De Briefwisseling Tussen Lodewijk Van Deyssel En Albert Verwey

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

De Briefwisseling Tussen Lodewijk Van Deyssel En Albert Verwey De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey bezorgd door Harry G.M. Prick bron Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (ed. Harry G.M. Prick) (3 delen). Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1981-1986 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/deys001hgmp09_01/colofon.htm © 2007 dbnl / erven Lodewijk van Deyssel en Harry G.M. Prick i.s.m. 5 [Deel I: april 1884-september 1894] Woord vooraf In de namiddag van 11 maart 1937, de dag waarop Albert Verwey naar het kleine kerkhof van Noordwijk aan Zee ten grave werd gedragen, was er ten huize van Lodewijk van Deyssel - toen woonachtig Dreef 4 te Haarlem - een vergadering belegd van de commissie voor schone letteren, een der commissies van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Van Deyssel was toentertijd voorzitter van deze commissie. Het slechte weer - bijna heel die sombere dag lang viel de natte sneeuw in grote vlokken neer - had de twee-en-zeventigjarige Van Deyssel weerhouden naar Noordwijk te reizen en daar zijn gewezen vriend de laatste eer te bewijzen. In de ruim drieëndertig jaar, verstreken sinds het tijdstip waarop Verwey en Van Deyssel voorgoed hun eigen weg waren gegaan, hadden zij elkaar overigens slechts eenmaal ontmoet en wel op 28 februari 1930 bij gelegenheid van de begrafenis van hun wederzijdse vriend Jacobus van Looy. ‘Gisteren begroef ik Van Looy’, aldus Albert Verwey in een brief1 van 1 maart 1930: ‘De dag tevoren was het college, dat ik juist bezig ben over hem te geven, een lijkrede. “De eerste Tachtiger”, zei Van Deyssel, die naast me kwam staan. Het was niet geheel juist, want ook Veth moest worden meegeteld. “Ja”, zei ik, “en werkelijk een Tachtiger. Een die het zijn wou en het bleef”. Dat kan men van Veth niet zeggen. En eigenlijk ook niet van Van Deyssel zelf. Ik had met hem te doen. Want hoe weinig heeft hij, en heeft zo menigeen uit die omgeving, zichzelf en zijn eigen jeugd bewaard.’ Zodra in het middaguur van die elfde maart 1937 de leden van de commissie voor schone letteren - op Dr. F.C. Gerretson na - voltallig aanwezig waren, opende Lodewijk van Deyssel, als voorzitter dezer commissie, de vergadering met een korte herdenkingsrede, waarin hij ten aanhore van W.J.M.A. Asselbergs, Jo van Dullemen-de Wit, Mr. M. Nijhoff en Dr. N.A. Donkersloot nagenoeg het volgende zei: ‘De meesten uwer zijn vandaag naar Noordwijk getrokken teneinde de laatste eer te bewijzen aan een groot letterkundige, professor Albert Verwey. Daar deze bijeenkomst wel de eerste bijeenkomst van Nederlandsche letterkundigen zijn zal, na die droeve plechtigheid, past het ons, eenige oogenblikken de aandacht te doen verwijlen bij de nagedachtenis van den in zoo menig opzicht verdienstelijken man, den voorbeeldigen letterkundige, die zonder eenig compromis te aanvaarden zijn geheele leven in dienst heeft willen stellen van de letterkunde. Het doet mij leed, dat ik, na zoo vele gemoedservaringen met Albert Verwey te hebben gedeeld, niet aanwezig zijn kon bij de begrafenis, maar vergunt mij, in uw midden de bewondering te doen blijken, welke ik Verwey toedraag.’ Dit citaat werd ontleend aan het verslag der commissie voor schone letteren door haar secretaris W.J.M.A. Asselbergs, zoals dat staat afgedrukt op p. 206-207 in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1 Deze aan Maurits Uyldert gerichte brief werd door de ontvanger openbaar gemaakt in diens boek Naar de voltooiing/Uit het leven van Albert Verwey, Amsterdam, 1959, p. 182. Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey 6 1936-1937. Eerst in maart 1952, toen Dr. W. Asselbergs, onder zijn schuilnaam Anton van Duinkerken, een in memoriam Lodewijk van Deyssel bijdroeg aan het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort,2 werd duidelijk dat het hierboven geciteerde slechts de aanhef van Van Deyssels herdenkingsrede weergaf. Van Duinkerken legde ditmaal vast: ‘Hij [Van Deyssel] improviseerde deze toespraak, gelijk hij altijd deed, ook wanneer hij aan tafel of bij een huldigingsplechtigheid het woord voerde, want hij sprak het best onder de rechtstreekse indruk van gebeurtenissen en omstandigheden, wanneer hij zich in het geheel niet schriftelijk had voorbereid. Zijn herdenkingswoord voor Albert Verwey is bij mijn weten niet door hem op schrift gesteld. Ten minste het is nooit in druk verschenen. Hemzelf meegerekend waren er vijf mensen in de kamer, waarin hij deze toespraak hield, zittend aan het hoofd van een huiskamertafel, waarop zijn gasten hun papieren voor de vergadering reeds hadden klaargelegd. In het begin klonken zijn woorden vertrouwelijk: “Mevrouw, mijne Heren, deze bijeenkomst van onze commissie kan ik niet openen zonder met enkele woorden de verdienstelijke man te herdenken, die hedenmorgen te Noordwijk naar zijn graf gedragen werd...” Doch terwijl hij sprak werd het intieme vriendenwoord als vanzelf een grote redevoering. De aanwezigen vergaten, dat zij gevieren om een tafel luisterden, want het scheen hun toe, dat zij deel uitmaakten van een menigte, niet alleen ruimtelijk veel uitgebreider dan het vertrek zou kunnen toelaten, maar ook in de orde van het tijdelijke was dit geen verzameling meer van weinig tijdgenoten, veeleer een samendrang van geesten, gestorvenen en ongeborenen, tot wie de redenaar zich richtte in een groot en zwellend betoog, dat de voorbeeldige karakteradel en hieruit voortkomstige gestadige arbeidzaamheid van Albert Verwey huldigde.’ Anton van Duinkerken, daarover door mij bevraagd in de vroege jaren zestig, was geneigd de duur van Van Deyssels toespraak op een vol kwartier, mogelijk zelfs op ruim twintig minuten te schatten. Mèt mij betreurde hij het innig dat noch hijzelf noch blijkbaar een van de andere aanwezigen terstond bij thuiskomst haar of zijn indrukken van dit gebeuren, respectievelijk een samenvatting van Van Deyssels redevoering, schriftelijk had vastgelegd. Ook Van Deyssel heeft, zoals Van Duinkerken reeds vermoedde, zijn herdenkingswoord niet op schrift gesteld. Wel maakte hij tussen 23 mei en 15 juni 1937 een aantal notities die op hun plaats zouden zijn geweest in een in memoriam Albert Verwey, wanneer Van Deyssel tot het schrijven daarvan zou hebben besloten. Zodanig besluit te nemen, heeft hij echter nagelaten. Wellicht wenste hij bepaalde gevoeligheden te ontzien bij Willem Kloos. Als redacteur van De Nieuwe Gids, vanaf het eerste uur, had Kloos helaas niet de grootmoedigheid kunnen opbrengen Albert Verwey, zelf van 1885 tot 1889 redacteur van het Tachtiger tijdschrift, persoonlijk uit te luiden, zoals hij ook niet - althans niet in het openbaar - op enigerlei wijze had gereageerd toen op 16 juni 2 Aldaar p. 185-186. Het betreffende artikel werd in zijn geheel herdrukt in het Lodewijk van Deyssel-nummer van Bzzlletin, 8e jaargang, nr. 69, oktober 1979, p. 40-41. Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey 7 1932 Frederik Van Eeden kwam te overlijden.3 Kloos liet het in 1937 aan zijn bewonderaar en tevens epigoon Max Kijzer over de april-aflevering van De Nieuwe Gids te openen met een opstel over De dichter Albert Verwey.4 Wat nu de notities van Van Deyssel betreft: echt belangwekkend zijn die helaas niet uitgevallen! ‘In den jongelingstijd, aldus Van Deyssel, ‘dat is vóór huwelijken en gevestigdheden, heb ik met Albert Verwey betrekkelijk weinig omgegaan. Hij schreef een brochure over een werk van mij in 1888 en gaf een gedicht bij den dood van mijn vader in 1889. Hij droeg aan mij op een gedicht5 uit zijn eersten bundel, getiteld Mephistopheles Epicureus . Van de Nieuwe Gids-persoonlijkheden ging ik in den jongelingstijd het meest om met Willem Kloos, Frank van der Goes en Frans Erens. En vóór 1893-'94 zag ik ook Frederik van Eeden meer dan Verwey.’ Boeiender is de volgende aantekening, van 14 juni 1937: ‘Denkt U in, dat iemand meent, dat na tien- of honderd duizenden jaren van aarde-bestaan de aarde-bewoner, die mensch genoemd wordt, eindelijk de Waarheid heeft ont-dekt, voor het eerst ont-dekt het grootste, wat ontdekbaar is, datgene, wat de Waarheid is, in tegenstelling tot wat door duizenden milioenen tot nu toe voor Waarheid is gehouden, - denkt U dat in en gij zult begrijpen, dat menschengeesten hierdoor met een heerlijke, als vloeibaar stalen, zékerheid, worden gedrenkt. Johannes van Vloten en zijn echtgenoote hadden deze zekerheid. Albert Verwey was van een láter geslacht. Hij had niet deze zekerheid, tenzij zijdelings en sousentendue. Hij had deze zekerheid niet om de eenvoudige reden, dat het deze zekerheid betreffende vraagstuk hem niet bezig hield. Hij was van “antirevolutionnairen” huize, maar met zijn zestiende, zeventiende levensjaar rechtstreeks overgegaan tot, voor de Hollanders hoofdzakelijk uit Engeland stammende, opvattingen der revolutionnaire dichters, voor wie het dichterschap als zoodanig het verre won van het revolutionnaire. Bij Shelley ging het niet vóór of tégen eenige Kerk. Hij zong zijn lied gelijk een vogel zijn vogellied en de bedoeling was alleen het hem ingeboren geestesgeluid zoo schoon en tot zoo hoog mogelijk in den hemel van der menschheid geestelijk gevoelsleven te doen op klinken. Ofschoon zich niet in de 3 Dat het heengaan van Frederik van Eeden Kloos binnenskamers ten zeerste heeft beziggehouden, werd aangetoond door Harry G.M. Prick, ‘Ik scheen hem geenszins 't ware’/Willem Kloos geöbsedeerd door Frederik van Eeden, in Mededelingen XXIII van het Frederik van Eedengenootschap, december 1971, p. 20-46. 4 De Nieuwe Gids, 1937, I, p. 299-313. Aldaar vermeldt een noot dat het hier betrof een: ‘Fragment uit het hoofdstuk “Albert Verwey”, dat naderhand in zijn geheel in het boek “Rondom de Figuur van Willem Kloos” zal verschijnen.’ Dit boek heeft echter nooit het licht gezien. 5 Het betrof echter een reeks van vier sonnetten. In zijn essay De dood kwam bij Albert Verwey heeft Van Duinkerken er terecht op gewezen dat deze vier sonnetten reeds ‘buiten de “tachtiger” toon vallen, om de meer bezonnen toon van het latere werk aan te slaan.

  1172
Recommended publications
  • Verwey Uit De Redactie Van De Nieuwe Gids
    UvA-DARE (Digital Academic Repository) De Amsterdamse jaren van Willem Kloos: Deel II (1888-1900) Oerlemans, F.J. Publication date 2013 Link to publication Citation for published version (APA): Oerlemans, F. J. (2013). De Amsterdamse jaren van Willem Kloos: Deel II (1888-1900). General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:01 Oct 2021 57 20 Verwey uit de redactie van De Nieuwe Gids Willem Kloos – halsoverkop uit Londen naar Amsterdam teruggekeerd, bang als hij was dat Verwey hem het redactiesecretariaat wilde ontfutselen – slaagde er al snel in Albert Verwey binnen de vriendenkring te isoleren en hem ten slotte uit de redactie van De Nieuwe Gids te verdrijven. Met instemming van Van Eeden en Van der Goes legde Kloos Verwey een contract voor waarin bepaald werd dat Verwey de redactie van De Nieuwe Gids verliet, maar als medewerker aan het tijdschrift verbonden bleef.
