Masterscriptie Politiek & Parlement Radboud Universiteit Nijmegen Op
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Masterscriptie Politiek & Parlement Radboud Universiteit Nijmegen Op de bres voor Amsterdams belang De Amsterdamse burgemeesters Van Hall en Samkalden en hun positie tussen regering en raad (1957-1977) Wouter Breedt Bruijn Studentnummer: 4529278 Begeleider: Drs. A.C. Hoetink Inleverdatum: 1 augustus 2016 2 Inhoudsopgave Inleiding 4 Hoofdstuk 1 Gijs van Hall 18 Case 1: De IJtunnelkwestie 20 Case 2: De annexatie van de Bijlmermeer 35 Hoofdstuk 2 Ivo Samkalden 45 Case 1: De financiële situatie van 47 Amsterdam Case 2: De stadsspoorlijn 55 Slotbeschouwing 61 Literatuurlijst 65 3 Inleiding De Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber presenteerde in 2013 een spraakmakend boek waarin hij de stelling verdedigt dat de natiestaat niet het instituut is dat hedendaagse grensoverschrijdende problemen effectief aan weet te pakken. In If mayors ruled the world betoogt Barber dat steden veel beter geschikt zijn om deze taak op zich te nemen. Het werk leest als een oproep voor een nieuwe internationale ordening van de bestuurlijke hiërarchie. De stad moet hierbinnen een dominantere positie gaan innemen. Tot slot draagt Barber een mogelijke oplossing aan. Hij wil een nieuw geopolitiek overlegorgaan waarin burgemeesters vertegenwoordigd zijn; het burgemeestersparlement.1 Het boek genereerde wereldwijd veel aandacht, ook in Nederland. Drie jaar na het verschijnen van het boek treedt burgemeester van Den Haag, Jozias van Aartsen, op als gastheer voor de eerste bijeenkomst van het Global Parliament of Mayors, dat gehouden wordt in september 2016. Het is niet toevallig dat juist in Nederland veel belangstelling bestaat voor het werk van Barber. De burgemeester neemt immers binnen het Nederlandse bestuurlijke systeem een diffuse positie in. Zo beschikt de burgemeester over een breed takenpakket, waarin hij te maken krijgt met diverse bestuurlijke lagen, instituten, organisaties en natuurlijk de burger. Veel van deze taken krijgen vorm door de grondwet en gemeentewet. Deze wetten hebben hun bestuurlijke oorsprong halverwege de negentiende eeuw en zijn te zien als grondleggers van het veelomvattende burgemeesterschap. De wetten bepalen ten eerste de positie van de burgemeester binnen de lokale politiek. Hij is onder andere voorzitter van de gemeenteraad en heeft binnen het dagelijks bestuur van de gemeente een prominente plek in het college van Burgemeester en Wethouders (college van B&W). Hier wordt van hem verwacht dat hij boven de partijen staat en de ‘eenheid in collegebeleid’ vertegenwoordigt. 2 Ook de ceremoniële functie, waarbij hij de gemeente personifieert als eerste burger bij officiële gelegenheden, komt in de wetboeken naar voren. Toch ligt het primaat van de lokale politiek niet bij de burgemeester. 1 Benjamin Barber, Als burgemeesters zouden regeren, Haperende staten en opkomende steden (Amsterdam 2014) 420. 2 Gemeentewet, Artikel 53A, Geraadpleegd op: 20-04-2016 4 De gemeenteraad heeft wettelijk gezien, als vertegenwoordiging van het volk, de hoogste positie binnen de lokale politiek.3 De gemeente is na de nationale en provinciale laag, de derde en kleinste bestuurslaag van Nederland. Het wetssysteem brengt tussen hen een bestuurlijke hiërarchie aan, die ook doorwerkt op het burgemeesterschap. Opmerkenswaardig is dat de burgemeester voor zowel zijn benoeming als ontslag afhankelijk is van de minister van Binnenlandse Zaken.4 Met de minister van Justitie heeft een burgemeester eveneens nauwe banden gezien zijn verantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid van zijn gemeente.5 Tot slot is de gemeente voor zijn inkomsten en wetgeving merendeels afhankelijk van de centrale overheid. De positie van de burgemeester bevindt zich in een gelaagd spanningsveld, waarbij verantwoordelijkheid en afhankelijkheid door elkaar heen lopen. Op deze wijze bezien kan gesteld worden dat de burgemeester min of meer fungeert als spil tussen de nationale overheid en de gemeente. Aan de ene kant is hij afhankelijk van de nationale politieke laag, aangezien hij zijn aanstelling daaraan te danken heeft. Aan de andere kant is hij als onderdeel van het college van B&W verantwoording schuldig aan de gemeenteraad en draagt hij de gemeentelijke belangen uit als vertegenwoordiger van het gemeentebestuur. Het vinden van balans tussen deze verschillende taken behoort tot de uitdagingen van het Nederlandse burgemeesterschap. Het is ook niet verwonderlijk dat de relatie tussen de burgemeester en de regering geregeld heeft gezorgd voor spanning en frictie. Het is deze spilpositie tussen raad en regering die in dit onderzoek meer duiding krijgt. Een veel aangehaald voorbeeld over deze gespannen relatie speelde zich af aan het begin van de twintigste eeuw. De liberale Amsterdamse burgemeester Wilhelmus Frederik van Leeuwen combineerde in 1905 zijn functie met het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij raakte tijdens zijn ambtsperiode in conflict met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken. 3 Gemeentewet, Artikel 7, geraadpleegd op 20-4-2016 4 Gemeentewet, Artikel 61 en 62.2, geraadpleegd op 20-4-2016 5 Cachet, Nationale wetten versus lokale besluiten, Een spanningsveld voor burgemeesters, Onderzoeksrapport opgesteld in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse zaken (2012) 20. 