen. Zo wordt er bericht over heibel tussen de Turkse pers en Guus Hiddink, omdat die laatste onvoldoende presteerde en iets te nadrukkelijk solliciteerde bij een ander team, wat voor de Turken op verraad neerkwam. Er is ook aandacht voor Mesut Özil, een Duitse Turk die ervoor koos voor Duitsland te spelen en dan ook een ‘verrader’ genoemd werd en gedurende de hele wedstrijd tussen Turkije en Duitsland uitgefloten werd.

Waar de Kazachen en Azeri’s helemaal niet in de verslaggeving voorkwamen, komen de Turken wel zelf in beeld. Maar het valt wel op dat de Turken vooral gedefinieerd worden door hun banden met ‘ons’. De Nederlandse trainer van de Turken, Guus Hiddink, is wellicht diegene die het meest aan het woord komt namens Turkije. Daarnaast worden de Turken in onze analyse vooral gerepresenteerd door ‘Belgische’ Turken: Belgen van Turkse afkomst of Turkse migranten die in België wonen. Een voorbeeld daarvan is Sinan Bolat, de Turkse doelman die in Limburg geboren werd en opgroeide en op dat moment voor Standard Luik uitkwam. Ook Volkan Demirel, de andere Turkse doelman die getrouwd is met een voormalig Miss België, komt aan bod. Beide kranten vroegen de mening van Fuat Capa, een Turks- Belgische trainer die op dat moment coach was van een Turkse eersteklasser. HNB peilde in

72

de aanloop van de wedstrijd Turkije-Duitsland ook naar de verwachtingen bij ‘Turkse Belgen’. Daarbij worden de clichés niet geschuwd en worden die Turkse Belgen toch weer neergezet als een aparte ‘andere’. Dat blijkt deels uit de beroepen van de personen die aan het woord komen. Eerst komt een slager aan het woord. Een neutraal beroep, maar de setting van de reportage is dan ook niet de slagerij, maar wel de moskee. Het tweede artikel behandelt de broer van Sinan Bolat, die een pitabar uitbaat, een stereotypisch Turks beroep. In het derde artikel bevinden we ons in een kapperszaak, maar wel opnieuw in een ‘Turks getinte’ straat en in het laatste artikel komen we terecht in een ‘Turks’ gokkantoor, al is niet meteen duidelijk wat het verschil met een gewoon gokkantoor dan moet zijn. Het is ook opvallend dat nergens een Turkse Belg aan het woord komt die voor België supportert. Het versterkt alleen maar het beeld van de Turken als een aparte gemeenschap binnen onze Belgische maatschappij.

We kunnen ook een aantal stereotypische Turkse eigenschappen afleiden uit de beeldvorming rond Kazim Kazim. Dat is geen Belgische Turk, maar hij krijgt wel speciale aandacht omdat hij geen typische Turk is.

Fragment 78

Terwijl zijn ploegmaats boos zijn omdat de ticketverkoop zo gestuurd werd dat er vrijdag vooral ‘Belgische Belgen’ in het Koning Boudewijnstadion zullen zitten, toont Kazim Kazim begrip voor de aanpak van de KBVB. «In jullie plaats zou ik hetzelde [sic] doen», zegt hij. «Overal waar wij komen, spelen we thuis. In Duitsland, in Zwitserland, in Engeland: altijd hebben wij de meeste fans. Nu zal dat voor de eerste keer anders zijn. Ik vind dat niet leuk, maar het is wel slim van de Belgische bond.» Dat Kazim niet doorsnee is, heeft u wel begrepen. Het begint al bij zijn roots: zijn moeder is Turks- Cypriotische, zijn vader is afkomstig uit Antigua & Barbuda in de Caraïben en zelf is hij geboren in Oost- Londen, als Colin Kazim-Richards. Toen hij voor de Turkse nationale ploeg koos, werd hij verplicht die naam te ‘verturksen’.

(Het Turkse buitenbeentje, HLN, 31 mei, p. 24)

Fragment 79

Meer nog dan de taal maakt het feit dat Kazim geen moslim is hem apart. «Ik geloof wel in een hogere macht, in een god, maar ik heb geen religie», zegt hij. «Religie veroorzaakt volgens mij alleen maar geruzie. Wat ik dan ben? De ene helft van mijn familie is christen ,de andere helft is moslim. Ik ben in het midden tussen de twee gebleven. Dat ligt gevoelig in Turkije, maar ondertussen respecteren ze me. Dat maakt mijn keuze voor Turkije zo mooi: dat het voor hen ook moeilijk was om mij te accepteren en dat het toch gelukt is.»

(Het Turkse buitenbeentje, HLN, 31 mei, p. 24)

De Turken worden vooral gedefinieerd aan de hand van hun taal en hun religie. Fragment 78 toont ook aan dat de Turken ‘anders’ zijn: ze kunnen geen begrip opbrengen voor de

73

beslissing van de Belgische voetbalbond om Turkse supporters enigszins te weren. Kazim Kazim kan dat wel, want hij is geen typische Turk. Dat Kazim Kazim zijn naam moest ‘verturksen’, moet dat onbegrip van de Turken voor ‘ons’ verder aantonen. Een Westerse naam wordt schijnbaar niet aanvaard in Turkije. De taal speelt een belangrijke rol in het identificeren van iemand als Turks. Het wordt hier aangehaald als één van de redenen waarom Kazim Kazim een buitenbeentje is, gesterkt door zijn getuigenis over hoe zijn ploegmaats hem vaak uitlachen omwille van zijn gebrekkige kennis van het Turks. Maar de beslissende factor is religie: alle Turken zijn moslims. In fragment 79 worden de Turken dan ook nog eens afgeschilderd als niet al te verdraagzaam voor andere godsdiensten. De religieuze keuze van Kazim Kazim maakte het moeilijk voor de Turken om hem te accepteren. Dat betekent dus dat niet-moslims in Turkije doorgaans geen respect krijgen en dat de aanvaarding van Kazim Kazim als Turk eigenlijk vrij uitzonderlijk is.

