Mogelijkheden Voor Herstelbeheer in Hellingbossen Op Kalkrijke Bodem in Zuid-Limburg

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Mogelijkheden Voor Herstelbeheer in Hellingbossen Op Kalkrijke Bodem in Zuid-Limburg Mogelijkheden voor herstelbeheer in hellingbossen op kalkrijke bodem in Zuid-Limburg Resultaten praktijkproeven: omvorming van voormalig middenbos naar gevarieerd opgaand bos © 2016 VBNE, Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren Rapport nr. 2016/OBN206-HE Driebergen, 2016 Deze publicatie is tot stand gekomen met een financiële bijdrage van BIJ12 en het Ministerie van Economische Zaken. Teksten mogen alleen worden overgenomen met bronvermelding. Deze uitgave kan schriftelijk of per e-mail worden besteld bij de VBNE onder vermelding van code 2016/OBN206-HE en het aantal exemplaren. Foto voorkant Slanke sleutelbloem, Wijlrebos. Fotograaf Rein de Waal Oplage 60 exemplaren Samenstelling P.W.F.M. Hommel (Alterra, Wageningen UR) R.J. Bijlsma (Alterra, Wageningen UR) K.A.O. Eichhorn (Eichhorn Ecologie) J. den Ouden (Leerstoelgroep Bosecologie en Bosbeheer, Wageningen UR) R.W. de Waal (Alterra, Wageningen UR) M.F. Wallis de Vries (De Vlinderstichting) m.m.v. L.S. Eichhorn (Eichhorn Ecologie) L. Goudzwaard (Leerstoelgroep Bosecologie en Bosbeheer, Wageningen UR) Th. Heijerman (EIS-Kenniscentrum Insecten) R.H. Kemmers (Alterra, Wageningen UR) M. Prick (Natuurhistorisch Genootschap in Limburg) F. Smeets (Leerstoelgroep Bosecologie en Bosbeheer, Wageningen UR) Druk KNNV Uitgeverij/Publishing Productie Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) Adres : Princenhof Park 9, 3972 NG Driebergen Telefoon : 0343-745250 E-mail : [email protected] Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 Samenvatting 8 1 Inleiding 14 1.1 Achtergrond 14 1.2 Kader en doelstelling van het onderzoek 16 1.3 Inperking tot ondiepe kalkbodems 20 1.4 Opbouw van het rapport 22 2 Proefopzet 23 2.1 Bosbouwkundig systeem 23 2.2 Selectie proefgebieden 28 2.3 Historische typering proefgebieden 28 2.4 Voorbereiding en uitvoering kapwerkzaamheden 32 2.5 Verwijdering ruigtesoorten op kapvlakten 36 2.6 Aanplant op kapvlakten 39 3 Monitoring 41 3.1 Bodem 41 3.1.1 Veldonderzoek 41 3.1.2 Bodemchemie 41 3.1.3 Stikstof-mineralisatie 41 3.2 Vegetatie 42 3.2.1 Vaatplanten 42 3.2.2 Mossen 42 3.2.3 Ruigte-ontwikkeling 43 3.3 Fauna 45 3.3.1 Dagvlinders 46 3.3.2 Nachtvlinders 46 4 Resultaten bodemonderzoek 48 4.1 Hellingzones 48 4.1.1 Eyserbos 48 4.1.2 Wijlrebos 53 4.1.3 Vergelijking van de twee proefgebieden 55 4.2 Bodemchemie 57 4.2.1 Bodemchemische parameters 57 4.2.2 Stikstof-mineralisatie 59 5 Resultaten vegetatie-onderzoek 63 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 3 5.1 Vaatplanten 63 5.1.1 Totaal soortenaantal 63 5.1.2 Bossoorten 67 5.1.3 Soorten van kapvlakten en bosranden 70 5.1.4 Ruigtevormende woekersoorten 74 5.1.5 Experimenten met verwijdering ruigtesoorten 80 5.2 Mossen 85 5.2.1 Uitgangssituatie (2011) 85 5.2.2 Veranderingen na de kap (2011-2014) 87 6 Resultaten fauna-onderzoek 95 6.1 Dagvlinders 95 6.2 Nachtvlinders 98 6.2.1 Aantal soorten 98 6.2.2 Onderscheid naar biotoop 100 6.2.3 Onderscheid naar waardplanten 102 7 Discussie 104 7.1 Vaatplanten 104 7.1.1 Bossoorten 104 7.1.2 Soorten van kapvlakten en bosranden 107 7.2 Mossen 108 7.2.1 Diversiteit van ecologische groepen 108 7.2.2 Wijlrebos en Eyserbos nader vergeleken 111 7.3 Dagvlinders 112 7.4 Nachtvlinders 114 7.5 Overige arthropoden 116 8 Conclusies 117 9 Literatuur 121 Bijlagen Bijlage A Bodemchemie vóór en na ingreep (0-10 cm -mv) Bijlage B N-mineralisatie vóór en na ingreep (0-10 cm -mv) Bijlage C Synoptische tabel ontwikkeling kruidlaag Eyserbos (2011-2014) Bijlage D Synoptische tabel ontwikkeling kruidlaag Wijlrebos (2011-2014) Bijlage E Veranderingen in de soortensamenstelling van de kruidlaag in het tweede jaar na kap (beide gebieden gecombineerd) Bijlage F Soortenlijst dagvlinders Bijlage G Soortenlijst nachtvlinders Bijlage H Status van de aandachtsoorten bij dagvlinders en macro- nachtvlinders in Zuid-Limburgse hellingbossen Bijlage I Veranderingen in de loopkeverfauna van het Eyserbos (door Th. Heijerman) Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 4 Voorwoord Het doel van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) is het ontwikkelen, verspreiden en benutten van kennis voor terreinbeheerders over natuurherstel, Natura 2000, PAS, leefgebiedenbenadering en ontwikkeling van nieuwe natuur. In het kader van natura 2000 worden