Download PDF ( Final Version , 5Mb )

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Download PDF ( Final Version , 5Mb ) Nautiloïden en ammonieten uit Maas- en Rijngrind in Limburg en zuidelijk Gelderland Philip+J. Hoedemaeker John+W.M. Jagt in Algemeen zandgroeve Leccius de Ridderop de Grebbeberg (Rhenen, Gelderland), en heeft als grootste diameter74 mm; de navel de meet 23 mm en windingshoogte en -breedte zijn 32 en ca. in menige verzameling te vinden zijn nautili- 34 mm. Burger refereert ook aan eerdere gemelde vondsten HOEWELden en ammonieten van paleozoïsche en mesozoïsche van fossielen van Oxfordien-ouderdom in grindpakketten in (Jura-Krijt) ouderdom uit Maas- en Rijngrindpakketten Midden-Nederland, en gaatervan uit dat deze, net als de door in Limburg en Gelderlander altijd bekaaid van afgekomen. Uit- hem gemelde ammoniet, duidelijke Maascomponenten zijn. De soort C. zonderingen op die regel zijn Teloceras soorten, waaraan een lillooetenselijkt echter van Noord-Amerikaanse aantalartikelen tussen 1970en de dag van vandaag is gewijd, (Canadese) origine te zijn en is, voor zover wij hebben kunnen Goniatitida26. Keienboek290 en In Het wordt gewag gemaakt nagaan, nooit uit noordwest Europa gemeld. Een vergelijk 122,226,230 van het voorkomen in Maasgrind van Teloceras als ‘de meest met recente literaturuur doet vermoeden dat het verbreide ammoniet in het Nederlandse zwerfsteenmateriaal; exemplaar uit Rhenen toch nauwer aansluit bij C. cordatum Willems kon uit vele kenmerkend (1960, 1970) Zuid-Limburg 20 exemplaren op- (J. Sowerby, 1813) en zijn verwanten, voor het sommen, maar ook elders langs de Maas (Mill, Mook), zowel vroeg-Oxfordien. als in de Achterhoek zijn fragmenten en gave exemplaren van deze fraaie in Materiaal hier Dogger-ammoniet verkiezelde toestand aange- voorgesteld is in hoofdzaak afkomstig uit de troffen.’ Als herkomst werd collecties het Nederlands genoteerd, ‘bij Mezières aan de van Centrum voor Biodiversiteit in komen dezelfde het Maas Frankrijk precies verkiezelde ammo- (Naturalis, Leiden) en Natuurhistorisch Museum Het nieten nog in hetvaste gesteentevoor.’ Als laatste noemt Van Maastricht. stamt van de Brunssummerheide (NHMM 290 derLijn het voorkomen van verkiezelingen van Baculites, zij Boersema collectie) en elders in zuidelijk Limburg (onder het schaars’. Heel helaas andere de 'T door ‘hoogst apart, maar zonder illustratie collectie', aangelegd wijlen P.W. Bosch en en géén bronvermelding, is de melding van Turrilites doorVan W.M. Felder (destijds Geologisch Bureau Heerlen), alsmede der Lijn van Mill als verkiezeling. Mocht deze laatste vondst van Noord-Limburg, tussen Tegelen en Horst aan de Maas. goed gedetermineerd zijn, dan gaat het hierbij om het enige De nautilideHomoadelphocerassp., uit het Midden-Devoon, zwerfsteenfossiel in Nederland van een heteromorfe ammo- stamt uit Wijchen (de Beerendonc) en maakt onderdeel uit niet uit het Cenomanien. van de H. Rutjens collectie. 30S Westerhoff etal. onderscheidden binnen de Boven Noord- Niet de zevende aantal formaties meegenomen in druk van Het Keienboek is zeegroep een groot gekoppeld aan laat- de 25 melding door Burger van een typische Oxfordien (Laat- miocene tot holocene rivierenstelsels. Deze indeling wordt hier Jura) ammoniet die hij Cardioceras lillooetense Reeside, aangehouden en bij elk van de herkende cephalo- 1919 noemde. Deze is afkomstig uit een kalksteen, gevonden podensoorten vermeld. 