De Zelfprofilering Van Albert Verwey Als Modern Auteur
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
1838-08_SDL-4-08_02_Doreleijn 22-12-2008 15:58 Pagina 433 DE ZELFPROFILERING VAN ALBERT VERWEY ALS MODERN AUTEUR Gillis J. DORLEIJN & Wiljan VAN DEN AKKER Abstract – Using insights from field theory, especially Gisèle Sapiro’s analysis of the factors connected with the autonomization of the literary field, the emergent possibles in relation to the establishment of modern authorship, this article presents a case study on the Dutch author Albert Verwey (1865-1937). It shows the way the young Verwey assumed the modern, ‘autonomous’ authorship, a role that became a possible option in the proces of the development of a structured literary field. Verwey’s actions are interpreted as position takings, such as creating and exploiting network contacts, playing a role in evolving institutional formation processes (literary sociability, magazines), internalizing and propa- gating relevant artistic and non-artistic norms (conceptions of literature, ethos discursif), displaying them in literary products by using specific literary and generic devices (option esthétique), and creating a distinct profile by strategic publications. De geboorte van de moderne auteur Het ontstaan van de moderne auteur valt samen met het ontstaan van een relatief autonoom literair veld. Autonomie in deze zin betekent: vrij van in- menging van politieke en kerkelijke overheden. Die vrijheid (die natuurlijk altijd relatief is) is in de meeste westerse landen ergens in de negentiende eeuw bereikt dankzij de liberalisering van de markt.1 In het kader van politiek en economisch liberalisme gingen de overheden zich terugtrekken en het veld van culturele productie werd aan de producenten overgelaten. Op die manier ontstaat er een cultureel veld: de overheid trekt zich terug, de markt gaat werken. In deze context moet de opkomst van een nieuw type van de ‘professionele’ schrijver worden geplaatst, die zich rond 1900 in beroeps- verenigingen gaat organiseren.2 We zien de broodschrijver verschijnen, maar tegelijkertijd, dialectisch daarmee verbonden, een normsysteem rond schrijven en schrijverschap dat de kernactiviteiten van de auteur juist als autonoom ziet, niet alleen ten opzichte van de overheid, maar ook ten opzichte van de markt – een tweede vorm van autonomie, merendeels een voorgewende autonomie, waarin het economische aan het oog wordt ont- trokken.3 Er ontstaan dan twee polen in het veld, die van de commerciële 1 Zie Sapiro 2003, ook voor de schets van het veld die volgt. 2 Zie Verbruggen 2006 en Van den Braber 2002. 3 Zie voor een verkenning van de notie autonomie Dorleijn e.a. 2007. Spiegel der Letteren 50 (4), 433-461. doi: 10.2143/SDL.50.4.2033502 © 2008 by Spiegel der Letteren. All rights reserved. 1838-08_SDL-4-08_02_Doreleijn 22-12-2008 15:58 Pagina 434 434 GILLIS J. DORLEIJN & WILJAN VAN DEN AKKER literatuur (broodschrijverij, het uitgeven van bestsellers, consumentgericht- heid, succes gemeten naar verkoopsucces) en die van de eliteliteratuur (de autonome schrijver, de literaire elite, de pure, echte literatuur, succes gemeten naar het oordeel van peers en experts). Het moderne auteurschap is bepaald door een paradox. Enerzijds moet het zijn legitimatie zoeken in autonome doelen: niet werken voor de markt of voor een ‘tendenz’, maar voor het ‘zuiver artistieke’. Anderzijds is een voor- waarde ervoor gelegen in een markt waarop geld verdiend kan worden. Rond 1900 worden auteursorganisaties opgericht – in Nederland de Vereeniging voor Letterkundigen (1905), nadat al in 1884 een Vereeniging van Neder- landsche letterkundigen in leven was geroepen, die echter snel ter ziele ging; in Vlaanderen werd een Vlaamse pendant van de VVL opgericht. Deze ver- enigingen hebben voornamelijk materiële doelstellingen (auteursrecht, royalties, contracten, schrijverssteun e.d.).4 Maar de zelfdefiniëringen van het auteurschap, die zich onder meer in de zich ontrollende debatten voordoen, beklemtonen steeds opnieuw de eigen status van literatuur en schrijverschap. Ook als er geklaagd wordt over thema’s als commercialisering, overproduc- tie, de oprukkende amusementscultuur, de toename van onbeschaafde lezers die het goede versmaden en dergelijke, is dat in het licht van die autonome norm. De klachten zijn in feite indicaties van een doxa rond de autonomie en eigenheid van literatuur (zie Van den Akker e.a. 2007). De moderne auteur moet zich niet alleen distantiëren van de brood- schrijver, conform Bourdieus bekende principe van de omgekeerde econo- mie, maar moet ook tegen de amateurschrijver stelling nemen, of, zoals dat in Nederland rond 1900 meestal wordt aangeduid, de ‘dilettant’. De ‘over- heersching van het dilettantisme’ is te wijten aan onvoldoende materiële mogelijkheden zich als waarlijk schrijver te