in Europees perspectief zeldzame soorten en vegetatietypen in Nederland beschermd. In dit rapport staat het habitattype ‘H9160B: Eiken- haagbeukenbossen’ centraal. In de opgestelde Herstelstrategie van dit habitattype wordt als een van de maatregelen genoemd het omvormen van hellingbossen. Dit moet leiden tot een toename van de soortenrijkdom in de ondergroei. Deze maatregel is in dit OBN onderzoek in een veldexperiment onderzocht. De Zuid-Limburgse hellingbossen zijn van oudsher rijk aan bijzondere planten- en diersoorten. Het gaat daarbij zowel om schaduwtolerante bossoorten als om lichtminnende soorten van bosranden en kapvlakten. Het meest bijzonder zijn de bossen op ondiepe kalkrijke bodems die - vooral in de struweelfase na kap –een aantal zeldzame orchideeën- soorten kunnen herbergen. De soortenrijkdom van de Zuid-Limburgse hellingbossen is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk achteruitgegaan. De belangrijkste oorzaak van de achteruitgang was het staken van het traditionele beheer als hakhout met overstaanders (middenbos). Het gevolg was dat het kronendak zich sloot, minder licht de bosbodem kon bereiken en de ondergroei steeds ijler en minder soortenrijk werd. Gekozen is voor een beheerexperiment met daarin omvorming naar een “ongelijkvormig hooghout”, met meerdere generaties (diameterklassen) bomen in één perceel en een cyclus van periodieke kap. Door de periodieke lichtstelling, kap van de ondergroei en verstoring van de bosbodem sluit het systeem in ecologisch opzicht nauw aan bij het historisch middenbos- beheer. De beheerexperimenten in het Eyser- en Wijlrebos hebben aangetoond dat een omvorming van een (voormalig) middenbosbeheer naar een beheer als ongelijkvormig hooghout ook in de Zuid-Limburgse context (steile hellingen; meerdere decennia geen ingrepen) bosbouw- technisch goed mogelijk is. Enerzijds mogen wij concluderen dat de proeven in technisch, bedrijfseconomisch en ecologisch opzicht een duidelijk succes waren. Anderzijds staan wij nog maar aan het begin van een lang leerproces. Ik wens u veel leesplezier Drs. T.J. Wams Voorzitter van de OBN Adviescommissie Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 5 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 6 Dankwoord Graag willen wij de beheerders van het Eyser- en Wijlrebos en met name Carlo van Seggelen, Arjan Ovaa en Nicole Cordewener (Stichting het Limburgs Landschap), en Patrick Kloet, Freek van Westreenen en Ingrid van Westerlaak (Staatsbosbeheer) bedanken voor de toestemming om in hun terreinen onderzoek te doen en voor alle hulp bij het voorbereiden en begeleiden van de kapwerkzaamheden en het inrichten van de proefvelden. Verder danken wij de leden van het Deskundigen-Team Heuvelland voor hun betrokkenheid en adviezen en Roland Bobbink (B-WARE) voor zijn waardevolle commentaar bij een eerdere versie van dit rapport. Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 7 Samenvatting De Zuid-Limburgse hellingbossen zijn van oudsher rijk aan bijzondere planten- en diersoorten. Het gaat daarbij zowel om schaduwtolerante bossoorten als om lichtminnende soorten van bosranden en kapvlakten. Het meest bijzonder zijn de bossen op ondiepe kalkrijke bodems die - vooral in de struweelfase na kap –een aantal zeldzame orchideeënsoorten kunnen herbergen. Ondiepe kalkbodems komen alleen in het zuidelijk deel van het Zuid-Limburgse heuvelland voor (het “Mergelland”) en zijn daar karakteristiek voor het centrale deel van de hellinggradiënt. Naar schatting behoort ongeveer 20 à 25% van de bosbodems in het Mergelland tot de ondiepe kalkbodems. De soortenrijkdom van de Zuid-Limburgse hellingbossen is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk achteruitgegaan. De belangrijkste oorzaak van de achteruitgang was het staken van het traditionele beheer als hakhout met overstaanders (middenbos). Het gevolg was dat het kronendak zich sloot, minder licht de bosbodem kon bereiken en de ondergroei steeds ijler en minder soortenrijk werd. Het hervatten van het traditionele hakhoutbeheer goede resultaten opgeleverd. Vooral de lichtminnende kapvlaktesoorten lijken geprofiteerd te hebben, de effecten op de bosflora zijn minder eenduidig. Bijkomend probleem is dat het hakhoutbeheer erg arbeidsintensief en kostbaar is. Daarom is een vorm van (herstel)beheer gewenst dat zowel effectief als duurzaam is. Herstel van de oorspronkelijk aanwezige diversiteit aan soorten van bosmilieu’s, bosranden en kapvlakten moet daarbij gecombineerd worden met een