Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde Th. Coopman en L. Scharpé bron Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1910 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/coop003gesc02_01/colofon.php © 2009 dbnl IV J.F. WILLEMS' MONUMENT TE GENT Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde VIII JAN-FRANS WILLEMS 1793-1846 Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde 1 Inleiding 1830! De omwenteling had uitgewoed. Wat de Mogendheden den 9n Juni 1815, te Weenen, vereenigd hadden, hoofdzakelijk als waak en weer tegen het woelzieke Frankrijk, ontbonden zij, sommige niet zonder heimelijke vreugde, den 20n December 1830 te Londen. Het Rijk, waar handel en nijverheid eene heerlijke lente beleefden, wiens macht te land en te water voor het gezicht van vriend en vijand reeds opdoemde, behoorde voortaan tot de droomen van het verleden. Al dadelijk rijst de vraag, waarom het Vlaamsche ras, als 't ware zijne taal- en stamverwantschap verloochenend, in den geest geen verbond van broederschap gesloten had met het Noorden, tot dooving van den wrok die alhier, van in den beginne en bijna overal, tegen de Nederlandsche Regeering gekoesterd en gekweekt was geworden? Waarom, na 1830, dat ras - bevreemdend feit, voorwaar! - den nieuwen toestand van zaken, zooniet met geestdrift onthaalde, dan toch gansch niet vijandig gezind was? De Geschiedenis lost die vraag op en verklaart de bijna willelooze onderwerping van de Vlamingen aan het onvermijdelijke. Onder het Oostenrijksch beheer ingedommeld, door de Brabantsche omwenteling half ontwaakt en door de Fransche overheersching uitgeschud en uitgeput, waren zij onverschillig, moedeloos en diep onwetend geworden: hun gezichteinder strekte niet wijder dan de grenzen van den akker waarop zij zwoegden en wroetten voor het dagelijksch brood. Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde 2 Zij die verminkt uit de Fransche legers terug waren gekomen, hadden heel wat anders te doen dan liefde tot het vaderland, zucht naar licht in de harten der jongeren te ontwikkelen: zij leefden alleen van genadebrood en, nog dronken van het krijgsgeweld, vergoodden zij hem, die hen in 't vuur had gestuurd tot hun verderf. Jongelingsfierheid, mannenmoed, zij lagen versmoord in het bloed op de slagvelden van Europa. Hoe zouden zij eigenwaarde gevoelen, die hulpelooze grijsaards, die weerlooze vrouwen, die onschuldige kinderen? Zóo was het gesteld met de overgroote meerderheid van het Vlaamsche volk in 1814; zoodat het begrijpelijk wordt waarom de pogingen van Willem-Frederik van Oranje ten gunste van het openbaar onderwijs, het oprichten van lagere scholen, de benoemingen en examens der onderwijzers, het invoeren van verbeterde leerwijzen, de regeling van het bestuur der gemeenten en eene menigte andere noodzakelijke maatregelen, welke ook na 1830 zouden in voege blijven, werden afgekeurd. De Koning meende het goed. Zijne regeering was met uitmuntende inzichten bezield; maar eene ongunstige opvatting van den aard des volks dreef haar tot onstaatkundige handelingen: tot snel en schokkend doorgrijpen waar langzaam en geleidelijk inwerken paste; tot stijf en sterk volhouden of tot dralen en wankelen, als ze bij tijd en wijle verstandig had moeten toegeven aan gewettigde wenschen. Zij was, overigens, te kort van duur om het algemeen vertrouwen te verwerven en doorslaande, verzoenende uitslagen te bekomen; zoodat zij, ten slotte, in de Vlaamsche gewesten wel achting kon afdwingen, maar geene liefde winnen. Zelfs de wijze, waarop het nieuwe Rijk in het leven was geroepen, werd het edele hoofd van den Staat als eene grief toegedicht: de indruk was, dat de Mogendheden Holland's vorst eene uitbreiding van grondgebied hadden willen vergunnen, niet twee volken, als het ware elkander aanvullend, gelijkerwijze tot een historisch geheel verheffen. En de krenkende bejegening, welke de burgers vanwege 's Konings ambtenaren niet zelden te verduren hadden, was geenszins van aard om dien indruk uit te wisschen en andere wonden te balsemen. Men beschuldigde de Regeering van partijdige benoemingen, terwijl de aanstelling van Noord-Nederlanders enkel toe te schrijven was aan de onkunde van vele Zuidnederlandsche Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde 3 aanzoekers, die een erbarmelijk onderwijs genoten hadden. Weldra ontbrandden ook de onzalige godsdiensttwisten, die de gemoederen van lieverlede verbitterden. In de toongevende kringen stond het Fransch in blakende gunst: geen wonder, derhalve, dat de hoogere standen, van oudsher met die taal vertrouwd, de achtereenvolgende taalverordeningen beschouwden als zoovele aanslagen op hunne voorrechten. Het eigenlijke volk, onvolkomen voorbereid, onmondig, na eeuwen verslaving gansch