Het land dat nog het positiefst in beeld gebracht wordt, is Duitsland. Dat hoeft niet te verbazen: terwijl Azerbeidzjan, Kazachstan en zelfs Turkije aan de andere kant van Europa liggen, ligt Duitsland wél in het discursieve centrum (O’Donnell, 1994). We merken dan ook dat Duitsers wel regelmatig zelf aan het woord komen. Zo brengen beide kranten bijvoorbeeld een verslag van de wedstrijd Turkije-Duitsland, met in beide kranten reacties van de Duitsers, terwijl enkel HNB een reactie van de Turkse bondscoach publiceerde. Ook de Duitse persconferenties worden vrij uitgebreid gecoverd. Bovendien bemerken we een aantal overeenkomsten tussen de Belgische en Duitse stereotypes.

Fragment 80

De Mannschaft heeft altijd al de klassieke kwaliteiten van fysieke kracht, loopvermogen en mentaliteit gehad, maar nu is daar een serieus stuk techniek aan toegevoegd. Hun klassieke kwaliteiten vind ik nog altijd het meest indrukwekkend, maar met zo’n Özil komt daar een vleugje Spaanse of Nederlandse techniek bij. Daar moet je ook nog hun grote rendement aan toevoegen. De Duitsers hebben gevoel voor efficiëntie, ze hebben weinig kansen nodig om regelmatig te scoren. Aan de andere kant geven ze ook nog eens weinig kansen weg.» «Ze ontwikkelen hun spel op zijn best als ze de tegenstander het gevoel geven dat er iets inzit. De Duitsers schamen zich niet om het initiatief aan de tegenstander te laten en snel om te schakelen. Daarom zijn ze op zijn gevaarlijkst als je in balbezit bent op hún helft. Als je ze daar door balverlies of een verkeerde keuze de kans geeft om snel om te schakelen, heb je een probleem. Dan doen ze wat ze graag doen: lopen zonder bal. Daar zijn zij meester in en zij kunnen het een hele wedstrijd volhouden. Als een speler bij een ander team drie keer gaat lopen en de bal niet krijgt, dan loopt hij de vierde keer niet. De Duitsers blijven dat wel doen, omdat ze er zo voor zorgen dat het veld groot gemaakt wordt en omdat er zo meerdere keuzes zijn om de bal af te spelen. Als er dan één of twee van jouw ploeg niet meelopen met de Duitsers, kom je serieus in de problemen.»

(«Speel zonder diepe spits», HLN, 11 oktober, p. 24)

74

Fragment 81

De Mannschaft heeft immers zoveel meer dan België: een kandidaat-Gouden Bal met Mesut Özil, een topspits met Mario Gomez, een kilometervreter met Sami Khedira, een werelddoelman met Neuer, en ‘Schweini’. De Mannschaft: geslepen, intelligent, verwoestend. Kijk naar de cijfers, om van te duizelen. Daarom: een voetbalwedstrijd duurt negentig minuten en op het eind winnen de Duitsers, tenzij tegen Spanje.

(Cocktail, HLN, 11 oktober, p. 24)

Fragment 82

Das Kampfschwein, in wiens ogen de Bundesliga op hetzelfde niveau prijkt als de Premier League, weet dat Duitsers meer zijn dan alleen de opgetelde som van de talenten. Hun grootste kracht ligt in hun mentaliteit. ‘De cultuur van de overwinning is hun drijfveer. En een onwrikbaar geloof in werkkracht en de wil om zichzelf te overtreffen. Dat is geen arrogantie, het is een instelling die al lang in hen is verankerd. Een speler in de Bundesliga kan ook niet vals spelen. Het publiek aanvaardt niemand die zoveel geld verdient en niet het maximale geeft.’

(Wilmots: ‘Neuer is buitenaards wezen’, HNB (Sportwereld), 10 oktober, p. 5)

Fragment 83

Protoype van de boomlange en oerdegelijke Duitse verdediger die na een nochtans middelmatig seizoen 2010- 2011 Werder Bremen voor Arsenal ruilde.

(DE VERMALEDIJDE 11 VAN DUITSLAND, HNB (Sportwereld), 11 oktober, pp. 8-9)

Fragment 84

Duitsland zette zijn kwaliteiten nog een paar keer goed in de verf. Hun verticale spel was superieur: de omschakeling ging zo snel en was zo zuiver dat het elke keer pijn deed. Bovendien gaven ze achterin nauwelijks iets weg. Die ploeg maakt gewoon geen fouten. Tel daar het enorme loopvermogen van de hele ploeg en de extra klasse van Özil bij op en je hebt een ploeg van wereldklasse. Wat ze gisteren getoond hebben, was nog niet van het niveau van wat ze in Zuid-Afrika hebben laten zien, daar waren ze nog beter, maar toch: Duitsland is duidelijk veel meer een machine dan België. Het doelpunt van Fellaini was niet meer dan een eerredder. Het verschil met de wereldtop is nog groot.

