Mmubn000001 085840696.Pdf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/107222 Please be advised that this information was generated on 2021-09-24 and may be subject to change. Ц5Ъ ROMAANS IN LIMBURGSE AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN P. L. M. TUMMERS ROMAANS IN LIMBURGSE AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN ROMAANS IN LIMBURGSE AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT TE NIJMEGEN OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS DR. H. J. LAMMERS HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE VOLGENS HET BESLUIT VAN DE SENAAT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP 23 NOVEMBER I962 DES NAMIDDAGS TE 2 UUR DOOR PIET LAURENTIUS MARIE TUMMERS GEBOREN TE HEERLEN TE ASSEN BIJ VAN GORCUM ft COMP. N.V. - D R. H. J. PR AK К E & H.M.G.PRAKKE PROMOTOR: PROF. DR. A. A. WEIJNEN AAN MIJN OUDERS AAN MIJN VROUW DEZE STUDIE IS TOT STAND GEKOMEN MET STEUN VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN EN UITGEGEVEN MET STEUN VAN HET STUDIEFONDS LIMBURG EN HET DR. VAN GILS-FONDS. INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK I - INLEIDING i.i. Taalgrensstudie en toponymie ι 1.2. Limburgia Romana 4 1.3. De plaats van Limburg in de studie van de taalgrens .... 8 HOOFDSTUK 2 - DE PLAATSNAMEN 2.0. Te onderzoeken namengroepen и 2.1. Namen waarvan attestaties uit de Romeinse tijd bestaan. 12 2.2. -acum - namen 21 2.3. -etum - namen 32 2.4. -arium - namen 36 2.5. Latijnse cultuumamen van burgerlijke aard 41 2.6. Latijnse cultuumamen van militaire aard 47 2.7. Latijnse natuumamen 52 2.8. Namenparen 59 2.9. Namen met klemtoon op de laatste lettergreep 71 2.10. Overige namen 77 HOOFDSTUK 3 - BESLUIT 3.1. Geografisch en chronologisch overzicht van de behandelde namen 83 3.2. De Limburgse taalgrens 88 3.3. Nawoord 93 Spelling en verwijzing 95 Noten 100 Lijst van gebruikte afkortingen 114 Zusammenfassung 116 Sommaire 118 Plaatsnamenregister 120 HOOFDSTUK I INLEIDING I.I. TAALGRENSSTUDIE EN TOPONYMIE „Dans le problème de la frontière linguistique, je réclame de l'historien un net, un définitif aveu d'impuissance" 1. Deze defaitistische conclusie zou het slot kunnen zijn van 60 jaar onder zoek naar het ontstaan van de Frans-Nederlandse taalgrens, als ieder een zich door de hier uitgesproken eis gebonden achtte. Nu ik hier echter sta aan het begin van een studie die ten doel heeft een bijdrage te leveren tot de opheldering van het taalgrensprobleem, wil ik eerst mijn standpunt bepalen tegenover de laatstverschenen publicatie over de vorming van de taalgrens, waarin bovenstaande conclusie getrok ken wordt. Stengers, schrijver dezer publicatie, laat zijn eis in hoofdzaak voort vloeien uit de ontoereikendheid van de verzamelde historische teksten. Deze vertonen teveel leemten om een volledig beeld te geven van de Frankische invasies en kolonisatie. Inderdaad, maar indien zij chrono logisch wel een sluitend geheel zouden vormen, zouden zij het ontstaan van de taalgrens nog niet kunnen verklaren. Het taalgrensprobleem is niet identiek met het probleem van de Frankische veroveringen. Het is het probleem van de veranderingen die deze veroveringen teweeg hebben gebracht in de bestaande taaiverhoudingen. Deze veranderingen worden niet door de historische teksten geregistreerd, zij moeten uit linguistisch materiaal worden opgediept. Welnu, de ontoereikendheid van de taalkundige bronnen is door Stengers allesbehalve bewezen. Integendeel, hij heeft er nauwelijks aandacht aan besteed. Het is on billijk, om na een uitvoerig onderzoek van de historische teksten, dat 25 bladzijden beslaat (p. 10-34), in twee bladzijden (p. 37-38) af te rekenen met de talrijke bijdragen die in de loop van tientallen jaren aan het taalgrensprobleem gewijd zijn. Allereerst dient aandacht besteed te worden aan de taaitoestanden tus sen Loire en Rijn vóór de Germaanse invasies. Moeten wij hier, met 1 Stengers, onze onmacht bekennen om de invloed die deze taaitoestan den op de vorming van de taalgrens hebben uitgeoefend, ooit te achterhalen? Zolang niet al het materiaal benut is, lijkt een dergelijke bekentenis voorbarig. De namen voorraad uit de Romeinse tijd (namen van stammen, personen, goden, plaatsen, bergen en rivieren), die geput kan worden uit de itineraria, cosmografieën, geschiedkundige teksten en inscripties, bevat een schat van gegevens betreffende de taaitoestanden vóór de tijd van de Volksverhuizing. De voorraad is aanzienlijk uitgebreider dan de paar namen die door Stengers (p. lo-ii) aangehaald worden. Voor België en Noord-Frankrijk moet een onder zoek van deze namenschat nog grotendeels aangevat worden, maar wat de studies van Weisgerber over het Rijnland 2 opgeleverd hebben, doet ons voor de rest van Noord-Gallië te veel