COORNHERT GYMNASIUM GOUDA

Op het spoor van de Gouwe Profielwerkstuk over het onderzoek naar de loop van de rivier de Gouwe in de Goudse binnenstad rond 1200.

Erik‐Jan Dros, Jasper Schakel, Erik Kroon 15‐02‐2011

D.m.v. een bronnenonderzoek proberen ondergetekenden de loop van de Gouwe en mogelijk de aard van de verschillende veenlagen in de binnenstad vast te stellen. Pagina 2 van 72

Inhoudsopgave

Doel van het onderzoek..……………………………………………………….. 4

Inleiding………………………………………………………………………… 4

Conclusie………………………………………………………………………... 5

Deel I: Het bronnenonderzoek……………………………….……….………. 11

Theorie vooraf…………………………………………………………… 12

Hypothese……………………………………………………….………. 13

Werkwijze……………………………………………………….………. 14

Resultaten……………………………………………………………….. 14 Bouwwerken……………………………………………………. 15 Haven……………………………………………………. 15 Donkere sluis…………………………………………….. 16 St. Janskerk……………………………………………… 17 Dubbele Buurt…………………………………………… 19 Motte……………………………………………………. 20 Verkaveling……………………………………………………… 21 Toponiemen……………………………………………………… 23

Deelconclusie.…………………………………………………………… 25

Discussie………………………………………………………………… 26

Deel II: De boormonsteranalyse……………………………………………… 27

Doel van de proef…..……………………………………………………. 28

Inleiding………….…………………………………………………….... 28 Overzicht van de monsters…….……………………………….... 28

Benodigdheden…………………………………………………………. 28 Proefopstelling…………………………………………………... 29

Werkwijze………………………………………………………………. 30

Resultaten……………………………………………………………….. 31

Deelconclusie…………………………………………………………….. 37

Discussie…………………………………………………………………. 38

Deel III: Analyse veensoorten in boormonsters..……………………………… 40 Pagina 3 van 72

Doel van de proef………………………………………………………… 41

Inleiding………………………………………………………………….. 41 Overzicht van de monsters………………………………………... 41

Benodigdheden…………………………………………………………… 41

Proefopstelling……………………………………………………………. 42

Werkwijze………………………………………………………………… 43

Resultaten…………………………………………………………………. 44

Deelconclusie..….…………………………………………………………. 47

Discussie………………………………………………………………….. 47

Evaluatie…………………………………………………………………... 47

Deel IV: Tot slot…………..…………………………………………..………… 48

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek………………………………….. 49

Evaluatie………………………………………………………………….. 50

Samenvatting…………………………….……………………………….. 51

Bronvermelding…………………………….…………………………….. 52

Deel V: Bijlagen…………………………………….…………………………… 58

Begrippenlijst……………………………………………………………... 59

Theoretisch kader……………………..………………………………….. 67

Verslag Veenboring………………………………………………………. 68

Pagina 4 van 72

Doel van het onderzoek

Dit onderzoek is erop gericht de loop van de rivier de Gouwe omstreeks 1200 in de binnenstad van Gouda te vinden en de aard van verschillende veensoorten in de binnenstad te achterhalen.

Inleiding Voor Gouda geldt als voor geen andere stad het oude gezegde ‘nomen est omen’, de naam is een voorteken. Er is veel discussie over waar de naam ‘Gouda’ vandaan komt. Zo simpel als de naam met zijn twee lettergrepen is, zoveel mogelijkheden zijn er voor de verklaring ervan. Gegeven is dat de stad zijn naam dankt aan een veenriviertje dat vroeger vanaf naar de IJssel stroomde. Mogelijk heette dit riviertje Goldaha – ‘old’ werd vroeger uitgesproken als ‘oud’ – wat een verwijzing was naar de troebele bruine kleur van het veenriviertje. Tegenstanders van deze theorie menen echter dat de uitgang a, die uit het Latijn komt, nooit zomaar lukraak achter een Nederlands woord zou worden geplakt. Een tweede mogelijkheid is dat de Gouwe zo genoemd is, omdat het de grensrivier van twee gouwen was. Alleen kan men aan de verbuiging zien dat de oorsprong van het woord niet bij ‘gouw’ ligt, maar bij goude. De optie die de schrijvers van het boek ‘Duizend jaar Gouda’ het meest logisch achten, is dat de naam Goude van Golde komt. In de kronieken komt dat in het Latijn vermeld te staan als ‘Golda’, inderdaad uitgesproken als Gouda, en later zou deze variant in de spreektaal terecht zijn gekomen1. Zo mysterieus als de oorsprong van de naam is, is ook de loop van de rivier waaraan Gouda zijn naam dankt, geworden: nomen est omen. In de eerste helft van de dertiende eeuw is de Gouwe gekanaliseerd. De loop van voor deze kanalisatie blijft een mysterie. In ons onderzoek zullen wij proberen de verschillende stedenbouwkundige elementen die verband kunnen houden met de oorspronkelijke ligging van de Gouwe te analyseren aan de hand van de topografie, oude kaarten en bronnen. Op deze manier proberen we een theorie te ontwikkelen over de oorspronkelijke loop van de Gouwe.

De hoofdvraag van het onderzoek is dus: Hoe was de oorspronkelijke loop van de Gouwe in de binnenstad van Gouda voor de kanalisatie van deze rivier rond 1200 n. Chr.? Daarbij hebben we de volgende deelvragen: 1. Welke soorten veen kunnen er in de directe omgeving van Gouda zijn geweest ten tijde van de eerste ontginningen? 2. Hoe ontwikkelen deze veensoorten zich en welke gevolgen heeft dat voor de omgeving? 3. Welke stadsbouwkundige elementen hebben qua ligging of bouw betrekking op de oorspronkelijke loop van de Gouwe en/of het soort veen in de omgeving? 4. Wat is het verband tussen (de ligging van) deze elementen en de oorspronkelijke loop van de Gouwe en/of het soort veen?

In verband met de leesbaarheid van het verslag, hebben we besloten de conclusie op de volgende pagina op te nemen, in plaats van aan het einde, opdat men een snel overzicht kan krijgen van het onderzoek. De resultaten van het microscopisch onderzoek, de boormonsteranalyse en het bronnenonderzoek kunt u terugvinden in de volgende delen. In de conclusie zal verscheidene keren naar de resultaten van deze onderzoeken verwezen worden in de veronderstelling dat men deze deelverslagen reeds heeft gelezen. Voor het overzicht is er achterin dit verslag ook nog een samenvatting opgenomen.

Pagina 5 van 72

Conclusie Voor we onze hoofdvraag beantwoorden, zullen we eerst kort antwoord geven op onze deelvragen.

Welke soorten veen kunnen er in de directe omgeving van Gouda zijn geweest ten tijde van de eerste ontginningen? Deze vraag kunnen we simpelweg met de gegevens van onze boring beantwoorden. De veensoorten die we daar gevonden hebben zijn logischerwijs de veensoorten die in de omgeving van Gouda voorkwamen. Daarbij zou men echter opmerken dat de resultaten van deze specifieke plek niet hoeven te gelden voor heel Gouda. Een conclusie puur op basis van deze boring zou dus invalide zijn, daarom beschouwen wij de boring alleen als een indicatie. Betrouwbaardere gegevens levert de analyse van de verkaveling in de omgeving van Gouda op. Uit het artikel ‘Middeleeuwse Landontginning in de omgeving van Gouda’ van P. van Balen, komt een duidelijk verkavelingpatroon naar voren. Met de gegevens uit ‘Delfts Water’ en ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’, beiden van C. de Bont, kunnen we dit verkavelingpatroon analyseren. Het algemene patroon toont sterke overeenkomsten met het standaardmodel dat De Bont in ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’ geeft voor de ontginning van een veenvlakte. Dit suggereert dat er een oeverwal was, waar vanaf de ontginning begon, wat vanuit vrijwel elke bron wordt bevestigd. Na die oeverwal*was er eerst een stuk voedselrijk en vervolgens, meer inlands, een groot stuk voedselarm veen. Op dat voedselarme veen waren mogelijk veenkoepels.2 We weten van Dhr. Sprokholts presentatie over de geschiedenis van Gouda dat de eerste boeren de ontgonnen grond gebruikten voor akkerbouw 3, dit duidt ook op eu- of mesotroof veen. De grote ontginningen bij Reeuwijk, Sluipwijk en Moordrecht wijzen echter op oligotroof veen. Oligotroof veen, zo blijkt uit o.a. ‘Delfts Water’ en ‘de stad Gouda en de verveningen in haar omgeving’ ( een ander artikel van Van Balen in de derde verzameling bijdragen van de geschiedkundige kring ‘Die Goude’), was namelijk het ideale veen om turf van te maken4. Uit onze boring en ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’ blijkt dat dit oligotrofe veen veenmosveen moet zijn geweest. De aard van het eu- of mesotrofe veen blijft echter in duisternis gehuld. Kanshebbers zijn bosveen en zeggeveen. Bosveen lijkt logisch, omdat bosveen een veel voorkomend veentype is in gebieden waar rivieren sedimenten kunnen afzetten. Uit de boormonsteranalyse die we deden, kwam bij de slibtest naar voren dat het water waarin het zeggeveen sedimenteerde, een goudbruine kleur kreeg. Één van de theorieën over de oorsprong van de naam Gouda is, volgens het boek ‘Duizend jaar Gouda’ dat het van Goldaha5 komt, wat zoveel zou betekenen als ‘goudkleurig water’. Om deze redenen sluiten wij niet uit dat het mesotrofe veen vlakbij de oeverwal, of meer stroomopwaarts zeggeveen is geweest.

Hoe ontwikkelen deze veensoorten zich en welke gevolgen heeft dat voor de omgeving? Uit het antwoord op de voorgaande deelvraag blijkt dat wij de aanwezigheid van de veensoorten veenmosveen, zeggeveen en bosveen in de omgeving van Gouda het meest waarschijnlijk achten.

Zegge- en bosveen zijn twee mesotrofe veensoorten. Dit type veen wordt gevoed door het grondwater en komt alleen voor in vruchtbare omgevingen. In de meeste gevallen houdt dit in dat een rivier voedingstoffen in het gebied afzet. De planten in de omgeving, zegge, of berken, wilgen, etc., verdwijnen onder water na hun afsterven en kunnen daar niet vergaan. Wel treedt enige verzuring op door de aanwezigheid van bacteriën. Mesotroof veen is Pagina 6 van 72 vruchtbaar en per definitie altijd ‘laagveen’. Het kan namelijk niet ver boven het grondwaterpeil uitgroeien. Daar verdwijnt het materiaal namelijk door oxidatie* en inklinking. Bij oxidatie vergaat het materiaal door contact met zuurstof en bij inklinking krimpt het veen in door gebrek aan water. Veen heeft namelijk de eigenschappen van een spons, behalve dat het nooit teruggaat naar het volume waarbij er water was opgenomen als het eenmaal gedroogd is. Mesotroof veen is, mits er goede afwatering is, uitstekend geschikt als landbouwgrond. Zowel veeteelt als akkerbouw, met gewassen die tegen wat water kunnen, behoren tot de mogelijkheden op goed gedraineerd mesotroof veen.6&7

Veenmosveen is oligotroof, dit betekent dat het weinig vruchtbaar is. De ontstaansgeschiedenis van dit type veen bekijkend, kan men eigenlijk alleen maar concluderen dat die onvruchtbaarheid een logisch gevolg is van de ontstaanssituatie. Veenmos kan groeien op andere lagen veen. De bijzondere eigenschap van dit plantje is dat het onafhankelijk van het grondwater de hoogte in kan groeien. Waar ander veen stopt, gaat veenmos verder en vormt grote koepels: veenkoepels. Veenmos profiteert dus niet van de voedingsstoffen van het grondwater en groeit eigenlijk alleen op het zuurdere regenwater en de resten van onderliggend materiaal. Nog meer dan bij mesotroof veen, heeft veenmosveen een eenmalige sponswerking. 8

Het ontstaan van de venen heeft ook een andere invloed op het landschap. Deze invloed hangt nauw samen met de mens. In mesotroof veen zitten allerlei plantenresten en mineralen, dit maakt dat het veen slecht brandt en dat het veel as achterlaat. Oligotroof veen is echter opgebouwd uit mos en heeft geen mineralen onttrokken aan het grondwater. Oligotroof veen is daarom zeer gewild als brandstof, terwijl mesotroof veen bruikbaar is in de landbouw. Oligotroof veen is dus vaak compleet afgegraven en terwijl mesotroof en eutroof veen langzaam ingeklonken is door het wegpompen van water. Welk soort veen op een bepaalde plaats aanwezig was bepaalde ook de manier van ontginnen en dus de verkaveling. De oligotrofe veenkoepels zijn te herkennen aan een grillige cirkel of ovaal waarbij de oude ontwateringsloten allemaal naar het centrum gericht zijn. Het water moest immers vanaf het hoogste punt afgevoerd worden. De ontginningen van mesotroof veen zijn typisch grillig rechthoekig. Bij dit type is er een beginpunt, de ontginningsas, waar vanaf er de wildernis in ontgonnen wordt. De stukken land, meestal zeer precies afgemeten, hebben kades om ze te beschermen tegen de waterdruk van het omliggende veen en sloten langs de zijkant voor de afwatering.9

Welke stadsbouwkundige elementen hebben qua ligging of bouw betrekking op de oorspronkelijke loop van de Gouwe en/of het soort veen in de omgeving? Er zijn verscheidene stedenbouwkundige elementen die betrekking hebben op de mogelijke ligging van de Gouwe en de veenlagen in de Goudse binnenstad. Hierin kunnen we grofweg drie groepen onderscheiden. Ten eerste de groep stedenbouwkundige elementen die er was voor de kanalisatie van de Gouwe en er nog steeds is of waarvan de sporen nog steeds zichtbaar aanwezig zijn. Ten tweede de groep die tijdens haar bouw qua constructie of doel met de ligging van de Gouwe of de veenlagen te maken hebben gehad. Als laatste zijn er ook nog de stedenbouwkundige elementen die inmiddels verdwenen zijn, maar door straatnamen nog aanwijzingen zouden kunnen geven.

De eerste groep is de groep waarin veruit de meeste afzonderlijke elementen zitten en de groep waarbij men zich het meeste kan voorstellen. Een prachtig voorbeeld binnen deze groep is de St. Jans kerk. De kerk zoals hij er tegenwoordig bijligt, is van vrij weinig betekenis voor Pagina 7 van 72 ons. De huidige vorm is namelijk het resultaat van verscheidene uitbreidingen10, zoals o.a. blijkt uit het boek ‘Gouda’ van W. Denslagen. De oudste vorm lag echter op een kerkring op de positie die tegenwoordig het voorste stuk is. Op deze manier kan men systematisch gebieden uitsluiten en d.m.v. zaken als infrastructuur conclusies trekken voor de ligging van de Gouwe en de veenlagen. Andere stedenbouwkundige elementen zijn de Haven, de motte, de Voorhoeve, de Dubbele Buurt, het Kasteel en de Donkere Sluis. In de tweede categorie komen dingen als de originele verkaveling en de sloten terecht. De archeologische vereniging Golda publiceerde op deze link (Archeologische Vereniging Golda Gouda, ‘40 jaar Golda boven water’, augustus 2009. http://home.kpn.nl/dijke429/exposities/water2.html) al een reconstructie en met behulp van de kadastrale kaart van 1832 uit het boek Kadastrale Atlas Zuid-Holland Gouda 1832 valt ook het één en ander op te maken. In 1000 jaar Gouda wordt vermeld dat de plattegrond van Gouda van 1300 tot 1830 eigenlijk nauwelijks veranderd is, omdat iedereen vasthield aan oude contracten voor het grondbezit.11 Onder de laatste groep verstaan we voornamelijk plaatsnamen. In verscheidene boeken wordt al het een en ander uitgelegd over deze toponiemen en met behulp van de twee boeken van A. Scheygrond genaamd ‘Goudsche Straatnamen’ uit 1979 en de lijst van toponiemen uit de 53ste editie van de Bosatlas, hopen we enkele betekenissen te kunnen terugleiden op nuttige gegevens.

Wat is het verband tussen (de ligging van) deze elementen en de oorspronkelijke loop van de Gouwe en/of het soort veen? Het natwoord op deze deelvraag hebben we opgesplitst in drie groepen, die in de vorige deelvraag zijn aangegeven, namelijk de bouwkundige elementen, verkaveling en straatnamen.

Bouwwerken Er zijn voor ons onderzoek zes stedenbouwkundige elementen van belang; de Sint Janskerk, de Donkere Sluis, de Dubbele Buurt, de Haven, de motte en het Kasteel. In het hoofdstuk Resultaten zijn we in de geschiedenis van deze bouwwerken gedoken om het verband met de loop van de Gouwe te achterhalen.

St. Jan De kerkring rond de St. Jan moest van water voorzien worden, samen met de slotgracht van de motte. We weten waar deze kerkring lag, omdat we, zoals in de resultaten bleek, een spaarboog12 hebben gevonden en weten dat de huizen rond de kerk enkele meters over de kerkring heen zijn gebouwd13. Omdat de kerkring van water voorzien moest worden, moet de loop van de Gouwe de kerkring ergens hebben gesneden.

Donkere Sluis De locatie van de Donkere Sluis is belangrijk, omdat deze in een dam lag14, waarmee men de in aanbouw zijnde Haven heeft afgeschermd van de Gouwe. Achter de sluis moet dus een deel van de loop van de Gouwe ten tijde van de kanalisatie zijn geweest.