(«VERSCHIL MET WERELDTOP NOG GROOT», HLN, 12 oktober, p. 26)

De kwaliteiten van de Duitsers liggen, volgens de Vlaamse pers, vooral op het fysieke en mentale vlak. De Duitsers beschikken over de kwaliteiten die ook zo geapprecieerd worden in een Belgische speler: kracht, loopvermogen, mentaliteit en efficiëntie. We merkten wel dat de huidige Rode Duivels deze kwaliteiten onvoldoende bezitten, wat maakt dat er vaak met bewondering over Duitsland gesproken wordt. Duitsland wordt dan wel eens naar voor geschoven als het te volgen voorbeeld voor de Belgen. Interessant is ook dat Duitsland zijn

75

‘klassieke’ kwaliteiten uitgebreid zag worden met ‘een vleugje Spaanse of Nederlandse techniek’. Het past perfect in het stereotypische beeld van de Duitsers dat we in ons theoretisch luik al schetsten (zie supra26). Ze zijn een degelijke machine, fysiek sterk, geslepen en intelligent, maar wel saai. Technisch verzorgd voetbal is normaal gezien niet voor hen weggelegd, dat is eerder een zuiders kenmerk, vandaar de verwijzing naar ‘Spaanse techniek’. Maar bovenal bezitten ze een enorme mentale kracht, de wil om boven alles te winnen en een groot zelfvertrouwen, grenzend aan arrogantie, en zijn ze klinisch efficiënt. Vandaar dat ook in onze analyse een paar keer de quote van de Engelse ex-voetballer Gary Lineker bovengehaald wordt: ‘Een voetbalwedstrijd duurt 90 minuten en op het einde winnen de Duitsers’. Het zijn de eigenschappen van de ‘echte’ Duitser. Wanneer iemand geen ‘echte’ Duitser is, gaan die kwaliteiten niet automatisch op, zoals we merken voor de wedstrijd Turkije-Duitsland.

Fragment 85

Morgen moeten de Duitsers in Istanbul winnen om van de wedstrijd van dinsdag een finale voor de Rode Duivels te maken. In de 19 onderlinge duels die beide landen speelden, konden de Turken slechts drie keer winnen en speelden ze drie keer gelijk. De laatste van de dertien nederlagen dateert van vorig jaar. 3-0 met een doelpunt van Mesut Özil, de sterspeler van Real Madrid. Hij juichte niet. Net dat is verontrustend. De vraag is in hoeverre Özil, in het Duitse Gelsenkirchen geboren uit Turkse migranten, al een meedogenloze Duitser is geworden. Hoe meedogenloos is hij, de motor van de Mannschaft, nog als hij in Ata Turkstadion met 80.000 Turken genadeloos wordt uitgefloten? Gaat die hoge arbeidsmoraal en het streven naar perfectie dan nog op? Mesut Özil trainde deze week alvast nog niet mee met de Duitsers wegens een blessure.

(Duitsers zijn Duitsers, behalve als ze Turks zijn, HNB (Sportwereld), 6 oktober, p. 2)

Het is opmerkelijk hoe de omstandigheden het perspectief kunnen veranderen. Özil zal altijd als Duitser omschreven worden, maar wanneer Duitsland tegen Turkije speelt, is hij toch weer vooral Turk. Dan worden die Duitse kwaliteiten, die hem anders ook toebedeeld worden, plots in vraag gesteld. Het is ook hoogst opmerkelijk dat Özil plots nog een Duitser moet ‘worden’. Het mag duidelijk zijn dat niet alle Duitsers automatisch de positieve kenmerken van het Duitse stereotype delen. Het is wellicht, zoals de titel van fragment 85 zegt, zo dat Duitsers ‘Duitsers’ zijn, behalve als ze Turks zijn.

De Belgen kunnen zich in ieder geval wel identificeren met het beeld dat van Duitsland opgehangen wordt, vandaar dat er af en toe wel eens Duitse termen opduiken, iets wat we bij Turkije, Kazachstan of Azerbeidzjan nooit ofte nimmer zagen.

26 Zie 2.2 (De betekenis van een nationale identiteit) 76

Fragment 86

Even sloeg de schrik vooral ons Belgen nog om het hart toen Hakan Balta tien minuten voor tijd de aansluitingstreffer scoorde. Maar Duitsers staan bekend voor hun Gründlichkeit en dus scoorde Schweinsteiger – na een strafschopfout op Müller – vanop de stip de 1-3.

(«En nu tien op tien», HLN, 8 oktober, p. 29)

Dat betekent echter niet dat alles wat over de Duitsers gezegd en geschreven wordt, positief is. We bespraken daarnet hoe de Duitsers vaak het voorwerp zijn van oorlogsmetaforen en, specifieker, verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog (zie supra). Ze blijven eerst en vooral een ‘andere’, die gedefinieerd wordt door stereotypes. Net als bij alle stereotypes heeft ook de Duitse versie een aantal schaduwkanten, waarvan we ook in onze analyse sporen terugvonden.

Fragment 87

Ze moeten eerst en vooral zelf twee keer winnen, nu tegen Kazachstan moet dat nog wel lukken, maar tegen die dekselse Duitsers zie ik dat niet gebeuren. Duitsland is een ploeg die nooit opgeeft en ik denk niet dat ze medelijden zullen hebben met ons.

