Ontwerpbestemmingsplan

Sloterdijk I Mediacollege

Toelichting Gemeente

Colofon

Opdrachtgever Opdrachtnemer IMRO_idn blz. 3

Inhoudsopgave

Toelichting 5 Hoofdstuk 1 Inleiding 7 1.1 Aanleiding 7 1.2 Bevoegdheden 8 1.3 Leeswijzer 8 Hoofdstuk 2 Plankader 9 2.1 Haven-Stad 9 2.2 Sloterdijk I Mediacollege 12 Hoofdstuk 3 Beleidskaders 21 3.1 Rijksbeleid 21 3.2 Provinciaal beleid 21 3.3 Regionaal beleid 22 3.4 Gemeentelijk beleid 23 Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader 31 4.1 Ruimtelijk-functionale aspecten 31 4.2 Stedenbouwkundige beschrijving 32 4.3 Programma en ruimtelijk-stedenbouwkundige kaders 32 4.4 Hoogbouw 34 4.5 Uitgangspunten Mediacollege 36 Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage 37 5.1 Normstelling en beleid 37 5.2 Doel en procedure 37 5.3 Resultaten MER en vertaling in bestemmingsplan 40 5.4 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan 43 Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheidsaspecten 45 6.1 Inleiding 45 6.2 Verkeer en parkeren 45 6.3 Geluid 51 6.4 Bodemkwaliteit 61 6.5 Bodemopbouw 62 6.6 Luchtkwaliteit 62 6.7 Externe veiligheid 66 6.8 Milieuhinder bedrijvigheid 72 6.9 Luchthavenindelingsbesluit 75 6.10 Waterparagraaf 76 6.11 Natuur 82 6.12 Archeologie en bovengrondse cultuurhistorie 85 6.13 Actuele regionale behoefte 91 Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving 95 7.1 Werking bestemmingsplan 95 7.2 Verbeelding 95

Gemeente Amsterdam blz. 4

7.3 Regels 95 7.4 Toelichting per artikel 96 Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid 101

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 103 9.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro) 103 9.2 Behandeling van zienswijzen 106

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 7

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt momenteel het bestemmingsplan Sloterdijk I, vastgesteld op 28 mei 2013. Het voorliggend bestemmingsplan vervangt hiermee een klein onderdeel van het geldende bestemmingsplan. De reden om onderhavig bestemmingsplan vast te stellen is om de eerste transitie-stap te zetten voor de ontwikkeling van Haven-Stad: een hoogstedelijk gemengd woon- en werkgebied waar Sloterdijk I en dus ook Sloterdijk I Mediacollege onderdeel van is.

Het College van B&W heeft in dit verband op 14 juni 2016 het strategiebesluit Sloterdijk 1 vastgesteld. Hiermee heeft het College besloten dat het bedrijvengebied Sloterdijk 1 vanaf medio 2018 geleidelijk getransformeerd wordt naar een woon-werkgebied met een hoog kwalitatief en aantrekkelijk leefmilieu met een betere aansluiting op de omgeving. Het College heeft hiermee ingestemd met een ontwikkelstrategie voor Sloterdijk 1 bestaande uit: een geleidelijke en gefaseerde ontwikkeling met woningbouw vanaf medio 2018 in het zuidelijke deel en 'verkleuring' zonder wonen In het noordelijke deel tot 2024; een actieve ontwikkelstrategie waarbij transformatie-initiatieven, die bijdragen aan de gemeentelijke ambitie, worden ondersteund en gestimuleerd. Met het strategiebesluit is het bestuurlijke besluit genomen om in de periode na 2018 minimaal 3.500 woningen toe te voegen aan de hoofdstedelijke woningvoorraad.

De Ontwikkelstrategie Haven-Stad wordt eind 2017 ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Gelijktijdig met de MER Haven-Stad en het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege.

Het voorliggende bestemmingsplan geeft uitvoering aan en vormt het eerste ruimtelijk besluit in dit bovenbeschreven transformatietraject.

Haven-Stad vormt een ambitieus programma van de gemeente Amsterdam voor de geleidelijke ontwikkeling van gemengd stedelijk gebied in het westen van de stad, binnen de Ring A10 ten zuiden en noorden van het IJ. Haven-Stad, gelegen in het overgangsgebied van haven en stad, bestaat uit diverse deelgebieden, waarondere Sloterdijk 1, waartussen én waarbinnen een gefaseerde planvorming en realisatie plaatsvindt. Deze ontwikkeling zal organisch verlopen. Dit vraagt enerzijds om flexibiliteit, maar ook om duidelijke kaders waarbinnen de ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden.

