Eponiem’ Behoeft Waarschijnlijk Enige Verklaring: Hij Is Samengesteld Uit De Griekse Woorden Epi (‘Bij’) En Onoma (‘Naam’)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Woord vooraf De taalkundige term ‘eponiem’ behoeft waarschijnlijk enige verklaring: hij is samengesteld uit de Griekse woorden epi (‘bij’) en onoma (‘naam’). In het oude Griekenland heetten de jaarlijks wisselende magistraten of priesters eponymos. Naar hen werden de jaren genoemd en geteld. Zo was in Athene de opperste archont en in Sparta de eerste ephoros eponymoos ofwel ‘naamgevend’. Een eponiem is dus de naam van een persoon die bij een zaak is gekomen, dat wil zeggen, naar wie een zaak wordt genoemd. Dit kan zeer uiteenlopende oorzaken hebben: iemand kan iets hebben uitgevonden, bijvoorbeeld een ‘zeppelin’, of iets zo lekker hebben gevonden, dat zijn naam daaraan is gegeven, zoals in het geval van de (Haagse) ‘hopjes’. Aangezien na verloop van tijd het verband met de persoon vervluchtigt, verdwijnt de hoofdletter bij dergelijke woorden. We spreken dan van ‘echte eponiemen’, die een eigen leven gaan leiden. Zo denkt bij ‘diesel’ vrijwel niemand meer aan de Duitse ingenieur Rudolf Diesel (1858-1913), die aan het eind van de vorige eeuw de dieselmotor construeerde. En weinigen zullen weten dat ‘kiekje’ niet van ‘kijken’ komt, maar van de indertijd bij de Leidse studenten zo populaire fotograaf Israël David Kiek (1811-’99). Ook het medische jargon is doorspekt met eponiemen. Typische voorbeelden zijn onder meer ‘röntgenen’ en ‘pasteuriseren’, waarin de namen van Wilhelm C. Röntgen en Louis Pasteur voortleven. Anders wordt het bij ‘péan’. Weinig chirurgen zullen zich er nog van bewust zijn dat deze stompe arterieklem ontworpen is door de bekende Parijse chirurg Jules Péan (1830-’98). En hoe zal het Charles Dotter vergaan? Zeer waarschijnlijk zullen onze toekomstige collega’s gedachteloos aan deze Amerikaanse radioloog voorbijgaan wanneer ze een ‘dotterprocedure’ toepassen. In dit boek zijn medische eponiemen uit verschillende categorieën opgenomen. Veelal gaat het om artsen die hetzij een anatomische structuur hebben ontdekt, hetzij voor het eerst een ziekte, syndroom of bacterie hebben beschreven. Soms waren ze ontwerpers van nieuwe instrumenten (bijvoorbeeld Kocher en Péan), nieuwe behandelingswijzen (Mesmer) of introduceerden ze nieuwe operatietechnieken (Billroth). Een enkele maal is een eponiem afkomstig van een patiënt bij wie de ziekte is ontdekt (zoals Christmas en Hartnup). Omdat in de medische vaktaal natuurkundige eenheden dikwijls volkomen ingeburgerd zijn, is voor deze groep naamgevers eveneens een plaats in dit woordenboek ingeruimd (onder anderen Curie, Becquerel en Ampère). Mythologische figuren (zoals Oedipus) en bijbelse figuren (bijvoorbeeld Adam en Elisa) vormen een andere groep. Een derde categorie is afgeleid van personen uit boeken, gedichten en toneelstukken (denk aan Lolita, Hymen en Falstaff). Aan het eind van de uitgebreide reeks van eponiemen in dit boek is een lijst opgenomen met ‘geoniemen’, medische zaken die hun naam aan een geografische plaats danken. De trefwoordartikelen zijn dus alle met een eigennaam verbonden. Deze eigennamen of de ervan afgeleide woorden vormen de sleutel aan de hand waarvan de