188 Possible Cephalopodenvan Nederland - Afkortingen NCB-RGM, Nederlands Centrum voor verschijning. Niet alleen is het volledig verkiezeld en iets Biodiversiteit Natuurhistorisch het heeft ook (Naturalis), Leiden; NHMM, verdrukt, maar een merkwaardige, afgerond Museum Maastricht. vierkantige windingsdoorsnede. De grootste diameter meet 57.3 mm, de grootste breedte (gemeten aan de laatste kamer) 31.5 mm; de ventrale zijde op een halve winding van de laatste kamer is 18.2 mm breed; de navel meet 10.4 mm Herkende soorten diameter in en die van de sifo, dicht bij het dorsum gelegen, is umbilicale 3.5 mm. De wand is steil en gaat abrupt afgerond over in de umbilicale rand, die ook een beetje hoekig is, en overgaat in afgeplatte tot licht convexe flanken. De Nautiloidea - Devonische soorten ventrolaterale schouders zijn breed afgerond en gaan over in een afgeplatte tot licht concave ventrale zijde. Vanwege Nautiloidea Agassiz, 1847 de verkiezeling is het onmogelijk enig spoor van suturen te Tainoceratoidea Hyatt, 1883 ontwaren; sculptuur is evenmin aanwezig. De opvallende Rutoceratidae Hyatt, 1884 vorm en afgerond vierkantige windingsdoorsnede doen vermoeden dat dit Homoadelphoceras Foerste, 1926 exemplaar kan worden ondergebracht in Pseudocenoceras. Van dit is aantal soorten Homoadelphoceras sp. genus een beschreven uit het (plaat 43, fig. H-I) Midden-Krijt (Albien-Cenomanien) (tekstfig. 91). De opvallende grijsbruine verkiezeling wijst erop dat het geen lokale component kan zijn, zodat we er GENUS heeft de kromme hoorn vorm van een waar- van mogen uitgaan dat het stuk uit de randen van het Bekken van de punt sterk is. de groei verbreedt DIT gebogen Tijdens van Parijs stamt, ergens in de bovenloop van de Maas. en verhoogt de schelp zich snel. De doorsnede is zes- de heefttwee hoekig; schelp rijen knobbels, op iedere laterale hoek één. De ventrale zijde is de externe kant en daar ligt Ammonoidea - Jurassische soorten ook de sifo. Het is een Midden-Devonisch (397.5-385.3 Ma) genus, dat wel als Rijncomponent gezien kan worden, ook al vanwege de vindplaats bij Wijchen (de Beerendonc, provincie Psiloceratoidea Hyatt, 1867 Gelderland), waar grindpakketten van deFormatie van Waalre ArietitidaeHyatt, 1875 308 voorkomen 1867 . Coroniceras Hyatt, Coroniceras (Arietites) Waagen, 1869 Nautiloidea - Krijt soorten Coroniceras (Arietites) bisulcatus (Bruguière, 1789) (plaat 43, fig. A-B) Nautilidae de Blainville, 1825 FRAGMENT uit de Geul bij Houthem-St. Gerlach (Zuid- Limburg) is van een zeer groot wordende schelp. De CLASSIFICATIE van nautiloïden, die met name stoelt EEN windingsdoorsnede is vierkant en even hoog als breed, kenmerken de op morfologische van schaal, blijft een DE met parallelle flanken en een breed aangezette ventrale zij- 288 moeizaam iets. Tintant en Kabamba toonden aan de. De stevige ribben zijn iets rursiradiaal en staan enigszins dat vele van dit soort kenmerken verband houden met de concaaf naar voren. Er kunnen precies vier ribben op een leefwijze van de dieren. Op die manier kunnen vergelijkbare afstand gelijk aan de windingshoogte. De ventrale zijde is patronen optreden in groepen die qua verwantschap niets met tricarinaat-bisulcaat.De driekielen zijn gescheiden doortwee elkaar uit te staan hebben. Met name versiering, de vorm van duidelijke groeven. Op de schouders zijn de ribben het hoogst sutuurlijn en de plaats van sifo zijn gekoppeld aan waterdiepte en buigen op de ventralezijde naar voren om dood te lopen en -energie. Daar waar het gaat om erratisch materiaalwordt op de buitenkielen. Deze soort lijkt sterk op C. (A.) bucklandi de kwestie nog lastiger, en als het dan ook nog verkiezeld is (J. Sowerby, 1817), maar heeft een groot aantal ribben die en geensuturen vertoont, is het begrijpelijk dat we met vele schuin achterover hangen. De sutuurlijn is goed zichtbaar. vragen blijven zitten. Dit wordt zeer goed geïllustreerd door Op de ventrale zijde is de diepe ventrale lob zichtbaar met onderstaand voorbeeld. een mediaanzadel, in het midden bedekt door de kiel. Op de laterale zijde de laterale en umbilicale lobben zien PseudocenocerasSpath, 1927 zijn te en aan de onderzijde van de flank nog net een tweede umbilicale Pseudocenoceras sp. lob. Het zadel tussen de laterale en umbilicalelobben is het (plaat 43, fig. C-F) hoogst en breedst; de andere zadels zijn kleiner. Dit exemplaar, uit grindpakketten opgebaggerd bij Tienray is in meerdere vreemde (Noord-ümburg), opzichten een Dit exemplaar is ongetwijfeld een Maascomponent(Formatie 189 Fossiele