    [Show full text]
  • Literature of the Low Countries
    Literature of the Low Countries A Short History of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium Reinder P. Meijer bron Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Martinus Nijhoff, The Hague / Boston 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/meij019lite01_01/colofon.htm © 2006 dbnl / erven Reinder P. Meijer ii For Edith Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries vii Preface In any definition of terms, Dutch literature must be taken to mean all literature written in Dutch, thus excluding literature in Frisian, even though Friesland is part of the Kingdom of the Netherlands, in the same way as literature in Welsh would be excluded from a history of English literature. Similarly, literature in Afrikaans (South African Dutch) falls outside the scope of this book, as Afrikaans from the moment of its birth out of seventeenth-century Dutch grew up independently and must be regarded as a language in its own right. Dutch literature, then, is the literature written in Dutch as spoken in the Kingdom of the Netherlands and the so-called Flemish part of the Kingdom of Belgium, that is the area north of the linguistic frontier which runs east-west through Belgium passing slightly south of Brussels. For the modern period this definition is clear anough, but for former times it needs some explanation. What do we mean, for example, when we use the term ‘Dutch’ for the medieval period? In the Middle Ages there was no standard Dutch language, and when the term ‘Dutch’ is used in a medieval context it is a kind of collective word indicating a number of different but closely related Frankish dialects.
    [Show full text]
  • De Briefwisseling Tussen P.N. Van Eyck En Albert Verwey
    De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey P.N. van Eyck en Albert Verwey bezorgd door H.A. Wage bron P.N. van Eyck en Albert Verwey, De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (ed. H.A. Wage). Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1988-1995 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/eyck001hawa01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / erven P.N. van Eyck, erven Albert Verwey i.s.m. 5 [Deel I: juli 1904 - april 1914] Woord vooraf Toen Pieter Nicolaas van Eijk, zoals men toen de naam spelde, zijn eerste brief naar Albert Verwey schreef, was deze kort daarvoor 39 jaar geworden. De afzender moest zijn zeventiende verjaardag nog vieren. De tekst die de jongere erbij in sloot, was niet zijn vroegste en zijn poging om hem gepubliceerd te krijgen, niet de eerste. Behalve schoolkranten van gymnasiale allure bleken algemene bladen zoals De Vrije Tribune , Nederland en De Nederlandsche Spectator bereid gedichten van zijn hand te publiceren. Blijkbaar had De XXe Eeuw een paar maanden voor de correspondentie met Verwey begon, een verhaal aanvaard, dat niet gepubliceerd werd. Nu was dat verhaal aangeboden aan Lodewijk van Deyssel, de redacteur die blijven zou. De eerste zending waarmee deze bijeengebrachte brieven beginnen, ging naar het andere lid van de redactie, Albert Verwey, die al voorbereidingen trof om een nieuw tijdschrift te stichten. Het zou op 1 januari 1905 verschijnen onder de licht polemiserende titel De Beweging . Daarvan zou de jonge Van Eijk een ‘belangrijke medewerker’ worden zoals hij vurig verlangde in een brief van 28 januari 1909.
    [Show full text]
  • De Amsterdamse Jaren Van Willem Kloos: Deel I (1859-1888)
    UvA-DARE (Digital Academic Repository) De Amsterdamse jaren van Willem Kloos: Deel I (1859-1888) Janzen, J.W.P. Publication date 2013 Link to publication Citation for published version (APA): Janzen, J. W. P. (2013). De Amsterdamse jaren van Willem Kloos: Deel I (1859-1888). General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:27 Sep 2021 321 18 Kloos en Verwey: een vriendschap De zomer van 1888 brachten Kloos en Verwey aan zee door. Verwey had kamers gehuurd in Katwijk in de Voorstraat, vlak bij het strand. Na deze vakantie kwam een eind aan de vriendschap van zeven jaar, waarbinnen de mentor in steeds ruimere mate afhankelijk werd van de discipel. In de jaren waarin zij veelvuldig met elkaar omgingen, waren er wel de nodige ergernissen geweest.