(«VERGEET HET tegen die dekselse Duitsers», HLN, 6 oktober, p. 24)

Fragment 88

Wie twijfelt er aan dat Duitsland morgen volle bak zal gaan tegen Turkije? Wie de Duitse voetbalhistorie een beetje kent, weet dat ze met niemand meeleven. We herinneren ons een afscheidswedstrijd van Johan Cruijff in november 1978. Het moest een feest worden voor de grootste Nederlandse voetballer aller tijden in een gezapige Ajax-Bayern München in een bomvol Olympisch Stadion in Amsterdam. Maar de Duitsers dachten er anders over. Ze wonnen met 0-8 en gunden Cruijff niet eens een doelpunt in zijn afscheidsduel. Misschien daarom dat de voetballegende nog enkele keren terugkeerde. Duitsers zijn op voetbalvlak geen lachebekjes. Behalve die ene keer toen er een flinke dosis eigenbelang in het spel was – de match van de schande in Gijon op het WK 1982 met die 1-0 tegen Oostenrijk (de enige score waarbij beide landen zich voor de volgende ronde zouden kwalificeren) – gaan ze altijd om de tegenstander af te maken. 2-0 is niet genoeg als 8-0 ook kan.

(Duitsers zijn Duitsers, behalve als ze Turks zijn, HNB (Sportwereld), 6 oktober, p. 2)

Fragment 89

Duitsers zijn Duitsers en zullen dus altijd Duitsers blijven. Geschenken geven doen ze alleen bij Weihnachten (Kerstmis) of bij een Geburtstag (verjaardag). Aan de eigen mensen. Die ijzersterke mentaliteit verheugde ons gisteren maar stemt ons tegelijkertijd pessimistisch voor dinsdag.

(Nog vier dagen dromen van wonder in Düsseldorf, HNB (Sportwereld), 8 oktober, p. 2)

77

Fragment 90

Zelden zo’n uitgesproken haat tegen de Duitsers gehoord als hier in de Oostkantons. Letterlijk uitgesproken haat. Het begint al in café Colombus op de markt van Eupen. Ex-voetballer Werner Pierart zette dertig jaar geleden het café op. Nu staat Didier Wetten achter de toog. Hij neemt geen blad voor de mond. Eerst zegt hij het in het Duits, de officiële taal in de regio: ‘De Duitsers hebben een te grosse Schnauze, ze zetten een te grote bek op tegen ons.’ Dan herhaalt hij het in het Frans: ‘De Duitsers hebben le nez trop haut, ze halen hun neus op voor ons.’ Een klant spreekt mee: ‘Het is niet zoals de Fransen die ons aimabel Les petits Belges noemen. Nee, bij de Duitsers is het pure hoogheidswaanzin. Ze kijken zelfs neer op de Fransen. Ze kennen Parijs alleen om naar de meisjes te gaan. Alles wat niet-Duits is, is hen te min.’

(‘We moeten ze niet, die Duitsers’, HNB (Sportwereld), 11 oktober, p. 13)

De negatieve kanten van het Duitse stereotype worden meestal ingevuld als arrogantie en gebrek aan empathie. Beiden vloeien voort uit de enorme mentale kracht, nochtans een positieve eigenschap, die we daarnet aan de Duitsers toeschreven. De Duitsers willen altijd winnen en zijn bereid door het vuur te gaan om hun doel te bereiken. Die extreme taakgerichtheid brengt dan met zich mee dat ze soms overdreven koel zijn, zelfs emotieloos. Ze tonen met absoluut niemand medelijden. De anekdote over Cruijff in fragment 88 moet dan ook aantonen dat de Duitsers soms de emotionele intelligentie missen, die ‘wij’ dan wel weer hebben, om sommige situaties te interpreteren. De tweede anekdote in dat fragment bewijst dan weer dat de Duitsers echt álles zouden doen om hun doel te bereiken, zelfs als ze daarvoor een wedstrijd moeten manipuleren, iets wat ‘wij’ natuurlijk nooit zouden doen. Ze zijn bovendien egoïstisch: eigenbelang is hun voornaamste drijfveer, zoals die laatste anekdote aantoont, en dat wordt bevestigd in fragment 89: Duitsers geven enkel aan Duitsers. Het strookt met het gevoel dat in fragment 90 gecultiveerd wordt, namelijk dat Duitsers alles wat niet-Duits is minachten. De Duitse arrogantie die ze in de Oostkantons opmerken, komt opnieuw voort uit één van de doorgaans positieve kenmerken van het Duitse stereotype, zijnde hun grote zelfvertrouwen. Dat zelfvertrouwen leidt er dan echter toe dat ze zó overtuigd zijn van hun eigen kunde en superioriteit, dat ze omslaat in minachting.

78

Conclusie en discussie

Er is altijd al een innige band geweest tussen taal en nationalisme. De moderne naties ontstonden dan ook met de uitvinding van de drukpers en kristalliseerden zich in eerste instantie rond taalgemeenschappen. De gelijktijdige opkomst van naties en de boekdrukkunst is geen toeval, want met de opkomst van de boekdrukkunst ontstonden ook de eerste massamedia. Naties zijn immers ‘imagined communities’ (Anderson, 1983) en de massamedia speelden én spelen dan ook een belangrijke rol in het verbeelden van de natie. Door de toenemende globalisering staat de natie volgens sommigen echter onder druk. In België komt daar nog bij dat er een sterk (Vlaams) subnationalisme aanwezig is.

Ook de band tussen sport en nationalisme is altijd al speciaal geweest. De ontwikkeling van georganiseerde sport viel ruwweg samen met de hoogdagen van natievorming (Stokvis, 2003; Billig, 1995) en verliep via dezelfde kanalen als de ontwikkeling van de natie. De media zijn één van die kanalen. Sport leent zich omwille van diverse redenen uitstekend tot het reproduceren van de natie. Industralisering zorgde voor een aantal economische ontwikkelingen, zoals hogere inkomens en meer vrije tijd, en media die voor zowat iedereen toegankelijk zijn. Sport nam de ruimte in die door deze ontwikkelingen ontstond, mede doordat sportevenementen een enorme betrokkenheid teweeg kunnen brengen bij het publiek (Stokvis, 2003). Sinds de Tweede Wereldoorlog maakte sport een enorme internationalisering door, waarbij teams of atleten vaak in nationaal verband aantreden. Grote sportevenementen bereiken dan ook vaak een miljoenenpubliek.