kunnen ontplooien: ‘veel [‘echte’ schrijvers] hebben te verduren van den angst voor het dagelijksch bestaan’ (Van Wessem 1913, 17). Dilettantisme wordt in Nederland verbonden met het auteurschap waartegen de Beweging van Tachtig stelling genomen heeft: notabelen (advocaten, dominees, kooplieden, regenten, professoren) die lite- ratuur erbij deden, als een verfijnde vorm van vrije-tijdsbesteding. Daar- tegenover wordt de moderne auteur geplaatst, die schrijft uit een artistieke roeping. In het debat dat rond 1900 begint wordt vervolgens gepleit voor een inkomensondersteuning. Gerard van Hulzens pleidooi op het 28e Neder- landsche Taal- en Letterkundig Congres in 1904 ondervindt veel bijval (zie 4 Micheels 2006; Van Kalmthout 2001. Voor een beknopte samenvatting van de geschie- denis van het auteursrecht en het directe verband tussen het ontstaan van auteursrecht en van beroepsverenigingen zie Verbruggen 2006, 49-52. 1838-08_SDL-4-08_02_Doreleijn 22-12-2008 15:58 Pagina 435 DE ZELFPROFILERING VAN ALBERT VERWEY ALS MODERN AUTEUR 435 b.v. De Meester 1905) en leidt kort daarna tot de oprichting van de Vereeni- ging van Letterkundigen. Aan de andere kant zijn er degenen die de tendens tot professionalisering van het schrijverschap haaks zien staan op het schrijven uit roeping. De dichter en criticus Maurits Uyldert uit de kring van De Beweging bespreekt een bundel waarin werk is opgenomen van iemand die geen auteur is. Om dat aan te tonen beschrijft hij diens curriculum vitae waar- uit blijkt dat de schrijver in kwestie militair is, beroepsmusicisus en nog veel meer, maar dat hij literatuur slechts als vrije-tijdsbesteding beoefent: ‘Men ziet wel: een dilettant. Een die nooit naar voren trad en eigenlik nieteens een litterair kunstenaar was’ (Uyldert 1907, 120). Pikant is dat de auteur in kwestie is opgenomen in een dikke bundel samengesteld door en ten behoeve van de beroepsvereniging, de VVL. Zo komen dilettantisme, broodschijverij en professionalisering in een curieus verband met elkaar te staan. De con- statering van Gisèle Sapiro voor het moderne auteurschap dat zich ongeveer tegelijkertijd in Frankrijk aan het ontwikkelen is, gaat ook op voor Neder- land: ‘Confronté à la nouvelle donne du marché, l’écrivain de “vocation” va s’affirmer d’un côté contre l’amateurisme cultivé des élites, de l’autre contre l’écrivain mercenaire’ (Sapiro 2004, 286). Het verschil met Frankrijk (en ook Duitsland en Engeland) is dat in Nederland en Vlaanderen de markt kleiner was. Van Hulzen constateerde dat al direct: de markt in Nederland is te klein om van te kunnen leven. De echte schrijver, ‘een dichter-schrijver’, wordt dan ‘slachtoffer van zijn eigen hooge willen’, omdat hij niet tot de ver- mogende dilettanten behoort ‘die kunnen schrijven zonder geld ervoor te verlangen’ (geciteerd naar Micheels 2006, 12). Over de paradoxale status van het moderne auteurschap valt veel meer te zeggen. Hier volstaat dat in Nederland eind negentiende eeuw de contou- ren van dit nieuwe verschijnsel zijn waar te nemen. Het gaat deel uitmaken van wat deelnemers aan het literaire proces mogelijk achten, het wordt onder- deel van de logica die een autonomiserend veld met zich meebrengt. De col- lectieve visie in het veld is dat met Tachtig de moderne, autonome auteur is geschapen. Het is overigens zeker niet zo dat daarmee Tachtig het begin van de moderne literatuur is, maar de beweging is wel als zodanig in de denk- stijl opgenomen van degenen die begin twintigste eeuw aan literatuur deden. Die moderne auteur stelt zich als autonoom schrijver op en deelt het daar- bij behorende normsysteem (Sapiro 2003 spreekt van een ‘deontologie’). Daarmee zijn ondertussen de problemen van zijn of haar inkomenspositie allerminst opgelost. Het zal een groot deel van de twintigste eeuw duren om die te verbeteren. Willem Kloos is wel de auteur die als de belichaming van Tachtig wordt gezien. Er is echter een andere Tachtiger die veel interessanter is om nader 1838-08_SDL-4-08_02_Doreleijn 22-12-2008 15:58 Pagina 436 436 GILLIS J. DORLEIJN & WILJAN VAN DEN AKKER te onderzoeken vanuit het perspectief van het modern auteurschap en die eigenlijk ook veel moderner is, in die zin dat hij zich veel systematischer in het veld heeft gepositioneerd, de nieuwe mogelijkheden van het veld veel beter lijkt te hebben overzien – bewust of onbewust – en veel gerichter het nieuwe schrijverschap is aangegaan: Albert Verwey. Dit willen we in dit artikel demonstreren aan de hand van de wijze waarop Verweys carrière verloopt. We beperken ons tot het beginstadium (de jaren tachtig). We gebruiken gegevens van verschillende aard: biografische en netwerkgegevens, publica- tiegedrag, extern-poëticale uitspraken, maar ook aspecten van de literaire teksten zelf. Deze gegevens zijn over het algemeen bekend uit eerdere stu- dies (biografieën, monografieën,