Het gebruik van natuurspeelterreinen in

Antonio Roade Tato Frits van den Berg

10 april 2014

Verslag “Het gebruik van natuurspeelterreinen in Amsterdam” Dit onderzoek maakt deel uit van het kortlopend project Academische Werkplaats Milieu & Gezondheid (AW-MMK) “Ontwikkeling instrument voor beoordeling gebruikswaarde gemeentelijke groene/speelplekken” (www.academischewerkplaatsmmk.nl/instrumentenor)

Rapport van GGD Amsterdam Cluster Leefomgeving, Afdeling Milieu & Gezondheid Postbus 2200, 1000CE Amsterdam

Antonio Roade Tato (Universiteit Wageningen) F. van den Berg (GGD Amsterdam)

10 april 2014

VOORWOORD

Dit rapport is gebaseerd op de resultaten van de stage die Antonio Roade Tato, als onderdeel van zijn mastersopleiding Urban Environmental Management bij de Universiteit Wageningen heeft uitgevoerd. De bedoeling van de stage was om inzicht te krijgen in het gebruik van natuurspeelterreinen en de bijdrage van ‘natuurlijkheid’ aan dat gebruik. De stage vond in de periode april-augustus 2013 en vormde onderdeel van het landelijke project “Ontwikkeling instrument voor beoordeling gebruikswaarde gemeentelijke groene/speelplekken”) dat zich richtte op de gebruikswaarde en het gebruik van openbare groene plekken en speelplekken in Rotterdam, Zwolle, Amsterdam en Eindhoven. Antonio heeft een Engelstalig stageverslag opgemaakt van zijn onderzoek: The study of the use of natural playgrounds in the city of Amsterdam. Nature as playing element for children (augustus 2013). Het voorliggende rapport is min of meer een vertaling daarvan. De literatuurstudie uit het stageverslag is, met de literatuurlijst, in bijlage A opgenomen. De resultaten en conclusies zijn deels anders gepresenteerd, maar geven geen wezenlijk ander beeld. Deze versie is in de eerste plaats bedoeld voor geïnteresseerde professionals, al of niet in Amsterdam.

blz. 1

INHOUD

1. HET BELANG VAN GROENE SPEELRUIMTE IN DE STAD ...... 3 2. OPZET ONDERZOEK ...... 4 2.1 Doel van het onderzoek ...... 4 2.2 Speelterreinen ...... 4 2.3 Uitvoering ...... 4 3. ONDERZOEKSMETHODE ...... 5 3.1 Vragenlijsten ...... 5 3.2 Typering speelplekken ...... 6 4. BESCHRIJVING SPEELPLEKKEN ...... 8 4.1 Amsterdam - Oost: natuurlijke speeltuinen ...... 9 4.2 Amsterdam West ...... 12 4.3 Amsterdam Nieuw West ...... 13 4.4 Natuurlijkheid en grootte speelterreinen ...... 14 5. RESULTATEN ...... 15 5.1 Resultaten waarnemingen ...... 15 5.2 Resultaten vragenlijsten ...... 17 5.3 Bezoekersaantallen door het jaar heen ...... 22 6 DISCUSSIE ...... 26 6.1 Waarnemingen ...... 26 6.2 Bezoekersregistraties ...... 27 6.3 Interviews ...... 28 6.4 Beperkingen van het onderzoek ...... 28 7 CONCLUSIE ...... 30 BIJLAGE A. Literatuuronderzoek ...... 31 A1. Factoren van invloed op het gebruik van groene plekken ...... 31 A.2 Instrumenten voor beoordeling van kwaliteit en gebruik ...... 32 A3 Literatuur ...... 33 BIJLAGE B. Vragenlijst interviews ...... 37 BIJLAGE C. Waarneemformulier ...... 38

blz. 2

1. HET BELANG VAN GROENE SPEELRUIMTE IN DE STAD

Groene gebieden voor recreatie in de stad zijn van belang voor de gezondheid van de stadsbewoners (de Vries et al., 2003; Maas et al., 2009; Maas et al., 2006).1 Een van de belangrijke effecten van ‘buiten zijn’ is de toename in fysieke activiteit welke in de loop der tijd is gedaald (Rehrer et al., 2011). De vermindering in fysieke activiteit bij kinderen heeft al gevolgen voor hun huidige (Wilson and Sato, 2013) en toekomstige gezondheid (Fontaine et al., 2003). Fysiek actief zijn bevordert de beheersing van de motoriek bij kinderen (Fjørtoft, 2001; Strong et al., 2005) en buiten spelen helpt bij de ontwikkeling van sociale en psychologische vaardigheden (Arbogast et al., 2009). Er zijn verschillende soorten publieke ruimten in de stad om te recreëren, maar groene gebieden lijken de voorkeur te hebben van volwassenen en kinderen (Hino et al., 2010). Recreëren in de natuur zou extra voordelen hebben (von Benzon, 2011) zowel op psychologisch (Wells and Evans, 2003) als cultureel gebied (Nordström, 2010). De verwachting is dat kinderen die in groene gebieden spelen ook in de toekomst zich meer bewust zijn van natuur. Het extra belang van natuur was een belangrijke reden om ook in Amsterdam natuurspeelterreinen aan te leggen. Er is echter geen systematische evaluatie van het gebruik van deze natuurspeelterreinen. Dit onderzoek is een eerste poging in die richting. Amsterdam heeft bijna 800.000 inwoners, waarvan ruim 160.000 onder de 20 jaar en ongeveer 90.000 onder de 12 jaar oud zijn (Bureau Onderzoek en Statistiek, 2012). Net als in het algemeen in Europa is het aantal kinderen gedurende de 20 ste eeuw verminderd met tegelijk een toename in het aantal auto’s: de openbare ruimte is meer een ruimte voor volwassenen en minder voor kinderen geworden. Beide trends hebben geleid tot een verlies aan openbare ruimte voor kinderen (Karsten, 2005). De openbare ruimte is van belang voor het behouden en uitbreiden van sociale netwerken bij burgers en vooral kinderen (Karsten, 2003a, b, 2011). In Amsterdam en veel andere steden is in de afgelopen decennia het aantal kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond een groter deel gaan uitmaken van het totale aantal kinderen. Tezamen met het bovengenoemde verlies aan ‘ontmoetingsruimte’ heeft dit geleid tot een toenemende erosie van het sociale kapitaal (Karsten, 2011). Het verbeteren van openbare ruimten waar kinderen graag spelen is dan ook in sociale zin belangrijk. Daarnaast is gebleken dat kinderen in achterstandswijken een grotere kans hebben op overgewicht hetgeen (mede) verband houdt met een gebrek aan fysieke activiteit (de Vries et al, 2005). .

1 Voor literatuurverwijzingen zie bijlage A3

blz. 3

2. OPZET ONDERZOEK

2.1 Doel van het onderzoek Op een natuurspeelterrein kunnen kinderen spelen of bezig zijn met natuurlijke elementen zoals zand, water, planten en dieren. De vraag is in hoeverre speelterreinen, en met name natuurspeelterreinen, bijdragen aan de activiteit van kinderen. Bevorderen natuur- speelterreinen het buiten spelen? Op het moment weten we weinig over de mate en manier waarop natuurspeelterreinen gebruikt worden. We zouden graag het volgende willen weten: 1. Wordt het gebruik van speelterreinen bevorderd door de aanwezigheid van natuur? 2. Wordt het buiten spelen bevorderd door natuurlijke elementen om mee te spelen? Daarnaast zullen we aandacht besteden aan de volgende vragen: 3. Welke factoren beïnvloeden het gebruik van natuurlijke gebieden? 4. Hoe ver willen mensen onderweg zijn naar een groen gebied? (het ‘calling effect’)

2.2 Speelterreinen Amsterdam kent een aantal natuurspeelterreinen van verschillende vorm, grootte, ontwerp en voor verschillende leeftijdsgroepen, maar er is geen overzicht van alle terreinen. Door eigen kennis en zoeken op het internet hebben we een lijst van veertien terreinen kunnen opstellen. Navraag bij enkele stadsdelen leverde niet meer informatie op. Van de veertien terreinen zijn acht terreinen geselecteerd in de stadsdelen Oost, Nieuw West en West welke tezamen een ruime variatie vertegenwoordigen in natuurlijke speelelementen en natuurlijk- heid. Bij alle speelterreinen werd het spelen geobserveerd en werden ouders kort geïnter- viewd over het speeltuinbezoek, hun opvatting over natuurlijkheid en de afstand tot huis. Later zijn twee niet-natuurlijke speelterreinen toegevoegd om de verscheidenheid richting niet-natuurlijk verder te vergroten. Deze speelterreinen, aan het Steve Bikoplein en de Joubertstraat, hebben, net als de meeste speeltuinen in Amsterdam die vooral in de tweede helft van de 20 ste eeuw zijn aangelegd (Verstrate and Karsten, 2011), geen natuurlijke elementen. Hier werden overigens alleen ouders ondervraagd en zijn geen kinderen geobserveerd.

2.3 Uitvoering Het onderzoek bestond uit een literatuuronderzoek en een veldstudie. Het literatuur- onderzoek was naar determinanten van groen en van buitenspelen. Dit werd gebruikt om te bepalen welke karakteristieken van speelterreinen van belang waren in zowel de beoordeling van speelterreinen als in de interviews met ouders. De uitkomsten hiervan zijn beschreven in bijlage A. Het veldwerk bestond uit een inspectie van de speelterreinen, waarnemingen van het aantal kinderen per speelterrein en hun activiteiten en interviews met aanwezige ouders. Het veldwerk is en is voor het grootste deel uitgevoerd door Antonio Roade Tato tezamen met Dusanka Noot (GGD Amsterdam, afdeling Milieu & Gezondheid) en het geheel werd begeleid door Frits van den Berg.

blz. 4

3. ONDERZOEKSMETHODE

Volgens Kumar (1999) is observatie een “doelgerichte, systematische en selectieve manier van kijken en luisteren naar een interactie of gebeurtenis terwijl die plaats vindt”. In dit onderzoek is niet-participatief onderzoek toegepast. Hierbij is de waarnemer niet betrokken bij de activiteiten, maar passief. Voor het waarnemen van het aantal kinderen en hun activiteiten werd de methode IGOR gebruikt welke overeenkomsten heeft met de methode System for Observing Play and Leisure Activity in Youth (SOPLAY). Van SOPLAY werden de beschikbare video’s bekeken als training voor de praktijk. De speelterreinen werden in kleinere (sub)gebieden onderverdeeld, enerzijds om de waarneming te vereenvoudigen, anderzijds om te weten waar kinderen spelen. Het doel van de observaties was om systematisch kinderen in elk functioneel gebied te tellen en hun activiteiten te classificeren. De waargenomen personen zijn in drie leeftijdscategorieën ingedeeld: peuters (t/m 2 jaar), kinderen (3-12 jaar) en tieners (vanaf 13 jaar). Na het tellen werden de activiteiten genoteerd. Deze werden als volgt ingedeeld: • voetbal: elke activiteit waarbij een voetbal het belangrijkste object is. • fietsen: elke activiteit waarbij een fiets het belangrijkste object is. • spel: alle speelactiviteiten waarbij geen specifiek speelelement is betrokken. • spel met/in natuur: idem, waarbij kinderen wel in direct contact met natuur zijn (zoals in een boom klimmen, spelen met zand of water) • spel met speeltoestel: elke activiteit op/met een speeltoestel. • spel met natuurlijke speelelementen: idem, waarbij speeltoestel natuurlijk karakter heeft (zoals houtblokken). • niet-actief: geen waarneembare activiteit.