Al die factoren zorgden er dus voor dat we ons afvroegen in welke mate de Vlaamse sportpers een Belgisch-nationalistisch discours hanteren. Aan de hand van een kritische discoursanalyse van de verslaggeving van de laatste vier kwalificatiewedstrijden van de Rode Duivels voor het EK 2012 in Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad probeerden we te achterhalen hoe dat discours concreet ingevuld wordt. Daarbij onderzochten we welke elementen van zo’n discours meer of minder terug te vinden zijn en hoe de kranten praten over het Belgische team én haar tegenstanders.

We ontdekten dat, naar analogie met het werk van Billig (1995), de Belgische natie vaak op heel banale wijze verbeeld wordt. De Rode Duivels worden heel erg vaak benoemd als ‘wij’. De krant doet dit echter zelden direct; meestal zijn het citaten waarin de wij-vorm verschijnt. Deze ‘wij’ staat meestal op zichzelf, d.w.z. dat er niet meteen in de tekst duidelijk gemaakt wordt wie die ‘wij’ precies zijn. Toch weten we allemaal wie met die ‘wij’ bedoeld worden. Meestal zijn dat de Rode Duivels zelf, soms is het iets groters: de Rode Duivels en hun supporters of bij uitbreiding de hele natie. Doordat al deze betekenissen probleemloos door 79

elkaar gebruikt worden, vervagen de grenzen ertussen. ‘Wij’ worden dus aangespoord ons te identificeren met de Rode Duivels en de Belgische natie. De identificatie met een Belgisch volk lijkt dus vanzelfsprekend, maar de identificatie met het land waarbij dat volk hoort blijkt iets problematischer. Billig (1995) stelde dat het veelvuldig gebruik van woordgroepen als ‘de natie’ of ‘het land’, opnieuw zonder antecedent, die identificatie bevordert. In onze analyse ontdekten we deze woordgroepen ook, maar ze werden minder vaak gebruikt dan de eerste persoon meervoud. Bovendien gingen ze meestal wél gepaard met een verwijzing naar België. Dat duidt erop dat het blijkbaar toch niet zo evident is dat de lezer ‘het land’ gelijkstelt aan België en dat doorgaans een andere natie als ‘de natie’ verbeeld wordt. Dat is echter één van de weinige tekenen van interne verdeeldheid die we in onze analyse ontwaarden.

Doorgaans worden de Rode Duivels immers voorgesteld als een symbool van nationale eenheid. Een terugkerend thema in de verslaggeving is hoe de hele natie als één man achter de nationale ploeg staat. We gebruiken die uitdrukking dan ook opzettelijk, want vaak wordt de natie voorgesteld als één homogene entiteit. Uiterst zelden wordt de heterogeniteit van de Belgische natie onderkend. Zeker het onderscheid tussen Vlamingen en Walen is zo goed als afwezig in onze analyse, al wordt er heel af en toe op gealludeerd bij mindere resultaten en meningsverschillen. Het mag dan ook niet verbazen dat die eenheid vaak onderstreept wordt door de aanwezigheid van rood, de kleur die in sport het vaakst met België geassocieerd wordt, en nationale vlaggen, al dan niet door supporters gehesen.

Dat het noodzakelijk is dat de natie zich rond de nationale ploeg verenigd, komt omdat haar wedstrijden regelmatig voorgesteld worden als een oorlog, waarbij het uiteraard van belang is dat ‘wij’ de tegenstander overwinnen. Teams worden regelmatig vergeleken met legers, spelers met soldaten, een trainer kan zomaar een ’veldheer’ genoemd worden. Die oorlogsmetaforen komen opvallend vaak voor wanneer Duitsland ter sprake komt. Duitsland is de enige tegenstander waar België een oorlogsverleden mee heeft en die conflicten worden regelmatig bovengehaald, en dan vooral WO II. Soms gebeurt dat vrij expliciet, maar evengoed kan het gaan om een enkele, geïsoleerde uitdrukking die haar oorsprong vindt in de Tweede Wereldoorlog of het nazisme.

Identificatie met de natie wordt ook bevorderd door het creëren van een gemeenschappelijk verleden en een gemeenschappelijke toekomst. Vooral het verleden speelt in sport een belangrijke rol (Polley, 1998). We merkten dat ook de Vlaamse kranten regelmatig nostalgisch op het verleden terugkijken. Meestal worden die herinneringen aangehaald als een vlucht naar een beter en succesvoller verleden, waarbij gevreesd wordt dat de successen uit het verleden niet herhaald kunnen worden. Vooral de grote teams uit de jaren ’80, de 80

succesvolste periode van de Rode Duivels, gelden nog steeds als de standaard waartegen de huidige ploeg beoordeeld wordt, en die vergelijking doorstaat ze niet.