afzonderlijke artikelen zijn gealfabetiseerd. Omdat verscheidene artikelen ook andere namen dan de trefwoordnaam bevatten, is een personenregister toegevoegd. En wie, in tegengestelde richting, wenst te weten welke arts zich ooit heeft beziggehouden met een bepaalde ziekte, syndroom of instrument, kan gebruik maken van het zakenregister. Beijer & Apeldoorn – Woordenboek van medische eponiemen – blz. 1 © 1996, 1998, Bohn Stafleu van Loghum, Houten Na het voorgaande is duidelijk dat bijvoorbeeld de ‘ziekte van Pfeiffer’ niet voldoet aan de omschrijving van een echt eponiem. Dit is wel enigszins het geval bij de formulering ‘hij heeft Pfeiffer’; toch zal niemand hier ‘pfeiffer’, met een kleine letter, schrijven. Desalniettemin hebben we dergelijke gevallen in het boek willen opnemen. Tot besluit een opmerking over het gebruik van eponiemen in de medische nomenclatuur. Er zijn zowel voor- als nadelen aan dit gebruik verbonden. Om met de voordelen te beginnen: een eponiem is vaak bijzonder geschikt om een gecompliceerde zaak te omschrijven. Een goed verstaander heeft immers een half woord nodig: als iemand spreekt over ‘Cushing-syndroom’, ‘ziekte van Hand- Schüller-Christian’, ‘Graafse follikel’, ‘Adams-Stokes-aanvallen’, ‘diameter van Baudelocque’ of ‘lijn van Roser-Nélaton’, weet een ander vaak direct waarover wordt gesproken. En is het ook niet eleganter van het ‘syndroom van Down’ dan van ‘mongoloïde idiotie’ te spreken? Dat het gebruik van eponiemen echter ook tot verwarring kan leiden, kan worden geïllustreerd aan de hand van de term ‘ziekte van Paget’. Bedoelen we hiermee het intra-epitheliale carcinoom in de melkafvoergangen (Paget’s disease of the nipple) of osteitis deformans (Paget’s disease of the bones)? Hetzelfde geldt voor de ‘ziekte van von Recklinghausen’: neurofibromatosis of osteodystrophia fibrosa cystica generalisata? Dikwijls komt het voor dat verscheidene artsen een ziekte of syndroom onafhankelijk van elkaar hebben beschreven. Zo wordt mycosis fungoides doorgaans de ‘ziekte van Alibert’ genoemd, aangezien de Franse dermatoloog Jean Louis Alibert de aandoening in 1806 voor het eerst beschreef. Jaren later volgde de beschrijving door de Weense dermatoloog Heinrich Auspitz, zodat men in de Duitstalige literatuur veelal van Auspitz-Dermatose spreekt. Nog gecompliceerder is het met ‘hyperthyreoïdie’ gesteld: niet minder dan vier artsen hebben hun naam aan dit ziektebeeld verbonden. Op het Europese continent spreekt men meestal van de ‘ziekte van Basedow’, de Angelsaksische literatuur noemt het Graves’ disease of Parry’s disease, terwijl de Italianen hiervoor de naam ‘ziekte van Flajani’ reserveren. Waarom dit boek en waartoe deze eindeloze en acribische naspeuringen? Omdat mensen nieuwsgierig zijn en vaak de vraag stellen: waar komt dit woord vandaan, wie zit erachter en hoeveel energie hebben de vele mannen en vrouwen naar wie medische begrippen zijn genoemd, gestoken in de vondsten en onderzoekingen die hebben geleid tot deze wijze van vereeuwigen? We hebben naar volledigheid gestreefd, maar vleien ons niet met het denkbeeld daarin te zijn geslaagd. Ermelo, T. Beijer Baarn, C.G.L. Apeldoorn Beijer & Apeldoorn – Woordenboek van medische eponiemen – blz. 2 © 1996, 1998, Bohn Stafleu van