3.1 Vragenlijsten Om na te gaan hoe ouders dachten over een speelplek zijn er korte, gestructureerde interviews gehouden. Deze bestonden uit twee delen. Eerst werd gevraagd hoe vaak ze de betreffende speelplek bezochten en de reden om naar deze plek te komen, hoe lang ze er bleven en wat de voordelen waren van deze speelplek in vergelijking met ander speelplekken die vaker werden bezocht. In het tweede deel werd de ouders gevraagd het belang aan te geven van verschillende natuurlijke aspecten van een natuurspeelplek. Dit onderdeel is na het eerste gebruik gewijzigd omdat bleek dat ouders de verschillende aspecten (bijvoorbeeld van de kwaliteit van de natuur) niet altijd goed konden onderscheiden. Ook waren sommige elementen dubbelop. In de daarna gebruikte versie (zie bijlage B) werd gevraag het belang aan te geven van vier factoren: • Hoe belangrijk is het dat de speelplek en omgeving groen zijn. • Hoe belangrijk zijn hoogteverschillen in de ondergrond. • Hoe belangrijk is het dat kinderen kunnen spelen met natuur. • Hoe belangrijk is een natuurlijke ondergrond. blz. 5

De ouders konden bij elke factor aangeven of ze deze niet belangrijk vonden, er neutraal tegenover stonden, belangrijk of heel belangrijk vonden.

3.2 Typering speelplekken Een algemeen aanvaarde of officiële definitie van een natuurspeelterrein was ons niet bekend. We hebben de mate van natuurlijkheid als maatstaf gekozen. Op basis van de literatuur en van ervaring stellen we als karakteristieke aspecten van een natuurspeelterrein: • Variatie en aantal bomen en beplanting (van speelplek en omgeving) • Topografie, hoogteverschillen • De mogelijkheid met natuur (planten, water, zand) te spelen • Natuurlijke ondergrond

Een speelplek kan op meerdere manieren meer natuurlijk zijn, bijvoorbeeld door meer vegetatie of door meer natuurlijke speelelementen. In principe zal een speelplek natuurlijker zijn als er meer van de bovengenoemde elementen zijn. Om de analyse te vereenvoudigen en meer intuïtief te maken, wordt de hoeveelheid vegetatie op de speelplek gecombineerd met die rond de speelplek. Dat betekent dat bijvoorbeeld een speelplek in een park natuurlijker is dan diezelfde speelplek in een straat zonder bomen. Met behulp van de omschrijvingen in tabel 1 zijn scores toegekend aan elke speelplek voor elk van de vier aspecten. Het resultaat van de classificatie kan per speelplek worden weergegeven met behulp van een radardiagram (figuur 1) en een totaalscore kan worden berekend als de som van de vier afzonderlijke scores. De vier aspecten komen overeen met de vier aan ouders gepresenteerde factoren.

Tabel 1: definities van scores bij radardiagrammen

Score Spelen met natuur Ondergrond Variatie in hoogte Omgeving

1 Kinderen kunnen met Niet natuurlijk Geen variatie Dicht geen van drie natuurlijke bebouwd elementen spelen, (meestal) water, zand of vegetatie

2 Kinderen kunnen met Sommige delen niet, Greppels, kleine Minder dicht tenminste twee sommige wel hoogteverschillen, bebouwd, elementen spelen natuurlijk (ook paden) klimmogelijkheden; de indruk met tuinen van de plek is vlak maar met enige hoogte verschillen

3 Kinderen kunnen met alle De hele speelplek Het hele gebied is onregelmatig Park of drie elementen of meer heeft een natuurlijke en geeft niet de indruk van een natuurgebied spelen ondergrond vlak gebied

blz. 6

Fig uur 1 : v oorbeeld van radardiagram van een vlakke (topografie = 1) en verharde (ondergrond = 1) speeltuin met speeltoestellen (spelen met natuur = 1), gelegen in een park (omgeving = 3)

topografie 3

Score 2 speelplek 6

1

omgeving ondergrond 0 vegetatie

spelen met natuur

blz. 7

4. BESCHRIJVING SPEELPLEKKEN

Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de speelplekken. Daarbij worden een aantal belangrijke kenmerken beoordeeld die invloed kunnen hebben op het gebruik: reinheid, toegankelijkheid, voorzieningen, aantal functionele gebieden en zichtbare informatie. Figuur 2 geeft de verspreiding van de speelterreinen weer.

Figuur 2: locatie van meer of minder natuurlijke (wit) en niet-natuurlijke (rood) speelterreinen

blz. 8

4.1 Amsterdam - Oost: natuurlijke speeltuinen In Amsterdam-Oost zijn vier natuurspeeltuinen geselecteerd die verschillen in natuurlijkheid. Ook de buurten waar de speeltuinen liggen, verschillen. In de speeltuin aan de Eerste van Swindenstraat bijvoorbeeld komen vooral mensen van kennelijk allochtone achtergrond, terwijl in Frankendael vooral jonge middenklasse autochtone ouders met kinderen komen. Een combinatie van deze vindt men in het Oosterpark en Flevopark, waar men een breed spectrum aan etnische achtergronden tegenkomt.

Figu ur 3: r adardiagram van vier natuurspeelplekken in Amsterdam Oost

Score topografie 2e van Swindenstraat 3 7 Oosterpark 9 Flevopark 2 8 Frankendael 9 1

ondergrond 0 omgeving

spelen met natuur

4.1.1 Flevopark Flevopark ligt in de , in het gelijknamige park. Het oppervlak bedraagt ongeveer 0,27 hectare (Google Earth 2012). Er is een plattegrond bij de ingang waarop de verschillende speelelementen zijn aangegeven. Het park is in het algemeen schoon en alles lijkt goed onderhouden. De plek is ook goed toegankelijk met wel een lage omheining (in niet erg goede staat) zodat peuters niet weg kunnen lopen. Kennelijk hangt de populariteit van de plek samen met een horecavoorziening: er is een klein café waar een aantal producten worden verkocht. De natuurlijkheid komt vooral van de omgeving met een variatie in bomen en struiken. Ook is de ondergrond natuurlijk zonder verharding. Kinderen kunnen met natuur in contact komen door in bomen te klimmen of met zand te spelen. De speelplek is in drie subgebieden verdeeld, waarvan twee gebieden zijn met natuurlijke elementen, namelijk een boom en het zand.

blz. 9

4.1.2 Frankendael Frankendael heeft een oppervlak van 1,5 hectare. Er is veel diversiteit in het gebied en veel mogelijkheden om te spelen waardoor het voor ouders en kinderen aantrekkelijk is. Het park is over het algemeen schoon, maar het onderhoud van sommige speelelementen laat te wensen over. Het park is goed toegankelijk, hoewel sommige gebiedjes verborgen zijn en slecht aangegeven. Frankendael werd in zeven subgebieden verdeeld. Gebied 1 is een zandbak met speelelementen vooral bedoeld de jongste kinderen. Dit is een van de meest populaire plekken van het gebied. Het grote gazon dat gebied 1 omringt is verdeeld in gebieden 2 en 3 vanwege observatiegemak. Beide gebieden bestaan uit grasveld waar ouders kunnen ontspannen en kinderen kunnen spelen. Gebied 4 is –topografisch gesproken- een grillig gebied met hier en daar wat beplanting. Het wordt meest voor scouting gebruikt. Daarnaast ligt gebied 5 met een fontein. Gebied 6 is het meest natuurlijk en is in een verborgen deel van het park, omgeven door struiken en bomen. Kinderen kunnen hier spelen met houtblokken. Er zijn geen bankjes hetgeen opmerkelijk is en gevolgen kan hebben voor het gebruik. Vlakbij gebied 6 is een onbeheerd gebied met verwilderde vegetatie. Dit gebied is niet meegenomen als deel van het speelgebied, maar er werden wel spelende kinderen gezien. Gebied 7 tenslotte ligt rond water; dit werd –op de warmste dagen- veel gebruikt.

4.1.3 2e van Swindenstraat De speeltuin aan de 2e van Swindenstraat 200 ligt op een onbebouwde plek tussen woningen en is de kleinste onderzochte speelplek: 0,03 hectare. Het park is geheel omheind, met één deur als toegang. De speeltuin is in goede staat, met landschapselementen in de vorm van bloemperken en gesnoeide struiken. De ondergrond is gedeeltelijk natuurlijk maar ook erg onregelmatig dankzij een prominent heuveltje.

4.1.4 Oosterpark Het Oosterpark is een van de grotere en bekende Amsterdamse parken. Er is een speeltuin van 0,71 ha aan de noordkant van het park met een grote variatie aan speeltoestellen. De speeltuin is geheel omheind en heeft twee toegangen. Mogelijk wordt de plek als enigszins sociaal onveilig ervaren vanwege een er vlakbij gelegen ontmoetingspunt voor daklozen. Er is toezicht, maar verder geen voorzieningen. Reinheid is ook een zwak punt, net als de algemene staat van de speeltoestellen – sommige moeten dringend gerepareerd worden. Het gebied is, mede vanwege de tellingen, bij het observeren onderverdeeld in zones met vergelijkbare karakteristieken zoals enkel speeltoestellen of dezelfde ondergrond. De natuurlijke elementen in de speeltuin zijn het park eromheen, de zandbak (gebied 4) en de natuurlijke ondergrond. Een voetbal- en tennisveld zijn nog vermeldenswaard.

blz. 10

4.1.5 Steve Bikoplein en Joubertstraat De speelplekken aan het Steve Bikoplein en aan de Joubertstraat zijn weinig natuurlijk (behalve een klein stukje aan de Joubertstraat waar kinderen met natuur kunnen spelen), maar zijn in het onderzoek meegenomen om ook op dergelijke plekken ouders te vragen naar de waardering van natuurlijkheid en de nabijheid van de woning (afstand tot speelplek). Beide plekken liggen in de dichtbevolkte Transvaalbuurt.