Natuurlijk is een nationalistisch discours niet altijd in dezelfde mate aanwezig. We merkten dat er twee factoren bepalend waren voor de intensiteit van het discours en bijgevolg de frequentie van de eerder genoemde elementen van dat discours. De eerste was de nabijheid van de wedstrijd. We zagen dat naarmate de wedstrijd dichterbij komt de intensiteit van het nationale discours toeneemt, waarbij het hoogtepunt ligt op de dag voor de wedstrijd, de dag van de wedstrijd zelf en de dag na de wedstrijd. De tweede bepalende factor was het belang van de wedstrijd. Een nationalistisch discours was meer aanwezig bij de wedstrijden tegen Turkije en Duitsland. Deze twee wedstrijden werden dan ook door de pers veelvuldig gemarkeerd als ‘’cruciaal’ en bij deze wedstrijden was de steun van de natie dan ook het meest vereist.

Om ons te kunnen identificeren met de natie, moet de nationale identiteit echter ook een concrete invulling krijgen. Stereotypering duidt op het proces waarbij kenmerken routineus toegewezen worden aan een bevolkingsgroep. Op die manier ontstaat een beeld van ‘hoe’ ‘wij’ zijn en wat ‘ons’ onderscheidt van ‘de ander’. Die ‘ander’ krijgt namelijk ook een set karakteristieken toegewezen, die doorgaans verschillen van de ‘onze’. In onze analyse zagen we dat dat voor de Belgen vooral gebeurt door een ‘klassieke’ norm, gestoeld op de ploegen uit de jaren ’80, aan te halen waar de Rode Duivels niet aan voldeden. Zo ligt de nadruk vaak op maturiteit en sérieux, soberheid, nederigheid in dienst van het collectief, intelligentie, discipline, werkkracht en fysieke kracht. Zuiver voetbaltalent blijkt voor de Belgen niet noodzakelijk te zijn, zelfs in die mate dat er snoevend gedaan wordt over technisch vaardige spelers. Dat was dan ook geen kwaliteit van die oude, succesvolle teams. We merken dus dat de Rode Duivels wel een symbool zijn van de Belgische eenheid, maar zeker niet de belichaming van de Belgische kwaliteiten. Dat wordt nog het meest duidelijk in de benadering van Eden Hazard in de Vlaamse pers. Hazard is de verpersoonlijking van de huidige Rode Duivels en vooral dan van wat er mis is met die ploeg. Hij is een kleine dribbelaar die niet altijd zijn verdedigend werk doet en gaat dus volledig in tegen het archetype van de klassieke Rode Duivel. Daar komt nog bij dat Hazard nooit in de Belgische competitie speelde en bij zijn Franse club meer successen behaalt en beter presteert dan bij België. Hazard krijgt dan ook veel kritiek te verwerken en wordt vaak zelfs neergezet als een klein kind. Zijn toewijding aan ‘ons’ wordt in vraag gesteld en er wordt geïnsinueerd dat hij onze aanvaarding nog moet verdienen. Hij wordt dus als het ware buiten de natie gesteld: hij is een ‘interne andere’ (Tzavelli, 2006).

81

De ‘andere’ wordt dan ook altijd met een zekere negativiteit benaderd. Hoewel we in onze analyse zelden openlijke agressiviteit terugvonden, is dat in de Vlaamse pers niet anders. Kazachstan en Azerbeidzjan zijn de minst belangrijke tegenstanders in de groep en ook de landen die zowel op geografisch als cultureel vlak het verst van ons verwijderd zijn. Zij zijn dan ook vrijwel afwezig in onze analyse, maar die enkele keren dat ze aan bod komen, komen ze allesbehalve positief in beeld. Ze worden dan omschreven als incompetent, dom en barbaars. Turkije heeft een iets positiever imago, maar de schaduwkanten van hun karakter worden ook voldoende benadukt. Op het veld bezitten ze zowel technisch vernuft als fysieke kracht, maar ze zijn ook niet al te intelligent en agressief. Naast het veld zijn ze passioneel, maar over die passie wordt nogal lacherig gedaan en ze mondt soms uit in opnieuw agressiviteit. Ze worden bovendien neergezet als een gesloten gemeenschap, onverdraagzaam t.o.v. wie niet Turks en/of moslim is.

De Duitsers komen waarschijnlijk nog het meest positief uit onze analyse. Dat komt deels omdat het Duitse stereotype nauw aansluit bij het Belgische, met fysieke en mentale kracht als voornaamste kenmerken. Er wordt in de Vlaamse pers dan ook regelmatig met bewondering over Duitsland gesproken en er duiken zelfs af en toe Duitse termen op in artikels. Maar hoewel de Duitsers voornamelijk positief in beeld komen, zijn de negatieve kanten van hun stereotypes zichtbaar, zijnde arrogantie, egoïsme en gebrek aan empathie.

De beeldvorming van de ‘ander’ verloopt vrijwel exact volgens het discursieve schema van O’Donnell (1994). We merken dat de stereotypes georganiseerd blijken rond een superieur ‘centrum’, waar ‘wij’ deel van uitmaken. Kazachstan, Azerbeidzjan en eigenlijk ook Turkije bevinden zich in de periferie. De negatieve kanten van hun stereotype zijn dan ook veel prominenter aanwezig. Bovendien zijn ze zelf nauwelijks aanwezig in de verslaggeving. Azeri’s en Kazachen komen enkel zelf aan het woord om hun negatieve stereotypes te bevestigen. De Turken komen vaker en positiever in beeld, maar worden vooral vertegenwoordigd door hun banden met ‘ons’, namelijk hun Nederlandse bondscoach en Turkse Belgen. Enkel de Duitsers, die ook deel uitmaken van het discursieve centrum, zijn wel zelf en vaak aan het woord en de schaduwkanten van hun stereotype zijn dan ook minder uitgesproken. Die van het Belgische stereotype zijn zelfs volledig afwezig.