Cephalopodenvan Nederland 308 van Beegden) en zal zijn herkomstgebied in noordoost De windingsdoorsnede is eivormig met de spitse kant naar Frankrijk hebben liggen20. Coroniceras (Arietites) bisulcatus boven. is kenmerkend voor het vroeg Vroeg-Jura (Sinemurien); 20 Bosch toondeaan dat afzettingen van deze ouderdom in het Dit is ongetwijfeld een Maascomponent (Formatie van ouderdom. stroomgebied van de Maas ruimschoots voorkomen, in een Beegden) van laat Vroeg-Jura (Toarcien) Wat voor brede waaier van Charleville, via Luxembourg, in zuidelijke Coroniceras (Arietites) bisulcatus hierboven werd opgemerkt, richting naar Metz, Nancy en Chaumont. geldt eveneens voor deze soort. Haploceratoidea von Zittel, 1884 Stephanoceratoidea Neumayr, 1875 Oppeliidae Bonarelli, 1894 StephanoceratidaeNeumayr, 1875 Hecticoceratinae Spath, 1925 Stephanoceratinae Neumayr, 1875 Teloceras Mascke, 1907 Hecticoceras Bonarelli, 1893 Hecticoceras (Lunuloceras) Bonarelli, 1894 Teloceras spp. (plaat 44, fig. A-I) Hecticoceras (Lunuloceras ) cf. pavlovi de Tsytovitch, 1911 (plaat 44, fig. J-M) 290 Zoals Van der Lijn terecht al opmerkte, zijn soorten van het meest genus Teloceras de algemene zwerfsteenammonieten Schelp plat met vlakke, evenwijdige flanken; de ventrale vaak vuilbruinekleur in Limburg, van witgrijze naar en altijd zijde is fastigaat (spitsboogvormig) met een zwakke kiel en verkiezeld. Teloceras blagdeni (J. Sowerby, 1818) (plaat 44, de windingshoogte is veel groter dan de breedte. De navel fig. F-G) is de typesoort van dit genus. Het fragmocoon van dit is kleiner dan de windingshoogte. Ribben zijn sikkelvormig; genus is coronaat,evoluut, windingsbreedte altijd aanzienlijk primaire ribben staan wijd uit elkaar en zijn sterk prorsiradiaal
Recommended publications
  • First Three-Dimensionally Preserved in Situ Record of an Aptychophoran Ammonite Jaw Apparatus in the Jurassic and Discussion of the Function of Aptychi
    Berliner paläobiologische Abhandlungen 10 321-330 Berlin 2009-11-11 First three-dimensionally preserved in situ record of an aptychophoran ammonite jaw apparatus in the Jurassic and discussion of the function of aptychi Günter Schweigert Abstract: A unique specimen of the microconch ammonite Lingulaticeras planulatum Berckhemer in Ziegler, 1958 comes from a tempestite bed within the Upper Jurassic lithographic limestones of Scham- haupten in Franconia (Painten Formation, uppermost Kimmeridgian). The shell is unique because it retains the complete jaw apparatus in the body chamber. The articulation of the Lamellaptychus and the corresponding upper beak are well preserved. The function of the aptychus is discussed in general, and an operculum function is thought to be unlikely. The formation of strongly calcified aptychi in aspidoceratids and some oppeliid ammonoids is interpreted as an added ballast weight to stabilize the conch for swimming in the water column. Keywords: Ammonites, aptychus, preservation, functional morphology, Upper Jurassic, lithographic lime- stones, Franconia, Germany Zusammenfassung: Ein einzigartig erhaltenes Exemplar des mikroconchen Ammoniten Lingulaticeras planulatum Berckhemer in Ziegler, 1958 aus einer Tempestitlage des oberjurassischen Plattenkalks von Schamhaupten in Franken (Painten-Formation, oberstes Kimmeridgium) enthält noch den vollständigen Kieferapparat in seiner Wohnkammer.Es zeigt die perfekte Artikualation des Lamellaptychus mit dem dazu- gehörenden Oberkiefer. Die Funktion des Aptychus wird allgemein diskutiert und eine Deckelfunktion für unwahrscheinlich gehalten. Die Ausbildung stark verkalkter Aptychen wie in Aspidoceraten und manchen Oppeliiden wird als zusätzliches Tariergewicht gedeutet, um das Gehäuse in starker bewegtem Wasser zu stabilisieren. Schlüsselwörter: Ammoniten, Aptychus, Erhaltung, Plattenkalke, Funktionsmorphologie, Oberjura, Franken, Deutschland Address of the author: Dr. Günter Schweigert, Staatliches Museum für Naturkunde, Rosenstein 1, D-70191 Stuttgart.
