Gemeente Ruimtelijke onderbouwing nieuwbouw woning Johannes Kolfstraat 6 in Westmaas

december 2015 INHOUDSOPGAVE

PAG. 1. INLEIDING 03 1.1 Aanleiding 03 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied 04 1.3 Procedure 04 1.4 Leeswijzer 05

2. HET INITIATIEF 06 2.1 Huidige situatie 06 2.2 Toekomstige situatie 06

3. BELEIDSKADER 08 3.1 Inleiding 08 3.2 Rijksbeleid 08 3.3 Provinciaal beleid 10 3.4 Regionaal beleid 12 3.5 Gemeentelijk beleid 13

4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 17 4.1 Inleiding 17 4.2 Verkeer en parkeren 17 4.3 Molenbiotoop 18 4.4 Archeologie 19

5. UITVOERBAARHEID 20 5.1 Economische uitvoerbaarheid 20 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 20

- 2 - 1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

De heer L. Koster (hierna te noemen: initiatiefnemer) heeft een bouwkavel verworven aan de Johannes Kolfstraat 6 in Westmaas. Op deze onbebouwde kavel wil hij een vrijstaande woning met garage realiseren.

In de wijk Waterweide in Westmaas die het afgelopen decennium is ontwikkeld, zijn drie bouwkavels opgenomen waarop vrijstaande woningen gebouwd mogen worden. De heer Koster heeft de laatst beschikbare kavel verworven. Diens bouwplan past echter niet geheel binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan Mijnsheerenland/Westmaas. De woning overschrijdt de grens van het getekende bouwvlak.

Figuur 1: verbeelding bp Mijnsheerenland/Westmaas

Figuur 2: gewenste situering woning (onderbroken lijn is bouwvlak bestemmingsplan)

- 3 - 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het perceel Johannes Kolfstraat 6 is kadastraal bekend gemeente Westmaas, sectie C, nummer 1344. Het perceel heeft een oppervlakte van 815 m2.

Het kadastrale perceel is op onderstaande tekening aangegeven.

Figuur 3: kadastrale perceel

1.3 Procedure

De bouw van de woning op deze locatie voldoet niet geheel aan het vigerende bestemmingsplan ‘Mijnsheerenland-Westmaas’. De woning wordt op gronden buiten het bouwvlak geplaats. De bouw van een woning is derhalve op basis van deze regels niet toegestaan en is alleen mogelijk indien planologisch van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Wabo (artikel 2.10, lid 2) is opgenomen dat afwijken van het geldende bestemmingsplan mogelijk is middels een aanvraag van een omgevingsvergunning. De voorliggende aanvraag moet worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a en c van de Wabo. De Wabo stelt evenwel dat de aanvraag omgevingsvergunning moet worden voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document is deze onderbouwing.

- 4 - 1.4 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project ingegaan op relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de economische- en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.

- 5 - 2. HET INITIATIEF

2.1 Huidige situatie

Het perceel Johannes Kolfstraat 6 ligt aan de westrand van de bebouwde kern van Westmaas. Dit is een gebied dat grotendeels bestaat uit woningen en enkele maatschappelijke functies zoals een kinderopvang, een voormalig Groene Kruisgebouw en scholen. In figuur 4 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Figuur 4: luchtfoto met situering plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Naast de al gerealiseerde vrijstaande woningen op de andere twee kavels wordt door initiatiefnemer ook een vrijstaande woning gebouwd. De bouwstijl van de woning sluit aan bij de twee al aanwezige woningen.

In figuur 5 zijn de gevels van de te bouwen woning weergegeven.

- 6 -

Figuur 5: gevels nieuwe woning

Figuur 6: impressie te bouwen woning

- 7 - 3. BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De SVIR schetst de rijksambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Provincies en gemeentes krijgen in de SVIR meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Provincies en gemeenten zijn volgens het Rijk beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren. Het Rijk richt zich op drie doelen: Nederland concurrerend, bereikbaar en leefbaar maken.

Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer: - het vestigingsklimaat; - de hoofdnetwerken voor energie; - het vervoer van personen en goederen; - waterveiligheid; - natuur en milieukwaliteit; - bescherming van het nationale werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Deze nationale belangen zijn concreet uitgewerkt voor de regio’s Noordwest Nederland, Zuidvleugel, Zuidwestelijke Delta, Brabant-Limburg, Oost-Nederland, Utrecht, Noord- Nederland en de Noordzee.

