Download PDF ( Final Version , 5Mb )
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Nautiloïden en ammonieten uit Maas- en Rijngrind in Limburg en zuidelijk Gelderland Philip+J. Hoedemaeker John+W.M. Jagt in Algemeen zandgroeve Leccius de Ridderop de Grebbeberg (Rhenen, Gelderland), en heeft als grootste diameter74 mm; de navel de meet 23 mm en windingshoogte en -breedte zijn 32 en ca. in menige verzameling te vinden zijn nautili- 34 mm. Burger refereert ook aan eerdere gemelde vondsten HOEWELden en ammonieten van paleozoïsche en mesozoïsche van fossielen van Oxfordien-ouderdom in grindpakketten in (Jura-Krijt) ouderdom uit Maas- en Rijngrindpakketten Midden-Nederland, en gaatervan uit dat deze, net als de door in Limburg en Gelderlander altijd bekaaid van afgekomen. Uit- hem gemelde ammoniet, duidelijke Maascomponenten zijn. De soort C. zonderingen op die regel zijn Teloceras soorten, waaraan een lillooetenselijkt echter van Noord-Amerikaanse aantalartikelen tussen 1970en de dag van vandaag is gewijd, (Canadese) origine te zijn en is, voor zover wij hebben kunnen Goniatitida26. Keienboek290 en In Het wordt gewag gemaakt nagaan, nooit uit noordwest Europa gemeld. Een vergelijk 122,226,230 van het voorkomen in Maasgrind van Teloceras als ‘de meest met recente literaturuur doet vermoeden dat het verbreide ammoniet in het Nederlandse zwerfsteenmateriaal; exemplaar uit Rhenen toch nauwer aansluit bij C. cordatum Willems kon uit vele kenmerkend (1960, 1970) Zuid-Limburg 20 exemplaren op- (J. Sowerby, 1813) en zijn verwanten, voor het sommen, maar ook elders langs de Maas (Mill, Mook), zowel vroeg-Oxfordien. als in de Achterhoek zijn fragmenten en gave exemplaren van deze fraaie in Materiaal hier Dogger-ammoniet verkiezelde toestand aange- voorgesteld is in hoofdzaak afkomstig uit de troffen.’ Als herkomst werd collecties het Nederlands genoteerd, ‘bij Mezières aan de van Centrum voor Biodiversiteit in komen dezelfde het Maas Frankrijk precies verkiezelde ammo- (Naturalis, Leiden) en Natuurhistorisch Museum Het nieten nog in hetvaste gesteentevoor.’ Als laatste noemt Van Maastricht. stamt van de Brunssummerheide (NHMM 290 derLijn het voorkomen van verkiezelingen van Baculites, zij Boersema collectie) en elders in zuidelijk Limburg (onder het schaars’. Heel helaas andere de 'T door ‘hoogst apart, maar zonder illustratie collectie', aangelegd wijlen P.W. Bosch en en géén bronvermelding, is de melding van Turrilites doorVan W.M. Felder (destijds Geologisch Bureau Heerlen), alsmede der Lijn van Mill als verkiezeling. Mocht deze laatste vondst van Noord-Limburg, tussen Tegelen en Horst aan de Maas. goed gedetermineerd zijn, dan gaat het hierbij om het enige De nautilideHomoadelphocerassp., uit het Midden-Devoon, zwerfsteenfossiel in Nederland van een heteromorfe ammo- stamt uit Wijchen (de Beerendonc) en maakt onderdeel uit niet uit het Cenomanien. van de H. Rutjens collectie. 30S Westerhoff etal. onderscheidden binnen de Boven Noord- Niet de zevende aantal formaties meegenomen in druk van Het Keienboek is zeegroep een groot gekoppeld aan laat- de 25 melding door Burger van een typische Oxfordien (Laat- miocene tot holocene rivierenstelsels. Deze indeling wordt hier Jura) ammoniet die hij Cardioceras lillooetense Reeside, aangehouden en bij elk van de herkende cephalo- 1919 noemde. Deze is afkomstig uit een kalksteen, gevonden podensoorten vermeld. 