    [Show full text]
  • Revize Jurské Amonitové Fauny Z Moravského Krasu a Brna Diplomová Práce
    PŘÍRODOVĚDECKÁ FAKULTA Revize jurské amonitové fauny z Moravského krasu a Brna Diplomová práce Bc. Petr Hykš Vedoucí práce: Mgr. Tomáš Kumpan, Ph.D. Ústav geologických věd obor Geologie Brno 2020 Bibliografický záznam Autor: Bc. Petr Hykš Přírodovědecká fakulta Masarykova univerzita Ústav geologických věd Název práce: Revize jurské amonitové fauny z Moravského krasu a Brna Studijní program: PřF N-GE Geologie, magisterský studijní program Studijní obor: Geologie Vedoucí práce: Mgr. Tomáš Kumpan, Ph.D. Rok: 2020 Počet stran: 70+15 Klíčová slova: Český masiv, callov, oxford, amoniti, taxonomie, biostratigrafie, provincialismus, paleogeografie Bibliographic record Author: Bc. Petr Hykš Faculty of Science Masaryk University Department of Geological Sciences Title of Thesis: Revision of Jurassic ammonite fauna from the Moravian Karst and Brno Degree Programme: PřF N-GE Geology, Master's degree programme Field of Study: Geology Supervisor: Mgr. Tomáš Kumpan, Ph.D. Year: 2020 Number of Pages: 70+15 Keywords: Bohemian Massif, Callovian, Oxfordian, ammonites, taxonomy, biostratigraphy, provincialism, paleogeography Abstrakt Diplomová práce je zaměřena na taxonomickou revizi středně a pozdně jurských (callov-oxford) amonitů (Ammonitida), skupinu vymřelých hlavonožců z řad amonoidů (Ammonoidea). Studováni byli především amoniti z jurských vápenců na lokalitách Brno-Hády a Olomučany. Přesné stáří jurských vrstev na těchto lokalitách, především v měřítku amonitových zón a subzón, nebylo doposud jednoznačně určeno. Vzhledem k tomu, že amoniti z těchto lokalit byli zpracovávaní naposledy před mnoha dekádami a poznání jejich taxonomie a biostratigrafie vyznamně pokročilo, vyvstala potřeba provést revizi. Na předešlé výzkumy bylo navázáno moderním zpracováním amonitů zohledňujícím vnitrodruhovou variaci a sexuální dimorfismus. Soubor studovaných amonitů je tvořen z části historickými nálezy uloženými v univerzitních a muzejních sbírkách a z části soudobými nálezy autora, jeho kolegů a místních sběratelů.
    [Show full text]
  • Stuttgarter Beiträge Zur Naturkunde Serie B (Geologie Und Paläontologie)
    Stuttgarter Beiträge zur Naturkunde Serie B (Geologie und Paläontologie) Herausgeber: Staatliches Museum für Naturkunde, Rosenstein 1, D-70191 Stuttgart Stuttgarter Beitr. Naturk. Ser. B Nr. 373 74 S., 35 Abb. Stuttgart, 28. 12. 2007 Revision of the Middle Jurassic dimorphic ammonite genera Strigoceras/Cadomoceras (Strigoceratidae) and related forms GÜNTER SCHWEIGERT, VOLKER DIETZE, ROBERT BARON CHANDLER & VASILII MITTA Facies non omnibus una, nec diversa tamen. OVID, Metamorphoses Abstract We present a modern revision of the dimorphic ammonite pair Strigoceras QUENSTEDT, 1886/Cadomoceras MUNIER-CHALMAS, 1892 from the Middle Jurassic. The stratigraphically oldest hitherto known chronospecies of Strigoceras, S. praenuntium (BUCKMAN) appears in the Middle Aalenian as an extreme rarity. Records of the microconch genus Cadomoceras re- main unknown from strata older than Early Bajocian, but otherwise its stratigraphical range corresponds well with that of the macroconchs. The genus probably became extinct in the Early Bathonian (Zigzag Zone). The youngest known Strigoceras is S. callomoni n. sp. descri- bed here from the Macrescens Subzone of the Early Bathonian. Another new strigoceratid species, Granulochetoceras oppeliisculptum n. sp., is recorded by a single specimen from the early Garantiana Zone of eastern Spain, representing an interesting phyletic link between Stri- goceras QUENSTEDT, 1886 and Granulochetoceras GEYER, 1960. We include a brief review of the latter genus. By including Granulochetoceras in the Strigoceratidae the family would ex- tend to the Late Kimmeridgian of the Late Jurassic. The palaeogeographic distribution of Strigoceras/Cadomoceras is focussed on the western Tethyan Province, but some species also occur in the northern Pacific and its adjacent shelves. A benefit of this large area of distribution is that strigoceratids may be used to correlate distant locations, but this is partly hampered by the relatively wide range of variability within succeeding chronospecies and remarkably large variation in size of adult macroconchs.