rendabeler exploitatie. Met dit doel zijn twee praktijkproeven opgestart waarvan de eerste resultaten in dit rapport worden beschreven. De proeven werden uitgevoerd in twee bosgebieden met een ondiepe kalkbodem: het Eyserbos en het Wijlrebos. Gekozen is voor omvorming naar een “ongelijkvormig hooghout”, met meerdere generaties (diameterklassen) bomen in één perceel en een cyclus van periodieke kap. Bij elke kap wordt uit elke generatie een vast percentage bomen gekapt en alle ondergroei verwijderd met uitzondering van enkele jonge bomen. Dit systeem is bedrijfseconomisch minder rendabel dan een gelijkjarig productiebos maar gunstiger dan een beheer als hakhout-met- overstaanders: de kapcyclus is globaal tweemaal zo lang, de ingreep is minder arbeidsintensief en de opbrengst beter te vermarkten. Door de periodieke lichtstelling, kap van de ondergroei en verstoring van de bosbodem
Recommended publications
  • Nachtvlinders En Micro's Grenspark Kalmthoutse Heide 2020
    Nachtvlinders en micro’s Grenspark Kalmthoutse Heide 2020 Guus Dekkers KNNV Roosendaal Nachtvlinders en micro’s van Grenspark Kalmthoutse Heide 2020 KNNV insectenwerkgroep Roosendaal Pagina 2 Nachtvlinders en micro’s van Grenspark Kalmthoutse Heide 2020 INHOUD 1. Voorwoord ...................................................................................................................................... 4 2. Gebied ............................................................................................................................................. 5 3. Project ............................................................................................................................................. 8 4. Werkwijze ....................................................................................................................................... 9 5. Resultaten 2020 ............................................................................................................................ 14 6. Resultaten t/m 2020 ..................................................................................................................... 20 7. Conclusie ....................................................................................................................................... 28 8. Geraadpleegde literatuur ............................................................................................................. 29 9. Bijlagen ........................................................................................................................................
    [Show full text]
  • Download PDF ( Final Version , 375Kb )
    14 Vergelijkend onderzoek van de macronachtvlinders (Lepidoptera) van enkele uiterwaarden nabij Dordrecht Ruud Vis Dik O. Visser TREFWOORDEN Macrolepidoptera, Heterocera, faunistiek, similarity index Entomologische Berichten 67 (1-2): 14-26 De macronachtvlinders van de uiterwaarden van Kop van het Land, nabij Dordrecht, zijn van 1987 tot en met 2004 onderzocht. Het gebied bestaat uit buitendijkse terreinen die regelmatig onderlopen en waarin weinig onderzoek is gedaan. De Kop van het Land is relatief rijk aan soorten. Enkele soorten zijn opmerkelijk voor dit gebied en deze worden afzonderlijk besproken. De faunistische overeenkomst tussen het onderzochte gebied en de Rhoonse Grienden en de Biesbosch wordt besproken. Mede op basis hiervan kan worden aangegeven welke soorten nog in de Kop van het Land kunnen worden verwacht. Inleiding In 1987 zijn we gestart met een waarnemingsreeks van macro- nachtvlinders (Heterocera, Macrolepidoptera) in de buitendijkse grienden bij de Kop van het Land te Dordrecht. Het is een dyna- misch gebied dat bij hoge waterstanden, vooral in de winter en het voorjaar, gedurende enkele weken gedeeltelijk onderloopt. Aangezien er weinig bekend is van de macronachtvlinders van uiterwaarden is een nadere beschouwing zinvol. Van enkele gebieden in de omgeving zijn ook gegevens van macronachtvlinders beschikbaar. In de Rhoonse Grienden heb- ben Elfferich et al. (sine anno) in de jaren 1995, 1997, 1998 en 1999 de macronachtvlinders geïnventariseerd en in de database van de Werkgroep Vlinderfaunistiek van Stichting European Inverte- brate Survey-Nederland (EIS-Nederland) zijn gegevens over de macronachtvlinders van de Biesbosch voorhanden. Gebied Het onderzochte terrein ligt langs de westoever van de Nieuwe Merwede en is aan de westzijde door een dijk afgesloten van het landbouwgebied van polder de Biesbosch.
