Duizend Jaar Gouda
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Historische Vereniging Die Goude NIEUWE13 TIJD – RELIGIE (1572-1795) Van ketternest tot bolwerk van rechtzinnigheid Afwijkend beeld De Goudse kerkgeschiedenis heeft zich allerminst volgens de in Holland gangbare patronen vol- trokken. De contouren voor zo’n afwijkend beeld dienden zich – zoals we eerder zagen – reeds in de late Middeleeuwen aan, toen het geloofsleven in de stad sterk gekleurd werd door het bij- bels humanisme van Erasmus en de zijnen. De kritiek op de gevestigde katholieke kerk was wel- iswaar niet mild, doch weinige Gouwenaars lieten het op een breuk aankomen met de grote kerkgemeenschap. De sympathie voor meer revolutionaire – calvinistische of doperse – hervor- mingsbewegingen was gering. De Beeldenstorm ging dan ook aan Gouda voorbij, hagenpredi- kers vonden er weinig gehoor en slechts zes inwoners zouden door Alva’s Raad van Beroerten veroordeeld worden wegens ketterij. Van enige vorm van organisatie onder deze hervormings- gezinden viel in Gouda geen spoor te bekennen.1 Ook nadat de stad in juni 1572 haar poorten had geopend voor een klein ongeregeld leger van prinsgezinden, bestond bij de overwegend nog rooms-katholieke bestuurderen weinig aan- drang om mee te werken aan ingrijpende kerkelijke veranderingen. Integendeel, met geuzen- commandant Van Swieten werd overeengekomen dat er ‘over wedersijden wesen sal de liberteyt van den religie’. Nadrukkelijk werd daaraan de bepaling toegevoegd dat niemand de kerken en kloosters zou mogen binnendringen of vernielen. Ook priesters en kloosterlingen moesten met rust gelaten worden. Van een processieverbod wilde de vroedschap niets weten, evenmin als van een verbod om in religieus gewaad over straat te gaan.2 Veel geestelijken durfden echter niet te vertrouwen op de afspraken en zochten elders een veilig heenkomen. Onder hen was ook de pri- or van de Regulieren van Stein, Wouter Jacobsz, die naar Amsterdam vluchtte. Uit het dagboek dat hij daar bijhield blijkt hoezeer hun vrees gerechtvaardigd was.3 De inkt van het accoord met Van Swieten was namelijk nog maar nauwelijk opgedroogd, of de eerste schendingen van de afspraken waren een feit. De Sint-Janskerk werd het doelwit van plunderaars en ging voor lange tijd op slot. Ook werd het goud en zilver van kerken en kloos- ters op last van de Staten van Holland gevorderd en omgesmolten ten bate van de strijd tegen Spanje. Met hulp van geuzensoldaten namen groepjes aanhangers van de nieuwe leer bezit van de Gasthuiskapel en de Onze-Lieve-Vrouwenkapel aan de Nieuwehaven, waar zij op 8 juli hun eerste kerkdienst hielden naar reformatorische snit.4 Het stadsbestuur zag dit alles met lede ogen aan, maar stond machteloos tegenover het ge- 417 Historische Vereniging Die Goude NIEUWE TIJD – RELIGIE (1572-1795) weld en de intimidatie van de geuzenbendes. De situatie verslechterde zelfs dramatisch, nadat de beruchte geuzenaanvoerder Lumey zijn zevenhonderd soldaten in oktober 1572 opdracht gaf in Gouda een onderkomen te zoeken. Dit vormde de opmaat tot een reeks excessen, waarbij vooral de nog in de stad achtergebleven geestelijken en hun kloosters en kerken het zwaar moes- ten ontgelden. Het absolute dieptepunt was de behandeling van de abt en de procurator van de collatiebroeders, Johannes Rixtelius en Adrianus Lambrechtsz, die op het Goudse kasteel aan Lumey bescherming kwamen vragen tegen het geweld van de soldaten. De gevreesde geuzenlei- der, aan wiens handen het nog verse bloed van de martelaren van Gorcum kleefde, deinsde er niet voor terug ook deze Goudse geestelijken op gruwelijk wijze dood te laten martelen. De lijken liet hij ter afschrikking in de kasteeltuin werpen, waar ze nog acht dagen bleven liggen eer toe- stemming werd gegeven voor een begrafenis.5 Pas nadat met het vertrek van Lumey en zijn soldaten de lucht enigszins geklaard was, durfde het stadsbestuur weer voorzichtige stappen te zetten in de richting van een religievrede. Begin december werd bij prins Willem van Oranje het verzoek gedaan de nog immer afgesloten Sint- Janskerk te mogen heropenen. De Goudse vroedschap stelde zich daarbij op het standpunt dat in zaken van religie en geweten, dwang uit den boze behoorde te zijn. Vandaar dat zij de katho- lieke burgers in de stad wilde toestaan weer kerkdiensten in de Sint-Jan te houden. De bestuur- ders trachtten echter ook rekening te houden met de reformatorisch gezinden. Daarom werd vlak voor Kerstmis 1572 zware druk uitgeoefend op pastoor Cornelis Schoonhoven en zijn ka- pelaan Dirck Cornelisz de Bruyn om niet langer de volledige Heilige mis te lezen, maar zich te beperken tot een predikatie zonder altaardienst.6 Met dit voorstel, dat veel weg had van een li- turgisch compromis, legde het Goudse stadsbestuur voor het eerst openlijk een streven aan de