    [Show full text]
  • Occurrences, Age and Paleobiogeography of Rare Genera Phlycticeras and Pachyerymnoceras from South Tethys
    N. Jb. Geol. Paläont. Abh. 283/2 (2017), 119–149 Article E Stuttgart, February 2017 Occurrences, age and paleobiogeography of rare genera Phlycticeras and Pachyerymnoceras from South Tethys Sreepat Jain With 24 figures Abstract: New data on two rare genera (Phlycticeras and Pachyerymnoceras) from the Callovian (Middle Jurassic) sediments of Kachchh, western India are presented with an update on their South Tethyan occurrences. This paper documents the earliest occurrence of the genus Phlycticeras from the entire south of Tethys (P. polygonium var. polygonium [M]) from latest Early Callovian sediments (= Proximum Subzone, Gracilis Zone). Further, in light of the new taxonomic data, the previously recorded early Middle Callovian P. gr. pustulatum [M] is reevaluated as also all other Phlycticeras occurrences from the Indian subcontinent. Data suggests that in Kachchh, Phlycticeras has a long range from the latest Early to Late Callovian interval. Additionally, two new macroconch species of Pachyerymnoceras are also described and illustrated from Late Callovian sediments. A critical review of previous records suggests that in Kachchh, Pachyerymnoceras is restricted to the Submediterranean interval of the Collotiformis-Poculum subzones of the Athleta Zone. A note on the paleobiogeography and probable migratory routes of these two genera to India and elsewhere is also suggested. Key words: Kachchh, Middle Jurassic, Late Callovian, Pachyerymnoceras, Phlycticeras. 1. Introduction nent, stratigraphically precise data is scarce both for Pachyceratidae BUckMAN (WAAGEN 1873-1875; BUck- Kachchh (Fig. 1) is a prolific Jurassic ammonite area in MAN 1909-1930; SPATH 1927-1933; KRISHNA & THIErrY the Indo-Madagascan faunal Province (South Tethys) 1987; SHOME & BARDHAN 2005) and Phlycticeratinae which has been extensively studied for its taxonomic, SPATH (WAAGEN 1873-1875; SPATH 1927-1933; JAIN 1997; biochronostratigraphic and paleobiogeographic signifi- BARDHAN et al.
    [Show full text]
  • Pseudosonninia, a New Genus of Oppeliid Ammonite (Haploceratoidea) from the Callovian (Middle Jurassic) of the Neuquén Basin, Argentina
    VOLUMINA JURASSICA, 2019, XVII: 39–48 DOI: 10.7306/VJ.17.3 Pseudosonninia, a new genus of oppeliid ammonite (Haploceratoidea) from the Callovian (Middle Jurassic) of the Neuquén Basin, Argentina Horacio PARENT1, Alberto C. GARRIDO2, Günter SCHWEIGERT3, Luciano BRAMBILLA4 Key words: ammonites, Callovian, Los Molles Fm., Chacay Melehué, Argentina. Abstract. From the uppermost part of the Los Molles Formation (upper Lower and lower Middle Callovian) in Chacay Melehué (Neu- quén Province, Argentina), a group of hecticoceratine ammonites with a conspicuous morphology not assimilable to any known genus of this subfamily has been recently discovered. These forms are inflated oxycones with a prominent, sharp keel developed from the juvenile phragmocone up to the adult peristome. The new genus Pseudosonninia is established on the basis of these ammonites, with Pseudoson- ninia chacaymelehuensis n. gen. n. sp. as its type species. The new genus seems to be endemic to the Neuquén Basin and is recorded here from the upper Lower and lower Middle Callovian of Chacay Melehué and Río de Los Patos. INTRODUCTION zons of the Lower Callovian Bodenbenderi and Proximum zones, as well as from the highest levels of the Los Molles The Lower-Middle Callovian oppeliids from the upper Fm., a few meters below the Tábanos Fm., which are situated part of the Los Molles Fm. are poorly known throughout the above the Proximum Zone. Among these ammonites there Neuquén Basin (Fig. 1A). Besides several papers mention- are hecticoceratine morphotypes mostly belonging to Hecti- ing different species (e.g. Keidel, 1910; Groeber, 1918, coceras Bonarelli, 1893, but others correspond to an unde- Groeber et al., 1953; Stipanicic, 1965; Westermann, 1967; scribed genus.