verwachten om ons neer te leggen bij een „définitif aveu d'impuissance". Voor de Volksverhuizingsperiode en de daarop volgende eeuwen vinden wij het plaatselijk taalgebruik niet genoteerd temidden van het feitenmateriaal dat de geschiedschrijvers ons nagelaten hebben. De archeologische vondsten vormen evenmin de directe neerslag van een taaitoestand. Ook voor deze tijd zal allereerst een beroep gedaan moeten worden op de onomastiek, meer in het bijzonder op de toponymie. Een taalgrenslijn en een taalgrenszone bakenen een bepaald aardrijks kundig gebied af. Welnu, de enige taalkundige gegevens van duurzame aard die aan het terrein gebonden zijn, worden gevormd door de aard rijkskundige namen. Wanneer het dus gaat om de reconstructie van een taalgrens uit een tijd waarvoor geen geschreven bronnen het plaat selijk taalgebruik expliciet vermelden, zijn de aardrijkskundige namen de vaste punten waarlangs de taalgrenslijn getrokken moet worden. Daarom hangt de eerste grote taalgrensstudie, die van G. Kurth, geheel van het toponymisch materiaal af en sindsdien is de toponymie niet meer weg te denken uit het taalgrensonderzoek. Dat het inschakelen van de toponymie toch nog zó weinig indruk wekkende resultaten heeft opgeleverd, dat Stengers in de verleiding kon komen ze af te doen met de betiteling „hypothèses, fantaisies ou tâtonnements" kan aan de volgende oorzaken geweten worden: i. Het toponymisch materiaal dat de taalgrensvorsers ter beschikking stond, was onvoldoende in omvang en nauwkeurigheid. Het ver klaren van een plaatsnaam is uiterst gevaarlijk, indien het niet uit kan gaan van voldoende en betrouwbare oude vormen. 2. Met behulp van de historische klankleer van het Romaans en het 2 Germaans zijn er uit de plaatsnamen meer aanwijzingen over het plaatselijk idioom te halen dan de toponymische onderzoekingen tot nu toe opgeleverd hebben. 3. De toponymist moet, behalve over filologische scholing, beschikken over kennis van de geschiedenis, de geografische en bodemkundige gesteldheid van de plaats waarvan hij de naam bestudeert en bovendien van het daar gesproken dialect. Het hele taalgrensgebied van België en Noord-Frankrijk is zo uitgestrekt, dat bij de tegen woordige stand van zaken, geen toponymist voor dit omvangrijke gebied aan genoemde eisen kan voldoen. Voorlopig zal hij zich tot detailwerk moeten beperken. 4. De toponymie is een zeer jonge wetenschap, waarin nog veel pionierswerk verricht moet worden. Taalgrensstudie en toponymie hebben elkaar vooruitgeholpen. Het taalgrensonderzoek heeft geprofiteerd van de verworvenheden van de toponymie, maar het heeft ook de toponymisten aangezet tot gespeci aliseerde naspeuringen. Verschillende onderdelen van de toponymie, zoals de gelijkmaking in de plaatsnamen en het probleem van de Weiler-namen 3, hebben hun ontwikkeling aan de taalgrensstudie te danken. En als één van de grote verdiensten van de synthese van Petri mag men wel aanmerken: het veroorzaken van een enorme echo, die nog steeds niet geheel verklonken is 4. Men heeft echter Petri terecht verweten, dat hij nagelaten heeft de toponymie van Wallonië en Noord-Frankrijk te vergelijken met die van de aangrenzende Germaanse gebieden 5. Tegenover „Germanisches Volkserbe" in tegenwoordig Romaans gebied dient inderdaad onder zocht te worden wat ons aan Romaans rest in de toponymie van de gebieden die tegenwoordig germaanstalig zijn. Lindemans heeft erop gewezen „dat er, op deze zijde van de taalgrens, een bijna even groot aantal Romaansche namen, als Germaansche in Wallonië te vinden is" β en in zijn monografie over de toponymie van Asse heeft hij tien tallen Romaanse namen aan het licht gebracht 7. Hij beschouwt deze als de neerslag van de migratie van Romaanstaligen naar de overkant van de taalgrens. Bovendien „moeten naast de Germaansche toponymische relicten in Wallonië en Noord-Frankrijk Romaansche overblijfselen in de topo nymie van het Zuidnederlandsche taalgebied worden ontdekt" e. Op deze opdracht van Draye is mijn studie een antwoord, maar om niet de risico's te lopen die aan een te groots opgezet onderzoek verbonden zijn, 3 heb ik mij beperkt tot een terrein waarmee ik van jongsaf vertrouwd ben, en dit afgerond tot een aardrijkskundig geheel: de Nederlandse provincie Limburg. Ik moet bekennen, dat ik lang geaarzeld heb alvorens deze afbakening van het studieterrein te kiezen. Ik zag duidelijk in, dat het huidige Limburg niet beantwoordt aan een bestuurlijke eenheid uit de Romein se, Merovingische of Karolingische tijd; dat de provinciegrenzen niet samenvallen met taalgrenzen of isoglossen; dat, tengevolge van ver schil in vruchtbaarheid van de bodem, de nederzettingen in het Zuiden van de provincie over het algemeen ouder zijn dan die van het Noorden; en vooral, dat