188 Possible Cephalopodenvan Nederland - Afkortingen NCB-RGM, Nederlands Centrum voor verschijning. Niet alleen is het volledig verkiezeld en iets Biodiversiteit Natuurhistorisch het heeft ook (Naturalis), Leiden; NHMM, verdrukt, maar een merkwaardige, afgerond Museum Maastricht. vierkantige windingsdoorsnede. De grootste diameter meet 57.3 mm, de grootste breedte (gemeten aan de laatste kamer) 31.5 mm; de ventrale zijde op een halve winding van de laatste kamer is 18.2 mm breed; de navel meet 10.4 mm Herkende soorten diameter in en die van de sifo, dicht bij het dorsum gelegen, is umbilicale 3.5 mm. De wand is steil en gaat abrupt afgerond over in de umbilicale rand, die ook een beetje hoekig is, en overgaat in afgeplatte tot licht convexe flanken. De Nautiloidea - Devonische soorten ventrolaterale schouders zijn breed afgerond en gaan over in een afgeplatte tot licht concave ventrale zijde. Vanwege Nautiloidea Agassiz, 1847 de verkiezeling is het onmogelijk enig spoor van suturen te Tainoceratoidea Hyatt, 1883 ontwaren; sculptuur is evenmin aanwezig. De opvallende Rutoceratidae Hyatt, 1884 vorm en afgerond vierkantige windingsdoorsnede doen vermoeden dat dit Homoadelphoceras Foerste, 1926 exemplaar kan worden ondergebracht in Pseudocenoceras. Van dit is aantal soorten Homoadelphoceras sp. genus een beschreven uit het (plaat 43, fig. H-I) Midden-Krijt (Albien-Cenomanien) (tekstfig. 91). De opvallende grijsbruine verkiezeling wijst erop dat het geen lokale component kan zijn, zodat we er GENUS heeft de kromme hoorn vorm van een waar- van mogen uitgaan dat het stuk uit de randen van het Bekken van de punt sterk is. de groei verbreedt DIT gebogen Tijdens van Parijs stamt, ergens in de bovenloop van de Maas. en verhoogt de schelp zich snel. De doorsnede is zes- de heefttwee hoekig; schelp rijen knobbels, op iedere laterale hoek één. De ventrale zijde is de externe kant en daar ligt Ammonoidea - Jurassische soorten ook de sifo. Het is een Midden-Devonisch (397.5-385.3 Ma) genus, dat wel als Rijncomponent gezien kan worden, ook al vanwege de vindplaats bij Wijchen (de Beerendonc, provincie Psiloceratoidea Hyatt, 1867 Gelderland), waar grindpakketten van deFormatie van Waalre ArietitidaeHyatt, 1875 308 voorkomen 1867 . Coroniceras Hyatt, Coroniceras (Arietites) Waagen, 1869 Nautiloidea - Krijt soorten Coroniceras (Arietites) bisulcatus (Bruguière, 1789) (plaat 43, fig. A-B) Nautilidae de Blainville, 1825 FRAGMENT uit de Geul bij Houthem-St. Gerlach (Zuid- Limburg) is van een zeer groot wordende schelp. De CLASSIFICATIE van nautiloïden, die met name stoelt EEN windingsdoorsnede is vierkant en even hoog als breed, kenmerken de op morfologische van schaal, blijft een DE met parallelle flanken en een breed aangezette ventrale zij- 288 moeizaam iets. Tintant en Kabamba toonden aan de. De stevige ribben zijn iets rursiradiaal en staan enigszins dat vele van dit soort kenmerken verband houden met de concaaf naar voren. Er kunnen precies vier ribben op een leefwijze van de dieren. Op die manier kunnen vergelijkbare