    [Show full text]
  • Author's Personal Copy
    Author's personal copy Geobios 47 (2014) 45–55 Available online at ScienceDirect www.sciencedirect.com Original article § Ammonite aptychi: Functions and role in propulsion a, b c,d Horacio Parent *, Gerd E.G. Westermann , John A. Chamberlain Jr. a Laboratorio de Paleontologı´a, IFG-FCEIA, Universidad Nacional de Rosario, Pellegrini 250, 2000 Rosario, Argentina b 144, Secord Lane, Burlington, ON L7L 2H7, Canada c Department of Earth and Environmental Sciences, Brooklyn College of CUNY, Brooklyn, NY 11210, USA d Doctoral Programs in Biology and Earth and Environmental Sciences, CUNY Graduate Center, New York, NY 10016, USA A R T I C L E I N F O A B S T R A C T Article history: Seven previous proposals of aptychus (sensu stricto) function are reviewed: lower mandible, protection of Received 7 June 2013 gonads of females, protective operculum, ballasting, flushing benthic prey, filtering microfauna and pump Accepted 9 December 2013 for jet propulsion. An eighth is introduced: aptychi functioned to actively stabilize the rocking produced by Available online 23 January 2014 the pulsating jet during forward foraging and backward swimming. Experiments with in-air models suggest that planispiral ammonites could lower their aperture by the forward shift of a mobile cephalic Keywords: complex. In the experiments, the ventral part of the peristome is lowered from the lateral resting (neutral) Ammonoidea position by the added ‘‘ballast’’ of a relatively thin Laevaptychus to an angle < 258 from horizontal with Functional morphology adequate stability to withstand the counter-force produced by the jet of the recurved hyponome. However, Aptychus Protection of the shell forms tested, only brevidomes with thick aptychi, e.g., the Upper Jurassic Aspidoceratidae with Feeding Laevaptychus and average whorl expansion rates, were stable enough to swim forward by jet propulsion at Locomotion about Nautilus speed ( 25 cm/s).
    [Show full text]
  • Abbreviation Kiel S. 2005, New and Little Known Gastropods from the Albian of the Mahajanga Basin, Northwestern Madagaskar
    1 Reference (Explanations see mollusca-database.eu) Abbreviation Kiel S. 2005, New and little known gastropods from the Albian of the Mahajanga Basin, Northwestern Madagaskar. AF01 http://www.geowiss.uni-hamburg.de/i-geolo/Palaeontologie/ForschungImadagaskar.htm (11.03.2007, abstract) Bandel K. 2003, Cretaceous volutid Neogastropoda from the Western Desert of Egypt and their place within the noegastropoda AF02 (Mollusca). Mitt. Geol.-Paläont. Inst. Univ. Hamburg, Heft 87, p 73-98, 49 figs., Hamburg (abstract). www.geowiss.uni-hamburg.de/i-geolo/Palaeontologie/Forschung/publications.htm (29.10.2007) Kiel S. & Bandel K. 2003, New taxonomic data for the gastropod fauna of the Uzamba Formation (Santonian-Campanian, South AF03 Africa) based on newly collected material. Cretaceous research 24, p. 449-475, 10 figs., Elsevier (abstract). www.geowiss.uni-hamburg.de/i-geolo/Palaeontologie/Forschung/publications.htm (29.10.2007) Emberton K.C. 2002, Owengriffithsius , a new genus of cyclophorid land snails endemic to northern Madagascar. The Veliger 45 (3) : AF04 203-217. http://www.theveliger.org/index.html Emberton K.C. 2002, Ankoravaratra , a new genus of landsnails endemic to northern Madagascar (Cyclophoroidea: Maizaniidae?). AF05 The Veliger 45 (4) : 278-289. http://www.theveliger.org/volume45(4).html Blaison & Bourquin 1966, Révision des "Collotia sensu lato": un nouveau sous-genre "Tintanticeras". Ann. sci. univ. Besancon, 3ème AF06 série, geologie. fasc.2 :69-77 (Abstract). www.fossile.org/pages-web/bibliographie_consacree_au_ammon.htp (20.7.2005) Bensalah M., Adaci M., Mahboubi M. & Kazi-Tani O., 2005, Les sediments continentaux d'age tertiaire dans les Hautes Plaines AF07 Oranaises et le Tell Tlemcenien (Algerie occidentale).