Vanwege het innovatieve karakter en de benodigde flexibiliteit in de planvorming is Haven-Stad aangemeld voor de 14 tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw). Hierdoor is het mogelijk om vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet alvast gebruik te maken van diverse mogelijkheden die deze nieuwe wet biedt. Waar in deze toelichting gesproken wordt over bestemmingsplannen wordt daarom gedoeld op bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte (tenzij anders aangegeven).

Het bestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege' is indachtig de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet opgesteld. Het bestemmingsplan is hierbij gericht op ontwikkeling van het plangebied. Voor een aantal aspecten is een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om ondermeer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven stedenbouwkundige structuur en verschijningsvorm. De bouwhoogten en de verkaveling met rooilijnen zijn daarom in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. In het plangebied is de ontwikkeling van een gecombineerd woon-werk en onderwijsmilieu het streven. Voor de locatie wordt gedacht aan het onderbrengen van het Mediacollege Amsterdam (hierna te noemen Mediacollege) met woningen en enkele commerciële functies om de leefbaarheid in het gebied te optimaliseren. Er is nog geen vastomkaderd plan voor de transformatie van

Gemeente Amsterdam blz. 8

het plangebied. Er zijn nog verschillende scenario's denkbaar om de transformatie vorm te geven. Om zoveel mogelijk ruimte te bieden in het ontwerpproces is in het bestemmingsplan flexibiliteit opgenomen en zijn ruime kaders geboden.

Bouwen op deze locatie past binnen de opgave om de stad te verdichten.

1.2 Bevoegdheden

De gemeenteraad van Amsterdam heeft bij besluit d.d. 22 juni 2016 de Verordening tot wijziging van de Verordening op de Bestuurscommissies 2013 vastgesteld in verband met de wijziging van Bijlage B, de overzichtkaart met de stedelijke gebieden, projecten en belangen behorende bij het bevoegdhedenregister. Het plangebied Sloterdijk 1 is op deze kaart aangewezen als stedelijk project. Dit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van bestemmingsplannen niet ter hand wordt genomen door de bestuurscommissie maar door het college. De bestuurscommissie wordt wel betrokken bij de voorbereiding zoals vastgelegd in artikel 28 van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. De gemeenteraad is bevoegd tot het vaststellen van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege'. De naam “Mediacollege” heeft betrekking op het huidige en toekomstige gebruik van het plangebied, waar - naast de school - nieuwe functies en bebouwing toegevoegd kunnen worden. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een schets gemaakt van het plankader ten aanzien van de ontwikkeling van het Mediacollege. Hier wordt naast het plangebied zelf ook nader ingegaan op het bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

Hoofdstuk 3 bied zicht op het beleidskader waarbinnen de ontwikkeling beoogd wordt.

Hoofdstuk 4 gaat in op het ruimtelijk kader van het gebied. De ontwikkelingen van Haven-Stad met daarin Sloterdijk I als eerste transformatiegebied zijn het uitgangspunt voor de ontwikkeling die op het Mediacollege wordt mogelijk gemaakt.

In hoofdstuk 5 wordt de m.e.r.-(beoordelings)plicht en de relatie tot het MER van Haven-Stad nader toegelicht. Daarin is een toelichting gegeven op de verhouding van de onderzoeken in het MER van Haven-Stad en de onderzoeken in het kader van dit bestemmingsplan voor de diverse milieuthema's.

Hoofdstuk 6 beschrijft de onderzoeken op de gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

In de laatste hoofdstukken worden de juridische planbeschrijving (7), economische uitvoerbaarheid (8), en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (9) beschreven. In hoofdstuk 7 wordt beschreven op welke wijze de verschillende uitgangspunten en conclusies in de regels en de verbeelding zijn opgenomen. Deze toelichting gaat in op de reden voor de uitwerking van deze juridisch bindende delen van het omgevingsplan.

Bij het bestemmingsplan verbrede reikwijdte behoort tevens het MER

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 9

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Haven-Stad

2.1.1 Ligging en positionering

Sloterdijk 1 is een deelgebied van Haven-Stad. Het Haven-Stad gebied omvat het deel van het binnen de Ring A10, de aangrenzende bedrijventerreinen, het gebied rondom station Sloterdijk, het Westerpark en het westelijk deel van de Noordelijke IJ-oever. Het gebied heeft een omvang van circa 650 hectare (exclusief water) en bestaat uit verschillende deelgebieden: Sloterdijk - Westerpark e.o.: Sloterdijk 1, Sloterdijk Centrum, Zaanstraat emplacement; Amsterbaken en Groot Westerpark; Havengebied: Minervahaven/Hempoint, Coen- en Vlothaven en Alfadriehoek; Noordelijke IJ-oever: Melkweg/ en Cornelis Douwes 0-1-2-3. De deelgebieden herbergen momenteel diverse functies variërend van haven en industrie tot grootstedelijke woon-werkgebieden. Een globale indeling naar functies is in figuur 2.1 weergegeven. Hierbij is ook duidelijk te zien welk belang dit gebied voor de werkgelegenheid van Amsterdam heeft.