    [Show full text]
  • Native Insects on Non-Native Plants in the Netherlands: Curiosities Or Common Practice?
    288 entomologische berichten 72 (6) 2012 Native insects on non-native plants in The Netherlands: curiosities or common practice? Kim Meijer Chris Smit Leo W. Beukeboom Menno Schilthuizen KEY WORDS Herbivorous insects, introduced plants, inventory, phytophagous insects Entomologische Berichten 72 (6): 288-293 In The Netherlands, close to 10% of all plant species occurring in natural habitats are non-native: species that were introduced from e.g. North America or Asia. Insect communities on non-native plants tend to get little attention from many (amateur) entomologists in The Netherlands for two main reasons. First, it is assumed that non-native plant species are not commonly used by herbivorous insects as host plants. Second, many entomologists consider insects associated with non-native plants of minor interest. Here, we give an overview of a large number (99) of native herbivorous insect species collected from non-native plant, clearly showing that non-native plants are used often as host plants. Introduction that species shifting to a novel environment (e.g., ecosystem or Non-native species can cause serious economic damage. In host) suffer less from natural enemies like predators, parasites, North America more than 50,000 species of plants, animals and herbivores and pathogens. Blossey & Nötzold (1995) suggested microbes have been introduced, causing an estimated $137 bil- the ‘Evolution of Increased Competitive Ability Hypothesis’ lion damage annually (Pimentel 2001). Furthermore, in many (EICA) as possible explanation of the success of non-native countries non-native species have a large effect on native spe- species. The EICA predicts that if plants escape from their her- cies and therefore also on the natural ecosystems in which bivores, they will allocate fewer resources to herbivore defence they occur.
    [Show full text]
  • Motýli (Lepidoptera) Vybraných Lokalit Klatovska
    ZÁPADOČESKÁ UNIVERZITA V PLZNI FAKULTA PEDAGOGICKÁ CENTRUM BIOLOGIE, GEOVĚD A ENVIGOGIKY Motýli (Lepidoptera) vybraných lokalit Klatovska BAKALÁŘSKÁ PRÁCE Lukáš Bešta Biologie se zaměřením na vzdělávání Vedoucí práce: Doc. RNDr. Michal Mergl, CSc. PLZEŇ 2017 0 Prohlášení Prohlašuji, že jsem svou bakalářskou práci s názvem Motýli (Lepidoptera) vybraných lokalit Klatovska vypracoval samostatně pod vedením doc. RNDr. Michala Mergla, CSc. s použitím literatury a dalších informačních pramenů citovaných v práci, jež jsou uvedeny v seznamu zdrojů. V Plzni dne: ..……………………………….... Vlastnoruční podpis Poděkování Rád bych poděkoval vedoucímu této práce doc. RNDr. Michalu Merglovi, CSc. za cené rady a konzultace, Ivu Těťálovi za zpřístupnění sbírek motýlů v Západočeském muzeu v Plzni a Mgr. Petru Heřmanovi za věcné připomínky, kontrolu věrohodnosti textového obsahu a revidování a determinaci obtížněji určitelných druhů. ABSTRAKT Tato bakalářská práce poskytuje soupis druhového spektra motýlí fauny na čtyřech lokalitách v okolí města Klatovy (Obr. 1) v jihozápadních Čechách. Konkrétně se jedná o lokality Křesťanský vršek, lesní komplex Bor, Zámkovská hora a lesní komplex u obce Hráz. Minoritně jsou zmiňovány i další lokality Klatovska, pokud nějak souvisejí s výskytem ochranářsky významných druhů motýlů, jež byly pozorovány na zájmových lokalitách. Soupis je vyhotoven z vlastních dat monitoringu motýlí fauny z období 2004 až 2016 a historických literárních a muzejních záznamů. Na daných čtyřech zájmových lokalitách bylo zjištěno 552 druhů motýlů náležejících