Figu ur 4: radardiagram van twee gewone speelplekken in Amsterdam Oost

topografie 3

2

1 Score Steve Bikoplein 4 ondergrond 0 omgeving Joubertstraat 5

spelen met natuur

blz. 11

4.2 Amsterdam West Natuurspeeltuin het Woeste Westen is een goed voorbeeld van een natuurlijke omgeving waar kinderen kunnen spelen met een breed scala aan natuurlijke elementen en speelobjecten. Er is ook een milieu-educatiecentrum en door scouting wordt het natuurbewustzijn van kinderen verhoogd. De natuurspeeltuin aan de Willem de Zwijgerlaan is een meer stedelijk speelterrein maar wel met natuurlijke elementen. De bezoekers van het Woeste Westen zijn van overwegend autochtone Nederlandse herkomst, terwijl de meerderheid van personen in de Willem de Zwijgerlaan van allochtone herkomst zijn. Speeltuin Plan West is een kleine en meer stedelijke natuurspeeltuin, gelegen in het hart van de Admiralenbuurt.

Figu ur 5: r adardiagram van drie natuur speelplekken in Amsterdam West

topografie 3 Score Willem de Zwijgerlaan 8 2 Woeste Westen 11 1 Plan West 9

ondergrond 0 omgeving

spelen met natuur

4.2.1 Woeste Westen Het Woeste Westen is een van de meest natuurlijke speeltuinen in dit onderzoek en ligt bovendien in de natuurlijke omgeving van het Westerpark; het oppervlak is 1,6 ha. Volgens medewerkers is het een van Nederlands meest bezochte natuurspeeltuinen. Kinderen kunnen er “avonturen” beleven met creatieve, hergebruikte voorwerpen. Natuurlijke elementen om mee te spelen zijn water (voor zwemmen, zeilen, vissen, etc.) en verschillende typen vegetatie (bomen, struiken, etc.). Onder toezicht van de medewerkers van de speeltuin mogen kinderen er ook vuur maken. Er is ook een gelegenheid waar men eten en drinken kan kopen. De zwakkere punten van de speeltuin zijn mogelijk de afwezigheid van toiletten en de beperkte zitgelegenheid. De bezoekers leken dat geen belangrijke bezwaren te vinden.

blz. 12

4.2.2 Willem de Zwijgerlaan

De speeltuin aan de Willem de Zwijgerlaan is een middelgrote natuurspeeltuin -0,28 ha- met enkele natuurlijke elementen. Er is een flinke heuvel midden op de speelplek waar kinderen op kunnen klimmen. De ondergrond is overwegend natuurlijk en bestaat uit zand en gras. Er zijn ook diverse speelobjecten van hergebruikte materialen.

4.2.3 Plan West Plan West ligt middenin de Admiralenbuurt, in de Van Speijkstraat. Deze speeltuin van 0,15 ha ligt in een bouwblok met één toegang en is buiten schooltijden (niet op maandag) geopend. De speeltuin biedt veel voor kinderen van verschillende leeftijden; behalve een natuurspeelterrein is er een voetbalveld en gelegenheid voor tafeltennis. Hoewel de natuurspeeltuin relatief klein is, is deze gevarieerd met verschillende bomen en struiken, zand en verschillende topografische elementen. Het toezicht wordt door ouders zeer gewaardeerd. Er is genoeg zitgelegenheid welke ook goed gespreid is.

4.3 Amsterdam Nieuw West De Natureluur is de enige speeltuin in dit onderzoek in Nieuw West. Samen met het Woeste Westen is de Natureluur de meest natuurlijke speeltuin in dit onderzoek.

Figuur 6: r adardiagram van natuurspeeltuin Natureluur in Amsterdam Nieuw West

topografie 3 Score 2 Natureluur 12

1

ondergrond 0 omgeving

spelen met natuur 4.3.1 Natureluur De Natureluur, 0,91 ha groot, krijgt in dit onderzoek de hoogste score voor natuurlijkheid (zie figuur 6) en is dus objectief de meest natuurlijke speeltuin. Kinderen kunnen er met

blz. 13

zand, water en vegetatie spelen en ook avontuurlijk bezig zijn. Ze kunnen ook over kleine heuvels en door greppels lopen. Bij het speelterrein is bovendien een natuureducatiecentrum hoewel daar niet zoveel activiteiten lijken te zijn als in het Woeste Westen. Zwakke punten van de Natureluur zijn de afwezigheid van toiletten en horeca. Ook is de toegankelijkheid vanuit de buurt (Buurt 5) via een enkele brug niet optimaal. Ook hier is een gebrek aan zitgelegenheid, maar wellicht vinden bezoekers hier makkelijker andere plekken om te zitten.

4.4 Natuurlijkheid en grootte speelterreinen Met behulp van de typering van natuurlijkheid volgens tabel 1 (blz. 9) kunnen de bezochte speeltuinen worden beoordeeld op vier aspecten van natuurlijkheid. De vier scores kunnen worden opgeteld tot een totaalscore die kan variëren van 4 tot en met 12. In tabel 2 zijn de onderzochte speeltuinen geordend naar natuurlijkheid. Ook is het stadsdeel gegeven waar elke speeltuin ligt en het oppervlak van de speeltuin. Het oppervlak is in enkele gevallen slechts indicatief: het is zoveel mogelijk van het eigenlijke speelterrein, maar dat is niet altijd duidelijk begrensd. Bijvoorbeeld in het Oosterpark is de speeltuin omheind en afgegrensd van het park zelf, maar in Frankendael lopen de verschillende speelplekken over in het park.

Tabel 2: natuurlijkheidsscore en oppervlak speelterreinen

Naam Stadsdeel Totaalscore Oppervlak natuurlijkheid (ha)

Natureluur, Sloterpark Nieuw West 12 0,91

Woeste Westen West 11 1,6

Natuurspeeltuin Plan West, van Speijkstraat West 9 0,15

Speeltuin Oosterpark Oost 9 0,71

Flevopark Oost 9 0,27

Natuurspeeltuin Willem de Zwijgerlaan West 8 0,28

Park Frankendael Oost 8 1,5

Natuurspeeltuinen Oost, 2e van Oost 7 0,03 Swindenstraat

Joubertstraat (geen natuurspeelterrein) Oost 5

Steve Bikoplein (geen natuurspeelterrein) Oost 4

blz. 14

5. RESULTATEN

De waarnemingen zijn uitgevoerd van half juni tot half juli 2013. Elke natuurspeeltuin is op werkdagen tussen 13:00 en 18:30 uur tenminste vier keer bezocht. Op de twee niet- natuurlijke speelplekken (Steve Bikoplein en Joubertstraat) zijn geen tellingen verricht, maar alleen ouders ondervraagd. In totaal zijn tijdens de bezoeken en aan de hand van gestructureerde vragenlijsten ouders ondervraagd over: hun gebruik van de speeltuin (hoe vaak per week en hoe lang per keer); de voornaamste reden om naar de bezochte speeltuin te komen; hun postcode (om de afstand naar de speeltuin te bepalen); en het belang van natuurlijkheid van een speeltuin. Geen enkele ouder weigerde medewerking. De interviews werden gehouden door Antonio Roade Tato, die echter geen Nederlands sprak (wat vooral aan het Steve Bikoplein en de Joubertstraat een beperking was), en Dusanka Noot.

5.1 Resultaten waarnemingen In tabel 3 zijn de aantallen peuters (0-2 jaar) en kinderen (3-12 jaar) vermeld die gemiddeld per dag werden aangetroffen per speeltuin en de aantallen per activiteit. Het aantal waarnemingen (per speeltuin maximaal twee per dag) per natuurspeeltuin was niet gelijk, maar varieerde van 4 tot 7, terwijl bij de niet natuurlijke speeltuinen (Steve Bikoplein en Joubertstraat) geen waarnemingen zijn verricht. De meest gebruikte speeltuin is Frankendael, gevolgd door het Woeste Westen en de Natureluur. Vanwege de ligging in dichter bevolkt gebied, lijkt het erop dat de Natureluur veel meer gebruikt zou kunnen worden. Mogelijk ligt dit aan de genoemde zwakkere punten (zie 4.3.1). De aantallen meisjes en jongens waren op de meeste plekken ongeveer gelijk (figuur 7), maar in Frankendael wat minder en in de Natureluur veel minder, namelijk maar één meisje op vijf jongens. Spelen met natuurlijke elementen (vooral zand en water) kwam het meest voor (33% van de waarnemingen), gevolgd door speeltoestellen (16%) en natuurlijke speelelementen (13%). Voetballen en fietsen op het speelterrein kwam weinig voor (6% resp. 2%). In vergelijking met eerdere studies (Karsten, 1998, 2002, 2003b) zijn deze meer traditionele activiteiten (voetbal en fietsen) minder vaak waargenomen. Daarnaast waren kinderen bij 21% van de waarnemingen niet actief. Het aantal kinderen op een speelterrein blijkt met de oppervlakte samen te hangen. Gemiddeld over alle waarnemingen werden per hectare 30 kinderen gezien. In de grotere speeltuinen varieerde dat aantal van 21 tot 32. In de drie kleinere speeltuinen waren de dichtheden groter. Rangschikken we deze naar afnemende grootte (Flevoland, Plan West en 2e van Swindenstraat), dan blijkt de dichtheid toe te nemen (resp. 52, 80 en 200).

blz. 15

Tabel 3: peuters en kinderen in speeltuinen: gemiddelde aantallen over alle waarnemingsmomenten

activiteit

spel met …

Speeltuin Speeltuin aantal waarnemingen (0-2) peuters (3-12) meisjes (3-12) jongens kinderen totaal voetbal fietsen algemeen natuur …/in …speeltoestel …natuurlijk speelelement actief Niet

Natureluur 6 3 3 14 20 0 1 1 8 0 5 3

Woeste Westen 7 1 17 15 34 0 0 0 19 0 5 10

Plan West 4 1 5 6 12 1 1 0 5 2 0 3

Flevopark 6 4 5 5 14 0 0 1 4 5 0 2

Oosterpark 6 3 7 8 18 1 0 1 4 10 0 2

W. de Zwijgerlaan 7 1 4 4 9 0 0 0 2 0 4 3

Frankendael 6 4 15 20 39 6 1 6 10 4 4 8

1e van Swindenstraat 5 0 3 3 6 0 0 1 0 1 2 2

Joubertstraat 0 ------

Steve Bikoplein 0 ------

TOTAAL 17 59 75 152 8 3 10 52 22 20 33

Figuur 7: gemiddelde aantallen peuters en jongens en meisjes (3 -12 jaar) in natuurspeeltuinen