Deze conclusies klinken hard, maar we moeten ze wel in perspectief plaatsen. Dit is geen aanval op de media die dit nationalistisch discours hanteren. Media maken slechts deel uit van een industrie en opereren als dusdanig binnen een politieke en economische context. Het is dan ook binnen die context dat het discours zijn oorsprong vindt (O’Donnell, 1994). De media spelen natuurlijk een belangrijke rol in het reproduceren van dit discours, maar het gaat

82

niet meteen om een bewuste keuze van de journalist of de redactie van het medium (Boyle & Haynes, 2000).

Bovendien moeten we erop wijzen dat dit onderzoek slechts een momentopname is. We analyseerden vier wedstrijden, gespreid over vijf maanden in 2011. Er wordt bovendien in de verslaggeving een aantal keer gezinspeeld op het feit dat het enthousiasme rond de Rode Duivels pas recent oplaaide. Het kan dan ook interessant zijn om eens een langere periode te bestuderen, want het is maar de vraag of het nationalistisch discours dat we in onze analyse ontwaarden altijd in dezelfde mate aanwezig is. Bovendien omvatte onze analyse slechts twee Vlaamse kranten, die er bovendien een paar keer op wezen dat aan de andere kant van de taalgrens een andere pers aanwezig is. Het is dus maar de vraag in hoeverre het discours dat in de Waalse pers gevoerd wordt overeenkomt met het discours in Vlaanderen. Het zou dus eventueel kunnen dat de nationale identiteit die we hier schetsten toch eerder een Vlaamse identiteit is, hoewel ze als een Belgische identiteit voorgesteld wordt. Ook deze vraag verdient in de toekomst een antwoord. Ten slotte hadden we in dit onderzoek geen plaats voor de vraag hoe het publiek met dit discours omgaat. Of het publiek dit discours wel op dezelfde manier interpreteert en of het invloed heeft op hun attitudes, is immers nog maar de vraag.

83

Bibliografie

Alabarces, P., Tomlinson, A. & Young, C. (2001). Argentina versus England at the France '98 World Cup: narratives of nation and the mythologizing of the popular. Media, culture, and society, 23(5), 547-566.

Anderson, B. (1983). Imagined communities: reflections on the origin and spread of nationalism. Londen: Verso.

Bairner, A. (2005). Sport and the nation in the global era. In L. Allison (Ed.), The global politics of sport: The role of global institutions in sport (pp. 87-100). Londen; New York: Routledge.

Barker, C. & Galasinski, D. (2001). Cultural studies and discourse analysis :a dialogue on language and identity. Londen: Sage.

Beaugrande, R. de (1997). The Story of Discourse Analysis. In T. A. Van Dijk (Ed.), Discourse as Structure and Process (pp. 35-62). Londen: Sage.

Beck, P. J. (2004). 'The most effective means of communication in the modern world'?: British sport and national prestige. In R. Levermore & A. Budd (Eds.), Sport and International Relations: An emerging relationship. Londen; New York: Routledge.

Billig, M. (1995). Banal nationalism. Londen: Sage.

Bishop, H. & Jaworski, A. (2003). 'We Beat 'em': Nationalism and the Hegemony of Homogeneity in the British Press Reportage of Germany versus England during Euro 2000. Discourse & society, 14(3), 243-271.

Blain, N. & Boyle, R. (1998). Sport as Real Life: Media Sport and Culture. In A. Briggs & P. Cobley (Eds.), The Media: An Introduction. Londen: Longman.

Blain, N., Boyle, R. & O'Donnell, H. (1993). Sport and national identity in the European media. Leicester: Leicester University Press.

Boyle, R. & Haynes, R. (2000). Power play :sport, the media and popular culture. Londen: Longman.

Boyle, R. & Monteiro, C. (2005). 'A Small Country with a Big Ambition': Representations of Portugal and England in Euro 2004 British and Portuguese Newspaper Coverage. European journal of communication, 20(2), 223-244.

Breeze, R. (2011). Critical Discourse Analysis and its Critics. Pragmatics, 21(4), 493-525.

84

Buffington, D. T. (2012). Us and Them: U.S. Ambivalence Toward the World Cup and American Nationalism. Journal of Sport & Social Issues, 36(2), 135-154.

Centrum voor Informatie over de Media (2013). Openbare resultaten. Geraadpleegd op het World Wide Web op 23 april 2014: http://www.cim.be/downloads.php?type=press_auth_global_files&prefix=resume_table/&rep ort=2013q4ResumeTable_nl.pdf

Cho, Y. (2009). Unfolding sporting nationalism in South Korean media representations of the 1968, 1984 and 2000 Olympics. Media, culture, and society, 31(3), 347-364.

Colpaert, K. (2009). Rode Duivels, nationalisme en identiteiten: een inhoudsanalyse van 'Le Soir' en 'Het Nieuwsblad' (1920-2008) (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België.

Crolley, L. & Hand, D. (2006). Football and European identity: historical narratives through the press. New York: Routledge.

Crolley, L., Hand, D. & Jeutter, R. (2000). Playing the identity card: stereotypes in European football. Soccer and Society, 1(2), 107-128.

Desmarais, F. & Bruce, T. (2010). The Power of Stereotypes: Anchoring Images Through Language in Live Sports Broadcasts. Journal of Language and Social Psychology, 29(3), 338- 362.

Dujardin, D. (2013, 19/10/2013). 'Ik ben een trotse Belg. Mag het? Het Laatste Nieuws, p. 19.

Duke, V. & Crolley, L. (1996). Football, Nationality and the State. Londen: Longman.

Fairclough, N. (1995). Critical discourse analysis :the critical study of language. Londen: Longman.