- 8 - De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te realiseren.

In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Barro beschrijft zes onderwerpen: - Project Mainportontwikkeling - Kustfundament - Grote rivieren - Waddenzee en Waddengebied - Defensie - Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen: - Rijksvaarwegen - Hoofdwegen en landelijke spoorwegen - Elektriciteitsvoorziening - Ecologische hoofdstructuur - Primaire waterkeringen buiten het kustfundament - IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) - Veiligheid rond rijksvaarwegen - Verstedelijking in het IJsselmeer - Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

Het initiatief heeft geen relatie met het Barro. Bovendien omvat het plan geen nationaal belang. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor dit plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 gewijzigd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten.

- 9 - Hiertoe moeten in het kader van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ de volgende stappen worden gezet (de zogenaamde ‘treden van de ladder’): 1. beoordeling of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag; 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, dient te worden beoordeeld of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten; 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe ‘stedelijke ontwikkelingen’ mogelijk worden gemaakt. De ladder dient ter voorkoming van nodeloze uitbreiding van het stedelijk gebied en het tegengaan van leegstand. Met de ladder wordt een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies nagestreefd. Dat vergt een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing daarvan.

Wanneer is er sprake van een stedelijke ontwikkeling? In de ‘Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking’ staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een stedelijke ontwikkeling is. Op basis van de jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (o.a. ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte 2014

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld.

Uitgangspunt hierin zijn vier zogenaamde rode draden: 1. het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden; 2. het vergroten van de agglomeratiekracht; 3. het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit; 4. het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Stedelijke ontwikkelingen moeten primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) plaatsvinden.

- 10 - Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kern van Westmaas en vormt onderdeel van de aldaar ontwikkelde woonwijk. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader voor de provincie. Mede gezien het feit dat de ladder voor duurzame verstedelijking in dit geval niet van toepassing is voldoet het plan aan de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte 2014.

3.3.2 Gebiedsprofiel

Op 24 mei 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard vastgesteld. Het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard is één van de 16 gebiedsprofielen die voor Zuid-Holland worden gemaakt. Met de introductie van deze profielen wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het landelijke gebied. Hierdoor wordt duidelijk waar rekening mee moet worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ingrepen.

In samenwerking met SOHW, Waterschap Hollandse Delta en maatschappelijke organisaties, heeft de provincie Zuid-Holland de kwaliteiten in de Hoeksche Waard bepaald. De ambities in het gebiedsprofiel richten zich op: - de herkenbaarheid van de structuur van dijken en kreken - de openheid van de polders - de ontwikkeling van hoogwaardige dorpsranden - een zonering van het landschap - het versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap - de verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur

Nieuwe ontwikkelingen dienen met deze kwaliteiten rekening te houden. Voor gemeenten vormt het gebiedsprofiel een handreiking bij de verplicht op te stellen beeldkwaliteitsparagraaf bij nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied en stads- en dorpsranden. Voor ontwikkelaars en ontwerpbureaus bevat het gebiedsprofiel informatie voor de ruimtelijke kwaliteitseisen, die zij kunnen gebruiken bij hun planuitwerking. Tot slot zijn de gebiedsprofielen zelfbindend voor de provincie: bij het opstellen van haar plannen dient de provincie gebruik te maken van de informatie in de gebiedsprofielen.

In het gebiedsprofiel is wat betreft dorpen, linten en havenkanalen opgenomen dat de dorpen in de Hoeksche Waard nauw verbonden zijn met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of het water. Dit heeft tot verschillende typen dorpen met een eigen stedenbouwkundige structuur geleid. De belangrijkste groepen zijn de dijk- en voorstraatdorpen. De linten worden gevormd door langgerekte aaneengesloten structuren van bebouwing, een dijk of een weg is de lijn in het landschap waaraan gewoond en gewerkt werd en wordt.

Wat betreft ontwikkelingen staat de dynamiek in de Hoeksche Waard onder invloed van mondiale trends in de samenleving.