Figuur 2.1 - Functies in de huidige situatie en detailsectoren

Haven-Stad betreft één van laatste grotere gebieden binnen de Ring waar het schaarse hoogstedelijk milieu kan worden toegevoegd - precies op de plek waar de samenleving er om vraagt. Haven-Stad is de nog ontbrekende 'taartpunt' in het zich cirkelvormig uitbreidende centrumstedelijke Amsterdam. Deze ambitie voor het realiseren van een hoogstedelijk milieu voor Haven-Stad is feitelijk geen optie - het is een kwestie van of hier of niet: de juiste ambitie, op de juiste plek, op het juiste moment. Een alternatief is niet voorhanden. De ambitie is om Haven-Stad te transformeren tot een gemengd stedelijk gebied. Wonen, werken, studeren en recreëren vinden in een dergelijk milieu plaats in elkaars directe nabijheid, vergelijkbaar met het hart van Amsterdam. Er zullen naast woningen ook winkels en horeca verschijnen, maar ook kantoren of kantoorachtige ruimtes, culturele voorzieningen, onderwijsinstellingen en hotels. Niettemin zal de woonfunctie verreweg de meeste vloeroppervlakte innemen – afgezien van het feit dat er in woningen ook steeds meer gewerkt wordt, met name door zzp'ers.

In Haven-Stad wordt naast menging ook gestreefd naar hoge dichtheden - een bebouwingsintensiteit die niet onderdoet voor de dichtheden in de bestaande hoogstedelijke buurten binnen de Ring. Wat betreft de beoogde dichtheid van het stedelijk milieu, kan worden gedacht aan gebieden als Vara-strook, Amstelkwartier, KNSM-eiland of Westerdok (zie figuur 2.2).

Gemeente Amsterdam blz. 10

Figuur 2.2 - Referentie dichtheden: linksboven Vara-strook, rechtsboven Amstelkwartier, linksonder KNSMeiland en rechtsonder Westerdok

2.1.2 Gefaseerde ontwikkeling en kansen vanuit de Omgevingswet

Het kenmerk van Haven-Stad is dat er geen blauwdrukplanning is. De ontwikkelingsstrategie is gebaseerd op een geleidelijke transformatie van het gebied en een gefaseerde besluitvorming. De strategie bestaat uit het sturen op het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling van een gemengd stedelijk gebied en het waar mogelijk en wenselijk faciliteren van initiatiefnemers. De haalbaarheid van de transformatie naar hoogstedelijk gemengd gebied wordt voor een groot deel bepaald door de mogelijkheden om woningbouw te kunnen realiseren, een goed woon- en leefklimaat te laten ontstaan en bestaande bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering te belemmeren. De gemeente stuurt daarbij op het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling van een hoogstedelijk gemengd gebied. De gemeente vervult een regierol door de randvoorwaarden te stellen, waarbinnen initiatiefnemers nieuwe ontwikkelingen kunnen verwezenlijken. Met deze transformatiestrategie nodigt de gemeente partijen uit om de ontwikkelingen vorm te geven. Het tempo van de realisatie is in grote mate afhankelijk van het absorptievermogen van de markt en de bereidheid van marktpartijen om te transformeren.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 11

Figuur 2.3 - 'Pas op de plaats' gebied

Een relevante afspraak in de transformatie van Haven-Stad is het convenant /NDSM dat in 2009 is gesloten door de gemeente en de provincie Noord-Holland met drie bedrijven in de Coen- en Vlothaven: Cargill, ICL Fertilizers en Eggerding. Concreet is afgesproken dat de woningbouwontwikkeling in de gebieden Houthaven en NDSM-werf doorgang kan vinden, maar dat voor andere voor de bedrijven relevante gebieden een 'pas op de plaats' wordt gemaakt met plannen voor woningbouw.

Eventuele woningbouwplannen in het 'pas op de plaats' gebied (zie figuur 2.3) zullen pas vanaf 2024 in procedure worden gebracht en pas vanaf 2029 feitelijk tot uitvoering worden gebracht. In het convenant is ook opgenomen dat de 'pas op de plaats' niet wil zeggen dat gedurende de convenantsperiode op deze terreinen überhaupt geen ontwikkelingen mogelijk zijn: ontwikkelingen die de bedrijfsvoering van de bedrijven niet schaden zijn wel toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is buiten het 'pas op de plaats' gebied gelegen.