Dubbele Buurt Onder de Dubbele Buurt bevindt zich een overkluizing15, waardoor water naar de sloten die vroeger de Kerkring en de slotgracht van de motte vormden, stroomt. Eerder hebben we al geconcludeerd dat de Gouwe de kerkring en de slotgracht van de motte moet hebben gesneden. Deze overkluizing maakt dat, dat gebeurd, terwijl het water ook naar de Haven stroomt, dus dit is mogelijk een stukje Gouwe. Pagina 8 van 72

Haven Mogelijk is de Haven in twee fases gegraven. Het eerste deel tot aan de knik ter hoogte van de Noodgodstraat en het tweede deel, na de knik, dat eindigt bij de Dubbele Buurt.16 In ieder geval moet de Haven rond 1225 een verbinding met de Gouwe hebben gekregen aan de noordkant, om de handelsroute Binnen Duinen mogelijk te maken.17 Aangezien de Haven de Voorhoeve doorsnijdt, kan het onmogelijk de oorspronkelijke loop van de Gouwe zijn geweest. Er zijn theorieën dat de monding van de Haven de monding van de Gouwe is. De basis voor deze theorie is een grillige waterloop vanaf de Spieringstraat naar de Haven, die te zien is op de oude kaarten.18

Motte De motte bestaat uit twee delen: De versterking op een terp en een versterkte groep huizen aan de voet van die terp, de Voorhoeve.19 Het verband tussen de motte en de Gouwe is tweeledig. Ten eerste moet de slotgracht van de motte de Gouwe hebben gesneden voor de watervoorziening. Het is zelfs waarschijnlijk dat de Gouwe als natuurlijke verdediging deel uitmaakte van de slotgracht.20 Ten tweede zal de motte op een strategisch punt in het landschap hebben gelegen, dus bij een kruising van (water)wegen.21 De Voorhoeve is interessant, omdat men op de kaart in de verkaveling kan zien, dat de Haven dwars door de Voorhoeve heen loopt.22 Zoals al eerder vermeld sluit dat de mogelijkheid dat de Haven de oude loop van de Gouwe is effectief uit.

Kasteel Het Kasteel lag op de plek die wij nu kennen als het Houtmanplantsoen.23 Dit bouwwerk is interessant, omdat het op het verlengde van de gracht aan de Spieringstraat ligt.24 Dit is de gracht die wij hebben aangewezen als de gracht, waardoor de Gouwe stroomde. Met het argument dat men het Kasteel niet zou bouwen op instabiele grond wordt geclaimd dat de monding dus onmogelijk bij het Houtmanplantsoen kan zijn.25 Het Kasteel is echter gebouwd in verschillende fasen en het Houtmanplantsoen heeft een bijzonder instabiele ondergrond.26

Verkaveling Uit de verkaveling rond Gouda hebben we opgemaakt dat dit gebied een veenvlakte moet zijn geweest. Het veen in de binnenstad moet overwegend mesotroof of eutroof zijn geweest. Dat blijkt uit: • de aanwezigheid van een bos, enkele vennetjes en dalen, waar we zometeen nog over te spreken komen; • het feit dat de eerste ontginners het gebied gebruikten voor akkerbouw; Pagina 9 van 72

• de topografie van het gebied, die de aanvoer van voedingsstoffen mogelijk maakt. De originele verkaveling in de binnenstad is lastig tot niet te achterhalen, vanwege de vele vergravingen, zoals al bleek uit de resultaten. Het is logisch om de oudste verkaveling, die van het land van Stein, door te trekken in de binnenstad en deze komt ook overheen met delen van de verkaveling. Het enige wat we met zekerheid kunnen zeggen is dat de verkaveling in de westelijke binnenstad gericht was op de Gouwe en de verkaveling in een gedeelte van het oostelijke deel op de IJssel. Als men concludeert dat het gebied rond de Haven compleet is vergraven, dan is elke conclusie gebaseerd op een mogelijke verkaveling wankel. Door het gebied rond de Haven te vergraven hebben de Gouwenaren ons het meest precieze en veelbelovende instrument om de loop van de Gouwe vast te stellen in de binnenstad, effectief ontnomen.

Toponiemen Veel van deze straatnamen kunnen verklaard worden binnen het patroon dat we al kennen. Sommige namen, zoals de Boslandstraat deden ons vermoeden dat er een specifiek landschapselement was, maar veel van die straatnamen waren of naar mensen genoemd, of later aangepast. De meeste straatnamen uit Korte Akkeren die naar hout verwijzen, zijn die straten later toebedeelt, omdat men vermoedde dat het Goudse Bos vroeger daar lag. M. van Dasselaar bewees echter in een reconstructie dat het Goudse Bos in feite in de Oostpolder in Schieland lag. Hiermee zijn onze conclusies over de gesteldheid van dat gebied niet ontkracht; we zijn echter simpelweg niet in staat ze door middel van de straatnamen te hard te maken. De enige reële aanwijzing voor de bodemgesteldheid die we hebben in dit gebied is een, ook inmiddels verdwenen, straatnaam: Lazarusvenne, dat tussen de Westerkade en de Prins Hendrikstraat moet hebben gelegen. Deze naam bewijst dat het gebied tussen de Vest en het Raam vroeger erg drassig was. De aanwezigheid van een ven wijst op de afwezigheid van oligotroof veen, dat op veen groeit dat boven het water uitkomt. Deze naam doet ook De eindbaas vermoeden dat het veen in dat Schematische tekening, schaal ongeveer 1:120.000 specifieke mesotroof of eutroof Verondersteld voedselrijk veen moet zijn geweest. Met enige zekerheid voedselrijk veen Rivierklei Verder hebben we nog enkele Bron: eigen archief ‘dellen’ en ‘dallen’ gevonden. We waren op de hoogte van Groenendaal en daar kunnen we nu Slapperdel en Oudellen, de rechterkant van de Markt, aan toevoegen. De aanwezigheid van een lager gelegen gebied – ‘del’ en ‘dal’ verwijzen inderdaad naar aan dal, en dus meso- of eutroof veen – lijkt hiermee bevestigd. Pagina 10 van 72

De Kleiweg gaat vlakbij de St. Jans Kerk over in de Wijdstraat, wat doet vermoeden dat dit gewoon een met klei verstevigde weg was en de naam verder niets met de bodemgesteldheid te maken had.

Hoofdvraag Hoe was de oorspronkelijke loop van de Gouwe in de binnenstad van Gouda voor de kanalisatie van deze rivier rond 1200 n. Chr.? In ons theoretisch kader hebben we laten zien dat er drie theorieën zijn voor de loop van de Plattegrond van de binnenstad van Gouda met Gouwe in de Goudse binnenstad. Hierbij tekeningen van de natuurlijke bedding van de moeten we vermelden dat reconstructie B, Gouwe. die van dhr. Visser, inmiddels als grap Bron: Kok, R; ‘Over de natuurlijke loop van de afgedaan wordt. Die theorie zullen wij dus Gouwe in de Goudse binnenstad’. In: Tidinge van Die Goude (2), april 2003, pag. 53-63. verder ook niet meer behandelen. Bij reconstructie C, die op naam staat van Kooijman en Kooijman-Tibbles, doorsnijdt de Gouwe de Voorhoeve, waarvan we de resten duidelijk op de kaart kunnen zien. In ons bronnenonderzoek hebben we geconcludeerd dat het i.v.m. de watervoorziening van de grachten rond de motte, de kerk en de voorhoeve logisch zou zijn als de Gouwe die ringen sneed. Daarbij zou de motte een positie moeten hebben bij de splitsing van een rivier. Dus zou een loop zoals loop A het meest logisch zijn. Extra bewijs voor deze theorie is dat er een overkluisde waterloop is onder de Dubbele Buurt. De Haven (12e eeuw) werd gegraven nog voor het verdwijnen van de motte (1296), dus dit stuk rivier zal gediend hebben om de watertoevoer naar de grachten in stand te houden. De Gouwe komt dus na de bocht in de binnenstad uit in de Spieringstraat. Dit traject volgt de Gouwe tot aan de IJssel, de monding is overbouwd met het Kasteel. Er zin twee theorieën over de monding. Omdat we vrij Conclusie m.b.t. de loop van de Gouwe weinig hard kunnen maken over de waterlopen Gouwe die aangewezen worden als de lopen van de Oude Gouwe Gouwe naar de Haven, moeten we Bron: eigen archief concluderen dat de verzakkingen in het Houtmanplantsoen het enige harde bewijs zijn dat we hebben en dus dat daar de monding lag.

Deze conclusie getrokken hebbende, zullen we onze hypothese moeten verwerpen. In de kaart hiernaast is de conclusie weergegeven.

Pagina 11 van 72

Pagina 12 van 72

Theorie vooraf “Eén bron is tussen de immense bebouwing van de Randstad tot op de dag van vandaag aanwezig en dat is het huidige topografische archief. (…) In dit topografisch archief lieten de middeleeuwers sporen van hun ontginningswijze na in de vorm van kavelpatronen, sloten, dijken en wegen. Het is de kunst om deze sporen uit het verleden goed te interpreteren en ze daarbij niet te verwarren met jongere sporen in het landschap. (…)Ook daarbij helpen hun sporen in het topografisch archief. Aan de manier waarop het veen werd ontgonnen kunnen we ons een beeld vormen van hoe het landschap er vroeger uitzag.”27 Aldus C. de Bont in zijn artikel ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’ in Grondboor & Hamer uit 2009. Ook op Gouda, een stad ontstaan uit vroegmiddeleeuwse veenontginningen, zijn de regels die hij in zijn artikel uiteenzet van toepassing. Door met deze analytische methode te kijken naar de ligging van verschillende bouwwerken, de structuur in de verkaveling en de Standaardontginning oude straatnamen zijn we in staat Bron: eigen archief verscheidene dingen te zeggen over de veenlagen en de ligging van de rivier de Gouwe ten tijde van de ontginningen. Zie rechtsboven een model voor een standaardontginning. Men begint de percelen te graven haaks op de ontginningsbasis en stopt na 1250 meter. Daar komt een achterkade, waarop later meestal tiendewegen werden aangelegd, om de waterdruk van het onontgonnen land op te vangen. Aan de zijkant zijn er afwateringskanalen, de zijdwendes, die uitmondden op de rivier. De ontgonnen grond werd vaak gebruikt voor het verbouwen van graansoorten die tegen veel water bestand waren. Deze structuur zie je vaak nog terug in de sloten en wegen. Zoals beschreven in het theoretisch kader lag de veengrond hoger dan de rivier in deze situatie, maar in de loop van de eeuwen zakte de grond (inversie), waardoor men dijken aan moest leggen.

Het type ontginning wordt bepaald door het type veen. Vandaar dat we hieronder dieper in zullen gaan op de verschillende veensoorten. Zegge- en bosveen zijn twee mesotrofe veensoorten. Dit type veen wordt gevoed door het grondwater en komt alleen voor in vruchtbare omgevingen. In de meeste gevallen houdt dit in dat een rivier voedingstoffen in het gebied afzet. De planten in de omgeving, zegge en boomsoorten zoals berken, wilgen etc., verdwijnen onder water na hun afsterven en kunnen daar niet vergaan, door een tekort aan zuurstof onder water. Wel treedt enige verzuring op door de aanwezigheid van bacteriën. Mesotroof veen is vruchtbaar en per definitie altijd ‘laagveen’. Het kan namelijk niet ver boven het grondwaterpeil uitgroeien. Daar verdwijnt het materiaal namelijk door oxidatie en inklinking. Bij oxidatie vergaat het materiaal door contact Pagina 13 van 72 met zuurstof en bij inklinking krimpt het veen in door gebrek aan water. Veen heeft namelijk de eigenschappen van een spons, behalve dat het nooit teruggaat naar het volume waarbij er water was opgenomen als het eenmaal gedroogd is. Mesotroof veen is, mits er goede afwatering is, uitstekend geschikt als landbouwgrond. Zowel veeteelt als akkerbouw, met gewassen die tegen wat water kunnen, behoren tot de mogelijkheden op goed gedraineerd mesotroof veen.28&29

Veenmosveen is oligotroof, dit betekent dat het weinig vruchtbaar is. De ontstaansgeschiedenis van dit type veen bekijkend, kan men eigenlijk alleen maar concluderen dat die onvruchtbaarheid een logisch gevolg is van de ontstaanssituatie. Veenmos kan groeien op andere lagen veen. De bijzondere eigenschap van mos is dat het onafhankelijk van het grondwater de hoogte in kan groeien. Waar ander veen stopt, gaat veenmos verder en vormt grote koepels: veenkoepels. Veenmos profiteert dus niet van de voedingsstoffen van het grondwater en groeit eigenlijk alleen op het zuurdere regenwater en de resten van onderliggend materiaal. Nog meer dan bij mesotroof veen, heeft veenmosveen een eenmalige sponswerking.30

Het ontstaan van de venen heeft ook een andere invloed op het landschap. Deze invloed hangt nauw samen met de mens. In mesotroof veen zitten allerlei plantenresten en mineralen, dit maakt dat het veen slecht brandt en dat het veel as achterlaat. Oligotroof veen is echter opgebouwd uit mos en heeft geen mineralen onttrokken uit het grondwater. Oligotroof veen is daarom zeer gewild als brandstof, terwijl mesotroof veen bruikbaar is in de landbouw. Oligotroof veen is dus vaak compleet afgegraven en terwijl mesotroof veen langzaam ingeklonken is door het wegpompen van water. Welk soort veen op een bepaalde plaats aanwezig was bepaalde ook de manier van ontginnen en dus de verkaveling. De oligotrofe veenkoepels zijn te herkennen aan een grillige cirkel of ovaal waarbij de oude ontwateringsloten allemaal naar het centrum gericht zijn. Het water moest immers vanaf het hoogste punt afgevoerd worden. De ontginningen van mesotroof veen zijn typisch grillig rechthoekig.

Hypothese Onder de term ‘oorspronkelijke loop’ verstaan wij de loop die de Gouwe had in de tijd vlak voor haar kanalisatie. Op het kaartje hieronder kan men de weergave van onze hypothese zien. Wat meteen opvalt, is het feit dat er twee rivieren zijn ingetekend: de Oude Gouwe en de Hypothese Oude Gouwe Gouwe zelf. We hebben gekozen voor Bron kaartmateriaal: twee afzonderlijke rivierlopen, omdat Google Earth Gouwe in het ‘Onderzoek naar ’s Graven Schaal: 1: 11.000 Rechten’ (gedaan rond 1295)31 nergens wordt vermeld dat de Oude Gouwe in de Gouwe uitmondt, maar wel dat deze rivier in de IJssel uitkomt. Vandaar de twee gescheiden waterlopen. Hieronder lichten we de keuze voor het ingetekende traject toe.

Over de loop van de Gouwe Het leek ons het meest aannemelijk dat de bovenloop, tussen de Potterspoort en Pagina 14 van 72 de eerste bocht, nog steeds hetzelfde is. Het zou namelijk hoogst onlogisch zijn om de hele stad om te spitten, dus zal men tijdens de aanleg van de Haven zoveel mogelijk de oorspronkelijke loop aangehouden hebben. Bovendien zou de loop slechts enigszins zijn rechtgetrokken. De aanname dat men zo min mogelijk zal hebben willen vergraven, betekent ook dat de Spieringstraat niet de locatie voor de oorspronkelijke loop van de Gouwe is. Dit zou immers betekenen dat de gehele haven gegraven was en de bedding van de rivier daarna grondig is verlegd. De tweede bocht is te scherp voor een natuurlijke bocht. Volgens ons is dit in feite de uitgegraven binnenbocht van de oorspronkelijke loop. Men heeft een dam aangelegd bij de monding en de donkere sluis, de binnenbocht uitgegraven en de oorspronkelijke loop dichtgestort, waarna er sluizen in de dammen gezet werden. De vreemde knik in de Haven ter hoogte van de Noodgodstraat wordt hiermee verklaard, dit is namelijk de plek waar het gegraven kanaal weer aansluit op de oorspronkelijke loop.

Over de loop van de Oude Gouwe De archeologische vereniging Golda heeft een kleirug gevonden in de oude binnenstad, waaruit ze de loop van de Oude Gouwe hebben gereconstrueerd. Om eerder genoemde redenen, vermoeden wij dat de loop van de Oude Gouwe niet uitmondt in die van de Gouwe. De gracht naast de Spieringstraat leek ons de beste locatie voor de loop van de Oude Gouwe. De Oude Gouwe was een klein riviertje, dus het vereiste geen grote waterafvoer zoals de Gouwe. De monding ligt bij het Houtmanplantsoen, het voormalig Kasteel, dat gebied is namelijk onderhevig aan verzakkingen, wat kan betekenen dat er zich in de bodem een oude stroomgeul bevindt, maar het zou onlogisch zijn geweest om op de riviermonding van de Gouwe een kasteel te bouwen. Een kleinere monding, van de al sterk gekanaliseerde Oude Gouwe, zal echter geen probleem zijn bevonden voor de bouw, hoewel nu duidelijk is dat het gebied alsnog verzakt.

Werkwijze Het hoofdstuk ‘Resultaten’ is opgedeeld in drie aparte onderdelen: de ‘bouwwerken’, de ‘verkaveling’ en de ‘toponiemen’. Over elk van deze gebieden hebben we zoveel mogelijk informatie verzameld. Die informatie analyseren we en op basis daarvan kijken we naar de mogelijke ligging van de Gouwe tijdens de kanalisatie en de veensoorten in de Goudse binnenstad ten tijde van de ontginning. De ligging van de veensoorten kan ons mogelijk meer vertellen over de loop van de Gouwe, want bepaalde veensoorten groeien minder hard de hoogte in dan andere en water kiest altijd het laagste punt om doorheen te stromen. In alle gegevens zoeken we patronen die we kunnen plaatsen in het analyse model dat C. de Bont presenteert in ‘Delfts Water’ en ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’

Resultaten In dit hoofdstuk behandelen we de stedenbouwkundige elementen die betrekking hebben op de loop van de Gouwe en de ligging van de veensoorten. Om te beginnen is het verstandig om uit te leggen wat de term ‘stedenbouwkundig element’ precies inhoud. In het woordenboek zult u onder stedenbouwkunde de verwijzing vinden naar de term stedenbouw: “m op aanleg en m.n. uitbreiding van steden betrekking hebbende bouwkunst.32” Grofweg is een stedenbouwkundig element dus zo’n beetje alles waaruit een stad is opgebouwd. In die context wordt de rede voor de analyse van de stedenbouwkundige elementen ook duidelijk: tijdens het bouwen en uitbreiden van een stad zal men rekening hebben moeten houden met de natuurlijke omstandigheden. Wij proberen het proces in feite van achter naar voren nog een keer door te lopen om zo meer te weten te komen over het verleden.