    [Show full text]
  • Elaboration D'une Liste D'espèces Déterminantes ZNIEFF D
    Rapport d'expertise Elaboration d’une liste d’espèces déterminantes ZNIEFF d’hétérocères (Lépidoptères) en Midi-Pyrénées De gauche à droite : Calamia tridens, Zygaena carniolica (photos D. Demerges) David DEMERGES Relecture : Samuel Danflous, Sylvain Déjean, Daniel Marc Octobre 2014 Document validé en CSRPN le 14/11/2014 CEN Midi-Pyrénées - 75, voie du TOEC BP 57611 - 31076 - Toulouse cedex 3 Tél. 05 81 60 81 90 - Fax. 05 81 60 81 91 - www.cen-mp.org Sommaire 1. INFORMATIONS PREALABLES 2 1.1. HISTORIQUE 2 1.2. LES ESPECES PRISES EN COMPTE : CHOIX DES FAMILLES ET REFERENTIEL 2 1.3. ETAT DES LIEUX 4 1.4. SOURCE DES DONNEES 5 1.5. VALIDATION DES DONNEES 6 1.6. EXPERTS CONSULTES 6 2. METHODOLOGIE 7 2.1. CADRE METHODOLOGIQUE ZNIEFF 7 2.2. DONNEES INSUFFISANTES (DD) 7 2.2.1. Cas particuliers (exceptions) 8 2.3. ESPECES INTRODUITES OU A CARACTERE MIGRATOIRE (INDIG) 9 2.4. NOTE DE RARETE REGIONALE 9 2.4.1. Coefficient de rareté 9 2.4.2. Indice de sténoécie 10 2.5. NOTE DE RESPONSABILITE REGIONALE 11 2.6. CROISEMENT DES ENJEUX : ATTRIBUTION DES NOTES ZNIEFF 11 2.7. ESPECES A STATUT SCAP 12 3. RESULTATS 13 4. BIBLIOGRAPHIE 17 5. ANNEXES 20 1 1. INFORMATIONS PREALABLES 1.1. HISTORIQUE La liste des espèces déterminantes de rhopalocères (« papillons de jour ») en Midi-Pyrénées a été réalisée en 2004 (Legal et al., 2004) puis révisée en 2007 (Demergès, 2007). Il n’existait pas jusqu’alors de liste d’espèces déterminantes d’hétérocères pour les ZNIEFF en Midi-Pyrénées.
    [Show full text]
  • Download PDF ( Final Version , 606Kb )
    natuurhistorisch maandblad oktober 2013 jaargang 102 | 10 229 Het 1000-soortenproject in Nationaal Park De Meinweg Ed Colijn, European Invertebrate Survey - Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden, e-mail: [email protected] In 2012 werd in Nationaal Park De Meinweg een zeer suc- ders en gewervelden waren op verschillende tijdstippen gedurende het jaar actief en leverden daarmee een belangrijke bijdrage aan de cesvol 1000-soortenproject gehouden. Tijdens diverse kennis over de biodiversiteit van de Meinweg. soortgroepgerichte excursies werd de biodiversiteit van Over eerdere activiteiten van diverse onderzoekers in het gebied op het gebied in beeld gebracht. In totaal werden 2967 soor- het gebied van biodiversiteit was voor de start van het 1000-soor- tenproject al veel gepubliceerd (zie bijvoorbeeld Vossen, 1985a, b; ten vastgesteld waarvan twee zelfs nieuw waren voor de Hermans & van Buggenum, 1986; Hermans, 1992; Akkermans & Boeren, Nederlandse flora en fauna. In de geschiedenis van het 1997; Vorst et al., 2000; Cuppen, 2000; Vorst & Cuppen, 2003; Boeren & van Asseldonk, 2008). Aan het gebied zijn recent bovendien di- 1000-soortenproject werd niet eerder een dergelijk hoog verse themanummers van het Natuurhistorisch Maandblad ge- aantal bereikt. Dit artikel vat de resultaten van het project wijd: Meinweg (december 1999), Biodiversiteit in Nationaal Park kort samen. De Meinweg. Deel 1 (juni 2007), Biodiversiteit in Nationaal Park De Meinweg. Deel 2 (juli 2007), Natuur in het Grenspark Maas-Swalm- Nette (oktober 2011), Herpetologisch onderzoek in Nationaal Park De Meinweg (oktober 2012) en Bijzondere gewervelde dieren in Na- het 1000-soortenproject tionaal Park De Meinweg (april 2013). In totaal waren tot 2012 reeds ongeveer 5500 soorten planten en dieren geregistreerd (persoonlij- Wat meer dan tien jaar geleden begon als een onregelmatig, door di- ke mededeling Ton Lenders).