natuurlijk zonder warm gevoel van eigenwaarde, meer bekommerd over de drukkende schuld en de gehate belasting, besefte niet eens dat die verordeningen, naar geest en letter tot zijne beste nationale overleveringen behoorden, en hoezeer ze, bijgevolg, zijne zedelijke en stoffelijke opstanding zouden bevorderen. Voeg daarbij dat de grondslagen, waarop het koninkrijk der Nederlanden was gevestigd, weinig duurzaamheid beloofden, daar zij wellicht niet meer beantwoordden aan den eisch van den tijd; als 't ware eene terugwerking waren tegen de nieuwere begrippen, die de storm der omwenteling op het einde der pas ontslapen XVIIIe eeuw met overweldigende kracht had verspreid. Hoe die denkbeelden hier spoedig wortel hadden geschoten in de geesten, zou de vrijzinnige grondwet van het Belgisch koninkrijk weldra bewijzen. Aan al die redenen zal het wel te wijten zijn, dat het Vlaamsche volk onverschillig toekeek hoe het Nederlandsch gezag werd ondermijnd in het Walenland, en het sloopingswerk, met de medewerking van Fransche penneknechten, zijnen gang ging te Brussel. De Vlaamsche geestelijkheid, aanvankelijk de pogingen van de Regeering tot het wederinvoeren van de Nederlandsche taal steunend, had weldra eene andere houding aangenomen. Ten gevolge van het sluiten der vrije colleges, ontstond in haar midden een tegenstand ‘tegen het zoogenaemd Hollandsch, dat men volstrekt grondelyk van het Vlaemsch wilde onderscheiden hebben. Deze omkeering van gevoelen by degenen, die gedeeltelyk het onderwys in handen hadden, stelde een grooten hinderpael aen de studie der volkstael. Zoo zag het Vlaemsch, verlaten van de rechtsgeleerden, die sedert het vierde eener eeuw aen het Fransch beheer gewend waren, bespot door uit hun land gevluchte vreemdelingen, degenen tegen zich keeren, welke tot nog toe zyn kloeksten steun hadden uitgemaekt, en, door eene ongehoorde Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde 4 dubbelzinnigheid gelukte men er in, het volk tegen zyn dierbaerst eigendom op te hitsen.’(1) Maar zoo in Vlaanderen en Brabant het nationaliteitsgevoel, eeuwen lang verdrukt en verdoofd onder vreemde overheersching, niet tot ontwaking kwam; zoo de liefde tot de eigen taal, sedert zoolang geen voertuig meer van hoogere denkbeelden en geene uiting van geleidelijke ontwikkeling en degelijken vooruitgang, niet ontvlamde in 's volks gemoed, dan hadden daaraan, en wel in ruime mate, de ongenoegzame maatregelen der Nederlandsche Regeering schuld. Wat baat het, immers, door wet en decreet het gebruik eener taal in te voeren en op te leggen, indien aan het grondig onderwijs dier taal niet de noodige zorg gewijd, tot hare beoefening niet bemoedigend aangespoord, tot hare verspreiding niet wijselijk gewerkt wordt? En daarin schoot voorzeker het Nederlandsch bestuur te kort, minder bekend als het was met den toenmaligen toestand hier te lande. ‘Het Staetsbestuer’ - zegt Snellaert(2), gewis geen tegenstander der Nederlandsche Regeering - ‘voegde wel is waer aen het onderwys bekwame leeraren toe, die ons in de sedert twee eeuwen te loor gegane kennis der tale inwydden; maer wat men hem tot misslag mag aenrekenen, is zich uitsluitend bepaeld te hebben by hetgeen zyn eerste plicht mag genoemd worden. Men wist niet de studenten by de hoogescholen zucht in te boezemen voor eene loopbaen, waerin de beoefening der Nederlandsche letterkunde hoofdzaek zyn zou; het tooneel wist men geene doelmatige aenmoediging te geven, wat anders niet moeilyk zyn kon met de talryke rederykkamers in Vlaenderen en Brabant bestaende, en de Hollandsche tooneelgezelschappen, wier voornaemste leden, onder welke de tooneelkunstenaresse Wattier boven allen uitmuntte, de bewondering van Napoleon en Talma verwekt hadden. Het eenige wat men te dien opzichte meende te moeten verrichten, was van tyd tot tyd het uitmuntend gezelschap van Majofski eenige uitstapjes te laten doen naer Brussel, Antwerpen en Gent, en vleiende bewoordingen over te hebben voor de maetschappyen van rhetorica. Er richtten zich wel genootschappen (1) F.-A. Snellaert: Schets eener geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, blz. 211. (2) Ibid., blz. 212-213. Th. Coopman en L. Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde 5 op van Nederlandsche tael- en letterkunde, in de residentieplaets en in de beide hoofdsteden van Vlaenderen; maer deze genootschappen, in 't geheel niet ingericht volgens den eigen Zuidnederlandschen aerd, waren veeleer renperken, voor kuiperyen en 't jagen Eerste bladzijde van ‘Het leven van Alexander’ uitgeschreven door J.-F. WILLEMS. naer plaetsen geopend, dan der nationale zake bevorderlyk. Ook gingen zy in den staetsstorm van 1830 onder, nauwelyks eenige wrakken nalatende. Een anderen groven misslag beging men met aen de Vlamingen