25

20

15 peuters

peutersmeisjes

meisjesjongens 10 jongens

5

0 van Swinden Frankendael Willem de Oosterpark Flevopark Plan West Woeste Natureluur straat Zwijgerlaan Westen

blz. 16

Figuur 8: verdeling van speelactiviteiten per speeltuin; speeltuinen gerangschikt van minst natuurlijk (links) naar meest natuurlijk (rechts)

voetbal fietsen spel algemeen met natuur met speeltoestel met natuurlijk speelelement niet actief 25

20

15

10

percentage van alle activiteiten alle van percentage 5

0 1e van Frankendael Willem de Oosterpark Flevopark Plan West Woeste Westen Natureluur Swindenstraat Zwijgerlaan

5.2 Resultaten vragenlijsten Tijdens de bezoeken aan de speeltuinen werden daar aanwezige ouders benaderd voor een kort interview over het gebruik van de speeltuin. In totaal werden 75 ouders ondervraagd. Een aantal hebben niet alle vragen beantwoord, zodat er niet altijd evenveel respons was. De aantallen per speeltuin zijn te laag om statistisch verantwoorde uitspraken te doen en geven hooguit een indicatie van de voorkeuren van de ouders die de kinderen begeleiden.

5.2.1 Duur bezoek en bezoekfrequentie Het merendeel van de bezoeken aan de speeltuin waar ze op dat moment waren, duurde volgens de ouders hooguit twee uur. Over alle speeltuinen samen gaf 29% van de ouders aan er gewoonlijk hooguit één uur te verblijven, 47% tussen één en twee uur. Een kwart van de ouders bleef langer; dit betrof vooral de meest natuurlijke speeltuinen (figuur 9). Van de 18 ouders bleven er 13 langer dan twee uur in de drie meest natuurlijke speeltuinen Plan West, het Woeste Westen en de Natureluur. De andere vijf ouders (van de 18) bezochten Frankendael (1) en de minst natuurlijke speeltuin Joubertstraat (4). Anderzijds komen de ouders die een natuurspeeltuin bezoeken er weer minder vaak. Meer dan de helft van de ouders bezoekt een natuurspeeltuin hooguit twee keer per week. Bij de niet-natuurlijke speeltuinen (Steve Bikoplein en Joubertstraat) komt juist de helft of meer er vaker dan twee keer per week (zie figuur 10).

blz. 17

Figuur 9 : gebruikelijke bezoekduur per speeltuin; percentages van ondervraagde ouders (getallen rechts: aantal ouders)

Figuur 10 : gebruikelijke bezoekfrequentie per speeltuin; percentages van ondervraagde ouders (getallen rechts: aantal ouders)

5.2.2 Afstanden Aan de ouders werd ook de postcode van hun woonadres gevraagd. Daaruit kon de afstand van woonadres tot speeltuin worden bepaald. Figuur 11 geeft een overzicht van de gemiddelde afstand van bezoekers tot de speeltuin waar ze verbleven en de grootste afstand. Het blijkt dat de ouders het verst reizen naar de twee meest natuurlijke speeltuinen (Natureluur en Woeste Westen) die ook tot de drie grootste behoren. Gemiddeld wonen bezoekers van deze twee speeltuinen op 3,5 km van de speeltuin. Deze speeltuinen hebben dus een relatief hoog ‘calling effect’. Het minst ver gaan ouders met kinderen naar de minst natuurlijke speeltuinen (Steve Bikoplein en Joubertstraat), waar de bezoekers gemiddeld nog geen 400 m van de speeltuin af wonen. Deze laatste zijn echter, net als Plan West, typische blz. 18

buurtspeeltuinen. Bij de overige speeltuinen liggen de afstanden naar woningen van bezoekers rond de 800 m (zie figuur 11), zodat deze relatief meer op mensen uit de buurt trekken dan de Natureluur en Woeste Westen. Dit correspondeert met het idee van de “speelplekbewoner” voor wie de speelplek een uitbreiding is van de woning (Karsten, 2003a). Mogelijk is dit nog niet bereikt bij de Natureluur door de recente aanleg of de minder goede bereikbaarheid, of wordt deze speeltuin door de buurtbewoners niet gezien als verlenging van de woning. Het ‘calling effect’ geldt bij de Natureluur kennelijk minder sterk voor de buurt zelf. Het Woeste Westen ligt achter spoorbanen verder van woningen (600 m tot meest nabije woning) en zal ook daarom geen echte buurtspeeltuin zijn.

Figuur 11 : gemiddelde en grootste afstand tussen woonadres ouders en speeltuin; speeltuinen geordend van meest (links) naar minst natuurlijk (rechts)

5.2.3 Mening ouders over natuurlijke elementen Het tweede deel van de vragenlijst betrof de mening van de ouders over het belang van vier aspecten van de natuurlijkheid van de speeltuin: de ondergrond, variatie in hoogte, natuurlijkheid van de omgeving en de mogelijkheid voor kinderen om met natuur te spelen. Bijna 90% van de ouders vond deze vier aspecten belangrijk of erg belangrijk (zie figuur 12). Variatie in hoogte werd het minst belangrijk gevonden, hoewel toch nog de helft dat erg belangrijk vond. De verschillen tussen de meningen geuit in de natuurlijke en niet-natuurlijke speeltuinen zijn, in elk geval al vanwege de geringe aantallen, niet significant. Vergelijken we toch de natuurlijke speeltuinen met de twee niet-natuurlijke speeltuinen (Steve Bikoplein en Joubertstraat), dan werd vooral het spelen met natuur in de natuurspeeltuinen belangrijker gevonden en in mindere mate ook de variatie in hoogte. De meningen over het belang van een natuurlijke ondergrond of groene omgeving waren vrijwel gelijk. Ook ouders in de grotendeels verharde speeltuinen aan het Steve Bikoplein en de Joubertstraat hadden voorkeur voor een natuurlijke ondergrond omdat ze dat veiliger vonden als een kind zou vallen. Uiteraard kan de waardering van ouders in de natuur- speeltuinen te maken hebben met hun voorkeur voor zo’n plek en worden ze daarom vooral

blz. 19

daar aangetroffen. Dit blijkt ook uit opmerkingen van ouders: opmerkingen dat ze niet wilden dat hun kind vies werd kwamen vaker in de niet-natuurlijke speeltuinen in Oost voor.

Figuur 12 : mening van ouders over belang van natuurlijke aspecten (getallen rechts: aantal gegeven meningen)

Een van de belangrijkste aspecten van een natuurspeeltuin is de mogelijkheid dat een kind met natuur kan spelen. Daar waren ook de ouders het in hoge mate mee eens. Alleen in de niet-natuurlijke speeltuinen aan het Steve Bikoplein en de Joubertstraat waren ook ouders die het niet belangrijk vonden of er, zoals ook in Frankendael, neutraal over waren (zie figuur 13). Uit figuur 13 blijkt verder dat, naarmate een speelterrein natuurlijker is, meer ouders het spelen met natuur erg belangrijk vinden.

Figuur 13 : mening van ouders over belang van spelen met natuur per speeltuin (getallen: aantal gegeven meningen)

blz. 20

5.2.4 Redenen voor het bezoeken van een speeltuin Aan de ouders is gevraagd wat de twee belangrijkste redenen waren om naar de betreffende speeltuin te gaan. Deze redenen zijn genoemd in tabel 4, waarin ook is aangegeven hoe deze redenen over de ouders verdeeld waren. Uit de tabel blijkt dat afstand de belangrijkste reden was: ouders kozen vooral voor een speeltuin in de buurt. Dat gold niet voor de meest natuurlijke speelterreinen: daar speelde natuurlijkheid de belangrijkste rol. In de natuurspeeltuin in Flevopark vormden afstand en de (groene) omgeving even belangrijke redenen, in die aan de W. de Zwijgerlaan waren dat afstand en de variatie in speelmogelijk- heden. Die variatie in speelmogelijkheden, de omgeving en ervaren veiligheid werden vaker als redenen voor bezoek gegeven. De grootte van de plek, sociaal contact tussen ouders, aangeboden activiteiten en reinheid werden niet vaak als bezoekreden genoemd.

Tabel 4: redenen waarom ouders met kinderen naar de bezochte speeltuin komen; aantallen geven percentages per speeltuin en (totaal N) aantallen gegeven redenen (geen getal = niet als reden gegeven). Afstand: vanaf huis of school; omgeving: aangename locatie speeltuin; natuurlijkheid: natuurlijke elementen op speelplek; veiligheid: gevoel van veiligheid; reinheid; grootte speelplek; variatie: in speeltoestellen en -mogelijkheden; sociaal: sociaal contact voor ouders; activiteiten: aangeboden door medewerkers speeltuin. Geel: meest genoemde reden per speeltuin.

Speelterrein natuur- vari- om- veilig- groot- activi- rein- totaal totaal afstand sociaal lijkheid atie geving heid te teiten heid % N

Natureluur 18 59 18 5 100 22 Woeste Westen 11 56 22 11 100 9 Plan West 17 28 22 11 17 6 100 18 Flevopark 22 19 17 22 6 8 6 100 36 Oosterpark 36 7 18 29 11 100 28 W de Zwijgerlaan 43 14 43 100 7 Frankendael 32 11 16 21 16 5 100 19 Steve Bikoplein 58 17 8 8 8 100 12 Joubertstraat 38 19 10 14 5 14 100 21 aantal ker en 50 35 31 28 15 6 4 1 2 genoemd

5.2.5 Overige opmerkingen Op grond van eigen waarnemingen op de speelplekken kan nog worden opgemerkt: • Op het Steve Bikoplein is er en duidelijke scheiding tussen jongens en meisjes en werd geen interactie tussen beide groepen waargenomen. • De speeltuin aan de Willem de Zwijgerlaan lijkt weinig gebruikt. Mogelijk ligt dat aan de langwerpige vorm zonder toezicht en de mate van reinheid. • Het gebruik van de speeltuin aan de 1e van Swindenstraat kan mogelijk verhoogd worden door een betere invulling; de omheining lijkt een obstakel.

blz. 21

Ouders merkten bij de interviews nog het volgende op: • De aanwezigheid van een toilet is een belangrijke factor om een speelplek te bezoeken. • Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van toezicht. • Voor het veranderen van een speelplek is gericht onderzoek in de buurt gewenst. Voorkeuren en prioriteiten van ouders verschillen per buurt. • Volgens enkele ouders is de creatieve ontwikkeling van een kind erg belangrijk en wordt dat in natuurspeeltuinen meer gestimuleerd. • Het Steve Bikoplein wordt veel gebruikt, maar volgens sommige ouders zijn het altijd dezelfde gebruikers. Het plein heeft ook onderhoud nodig. • In Frankendael zijn ouders bezorgd over de reinheid en veiligheid. Dat is voor hen een reden om niet naar het Oosterpark te gaan. • In het Woeste Westen is een gebrek aan bankjes; met meer zitgelegenheid zou het gebruik kunnen toenemen. Ook is daar een verbetering van de waterkwaliteit gewenst. Ouders zouden graag bewijs willen dat het schoon is. • Aan de Joubertstraat vonden ouders het voetballen soms hinderlijk, vooral als ze er met peuters waren. • In de speeltuinen aan het Steve Bikoplein en de Joubertstraat zouden ouders graag zien dat hun kinderen meer konden spelen met kinderen van andere herkomst zodat de kinderen beter konden integreren.