Pagina 15 van 72

Bouwwerken In de binnenstad van Gouda staan hoogstwaarschijnlijk meer dan duizend bouwwerken. De meeste daarvan kunnen we wegstrepen in het onderzoek, omdat er te weinig gedocumenteerde informatie over is. De gebouwen die dan overblijven zijn meestal de grotere en kleinere gebouwen met publieke functies, of de kleinere bouwwerken waarover studies zijn gemaakt. Ook binnen deze groep kunnen we betrekkelijk veel bouwwerken schrappen, omdat ze van een te recente datum zijn. De bouwwerken die we zoeken zijn van voor 1225, het vermoedelijke tijdstip waarop de Gouwe werd gekanaliseerd. De eis dat een bouwwerk daarnaast ook een verband moet hebben met de Gouwe of de veenlagen, zorgt voor nog een paar afvallers. Belangrijk zijn echter de overgebleven bouwwerken, die we hieronder verder toelichten.

Haven Doordat Gouda is ontstaan op de plek waar de Gouwe en de Hollandse IJssel samenkwamen, was deze plek een perfecte plek om handel te drijven en tussen de Spieringstraat, Haven en de Sint Janskerk ontstaat dan al snel een kleine nederzetting.33 Deze had een handelsplek nodig en de oude riviermond van de Gouwe voldeed aan de eisen. Als echter in de 13de eeuw de Gouwe wordt verlengd tot de Oude Rijn34, waardoor er een veilige route binnen de duinen ontstond door Gouda heen, groeide de handel enorm en was er snel een nieuwe haven nodig. Al in de 12de eeuw is er een haventje gegraven35 aan het begin van de haven en deze wordt steeds verder doorgetrokken totdat ze weer verbonden wordt met de Gouwe36. Tot de bouw van de Havensluis in 161537 staat de haven in open verbinding met de Hollandse IJssel waardoor ze in 1250 al omdijkt moet worden wegens wateroverlast met vloed. De handel blijft groeien en in de 16de eeuw varen er jaarlijks acht- tot tienduizend schepen door de haven heen38. Deze zijn een flinke boost voor de plaatselijke economie, omdat de schepen meestal urenlang in de stad moeten wachten voordat ze door de sluizen kunnen varen en tijdens dat wachten is er tijd genoeg om wat boodschappen te doen in de stad zelf. Vanaf 1795, als de stedelijke privileges door de Franse overheerser worden afgeschaft, vervallen de tolinkomsten, maar in 1875 zorgt de vaarroute door Gouda alsnog voor 45% van alle inkomsten van de stad39 en nog in 1884 worden alle vaste bruggen in de haven vervangen door draaibare bruggen (overigens niet door de stad maar door het waterschap).40 In 1954, na de watersnoodramp, wordt de Haven definitief afgesloten, waardoor ze niet meer gebruikt kan worden voor de scheepsvaart. 41 De haven is misschien wel een van de belangrijkste elementen in Gouda als het gaat over de Gouwe. De haven zou namelijk uitsluitsel kunnen geven over het grootste mysterie van de Gouwe: waar mondde ze oorspronkelijk uit? Er zijn twee theorieën mogelijk volgens H. Sprokholt. Het zou kunnen zijn dat het voorste gedeelte van de haven oorspronkelijk ook de monding was van de Gouwe, maar dat de Gouwe midden in de haven omboog richting motte en kerk en dan bij de Donkere Sluis verder stroomde. Toen de handel groeide in Gouda, had men een grotere haven nodig en heeft men de haven doorgetrokken tot aan de Donkere Sluis en daar de Gouwe weer verbonden met de haven. De oude bocht zou daarop dichtgegooid zijn. De tweede theorie zegt dat de Gouwe oorspronkelijk heel ergens anders uitmondde en dat de haven geheel door mensenhanden is gegraven. Feit is, volgens H. Sprokholt, dat in ieder geval het noordelijke deel van de haven gegraven is, omdat op die plek het voorhof van de motte heeft gelegen. Voordat dat deel gegraven was, bestond het zuidelijke deel al stelt H. Sprokholt, omdat er een, anders onverklaarbare, knik bij de Noodgodstraat is. Op deze plek zou de haven verlengd zijn.42

Pagina 16 van 72

Donkere Sluis Bij het knooppunt van de haven met de Gouwe ligt de Donkere Sluis. Vanaf de 11de eeuw werd het gebied in Gouda ontgonnen43. Dit gebeurde door het graven van sloten waardoor het overtollige water van het veen in de Hollandse IJssel en de Gouwe kon stromen44. Dit ging goed tot de 13de eeuw. Door het afwateren was het veen in het achterland namelijk gaan inklinken en daardoor was het achterland in de 13de eeuw zo erg gedaald dat het achterland lager was komen te liggen dan de Hollandse IJssel, i.p.v. andersom zoals tot dan toe geweest was.45 Niet alleen betekende dit dat het veenwater niet meer uit zichzelf de Hollandse IJssel instroomde via de sloten en riviertjes, maar dat, als er geen maatregelen werden getroffen, het water uit zichzelf uit de rivier terug het achterland in stroomde. In één klap draaide de stroomrichting van bijv. de Gouwe om! 46 Als oplossing worden er twee maatregelen getroffen. Ten eerste Voorbeeld van een ‘Donkere Sluis’ wordt de Gouwe verlengd tot aan de Bron: Sprokholt, H. tijdens de presentatie Oude Rijn, die hoger ligt dan de ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 47 Hollandse IJssel ,zodat de het water 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. altijd richting de Hollandse IJssel stroomde, en ten tweede worden er twee sluizen gebouwd. Één bij Alphen aan de Oude Rijn en één in Gouda bij de Hollandse IJssel48: de Donkere Sluis. Deze sluis wordt, waarschijnlijk, niet zo genoemd omdat de sluis overdekt was, maar omdat er dwarsbalken over de sluis gemaakt moesten worden, omdat anders de sluis door de druk tegen de zijwanden in zou storten.49 Deze dwarsbalken zorgden ervoor dat de sluis continu in zijn eigen schaduw lag en dus vrij donker was. De sluis is waarschijnlijk in opdracht van Jan van Beaumont, heer van Gouda, gebouwd op de plek waar de Haven en oorspronkelijke ligging van de Gouwe samenkwamen50. Van oorsprong was het geen schutsluis, waardoor de sluis alleen maar open kon met gelijke waterstand in de polder en rivier, waardoor er gigantische wachttijden ontstonden voor de sluis51. Hoewel de sluis de oplossing van het oude probleem was, veroorzaakte het ook een nieuw probleem. De Haven verzandde namelijk langzaam, doordat de sluis de stroom tegenhield.52 Om dit tegen te gaan wordt in 1615 de havensluis gebouwd aan het begin van de haven, waardoor er een schutkolk ontstaat van 400 meter, waardoor het scheepsverkeer een stuk beter kon doorstromen.53 Vanaf diezelfde tijd kreeg de Donkere Sluis een tweede functie. De stad was namelijk ongelofelijk gegroeid en al het vuil van al die mensen werd in de stadswateren gedumpt. Hierdoor ging het water niet alleen vreselijk stinken, maar werd het ook vreselijk ongezond, want hetzelfde water werd ook gebruikt als drinkwater en het werd gebruikt door verschillende bedrijven (zoals de bierbrouwers). Om de gezondheid en het algemeen welzijn te verbeteren werd regelmatig heel de stad als het ware doorgespoeld. Als het vloed was in de Hollandse IJssel werd de druk op de Donkere Sluis opgevoerd waarna de sluis in een keer open werd gezet en vers water de stad in stroomde, het zogenaamde ‘Schuren der grachten’. 54 Vlak voordat dit schuren gebeurde, ging een stadsomroeper tot ver in de 20ste eeuw 55 door vooral de lagere delen van stad om te waarschuwen voor het water dat nogal eens buiten de oevers trad en de huizen binnendrong tijdens het schuren. Pagina 17 van 72

Maar wat kan de Donkere sluis precies zeggen over de oude loop van de Gouwe? Feit is in ieder geval dat de Gouwe niet de huidige route gebruikten toen Gouda gesticht werd. De redelijk bizar rechte hoek die het water maakt als het de Haven instroomt bij de Donkere Sluis is absoluut onnatuurlijk en over het algemeen is men het over eens dat de Gouwe daar oorspronkelijk door liep richting de huidige kerk, volgens H. Schets van de St. Janskerk in de 13de eeuw en Sprokholt in ‘Raadsels onder de Dubbele 1413 Buurt’.56 De plek van de Donkere Sluis bron: J.C. Visser, ‘Stedenbouwkundige zou dan ook goed te verklaren, omdat hij elementen in het centrum van Gouda’, 1996 tegelijkertijd is gebouwd met de verlenging van de Haven, namelijk nadat de Gouwe was verlengd tot aan de Oude Rijn. Er moet namelijk een hoop vergraven zijn op het kruispunt van de waterwegen dat het net zo gemakkelijk was om de geplande sluis daar te bouwen.

Sint Janskerk Een van de markantste en oudste gebouwen in de Gouda is de Sint-Janskerk. Over deze kerk doen twee ontstaansverhalen de ronde. In het eerste verhaal was er voor het ontstaan van de Sint Janskerk al een kleine gemeente in Bloemendaal met haar eigen parochiekerk. Het nieuwe Gouda ging dit dorp al snel overvleugelen en naar verloop van tijd werd de parochiekerk verplaats van Bloemendaal naar de Goudse binnenstad57 Er is wel een klein probleempje met deze theorie: Bloemendaal behoorde namelijk tot diep in de Middeleeuwen niet tot de parochie van Gouda, maar tot die van Moordrecht.58 Een andere en meer logische verklaring is, dat de kerk oorspronkelijk de kasteelkapel was bij de motte die in Gouda stond. Waarschijnlijk stond deze kapel onder gezag van de parochiekerk van Moordrecht, die dezelfde beschermheilige heeft, en is de kapel pas later uitgeroeid tot een zelfstandige gemeente.59 Deze oudste kerk was net zoals de motte omgeven door een sloot of gracht.60 In 1361 woedt er een kleine brand in de kerk. Hoewel de schade beperkt is, wordt de kerk flink verbouwd om de steeds groeiende stadsbevolking te kunnen herbergen.61 Deze verbouwing tot een driebeuk wordt grotendeels gefinancierd door graaf Jan van Blois heer van Gouda, die de helft van de opbrengsten van 6 morgen hout (ruim 200 pond) aan de kerk schenkt. In 1366 wordt de kerk heringewijd.62 Voor de rest is het erg stil qua geloofsactiviteiten in de stad. 63 Alhoewel er naast de kerk ook een gasthuis en waarschijnlijk een Latijnse school aanwezig zijn in de stad, zijn kloosters en kapellen opvallend afwezig. 64 Dit veranderd in 1380 als de heilige Maria in de Haven verschijnt.65 Niet alleen wordt er ter ere van deze verschijning een kapel aan de haven opgericht, de Noodgodskapel, ook zorgt de verschijning voor een opbloei van gelovige activiteiten in de stad. Er verschijnen in de jaren daarna verschillende nieuwe gasthuizen, kloosters, kapellen en zelfs een leprozenhuis in de stad. 66 In 1395 en 1404 wordt de kerk opnieuw gerestaureerd, verbouwd en vergroot. 67 Nog geen 30 jaar later breekt er 25 augustus 1438 rond 8 uur ’s avonds een brand uit. 68 12 uur later was heel de stad, inclusief de kerk, afgebrand op 4 huizen na. De herbouw van de kerk duurt tot 1443.69 In 1475 wordt de kerk opnieuw vergroot en krijgt het zijn huidige bouwplan. Deze vergroting wordt mede mogelijk gemaakt doordat de stad de accijns op bier aan de kerk schenkt.70 Met het einde van de 15de eeuw kregen de gelovige instellingen steeds minder geld in Gouda door de aanhoudende economische malaise.71 Grote bouwplannen moeten worden afgezegd Pagina 18 van 72 en zelfs na 1520, als de economie weer aantrekt, blijft het krap qua geld. 72 Een flink aantal kapellen moet wegens bouwvalligheid worden afgebroken en een enkel klooster raakt zelfs failliet.73 Dan slaat het noodlot toe voor de Sint-Jan. Op 12 januari 1552 drijft er een storm over Gouda en wordt de kerk geraakt door de bliksem.74 Er breekt een gigantische brand uit, die de kerk voor het grootste deel in de as legt. Er wordt onmiddellijk met de restauratie begonnen en 9 maanden later wordt de eerste mis alweer gehouden in het koor van de kerk.75 De restauratie volgt daarna maar langzaam door geldgebrek, de kerk zat als sinds 1523 in de schulden, maar met hypotheken op het kerkbezit, grote loterijen en de door de stad geschonken opbrengsten van de lijnbanen buiten de stad is de kerk uiteindelijk in 1562 gereed.76 Door het geldgebrek moest de kerk in 1554 het bestuur van de Latijnse School aan de stad overdragen. Deze school was in ieder geval voor 1366 ingesteld vlak achter de kerk. Door de groei van de kerk in de 15de eeuw naar achter, moest de kerk in 1407 naar de Regenboog uitwijken.77 Intussen kwamen overal in de Nederlanden protestantse geluiden opzetten, in Gouda bleef het echter opvallend rustig.78 De Hagenpreek buiten de stad werd maar door weinig Gouwenaars bezocht en er moesten maar 6 Gouwenaars voor de Raad van Beroerte komen.79 Wel werd er in 1566, door de onrust in de rest van de Lage Landen, een contigent van 25 schutters in het stadhuis gelegerd en ging de Sint Jan na elke mis op slot.80 Door deze voorzorgsmaatregelen ging de Beeldenstorm Gouda vrijwel geruisloos voorbij. 81 De stemming veranderde vlak na de inname van Den Briel. De Spanjaarden hadden zich namelijk als reactie als beesten gedragen in Rotterdam en het gerucht ging dat er een garnizoen met dezelfde ideeën verbleef op het kasteel. Er kwam een oproer en een flinke menigte trok naar het kasteel, waar ze gesust moesten worden door een van de burgemeester die verzekerde dat er geen enkele Spaanse soldaat in de stad verbleef. 82 In april 1572 koos de stad de kant van de Opstand en een maand daarna trokken de Geuzen Gouda binnen. Er werden geëist door het stadsbestuur dat de kloosters, kerken, priesters, nonnen en monniken met rust zouden worden gelaten en dat de geloofsvrijheid van de katholieken werd behouden.83 De inkt was echter nog niet droog of de Sint-Jan werd al geplunderd, waarna de deur voor lange tijd op slot ging op last van het stadsbestuur, om erger te voorkomen.84 In oktober 1572 koos de gevreesde Lumey het kasteel van Gouda uit als residentie. Een van de eerste dingen die hij deed was het omleggen van twee belangrijke geestelijken van de stad, waarna hij de lijken in de kasteeltuin liet liggen.85 Pas na zijn vertrek in december werd er weer verzocht om de kerk te openen voor de katholieke mis, maar er kwam tussen pastoor Schoonhoven en de stad geen overeenkomst over de protestantisering van de dienst.86 De kerk bleef dus dicht. 3 weken daarna hadden de protestanten er genoeg van en braken de kerk zelf open. Ze werden hierop hardhandig door het stadsbestuur de kerk uitgezet en de kerk bleef gesloten. 87 Pas in april 1573, als de katholieke religie wordt verboden in de Nederlanden, krijgt de nieuw protestantse gemeente de sleutel van de kerk. Nog hetzelfde jaar wordt de kerk vrijgemaakt van het hoofdaltaar, sacramentshuis en al zijn heiligenbeelden. 88 Van 1590 tot 1593 wordt de kerk definitief tot een kruisbasiliek verbouwd, voornamelijk met de stenen van de voormalige Madalenenkapel.89 Ook wordt de toren gerestaureerd, die nog steeds in bouwvallige staat was na de brand van 1552.90 Tot de 19de eeuw zijn er slechts enkele restauraties en kleine verbouwinkjes aan de kerk.91 In 1832 wordt er een nieuwe begraafplaats buiten de stad in gebruik genomen, waarna de oude begraafplaats moet wijken voor een tuin.92 Deze tuin uiteindelijk het onderspit als tijdens de restauratie van de kerk in 1913 de steunberen verzwaard moeten worden.93 En dat was niet het enige dat het moest afleggen tijdens de “restauraties” van 1913, 1899 en 1832. De sloophamer werd namelijk stevig gehanteerd en tientallen (pak)huisje die al eeuwen Pagina 19 van 72 tegen de kerk aanstonden werden gesloopt. De laatste grootte restauratie vond plaats in 1953 waarbij sommige kerkhuisjes weer in ere werden hersteld.94 De kerk is erg belangrijk voor het zoeken van de ligging van de Gouwe, doordat ze direct aan de motte was gekoppeld. Voor de motte was de rivier namelijk strategisch van groot belang. Niet alleen was het een extra verdedigingslinie, maar ook zorgde het voor extra handel. De vraag is alleen aan welke kant de Gouwe dan gestroomd heeft. De ligging ten oosten van de kerk kan al snel worden afgestreept. In dat geval zou de rivier namelijk de voorhoeve en de motte ook moeten doorsnijden, wat erg onwaarschijnlijk is. Hoewel er dan nog steeds 3 verschillende manieren overblijven, is er hoop. De Gouwe staat namelijk nog steeds in verbinding met het water rond te kerk en wel door een doorgang onder de dubbele buurt door. Door deze watergang wordt de Gouwe verbonden met het water ten zuiden van de kerk, dus als deze watergang inderdaad de oorspronkelijke route volgt als de Gouwe is het niet meer dan logisch om te stellen dat de Gouwe oorspronkelijk tussen de kerk en de motte in lag. Dit is alleen wel erg vreemd. Niet alleen zou dat betekenen dat er een rivier lag tussen de twee belangrijkste gebouwen van de bewoner van de motte, maar het zou ook betekenen dat de kerk en de motte op een ander ontginningsgebied liggen, omdat men gewoonlijk vanuit een rivier ontgon. De kerk zorgt dus eigenlijk voor nog een extra mysterie rond de Gouwe.