    [Show full text]
  • ISTORICUL STUDIULUI NOCTUIDELOR (LEPIDOPTERA, NOCTUIDAE) ÎN REPUBLICA MOLDOVA Cristina ŢUGULEA, Valeriu DERJANSCHI Rezumat
    Cristina ŢUGULEA, Valeriu DERJANSCHI 59 ISTORICUL STUDIULUI NOCTUIDELOR (LEPIDOPTERA, NOCTUIDAE) ÎN REPUBLICA MOLDOVA Cristina ŢUGULEA, Valeriu DERJANSCHI Rezumat Este prezentată analiza bibliografică a cunoașterii lepidopterelor din familia Noctuidae de pe teritoriul Republicii Moldova și a prezenţei acestora în diferite liste faunistice, ediţii și articole știinţifice. S-a constatat că au fost înregistrate și menţionate în publicaţii până în prezent 409 specii de noctuide taxonomic încadrate în 14 subfamilii: Acontiinae – 5 specii, Acronictinae – 21, Amphipyrinae – 12, Bryophilinae – 10, Condicinae – 1, Cuculliinae – 23, Dilobinae – 1, Eustrotiinae – 5, Heliothinae – 10, Metoponiinae – 5, Noctuinae – 288, Oncocnemidinae – 5, Pantheinae – 1 și Plusiinae – 22 specii. Specia Euxoa recussa (Hübner 1817) este nouă pentru fauna Republicii Moldova. Cuvinte cheie: Noctuidae, lista faunistică, Republica Moldova Introducere Familia Noctuidae este una dintre cele mai mari familii din ordinul Lepidoptera. În fauna mondială sunt înregistrate aproximativ 25 000 specii de noctuide, iar în cea europeană – cca. 1450 specii. Noctuidele sunt fluturi de talie mijlocie, de obicei au anvergura aripilor cuprinsă între 3 și 5 cm, se disting prin corpul gros și culoritul predominant brun-cenușiu cu diverse pete caracteristice pe aripi. Dăunează în special plantelor ierboase, multe specii sunt catalogate la nivel mondial ca dăunători agricoli foarte periculoși [55]. În Republica Moldova au fost înregistrate 409 specii, unele din ele periodic aduc daune culturilor agricole, în spaţiile forestiere sau plantelor decorative. Materiale și metode Materialele care au servit pentru elaborarea acestei lucrări sunt volumele „Животный мир Молдавии” – culegeri de indici bibliografici din anii 1800-1917, 1917-1968 și 1969-1978 [62-64]. Articolele publicate între anii 1979-2000 au fost colectate din lucrarea bibliografică „Fauna și ecologia animalelor din Moldova” [12].
    [Show full text]
  • PVBS Annexes 6 À 9
    ANNEXE VI : LISTE DES ESPÈCES OBSERVÉES SUR LA COMMUNE DE CAYEUX-SUR- MER POUR LE TRONÇON 4 Liste des espèces nicheuses, hivernantes ou migratrices de la faune sauvage observées sur la commune de Cayeux-sur-Mer pour le Tronçon 4 Les espèces patrimoniales * Grive litorne (Turdus pilaris L.) : Menacé (en danger) - * Fulmar boréal (Fulmarus glacialis (L.)) : Menacé Assez rare - 2013 (vulnérable) - Très rare - 2010 Il s'agit des espèces rares (niveau rare, très rare, * Huîtrier pie (Haematopus ostralegus L.) : Menacé (en * Gobemouche noir (Ficedula hypoleuca (Pallas)) : Menacé exceptionnel) et/ou menacées (catégorie vulnérable, en danger, danger) - Très rare - 2015 (vulnérable) - Rare - 2013 en danger critique d'extinction, disparue) ou déterminantes de * Huppe fasciée (Upupa epops L.) : Menacé (en danger) - * Goéland brun (Larus fuscus L.) : Menacé (vulnérable) - ZNIEFF. Liste classée par niveau décroissant de menace. La Exceptionnel - 2010 Très rare - 2015 dernière année où l'espèce a été observée est précisée en fin de * Hypolaïs ictérine (Hippolais icterina (Vieillot)) : Menacé * Grèbe à cou noir (Podiceps nigricollis Brehm) : Menacé ligne. Lorsque plusieurs communes sont sélectionnées, l'année (en danger) - Rare - 2015 (vulnérable) - Très rare - 2015 est la plus récente toutes communes confondues. * Locustelle luscinioïde (Locustella luscinioides (Savi)) : * Moineau friquet (Passer montanus (L.)) : Menacé ATTENTION, 64 espèces considérées comme sensibles Menacé (en danger) - Rare - 2014 (vulnérable) - Assez commun - 2013 n'apparaissent
    [Show full text]
  • Artificial Light and Moth Biodiversity