    [Show full text]
  • Selective Affinities and Poetic Appropriation: Percy Bysshe
    SELECTIVE A ffinities a n d P oetic A ppropriation : P e r c y B y ss h e S helley a n d W illem K lo o s Kris Omer Eli Antoon Sebastiaan STEYAERT University College London Ph.D. in Dutch September 2000 ProQuest Number: U642576 All rights reserved INFORMATION TO ALL USERS The quality of this reproduction is dependent upon the quality of the copy submitted. In the unlikely event that the author did not send a complete manuscript and there are missing pages, these will be noted. Also, if material had to be removed, a note will indicate the deletion. uest. ProQuest U642576 Published by ProQuest LLC(2015). Copyright of the Dissertation is held by the Author. All rights reserved. This work is protected against unauthorized copying under Title 17, United States Code. Microform Edition © ProQuest LLC. ProQuest LLC 789 East Eisenhower Parkway P.O. Box 1346 Ann Arbor, Ml 48106-1346 Abstract In this dissertation, I examine the reception and appropriation of Percy Bysshe Shelley’s works in the Low Countries during the period 1880-1940. This period roughly coincides with the writing career of Willem Kloos (1859-1938), the Dutch poet-critic who monopolised his admiration for Shelley and proclaimed himself to be his only poetical heir. I demonstrate how Kloos’s own poetics and political beliefs made him misrepresent and manipulate key facts in Shelley’s life and literary output during his never-ending promotion of the artistic, as well as spiritual, bond between himself and the English writer. More particularly, Kloos showed great determination in advancing Shelley’s works as a comprehensive endorsement of his own artistic tenets.
    [Show full text]
  • De Amsterdamse Jaren Van Willem Kloos. Deel 2 (1888-1900) F.J. Oerlemans Summary
    De Amsterdamse jaren van Willem Kloos. Deel 2 (1888-1900) F.J. Oerlemans Summary The poet Willem Kloos (1859-1938) has often been seen as a man who created his own myth, and who in doing so, was occasionally economical with the truth. He has also been considered as a man who was driven by homo-erotic stimuli and who was absolutely a- political. Later in life, after a lonely and deprived childhood, Willem Kloos fled from his petit- bourgeois social setting and found, in spite of his inclination to isolate himself, a circle of like minds. After a loveless childhood, he soon began to suffer from a fear of separation, which is nowadays known to be one of the symptoms of borderline syndrome. At an early age, he was already a sharp and witty critic and his sonnets were highly acclaimed in Dutch literature. This study gives not only an outline of the relatively well-known story of his life and work up to 1900, but also attempts to look anew at the stereotype image of the man and the poet, Willem Kloos. A biographical outline On 7th May 1859, Johannes Kloos, 32 years old, and a tailor by profession, reports to the registrar of the city of Amsterdam that on the previous day at the Botermarkt his son Willem Johannes Theodorus was born. Soon after that day, the young family moves from the Rembrandtplein, as the Botermarkt is called now, to Singel 521.This address turns out to be a place of tragedy. When Willem is only one year old, his mother Anna Cornelia Amelse dies of tuberculosis at the age of 28 and just four weeks after this, his infant brother, only three months old, also dies.