Dubbele Buurt Tegenwoordig stroomt er water van de Gouwe het kerkwater in via een overkluizing onder de Dubbele buurt.95 Deze buurt heeft deze naam gekregen omdat het één van de weinige straten was in Gouda die aan beide kanten bebouwd was.96 Een normale Goudse straat was namelijk maar aan één kant bebouwd en had aan de andere kant een sloot met daarop aangesloten de tuinen en/of achterdeuren van de volgende straat.97 Deze dubbele bebouwing moet er al heel erg vroeg geweest zijn. De huizen van de oneven zijde worden al genoemd in 1397 en ook Dubbele Buurt nr. 8 en 10 worden Schets van het gebied rond de Dubbele Buurt en al vroeg genoemd.98 Op dat Donkere Sluis moment ligt er een houten brug bron: Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. over de Gouwe: de Tillebrug. Deze Ongepubliceerd. gaf waarschijnlijk oorspronkelijk toegang tot de Voorhoeve.99 Hoewel de naam anders zou suggereren was de Tillebrug waarschijnlijk geen ophaalbrug, maar juist een vaste brug.’Tille’ komt namelijk niet van het werkwoord ‘tillen’, maar van het zelfstandig naamwoord ‘til’, dat zoiets als plank betekende.100 De oneven zijde van de Dubbele Buurt was namelijk waarschijnlijk al bebouwd op de overkluizing en wat zou het nut zijn van een ophaalbrug als je daarna alsnog onder een huis moest doorvaren?101 Pas in 1518 wordt bebouwing op de overkluizing aan de ander kant van de straat gemeld.102 Er is echter wel een groot raadsel. 3 jaar eerder zijn er namelijk twee huizen door de stad opgekocht en gesloopt, maar welke huizen waren dit?103 Misschien waren Pagina 20 van 72 het wel oudere huizen die al op de overkluizing stonden, maar wegens bouwvalligheid gesloopt moesten worden.104 Bizar blijft echter dat de Tillebrug zelf nog steeds rond 1500 en waarschijnlijk nog na 1650 van hout blijkt te zijn. Waarom is niet alles in één keer met steen overkluisd?105 Iets anders dat opvalt bij de Dubbele Buurt is de hoogte van de straat. Deze is wel makkelijk te verklaren. De haven stond namelijk tot de bouw van de havensluis in verbinding met de Hollandse IJssel en had dus last van de getijdenwerking. De reden dat de straten zo hoog liggen bij de haven en de Dubbele Buurt is dus simpel, ze liggen op een dijk.106 De overkluizing in de Dubbele Buurt over het water bij de kerk en de Gouwe lijkt de oorspronkelijke ligging te volgen van Gouwe, namelijk ten zuiden van de kerk en ten oosten van de motte. Ook kan de Donkere Sluis een verklaring geven voor het graven van de haven tot aan de Donkere Sluis. De bebouwing over de Gouwe heen moet namelijk een behoorlijke hinder zijn geweest voor het scheepsverkeer. Dit zou tijdens het ontstaan van Gouda nog niet een dergelijk probleem zijn geweest, maar als rond 1300 de route binnen de Duinen ontstaat en de handel explosief toe neemt, moet er al snel een nieuwe vaarweg voor de schepen richting de Hollandse IJssel gemaakt worden: de Haven.

Motte Wanneer men naar deze plattegrond kijkt, zal men iets opvallen aan de waterwegen die afgebeeld zijn. Bij de molenwerf lopen ze in een cirkel. Wanneer u bij de molenwerf bent, zult u na goed kijken nog één ding opvallen. De grond loopt vanaf de rand omhoog. Het is net alsof het een heuvel is met daar omheen een gracht. Na onderzoek van de geologische vereniging Golda blijkt dat waar te zijn. Wanneer u naar de Molenwerf kijkt, kijkt u Schets van infrastructuur rond de Sint Janskerk en naar de restante van de molenwerf Motte: het eerste “bekende” Bron: Sprokholt, Henkjan; Akkerman, Chris; Van verdedigingswerk van Dasselaar, Marcel; ‘Het Kasteel van Gouda’, Delft: Gouda. Uitgeverij Eburon, 1993. De motte was een oud verdedigingswerk dat nog voor 1243 door waarschijnlijk de Goudse heren is gesticht.107 Het werd waarschijnlijk gesticht omdat het politieke klimaat verslechterde108. Het is weer afgebroken na 1296109. De Goudse heren werden namelijk opzij geschoven door de Hollandse graven. Dit had te maken omdat ze waarschijnlijk direct of indirect betrokken waren bij de moord op Graaf Floris V. Een motte was een type kasteel dat in die tijd veel voor kwam: van het noordelijke Schotland tot het zuidelijke Spanje110. Het was een ronde kunstmatige heuvel met daaromheen een stenen/houten muur, met nog vaak een toren er bovenop gebouwd111. In staat nog een exemplaar die de tand des tijd heeft overleefd. Pagina 21 van 72

Voor het bestaan van deze motte zijn echter geen directe bewijzen gevonden. Voor indirecte bewijzen moet men kijken naar een stadkaart van Gouda112 of met een goed oog of grondmetingen opmerken dat de grond omhoog loopt vanaf de waterrand.

Verkaveling Verkavelingen zijn de ruimtelijke structuren van grond en grondgebruik. Het is een zeer breed principe, maar wij leggen ons toe op de patronen van de straten, sloten en erven. Deze structuren zeggen iets over de manier waarop het veen ontgonnen is. Als men de plaatjes op de volgende pagina vergelijkt, dan kan men concluderen dat de middeleeuwse ontginners de aanpak van een veenvlakte hebben gevolgd. Dit betekent dat we, vanaf de rivier, eerst een oeverwal, dan voedselrijk (eu- of mesotroof) veen en daarna voedselarm (oligotroof) veen moeten vinden. Waar precies welk veen lag is lastig te bepalen met de gegevens die we hebben. Grondboringen zouden een indicatie kunnen geven, maar men moet daarbij rekening houden met het feit dat het veen geheel geoxideerd en/of afgegraven kan zijn. Later zullen we nog terug komen over locaties waar mogelijk bepaalde veentypes aanwezig zijn geweest als we het gaan hebben over toponiemen. Bij de reconstructies hieronder moet de kanttekening geplaatst worden dat men Reconstructie van de Goudse verkaveling aanneemt dat de gebieden Korte Akkeren Bron: Eigen archief. en Willens nog een keer ontgonnen zijn, nadat ze overstroomd waren. De naam ‘Willens’ zou duiden op een verwilderd stuk land. Dhr. Sprokholt vertelde ons dat er sporen waren gevonden van een achterkade ongeveer halverwege de rivier en de Voorwillenseweg. Ook met deze gegevens blijft het patroon van de ontginning echter hetzelfde. Met behulp van de kadastrale kaart van 1832 hebben we de verkaveling in Gouda weten te analyseren. Daar kwamen de patronen uit die u rechts kan zien. Elke kleur lijnen stelt een ander systeem van verkavelingen voor. Het oranje en zwarte gebied hebben de IJssel als ontginningsas en zijn doorgetrokken vanaf Het Land van Stein en Willens. De gele gebieden zijn georiënteerd geweest op de Gouwe. De paarse lijnen zijn hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de aanleg van de haven, waarvoor het kerngebied grondig op de schop ging.113 Rond de motte en de St. Janskerk wordt het patroon onzeker. Dit is zeer spijtig, omdat de verkavelingstructuur rond de motte ons veel had kunnen vertellen over hoe het gebied eruit zag. Zoals boven al is gezegd, zal de motte op een strategisch punt hebben gelegen, waarschijnlijk bij een bocht of splitsing in een rivier; de verkaveling had ons hierover meer kunnen zeggen. Dat het gebied rond de motte en de kerk ontgonnen moet zijn staat voor ons vast. Hoewel beide bouwwerken op een kunstmatige verhoging stonden, zou de bouw, zeker van de kerk, ondoenlijk zijn geweest op een drassige en instabiele veengrond. Pagina 22 van 72

Boven: Reconstructie originele verkaveling Bron: Archeologische Vereniging Golda Gouda, ‘40 jaar Golda boven water’, augustus 2009. http://home.kpn.nl/dijke429/exposities/water2.html

Rechts van boven naar beneden: chronologisch geordend standaardpatroon voor de verkaveling van een veenvlakte Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009, pag. 6.

Onder: Reconstructie van de verkaveling in en rond Gouda door P. van Balen Bron: Balen, P., Van, ‘Middeleeuwse Landontginning in de omgeving van Gouda’. In: Oudheidkundige kring ‘Die Goude’, derde verzameling bijdragen, december 1941, pag. 15.

Pagina 23 van 72

Toponiemen Als we kijken naar de plaatsnamen in de directe omgeving van Gouda, dan valt het onmiddellijk op dat betrekkelijk veel van de ontginningen de naam ‘broek’114 dragen. Uit de toponiemenlijst van de 53ste editie van De Grote Bosatlas blijkt dat deze naam zoveel betekend als ‘drassig laagland’.115 Een naam als Bloemendaal, ‘daal’ behoeft eigenlijk geen verdere toelichting: het duidt ook op een (relatief) laagliggend gebied. Laagliggend zou kunnen wijzen op eu- of mesotroof veen. Dit ligt namelijk lager dan oligotroof veen, dat de hoogte in kan groeien. Ook de vroegere aanwezigheid van een bos, het Goudse Hout, wijst op een vruchtbaarder type veen. Bomen kunnen eenvoudigweg niet groeien op voedselarm oligotroof veen. Ze hebben voedselrijker veen nodig of een mengsel van klei en zand. Dichter bij huis zijn de straatnamen in de Goudse binnenstad. De namen die niet met een na 1700 zijn doorgevoerd of nadien zijn gegeven, kunnen aanwijzingen geven voor de aanwezigheid van bepaalde elementen in een gebied. Een straat die bijvoorbeeld sinds 1400 de pottenbakkersstraat heet, verteld ons dat er ergens pottenbakkers in de buurt waren. Een straat die in de twintigste eeuw Koningin Wilhelminastraat is genoemd, zal ons echter vrij weinig vertellen over de oude omgeving. Overigens zullen de namen van enkele straten als ouder vermeld staan dan 1700. Dat is dan, omdat ze verder terugverwijzen, of ze alsnog iets zeggen over de bodemgesteldheid of omgeving. Met het boek Goudsche Straatnamen van A. Scheygrond uit 1979 in de hand hebben we een lijst opgesteld van oude toponiemen, die we vervolgens hebben onderzocht op de aanwezigheid van elementen als ‘daal’, ‘broek’ en ‘ven’. Dat onderzoek leverde de volgende lijst op. Naam Uitleg116 Jaar van eerste vermelding Aftervenne ‘-ven’ is een heideplas. ‘After’ betekent zoveel als achter. 1488 Broekweg Broek duidt op drassig laagland, dus een verwijzing naar 1458 laagliggend veen of een weg naar een plek die zo heet. Herinnert aan gemeente Broek Dam Verwijzing naar een dam? 1453 Dam bij nieuwe haven De Hoorn Hoorn is een punt of een hoek in een landschap. 1531 Hoek tussen de Hoge Gouwe en Westhaven Dubbele Buurt Buurt die afwijkt van andere buurten, omdat je in de meeste 1772 buurten aan tegen de achter- en voorkant van een huizenblok aankijkt, maar hier tegen twee voorgevels. Dit kan door de Gouwe of een vergraving komen. Straat in Gouda waar aan allebei de kanten huizen staan Goudkade Kade van de Goude. 1410 Groenendaal ‘Groen’ wijst op begroeiing, ‘daal’ kan wijzen op een laag 1333 stuk land. Laag gelegen, waarschijnlijk onbebouwd en overgroeid met planten Hoogstraat Straat die hoger lag dan de andere door geologische 1353 omstandigheden? Straat lag hoger dan kleiweg waarin het overging Houtenstraat Mogelijke verwijzing naar een bossage, maar net zo goed 1450 naar iets anders dat met hout van doen had Weinig informatie over herkomst Houtlaan Mogelijke verwijzing naar een bossage, maar net zo goed 1697 naar iets anders dat met hout van doen had Pagina 24 van 72

Zie Houtenstraat Kleikade Kade van klei, of op klei, zegt iets over ondergrond 1834 Kleiweg Weg met klei of op klei, zegt iets over bodemgesteldheid 1333 Ruige wetering Wetering kan duiden op een waterloop Niet achterhaald. Lange Tiendeweg Achterkade van een ontginning 16de eeuw verlengde van de Haastrechtse Tiendenweg Lazarusvenne ‘Ven’ kan verwijzen naar een heideplas of naar veen. 1713 Ven vlakbij het melaatsen Lazarushuis Markt Plaats waard markten gehouden werden, Mogelijk een 1368 braakliggend stuk land of een plein, wat ons weer zegt dat de verkaveling daar redelijk jong is. Moordse Veenweg Weg over veen die naar een veenmoeras ging naar 1626 Moordrecht. Veenweg naar Moordrecht Onder de Boompjes Bomen groeien op vruchtbare ondergrond, dus deze naam 1877 kan ons wijzen op bodemgesteldheid. Weg waar eerst veel wilgen stonden Oude Dijk Dijk is een waterkering, kan ons iets vertellen over vroegere 1602 doelen van of binnen de verkaveling. Oudelle ‘Del’ is een dal, mogelijk lager drassig gelegen gebied. Zuidoostelijke zijde van de Markt, werd ook botermarkt genoemd, verwijst waarschijnlijk naar de lage ligging van de Markt Slapperdel ‘del’ is een dal. Mogelijk lager gelegen drassig gebied. straatje aan de noordoostzijde van de Vrouwesteeg, herkomst naam onbekend. Tiendeweg Achterkade van een ontginning

Turnhoutshofje De alom bekende verwijzing naar hout. 1695 Wijde poort Poort die wijd is of een verwijzing naar een wijde, dus een 1566 ondiep meer dat oligotroof of mesotroof veen kan betekenen. Waarschijnlijk een bredere poort dan gewoonlijk Wijdstraat Wijde is een ondiep meer 1334 tweedesprong tussen de Tiendeweg en het verlengde van de kleiweg (voor de verlenging van de kerk)

De geringe hoeveelheid data die uit deze analyse naar voren kwam verbaasde ons. De meeste van deze namen zeggen dingen die bekend zijn. Het intekenen van de dalen kan interessante informatie verschaffen. Het meest relevante dat hieruit naar voren kwam, was de aanwezigheid van twee vennen in Gouda: het Lazarusvenne en het Aftervenne. Vennen zijn veenplassen en veenplassen bestaan niet in een gebied met oligotroof veen. Oligotroof veen heeft namelijk als eigenschap dat het boven de waterlijn kan groeien en daarom vennen doet dichtgroeien. Over de precieze locaties van beiden vennen tasten we in het duister, maar we hebben een indicatie van het gebied. Het Lazarusvenne ligt buiten de binnenstad bij de Vogelbuurt tussen de Westerkade en de Prins Hendrikstraat. Het Aftervenne ligt wel in de binnenstad, volgens Scheygrond tussen Het Raam en Vest. Dat is de gehele westkant van de stad, maar de aanwezigheid van het Hof in het noordwestelijke gedeelte, sluit dat gebied effectief uit: wat voor hof het ook was, het zal Pagina 25 van 72 niet op een ven zijn gebouwd. Dat laat het zuidwestelijke gedeelte over. Het voorvoegsel ‘after-‘ is ook interessant. Boven hebben we al vermeld dat het ‘after’ zoveel betekend als achter. Dat roept de vraag op: Achter wat? Lag dit gebeid achter een ven, of lag het ven achter iets. Dhr. Sprokholt vertelde ons dat het zuidwestelijke gebied erg drassig is, dus dit is waarschijnlijk de locatie van het ven. Dat maakte het waarschijnlijk dat de vroegere stadsgrens in ieder geval oostelijker lag dan het Raam.

Deelconclusie In ‘Resultaten’ hebben we gegevens over de verschillende stedenbouwkundige elementen in de Goudse binnenstad die een verband kunnen hebben met de ligging van de Gouwe of het veen in de Goudse binnenstad en de verbanden zelf onderzocht; de conclusies op dat gebied kunt u in dit hoofdstuk vinden. Uit de toponiemen en de verkaveling in en rond de Goudse binnenstad hebben we kunnen opmaken, dat het type veen rond Gouda overheersend mesotroof of eutroof moet zijn geweest. De aanwezigheid van een bos in de directe omgeving is een aanwijzing voor bosveen, maar de twee teruggevonden vennen spreken dat tegen. Bij een ven zou men eerder riet- en/of zeggeveen verwachten. Het materiaal dat we tot nu toe hebben is eigenlijk te karig om valide conclusies te trekken voor de veensoorten in de omgeving. De stedenbouwkundige elementen die aanwijzingen kunnen geven voor de ligging van de Gouwe zijn de St. Janskerk, de motte, De eindbaas de Haven, de Donkere Schematische tekening, schaal ongeveer 1:120.000 sluis, het kasteel, de Verondersteld voedselrijk veen verkaveling en de Met enige zekerheid voedselrijk veen toponiemen. Rivierklei

In het hoofdstuk Bron: eigen archief ‘Resultaten’ hebben we door het bekijken van toponiemen en de verkaveling al vastgesteld dat in het hele gebied rond Gouda mesotroof en eutroof veen dominant was. Dit wordt onderschreven door het feit dat de ontginners het gebied aanvankelijk gebruikten voor akkerbouw.117 Met behulp van enkele toponiemen kunnen we voor enkele gebieden ook daadwerkelijk aantonen dat hier een voedselrijke vorm van veen moet zijn geweest. Al die conclusies staan ook ingetekend in de kaart rechts.

Uit de analyse van de bouwwerken kunnen we opmaken dat de Haven niet de oorspronkelijke loop van de Gouwe rond 1200 kan zijn geweest, want deze doorsnijdt de Voorhoeve, die al voor die tijd bestond. Verder weten we dat zowel de St. Janskerk als de motte en de Voorhoeve slotgrachten hadden en dus een watervoorziening moeten hebben gehad via de Pagina 26 van 72

Gouwe. De overkluizing onder de Dubbele Buurt is hoogstwaarschijnlijk het restant van dit kanaal. De aanwezigheid van de Donkere Sluis ten zuiden van de Dubbele Buurt, duidt erop dat de Gouwe daarboven stroomde. Dat, plus het feit dat de motte hoogstwaarschijnlijk op een splitsing van waterwegen heeft gelegen en de Archeologische Vereniging Golda de loop van de Ouwe Gouwe reconstrueerde als in de Gouwe overvloeiende net ten noorden van de motte, maakt het waarschijnlijk dat de Gouwe inderdaad via de gracht bij de Spieringstraat stroomde en uitmondde bij het Houtmanplantsoen. Voor het laatste feit hebben we geen bewijzen behalve het feit dat dat specifieke gebied extreem verzakt.