    Journal of the Lundy Field Society, 7, 2020 ARTIFICIAL LIGHT AND MOTH BIODIVERSITY: A COMPARISON OF MOTH DIVERSITY ACROSS DIFFERENT HABITATS ON LUNDY TO INVESTIGATE THE EFFECT OF ARTIFICIAL LIGHT by STEPH FORD, PETER KIDD, KAY NASH AND ANGELINE RIETVELD College of Life and Environmental Sciences, University of Exeter, Exeter, EX4 4PY Corresponding authors, e-mail: [email protected]; [email protected]; [email protected]; [email protected] ABSTRACT Moths perform important roles within ecosystems. Behavioural responses to artificial light disrupt adaptive behaviours, causing population declines. Island populations can assess moth population attracted to artificial light, distinct from urbanisation. Here we present results from day counts of moth larvae and nocturnal Skinner light-traps from Lundy. Findings reveal a significant difference between moth population dynamics and species at differing locations. Overall, numbers of individuals and species caught with the UV-light trap were significantly greater than LED sources. These findings can be applied to potential artificial light changes on Lundy, as well as further changes throughout the United Kingdom. Keywords: Lundy, light-pollution, artificial light, moths INTRODUCTION The Earth is currently experiencing substantial biodiversity decline with extinction rates greatly exceeding the long-term average (May, 2010). Insects represent a vital component of terrestrial ecosystems and form a substantial proportion of terrestrial biodiversity (Conrad et al., 2006). They are under-represented in current assessments of biodiversity loss and our knowledge of insects lags behind that of vertebrates and plants (Fox et al., 2011). Common and widespread species undergo dramatic population changes that go largely undocumented, despite playing an important role in supporting the ecosystem (Conrad et al., 2006).
    [Show full text]
  • Výsledky Inventarizačního Průzkumu Motýlů (Lepidoptera) Lokality Kratochvílův Mlýn U Obce Číhalín (Kraj Vysočina)
    Acta rerum naturalium 4: 69–92, 2008 ISSN 1803-1587 Výsledky inventarizačního průzkumu motýlů (Lepidoptera) lokality Kratochvílův Mlýn u obce Číhalín (kraj Vysočina) Results of the research of butterfl ies and moths (Lepidoptera) of Kratochvílův Mlýn near Číhalín (Vysočina Region) IVO DVOŘÁK Vrchlického 29, CZ – 586 01 Jihlava; e-mail: [email protected] Abstract: The paper summarizes the results of lepidopteran faunal research in Kratochvílův Mlýn near Číhalín (Vysočina Region) in 2001–2006. The main method was portable light traps; additionally other methods were used. Light traps were installed at the rocky slope above the Jihlava river; charac- teristic habitats are thermophilic vegetation and deciduous forests, namely oak forests. A total of 600 species of butterfl ies and moths have been recorded, many of them being signifi cant for the study area. The records of some stenotopic species confi rm the well-preserved natural value of this locality. Key words: Lepidoptera, faunistics, Bohemian-Moravian Highlands ÚVOD severozápadně od obce Číhalín. Lokalita leží v nadmořské výšce 450 m a spadá do čtverce č. 6760 v rámci faunistic- Z hlediska motýlí fauny patří oblast severozápadního cípu kého síťového mapování (Pruner et Míka 1996); přesné třebíčského okresu v rámci Českomoravské vrchoviny (dále zeměpisné souřadnice jsou – 49°16‘29.838“ severní šířky, ČMV) doposud k nejméně probádaným územím (jedná se 15°46‘40.194“ východní délky. především o oblast širšího okolí obce Okříšky, tj. polygon Převládající potenciální přirozenou vegetací centrální Kněžice – Bransouze – Čechtín – Třebíč – Opatov). Důvodem a chladné části ČMV jsou květnaté a acidofi lní bučiny. tohoto nezájmu může být jednak zdánlivá neatraktivnost této Teplejší a klimaticky mírnější údolí řeky Jihlavy však na první pohled entomologicky chudé oblasti a také absence představuje vhodný prostor pro výskyt vegetace nižších místních entomologů.