De planologische benadering die past bij de gefaseerde ontwikkeling van dit gebied valt onder de noemer 'uitnodigingsplanologie' van de nog in ontwikkeling zijnde Omgevingswet. Hierbij speelt flexibiliteit een grote rol, omdat er geen sprake is van vooraf al geheel afgebakende kaders en programma's. Om dit verder vorm te kunnen geven, is voor een deel van Haven-Stad een aanmelding gedaan voor de Crisis- en herstelwet. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om vooruitlopend op de Omgevingswet met het nieuwe instrumentarium te kunnen experimenteren in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (zie verder paragraaf 2.2.5).

Een aantal locaties in het totale ontwikkelingsgebied Haven-Stad, zoals de percelen rondom het Westerpark en Station Sloterdijk, komen eerder in aanmerking voor transformatie naar een

Gemeente Amsterdam blz. 12

(hoog)stedelijk woon- en werkmilieu vanwege onder andere de ligging alsmede de bestaande functies in en om de deelgebieden. Gebieden binnen het projectgebied Haven-Stad die nu meer een haven- en bedrijvenfunctie hebben, zullen pas in een later stadium kunnen verkleuren of transformeren. Deze fasering, die van diverse factoren afhankelijk is, vormt een cruciaal onderdeel van de ontwikkeling van Haven-Stad.

Met de keuze voor een gefaseerde besluitvorming wordt voor het projectgebied niet een juridisch-planologisch plan opgesteld dat het gehele projectgebied dekt. De diverse deelgebieden worden ook gefaseerd in ruimtelijke plannen en besluiten vervat.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de transformatie van de eerste fase mogelijk, namelijk voor het perceel van het Mediacollege te Sloterdijk I aan de Contactweg. Het is daarmee het eerste formele besluit voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling Haven-Stad naar een hoogstedelijk gemengd woon- en werkgebied. Derhalve is aan dit plan ook het MER gekoppeld voor het gehele transformatiegebied Haven-Stad.

2.2 Sloterdijk I Mediacollege

2.2.1 Ligging en begrenzing

Concrete kansen voor een (hoog)stedelijk woon- en werkmilieu liggen er voor Sloterdijk I. Dit is dan ook het gebied waar als eerste transformatie beoogd wordt. Dit betreft momenteel een bedrijventerrein met bedrijvigheid in de sectoren transport/logistiek, advisering en onderzoek, financiële en zakelijke diensten. De afgelopen jaren is reeds sprake van meer verkleuring met horeca, leisure en stedelijke voorzieningen. Een verdere transformatie naar een gemengd stedelijk gebied is voorzien waarbij met name woningen worden toegevoegd aan de bestaande functies.

Sloterdijk I is op te delen in Sloterdijk I noord en Sloterdijk I zuid. De gebieden worden gescheiden door de Transformatorweg. Dit bestemmingsplan richt zich op de transformatie van een gedeelte van Sloterdijk I Zuid, gelegen aan de uiterste oostzijde van dit deelgebied. Het plangebied omvat de huidige kavel van het Mediacollege en de groenstroken ten noorden en ten westen daarvan. De plangrens wordt aan de westzijde globaal begrensd door de Contactweg, aan de noordzijde door de Transformatorweg, aan de oostzijde door de Spaarndammerdijk en aan de zuidzijde door de Contactweg.

Zie figuur 2.4 en 2.5 voor de ligging en begrenzing van het plangebied.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 13

Figuur 2.4 - Luchtfoto met ligging plangebied (rood omkaderd)

Gemeente Amsterdam blz. 14

Figuur 2.5 - Overzichtsfoto Sloterdijk I Mediacollege

Op het plangebied is de transformatie naar een gemengd gebied voorzien. Een concreet plan voor de transformatie is er nog niet, daarom voorziet het bestemmingsplan in ruime kaders die nog vele opties voor de herontwikkeling van de gronden mogelijk maakt. De kaders worden bepaald door het ruimtelijk programma van zowel het Mediacollege als van de gemeente Amsterdam.

2.2.2 Doelstelling

Bij de herontwikkeling van het plangebied gelden een aantal voorwaarden. Deze zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Het doel van dit bestemmingsplan is kaders te scheppen voor de transformatie waarbinnen verschillende ontwikkelingsscenario's mogelijk zijn. Onderstaand een beknopte toelichting op de ruimtelijke voorwaarden. Kaders die gesteld worden om milieutechnische redenen staan beschreven in Hoofdstuk 6 en verder.