    [Show full text]
  • Bibliografie Jacob Israël De Haan
    BIBLIOGRAFIE JACOB ISRAËL DE HAAN Primaire en secundaire literatuur J.B. Polak mei 2018 ii I INLEIDING ............................................................................................. vii I.1 VERANTWOORDING ........................................................................... vii I.1.1 Inhoud ............................................................................................................. vii I.1.2 Historie ........................................................................................................... viii I.1.3 Bronnen ........................................................................................................... xii I.1.4 Wat in de bibliografie … ................................................................................... xiii I.1.5 Indeling ............................................................................................................ xv I.1.6 Verdere bijzonderheden .................................................................................. xvii I.2 STATISTISCHE GEGEVENS ................................................................. xviii I.2.1 Inleiding ........................................................................................................ xviii I.2.2 Telling ............................................................................................................. xix I.2.2.1 Teleenheid ................................................................................................................. xix I.2.2.1 Wat buiten de grafieken
    [Show full text]
  • De Zelfprofilering Van Albert Verwey Als Modern Auteur
    1838-08_SDL-4-08_02_Doreleijn 22-12-2008 15:58 Pagina 433 DE ZELFPROFILERING VAN ALBERT VERWEY ALS MODERN AUTEUR Gillis J. DORLEIJN & Wiljan VAN DEN AKKER Abstract – Using insights from field theory, especially Gisèle Sapiro’s analysis of the factors connected with the autonomization of the literary field, the emergent possibles in relation to the establishment of modern authorship, this article presents a case study on the Dutch author Albert Verwey (1865-1937). It shows the way the young Verwey assumed the modern, ‘autonomous’ authorship, a role that became a possible option in the proces of the development of a structured literary field. Verwey’s actions are interpreted as position takings, such as creating and exploiting network contacts, playing a role in evolving institutional formation processes (literary sociability, magazines), internalizing and propa- gating relevant artistic and non-artistic norms (conceptions of literature, ethos discursif), displaying them in literary products by using specific literary and generic devices (option esthétique), and creating a distinct profile by strategic publications. De geboorte van de moderne auteur Het ontstaan van de moderne auteur valt samen met het ontstaan van een relatief autonoom literair veld. Autonomie in deze zin betekent: vrij van in- menging van politieke en kerkelijke overheden. Die vrijheid (die natuurlijk altijd relatief is) is in de meeste westerse landen ergens in de negentiende eeuw bereikt dankzij de liberalisering van de markt.1 In het kader van politiek en economisch liberalisme gingen de overheden zich terugtrekken en het veld van culturele productie werd aan de producenten overgelaten. Op die manier ontstaat er een cultureel veld: de overheid trekt zich terug, de markt gaat werken.
    [Show full text]
  • Joost Van Den Vondel (1587–1679) Drama and Th Eatre in Early Modern Europe
    Joost van den Vondel (1587–1679) Drama and Th eatre in Early Modern Europe Editor-in-Chief Jan Bloemendal Editorial Board Cora Dietl (Justus-Liebig-Universität Gießen) Jelle Koopman (University of Amsterdam) Peter G.F. Eversmann (University of Amsterdam) VOLUME 1 Michiel van Musscher (1645–1705), Portrait of Joost van den Vondel (1671) (private collection) Joost van den Vondel (1587–1679) Dutch Playwright in the Golden Age Edited by Jan Bloemendal Frans-Willem Korsten LEIDEN • BOSTON 2012 Cover illustration: R.N. Roland Holst, poster for Lucifer by Joost van den Vondel, 1918. Th is book is printed on acid-free paper. Library of Congress Cataloging-in-Publication Data Joost van den Vondel (1587–1679) : Dutch playwright in the golden age / edited by Jan Bloemendal, Frans-Willem Korsten. p. cm. -- (Drama and theatre in early modern Europe ; 1) Includes bibliographical references and index. ISBN 978-90-04-21753-9 (hardback : acid-free paper) 1. Vondel, Joost van den, 1587-1679--Criticism and interpretation. I. Bloemendal, Jan. II. Korsten, Frans-Willem. PT5732.J66 2012 839.31’23--dc23 2011034804 ISSN 2211-341X ISBN 978 90 04 21753 9 (hardback) ISBN 978 90 04 21883 3 (e-book) Copyright 2012 by Koninklijke Brill NV, Leiden, Th e Netherlands. Koninklijke Brill NV incorporates the imprints Brill, Global Oriental, Hotei Publishing, IDC Publishers, Martinus Nijhoff Publishers and VSP. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, translated, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior written permission from the publisher.