Loghum, Houten A Abt-Siwe-Letterer, syndroom van: foudroyante vorm van het syndroom van Hand- Schüller-Christian, zonder cholesterolstapeling, maar wel met woekering van reticulumcellen, hepatosplenomegalie, lymfeklierzwellingen, skeletafwijkingen (onder meer ‘landkaartschedel’), huidaandoeningen, septische koortsaanvallen en neiging tot bloeden (epistaxis). De ziekte komt voornamelijk bij kinderen van een tot twee jaar voor en heeft een hoge mortaliteit. Het ziektebeeld werd voor het eerst beschreven door de Duitse patholoog Erich Letterer (geb. 1895 ): ‘Aleukämische Retikulose; ein Beitrag zu den proliferativen Erkrankungen des retikuloendothelialen Apparates’1. In 1933 gaf de Zweedse kinderarts Sture A. Siwe (geb. 1897) een meer gedetailleerde beschrijving van het ziektebeeld: ‘Die Retikuloendotheliose, ein neues Krankheitsbild unter den Hepatosplenomegalien'2. Nadat in 1936 de Amerikaanse kinderarts Arthur Frederik Abt (1867-1955) samen met zijn medewerker Denenholz het ziektebeeld nog eens uitvoerig beschreven had in het artikel ‘Letterer-Siwe disease'3, is men gaan spreken van het syndroom van Abt-Siwe-Letterer. 1Frankf. Zschr. Path. 30, 1924, 377; 2Zschr. Kinderhk. 55, 1933, 212; 3Amer. J. Dis. Child. 51, 1936, 499-522. achillespees: de dikke hielpees, die de grote kuitspieren met het achterste uitsteeksel van het hielbeen verbindt, is genoemd naar Achilles, de bekende Griekse held uit de Trojaanse oorlog. Achilles, ‘de snelvoetige’, door Homerus in de Ilias bezongen, was de zoon van de mooie zeenimf Thetis en haar gemaal Peleus. Om hem onkwetsbaar te maken, dompelde Thetis hem onder in de rivier de Styx. Doordat de hiel waaraan zij hem vasthield niet met het water van de onderwereldrivier in aanraking kwam, bleef deze het enige kwetsbare plekje van zijn lichaam. In het tiende jaar van de Trojaanse oorlog, toen menige Trojaanse held door Achilles was gedood, besloten de goden Poseidon en Apollo uit bezorgdheid voor Troje tot Achilles’ val. Apollo hulde zich in een wolk en zocht in het strijdgewoel naar Paris. Hij vond al spoedig deze Trojaanse koningszoon, die door zijn schaking van de Spartaanse Helena de oorzaak van de bloedige strijd was. Apollo richtte Paris’ boog en de giftige pijl trof Achilles in zijn kwetsbare hiel. Dodelijk gewond zakte de held ineen. De Grieken waren diep bedroefd: hun dapperste held was dood. De Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung beschouwde dergelijke heldhaftige halfgoden als ‘symbolic representatives of the whole psyche, the larger and more comprehensive identity that supplies the strength that the personal ego lacks’. Helden, symbolisch of anderszins, zijn kennelijk nodig wanneer het ego kracht en steun behoeft (Rodin, 1989). Als metafoor bedoelt men met iemands ‘achillespees’ dan ook zijn (enige) zwakke of kwetsbare plek. Andere eponiemen die met Achilles te maken hebben zijn achillodynie, hevige pijn bij lopen en staan ter plaatse van de aanhechting van de pees aan het hielbeen, en achillotomie, het doorsnijden van de pees. Acrel-ganglion: ganglion (peesknoop) aan de strekpezen van de pols, genoemd naar de Zweedse chirurg Olof Acrel (1717-1807). Beijer & Apeldoorn – Woordenboek van medische eponiemen – blz. 3 © 1996, 1998, Bohn Stafleu van Loghum, Houten