afstand gelijk aan de windingshoogte. De ventrale zijde is patronen optreden in groepen die qua verwantschap niets met tricarinaat-bisulcaat.De driekielen zijn gescheiden doortwee elkaar uit te staan hebben. Met name versiering, de vorm van duidelijke groeven. Op de schouders zijn de ribben het hoogst sutuurlijn en de plaats van sifo zijn gekoppeld aan waterdiepte en buigen op de ventralezijde naar voren om dood te lopen en -energie. Daar waar het gaat om erratisch materiaalwordt op de buitenkielen. Deze soort lijkt sterk op C. (A.) bucklandi de kwestie nog lastiger, en als het dan ook nog verkiezeld is (J. Sowerby, 1817), maar heeft een groot aantal ribben die en geensuturen vertoont, is het begrijpelijk dat we met vele schuin achterover hangen. De sutuurlijn is goed zichtbaar. vragen blijven zitten. Dit wordt zeer goed geïllustreerd door Op de ventrale zijde is de diepe ventrale lob zichtbaar met onderstaand voorbeeld. een mediaanzadel, in het midden bedekt door de kiel. Op de laterale zijde de laterale en umbilicale lobben zien PseudocenocerasSpath, 1927 zijn te en aan de onderzijde van de flank nog net een tweede umbilicale Pseudocenoceras sp. lob. Het zadel tussen de laterale en umbilicalelobben is het (plaat 43, fig. C-F) hoogst en breedst; de andere zadels zijn kleiner. Dit exemplaar, uit grindpakketten opgebaggerd bij Tienray is in meerdere vreemde (Noord-ümburg), opzichten een Dit exemplaar is ongetwijfeld een Maascomponent(Formatie 189 Fossiele Cephalopodenvan Nederland 308 van Beegden) en zal zijn herkomstgebied in noordoost De windingsdoorsnede is eivormig met de spitse kant naar Frankrijk hebben liggen20. Coroniceras (Arietites) bisulcatus boven. is kenmerkend voor het vroeg Vroeg-Jura (Sinemurien); 20 Bosch toondeaan dat afzettingen van deze ouderdom in het Dit is ongetwijfeld een Maascomponent (Formatie van ouderdom. stroomgebied van de Maas ruimschoots voorkomen, in een Beegden) van laat Vroeg-Jura (Toarcien) Wat voor brede waaier van Charleville, via Luxembourg, in zuidelijke Coroniceras (Arietites) bisulcatus hierboven werd opgemerkt, richting naar Metz, Nancy en Chaumont. geldt eveneens voor deze soort. Haploceratoidea von Zittel, 1884 Stephanoceratoidea Neumayr, 1875 Oppeliidae Bonarelli, 1894 StephanoceratidaeNeumayr, 1875 Hecticoceratinae Spath, 1925 Stephanoceratinae Neumayr, 1875 Teloceras Mascke, 1907 Hecticoceras Bonarelli, 1893 Hecticoceras (Lunuloceras) Bonarelli, 1894 Teloceras spp. (plaat 44, fig. A-I) Hecticoceras (Lunuloceras ) cf. pavlovi de Tsytovitch, 1911 (plaat 44, fig. J-M) 290 Zoals Van der Lijn terecht al opmerkte, zijn soorten van het meest genus Teloceras de algemene zwerfsteenammonieten Schelp plat met vlakke, evenwijdige flanken; de ventrale vaak vuilbruinekleur in Limburg, van witgrijze naar en altijd zijde is fastigaat (spitsboogvormig) met een zwakke kiel en verkiezeld. Teloceras blagdeni (J. Sowerby, 1818) (plaat 44, de windingshoogte is veel groter dan de breedte. De navel fig. F-G) is de typesoort van dit genus. Het fragmocoon van dit is kleiner dan de windingshoogte. Ribben zijn sikkelvormig; genus is coronaat,evoluut, windingsbreedte altijd aanzienlijk primaire ribben staan wijd uit elkaar en zijn sterk prorsiradiaal