    [Show full text]
  • De Nieuwe Gids and Its Informal Patronage System Helleke Van Den Braber
    De nieuwe gids and its Informal Patronage System Helleke Van den Braber Journal of European Periodical Studies, 1.1 (Summer 2016) ISSN 2506-6587 DOI: 10.21825/jeps.v1i1.2577 Content is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 Licence The Journal of European Periodical Studies is hosted by Ghent University Website: ojs.ugent.be/jeps To cite this article: Helleke Van den Braber, ‘De nieuwe gids and its Informal Patronage System’, Journal of European Periodical Studies, 1.1 (Summer 2016), 53–69 De nieuwe gids and its Informal Patronage System Helleke van den Braber Radboud University, Nijmegen [email protected] ABSTRACT This paper focuses on the funding and finances of De nieuwe gids, a late nineteenth- century periodical believed by many to be the archetypical Dutch cultural magazine. The editors of De nieuwe gids introduced new ways of running their business and had new ideas about their role as professional writers and painters, about the pitfalls of creating for money, and about the relationship between art and finance. The paper argues that they alleviated their uneasy relationship with money through different forms of patronage. The editors acquired a substantial capital from a consortium of eleven backers, and used this money for the continuation of the magazine as well as for the upkeep of those members of their group who had no other resources. They made sure that money was circulated and transferred in such a way that all members profited: artists without money could keep on writing and painting, and artists who did have money invested in the continuity of the group as a whole and in their own place within it.
    [Show full text]
  • Polyperspectival Corpora of Letters1
    Texts Worth Editing: Polyperspectival Corpora of Letters1 Annemarie Kets What texts are worth editing? In the case of Dutch collections of letters written between 1800 and 1900, the answer to this question can be found in a report compiled in 1996 on the basis of a questionnaire circulated among literary historians (Maas and de Man 1996). Forty-four years earlier, the Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis (National Committee for Dutch History) had pondered the same question (Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis 1952). It is unsurprising that many of the collections listed in the 1952 report should also feature in the 1996 report, for “belangrijke personen en instellingen – en dus ook de bronnen die met hen in betrekking staan – [behouden] over het algemeen hun status te midden van de ‘paradigma-wisselingen’” (Maas and de Man 1996, 7) [“significant individuals and institutions – and thus also the sources connected with them – tend to retain their status amid all the ‘paradigm shifts’”]. Thus, only a small proportion of the goals set in the 1952 report were met in four decades following. A similar fate may befall the archives mentioned in the 1996 report. The highest priority was here accorded to the correspondences of key figures in the cultural and social life of the nineteenth century whose activities often covered a wide range of disciplines (literature, philosophy, the visual arts, politics and history) (Maas and de Man 1996, 13). These correspondences tend to be extensive. Aware that a thoroughly annotated scholarly edition of letters militated against prompt publication, Maas and de Man pleaded not to annotate the texts, and they also put forward the possibility of using floppy discs or CD-ROMs instead of books (Maas and de Man 1996, 14).
    [Show full text]
  • Jan Toorop and the Year 1892
    Jan Toorop and the year 1892 by Robert Siebelhoff the attention of public and artists. Even though Jan Toorop (1858-1928) is to be re­ For some time now it has been accepted that garded as one of the most important Dutch artists 1892 is the decisive year in the development toward between Van Gogh and Mondriaan, virtually noth­ Nieuwe Kunst, the peculiar Dutch variant of Art ing has been published on him outside of the Dutch Nouveau or Jugendstil in which Symbolist elements language. It is equally certain that this part Dutch­ are predominant.[3] man, part Javanese was most inventive and influen­ During this year a changing of guards took place tial during the last decade of the nineteenth century. in the main centres of Amsterdam and The Hague. One is reminded of the series of magnificent Symbol­ Particularly in the latter city, the increasing con­ ist drawings now largely divided between the print­ flicts between the younger members of the Haagsche rooms of Amsterdam, The Hague and the Krc)ller­ Kunstkring and the older artists of Pulchri Stu­ Muller Museum. Among these The Three Brides, dio reached a climax. Although artists were often primarily conceived and executed during 1892, is members of both societies, Pulchri Studio was the best known.[l] bulwark of the older Hague School Impressionists In April of 1890 Toorop had returned from Brus­ among whom Jozef Israels, Anton Mauve and the sels after an absence of eight years and he and his three Maris brothers are best known. young British wife [2] settled in the isolated fish­ In the previous decade writers of the Tachtigers ing village of Katwijk aan Zee to the west of Lei­ group had set the example for a renewal in po­ den.
    [Show full text]