Fairclough, N. (2001). Critical discourse analysis as a method in social scientific research. In R. Wodak & M. Meyer (Eds.), Methods of Critical Discourse Analysis (pp. 121-138). Londen: Sage.

FIFA. (2011, 11-7-2011). Almost half the world tuned in at home to watch 2010 FIFA World Cup South Africa™. Geraadpleegd op het World Wide Web op 10 maart 2014: http://www.fifa.com/worldcup/archive/southafrica2010/organisation/media/newsid=1473143/

Garland, J. & Rowe, M. (1999). War minus the shooting? Jingoism, the English press, and Euro 96. Journal of Sport & Social Issues, 23(1), 80-95.

85

Gee, J. P. (1999). An introduction to discourse analysis: theory and method. Londen; New York: Routledge.

Hall, S. (1991). Old and new identities, old and new ethnicities. In A. King (Ed.), Culture, Globalization and the World-System (pp. 19-40). Londen: Macmillan.

Halliday, M. A. K. & Matthiessen, C. M. I. M. (2004). An introduction to functional grammar. Londen; New York: Routledge.

Hargreaves, J. (2002). Globalisation theory, global sport, and nations and nationalism. In J. Sugden & A. Tomlinson (Eds.), Power games: a critical sociology of sport (pp. 25-43). Londen; New York: Routledge.

Held, D. (1990). The Decline of the Nation State. In S. Hall & M. Jacques (Eds.), New Times: The Changing Face of Politics in the 1990s. Londen: Lawrence and Wishart.

Higson, A. (1998). Nationality: National Identity and the Media. In A. Briggs & P. Cobley (Eds.), The Media: An Introduction. Londen: Longman.

Hogan, J. (2003). Staging the nation - Gendered and ethnicized discourses of national identity in Olympic opening ceremonies. Journal of Sport & Social Issues, 27(2), 100-123.

Inthorn, S. (2002). The death of the Hun?: National identity and German press coverage of the 1998 football World Cup. European journal of cultural studies, 5(1), 49-68.

Kress, G., Leite-García, R. & van Leeuwen, T. (1997). Discourse Semiotics. In T. A. Van Dijk (Ed.), Discourse as Structure and Process (pp. 257-291). Londen: Sage.

Larsen, Ø. (2001). Charles Reep: A major influence on British and Norwegian football. Soccer and Society, 2(3), 58-78.

Law, A. (2001). Near and far: banal national identity and the press in Scotland. Media Culture & Society, 23(3), 299-317.

Lechner, F. (2007). Imagined communities in the global game: soccer and the development of Dutch national identity. Global networks, 7(2), 215-229.

Levermore, R. (2004). Sport's role in constructing the "inter-state" worldview. In R. Levermore & A. Budd (Eds.), Sport and international relations: An emerging relationship (pp. 16-30). Londen; New York: Routledge.

Maguire, J., Poulton, E. & Possamai, C. (1999). The war of the words? Identity politics in Anglo-German press coverage of Euro 96. European journal of communication, 14(1), 61-89.

86

Maguire, J. & Poulton, E. K. (1999). EUROPEAN IDENTITY POLITICS IN EURO 96 Invented Traditions and National Habitus Codes. International review for the sociology of sport, 34(1), 17-29.

McKee, A. (2003). Textual analysis :a beginner’s guide. Londen: Sage Publications.

Meyer, M. (2001). Between theory, method, and politics: positioning of the approaches to CDA. In R. Wodak & M. Meyer (Eds.), Methods of Critical Discourse Analysis (pp. 14-31). Londen: Sage.

N-VA. (2013). Waar wij voor staan. Geraadpleegd op het World Wide Web op 22 november 2013: http://www.n-va.be/waar-wij-voor-staan

O'Donnell, H. (1994). Mapping the mythical: a geopolitics of national sporting stereotypes. Discourse & society, 5(3), 345-380.

Polley, M. (1998). Moving the goalposts: a history of sport and society since 1945. Londen: Routledge.

Poole, B. (2010). Commitment and criticality: Fairclough's Critical Discourse Analysis evaluated. International Journal of Applied Linguistics, 20(2), 137-155.

Rowe, D., McKay, J. & Miller, T. (1998). Sport, Popular Culture and Identity: An Introduction. In M. Roche (Ed.), Mediasport. Londen: Routledge.

Stankovic, P. (2004). Sport, Nationalism and the Shifting Meanings of Soccer in Slovenia. European journal of cultural studies, 7(2), 237-253.

Stokvis, R. (2003). Sport, publiek en de media. Amsterdam: Aksant.

Tzanelli, R. (2006). ‘Impossible is a fact’: Greek nationalism and international recognition in Euro 2004. Media, Culture & Society, 28(4), 483-503.

Van Dijk, T. A. (1997). The Study of Discourse. In T. A. Van Dijk (Ed.), Discourse as Structure and Process (pp. 1-34). Londen: Sage.

Vanneste, L. (2001). Nationalisme en voetbal: onderzoek naar de berichtgeving van de Rode Duivels tijdens Euro 2000 in de Vlaamse dagbladpers (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België.

Vincent, J., Kian, E. M., Pedersen, P. M., Kuntz, A. & Hill, J. S. (2010). England expects: English newspapers’ narratives about the English football team in the 2006 World Cup. International review for the sociology of sport, 45(2), 199-223.

87

Wodak, R. (2001). What CDA is about - a summary of its history, important concepts and its developments. In R. Wodak & M. Meyer (Eds.), Methods of Critical Discourse Analysis (pp. 1-13). Londen: Sage.

88