- 11 - Binnen de context van de uitgangspunten voor de Regionale Structuurvisie Hoeksche Waard - de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van Nationaal Landschap Hoeksche Waard- en anticiperend op de trends ambieert de regio een toekomst waarin ruimte moet zijn voor dynamiek: mensen moeten prettig kunnen wonen, werken en recreëren in de Hoeksche Waard. In het Ruimtelijk Plan wat onderdeel is van de Regionale Structuurvisie is het toekomstbeeld voor de streek tot 2030 vastgelegd. Hierin staat beschreven hoe de regio om wil gaan met onderwerpen als het regionale bedrijventerrein, nieuwe infrastructuur, landbouw, woningbouw en toerisme. Een van de uitgangspunten is het behoud van de unieke aspecten van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard: de lange zichtlijnen, de polders en de dijken.

Op basis van de trends en de Regionale Structuurvisie Hoeksche Waard is een vertaling gemaakt naar hoofdambities voor het gebiedsprofiel.

De belangrijkste ambities waar het gebiedsprofiel zich op richt zijn: - Het herkenbaar houden en versterken van de structuur van dijken en kreken; - Het veiligstellen van de openheid van de polders; - Inzet op een zonering die zich richt op een dynamisch landschap in het noorden en een rustige en op natuur en recreatie gericht zuidelijk deel van de Hoeksche Waard; - Het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige dorpsranden; - Het veiligstellen en waar mogelijk versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap; - De verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur, inclusief het eiland Tiengemeten.

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de hoofdambities van het gebiedsprofiel en voldoet derhalve aan het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoeksche Waard

De Commissie Hoeksche Waard, thans Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard (SOHW), een samenwerkingsverband tussen de gemeenten van de Hoeksche Waard, werkt sinds 2006 samen met maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers aan de Structuurvisie Hoeksche Waard. Uitgangspunt voor de Structuurvisie is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van Nationaal Landschap Hoeksche Waard. De Structuurvisie beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Het ruimtelijk plan is vastgesteld in juli 2009. Op basis van het ruimtelijk plan wordt een plan voor de uitvoering uitgewerkt. Hierin wordt opgenomen welke onderdelen op korte termijn concreet uitgevoerd moeten worden om de visie te realiseren en welke investeringen daarmee gemoeid zijn.

Ten aanzien van de dorpen in de Hoeksche Waard is een belangrijk uitgangspunt om de leefbaarheid in de dorpen te bevorderen. Daarnaast moet ruimte geboden worden voor ontwikkeling.

- 12 - De gemeenten mogen bouwen voor ten minste de eigen bevolkingsgroei met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap. Het perceel Johannes Kolfstraat 6 ligt binnen het bestaand bebouwd gebied, waarbinnen ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de Structuurvisie Hoeksche Waard.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Binnenmaas 2020

Op 7 maart 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Binnenmaas 2020 vastgesteld. In de structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 beschreven. Bij het opstellen van de structuurvisie is aangesloten bij documenten zoals de Structuurvisie Hoeksche Waard en het visiedocument ‘Binnenmaas Vitaal’. Het karakter van de gemeente Binnenmaas kan niet los worden gezien van het karakter van de Hoeksche Waard en wordt hier mede door bepaald. Kernkwaliteiten van dit nationaal landschap zijn het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid van het landschap.

Figuur 7: uitsnede kaart Structuurvisie Binnenmaas 2020

De gemeente Binnenmaas wordt gekenmerkt door ruimte; tussen dijken en kreken, in een agrarisch landschap en ruimte op en rond de Binnenbedijkte Maas. De gemeente wil dit landschap behouden, maar ook ruimte bieden voor nieuwe initiatieven. Deze initiatieven moeten ervoor zorgen dat de kernkwaliteiten van de gemeente Binnenmaas en de Hoeksche Waard worden versterkt. Voor 2020 is derhalve de volgende visie opgesteld:

- 13 - ‘Binnenmaas geeft je ruimte’ ruimte om te wonen, ruimte om samen te leven, ruimte om te ondernemen en ruimte om te recreëren.