    [Show full text]
  • Puni Tekst: Engleski
    Entomol. Croat. 2010. Vol. 14. Num. 3-4: 17-32 UDC 595.789 (497.6) ISSN 1330-6200 MOTHS (Lepidoptera: Heterocera) OF Kopački RIT Nature PARK - Results OF preliminary RESEARCH Goran VIGNJEVIĆ, Željko ZAHIROVIĆ, Nataša TURIĆ & Enrih MERDIĆ Department of Biology, J.J. Strossmayer University of Osijek, Trg Lj. Gaja 6, HR-31000 Osijek, Croatia (E-mail: [email protected]) Accepted: December 15th 2010 The aim of this study, which took place in Kopački rit Nature Park in Eastern Croatia from May 2008 to May 2009, was to create a list of species and to highlight both rare and typical moths. A UV-light was employed in a conventional Wilkinson trap to sample moths. Four traps were operated during the night twice a month on average. During the research, over 3000 moths were collected, and 201 species in 17 families were identified. Two moth families; Owlet moths (Noctuidae), with a total of 73 species and Geometer moths (Geometridae) with 56 species were the most diverse families. Within the collected material 6 rare wetland species were determined: Phragmataecia castaneae (Hübner, 1790), Thalera fimbrialis (Scopoli, 1763), Colobochyla salicalis (Denis & Schiffermüller, 1775), Nonagria typhae (Thunberg, 1784), Hemistola chrysoprasaria (Espero, 1794), and Idaea muricata (Hufnagel, 1767). Moths, Kopački rit, wetland species G. VIGNJEVIĆ, Ž. ZAHIROVIĆ, N. TURIĆ i E. MERDIĆ: Noćni leptiri (Lepidoptera: Heterocera) Parka prirode Kopački rit – rezultati preliminarnog istraživanja. Entomol. Croat. 2010., Vol. 14., Num. 3-4: 17-32. Ovo istraživanje napravljeno je na području Parka prirode Kopački rit (sjeveroistočna Hrvatska) radi izrade popisa vrsta te utvrđivanja rijetkih i karakterističnih močvarnih vrsta noćnih leptira ovog područja.
    [Show full text]
  • Rapport 1.000 Espèces
    Nom français Nom Groupe 1 Acalitus stenaspis Acariens 2 Aceria myriadeum Acariens 3 Aceria tenella Acariens 4 Aculus teucrii Acariens 5 Eriophyes crataegi Acariens 6 Eriophyes homophyllus Acariens 7 Ixodes ricinus Acariens 8 Phyllocoptes goniothorax Acariens 9 Phytoptus avellanae Acariens 10 Alyte accoucheur Alytes obstetricans Amphibiens 11 Crapaud commun Bufo bufo Amphibiens 12 Triton alpestre Ichthyosaura alpestris Amphibiens 13 Triton palmé Lissotriton helveticus Amphibiens 14 Grenouille rousse Rana temporaria Amphibiens 15 Salamandre tachetée Salamandra salamandra Amphibiens 16 Oak Spider Aculepeira ceropegia Araignées 17 Agroeca brunnea Araignées 18 Agyneta rurestris Araignées 19 Alopecosa pulverulenta Araignées 20 Anelosimus vittatus Araignées 21 Anyphaena accentuata Araignées 22 Epeire diadème Araneus diadematus Araignées 23 Araniella opisthographa Araignées 24 Attypus affinis Araignées 25 Atypus affinis Araignées 26 Aulonia albimana Araignées 27 Bathyphantes gracilis Araignées 28 Bathyphantes nigrinus Araignées 29 Bathyphantes parvulus Araignées 30 Cicurina cicur Araignées 31 Clubiona lutescens Araignées 32 Clubiona reclusa Araignées 33 Clubiona terrestris Araignées 34 Crustulina guttata Araignées 35 Cyclosa conica Araignées 36 Diplocephalus permixtus Araignées 37 Diplocephalus picinus Araignées 38 Diplostyla concolor Araignées 39 Dipoena melanogaster Araignées 40 Dismodicus bifrons Araignées 41 Enoplognatha ovata Araignées 42 Enoplognatha thoracica Araignées 43 Episinus angulatus Araignées 44 Episinus truncatus Araignées 45 Erigone atra Araignées 46 Ero furcata Araignées 47 Euophrys frontalis Araignées 48 Evarcha arcuata Araignées 49 Evarcha falcata Araignées 50 Gibbaranea bituberculata Araignées 51 Epeire bossue Gibbaranea gibbosa Araignées 52 Gonatium rubellum Araignées 53 Gongylidium rufipes Araignées 54 Haplodrassus signifer Araignées 55 Heliophanus tribulosus Araignées 56 Histopona torpida Araignées 57 Hylyphantes nigritus Araignées 58 Inermocoelotes inermis Araignées 59 Furrow Orbweaver Larinioides cornutus Araignées 60 Lathys spec.
    [Show full text]