    [Show full text]
  • La Sous-Famille Des Taramelliceratinae
    Carnets de Géologie / Notebooks on Geology – Mémoire 2009/02 (CG2009_M02) La Sous-Famille des Taramelliceratinae (Ammonitina, Haploceratoidea, Oppeliidae) de l'Oxfordien moyen et supérieur (Zone à Plicatilis, Sous-Zone à Vertebrale - Zone à Bimammatum, Sous-Zone à Berrense) du Nord de la Vienne, France (Province subméditerranéenne) 1 Philippe QUEREILHAC Résumé : Dans la région étudiée du Nord du Poitou, la Sous-Famille des Taramelliceratinae est présente dans tous les niveaux stratigraphiques, hormis la Sous-Zone à Schilli (très peu représentée) et la Sous-Zone à Stenocycloides dont la faune est constituée uniquement de Perisphinctidae et de Trimarginites sp. Bien que certaines d'espèces soient connues et citées en littérature, elles sont souvent mal interprétées : Taramelliceras (Taramelliceras) dentostriatum (QUENSTEDT), T. (T.) callice- rum (OPPEL), T. (Proscaphites) anar (OPPEL). La localisation stratigraphique des différentes espèces a été faite par l'association d'autres faunes de même récoltes, et par la présence (ou l'absence) de marqueurs stratigraphiques précis reconnus: par exemple, Neomorphoceras chapuisi (OPPEL) = Zone à Transversarium, Sous-Zone à Luciaeformis ; Taramelliceras (? Taramelliceras) colleti (LEE) = Zone à Transversarium, Sous-Zone à Rotoides ; "Epipeltoceras semimammatum" (QUENSTEDT) = Zone à Bimammatum, Sous-Zone à "Berrense", horizon à Semimammatum ; la disparition de Neoprionoceras lautlingensis (ROLLIER) présent dans la Sous-Zone à Parandieri, mais absent dans celle à Luciaeformis. D'autres qui ont été incorrectement positionnées stratigraphiquement: T. (T.) dento- striatum (QUENSTEDT), T. (T.) callicerum (OPPEL), T. (T.) externnodosum DORN, ont été restaurées à leur emplacement exact, déterminé à partir des collectes de l'auteur et de celles d'autres collectionneurs qui avaient pris note de leurs relation stratigraphiques avec d'autres espèces.
    [Show full text]
  • From Mount Crussol (Ardèche, France): Ontogeny, Variability and Dimorphism of the Genera Taramelliceras and Streblites (Ammonoidea)
    Revue de Paléobiologie, Genève (décembre 2011) 30 (2): 619-684 ISSN 0253-6730 The Oppeliidae of the Acanthicum Zone (Upper Kimmeridgian) from Mount Crussol (Ardèche, France): ontogeny, variability and dimorphism of the genera Taramelliceras and Streblites (Ammonoidea) Cyril BAUDOUIN1*, Patrick BOSELLI2* & Didier BERT3* Abstract The Kimmeridgian outcrops of the Mount Crussol (in Ardèche), already long known for their abundant ammonites, contain many Oppeliidae. The study of the Acanthicum Zone (Upper Kimmeridgian) enables us to conclude that the microconchs of Taramelliceras compsum (OPPEL) and Streblites weinlandi (OPPEL) correspond to forms previously described by the authors as Glochiceras (Lingulaticeras) crenosum QUENSTEDT and Creniceras dentatum (REINECKE). The study of a significant sample from a precise horizon leads to treat both T. compsum (OPPEL) and T. pseudoflexuosum (FAVRE) as two morphological elements from the same paleobiological species. This is the same for S. weinlandi (OPPEL) and S. levipictus (FONTANNES), which are morphologically very close. Finally, studying the genera’s variability highlights mechanisms underlying it (heterochrony of the development and “laws” of covariation). Keywords Ammonoidea; Oppeliidae; Taramelliceras; Streblites; Ochetoceras; Upper Kimmeridgian (Upper Jurassic); Crussol, Ardèche (France). Résumé Les Oppeliidae de la zone à Acanthicum (Kimméridgien supérieur) de la montagne de Crussol (Ardèche, France): ontogenèse, variabilité et dimorphisme des genres Taramelliceras et Streblites (Ammonoidea).-
    [Show full text]
  • Lithostratigraphie, Biostratigraphie Et Faunes D'ammonites Du Complexe
    Revue de Paléobiologie, Genève (juin 2018) 37 (1) : 41-108 ISSN 0253-6730 Lithostratigraphie, biostratigraphie et faunes d’ammonites du complexe corallien d’âge kimméridgien supérieur du Jura méridional et de l’Ile Crémieu (France) Raymond ÉNAY Université C. Bernard-Lyon 1, Laboratoire de Géologie, Terre, Planète, Environnement Bâtiment Geode, rue Marcel Dubois, Campus universitaire de la Doua, F-69622 Villeurbanne cedex, France. E-mail : [email protected] Résumé Deux parties à peu près égales se partagent ce travail et ont pour objet, d’une part les formations qui constituent le « complexe récifal kimméridgien-tithonien », d’autre part leur faune d’ammonites, dont c’est la première étude d’ensemble, replacées ainsi dans leur cadre biostratigraphique et environnemental. Un historique des travaux antérieurs débute la première partie, qui rappelle les étapes de l’acqui- sition des données ainsi que l’évolution des connaissances et des idées jusqu’aux travaux ou synthèses récents. Ensuite sont examinées successivement les Formations des Calcaires d’Orbagnoux (= « Calcaires en plaquettes auct. ») et des Calcaires de Cerin (= « calcaires lithographiques Auct. ») (stratigraphie et lithologie, environnements et conditions de dépôt, épaisseur et âge…). C’est ainsi que sont réinterprétés les sites des « Calcaires plaquetés » de la feuille Saint-Julien-en-Genevois ; Bourgeat (1887) et Tournier (1888) avaient déjà bien identifié les Calcaires d’Orbagnoux du secteur Chèzery-Champfromier-Montanges ; par contre, il ne fait aucun doute que les sites nouveaux du massif du Grand-Crêt-d’Eau appartiennent à la Formation des Calcaires de Cerin. Cette première partie conduit à une vue d’ensemble sur le « complexe récifal kimméridgien-tithonien ».