De gemeente heeft deze visie uitgewerkt in acht inhoudelijke thema’s: - zes vitale dorpen met elk hun eigen dynamiek; - nationaal landschap: open polders, kreken en dijken; - wonen voor iedereen in een aantrekkelijke omgeving; - binnenmaas op de kaart!; - ruimte voor bedrijvigheid: kwalitatief én functioneel; - erfgoed voor de toekomst; - natuurlijk en bewust duurzaam; - bereikbaar en verbonden.

De dorpen in de gemeente Binnenmaas zijn vitale dorpen, elk binnen hun eigen dynamiek en mogelijkheden. Het voorzieningenniveau van de dorpen verschilt van elkaar. Voorzieningen worden waar mogelijk gecombineerd, zodat sprake kan zijn van dubbelgebruik en functiemenging.

Het perceel Johannes Kolfstraat 6 ligt binnen de bebouwingscontour van de kern Westmaas, waar verstedelijking mogelijk is. De bouw van een woning past binnen deze visie.

3.5.2 Welstand

Het bouwplan zal in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning worden voorgelegd aan de gedelegeerde van de welstandscommissie van de Stichting ‘Dorp, Stad & Land’.

3.5.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het perceel is het bestemmingsplan ’Mijnsheerenland/Westmaas’ van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 10 december 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Binnenmaas.

Figuur 8: verbeelding vigerend bestemmingsplan

- 14 -

De volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen zijn van toepassing: - ‘Wonen’ met bouwaanduiding ‘vrijstaand’ - ‘Tuin’ - (dubbelbestemming) ‘Waarde - Archeologie’ - Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’

‘Wonen’ Op het perceel mag een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Via een bouwaanduiding is geregeld dat de maximale goothoogte van de woning 6 m mag bedragen.

‘Tuin’ Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

‘Waarde – Archeologie’ Gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

Beoordeling Het bouwplan is deels in strijd met de bestemming ‘Wonen’, aangezien de woning niet geheel binnen het bouwvlak wordt opgericht.

Het bouwplan voldoet daarom niet aan het bestemmingsplan. Uit ruimtelijk oogpunt gezien is het wel aanvaardbaar om medewerking te verlenen aan het bouwplan. Door de aanwezige verkaveling is het onmogelijk geworden een woning met een goede ontsluiting te realiseren binnen het bouwvlak. Door de nu gekozen situering komt de woning centraler op de kavel te staan. Dit leidt tot een betere situering en een betere stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan. Het bouwplan voldoet overigens aan de eisen van het bestemmingsplan. Er is sprake van een vrijstaande woning en de woning voldoet aan de eis van de maximaal toegestane goothoogte van 6 m. De goothoogte wordt 5,92 m, de bouwhoogte 9,92 m.

Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat in 2008 al een omgevingsvergunning is verleend voor een woning op dit perceel die groter was dan de thans aan de orde zijnde woning.

Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven, kan de gemeente op basis van artikel 2.10, lid 2 van de Wabo afwijken van het geldende bestemmingsplan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning. Het betreft een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a en c van de Wabo.

- 15 - In dat kader moet een uitgebreide voorbereidingsprocedure worden gevoerd als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een vereist onderdeel van deze afwijkingsprocedure.

De situering van de woning zoals in het bouwplan opgenomen past binnen de opzet van de aanwezige woonwijk en de woning past binnen het ritme van bebouwing van de drie aanwezige bouwkavels.

In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de vraag hoe het bouwplan zich verhoudt tot de aanwezige molenbiotoop. Conclusie daarbij is dat het bouwplan de molenbiotoop niet verstoort.

- 16 - 4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan de milieu- en omgevingsfactoren. De afwijking van het bestemmingsplan betreft alleen de situering van de woning op de kavel. In het geldende bestemmingsplan ‘Mijnsheerenland/Westmaas’ is de bouw van een woning al mogelijk gemaakt.

Bij de voorbereiding van de plannen voor de woonwijk ‘Waterweide zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht. De 3 bouwkavels aan de Johannes Kolfstraat vormen onderdeel van dat plan. Voor het project ‘Waterweide’ is indertijd een artikel 19 lid 1 WRO (oud) procedure doorlopen. De daarbij mogelijk gemaakte bebouwing is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.

Aangezien de bouw van een woning al mogelijk is en de locatie geschikt is om te worden bebouwd, is het niet noodzakelijk om alle relevante milieu- en omgevingsaspecten individueel te behandelen. Te denken valt aan de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, Flora en Fauna etc.