5.3 Bezoekersaantallen door het jaar heen Van twee speeltuinen, Plan West en Woeste Westen, hebben we opgave gekregen van de door hen in 2013 geregistreerde aantallen bezoekers per dag. Deze aantallen zijn interessant om na te gaan hoe het bezoek varieert met de dag van de week, het seizoen en het weer.

5.3.1 Plan West Speeltuin Plan West is een betrekkelijk kleine, groene buurtspeeltuin tussen woonblokken. De tuin is op schooldagen, behalve maandag, geopend is buiten schooltijden (namelijk 12:00 -13:00 en 15:00 – 19:00 uur, woensdag 12:00-19:00 uur) en op weekenddagen (12:00-17:00 uur). Er is toezicht aanwezig. Door het beheer wordt elke dag het aantal kinderen genoteerd dat de speeltuin bezoekt. In figuur 14A is per dag van de week het gemiddeld aantal kinderen gegeven dat die dag Speeltuin Plan West bezocht. Dat aantal ligt rond de 80 per dag op doordeweekse dagen en ongeveer de helft daarvan op weekenddagen. In figuur 14B is de verdeling over het jaar gegeven: uitgezet is het aantal kinderen dat gemiddeld per dag de speeltuin bezocht voor alle weken en maanden van 2013. De speeltuin werd in het zomerhalfjaar duidelijk meer bezocht. Van april tot en met oktober kwamen er gemiddeld 91 kinderen per dag, daarbuiten was dat 53. In de vakantieperioden (voorjaars-, mei-, zomer-

blz. 22

en herfstvakantie, resp. weken 8, 18, 28-33 en 43) kwamen er echter minder kinderen (-10%) dan in de schoolperioden.

Figuur 1 4: gemiddeld aantal kinderen per dag in speeltuin Plan West. A: verdeling over de week, B: verdeling over het jaar (gegevens 2013)

Deze aantallen zijn niet direct vergelijkbaar met de waargenomen aantallen volgens tabel 2 of figuur 7 op blz. 17 omdat dan rekening moet worden gehouden met de tijd dat een kind in de speeltuin doorbrengt. De speeltuin was op dagen dat werd geobserveerd (schooldagen behalve maandag) gemiddeld 5,4 uur per dag open. Als kinderen gemiddeld een uur in de speeltuin zouden verblijven, zouden van 80 bezoekende kinderen op een dag er een fractie 1/5,4 = 0,19 tegelijk worden aangetroffen, dus 0,19*80 = 15 kinderen. In feite werden er gemiddeld 12 waargenomen en bezochten tijdens de waarneemperiode, half juni tot half juli, gemiddeld 82 kinderen per dag de speeltuin (als we een zeer drukke dag met een evenement buiten beschouwing laten). Dat betekent dat de gemiddelde verblijftijd drie kwartier bedroeg. Dit is aanmerkelijk minder dan de ouders zelf opgaven (zie figuur 9).

5.3.2 Woeste Westen In figuur 15 zijn vergelijkbare gegevens uitgezet van het Woeste Westen. Natuurspeeltuin het Woeste Westen ligt naast het Westerpark. Voor bewoners uit Westerpark is het minstens 600 m, vanuit de Spaardammerbuurt 800 m. Het terrein is vrij toegankelijk en er is

blz. 23

elke middag (van 13:00 – 18:00 uur, op woensdag en weekenddagen vanaf 11:00 uur) een beheerder aanwezig. Er is bovendien een wc en er is koffie, thee en limonade verkrijgbaar. Bij het Woeste Westen zijn alle bezoekers genoteerd, dus zowel de kinderen als hun ouders en mogelijke anderen. Het aantal bezoekers was hier op vooral weekenddagen en woensdagen hoog en op andere schooldagen duidelijk lager. Ook hier zien we een duidelijke seizoensafhankelijkheid (figuur 15B). De speeltuin wordt in het zomerhalfjaar duidelijk meer bezocht. Van april tot en met oktober kwamen er gemiddeld 164 bezoekers per dag, daarbuiten was dat 50 -wat vrijwel gelijk is aan het ‘winteraantal’ in Plan West. Naar verhouding werd hier in de winter dus minder gespeeld dan in Plan West. In de vakantieperioden kwamen er juist meer bezoekers (+57%) naar Woeste Westen dan in de schoolperioden.

Figuur 1 5: gemiddeld aantal kinder en per dag in speeltuin Woeste Westen. A: verdeling over de week, B: verdeling over het jaar (gegevens 2013)

Een schatting van de verblijftijd is hier moeilijker te maken omdat niet duidelijk is welk deel van de bezoekers uit kinderen bestaat. Er werden gemiddeld 34 waargenomen terwijl tijdens de waarneemperiode, half juni tot half juli, gemiddeld maximaal 111 kinderen per dag de speeltuin (als we één zeer drukke dag buiten beschouwing laten). Met een gemiddelde openingstijd per schooldag van 5,4 uur betekent dit dat de gemiddelde verblijftijd tenminste ruim 1,5 uur (berekening geeft ≥ 99 minuten) bedroeg.

blz. 24

5.3.3 Invloed weer De dagelijkse aantallen kinderen in Plan West en bezoekers in het Woeste Westen kunnen vergeleken worden met de dagelijkse weergegevens van het KNMI-station Schiphol. Daarbij is onderzocht of er een correlatie is tussen die aantallen en a) de maximum temperatuur en de over het etmaal gesommeerde b) zonneschijnduur, c) neerslagduur en d) hoeveelheid neerslag. De correlaties blijken zeer gering en de weergegevens blijken hooguit één procent van de variatie in de aantallen te verklaren. Dat ligt dan vooral aan seizoensinvloeden: in het zomerhalfjaar zijn de correlaties nog geringer. Alleen bij grote neerslaghoeveelheden en/of langdurige neerslag, wat zeldzaam is (ca. 0,5% van de dagen), komen er geen grotere aantallen bezoekers. Mogelijk wordt de toename in de zomer niet zozeer door het weer verklaard als wel door de langere periode dat het buiten licht is.

blz. 25

6 DISCUSSIE

Doel van het onderzoek was een eerste licht te laten schijnen op de vraag of het gebruik van speelterreinen bevorderd wordt door de aanwezigheid van natuur of natuurlijke elementen om mee te spelen. Daarbij bleek een eerste probleem te zijn hoe dan de ‘natuur’ in en bij een speeltuin te beoordelen: wanneer is een speeltuin een natuurspeeltuin? Dit is op grond van een literatuurstudie bepaald op grond van vier natuurlijkheidskenmerken, waarvan de validiteit nog niet is aangetoond. Wel menen we dat het een voordeel is dat hiermee de door een beoordelaar ‘objectief’ te bepalen kenmerken o.i. overeenkomen met de perceptie van een leek: de bezoeker. We kunnen de onderzoeksvraag bezien vanuit de waarnemingen, de bezoekersregistraties en de respons van de ouders. Op grond van de waarnemingen kunnen we de vraag niet beantwoorden omdat we geen vergelijking hebben gemaakt tussen speeltuinen die qua omvang, toezicht, omringende bevolking en bevolking gelijk zijn, maar qua natuurlijkheid verschillen. Het is de vraag of dat, op grond van waarneming, mogelijk is (in Amsterdam). Er zijn te weinig min of meer natuurlijke speelterreinen die goed overeen komen met de veel meer voorkomende en weinig natuurlijke buurtspeeltuinen. Uit de bezoekersregistraties blijkt dat natuurspeeltuinen heel verschillende functies kunnen hebben en uit de interviews blijkt dat (grote) natuurspeeltuinen een veel groter bereik hebben dan de omliggende buurt. De resultaten geven echter wel de indruk dat natuurlijke speeltuinen bij een groot aantal mensen de voorkeur heeft.

6.1 Waarnemingen Wellicht het meest opvallende resultaat van de waarnemingen is dat er op de meeste plekken ongeveer evenveel meisjes als jongens werden waargenomen. In Frankendael waren er naar verhouding wat minder meisjes en in de Natureluur veel minder, namelijk maar twee meisjes op tien jongens. Over alle natuurspeeltuinen gemiddeld waren er gemiddeld acht meisjes op elke tien jongens. We kunnen dit vergelijken met eerder gevonden verhoudingen. In de wijk waar het pilotproject Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) is uitgevoerd speelden er ongeveer zes meisjes op elke tien jongens buiten (Van den Berg & Stut, 2014). In eerder onderzoek van Karsten (2003) werden in Amsterdamse speeltuinen ook minder meisjes dan jongens waargenomen op speelplekken. Bij Turkse en Marokkaanse groepen werden toen ruim vier meisjes op elke tien jongens gezien. Bij autochtone, Surinaamse en Antilliaanse kinderen lag dit hoger: ruim zes meisjes op elke tien jongens. De geringere deelname aan buitenspelen bij Turkse en Marokkaanse meisjes lijkt mede oorzaak van het lage aandeel meisjes in de Natureluur, waar van alle speeltuinen het laagste aandeel meisjes werd gevonden: twee meisjes op elke tien jongens. Het lijkt dus alsof een natuurspeeltuin meer meisjes aantrekt, maar het is mogelijk dat er juist minder jongens komen. We vermoeden dat beiden er graag komen, maar dat is niet aangetoond.

