Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl Henk te Velde bron Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl. Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam 2002 (tweede druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veld061stij01_01/colofon.htm © 2009 dbnl 7 Inleiding De politiek draait tegenwoordig alleen maar om personen. Wie kent de klacht niet? En wie is er niet van overtuigd dat de politiek vroeger anders was, serieuzer, dieper, minder oppervlakkig? Voordat we naar oorzaken gaan zoeken, moeten we echter toch de stelling bekijken. Ze wordt namelijk niet alleen vandaag gehoord, men komt haar in de politiek van de afgelopen anderhalve eeuw voortdurend tegen. ‘Het blijkt, dat wij steeds door persoonlijke consideratien meer dan door politieke redenen worden bestuurd’, meende de liberaal Thorbecke in 1858. Baron van Welderen Rengers, de parlementaire geschiedschrijver van die tijd, klaagt over ‘het zeer persoonlijke karakter van den toenmaligen politieken strijd’ en noteert dat bij de eerste verkiezingen na de grondwetsherziening van 1848 ‘meer de persoonlijkheid der kandidaten dan eene politieke geloofsbelijdenis’ de doorslag gaf.1 Maar was de ongegeneerde strijd om personen dan niet afgelopen toen in Nederland in 1917 het op individuen gerichte districtenstelsel plaatsmaakte voor evenredige vertegenwoordiging en voor het lijstenstelsel dat we nu nog kennen? In 1929 merkte De Standaard, het dagblad van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), op ‘dat de verkiezingshartstocht in ons land zich bij voorkeur toespitst op een persoon’. In zijn parlementaire geschiedenis van de jaren twintig en dertig concludeert P.J. Oud dat het verschijnsel in zekere zin zelfs toenam. Alles concentreerde zich nu op de lijsttrekker; in zijn kielzog trokken allerlei lieden de Tweede Kamer binnen op wie de kiezer helemaal niet bewust gestemd had. Niet alleen draaide het in de Kamer om personen, maar ook de verkiezingsstrijd werd geheel gericht op de persoon van de lijsttrekker. Oud verwijst dan naar een van de hoofdpersonen in dit boek, Colijn, maar zijn eerste voorbeeld is de liberaal gezinde Treub die in 1918 de Kamer binnenkwam met een lijst van verder onbekende figuren. Treub zelf geeft in zijn memoires achteraf wat zuur commentaar op de successen van zijn lijst: ‘Toen ik in 1921 bedankte voor het lidmaatschap van de Kamer werd ik opgevolgd door een politieagent uit Groningen, die door mijn kiezers waarschijnlijk niet als mijn meest geschikte plaatsvervanger zoude zijn aangewezen, indien zij het voor het zeggen hadden gehad. In het stelsel der evenredige vertegenwoordiging wordt onwillekeurig te veel Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl 8 gelet op dengene, die aan het hoofd der lijst van een bepaalde partij is gesteld en werkt deze meer dan wenschelijk is als gangmaker voor de overige candidaten op zijn lijst.’2 Nog weer later schreef Drees, die de politiek meemaakte van het districtenstelsel tot aan het televisietijdperk, over het ‘lijstenstelsel, dat in onevenredige mate het licht doet vallen op de lijstaanvoerders, ook omdat zij vooral voor de televisie verschijnen’.3 Drees zelf speelde als persoon bijvoorbeeld bij de verkiezingen van 1956 een grote rol. En dat was nog vóór het televisietijdperk. Er is dus niet veel nieuws onder de zon, zou men zeggen. In zekere zin is er zelfs verbetering opgetreden, want tegenwoordig gaat het dan wel om personen in de politiek, maar de persoonlijke gevoeligheden domineren niet meer zoals in de negentiende eeuw. Personen hebben de politiek dus eigenlijk altijd beheerst. Hoe kan het ook anders? Thorbecke verweet de anti-revolutionaire Groen van Prinsterer dat die hem in het kamerdebat te veel als persoon aanviel, maar Groen antwoordde: ‘is het mogelijk niet te letten op een persoon, die jaren achtereen zoo belangrijke en schitterende loopbaan gehad heeft?’ En Thorbecke zelf wilde altijd personen van zaken scheiden maar schreef toch aan een vriend: ‘Gij hebt wel voorleden jaar aan Uwe kiezers gezegd, dat gij wist zaken van personen te onderscheiden; maar in de politiek vertegenwoordigen personen zaken.’ Een kiezersuitspraak, zegt Oud over het interbellum, bevat altijd een persoonlijk element. ‘Van een bepaald beleid zijn bepaalde personen de meest uitgesproken vertegenwoordigers.’4 Drees meende dat in de beginnende partijpolitiek figuren als de antirevolutionair Kuyper en de sociaal-democraat Troelstra een cruciale rol hadden gespeeld. ‘Elk van hen vertegenwoordigde en verpersoonlijkte sterker dan later mogelijk was een grote bevolkingsgroep.’5 Drees schreef dit in de jaren zeventig toen de verzuiling was afgebrokkeld en het politieke landschap zijn stabiliteit had verloren. Om de stabiliteit te bevorderen bepleitte hij niet minder maar juist meer aandacht voor personen. Politieke leiders moesten niet te snel wisselen. ‘Voor kiezers is het ook van belang een partij gedurende een niet te korte tijd als het ware min of meer geconcentreerd, verpersoonlijkt, gesymboliseerd te zien in een figuur die hen aanspreekt.’ Drees zag scherp dat het enige tijd duurt voordat een politiek leider een symbool kan worden. Al meer dan tien jaar daarvoor, in 1964, had een commissie van de PvdA, toen nog zijn partij, een rapport gepubliceerd over de problemen van de parlementaire democratie. De ‘onpersoonlijkheid’ was volgens de commissie een van de grootste bezwaren tegen het bestaande kiesstelsel. Nadruk op ‘het persoonlijk aspect zal het vele kiezers gemak- Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl 9 kelijker maken zich met de politici te identificeren, hetgeen de politieke belangstelling ten goede kan komen’, zo luidde de aanbeveling.6 In de jaren zestig werd voor het eerst vooral geklaagd over juist te weinig aandacht voor personen in de politiek. De huidige klachten zijn daar weer deels een reactie op; ze zijn ook een reactie op de vorm van verpersoonlijking van de politiek in het televisietijdperk. Verpersoonlijking is op zichzelf niets nieuws, maar iedere tijd vraagt opnieuw rekenschap over de manier waarop dat gebeurt. Of het nu gaat om een parlementaire leider die zich uit principe weinig aantrekt van een achterban of om een leider die zich beschouwt als de dienaar van zijn partij, telkens balt zich de voorstelling van een bepaalde politiek samen in de persoon van de leider. Wie wil uitleggen wat het liberalisme van 1848 in Nederland inhield, kan niet om Thorbecke heen; het woord Thorbeckeanisme was dan ook heel gewoon. En wie de geschiedenis van de vroege Anti-Revolutionaire Partij schrijft, komt als vanzelf op Kuyper; zijn aanhang werd ook wel als Kuyperiaans betiteld. In deze laatste periode trad de identificatie van persoon en politiek wel erg duidelijk op zoals blijkt uit een herinnering van Kuypers geestverwant A.W.F. Idenburg: ‘“Het persoonlijke trad in de gedachtengang van Dr. Kuyper zóó sterk op den voorgrond, dat ik hem in verband met deze zaken wel eens vroeg, of het wel werkelijk de zaak des Heeren was, die hij op politiek gebied wilde dienen en of het niet meer om zijn eigen zaak (eer, macht, glorie) ging.” Het antwoord daarop was: “het kan zijn dat je gelijk hebt, maar ik geloof het niet. Je moet niet vergeten, als men zijn heele leven, al zijn tijd, al zijn krachten aan een zaak heeft gegeven, dan is men tenslotte met die zaak zóózeer samengegroeid, dat men niet precies meer kan onderscheiden wat geschiedt terwille van de zaak op zichzelf en wat geschiedt voor het eigen ik op zichzelf. Gemeenlijk zullen die twee ineenloopen.”’7 Dit is een van de extreemste voorbeelden van identificatie tussen zaak en persoon uit de Nederlandse politieke geschiedenis en het heeft betrekking op een periode waarin het politieke leiderschap een heel speciale betekenis had. Ook later werd de leider echter vaak voorgesteld als de samenvatting van zijn beweging. Onvermijdelijk volgde, zo zegt Drees, op de periode van de aartsvaders een periode van opbouw van de partij en van toenemende nuchterheid. ‘Nolens was nuchterder dan Schaepman; Colijn zakelijker dan Kuyper. Ook bij Albarda, hoezeer nauw met Troelstra verbonden, lag het accent toch anders.’ Het is een voorstelling die in de literatuur zo vaak is gegeven dat men wel van een cliché kan spreken.8 Over dit cliché zal het nog gaan in dit boek, maar voorlopig is de achtergrond ervan voldoende: er is een verband tussen politieke persoonlijkheid Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl 10 en politieke periode, er zijn niet zozeer intrinsieke leiderskwaliteiten die altijd gelden, maar iedere tijd vraagt zijn eigen type leider. Een mooi voorbeeld daarvan biedt het contrast tussen de stugge jurist Thorbecke en de charismatische theoloog en volksleider Kuyper. Zij waren dominante politici in hun tijd, maar het is niet gemakkelijk voor te stellen dat ze van periode zouden wisselen. Leiders kunnen tot op zekere hoogte wel hun stijl aan de tijd aanpassen. De Den Uyl van de jaren vijftig was een andere publieke verschijning dan de Den Uyl van de jaren zeventig en de Kok van de jaren zeventig was niet de Kok van de jaren negentig. Er is een wisselwerking tussen persoon en periode. Zonder Colijn zou de Nederlandse politiek van de jaren dertig er anders hebben uitgezien, maar Colijn zou, niet alleen door zijn politieke opvattingen maar zeker ook door zijn mannetjesputters-imago, de plaats van Drees in de jaren vijftig niet hebben kunnen innemen. Iedere periode biedt ruimte voor een beperkt palet aan leiderskwaliteiten en omgekeerd boetseert de leider weer het beeld van de ideale politicus van zijn tijd. Drees spreekt over de behoefte een partijleider te zien als een ‘geconcentreerd, verpersoonlijkt, gesymboliseerd’ beeld van de partij. Hij had ook kunnen zeggen dat de leider zijn aanhang ‘vertegenwoordigt’. In de politieke leiders concentreert zich het moderne proces van politieke vertegenwoordiging. De persoon wordt dan meer dan een individu en staat voor een bepaalde politiek en voor een bepaalde benadering van politiek.