Functies2

In het plangebied2 komen verschillende functies samen. Voor de locatie is daarom door de gemeente Amsterdam een programma bepaald waarin de ruimtebehoefte van het Mediacollege is onder gebracht. Dit programma stelt de maximale kaders voor de ontwikkeling. Het programma betreft maximaal 63.000 m bvo. Binnen dit oppervlak is er maximaal ruimte voor: het Mediacollege met een groter oppervlak dan momenteel op het perceel aanwezig is (maximaal 23.500 m bvo). Het Mediacollege streeft naar het samenvoegen van verschillende vestigingen op bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 15

2

2

deze locatie dat ruimte biedt aan ruim 3.000 gebruikers op ieder moment van de dag; 40.000 m bvo hoogstedelijk woonmilieu in de verhouding 75% wonen en 25% commerciële activiteiten (bedrijven, horeca, dienstverlening, andere maatschappelijke voorzieningen etc.), die aanvullend zijn op de onderwijsvoorziening dan wel het wonen (maximaal 12.000 m bvo). Het is daarbij niet de bedoeling detailhandel te realiseren. Detailhandel zou meer geconcentreerd elders in Sloterdijk I een plek moeten krijgen in een volgende transformatiefase. Het betreft een vol programma voor een relatief klein oppervlak. Om te komen tot een optimale invulling is afstemming tussen de verschillende actoren in dit gebied van groot belang. De mogelijkheden voor de transformatie moeten nog bestudeerd worden. Ruimtelijk heeft het de voorkeur het programma in één gebouw onder te brengen, waarbij wel een duidelijke scheiding tussen de functies aanwezig is en er aandacht is voor de effecten van de functies onderling. Een activiteit mag immers geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor een andere activiteit in het gebouw.

Stedenbouwkundig dient het gebouw te beschikken over een open plint, zodat vanaf de openbare weg een verbinding met het gebouw en de daarin gehuisveste functies wordt ervaren.

Een gedetailleerdere beschrijving van het programma en de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden is opgenomen in Hoofdstuk 4.

2.2.3 Geschiedenis van het plangebied

Het gebied Sloterdijk I is gelegen binnen de voormalige Overbraker Binnen- en Buitenpolders die zijn aangelegd vanaf de periode van de ontginningen die, ten zuiden van het IJ, vermoedelijk in de elfde of twaalfde eeuw, op gang kwamen.

Door de aanleg van de Spaarndammerdijk rond 1220 was het mogelijk om het achterliggende land te benutten en het plangebied werd vanaf dat moment gekenmerkt door agrarisch gebruik, in hoofdzaak voor de veehouderij en akkerbouw. Het was gunstig om langs de belangrijke doorgaande route, die de Spaarndammerdijk eeuwenlang vormde, te wonen en te werken. Aan het einde van de negentiende eeuw brak een periode van inpolderingen van het IJ aan, onder meer in het kader van de aanleg van het Noordzeekanaal dat tussen 1865– 1876 gerealiseerd werd. Dit immense project omvatte de drooglegging van het IJ middels tien polders waarbij de vaargeul uitgespaard bleef, en het graven van een nieuw tracé vanaf Velsen naar de kust. De Spaarndammerdijk verloor hiermee haar primaire waterkerende functie. De nieuw gewonnen polders die het dichtst bij het centrum lagen werden voor haven- en industrie in gebruik genomen. De overige polders werden – op een enkele uitzondering na – als agrarisch gebied in gebruik genomen, en vanaf 1900 zagen stadsbewoners het ook als een boeiend gebied voor recreatieve uitstapjes.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd er voor het eerst systematisch over de ontwikkeling van de polders aan de westzijde van de stad als grootschalige zeehaven nagedacht. In het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) voor Amsterdam dat in 1935 werd vastgesteld, was direct ten westen van het plangebied een grootschalige havenuitbreiding voorzien. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had tot gevolg dat er aan een deel van het plan geen invulling werd gegeven. Bovendien bleef de uitvoering van het plan grotendeels achterwege, omdat de belangrijkste havenbedrijven traditiegetrouw in het oostelijk havengebied bleven. Pas in de periode na de Tweede Wereldoorlog nam de interesse voor het westelijk havengebied toe. De opzet van het nieuwe havengebied werd in het licht van nieuwe transport- en overslagmethoden herzien, waarbij een groter gebied als bedrijventerrein werd bestemd.