    [Show full text]
  • Dimorphism and Endemism in Hebetoxyites (Ammonoidea, Lower Bajocian) from the Iberian Range (Spain)
    View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk brought to you by CORE provided by EPrints Complutense Revue de Paléobiologie, Genève (2012) Vol. spéc. 11: 63-76 ISSN 0253-6730 Dimorphism and endemism in Hebetoxyites (Ammonoidea, lower Bajocian) from the Iberian Range (Spain) Sixto Rafael FERNÁNDEZ­LÓPEZ1 Abstract New findings of lower Bajocian, haploceratid ammonites (Cephalopoda, Mollusca) of the genusHebetoxyites from the Albarracín area are described and revised alongside specimens previously collected from the Iberian Range. Three species have been identified: H. hebes BUCKMAN, H. incongruens BUCKMAN and H. mouterdei FERNÁNDEZ-LÓPEZ. Indigenous populations of these Tethyan species in the Iberian carbonate platform system, including macroconchs and microconchs, are interpreted as immigration and colonization of shallow­water marine environments by Submediterranean taxa during a short interval of the early Bajocian. As peramorphic result of palingenetic evolution, a chronocline from strongly ribbed, stout forms of the Ovale Zone (including H. mouterdei), to oxycones with blunt, simple or irregularly branched ribbing of the Laeviuscula Zone (including H. incongruens), through intermediate forms belon- ging to H. hebes, has been recognized. These successive species of Hebetoxyites provide a basis for correlation and subzonal division of the Ovale and Laeviuscula zones in the Iberian Range. Keywords Ammonites, Middle Jurassic, Taphonomy, Systematics, Evolution, Submediterranean Province. Resumen Dimorfismo y endemismo en Hebetoxyites (Ammonoidea, Bajociense inferior) de la Cordillera Ibérica.- Nuevos ammonites haplocerátidos (Cephalopoda, Mollusca) del Bajociense inferior del género Hebetoxyites hallados en el área de Albarracín son descritos junto a ejemplares revisados de colecciones previas de la Cordillera Ibérica. Tres especies han sido identificadas: H.
    [Show full text]
  • Pdf) on July 4, 2021 [Editor: Bruno R.C
    Carnets Geol. 21 (13) E-ISSN 1634-0744 DOI 10.2110/carnets.2021.2113 Kimmeridgian and early Tithonian cephalopods from the Kisújbánya Limestone Formation, Zengővárkony (Mecsek Mountains, southern Hungary), their faunal composition, palaeobiogeographic affinities, and taphonomic character László BUJTOR 1, 2 Richárd ALBRECHT 1, 3 Csaba FARKAS 1, 4 Bertalan MAKÓ 1, 5 Dávid MARÓTI 1, 6 Ákos MIKLÓSY 1, 7 Abstract: A new collection at Zengővárkony (Mecsek Mountains, Hungary) provided a rich and diverse but poorly preserved cephalopod-dominated fossil assemblage representing the Kimmeridgian and the lower Tithonian. The material came from mixed scree, soil, and amongst roots affected by weathering processes having been exposed to the elements for a long time. The nautiloid Pseudaganides stram- bergensis is the first record from the Mecsek Mountains. Due to the weathering, the ammonite fauna consists of mainly fragmentary and dissolved individuals that comprises 528 specimens belonging to 34 species and 30 genera out of which 20 species and 15 genera are reported for the first time from the Mecsek Mountains. The fauna includes specimens of known taxa. No new taxa are introduced. Based on the comparison with other faunas, this assemblage most closely resembles the fauna of the Venetian Alps (Italy). Additional faunal elements include aptychi ( Laevaptychus latus , Lamellaptychus murocostatus) , belemnites ( Hibolithes semisulcatus ), and an indetermined brachiopod. The first record of Spiraserpula spirolinites , an encrusting fossil polychaete preserved on the internal mould of a Tara- melliceras shell fragment indicates favourable bottom conditions for the epifauna. The presence of Aspidoceras caletanum , Gravesia aff. gigas , and Pseudowaagenia inerme indicates faunal connections with the Submediterranean Province of the Tethys, which is in line with the tectonic and palaeogeogra- phical position of the Mecsek Zone during the Late Jurassic.
    [Show full text]