Discussie Voor de nauwkeurigheid van dit deel van het onderzoek geldt dat we uiterst zorgvuldig zijn omgegaan met het overnemen van de gegevens. Veel belangrijker voor de nauwkeurigheid is echter de manier waarop we de gegevens hebben gebruikt in de analyse die we hebben gedaan (interpretatie). Dit was bepaald geen makkelijk proces en we hebben onderweg dan ook zoveel mogelijk geprobeerd om bij problemen of mogelijke fouten de hulp van experts in te roepen. In alle gevallen lukte dat. Alle bronnen die we hebben gebruikt hebben we vermeld in de bronvermelding en bij elke belangrijke stap hebben we zo goed mogelijk onze beweegredenen uiteengezet. Dit zal de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid van het literatuuronderzoek zeer bevorderen. Voor zowel de herhaalbaarheid, als de reproduceerbaarheid en de validiteit geldt voor dit onderzoek natuurlijk dat nieuwe gegevens die in de toekomst opduiken de conclusie kunnen beïnvloeden. Enig vervolgonderzoek zal dan ook te allen tijde goed gefundeerd moeten zijn met alle mogelijke gegevens over het onderwerp. Met betrekking tot de validiteit kunnen we concluderen dat de onderzoeksvraag goed te onderzoeken is. Onze deelvragen zijn erop gericht om op twee manieren naar de Gouwe en haar omgeving te kijken. Door het onderzoeken van de stedenbouwkundige elementen, namelijk de verkaveling en de bouwwerken, kunnen we meer zeggen over de loop van de rivier in de binnenstad. Het onderzoek dat we verrichtten naar het veen bleek niet direct relevant voor onze hoofdvraag, omdat het reliëf rond 1200 nauwelijks meer werd beïnvloed door het veen. De gegevens uit het onderzoek naar het veen kunnen echter wel als basis dienen voor een volgend onderzoek. Daarnaast is het zo dat de informatie over het veen en de informatie over stedenbouwkundige elementen elkaar overlappen. Aftervenne is daar een mooi voorbeeld van. Aftervenne is een pure ‘veenzaak’, maar door de informatie die we erover hebben, kunnen we meer zeggen over de ligging van het oude stadshart: stedenbouwkundig gebied dus.

Pagina 27 van 72

Pagina 28 van 72

Doel van de proef Met de slibtest, waterdoorlatendheidstest en de pH-test hebben we twee doelen voor ogen. Het eerste doel is om te bevestigen dat de verzamelde grondmonsters daadwerkelijk monsters zijn van de soorten veen die veronderstellen dat ze zijn. Het tweede doel is gegevens te verzamelen om te kunnen kijken welke invloed de bodemsoorten op hun omgeving hadden.

Inleiding De slibtest heeft vrij weinig gecompliceerde ondersteunende theorieën. Het principe gaat er simpelweg vanuit dat de fijnste deeltjes het laatst bezinken en de grove deeltjes het eerst. De manipulatietest is ook vrij simpel: we proberen het monster in verscheidene vormen te kneden als het lang genoeg in water heeft geweekt om niet meer aan onze handen te kleven. De waterdoorlatendheidstest is nog de meest gecompliceerde van het stel. Dit experiment vertelt ons iets over het absorptievermogen van het bodemmonster. Als er meer grove korrels in zitten, zal het weinig water vasthouden en alles er snel doorheen lopen. Indien er in het monster veel fijne deeltjes aanwezig zijn is het verhaaltje precies omgekeerd. De pH-test lijkt erg op de slibtest. Hier laten we een grondmonster ongeveer 48 uur weken in een reageerbuisje met water, waarna we kijken hoe zuur het water is. We weten namelijk dat oligotroof veen zuurder is dan mesotroof en eutroof veen, omdat de laatste twee soorten nog worden gevoed door het grondwater, terwijl oligotroof veen het moet doen met zuurder regenwater. De slibtest hebben we op alle zes de monsters uitgevoerd, net als de waterdoorlatendheidstest en de pH-test. De manipulatietest hebben we alleen op het kleimonster uitgevoerd. Voor dit onderzoek hebben we de volgende hoofdvraag: Welke veensoorten waren er in de omgeving van Gouda en welke invloed hadden ze op het landschap?

Deelvragen 1. Hoeveel water nemen de monsters op? 2. Welke pH-waarde hebben ze? 3. Hoe ontstonden die waarden en welke invloed hebben ze?

Overzicht van de monsters Monsters Diepte (ongeveer) Mosveen 2 meter Zeggeveen + hout 3 meter Zeggeveen 4,5 meter Rietveen 5 meter Rivierklei of oude blauwe zeeklei 6 meter Bosveen ?

Benodigdheden Slibtest Manipulatietest Waterdoorlatendheidstest pH-test -5 gram kleimonster -Kleimonster -Papierfilter -Monsters -Reageerbuisje -Water -2 Maatcilinders -pH neutraal water -Reageerbuisrekje -Weegschaal -Stopwatch -Weegschaal -Stopwatch -Watervaste stift -20 gram van elk monster -Reageerbuisrekje -Watervaste stift -Trechter -Reageerbuisjes -Weegschaal -Pen en papier -Stopwatch -Water -Watervaste stift -pH-papier

Pagina 29 van 72

Proefopstelling

Toelichting 1. Weegschaal 2. Trechter 3. Maatcilinder 4. Filters 5. Bord 6. Reageerbuisrek 7. Reageerbuisjes 8. pH schaal 9. pH papier 10. roerstaafje

Pagina 30 van 72

De werkwijze Hier beschrijven we puntsgewijs hoe we de experimenten hebben uitgevoerd.

De manipulatietest 1. We wegen 25 gram van het kleimonster af. 2. We leggen de klei in het bordje. 3. We gieten water in het bordje en voelen af en toe aan de klei. 4. Als de klei niet meer aan onze vingers kleeft, beginnen we met kneden 5. We proberen eerst een bergje te kneden, als dat lukt, is het in ieder geval zand. 6. We proberen een dropje te kneden als dat lukt dan is het lemig zand. 7. Als ook een rolletje van tien centimeter zonder scheuren kneden lukt, hebben we te maken met leem. 8. Mogen we dat rolletje kunnen ombuigen tot een hoefijzer, opnieuw zonder scheuren, dan hebben we bevestigd dat het lemige klei is. 9. Als het ons als allerlaatste lukt om ook het laatste stadium te halen: een rondje zonder scheuren, luidt de conclusie simpelweg: klei.

De waterdoorlatendheidstest 1. We wegen twintig gram van het (bij zand gedroogde) grondmonster af in een plastic bakje op de weegschaal. 2. We vullen een maatcilinder met 10 ml water en de tweede met 50 ml water. 3. We zetten de trechter op de maatcilinder met 10 ml water. 4. We vouwen van een rond filterpapier een trechtervormig filter en zetten dat in de trechter. 5. We bevochtigen de filter. 6. We gieten de twintig gram in de filter. 7. We gieten de 50 ml water voorzichtig in de filter. 8. We schrijven om de 15 seconde, gedurende 5 minuten, de waterstand in de maatcilinder met de trechter op.

De slibtest 1. We wegen 5 gram van het monster af in een bakje op de weegschaal. 2. We pakken een reageerbuisje en een maatcilinder. 3. We vullen de maatcilinder met water. 4. We gieten het grondmonster in het reageerbuisje. 5. We gieten water in het reageerbuisje tot ongeveer 2 cm onder de rand. 6. We schudden het reageerbuisje een minuut lang. 7. Vervolgens zetten we het reageerbuisje in een reageerbuisrek en laten het daar voor 5 minuten stil staan. 8. We schudden het buisje nog 30 seconden en zetten het terug in het rekje. 9. Na 35 seconden zetten we met een watervaste stift een streepje bij het eerste laagje grond dat bezonken is. Bij dat streepje zetten we een A. 10. Vervolgens zetten we het reageerbuisje weer terug in het reageerbuisrek en laten het een dag lang staan. Pagina 31 van 72

11. Na een dag halen we het reageerbuisrekje weer tevoorschijn en zetten met de watervaste stift een streepje bij de bovenste rand van het bezinksel. Bij dat streepje zetten we B. 12. Vervolgens zetten we het reageerbuisje weer in het rek en laten het geheel nog een dag rusten. 13. De volgende dag zetten we opnieuw een streepje bij het nieuwe niveau van het bezinksel. Daarna gieten we de buisjes leeg en meten met een liniaal op welke afstand de streepjes van elkaar stonden. De afstanden noteren we.

De pH-test 1. We wegen 5 gram van het monster af in een bakje op de weegschaal. 2. We pakken een reageerbuisje en een maatcilinder. 3. We vullen de maatcilinder met water. 4. We gieten het grondmonster in het reageerbuisje. 5. We gieten water in het reageerbuisje tot ongeveer 2 cm onder de rand. 6. We schudden het reageerbuisje een anderhalve minuut lang. 7. Vervolgens zetten we het reageerbuisje in een reageerbuisrek en laten het daar voor 48 uur ongestoord staan. 8. We pakken een roerstaafje en druppen daarmee een beetje water op een pH-papiertje. 9. We vergelijken het pH-papiertje met een kleurenindex en noteerden de waarde.

Resultaten Hieronder geven we de resultaten van de verschillende tests weer.

De waterdoorlatendheidstest Hieronder de resultaten in tabelvorm van de waterdoorlatendheidstest. De weergegeven waardes zijn cumulatief en in ml zoals aangegeven in de grafieken. Waterdoorlatendheidstest tabel 1: waterdoorlatendheidstest

Tijd Grondsoorten minuten Mosveen Zeggeveen 1 Rietveen Bosveen Zeggeveen 2 Klei 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,30 0,03 0,10 0,07 0,09 0,01 0,04 1,00 0,05 0,18 0,1 0,18 0,04 0,08 1,30 0,07 0,29 0,21 0,26 0,06 0,13 2,00 0,08 0,45 0,24 0,27 0,08 0,15 2,30 0,12 0,48 0,3 0,28 0,10 0,20 3,00 0,13 0,50 0,38 0,30 0,12 0,24 3,30 0,16 0,5 0,32 0,14 0,28 4,00 0,19 0,33 0,15 0,31 4,30 0,21 0,35 0,17 0,35 5,00 0,22 0,36 0,20 0,39 0,24 0,40 0,25 Pagina 32 van 72

Tevens hebben we dezelfde gegevens in tabelvorm, die publiceren we hieronder.

Pagina 33 van 72

Pagina 34 van 72

In deze overzichtstabel zijn de verschillende cumulatieve polygonen naast elkaar gezet.

De manipulatietest Tijdens het kneden konden we het stadium van het rolletje van tien centimeter zonder scheuren bereiken. Dit betekent dat het kleimonster dat we hebben, in ieder geval voor het grootste deel, uit leem bestaat.

De slibtest De slibtest leverde enkele vreemde resultaten op. Zoals men in de tabel op de volgende pagina kan zien, kromp het volume van de klei na 48 uur. De tweede test die we deden bevestigde dit resultaat. Ook het volume van de verschillende veensoorten (exclusief bosveen) kromp na 48 uur ten opzichte van de voorgaande dag. Het kleimonster sedimenteerde in zijn geheel in 24 uur, net als de meeste veenmonsters, alleen bij het zeggeveen bleef het water een beetje bruin-/goudkleurig. Bij alle andere Pagina 35 van 72 monsters werd het water op den duur helder. Alle reële waarden in de tabellen zijn in centimeters, tenzij anders aangegeven. tabel 2: slibtest

Klei test 1 percentages test 2 percentages gem. groei cm % cm % % fase 1: 5 minuten 0 0 0 0 fase 2: 24 uur 8,05 100 7,5 100 fase 3: 48 uur 7,6 94,4 7,3 97,3 95,871636 100% 8,05 100 7,5 100 tabel 2.2: slibtest

Rietveen test 1 percentages test 2 percentages gem. groei fase 1: 5 minuten 5,2 100 0 0 fase 2: 24 uur 4,8 92,3 9,4 100 fase 3: 48 uur 4,8 92,3 9,15 97,3 94,820213 100% 5,2 100 9,4 100 tabel 2.3: slibtest

Mosveen test 1 percentages test 2 percentages gem. groei fase 1: 5 minuten 0 0 0 0 fase 2: 24 uur 8,1 96,4 7,2 100 fase 3: 48 uur 8,4 100 6,9 95,8 97,916667 100% 8,4 100 7,2 100 tabel 2.4: slibtest

Bosveen test 1 percentages test 2 percentages gem. groei fase 1: 5 minuten 0 0 0 0 fase 2: 24 uur 9,7 100 10,5 100 fase 3: 48 uur 9,7 100 10,5 100 100 100% 9,7 100 10,5 100 tabel 2.5: slibtest zeggeveen 1 test 1 percentages test 2 percentages gem. groei fase 1: 5 minuten 0 0 0 0 fase 2: 24 uur 8,6 100 8,15 100 fase 3: 48 uur 8,2 95,3 8 98,2 96,754173 100% 8,6 100 8,15 100

Pagina 36 van 72

tabel 2.6: slibtest

gem. zeggeveen 2 test 1 percentages test 2 percentages krimp cm % cm % % fase 1: 5 minuten 0 0 0 0 fase 2: 24 uur 7,2 100 10,45 100 fase 3: 48 uur 7 97,2 10,15 97,1 97,175704 100% 7,2 100 10,45 100

Met betrekking tot de inklinking hebben we ook gekeken naar de oppervlakten van de monsters om te kijken of deze instabiel waren en de verandering zo verklaard kon worden. Monster Test 1 Gemiddelde inzinking Mosveen Bovenlaag schuift niet 2,1% Zeggeveen 1 Bovenlaag schuift niet 3,2% Zeggeveen 2 Bovenlaag schuift bij schudden 2,8 % Rietveen Bovenlaag schuift bij schudden 5,2% Klei Bovenlaag schuift niet 4,1% Bosveen Bovenlaag schuift bij schudden 0%

De pH-test Bij de resultaten van de pH-test zijn enkele kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste is het eerste experiment uitgevoerd met kraanwater, wat de pH-waardes in de war kan gooien. Dit kraanwater bleek een pH-waarde van 5,5 te hebben. De tweede test werd gedaan met bronwater. Het was de bedoeling gedestilleerd water te kopen, maar de inkopende persoon maakte een jammerlijke vergissing. We beschikten niet over genoeg grondmonsters om een derde ronde uit te voeren. Een tweede belangrijk punt was de aflezing van het pH-papier. Naar schatting treedt er bij elke meting een onzekerheidsmarge op van 0,5. Ten slotte leverde het veen in combinatie met het bronwater zeer vreemde resultaten op. Het pH-papiertje gaf eerst heel kort de verwachte waarde aan, om daarna zeer snel te verkleuren naar een zeer basische waarde. tabel 3: pH‐test

test test test test Monster 1 2 test 3 4 5 gemiddelde gemiddelde 0 sig Testwater 5,5 7,25 7 7 7 6,75 7 Mosveen 5,75 6,5 5 5 4 5,25 5 zeggeveen 1 +hout 6,5 7,75 7,5 6,5 8 7,25 7 zeggeveen 2 5,5 6,25 6,5 6,5 8,5 6,65 7 Bosveen 5,5 5,25 6,5 7 6,1 5 Rietveen 5,5 6,5 6,5 5,5 6,5 6,1 6 Klei 6 6,75 7 6,5 6,5 6,55 7 Pagina 37 van 72

tabel 2: op tijd

na na na na 48 48 48 216 Monster uur uur na 48 uur uur uur Testwater 5,5 7,25 7 7 7 Mosveen 5,75 6,5 5 5 4 zeggeveen 1 +hout 6,5 7,75 7,5 6,5 8 zeggeveen 2 5,5 6,25 6,5 6,5 8,5 Bosveen 5,5 5,25 6,5 7 Rietveen 5,5 6,5 6,5 5,5 6,5 Klei 6 6,75 7 6,5 6,5 tabel 3: naar water test test test test Monster 1 5 gemiddelde 2 3 test 4 Testwater 5,5 7 6,25 7,25 7 7 7,08 Mosveen 5,75 4 4,875 6,5 5 5 5,50 zeggeveen 1 +hout 6,5 8 7,25 7,75 7,5 6,5 7,25 zeggeveen 2 5,5 8,5 7 6,25 6,5 6,5 6,42 Bosveen 5,5 7 6,25 5,25 6,5 3,92 Rietveen 5,5 6,5 6 6,5 6,5 5,5 6,17 Klei 6 6,5 6,25 6,75 7 6,5 6,75

met bronwater met kraanwater

Deelconclusie Uit de waterdoorlatendheidstest kunnen we opmaken dat mosveen en het tweede zeggeveenmonster het meeste water opnemen en het minste doorlaten. Dat laatste is hoogst verbazingwekkend gezien het feit dat het tweede zeggeveenmonster de kroon spant in waterdoorlatendheid. Klei, bosveen en rietveen zijn middenmoters. Het mosveen zou volgens de theorie inderdaad veel water moeten kunnen opnemen. De hoogteligging van de beide zeggeveenmonsters zou het verschil in waterdoorlatendheid kunnen verklaren. Mogelijk heeft het tweede monster, wat meer water opnam, meer een oligotroof, en dus wateropnemend, karakter, dan de onderliggende laag. De mate waarin het klei water opneemt was in alle opzichten verrassend. We verwachtten een veel hogere wateropneming, zoals bij komklei dat in een gelijksoortige test ongeveer 48 ml van de 50 opnam. Het feit dat er uiteindelijk zo weinig water werd opgenomen wordt misschien verklaard door de manipulatietest, waaruit bleek dat er veel grovere deeltjes in zaten (het bleek grotendeels uit leem te bestaan).