dag om ook in de nieuwe situatie zoveel mogelijk inwoners van de stad onder één kerkelijk dak te verenigen. Deze middenkoers van de vroedschap kon echter noch van katholieke, noch van gerefor- meerde zijde op veel bijval rekenen. Pastoor Schoonhoven weigerde ook na een bedenktijd elke medewerking aan het plan – omdat het tegen zijn ‘consciëntie ende siele’ was – en kreeg op 14 januari 1573 ontslag aangezegd.7 Drie weken later toonden aanhangers van de gereformeerde leer hun ongeduld, door de Sint-Jan met geweld open te breken voor een eigen kerkdienst. Nog even slaagde het stadsbestuur erin de steeds sterker wordende druk te weerstaan om ondubbel- zinnig voor de reformatie te kiezen. De kerk werd wederom gesloten en onder bewaking gesteld. Een besluit over een verzoek van ‘de gemeente der Evangelischer religie’ tot salariëring van een tweetal gereformeerde predikanten, werd opgehouden met de eis van de vroedschap, dat dan ook een betaalde katholieke geestelijke aangetrokken zou moeten worden.8 De speelruimte voor een eigen religiepolitiek in Gouda zou door ontwikkelingen elders in Holland echter in snel tempo kleiner worden. Na een tweede Beeldenstorm in zijn woonplaats Delft moest prins Willem van Oranje erkennen dat het streven naar religievrede definitief was mislukt. Daarop besloten de Staten van Holland in april 1573 tot een verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke religie in de gehele provincie. Kort daarna kregen de Goudse gereformeerden de sleutels van de Sint-Jan eindelijk formeel overgedragen en kon hun predikant, Joachim Adriaensz van Oudewater, er zijn eerste legale predikatie houden. Nog het- zelfde jaar werden het sacramentshuis, alle beelden en het hoofdaltaar uit de kerk verwijderd.9 418 Historische Vereniging Die Goude VAN KETTERNEST TOT BOLWERK VAN RECHTZINNIGHEID Stadsgemeente in opbouw Met de overname van de grote kerk in het voorjaar van 1573 kon de nog kleine groep Goudse gereformeerden een begin maken met de vestiging en opbouw van een volwaardige gemeente. Voortaan konden zij als aanhangers van de enige officieel toegestane religie aanspraak maken op bescherming en ondersteuning door de overheid, zodat betaling van kerkgebouwen en voorgan- gers niet langer een probleem hoefden te vormen. Al voor het einde van het jaar kon een tweede predikant aangetrokken worden, in de persoon van Jan Heynricxs.10 De overheidssteun bete- kende echter ook dat de kerkelijke gemeente diverse publieke taken op zich moest nemen. Zo moesten de predikanten ieder kind dopen dat uit de christenheid geboren was, ook als de ouders geen lidmaat waren van de kerk. Een kerkelijk huwelijk mocht niemand geweigerd worden en de overheid kon opdracht geven voor het houden van speciale gebedsdiensten om Gods hulp en bescherming in penibele tijden af te smeken. Informatie over de beginjaren van de reformatorische gemeente is door het wegraken van de oudste kerkenraadsboeken maar spaarzaam overgeleverd.11 Alles wijst er echter op dat de ge- meentevorming in Gouda een uiterst moeizaam proces is geweest en afweek van de gang van za- ken in andere Hollandse steden. Ter vergadering van de classis Dordrecht, het regionale kerk- verband waarbij Gouda tot de oprichting van een eigen classis in 1578 was ingedeeld, werd in augustus 1573 door de Goudse afgevaardigden meegedeeld dat hun gemeente inmiddels naar behoren werd bestuurd door een kerkenraad of consistorie. De classis had echter grote twijfels over de wijze waarop dit gezelschap van ouderlingen en diakenen was samengesteld en functio- neerde, onder meer omdat geen kerkelijke tucht werd uitgeoefend volgens de geldende voor- schriften. De naar Dordrecht afgevaardige Goudse broeders, onder wie Joachim Adriaensz, de- den hun zaak weinig goed door op hun logeeradres de spot te drijven met de classicale bezwaren. Op de daaropvolgende classicale vergaderingen schitterden de Goudse vertegenwoordigers door afwezigheid. Een afvaardiging van de classis begaf zich ten langen leste naar Gouda om bij het stadsbestuur haar beklag te doen over het gedrag van de Goudse predikant.12 Welk effect dit sorteerde is onbekend, doch zeker is dat Joachim Adriaensz korte tijd later van het toneel ver- dween. Hij was de eerste in een lange reeks van predikanten die de Goudse gemeente in de eer- ste jaren van haar bestaan al na een korte ambtsbediening verliet. De oorzaken van dit grote verloop onder de predikanten zijn moeilijk te achterhalen. Ener- zijds doen herhaalde klachten over ontoereikende betalingen vermoeden dat het stadsbestuur niet bereid was diep in de buidel te tasten om een voorganger te krijgen, wat zou verklaren waar- om geen predikanten van naam aangetrokken konden worden. Anderzijds zijn er verschillende aanwijzingen dat de Goudse overheid zich juist intensief bemoeide met het aanstellingsbeleid, teneinde