Ter hoogte van het huidige Sloterdijk I, ten oosten van het dorp Sloterdijk, was in het AUP reeds een bedrijventerrein gepland. De eerste bedrijven kwamen hier vanaf het einde van de jaren vijftig gereed. In

Gemeente Amsterdam blz. 16

de loop van de jaren zestig werd het bedrijventerrein verder naar het zuiden toe uitgebreid waarvoor onder andere een deel van de Spaarndammerdijk moest wijken. De aanleg van de Coentunnelweg (A10), de Transformatorweg en het dijklichaam voor de Hem- en Ringspoorbaan en de verlegde Haarlemlijn bepalen in hoge mate de stedenbouwkundige structuur van het bedrijventerrein. De pre-stedelijke polderstructuur is ten gevolge van deze werken en de bedrijfsbebouwing uitgewist. e

Sinds 1980 is het Mediacollege, destijds Grafische MTS, gevestigd op de huidige locatie, Contactweg 36. De opleidingen van het Mediacollege bestrijken het hele gebied van de media. Daarnaast ziet het Mediacollege Amsterdam naast opleidingsinstituut ook een rol voor zichzelf als platform dat de aankomende generatie en de branche met elkaar verbindt. In 2018 viert het Mediacollege haar 100 verjaardag in Amsterdam.

2.2.4 Geldend planologisch beleid

Het project is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan Sloterdijk I, vastgesteld op 28 mei 2013. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 2.6. De gronden ter plaatse van het project hebben de bestemmingen: Enkelbestemming – Groen (groen); Enkelbestemming – Maatschappelijk (zalmroze/bruin); Enkelbestemming – Verkeer-1 (grijs); Dubbelbestemming – Leiding – Gas (zwarte stippen); Dubbelbestemming Waarde – Archeologie (zwarte plussen); Dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering (zwarte golf); Gebiedsaanduiding Geluidzone – industrie (oranje lijn). Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid binnen het bouwvlak onderwijsvoorzieningen te realiseren met een bebouwingspercentage van 65% en een bouwhoogte van maximaal 15 meter. De uitbreiding die het Mediacollege beoogd, past niet binnen de ruimte die het vigerende bestemmingsplan biedt. Het bouwvlak is reeds grotendeels bebouwd en de maximale bouwhoogte is deels ook al bereikt.

De transformatie naar een combinatie van wonen, werken en onderwijs past niet binnen de mogelijkheden van dit vigerende plan. De bestemmingen leggen beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden. Daarnaast zijn de bouwregels ook niet toereikend (bouwvlak te klein, bouwhoogte te laag). Om het beoogde programma te kunnen realiseren zal de bebouwing dichter naar de Transformatorweg worden gesitueerd dan het vigerende bestemmingsplan nu mogelijk maakt en is het wenselijk de bouwhoogte fors te verhogen tot maximaal 60 meter, inclusief hoogteaccent.

Een nieuw juridisch-planologisch kader is daarom benodigd om de transformatie mogelijk te maken.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 17

Figuur 2.6 - Vigerend bestemmingsplan Sloterdijk-1 met indicatie plangebied (rode lijn)

2.2.5 Bestemmingsplan verbrede reikwijdte

Haven-Stad kent een stevige milieubelasting. Er is sprake van een hoge geluidsbelasting (industrielawaai, verkeerslawaai (weg en spoor), vliegtuiglawaai) en geurbelasting. Verder is externe veiligheid een belangrijke factor. Met al deze componenten moet bij de ontwikkeling van het gebied, met name wat betreft wonen en onderwijs, rekening gehouden worden. De transformatie van Haven-Stad, en dus ook het perceel van het Mediacollege, is daardoor niet zondermeer mogelijk met het bestaande juridisch-planologische instrumentarium. Om die reden is Haven-Stad aangemeld bij het Ministerie van Infrastructuur en milieu om deel te nemen aan: een pilot op grond van de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet; én het gebied is aangemeld als ontwikkelingsgebied in het kader van deze wet.