blz. 26

Het verschil in aantallen jongens en meisjes is dus in veel natuurspeeltuinen niet zo groot als werd gevonden bij gewone speeltuinen. Mogelijk is dit een kwestie van selectie en worden kinderen die in natuurspeeltuinen komen meer gestimuleerd door hun ouders, zowel de jongens als meisjes. Het kan ook een kwestie van speelmogelijkheden zijn: meisjes maken meer gebruik van speeltoestellen (Karsten, 2003). Jongens doen dat minder omdat zij meer voetballen en dus niet zozeer speelelementen, maar ruimte gebruiken. Ook in het JOGG- onderzoek werd gevonden dat meisjes relatief vaak speeltoestellen gebruiken en jongens voetballen (Van den Berg & Stut, 2014). Dit bleek ook in de niet-natuurspeeltuin aan de Joubertstraat: daar waren drie deelgebieden voor tafeltennis, voetballen en speeltoestellen en alle jongens waren aan het tafeltennissen of voetballen, terwijl de meisjes bij de speeltoestellen bleven. Geïnterviewde ouders vonden dat voetballen soms hinderlijk, vooral als er peuters waren. In de natuurspeeltuinen was het voetballen een marginale activiteit. Uit de waarnemingen van de activiteiten blijkt dat in de meer natuurlijke speeltuinen meer spel met of in de natuur plaats vond. De correlatie van het aandeel van deze activiteit met de natuurlijkheidsscore is hoog (R 2 = 0,54), maar dit ligt vooral aan de invloed van de meest natuurlijke speeltuinen (Natureluur en Woeste Westen). Deels is dit logisch: in een meer natuurlijke speeltuin zijn er meer mogelijkheden om met en in de natuur te spelen en die mogelijkheden worden gerealiseerd. Maar het betekent ook dat kinderen die mogelijkheden daadwerkelijk aangrijpen en dat dat kennelijk meer sekseneutraal is dan in traditionele speeltuinen. Op grond van de waarnemingen lijkt water het belangrijke natuurlijke element te zijn op grond waarvan ouders en kinderen besluiten naar een speeltuin te gaan. De aanwezigheid van water lijkt bepalend voor de populariteit van een speelplek, hoewel ouders enige zorg uitten over de waterkwaliteit. Het aantal kinderen op een speelterrein blijkt met de oppervlakte samen te hangen: gemiddeld werden 30 kinderen per hectare waargenomen. Bij de kleine speeltuinen is die dichtheid hoger, maar gaat het om kleinere aantallen. Het is mogelijk dat dit samenhangt met het karakter: de kleinere speeltuinen zijn meer echte buurtspeeltuinen en liggen dus voor veel kinderen dichtbij.

6.2 Bezoekersregistraties Uit de registratie van aantallen bezoekers bij de zeer natuurlijke speeltuinen Plan West en Woeste Westen blijkt dat er in de buurtspeeltuin Plan West vooral kinderen uit de buurt komen en op weekdagen meer dan in het weekend. Het Woeste Westen is een grotere speeltuin die bezoekers van verder weg aantrekt die er bovendien langer blijven, maar wel minder vaak komen. Het Woeste Westen trekt vooral op woensdagmiddagen en weekenddagen ouders met kinderen en lijkt voor hen geschikt als een gezamenlijk uitje. De waarnemingen in dit onderzoek bevestigen een verschil in verblijfsduur (langer in het Woeste Westen). Een (grote) natuurspeeltuin kan dus een aanvullende functie hebben: door

blz. 27

de week spelen kinderen in hun eigen buurt, maar als er meer tijd is gaan ze naar de grote speeltuin.

6.3 Interviews In het algemeen is natuur een belangrijke factor voor de ondervraagde ouders. Dit blijkt niet alleen uit de respons op de vragen, maar ook uit afstanden die ouders willen afleggen naar een natuurspeeltuin. Mogelijk is de tijd die dat reizen kost een van de belangrijkste beperkingen bij het kiezen van een speelplek (Bockstael et al., 1987) en kiezen daarom ouders vooral voor een speeltuin dichtbij. Bij de twee grootste en natuurlijkste speeltuinen blijkt men er meer tijd voor over te hebben, ook om er te verblijven, hoewel minder vaak per week. Wellicht kunnen natuurspeeltuinen daarmee bijdragen aan sociaal contact tussen bevolkingsgroepen, door ze in wijken aan te leggen met veel bewoners van allochtone herkomst. Ouders bleken wat betreft de natuurlijke factoren een natuurlijke ondergrond het meest belangrijk te vinden, ook vanwege veiligheid bij het vallen, gevolgd door een natuurlijke omgeving. Er was over het belang van deze factoren geen significant verschil tussen ouders in de natuurlijke en niet-natuurlijke speeltuinen, hoewel er wel wat minder belang aan natuur werd gehecht in de niet-natuurlijke speeltuinen. Daar waren ook drie ouders die niet wilden dat hun kind in de natuur speelden omdat ze er vies van werden. Tenslotte bleek uit de opmerkingen van enkele ouders dat creatieve ontwikkeling voor hen erg belangrijk was. Uit eerde onderzoek (Charles, 2009) is gebleken dat het spelen in de natuur de creativiteit –en andere psychologische vaardigheden– van kinderen bevorderde. Er is niet gebleken dat ouders daarbij vooral meisjes in gedachten hadden, zodat er geen reden is te denken dat dat een reden is dat er relatief veel meisjes waren. Uit meerdere opmerkingen bleek ook dat de aanwezigheid van zitgelegenheid, een toilet en een horecagelegenheid gewenst zijn en van grote invloed zijn op het bezoek.

6.4 Beperkingen van het onderzoek De resultaten van dit onderzoek zijn beïnvloed door a) methodologische beperkingen en b) onzekerheden vanwege alle factoren die mede een rol spelen maar niet zijn gekwantificeerd. Directe waarneming is een waardevolle manier om het gebruik van speelplekken te kunnen beoordelen. Het is belangrijk dat het observeren doordacht en zorgvuldig is met geoefende waarnemers (Engelhard et al., 2001; Taplin and Reid, 1973). Voor het veldwerk in dit onderzoek was er slechts een online training vooraf (van SOPLAY) en één oefensessie wat wellicht onvoldoende was. Bovendien was het precieze protocol niet eerder getest, hoewel het wel tot een bruikbare procedure leidde. Wel is dit type waarnemingen in ander onderzoek getest en gebruikt (McKenzie et al., 2000, Karsten et al, 2003; Van den Berg en

blz. 28

Stut, 2014). Ook na oefening blijven de waarneming deels subjectief, met name waar het de schatting van leeftijden en geslacht betreft. Deze kunnen nooit met 100% betrouwbaarheid worden uitgevoerd. Tenslotte is het de vraag hoe representatief een beperkt aantal waarnemingen in de zomer is voor het langdurige gebruik van een speelplek. Uit de tellingen over één jaar blijkt dat er een duidelijke seizoensvariatie is en dat de verdeling kan verschillen over week- en weekenddagen en over schoolperioden en vakanties –hoewel deze verschillen tegengesteld zijn in beide speeltuinen. Wel lijken de resultaten redelijk te corresponderen met bezoekersregistraties, maar dit zou beter onderzocht kunnen worden. Daarnaast bestond het veldwerk uit het houden van korte interviews met ouders. Met de hier opgedane ervaring lijkt het beter niet op een (mogelijk te) positieve manier naar natuurlijke factoren te vragen, maar de ouder te vragen deze naar ervaren belang te ordenen. Dit lijkt een beter idee te geven van wat ouders als prioriteit zien bij het kiezen van een speeltuin. Een praktische beperking was ook de beperkte hoeveelheid informatie die volgde uit een Engelstalig in vergelijking met een Nederlands interview. In sommige buurten, vooral in de buurten met meer bewoners van allochtone herkomst, werd Engels slecht begrepen. Een beoordeling van de natuurlijkheid van een speeltuin was in de onderzochte literatuur nog niet eerder toegepast. In principe zijn er zeer veel variabelen (zoals biodiversiteit, karakter vegetatie, aanwezigheid zoönosen) en methoden (zoals een fytosociologische inventarisatie) die een rol kunnen spelen en die een meer objectief beeld kunnen geven van de natuurlijkheid van een plek. In dit onderzoek is echter een subjectieve indruk van de natuurlijkheid van een plek belangrijker dan een wetenschappelijke classificatie, omdat het om vergelijking met een indruk van leken (ouders) betreft. Bovendien was dit een directe methode waarvoor weinig tijd en middelen vereist waren. Het is echter de vraag of elk van de vier onderzochte factoren –ondergrond, variatie in hoogte, groene omgeving en het spelen met natuur– hetzelfde belang en dus even grote scores zouden moeten hebben. Los van de methodologische beperkingen hadden ook andere, deels onbekende factoren invloed op de resultaten. Bijvoorbeeld het weer kan de resultaten beïnvloeden, hoewel dit effect beperkt was doordat er op verschillende dagen is waargenomen. Tijdens de waarnemingen was het Ramadan en kon de zomervakantie al invloed hebben. Ook demografische factoren zullen invloed hebben, zoals het aantal kinderen in een buurt en hun etnische achtergrond. Met dit onderzoek kunnen de diverse factoren niet onderscheiden worden. Het is bijvoorbeeld onbekend in hoeverre het bezoek aan de speelplekken door selectieve deelname van de ouders is bepaald. Het lijkt er op dat natuurspeeltuinen ouders van autochtone en westerse herkomst meer aanspreekt waardoor hun meningen zijn oververtegenwoordigd in de in natuurspeeltuinen gehouden interviews, maar dit kan hier niet worden gekwantificeerd.

blz. 29

7 CONCLUSIE Dit onderzoek is een eerste, verkennende studie naar het gebruik van natuurspeeltuinen in Amsterdam. Het blijkt dat er, in vergelijking met gewone speeltuinen, aanzienlijk minder wordt gevoetbald en dat er naar verhouding meer meisjes spelen (of minder jongens?). Een uitzondering vormt de Natureluur waar naar verhouding de minste meisjes speelden. Dit hangt vermoedelijk samen met de overwegend Turkse en Marokkaanse bevolking. Natuurspeeltuinen lijken dus een speelgelegenheid waar meer meisjes heen gaan, hoewel dat niet gelijk op gaat voor alle bevolkingsgroepen.