Uit de gemiddeldes van de pH-tests zien we inderdaad naar voren komen dat mosveen zuurder is dan de andere venen, wat erop duidt dat we hier inderdaad met mosveen te maken hebben. Ook de andere venen, bosveen en rietveen, voldoen aan de beschrijvingen. Zij zijn namelijk net iets zuurder dan pH-neutraal water. Pagina 38 van 72

De enige afwijkingen zijn opnieuw de beide zeggeveenmonsters. De pH-waardes schommelen verschrikkelijk tussen basisch en zuur. Daarbij lijken de monsters meer base te worden naarmate er meer tijd verstrijkt. Het vermoeden was juist dat ze na verloop van tijd meer zuurder zouden worden, omdat het veen dan langer de tijd had gehad om te weken in het water. In een korte correspondentie met Dhr. Lokhorst over dit onderwerp, schreef deze dat het zeggeveen mogelijk was aangetast door het gebruik van landbouwkalk, of een andere verontreiniging op de boorplek.

Het ‘krimpen’ van de grondmonsters bij de slibtest is iets dat we op twee manieren kunnen verklaren. Ten eerste zouden de korrels van het monster nog steeds licht kunnen ‘zweven’ en na verloop van tijd dus verder in kunnen zakken. Deze mogelijkheid komt echter niet naar voren uit de resultaten. De tweede mogelijkheid is dat er door een chemische reactie, ofwel het vergaan van het monster, ofwel een andersoortige reactie, het monster kunnen zijn ‘ingeklonken’.

Uit de gezamenlijk resultaten kunnen we opmaken dat het klei de juiste voorwaarden bood voor de groei van veen. De klei moet redelijk vruchtbaar zijn geweest. Het ontstaan van uitgebreide moerassen met veel riet dat niet kon wegrotten onder water en zo dus veen vormde is een logische volgende stap. De verzuring begon toen op te treden en heeft zich doorgezet tijdens het ontwikkelen van de andere lagen. Op het moment dat de veenlagen boven het waterpeil uitkwamen, konden ze niet verder groeien, omdat plantenmateriaal vergaat als het in aanraking komt met zuurstof. Dat was het einde van het mesotroof, en mogelijk eutroof, veen. Mosveen, dat wordt gevoed door zuurder regenwater nam het stokje over en er ontstond oligotroof hoogveen.

Discussie De nauwkeurigheid van twee experimenten in dit onderzoek dient aan de kaak gesteld te worden. Ten eerste het experiment, waarin we trachtten pH-waardes van de monsters vast te stellen. Dit experiment werd tot twee keer toe verkeerd verricht en tot twee keer toe met het verkeerde water. Verder dient opgemerkt te worden dat we pH-papier gebruikt hebben en, hoewel dit onder toezicht gebeurde van een Technisch Onderwijs Assistent en een docent scheikunde, het onderzoek beter hadden kunnen verrichten met een pH-meter. Onze middelen stonden dat echter niet toe: we hadden simpelweg niet genoeg grondmonsters om een extract te maken. Het tweede heikele punt zijn de uitslagen van de waterdoorlatendheidstest. Met namen de administratie rond deze test is uitermate slordig verlopen. Door de nauwkeurige beschrijving van wat we hebben gedaan is de herhaalbaarheid goed. De reproduceerbaarheid daarentegen hangt geheel af van de plaats van boren, mogelijke verstoringen op die plaats en de onze en de nauwkeurigheid van de experimenten in een toekomstig onderzoek. De onderzoeksvraag was prima te beantwoorden met de andere gegevens uit ons onderzoek. De deelvragen waren er puur op gericht om met het microscopisch onderzoek de aard van de monsters te bevestigen. De invloed van fouten in de waterdoorlatendheidstest zullen niet zeer groot zijn. De fouten waarop men bedacht moet zijn, zijn de fouten in de pH-test. Deze test zou eigenlijk de doorslag hebben moeten geven voor de verschillende types veen, maar nu hebben we uit de gemiddeldes slechts een vage indicatie kunnen halen. Correcties van fouten hier kunnen geen grote gevolgen hebben voor de conclusie over de aard van het veen, want die conclusies worden ondersteund door het microscooponderzoek, maar zij zouden wel meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de vreemde resultaten.

Pagina 39 van 72

Eerder hebben we al kanttekeningen gemaakt bij de betrouwbaarheid van de pH-test. Iemand die dit zou willen herhalen, krijgt van ons het dringende advies om gedestilleerd water aan te schaffen en dat te gebruiken. Verder zou het gebruik van een pH-meter, wat nauwkeurigere waarden oplevert dan het gebruikte pH-papier, ideaal zijn. Hiervoor zijn echter grotere hoeveelheden grondmonsters nodig, dan wij hadden. Het is dus zaak om zeker 100 gram van elke grondsoort te bemachtigen bij een mogelijk volgende boring. Een ander punt, waarvan wij vinden dat het zeker nog meer aandacht zou moeten krijgen binnen dit onderzoek, is het krimpen van de grondmonsters. Een fysieke verklaring, het dichter opeen sedimenteren van de korrels, lijkt uitgesloten, dus zou een chemische reactie voor de hand liggen. Het uitzoeken van een dergelijk chemische reactie raakt gelijk aan het derde heikele punt, namelijk de vreemde pH-waardes van het zeggeveen. Ook hier zou men kunnen denken aan een diepgaand scheikundig onderzoek over de reacties die het water, landbouwkalk, of een combinatie van beiden, op het veen zouden hebben.

Een puur praktische tip voor iedereen die de bovengenoemde experimenten wil herhalen is het creëren van een sterke administratieve eenheid in de verschillende gegevens. Doordat zeggeveen nu eens in buisje 2 zat en dan weer in buisje 6 is de kans groot op verwarring binnen het onderzoek en alle desinformatie die dat met zich mee kan brengen.

Pagina 40 van 72

Pagina 41 van 72

Doel van de proef We hadden met deze proef twee doelen op het oog. Het eerste doel onderzoeken of het veen inderdaad het soort veen was als dat wat we dachten en ons tweede doel was het onderzoeken van het gevonden hout in Stukjes riet uit een veenmonster onze monsters en daardoor te ontdekken welk soort hout het zou Bron: Eigen archief kunnen zijn.

Inleiding De veenmonsters die we gevonden hadden zaten vol met verschillende soorten plantenresten. Deze plantenresten bepalen de naam van het veen (mosveen, bosveen, rietveen en zeggeveen) omdat ze genoemd worden naar de dominerende plantensoort in de bepaalde soort veen. Stukje zegge uit een veenmonster Met behulp van een microscopie onderzoekje konden we mooi Bron: eigen archief bekijken welke soorten planten er in het veen voorkwamen. Zegge, hout en riet hebben namelijk alle drie een totaal andere structuur (zegge heeft lange dunne cellen, riet korte dunnen cellen en hout heeft baksteenvormige cellen). Met ditzelfde principe wilde we ook ontdekken welke soort hout we gevonden hadden.

Overzicht monsters Monsters (verwacht) Diepte (ongeveer) Resten hout uit een veenmonster Zeggeveen + hout 3 meter Bron: eigen archief Zeggeveen 4,5 meter Rietveen 5 meter Naast deze monsters hadden we ook stukken mosveen en klei gevonden, maar deze waren niet geschikt voor dit onderzoek, omdat er in klei vrijwel geen plantenresten te vinden zijn en omdat de resten van mos te klein zijn om uit het veen te vissen.

Benodigdheden -microscoop -voorwerpglaasje Preparaat van een -dekglaasje zeggeveenmonster -mesje Bron eigen archief -pincet - demiwater -JKJ - determinatieblad

Een flesje gedemineraliseerd water Bron: eigen archief Pagina 42 van 72

Proefopstelling

Pagina 43 van 72

Werkwijze Hieronder beschrijven we puntsgewijs hoe we de proeven gaan uitvoeren. 1. We snijden een klein plakje van een organische stof af 2. Op het dekglaasje leggen we een druppeltje water

3. In het druppeltje water leggen we met het pincet het plakje van de organische stof

4. We leggen het dekglaasje boven ons preparaat zonder dat er lucht tussen het dekglaasje en voorwerpglaasje ligt.

5. We kijken door de microscoop en we bepalen de plant door middel van de structuur die we door de microscoop zien, met het determinatieblad Een flesje JKJ 6. We herhalen dit onderzoek voor alle andere monsters Bron: eigen archief

Het maken van een preparaat Bron: eigen archief Pagina 44 van 72

Resultaten Riet op 3m diepte

vergroting:100x

vergroting:400x kleur: matig transparant

Pagina 45 van 72

Zegge op 3m diepte

vergroting: 100x

vergroting: 400x kleur: donkerbruin Pagina 46 van 72

Rietveen op 5m diepte

vergroting: 100x kleur: transparant dikgedrukte lijnen donkergroen

Vergroting 400x

Hout

vergroting: 400x Pagina 47 van 72

Deelconclusie De verschillende soorten veen bleken inderdaad de verschillende soorten veen te zijn zoals we verwacht hadden. De bevestiging voor het veenmosveen kwam uit een onverwachte hoek: het veenmos was verkeerde in dusdanige staat van ontbinding, dat het niet meer te traceren was. Wat overeenstemt met wat we al weten over veenmosveen. We hebben helaas niet kunnen ontdekken welke soort hout we hadden gevonden, omdat de celstructuur te oud en te verontreinigd was om goed te kunnen onderzoeken en omdat er geen determinatiekaart voor boomcellen te vinden was.

Discussie Ons experiment is zeker herhaalbaar, maar verstandiger is om het iets beter voor te bereiden dan zoals wij het hadden gedaan (zie evaluatie). De nauwkeurigheid bij ons onderzoek liet namelijk soms nogal te wensen over. Om dit onderzoek nog vollediger te maken, stellen wij voor om een microscopieonderzoek te doen naar verschillende boomsoorten, deze te determineren en te vergelijken met de gevonden houtsoort in het opgeboorde veen. Daardoor is er meer inzicht te verkrijgen over wat voor een soort bomen er in Gouda gestaan kunnen hebben.

Evaluatie Al met al vonden we de proef goed gaan. We hadden de taken goed verdeeld en konden ons goed aan de tijdsplanning houden. En zelfs toen we even afweken van de planning, omdat we plotseling nog extra monsters hadden, Dhr. Teunissen konden we zo weer verder met ons onderzoek Bron: Eigen archief in de kamer van dhr. Teunissen. De samenwerking ging ook goed, er was een duidelijke rolverdeling, en er kwamen duidelijke resultaten uit het onderzoek. Wel zijn er een paar op- en aanmerkingen over het onderzoek zelf. Ten eerste zou het verstandiger zijn geweest als we meer veen beschikbaar hadden. Wij konden namelijk bij bepaalde dieptes het veen niet goed onderzoeken, omdat we te weinig veen hadden. Ook moet er gezorgd worden dat het duidelijk blijft welk veen van welke diepte komt, als het veen namelijk eenmaal door elkaar ligt, is het niet meer te onderscheiden. Wij hadden bijvoorbeeld op de zakjes geschreven van welke diepte het veen afkomstig was dat in de zakjes zat. Alleen moesten we elke keer de zakjes kapot scheuren omdat we ze anders niet meer open kregen. Met veel moeite hebben we de veensoorten van elkaar gescheiden kunnen houden. Ook is het belangrijk dat als je ‘bijzondere’ stukjes veen hebt gevonden, zoals een stukje hout bijv., het gelijk apart houdt. Wij hadden namelijk een mooi stuk hout gevonden, maar dat is op mysterieuze wijze verdwenen, waardoor we ons experiment moesten doen met restjes hout.

Pagina 48 van 72

Pagina 49 van 72

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek In onze optiek zouden er twee vervolgonderzoeken mogelijk zijn. Beide onderzoeken bouwen voort op de gegevens die wij hebben verzameld en zouden als doel moeten hebben deze aan te vullen, te bevestigen of te weerleggen. In een dergelijk vervolgonderzoek is het aan te raden om de te besteden tijd aan alle fases van het profielwerkstuk in te korten ten gunste van de evaluatie- en vooral de uitvoeringsfase. Het plannen is echter verder een zaak van de uitvoerende groep.

Gedetailleerd bronnenonderzoek naar de benedenloop van de Gouwe Het eerste mogelijke onderzoek houdt een diepgaander bronnenonderzoek in, waarbij men nog meer specifieke gegevens verzamelt en verwerkt. Wij zijn in staat geweest de middenloop in de binnenstad, c.q. het stuk tussen de eerste bocht en de Spieringstraat te traceren. Het stuk daarvoor staat in principe niet ter discussie, maar dit zou ook onderzocht kunnen worden. De benedenloop, dus grofweg de loop van de Gouwe nadat deze in de Spieringstraat is uitgemond, hebben we nauwelijks kunnen bevestigen. Men kan de volgende vragen stellen voor een dergelijk onderzoek:

Hoofdvraag Wat was de monding van de rivier de Gouwe in de Goudse binnenstad rond 1200?

Deelvragen 1. Welke stedenbouwkundige elementen in die regio kunnen verband houden met loop van de Gouwe rond 1200? 2. Wat is de precieze geschiedenis van alle waterlopen in die regio?

Analytisch onderzoek naar de geologische ondergrond Het tweede mogelijke onderzoek bestaat uit hetgeen wij aanvankelijk van plan waren, namelijk het analyseren van de geologische ondergrond van Gouda. Ons doel was aanvankelijk om dit aan de hand van sonderingen en boringen te doen en de verzamelde gegevens in een bodemkaart te verwerken. De data bleek echter te gecompliceerd, waardoor we op het theoretische gedeelte van ons onderzoek verder moesten bouwen. In het vervolgonderzoek zou men de boringen en sonderingen van enkele cruciale punten kunnen analyseren en die verwerken in een Suggesties boringen Bron: Google Earth bodemkaart, opdat we systematisch gebieden kunnen uitsluiten in dit vraagstuk. In de kaart hiernaast hebben wij onze suggesties voor deze punten neergezet. In de tabel wordt elk punt toegelicht.

Hoofdvraag Wat was de loop van de rivier de Gouwe in de Goudse binnenstad rond 1200?

Deelvragen 1. Waar liggen de kleipaketten? 2. Wat zijn de verschillende veensoorten in de ondergrond van de binnenstad?

Pagina 50 van 72

No. Locatie Toelichting 1 Tussen het Willem Vroesenpad en Als onze theorie klopt, kwamen hier de Willem Vroesenplein Gouwe en de Ouwe Gouwe samen, dat zou moeten betekenen dat er hier kleilagen te vinden zijn uit de periodes voor de dertiende eeuw. 2 Knik in de haven Een verstoring in de bodem zou aanwijzingen kunnen geven voor de bouw van de Haven. 3 Oostkant Houtmanplantsoen Hier was vroeger een waterloop, waarvan men denkt dat het de Gouwe kan zijn. Ook hier moet klei te vinden zijn. Het is het meest genoemde alternatief voor een monding in het verlengde van de Spieringstraat, 4 Tussen Spieringstraat en Ter bevestiging of weerlegging van de theorie Houtmanplantsoen dat de Gouwe de afslag naar de Haven nam hier zou men naar de opbouw van de lagen in de grond kunnen kijken. 5 Houtmanplantsoen, verlengde van de Mogelijk lag hier de Gouwemonding. Als dat Spieringstraat zo is, zou men er sporen moeten kunnen vinden. 6 Tussen het raam en de Vest in het Dit punt zou de locatie van Afterven zijn. Een zuidelijke deel. ven zou te herkennen moeten zijn aan de veensoorten. 7 Korte Akkeren Facultatief boorpunt. Naast het feit dat dit interessante informatie oplevert voor het veen, zou een bodemanalyse ook licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van dit gebied. 8 Willens Facultatief boorpunt. Willens is mogelijk ontgonnen, overstroomd en nog een keer ontgonnen, net als Korte Akkeren. Bevestiging van deze theorie en aanwijzingen voor het soort veen moeten in de bodem aanwezig zijn.

Evaluatie Het plan van aanpak voor de experimenten was een nuttige rode draad tijdens de experimenten. Het was alleen jammer dat we tot twee keer toe het verkeerde water hadden en uiteindelijk met statistische gegevens conclusies hebben moeten trekken uit het onderzoek naar de pH-waarden. Verder hebben we de mogelijkheden van pH-papier overschat. Dat in combinatie met het feit dat we te weinig reserves van onze boormonsters hadden. In de discussies hebben we ook al opgemerkt dat een scherpere administratie op veel punten zeer van pas zou zijn gekomen. De verwerking van de literaire bronnen en het plan van aanpak daarvoor liepen echter als een zonnetje. Over de taakverdeling zijn geen klachten. Het tijdsplan was echter erg krap en bij het maken van de planning is te weinig rekening gehouden met de richtlijnen uit het blauwe boekje, waardoor, zo blijkt ook uit ons logboek, verscheidene keren noodingrepen noodzakelijk waren. In zijn algemeenheid is het wel zo dat we de drie koerswijzigingen in ons onderzoek met grote veerkracht hebben opgevangen en ondanks deze, soms totaal onverwachte, wijzigingen onze planning en methodiek konden blijven toepassen.

Pagina 51 van 72

Samenvatting In dit onderzoek proberen we de loop van de rivier de Gouwe rond 1200 in de Goudse binnenstad te achterhalen. Als bijproduct geven we ook een grove indicatie van de veensoorten die men in de binnenstad zou kunnen aantreffen. Om het antwoord te vinden op dit Goudse mysterie hebben we op drie verschillende manieren onderzoek gedaan. 1. Een literatuuronderzoek naar stedenbouwkundige elementen in de Goudse binnenstad die verband houden of hielden met de loop van de Gouwe. 2. Een analyse van de verkaveling en plaatsnamen in de Goudse binnenstad. 3. Een boring bij de Surfplas en een analyse van de daarbij genomen monsters.