5 Van Leeuwen had kritiek op de toenemende invloed van de nationale bestuurlijke laag op het gemeentebeleid en hij gebruikte zijn plek in de Eerste Kamer als politieke arena om het lokale belang in de nationale politiek te verwoorden. Hij sprak zich daar fel uit tegen de aanwezige minister. Hij betoogde stellig dat de burgemeester van Amsterdam geen ‘rijkskruier’ is.6 Van Leeuwen wilde niet de persoon zijn die als burgemeester braaf het in Den Haag opgestelde beleid uitvoerde in Amsterdam. Van Leeuwens uitspraak is daarna nog geregeld aangehaald in discussies over de relatie tussen de burgemeester en de gemeente met de regering. Uit deze anekdote kan een tweetal zaken worden afgeleid. Ten eerste laat zij zien dat de invloed die de nationale bestuurlijke laag heeft op het gemeentebestuur, geen constante is en spanning met zich meebrengt. Ondanks de redelijk stabiele kern van de grond- en gemeentewet zijn verschuivingen in de verhoudingen tussen gemeente en de regering mogelijk. Ten tweede komt naar voren dat het handelen van een burgemeester niet eenzijdig toegeschreven kan worden aan de regels in een wetboek. Het boek met spelregels bestaat, maar het biedt ruimte om persoonlijk vorm en richting aan het spel te geven. Het handelen van een burgemeester krijgt vorm door bijvoorbeeld zijn persoonlijke kwaliteiten, principes, denkbeelden, nevenfuncties, netwerk en ervaring. Zodoende kent een door wetten gedefinieerd beroep een veelzijdigheid aan invullingen. De tijdsgeest en context waarin een burgemeester zijn ambt uitvoert zijn hierbij van groot belang. Dit maakt het bestuderen van de spilpositie van een burgemeesterschap tot een interessant onderzoeksobject voor de politiek historicus. Het biedt een mogelijkheid om de lokale en nationale geschiedenis beter te begrijpen en daarmee dichter bijeen te brengen. Tegelijkertijd kan door dergelijk onderzoek meer kennis verkregen worden over de politieke verhoudingen tussen personen en instituten binnen een bepaalde periode. Van Leeuwen gebruikte zijn positie in de Eerste Kamer om zijn onvrede te uiten over de ‘Haagse bemoeienis’ in Amsterdam. Hij zette zich in voor meer autonomie van de gemeentelijk bestuurslaag. Tot een succes kwam het echter 6 ‘Hoofdstad in de Senaat’ De Telegraaf, 4 januari 1957, 5. Hierover ook: Stefan Couperus, De machinerie van de stad, Stadsbestuur als idee en praktijk Nederland en Amsterdam 1900-1940 (Amsterdam 2009) 41. 6 niet. In 1909 nam Van Leeuwen teleurgesteld afstand van zijn Amsterdams burgemeesterschap aangezien zijn gewenste veranderingen van de gemeentelijke inrichting niet werden overgenomen.7 Dat een discussie over de gemeentelijke autonomie in gang werd gezet door een Amsterdamse burgemeester valt niet onder het toeval te scharen. De relatie tussen Amsterdam en politiek ‘Den Haag’ kende geregeld problematische periodes. Het is te beschouwen als een klassieke en moeizame strijd tussen de Hoofdstad en de Hofstad. In een recent verleden was deze spanning te zien in een politiek conflict over de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Een koppig gemeentebestuur van Amsterdam besloot, tegen de beslissing van de regering in, om ‘bed, bad en brood’ aan te blijven bieden aan deze groep gedwongen stadsnomaden. In een verder verleden was de spanning soms aanzienlijk groter. Toen de Nederlandse eenheidsstaat onder Willem I steeds duidelijker vorm aannam, ging dit langzaam ten koste van de economische soevereiniteit van de gewezen stadsstaat Amsterdam. Een politieke strijd tussen de Haagse orangisten en Amsterdamse regenten kwam tot eruptie over de toewijzing van de Hoge Raad, het provinciale gerechtshof en het provinciebestuur van Noord-Holland. Haarlem werd rijkelijk bedeeld en Amsterdam kwam er berooid af.8 Het rijk voorkwam een opeenhoping van macht in Amsterdam, maar zette wel degelijk kwaad bloed. Ook het Amsterdamse volk kent deze moeizame relatie met de centrale overheid. Een bekend voorbeeld is het zogenoemde Palingoproer van 1885 dat zich afspeelde in een tijd waarin journalisten en arbeiders probeerden om een socialistische revolutie te ontketenen in de hoofdstad. 9 In de oplaaiende spanning tussen de Amsterdamse bevolking en de regering liep een verboden potje ‘palingtrekken’ uit op hevige rellen tussen politie en de Jordanese bevolking. Zesentwintig mensen kwamen hierbij om het leven en