Bij veel speeltuinen komen vooral kinderen uit de buurt, maar bij de twee grootste en meest natuurlijke speeltuinen, de Natureluur en het Woeste Westen, komen kinderen van verder weg. De natuurlijkheid is bij de meest natuurlijke speeltuinen (Natureluur, het Woeste Westen en Plan West) de meest genoemde reden om erheen te gaan, de (relatief grote) afstand is daar juist een weinig genoemde reden. Bij de minst natuurlijke speeltuinen is dat omgekeerd. Aantrekkelijke natuurspeeltuinen kunnen daardoor zorgen voor contact tussen kinderen en ouders van verschillende bevolkingsgroepen, vooral als deze in buurten met veel bewoners van niet-westerse, allochtone achtergrond worden gerealiseerd.

De meeste ouders vinden spelen in en met natuur van (groot) belang. Daarbij lijkt vooral (schoon) water hoog te scoren, maar het is niet duidelijk welke prioriteit dat heeft in de keuze van een speelplek. Daarnaast worden ook voorzieningen (toilet, zitgelegenheid, drankjes) door ouders vaak genoemd. Het belang van deze factoren zou in een vervolgonderzoek aan de orde moeten komen.

Er werd geen verband aangetroffen tussen het weer en het aantal geregistreerde bezoekers aan twee speeltuinen. Wel wordt er duidelijk minder vaak gespeeld in het winterhalfjaar, maar dit wordt nauwelijks door het weer verklaard. Mogelijk speelt de daglengte daarbij wel een rol.

blz. 30

BIJLAGE A. Literatuuronderzoek

A1. Factoren van invloed op het gebruik van groene plekken Met behulp van een literatuuronderzoek is onderzocht welke factoren invloed hebben op het gebruik van groene plekken door kinderen. Er werd met name gezocht naar: stadsparken en het gebruik van kinderen daarvan, en de baten –wat betreft en recreatie – van groene gebieden voor stadsbewoners. De factoren die het gebruik van groene plekken door kinderen beïnvloeden kunnen verdeeld worden in fysiologische, sociale en milieufactoren (Rehrer et al., 2011). De hieronder genoemde factoren zijn volgens de literatuur de meest belangrijke factoren voor wat betreft het gebruik van (natuurlijke) speelplekken door kinderen:

• Kwaliteit van natuurspeelterrein (Hillsdon et al., 2006; Pikora et al., 2002; Tappe et al., 2013; van Dillen et al., 2012) o Grootte (Cohen et al., 2010; Kaczynski et al., 2008) o Licht o Soort of natuur o Aantal functionele onderdelen o Beschikbaarheid natuur o Milieu (omgeving) o Toegankelijkheid o Onderhoud o Visuele kwaliteit o Reinheid • Fysieke omgeving (Wilcox et al., 2000) • Activiteiten in het park (Cohen et al., 2010) • Veiligheid (McCormack et al., 2010; maar: Cohen et al., 2010) • Gezondheid kinderen • Nabijheid en beschikbaarheid (Sallis et al., 1998; Sallis et al., 1990) • Mening ouders (Refshauge et al., 2012) • Type stedelijke omgeving of buurt (Siu et al., 2012) • Type groen gebied (McCormack et al., 2010; Rehrer et al., 2011) o Formeel o Informeel o Natuurlijk o Speelplek • Socio-economische karakteristieken (Patterson et al., 2004; Reed en Hooker, 2012; Wilcox et al., 2000) o Etniciteit

blz. 31

o Leeftijd o Gezinsinkomen o Opleidingsniveau o Geslacht

A.2 Instrumenten voor beoordeling van kwaliteit en gebruik Er is een verscheidenheid aan literatuur en instrumenten met betrekking tot de kwaliteit en het gebruik van speelplekken en openbare ruimte en hun kwaliteit. De meest invloedrijke instrumenten om de kwaliteit van de openbare ruimten te beoordelen zij ontwikkeld door Pikora et al. (2002) en Coombes et al. (2010). Andere instrumenten zijn BRAT-DO (Bedimo- Rung et al., 2006), CPAT (Kaczynski et al., 2012) en EAPRS (Colabianchi et al., 2011). Om de activiteiten van kinderen te waarderen zijn andere instrumenten gebruikt: SOPLAY (McKenzie et al., 2000) en IGOR –ontwikkeld door GGD Amsterdam.

A.2.1 kwaliteit speelplek De kwaliteit van de fysieke omgeving is van fundamentele invloed op het al of niet bevorderen van het gebruik ervan (Colabianchi et al., 2011; Owen et al., 2000). Er zijn enkele instrumenten ontwikkeld om de fysieke kwaliteit te beoordelen. Pikora et al. (2002) ontwikkelden bijvoorbeeld de Systematic Pedestrian and Cycling Environmental Scan (SPACES) bedoeld om de fysieke omgevingsfactoren te meten die van invloed zijn op wandelen en fietsen op buurtniveau. Coombes et al. (2010) analyseerden de kwaliteit van de openbare ruimte en maten de fysieke activiteit van personen in relatie met de toegankelijkheid en het gebruik van groene ruimten. Het BRAT-Direct Observation (BRAT-DO) protocol is een papier-en-potlood instrument om visueel de fysieke eigenschappen van parken te identificeren en evalueren. De observaties worden uitgevoerd in doelgebieden en worden onafhankelijk van elkaar beoordeeld. De Community Park Audit Tool (CPAT) is een instrument dat bedoeld is om verschillende betrokken partijen buurtparken te onderzoeken op hun potentieel om bewegen bij kinderen te bevorderen. Dit instrument heeft vier onderdelen –Informatie, Bereikbaarheid en omgeving, activiteitengebieden in het park, en kwaliteit en veiligheid van het park. Het EAPRS Meetinstrument voorziet in een beoordeling van de fysieke omgeving van parken en speelplekken door directe waarneming, waarbij de nadruk ligt op het evalueren van fysieke elementen en kwaliteiten met betrekking tot hun functionaliteit of potentiele functionaliteit (bijvoorbeeld hoe een element in een park of speelplek gebruikt wordt of gebruikt zou kunnen worden door volwassenen en kinderen).

A.2.2 Dit onderzoek Doel van dit onderzoek was om samenhangen te vinden tussen 1) de natuurlijkheid en 2) het gebruik van speelplekken. Daartoe werden aan bovengenoemde instrumenten elementen ontleend die vervolgens werden aangepast aan dit onderzoek. Daarmee werden de volgende aspecten onderzocht:

blz. 32

1) algemene informatie over het park (waar is informatie beschikbaar, etc.), 2) de reinheid van de speelplek, 3) de bereikbaarheid van de speelplek, 3) de esthetische kwaliteit van de omgeving 4) voorzieningen en dienstverlening in/bij de speelplek, 5) speelmogelijkheden, 6) veiligheid, en 7) de natuurlijkheid van de speelplek Na deze algemene indruk werd elke speelplek in verschillende subgebieden of functionele gebieden ingedeeld. Elk functioneel gebied heeft een zekere eenheid, meestal vanwege dezelfde ondergrond (zand, gras, etc.) of vergelijkbare speeltoestellen of speelelementen.

A3 Literatuur Arbogast, K.L., Kane, B.C.P., Kirwan, J.L., Hertel, B.R. (2009) Vegetation and outdoor recess time at elementary schools: What are the connections? Journal of Environmental Psychology 29, 450-456. Aslan, F. (2013) Levels of awareness and points of view to nature for adolescents according to urban and rural areas: Case of Malatya province, Turkey. Journal of Food, Agriculture and Environment 11, 795-800. Bedimo-Rung, A., Gustat, J., Tompkins, B., Thomson, J. (2006) Development of a direct observation instrument to measure environmental characteristics of parks for physical activity. Journal of Physical Activity and Health 3, 13. Bennet, S.A., Yiannakoulias, N., Williams, A.M., Kitchen, P. (2012) Playground Accessibility and Neighbourhood Social Interaction Among Parents. Social Indicators Research 108, 199-213. van den Berg, F., Stut, G. (2014). Buiten spelen in de JOGG-wijk Amsterdam Nieuw-West; Observaties 2011 - 2013. Rapport GGD Amsterdam. Bockstael, N.E., Strand, I.E., Hanemann, W.M. (1987) Time and the recreational demand model. American Journal of Agricultural Economics 69, 293-302. Cameron, R.W.F., Blanuša, T., Taylor, J.E., Salisbury, A., Halstead, A.J., Henricot, B., Thompson, K. (2012a) The domestic garden - Its contribution to urban green infrastructure. Urban Forestry and Urban Greening 11, 129-137. Cameron, R.W.F., Blanuša, T., Taylor, J.E., Salisbury, A., Halstead, A.J., Henricot, B., Thompson, K. (2012b) The domestic garden – Its contribution to urban green infrastructure. Urban Forestry & Urban Greening 11, 129-137. CBS, (2010) Centraal Bureau voor de Statistiek. Cohen, D.A., Marsh, T., Williamson, S., Derose, K.P., Martinez, H., Setodji, C., McKenzie, T.L. (2010) Parks and physical activity: Why are some parks used more than others? Preventive Medicine 50, S9- S12. Colabianchi, N., Maslow, A.L., Swayampakala, K. (2011) Features and amenities of school playgrounds: A direct observation study of utilization and physical activity levels outside of school time. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 8. Coombes, E., Jones, A.P., Hillsdon, M. (2010) The relationship of physical activity and overweight to objectively measured green space accessibility and use. Social Science and Medicine 70, 816-822. Charles, C. (2009) The ecology of hope: Natural guides to building a children and nature movement. Journal of Science Education and Technology 18, 467-475.