Uit ons onderzoek kwamen een aantal verbanden tussen de loop van de Gouwe enerzijds en de Haven, de motte (inclusief de Voorhoeve), de St. Jan, de Donkere Sluis, het Kasteel en de Dubbele Conclusie m.b.t. de loop van de Gouwe Buurt anderzijds naar voren. Uit een combinatie van Gouwe die verbanden hebben we kunnen opmaken dat de Oude Gouwe Gouwe zo gelopen moet hebben als rechts in de kaart Bron: eigen archief weergegeven wordt. Een verkavelinganalyse in de binnenstad om de loop van de Gouwe te lokaliseren liep spaak, nadat bleek dat de verkaveling te chaotisch was en bovendien verstoord door latere vergravingen. Op een groter schaalniveau konden we uit de vormen van de ontginning opmaken dat het een ontginning was van een veenvlakte, wat zou moeten betekenen dat het gebied rond Goudse binnenstad voornamelijk uit voedselrijk veen bestond. Dit werd onderschreven door enkele resultaten uit de analyse van de toponiemen. Uiteindelijk hebben we geconcludeerd dat bos- en zeggeveen de beste mogelijkheden zijn voor de veensoorten in de Goudse binnenstad.

Concreet heeft dit onderzoek de volgende dingen opgeleverd: We kunnen het middelste gedeelte van de Gouwestroom vastleggen en de boringen op de door ons aangewezen punten kunnen uitsluitsel geven over de ligging van de monding. Indien men de monding weet te lokaliseren, ligt het verloop van de Gouwe vast. Zoals we vanaf het begin al verwachtten, ligt het definitieve antwoord in de Goudse bodem te wachten.

Pagina 52 van 72

Bronvermelding

Boring op 05-11-2010, verricht bij de Reeuwijkse plassen, de Surfplas, in de buurt van het kale Jonkerpad (52°01’20.91” NB 4°43’52.29”)

Van der Linden, H., ‘De Cope’, Assen; Van Gorcum, 1955.

De Bont, C., ‘Delfts Water’, Zutphen: Walburg Pers, 2000.

Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002.

Denslagen, Wim; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001.

Van den Berg, Bianca; Van Dam, Jan; ‘Gouda graaft’, Gouda: Drukkerij Verzijl B.V., 1994.

Scheygrond, A., Goudsche Straatnamen, 1979, twee druk, Vis-Druk, .

De Grote Bosatlas’. Groningen: Wolters-Noordhoff, 53e druk, 2007.

Sprokholt, Henkjan; Akkerman, Chris; Van Dasselaar, Marcel; ‘Het Kasteel van Gouda’, Delft: Uitgeverij Eburon, 1993.

Haartsen, A., ‘Het land van Woerden’, Stichting Groene Hart: Woerden, 2e druk, 2008.

Berendsen, B.J.A., ‘Landschappelijk Nederland,’ Assen: Van Gorcum, eerste druk, 1997.

Oerlemans, H., ‘Landschappen Zuid-Holland,’ Den Haag: SDU Uitgeverij Plantijnstraat, 1992.

Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007.

Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009.

Balen, P., Van, ‘Middeleeuwse Landontginning in de omgeving van Gouda’. In: Oudheidkundige kring ‘Die Goude’, derde verzameling bijdragen, december 1941, pag. 10-30.

Balen, P., Van, ‘De stad Gouda en de verveningen in haar omgeving’. In: Oudheidkundige Kring “Die Goude” Vijfde Verzameling Bijdragen, oktober 1947, p. 35-49.

Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudalogie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10- 2010 tussen 10:00 en 12:00.

Artikel: Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd.

Kok, R; ‘Over de pypnatuurlijke loop van de Gouwe in de Goudse binnenstad’. In: Tidinge van Die Goude (2), april 2003, pag. 53-63.

Archeologische Vereniging Golda Gouda, ‘40 jaar Golda boven water’, augustus 2009. http://home.kpn.nl/dijke429/exposities/water2.html Pagina 53 van 72

De Bont, C., ‘Vergeten land 2’, Wageningen: Alterra.

Overzicht Voetnoten 1 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 2 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009, pag. 6. 3 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudalogie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 4 De Bont, C., ‘Delfts Water’, Zutphen: Walburg Pers, 2000. 5 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 6 E. Dros, J. Schakel, E. Kroon, ‘Boormonsteranalyse’, ongepubliceerd, 2010. 7 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. 8 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 9 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. 10 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 11 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudalogie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 12 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 13 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 14 Boek; Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 15 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 16 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 17 Boek; Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 18 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 19 Schakel, J; Verslag de Motte, ongepubliceerd 20 Schakel, J; Verslag de Motte, ongepubliceerd 21 Soer, J.,Bloemhof, L. Kastelen staan niet zomaar ergens, uit: http://www.exemplarisch- onderwijs.nl/l/library/download/21261, 2010

22 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag Pagina 54 van 72

02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 23 Boek; Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 24 Boek; Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 25 Schakel, J; Verslag de Motte, ongepubliceerd 26 Boek; Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 27 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. Pag. 89. 28 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. Pag. 89. 29 E. Dros, J. Schakel, E. Kroon, ‘Boormonsteranalyse’, ongepubliceerd, 2010. 30 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. 31 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 32 Boer, W. Th., De, ‘Koenen Woordenboek Nederlands’. 30ste druk, Antwerpen-Utrecht: Van Dale Lexicografie, 2006. 33 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 34 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 35 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 36 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 37 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 38 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 39 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 40 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 41 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 42 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 43 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 44 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 45 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 Pagina 55 van 72

46 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 47 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 48 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 49 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 50 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 51 Visser, S., ‘”Deze landstreek is bijzonder merk-waardig”’, Utrecht: mei 2007. 52 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 53 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 54 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 55 Bont, De, C. ‘Middeleeuws Veen en Middeleeuwse Veenboeren’. In: Grondboor & Hamer, ¾, 2009. Pag. 89. 56 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 57 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 58 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 59 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 60 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 61 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 62 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 63 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 64 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 65 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 66 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 67 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 68 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 69 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 70 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 71 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. Pagina 56 van 72

72 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 73 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 74 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 75 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 76 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 77 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 78 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 79 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 80 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 81 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 82 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 83 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 84 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 85 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 86 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 87 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 88 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 89 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 90 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 91 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 92 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 93 Denslagen, W.; ‘Gouda’, Zwolle: Waanders Uitgeverij, 2001 94 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. Pagina 57 van 72

95 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 96 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 97 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 98 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 99 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 100 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 101 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 102 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 103 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 104 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 105 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 106 Sprokholt, H. ‘Raadsels onder de Dubbele Buurt’. Ongepubliceerd 107 Sprokholt, Henkjan; Akkerman, Chris; Van Dasselaar, Marcel; ‘Het Kasteel van Gouda’, Delft: Uitgeverij Eburon, 1993. 108 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 109 Sprokholt, Henkjan; Akkerman, Chris; Van Dasselaar, Marcel; ‘Het Kasteel van Gouda’, Delft: Uitgeverij Eburon, 1993. 110 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 111 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00. 112 Sprokholt, Henkjan; Akkerman, Chris; Van Dasselaar, Marcel; ‘Het Kasteel van Gouda’, Delft: Uitgeverij Eburon, 1993. 113 Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. 114 Balen, P., Van, ‘Middeleeuwse Landontginning in de omgeving van Gouda’. In: Oudheidkundige kring ‘Die Goude’, derde verzameling bijdragen, december 1941, pag. 10-30. 115 ‘De Grote Bosatlas’. Groningen: Wolters-Noordhoff, 53e druk, 2007. 116 Scheygrond, A., Goudsche Straatnamen, 1979, twee druk, Vis-Druk, Alphen aan den Rijn. 117 Sprokholt, H. tijdens de presentatie ‘Goudologie’ in het stadhuis te Gouda op zaterdag 02-10-2010 tussen 10:00 en 12:00.

Pagina 58 van 72

Pagina 59 van 72

Theoretisch kader Op het spoor van de Gouwe Verschillende visies op de natuurlijke loop van de rivier de Gouwe.

De stad Gouda is vernoemd naar het riviertje de Gouwe dat in de derde eeuw voor Christus nog niet meer was dan een veenriviertje dat bij Boskoop ontsprong en ergens in de buurt van de Molenwerf in de IJssel uitmondde. Nadat dit riviertje door het graafschap Holland werd doorgetrokken tot de Oude Rijn rond 1222 werd het onderdeel tussen de handelsroute van Antwerpen naar de Noord-Duitse steden. Schepen prefereerden de route over de rivieren in het binnenland die via , Gouda en Amsterdam liep, boven de onvoorspelbare en gevaarlijke Noordzee. Door de verbeterde afwatering en waterwerken begon het veen in te klinken* en kwamen de bewoonde gedeelten lager te liggen. In combinatie met de stormvloeden uit de twaalfde eeuw leverde dat veel overstromingen op. Op initiatief van de Hollandse graven werden toen op grote schaal waterkeringen en dijken aangelegd. Hierdoor kennen we helaas de oorspronkelijke loop van rivieren als de Vlist en de Gouwe niet meer in de ‘bebouwde kom’, evenmin weten we waar ze uitmondden.

Historisch, archeologisch onderbouwd De heren Sprokholt, Akkermanen en Van Dasselaar schrijven in hun boek ‘Het Kaart met de geologische situatie in de omgeving van Gouda. De Kasteel van Gouda’ Gouwe is hier al doorgetrokken naar de Oude Rijn. (1993), waarin ze Bron: Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; onderzoek doen naar Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij de ligging van het Verloren, 2002. kasteel van Jan van Blois dat Gouda bewaakte, dat de Gouwe hoogstwaarschijnlijk stroomde op de plek waar nu het grachtje langs de Spieringstraat is. Dit kanaal zou het gekanaliseerde overblijfsel zijn van de Gouwe, nadat de stroom was rechtgetrokken voor de aanleg van de Haven. Deze bewering ondersteunen ze met twee bronnen. De eerste bron is een boek van dhr. Buiskool waarin uitgebreid wordt ingegaan op de problematiek rond de naam Ouwe Gouwe, die vaak voorkomt. Volgens Buiskool werd dit grachtje, na het uitgraven van de Haven, de Ouwe Gouwe genoemd. De tweede bron is een boring bij de Spieringstraat. Bij deze boring werd een dikkere laag klei gevonden. Deze dikkere laag klei zou zijn veroorzaakt door de getijdenwerking* in de Hollandse IJssel. De Hollandse IJssel heeft sinds zijn ontstaan een grote hoeveelheid klei afgezet bij zijn overstromingen, maar omdat er aan beide kanten van de rivier hoogveen* groeide, hoopte de klei zich vooral op langs de stroomgeul*. Toen het veen in de twaalfde eeuw, zoals boven al beschreven, begon in te klinken, bleef de kleilaag op dezelfde hoogte liggen. De monding van de Gouwe bleef ook in positie, maar de rivier zelf zakte gedeeltelijk mee met het veen. Het gevolg hiervan was dat de stroom van de Gouwe in de Hollandse IJssel Pagina 60 van 72 bij vloed of storm kon omdraaien. Klei uit de Hollandse IJssel werd dan afgezet in de monding van de Gouwe. De monding van de Gouwe in de IJssel zou zich dus inderdaad kenmerken door de aanwezigheid van een dik pakket klei. Helaas waren er meerdere weteringen, dat zijn waterstroompjes, dus het is niet 100% zeker dat dit de Gouwe was.

Topografische visie gecombineerd met historische bronnen Een andere visie op de mogelijke ligging van de Gouwe wordt beschreven in het boek Gouda (2001) van Win Denslagen. In dat boek zijn er twee hoofdstukken waarin expliciet wat wordt verteld over de Gouwe. De beide coauteurs J.C. Visser en C.W. Hesselink-Duursma, die de twee betreffende hoofdstukken hebben geschreven, gebruiken topografische gegevens en historische bronnen. Hesselink-Duursma legt de link met geomorfologie* en beschrijft de omgeving. Een belangrijk punt in hun argumentatie is dat de verkaveling* uit de beginfase van Gouda, grotendeels onaangepast is in de huidige binnenstad. Kadastrale gegevens laten inderdaad tussen 1375 en 1828 nauwelijks een wijziging zien in de plattegrond van de binnenstad. J.C. Visser begint met benadrukken, dat de huidige loop van de Gouwe niet dezelfde is als de oorspronkelijke loop. Zo kan men volgens Visser aan de kavels bij de bocht in de Gouwe na de Donkere Sluis zien dat de loop kunstmatig is. Visser vindt het, het meest waarschijnlijk dat de Gouwe langs de zuidkant van de Markt liep. Over de gracht bij de Spieringstraat zegt Visser dat het ook zal gaan om een “kanalisatie van een oudere (natuurlijke) bedding.” Kaart met daarop e oorspronkelijke De bocht in de Gouwe plaatst Visser verkaveling, zoals die gereconstrueerd is. Bij de x’jes kon men geen reconstructie maken. aan de noordkant van de Markt, waar Tevens ingetekend: de loop van de Gouwe ook een bocht in het stratenpatroon te zien volgens J.C. Visser. is. Deze bocht werd namelijk vroeger Bron: Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; aangeduid met de term ‘Regenboog’ in Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; Utrecht hanteert men een dergelijke term ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij voor een bocht waar vroeger de Rijn liep. Verloren, 2002. Een kronkelige sloot die op de kadastrale kaart uit 1828 te zien is en daar tussen Groenendaal en Achter de Vismarkt loopt, is mogelijk ook een deel van de natuurlijke loop van de Gouwe. De conclusie die Visser trekt is dat het onmogelijk zal zijn om vast te stellen welke delen wanneer stroombeddingen* waren van de Gouwe, zelfs als alle veronderstellingen over de loop van de rivier in de binnenstad juist zouden zijn. C.W. Hesselink-Duursma beschrijft de loop van drie riviertjes in de omgeving. De Gouwe ontspringt westelijk van Boskoop en maakt vervolgens een draai naar het zuiden om “min of meer langs hetzelfde traject als tegenwoordig” in de IJssel uit te monden. Bij die monding moet een relatief dunne laag klei te vinden zijn die af is gezet door de overstromingen van de Hollandse IJssel. De Piclede, die uiteindelijk bij de Grote Nes of de Grote Esse overgaat in de Pagina 61 van 72

Gouwe, begon in de veenkoepel boven de huidige Zuidplaspolder om vervolgens pal oost te stromen door ’t Weegje. Over de derde en laatste rivier, de ‘Ouwe Gouwe’ is nauwelijks iets bekend. Volgens een middeleeuwse bron die wordt aangehaald, het Onderzoek naar ’s Graven Rechten (tussen 1295 en 1296), begint de Ouwe Gouwe als een rechte sloot naast de kerk in Reeuwijk, verdwijnt vervolgens in een bos en duikt weer op in een naburig stuk land in een vaart om te verdwijnen in de IJssel. De loop werd echter in de veertiende eeuw gekanaliseerd in de Omloopwetering en tegenwoordig herinneren alleen de naam van het land, dat naast de Ouwe Gouwe lag, en de naam van de weg die over dat land loopt, aan dit riviertje: beiden heten Ouwe Gouwe.

Etymologie en topografie gecombineerd De etymologie* van het woordje Gouwe, wordt behandeld in het eerste hoofdstuk van het boek Duizend jaar Gouda. De schrijvers, Van den Berg, Sprokholt en Goudriaan, geven verscheidene verklaringen voor de naam van de Gouwe. De eerste is dat de rivier Gold-aha – vroeger sprak men - old - uit als ‘oud’ – heette en dat, dat is verbasterd. Gold-aha betekent namelijk zoveel als ‘goudkleurig water’, wat verwijst naar de troebel bruine kleur van het veenwater dat de Gouwe afvoerde. De uitgang -a is echter Latijn en het is onlogisch dat er een Nederlandse uitgang achter een Latijnse stam is gezet. Een tweede verklaring is dat de rivier gewoon Golde heette en de Romeinse naam van het riviertje de voor namen gebruikelijke uitgang –a kreeg. De laatste mogelijkheid is dat Gouwe gewoon zoveel betekent als de grensrivier van een gebied (gouw), maar Gouwe gaat terug op Goude en gouw niet. De mogelijkheid Golde is het meest logisch, dit woord, uitgesproken als Goude, moet in de late Middeleeuwen weer in de kronieken worden opgenomen en men doet dat dan als Golda. Later raakte de uitgesproken variant hiervan Gouda, overal ingeburgerd. Vanaf de Gouwe begon men met het ontginnen van het gebied. Men legde de kavels altijd haaks op de rivier aan. Hoewel men de meeste kavels nog wel terug kan zien in de stadsplattegrond, is het gedeelte in de binnenstad helaas erg chaotisch en is het oorspronkelijke verkavelingpatroon niet meer te reconstrueren. Het feit dat de huidige Gouwe de regelmatige kavels van Korte Akkeren doorsnijdt op een manier waardoor de kavels niet haaks op de rivier liggen, duidt er wel op dat de huidige loop van de Gouwe het gevolg is van een recente ‘koerswijziging’. Voor de meeste geleerden staat het vast dat de loop van de Gouwe vanaf de Potterspoort gekanaliseerd is. Een laatste aanwijzing voor de loop van de Gouwe kan de locatie van de Molenwerf, vroeger een vlucht burcht, of ‘motte*’, zijn. Deze zal waarschijnlijk op een tactisch punt, zoals de splitsing in een rivier, hebben gelegen.

Geologisch bewijs voor de loop van de Ouwe Gouwe De Archeologische vereniging Golda publiceerde in augustus 2009 een artikel op haar homepage, waarop vermeld staat dat men bij boringen sporen van een oude kleirug in de Goudse binnenstad heeft gevonden. Met het lokaliseren en in kaart brengen van deze kleirug, vermoeden ze de loop van het riviertje de Ouwe Gouwe te kunnen reconstrueren.

Van alles op een rijtje Ruurd Kok zette in het aprilnummer van 2003 van het tijdschrift Tidinge van Die Gouwe enkele theorieën over de natuurlijke loop van de Gouwe en hun onderbouwing en kritiek achter elkaar.

De eerste theorie, die van Van Balen, houdt in dat de Gouwe via de Donkere Sluis doorliep ten noorden van de Molenwerf en vervolgens via de plaats waar nu de Spieringstraat is de IJssel in stroomde. De hoogtemetingen, de civieltechnische* grondboringen en het bronnenonderzoek dat dhr. Buiskool verrichtte ondersteunt de theorie dat de Spieringstraat Pagina 62 van 72 deel uitmaakte van de oorspronkelijke Gouweloop. Maar deze theorie heeft een wankel punt. Als deze loop klopt, dan was de Molenwerf, en dus de oude motte die daar lag, niet helemaal omringd met een gracht maar grensde gedeeltelijk aan de Gouwe. De rivier de Gouwe zou dan bovendien precies tussen de hofkapel ( de huidige St. Jan) en de motte liggen, wat logistiek niet helemaal handig en dus onlogisch is.