Voor een aantal aspecten wordt nog specifiek ingegaan op het voorliggende bouwplan.

4.2 Verkeer en parkeren

Het perceel wordt ontsloten via de Johannes Kolfstraat. Het parkeren geschiedt op eigen terrein. Er is voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein voor het parkeren van twee auto’s of meer.

Naast de woning wordt een garage/berging gerealiseerd, terwijl er op de oprit naar de garage/berging twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd.

Figuur 9: parkeerplaatsen op eigen terrein

- 17 - Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Molenbiotoop

Het plangebied bevindt zich binnen een molenbiotoop, en wel die van de korenmolen ´Windlust´ aan de Smidsweg 7/Van Koetsveldlaan te Westmaas. In het gebied rondom deze molen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen.

Windlust te Westmaas Algemeen Nummer: 147 Naam: Windlust Plaats: Westmaas Adres: Smidsweg 7 3273 LJ Westmaas Gemeente: Binnenmaas Provincie: Zuid-Holland Molencategorie: Windmolen Type: ronde stenen stellingmolen Functie korenmolen Inrichting 1 koppel maalstenen Maalvaardig: Ja, maalt (op vrijwillige basis) Bouwjaar: 1864 Eigenaar: Stichting tot Behoud van Molens in Binnenmaas sinds 1992.

bron: www.molens.nl

In het bestemmingsplan ‘Mijnsheerenland/Westmaas’ is hierover in artikel 30 het volgende geregeld:

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan:

a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen; b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

Het bouwperceel bevindt zich op circa 200 m afstand van de molen. Uit lid b blijkt dat de hoogte moet worden berekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen de woning en de molen.

- 18 - De onderste punt van de verticaal staande wiek is op ruim 5 m boven straatniveau gelegen. Ter hoogte van het bouwperceel mag een bouwhoogte worden gehanteerd van minimaal 11,7 m, te weten 5 m + (200 : 30 =) 6,7 m. De woning heeft een bouwhoogte van 9,9 m boven peil.

Gezien hetgeen hiervoor is opgemerkt, kan worden geconstateerd dat de vrije windvang van de windmolen ‘Windlust’ aan de Smidsweg/Van Koetsveldlaan te Westmaas niet nadelig wordt beïnvloed door de bouw van de woning aan de Johannes Kolfstraat 6.

4.4 Archeologie

In 2004/2005 is een vrijstellingsprocedure ex. 19, lid 1 WRO procedure gevoerd voor het gehele project Nieuwland (nu Waterweide). Het in deze onderbouwing opgenomen perceel maakte hiervan onderdeel uit.

Middels onderzoeksrapporten is indertijd (2004/2005) aangetoond dat op deze locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

- 19 - 5. UITVOERBAARHEID

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de gemeente zijn er geen kosten verbonden aan de ontwikkeling, behoudens kosten ambtelijke behandeling en publicatiekosten. Deze kosten zijn verdisconteerd in het bedrag aan leges dat wordt geheven voor de afwijking van het bestemmingsplan. Daarnaast zal tussen de gemeente en de initiatiefnemer ter afdekking van eventuele planschadeclaims een planschadeovereenkomst ex artikel 6.4a Wro worden afgesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Binnenmaas zal ten behoeve van deze ruimtelijke ontwikkeling een procedure starten die moet leiden tot het verlenen van omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a en c van de Wabo. Op de voorbereiding van dit besluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Binnen 26 (+6 weken) dient een besluit genomen te worden.

Nadat de GRO is opgesteld en akkoord is bevonden zal een ontwerpbesluit omgevingsvergunning en een verklaring van geen bedenkingen (van de gemeenteraad) worden opgesteld en deze zal op grond van artikel 3.10, lid 1 van de Wabo jo. afdeling 3:4 Awb, met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder mondeling of schriftelijk zijn zienswijze over de ontwerpbesluiten kenbaar maken. Nadat de omgevingsvergunning is verleend kan men tegen dit besluit indien men belanghebbende is en een zienswijze heeft ingediend, een beroepschrift indienen. De exacte wijze waarop en bij wie zullen in de omgevingsvergunning worden aangegeven.

- 20 -