blz. 33

Davies, Z.G., Edmondson, J.L., Heinemeyer, A., Leake, J.R., Gaston, K.J. (2011) Mapping an urban ecosystem service: quantifying above-ground carbon storage at a city-wide scale. Journal of Applied Ecology 48, 1125-1134. de Vries, S., Verheij, R.A., Groenewegen, P.P., Spreeuwenberg, P. (2003) Natural environments - Healthy environments? An exploratory analysis of the relationship between greenspace and health. Environment and Planning A 35, 1717-1731. Engelhard, S., Stubbs, J., Weston, P., Fitzgerald, S., Giles-Corti, B., Milat, A.J., Honeysett, D. (2001) Methodological considerations when conducting direct observation in an outdoor environment: Our experience in local parks. Australian and New Zealand Journal of Public Health 25, 149-151. Fjørtoft, I. (2001) The Natural Environment as a Playground for Children: The Impact of Outdoor Play Activities in Pre-Primary School Children. Early Childhood Education Journal 29, 111-117. Fjørtoft, I., Sageie, J. (2000) The natural environment as a playground for children. Landscape description and analyses of a natural playscape. Landscape and Urban Planning 48, 83-97. Fontaine, K.R., Redden, D.T., Wang, C., Westfall, A.O., Allison, D.B. (2003) Years of life lost due to obesity. Journal of the American Medical Association 289, 187-193. Groenewegen, P.P., van den Berg, A.E., Maas, J., Verheij, R.A., de Vries, S. (2012) Is a Green Residential Environment Better for Health? If So, Why? Annals of the Association of American Geographers 102, 996-1003. Gundersen, C., Mahatmya, D., Garasky, S., Lohman, B. (2011) Linking psychosocial stressors and childhood obesity. Obesity Reviews 12, e54-e63. Hillsdon, M., Panter, J., Foster, C., Jones, A. (2006) The relationship between access and quality of urban green space with population physical activity. Public Health 120, 1127-1132. Hino, A.A.F., Reis, R.S., Ribeiro, I.C., Parra, D.C., Brownson, R.C., Fermino, R.C. (2010) Using observational methods to evaluate public open spaces and physical activity in Brazil. Journal of Physical Activity and Health 7, S146-S154. Hirokawa, K.H. (2011) Sustainability and the urban forest: An ecosystem services perspective. Natural Resources Journal 51, 233-259. Kaczynski, A.T., Potwarka, L.R., Saelens P, B.E. (2008) Association of park size, distance, and features with physical activity in neighborhood parks. American Journal of Public Health 98, 1451-1456. Kaczynski, A.T., Wilhelm Stanis, S.A., Besenyi, G.M. (2012) Development and testing of a community stakeholder park audit tool. American Journal of Preventive Medicine 42, 242-249. Karsten, L. (1998) Growing up in Amsterdam: Differentiation and segregation in children's daily lives. Urban Studies 35, 565-581. Karsten, L. (2002) Mapping childhood in Amsterdam: The spatial and social construction of children's domains in the city. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 93, 231-241. Karsten, L. (2003a) Bleak prospects? Urban planning, family housing and children's outdoor spaces in the capital of the . Children's Geographies 1, 295-298. Karsten, L. (2003b) Children's use of public space: The gendered world of the playground. Childhood 10, 457-473. Karsten, L. (2005) It all used to be better? different generations on continuity and change in urban children's daily use of space. Children's Geographies 3, 275-290. Karsten, L. (2011) Children's social capital in the segregated context of Amsterdam: An historical- geographical approach. Urban Studies 48, 1651-1666.

blz. 34

Larondelle, N., Haase, D. (2013) Urban ecosystem services assessment along a rural-urban gradient: A cross-analysis of European cities. Ecological Indicators 29, 179-190. Maas, J., Verheij, R.A., De Vries, S., Spreeuwenberg, P., Schellevis, F.G., Groenewegen, P.P. (2009) Morbidity is related to a green living environment. Journal of Epidemiology and Community Health 63, 967-973. Maas, J., Verheij, R.A., Groenewegen, P.P., De Vries, S., Spreeuwenberg, P. (2006) Green space, urbanity, and health: How strong is the relation? Journal of Epidemiology and Community Health 60, 587-592. McCormack, G.R., Rock, M., Toohey, A.M., Hignell, D. (2010) Characteristics of urban parks associated with park use and physical activity: A review of qualitative research. Health & Place 16, 712-726. McGee Iii, J.A., Day, S.D., Wynne, R.H., White, M.B. (2012) Using geospatial tools to assess the urban tree canopy: Decision support for local governments. Journal of Forestry 110, 275-286. McKenzie, T.L., Marshall, S.J., Sallis, J.F., Conway, T.L. (2000) Leisure-time physical activity in school environments: An observational study using SOPLAY. Preventive Medicine 30, 70-77. Nordström, M. (2010) Children's views on child-friendly environments in different geographical, cultural and social neighbourhoods. Urban Studies 47, 514-528. Owen, N., Leslie, E., Salmon, J., Fotheringham, M.J. (2000) Environmental determinants of physical activity and sedentary behavior. Exercise and Sport Sciences Reviews 28, 153-158. Patterson, P.D., Moore, C.G., Probst, J.C., Shinogle, J.A. (2004) Obesity and Physical Inactivity in Rural America. Journal of Rural Health 20, 151-159. Patterson, T.L., Sallis, J.F., Nader, P.R., Rupp, J.W., McKenzie, T.L., Roppe, B., Bartok, P.W. (1988) Direct observation of physical activity and dietary behaviors in a structured environment: Effects of a family-based health promotion program. Journal of Behavioral Medicine 11, 447-458. Payne, R., Johnson, R. (1985) Patterns of recreation services and facilities in an urban environment: the case of Kitchener Ontario. Recreation Research Review 12, 39-45. Pikora, T.J., Bull, F.C.L., Jamrozik, K., Knuiman, M., Giles-Corti, B., Donovan, R.J. (2002) Developing a reliable audit instrument to measure the physical environment for physical activity. American Journal of Preventive Medicine 23, 187-194. Reed, J.A., Hooker, S.P. (2012) Where are youth physically active? A descriptive examination of 45 parks in a southeastern community. Childhood Obesity 8, 124-131. Refshauge, A.D., Stigsdotter, U.K., Cosco, N.G. (2012) Adults’ motivation for bringing their children to park playgrounds. Urban Forestry & Urban Greening 11, 396-405. Rehrer, N.J., Freeman, C., Cassidy, T., Waters, D.L., Barclay, G.E., Wilson, N. (2011) Through the eyes of young people: Favourite places for physical activity. Scandinavian Journal of Public Health 39, 492- 500. Sallis, J.F., Bauman, A., Pratt, M. (1998) Environmental and policy interventions to promote physical activity. American Journal of Preventive Medicine 15, 379-397. Sallis, J.F., Hovell, M.F., Hofstetter, C.R., Elder, J.P., Hackley, M., Caspersen, C.J., Powell, K.E. (1990) Distance between homes and exercise facilities related to frequency of exercise among San Diego residents. Public Health Reports 105, 179-185. Schäffler, A., Swilling, M. (2012) Valuing green infrastructure in an urban environment under pressure - The Johannesburg case. Ecological Economics.

blz. 35

Siu, V.W., Lambert, W.E., Fu, R., Hillier, T.A., Bosworth, M., Michael, Y.L. (2012) Built environment and its influences on walking among older women: Use of standardized geographic units to define urban forms. Journal of Environmental and Public Health 2012. Sorensen, A., Okata, J., (2011) Introduction: Megacities, Urban Form, and Sustainability Megacities, in: Sorensen, A., Okata, J. (Eds.). Springer Japan, pp. 1-12. Stodolska, M., Livengood, J.S. (2006) The influence of religion on the leisure behavior of immigrant Muslims in the United States. Journal of Leisure Research 38, 293-320. Strong, W.B., Malina, R.M., Blimkie, C.J.R., Daniels, S.R., Dishman, R.K., Gutin, B., Hergenroeder, A.C., Must, A., Nixon, P.A., Pivarnik, J.M., Rowland, T., Trost, S., Trudeau, F. (2005) Evidence based physical activity for school-age youth. Journal of Pediatrics 146, 732-737. Taplin, P.S., Reid, J.B. (1973) Effects of instructional set and experimenter influence on observer reliability. CHILD DEVELOP. 44, 547-554. Tappe, K.A., Glanz, K., Sallis, J.F., Zhou, C., Saelens, B.E. (2013) Children's physical activity and parents' perception of the neighborhood environment: Neighborhood impact on kids study. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 10. van Dillen, S.M.E., de Vries, S., Groenewegen, P.P., Spreeuwenberg, P. (2012) Greenspace in urban neighbourhoods and residents' health: Adding quality to quantity. Journal of Epidemiology and Community Health 66. van Herzele, A., de Vries, S. (2012) Linking green space to health: A comparative study of two urban neighbourhoods in Ghent, Belgium. Population and Environment 34, 171-193. Verstrate, L., Karsten, L. (2011) The creation of play spaces in twentieth-century Amsterdam: From an intervention of civil actors to a public policy. Landscape Research 36, 85-109. de Vries, S.I., Bakker, I., van Overbeek, K., Boer, N.D., Hopman-Rock, M. (2005) Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht, TNO-rapport KvL/B&G/2005.197, Leiden von Benzon, N. (2011) Who's afraid of the big bad woods? Fear and learning disabled children's access to local nature. Local Environment 16, 1021-1040. Walker, L., Ashley, R., Nowell, R., Gersonius, B., Evans, T., (2012) Surface water management and urban green infrastructure in the UK: A review of benefits and challenges. Wells, N.M., Evans, G.W. (2003) Nearby nature: A buffer of life stress among rural children. Environment and Behavior 35, 311-330. Wilcox, S., Castro, C., King, A.C., Housemann, R., Brownson, R.C. (2000) Determinants of leisure time physical activity in rural compared with urban older and ethnically diverse women in the United States. Journal of Epidemiology and Community Health 54, 667-672. Wilson, S.M., Sato, A.F. (2013) Stress and paediatric obesity: What we know and where to go. Stress and Health.

blz. 36

BIJLAGE B. Vragenlijst interviews

Vragen aan ouders op de (natuur)speelplekken. Bij elke vraag wordt eerst een spontane reactie afgewacht, daarna wordt eventueel nog verder gevraagd.

Speeltuin: (naam)

1. Hoe vaak komt u naar deze speeltuin?

2. Waarom komt u naar deze speelplek? Eventueel vragen: - Dichtbij huis - Speeltoestellen - Dichtbij school - Omgeving - Veilig - Veel mensen - Faciliteiten - Grootte speelplek - Natuurelementen

3. Heeft u een voorkeur voor een andere speelplek? Welke?

4. Waarom bent u hier en niet daar? Voornaamste reden: ……….. Secundaire reden: ……….. Anders: ……..

5. Hoe lang blijft u meestal op deze speelplek?

6. Wat is uw postcode?

7. Hoe belangrijk vindt u dat de speelplek: • Verschillende hoogteniveaus’s heeft (heuvels, klimbomen): 0 1 2 3 • Een natuurlijke ondergrond heeft (houtsnippers, gras, zand): 0 1 2 3 • Dat de omgeving van de speelplaats groen is: 0 1 2 3 • Dat de kinderen met natuurlijke elementen kunnen spelen: 0 1 2 3 (zand, bomen, gras, struiken, water, modder)

blz. 37

BIJLAGE C. Waarneemformulier

Gebied Leefijd jongen meisje voetbal fietsen spel spel spel met spel met niet actief niet Opmerkingen algemeen met/in speel- natuurlijke sociaal/alleen natuur toestellen speel- elementen

1-2

2-12

12-

1-2

2-12

12-

1-2

2-12

12-

1-2

2-12

12-

blz. 38

blz. 39