De reconstructie van dhr. Visser heeft ook de Spieringstraat als plek van monding, maar hier loopt de Gouwe met een grote bocht langs het noorden van de Markt en kronkelt via de Naaierstraat naar de gracht bij de Spieringstraat. Als ondersteuning voerde dhr. Visser hiervoor aan dat het de vreemde vorm van de rooilijnen* aan de oost- en noordzijde van de markt verklaart. Ook het bochtige waterloop van de Naaierstraat en de onregelmatigheid in de perceeldiepten zou met deze loop van de Gouwe verklaard kunnen worden. Tegenstanders van deze theorie zeggen dat de vreemde rooilijnen bij de markt zijn veroorzaakt door het feit dat men de twee ontgonnen gebieden aan weerzijden van de Gouwe bij elkaar wilde voegen. Doordat men altijd haaks op de rivier ontgon en het ene gedeelte (Willens) op de IJssel was georiënteerd en het andere gedeelte op de Gouwe, moest men de vreemde kronkel maken. Daarnaast is Visser zeer onduidelijk over de oorspronkelijke monding van de Gouwe. Hij beweert dat deze werd uitgegraven tot de gracht langs de Spieringstraat en dat deze gracht vervolgens is opgeschoven naar het oosten. Hij geeft geen enkele reden voor deze vreemde gang van zaken.

De theorie van Kooijman en Kooijman-Tibbles baseert zich op het feit dat de rivier slechts enigszins zou zijn rechtgetrokken. Bij deze theorie is de bocht in de Gouwe iets ruimer dan de knik die hij nu maakt voor de Haven. Bij de vreemde knik in de Noodgodstraat sluit het gegraven kanaal weer aan op de natuurlijke zuidelijke loop: de Haven. Argumenten voor deze theorie zijn de vreemde knik in het noordelijke deel van de Haven en het hoge hofstedengeld. Dit laatste werd dan veroorzaakt door de late uitgave van de percelen in die regio. Het tweede argument is dat dit bouwtechnisch het simpelste is. Door de Haven af te dammen, een sluis te bouwen in de droge binnenbocht van de Gouwe en de oude loop af te dammen, kan men de rivier verleggen met een minimum aan te verplaatsen grond. Gelijksoortige processen vonden in gelijksoortige situatie, bijvoorbeeld Rotterdam, plaats. Bevestiging van deze theorie is echter nooit geleverd, omdat archeologen die in die regio hebben opgegraven nooit natuurlijke ondergrond hebben gevonden. Deze theorie, die volgens Kok op de minste weerstand stuit, heeft volgens hem ook enkele consequenties. Ten eerste zou er zich onder de Oosthaven een natuurlijke bedding moeten bevinden die gedempt zou moeten zijn voor de bouw van het Catherina gasthuis aan het begin van de veertiende eeuw. Ten tweede zou het afsnijden van de Gouwe en het verschuiven van de percelen de zogenaamde ‘Dubbele Buurt’ verklaren.

In bijna alle theorieën is de gracht langs de Spieringstraat een deel van de natuurlijke Gouweloop, maar Kok geeft enkele argumenten in zijn stuk, waaruit blijkt dat hij dit opmerkelijk vindt. De ligging van het Kasteel, namelijk dwars over de monding van de Gouwe heen, is volgens hem vreemd. De meest logische plek voor een kasteel is op de oevers van een rivier, nier eroverheen. Buiskool toonde echter aan dat het Kasteel in drie fasen is gebouwd. Dat betekent dat men mogelijk pas tijdens een uitbouw over de monding van de Gouwe heen heeft gebouwd en het oorspronkelijke vestingwerk wel op de oevers stond. Uit de vele verzakkingen rond het Kasteel blijkt overigens wel dat het Kasteel op slechte grond is gebouwd. Pagina 63 van 72

Bijna alle theorieën over de natuurlijke loop van de Gouwe, wijzen de Spieringstraat aan als mogelijke bedding. Via het bestuderen etymologie, topografie en historische bronnen komen andere plekken voor de oude bedding tevoorschijn, zoals de eerder genoemde ‘regenboog’, de vreemde bocht in de noordoostzijde van het marktplein. Doorslaggevend bewijs voor deze theorieën ontbreekt helaas en kan maar op één manier gegeven worden. Namelijk door een grote hoeveelheid boormonsters en sonderingen te analyseren. Het onderzoek dat wij zullen verrichten voor ons profielwerkstuk zal er voornamelijk uit bestaan zoveel mogelijk van deze gegevens te verzamelen bij verschillende instanties en deze te analyseren. Met het analyseren van deze gegevens hopen we de geologische ondergrond van Gouda in kaart te kunnen brengen en mogelijk aan de hand van sedimenten de oorspronkelijke loop van de Gouwe en haar vertakkingen terug te vinden.

Kanttekeningen over de geologische ondergrond van Gouda In het vroege Holoceen, ongeveer 6000 v. Chr., werd de toendra-achtige Nederlandse landmassa verstoord door het water. Hogere temperaturen deden het pakijs smelten en dus stegen de zeespiegel en het grondwaterpeil. Als gevolg van het stijgen van het grondwaterpeil ontstond er een dik verenpakket op het pleistocene dekzand. Dit veenpakket staat bekend als het Basisveen. Maar ook de zeespiegel steeg en op verscheidene punten brak de zee door de rij jonge duinen en overspoelde de veenlaag in het westen, waardoor deze weegeslagen werd. Zo werd het basisveen bedekt met een laag klei en zand. Deze laag klei en zand op het basisveen vindt men ten westen van de lijn Muiden - Gouda - Rotterdam. Oostelijker dan die lijn kwam het zeewater niet en dus groeide het veen daar door tot het werd ontgonnen in de elfde en twaalfde eeuw na Christus. Na deze overstromingen zag het westelijke gebied eruit zoals de wadden nu. De eilanden voor de kust groeiden echter weer aaneen rond 3500 v. Chr. en er ontstonden achter die strandwallen grote zoetwatermeren. Opnieuw waren de condities ideaal voor veen en zo ontstond in dit gebied het Hollands-Utrechtse veengebied: een veenlaag op de zand- en kleilaag. Sinds ongeveer 3800 v. Chr. stroomden de groter rivieren door deze veenpaketten. De rivieren stroomden langzaam en zette in een dunne strook klei af. Hun stroming werd ook beïnvloedt door de getijden. Kleinere veenriviertjes, bijvoorbeeld de Gouwe, zetten nauwelijks sedimenten af in hun lopen naar de grote rivieren, maar bij vloed werd het rivierwater ‘teruggeduwd’ en kwam in de kleine riviertjes terecht, waardoor daar klei bezonk. Op deze manier kregen de veenrivieren wel oeverwallen en kleibedden, ware het niet dat deze klein zijn. Overigens begon de IJssel pas slib af te zetten, nadat de rivier rond het jaar 0 Rijnwater ging afvoeren. Rond Gouda lag vooral bosveen. Een soort veen dat alleen kon ontstaan als ergens zoet water en aanvoer van voedingsstoffen door een rivier was. Op deze plekken groeiden namelijk moerasbossen en de resten daarvan vormen het bosveen. Dit veen brandt niet zeer goed, omdat het vervuild is met klei en zand (van de rivier) en houtresten. Op de oevers van de rivieren vond men vooral essen, eiken en iepen, terwijl meer landinwaarts, bij de moerasbossen, vooral elzen, berken, wilgen, populieren en elzenbroekbos groeiden.

Uitweiding over veen Veen ontstaat simpelweg doordat de afbraak van plantaardig materiaal minder snel gaat dan de ophoping daarvan. Een gematigde temperatuur en een nat klimaat zijn het belangrijkste voor veenvorming. Sommige veensoorten zijn zo vruchtbaar dat, mits het waterpeil onder controle wordt gehouden, er aan akkerbouw gedaan kan worden. De meeste veengronden worden echter gebruikt voor veeteelt. Pagina 64 van 72

Je kunt veen op drie verschillende manieren indelen: de vruchtbaarheid, de ligging t.o.v. de grondwaterspiegel en de dominante plantensoort.

De vruchtbaarheid 1. Eutroof veen In water waar veel slib en mineralen zitten ontstaat dit type veen dat erg voedselrijk is. Bij zoet water zie je broek en ooibos (bos met elzen, wilgen en populieren) en soms riet. Eutroof veen dat ontstaan is in brak water heeft als dominante plantensoort riet. 2. Mesotroof veen Ook deze veensoort is voedselrijk, maar het ontstond in kwelwater en de dominante begroeiing is zegge. 3. Oligotroof veen Bestaat uit mossen, is voedselarm en wordt gevoed door neerslag.

Ligging t.o.v. grondwaterpeil 1. Laagveen Ontstaat onder water onder invloed van grondwater. De aard van het water is bepalend. Meestal is dit type veen voedselrijk. 2. Hoogveen Door de groei van het laagveen, kan het veen boven het grondwaterpeil komen, daar is het vruchtbare grondwater weg en treed er verzuring op. Alleen oligotroof mosveen dat wordt gevoed door (zuur) en voedselarm regenwater, kan nu nog groeien. Dit mos kan zich als een spons gedragen en verschrikkelijk opzwellen, totdat het droog wordt. Laagveen was minder goed brandbaar dan hoogveen, en daarom concentreerde veenwinning zich eerst op hoogveen.

Dominante plantensoort 1. Rietveen 2. Zeggeveen (soms ook mos) 3. Bosveen 4. Veenmosveen

Pagina 65 van 72

Plattegrond van de binnenstad van Gouda met tekeningen van de natuurlijke bedding van de Gouwe. Bron: Kok, R; ‘Over de natuurlijke loop van de Gouwe in de Goudse binnenstad’. In: Tidinge van Die Goude (2), april 2003, pag. 53-63.

Pagina 66 van 72

Stadskaart gemaakt aan de hand van oude kadastrale gegevens. Bron: Abels, P.H.A.M.; Goudriaan, K.; Habumehl, N.D.B.; Kompagnie, J.H.; ‘Duizend jaar Gouda’, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002.

Pagina 67 van 72

Begrippenlijst Civieltechnische betreffend de weg- en waterbouwkunde. Etymologie Taalwetenschap die de herkomst en de geschiedenis van woorden onderzoekt. Geomorfologie Wetenschap die zich bezighoudt met de vormen van het landschap en de verklaring daarvan. Getijdenwerking Doordat de IJssel een brede mond had kende deze rivier eb en vloed. Toen de Gouwe lager kwam te liggen stroomde het water uit de IJssel de Gouwe in. Hoogveen Indien de grond is afgesloten door plantenresten en er geen water meer bij kan, treed er verzuring op. Deze omstandigheden zijn ideaal voor het veenmos,wat dan alles overgroeit, het water opslurpt en zo hoogveen doet ontstaan. Dit type veen staat ook bekend als oligotroof veen. Inklinken Vorm van bodemdaling waar bij het veen uitdroogt en onder zijn eigen gewicht in elkaar wordt gedrukt. Laagveen Veen dat ontstaat onder invloed van grondwater. Het onafgebroken materiaal verdwijnt onder water, waar het door een gebrek aan zuurstof niet kan wegrotten, en hoopt zich daar op, waarna het dekken kan vormen. Eu- en mesotroof veen zijn laagveen. Motte Primitief soort burcht, ook wel een vlucht burcht. Eigenlijk gewoon een palissade op een verhoogd stuk land. Oeverwal De randen van een rivierbedding bestaand uit klei Oxidatie Het wegrotten van veen, nadat het in aanraking komt met zuurstof. Rooilijnen Lijn die de grens aangeeft voor een openbare weg, of de richtlijn waarnaar gebouwd moet worden. Stroombeddingen Bedding van een waterstroompje; plek waar het water in stroomt. Stroomgeul Letterlijk de geul in de grond waar het water door stroomt Veen Grondsoort die is opgebouwd uit verteerde plantenresten en veel water kan opnemen. Te onderscheiden in hoog- en laagveen. Veenrivier Een in een laagveengebied ontstaan en vaak traag stromend riviertje. Verkaveling Het ruimtelijk structureren van grond en grondgebruik.

Pagina 68 van 72

Verslag van een veenboring in het Goudse Hout 5 november 2011

Door: Erik Kroon Jasper Schakel Erik-Jan Dros Pagina 69 van 72

Inhoudsopgave Doel van het onderzoek…………………………………………………... 70

Inleiding…………………………………………………………………... 70

Het boren………………………………………………………………….. 70 De boorplek………………………………………………………... 70 Resultaten………………………………………………………….. 71

Jasper en Erik met de grondboor Bron: eigen archief Pagina 70 van 72

Doel van het onderzoek Het doel van het veenboren en de proeven die daarbij horen, is om nader inzicht te verkrijgen in de veensoorten rond Gouda en de invloed die deze veensoorten hebben en hadden op hun omgeving.

Inleiding De bodem in dit gebied zit redelijk simpel in elkaar. Het gebied rond Gouda bestaat, zoals een groot deel van de rest van West-Nederland, uit veengrond. Deze grond is op de volgende manier ontstaan: Na de laatste grote ijstijden zetten de grote rivieren gigantische hoeveelheden zand en klei af in hun delta in de lage landen. Door deze afzetting kwamen er op redelijk veel plaatsen redelijk ondiepe en kalme wateren, waar kleine waterplanten, zoals kroos en algen gingen groeien. Als deze afstierven zakten ze naar de grond. Ze verteerden echter niet door een gebrek aan zuurstof, maar de dode planten stapelden zich als het ware op. Zo kwam het dode materiaal langzaamaan omhoog tot het uiteindelijk boven water uitstak. Rond deze eilanden van dode planten gingen al snel grotere waterplanten (zoals de waterlelie) en planten die aan de aan de kant groeien (zoals riet) groeien. Ook deze stierven na verloop van tijd af, en ook deze vielen weer in water. Intussen won het land door al dat dode materiaal steeds meer terrein op het water en kwamen er steeds meer grotere planten. Aan de waterkanten stonden al snel grote veenbossen van elzen, Typische Hollands- veenlandschap berken en wilgen die erg veel water nodig hebben. Ook Bron: eigen archief deze gingen dood en hoopten zich onder water op. Intussen ontstonden grote veenheuvels die, alhoewel ze zich helemaal vol hadden geslurpt met water, redelijk droog waren vergeleken met de lage veeneilandjes. Hoe hoger de veenlagen kwamen, hoe minder voedingsstoffen ze hadden en uiteindelijk groeiden er alleen nog grassen uit de zeggengrasfamilie. Ook deze grassen stierven na verloop van tijd af, waardoor het veen alleen nog maar hoger kwam te liggen en er dus steeds minder voedingstoffen voor handen waren. Op deze veenbergen waren dan ook voornamelijk veenmossen te vinden, die met weinig toekonden. Bij het veenboren kan je al deze lagen naar boven halen, waardoor je precies de hele veengeschiedenis van het gebied kunt achterhalen, door het determineren van de stukken veen.

Het boren De boorplek Op vrijdagmiddag 5 november 2010 zijn wij, samen met mevr. de Prieëlle en dhr. Lokhorst op zoek gegaan naar een De oude weg bovenop de verstoorde goede boorplek. Na eerst nog wat mooie bordesfoto’s te grond hebben gemaakt en verschillende tips van alle kanten te Bron: eigen archief hebben ontvangen, gingen we op weg. Al snel kwamen we Pagina 71 van 72 aan in het Goudse Hout, wat volgens tips de perfecte plek was om een veenboring te verrichten. Daar aangekomen bleek dat nog niet zo makkelijk. Bij de eerste twee pogingen stuitten we op hevig verstoorde grond en i.p.v. veen boorde we voornamelijk dakpannen op. Gelukkig zagen we al snel in dat we waarschijnlijk op een oude weg aan het boren waren en nadat we ons weer ver weg van die weg hadden genesteld begonnen we optimistisch aan onze derde boring. Deze bleek gelukkig wel succesvol (hoewel we midden tussen Het derde boorgat de brandnetels stonden waaraan we ons redelijk Bron: eigen archief wat keren hebben geprikt (Erik-Jan in ieder geval)).

Resultaten Bij de eerste twee boringen (tot ongeveer 2m) vonden we voornamelijk klei en organische modder. Die klei is hier waarschijnlijk terecht gekomen door overstromingen van de riviertjes rond het gebied of is hier gewoonweg gedumpt door een boer. Het organisch materiaal is van de dode planten van een paar eeuwen, dat door het wegpompen van het water van het veen wel vrij goed vergaan is. Vanaf de 2m kregen we onze eerste echte veenlaag: het mosveen. Deze veensoort (net zoals alle andere veensoorten) heet niet zo omdat het alleen maar uit mosresten bestaat, maar omdat mos de meest voorkomende plantensoort was in dit veen. Bij ongeveer 3m veranderde de samenstelling van het veen geleidelijk. Er kwam steeds meer lange dunne vezels in het veen, die duiden op een gras soort: zeggeveen dus. Ook konden we wat stukjes hout (waarschijnlijk van een els of berk) en resten riet ontdekken. Bij 4,5m diep veranderde het veen opnieuw. De hoeveelheid riet steeg enorm en tot 5m diep bestond het veen uit ongeveer 50% zeggeveen en 50% rietveen. Grondboor met Zegge- en Rietveen Een meter dieper, op 5,5 meter diep, verdween het Bron: eigen archief zeggeveen geleidelijk en waren er grote stukken hout te vinden in het veen. Uit onderzoek moet blijken van welke boom dit hout afkomstig is. Bij de laatste boring, die tot 6m diep kwam, vonden De lagen van de eerste twee meter we op het eind weer een klei laag. Deze is of een Bron: eigen archief deel van de Calais-afzetting of van een grotere (veen)rivier uit de buurt, dat moet onderzoek naar het kleigehalte uitwijzen.

Pagina 72 van 72

De aftocht Eindverantwoording Bron: eigen archief Illustratie: Erik-Jan Dros Titelillustratie: Hester de Prieëlle Achtergrondinformatie: Evan Lockhorst Boringen: Jasper Schakel en Erik Kroon