Gemeente Amsterdam blz. 18

De haalbaarheid van deze transformatie naar gemengd stedelijk gebied wordt voor een groot deel bepaald door de in de omgeving aanwezige bedrijvigheid. Dit vraagt extra aandacht om een aanvaardbaar en duurzaam woon- en leefklimaat te realiseren. Voor bedrijventerrein Sloterdijk 1 wordt ingezet op verdichting en transformatie, waarbij de woonfunctie wordt geïntroduceerd. In de noordelijke delen van Sloterdijk Centrum en Sloterdijk 1, waar vooralsnog geen ruimte is voor woningbouw, is ruimte om de vraag van de creatieve sector verder te accommoderen. Naast het toevoegen van gemengd stedelijk gebied wordt met Haven-Stad ingezet op het behouden en waar mogelijk intensiveren van bedrijvigheid in de haven. In het kader van de ontwikkeling van Haven-Stad zullen diverse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de milieukwaliteit. Zo zal waar nodig de bodem worden gesaneerd zodat deze geschikt is voor de beoogde functies. Ook ten aanzien van geluid zullen maatregelen getroffen worden, waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Door milieugebruiksruimte in te beperken ontstaan er mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte duurzaam in te vullen. Sommige bedrijven in Sloterdijk 1 hebben een vergunde milieuruimte, die ruimer is dan de feitelijk benodigde milieuruimte. Om de beoogde transformatie niet onnodig te belemmeren is het wenselijk dat deze onbenutte milieuruimte wordt ingeperkt. De aanwijzing als ontwikkelingsgebied kan hierbij helpen. Ook zal waar nodig de maximaal toegestane milieucategorie worden verlaagd, zodat er zich geen nieuwe bedrijven uit hoge milieucategorieën kunnen vestigen die aan transformatie in de weg staan. Gezien de grote woningbehoefte en de gewenste aansluiting van Sloterdijk op de bestaande bebouwing ten zuiden van de Haarlemmerweg is het wenselijk om tijdelijk af te wijken van de geluidsnormen voor wegverkeerslawaai. Zodoende kan, door gebruik te maken van de mogelijkheden voor ontwikkelingsgebieden, vooruitlopend op de feitelijke afwaardering van de Haarlemmerweg, in de zone rondom deze weg woningbouw mogelijk worden gemaakt, zonder dat voor deze woningen dove gevels/vliesgevels verplicht moeten worden gesteld. Na afwaardering van de wegstatus, die is voorzien binnen een periode van tien jaar, geldt een lagere geluidsnorm, zodat voor de woningbouw de maximale ontheffingswaarde niet zal worden overschreden.

Het gebied Haven-Stad kan ook gebruik maken van de mogelijkheden van het experiment bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.

Bron: Besluit uitvoering Crisis en Herstelwet, Rijksoverheid, 12 mei 2016

Beide aanvragen zijn toegewezen. Als gevolg daarvan mag vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet een bestemmingsplan verbrede reikwijdte worden vastgesteld met een looptijd van 20 jaar. Daarnaast is het op grond van de pilot mogelijk om tijdelijk af te wijken van enkele bestaande milieunormen, zondere dat daarbij de 'gezonde leefomgeving' geweld wordt aangedaan. De Nota van toelichting bij het desbetreffende besluit van ede Minister van Infrastructuur en Milieu zegt hierover het volgende:

Het bestemmingsplan verbrede reikwijdte wijkt af van de huidige reguliere bestemmingsplannen. Er gelden dan ook andere regels. Voor een bestemmingsplan verbrede reikwijdte op basis van de 7 tranche geldt niet de actualiseringsplicht ex artikel 3.1, tweede lid, Wro. Voor de looptijd kan worden aangesloten bij het in de 6 tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experiment met een looptijd van twintig jaar (artikel 7b van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Dientengevolge behoeft ook niet te worden voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde verplichting dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling binnen tien jaar kan worden gerealiseerd.

In het kader van uitnodigingsplanologie treedt de gemeente faciliterend op en neemt ze de ontwikkeling van het gebied niet zelf in handen. Gelet op de verlengde looptijd van het bestemmingsplan zijn het tweede en vijfde lid van artikel 3.1 Wro niet van toepassing (geldigheidstermijn bestemmingsplan).

In het kader van dit experiment wordt aan de deelnemende gemeenten de mogelijkheid geboden om bij de vaststelling van het bestemmingsplan te bepalen dat geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste drie jaar ongebruikt zijn gebleven. Het gaat daarbij om bouw- en gebruiksmogelijkheden die bestonden op grond van het bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 19

bestemmingsplan dat door het bestemmingsplan verbrede reikwijdte wordt vervangen; het bestemmingsplan Sloterdijk I. Aangezien het terrein grotendeels in eigendom is van het Mediacollege en die bovendien betrokken is bij het opstellen van dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte is deze mogelijkheid niet zozeer van belang voor het opstellen van dit plan. Daarnaast biedt het vigerende bestemmingsplan nauwelijks bouwmogelijkheden die in het nieuwe plan worden teniet gedaan. Deze regeling is met name bedoeld voor bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte waar de huidige gebruikers door de ontwikkelingen moeten verplaatsen. Dat is hier niet aan de orde.

Voor het bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' maakt Amsterdam gebruik van de volgende onderdelen uit de Crisis- en herstelwet: planperiode 20 jaar; regels voor de gehele fysieke leefomgeving; open normen/beleidsregels; faseren onderzoeken; vormvrij bestemmingsplan (afwijken RO-standaarden).

Gemeente Amsterdam blz. 20

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 21

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 14 juni 2011 heeft het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro).

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Sloterdijk I Mediacollege is een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

Eén van de doelstellingen is het duurzaam en efficiënt gebruiken van de beschikbare ruimte. Uitgangspunt voor Sloterdijk I Mediacollege is het plangebied toe te voegen aan de bestaande stedelijke structuur waarbij functiemenging wordt toegestaan en woningen worden toegevoegd. Op deze wijze

Gemeente Amsterdam blz. 22

wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut. Dit past binnen de hoofddoelstellingen van het Provinciale beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, deze is echter uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening.

Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Sloterdijk I Mediacollege is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening onderdeel van het "bestaand bebouwd gebied". Het behouden van een school en het toevoegen van woningen past binnen de kaders van de provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Plabeka

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 23

verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Ter uitvoering van de doelstelling van het Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld, zie onderstaande tekst.

Uitvoeringsstrategie 2010-2040

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld. Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie te actualiseren. In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 hectare planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.

Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt dat het geen kantorenlocatie is waarvoor groei of krimp wordt voorgesteld.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam heeft op 15 maart 2016 het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020 vastgesteld. De vernieuwing is een actualisatie van het eerdere beleid uit 2011 en is op 1 april 2016 in werking getreden. Er wordt opgeroepen tot meer regionale afstemming van de winkelstructuur, zodat de fijnmazigheid van die structuur behouden blijft en iedereen op aanvaardbare afstand zijn boodschappen kan blijven doen. Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.

Sloterdijk I Mediacollege, aan de Contactweg, of de andere wegen die er omheen liggen zijn geen onderdeel van de bestaande winkelstructuur. Het behouden van het Mediacollege en het toevoegen van woningen past binnen de kaders van het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040

Algemeen

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) is het ruimtelijk beleid van de gemeente verwoord. De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam

Gemeente Amsterdam blz. 24

zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast.

Het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege voorziet in het toevoegen van binnenstedelijke bebouwing: het college zelf, woningen en enkele commerciële functies. e Uitrol centrumgebied

Door schaarste aan ruimte en middelen breiden de op de stad georiënteerden hun zoek- en vestigingsgebied gestaag uit; dit proces vormt al lang niet meer louter de grondslag voor de revitalisering van de 19 -eeuwse gordel; vandaag de dag wijst het ons bijvoorbeeld op de enorme ontwikkelingspotenties van de noordelijke IJ-oever, het en de Gordel '20–'40. Het draagt eraan bij dat de steeds sterker wordt als internationaal centrummilieu. Het uitrolmechanisme reikt zelfs over de ringweg: het wekt hernieuwde belangstelling voor de Sloterplas; het brengt een verdere verstedelijking van en Amstelveen-Noord dichterbij.

De uitrol van het centrumgebied vraagt om een zorgvuldige afweging tussen de talloze ruimtelijke claims die op de kern van de metropool worden gelegd. Hieronder wordt het kader uiteengezet waarbinnen deze claims met elkaar worden geconfronteerd.

In de Structuurvisie is het gebied van Sloterdijk I aangemerkt als ontwikkelgebied voor wonen en werken. Met het toevoegen van woningen op de locatie van Sloterdijk I Mediacollege is dit in lijn met het beleid.

3.4.2 Koers 2025

Op 14 september 2016 is de "Koers 2025" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De gemeente wil de druk op de woningmarkt verlichten en maakt daarom tot 2025 de bouw mogelijk van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen. De huidige voorraad aan woningbouwplannen is onvoldoende om hierin te voorzien. Nieuwe woningen worden gerealiseerd in nieuwbouwprojecten, maar ook door transformatie van leegstaand en leegkomend vastgoed. De plannen bieden ook ruimte aan voorzieningen en bedrijven. Op welke plekken dit kan gebeuren staat in Koers 2025, een integrale en stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege worden nieuwe woningen voorzien als onderdeel van de transformatie Haven-Stad, dit sluit aan op Koers 2025.

3.4.3 Strategienota Transformatie Sloterdijk I

De locatie Mediacollege is één van de bouwblokken van het plangebied Sloterdijk I Zuid. Voor dit gebied is recent een zogenaamd Strategiebesluit vastgesteld. Dat is de eerste stap in de planning systematiek die Amsterdam hanteert bij gebiedsontwikkeling (Plaberum). In het Strategiebesluit worden het project, de opgave en het planproces afgebakend en gedefinieerd. Amsterdam werkt nu aan de volgende beslisdocumenten, het Investeringsbesluit, het MER en het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege.

De opgave voor het huidige perceel van het Mediacollege maakt deel uit van een grotere opgave. Niet alleen die van Sloterdijk I, maar van de transformatie strategie Haven-Stad. Concreet betekent dit een verdichtingsopgave en een menging van woon- en werkfuncties.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 25

3.4.4 Agenda Duurzaamheid

De Agenda Duurzaamheid is op 11 maart 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Een duurzamer Amsterdam wordt gezien als uitgangspunt voor hoe we de stad willen ontwikkelen, voor de kansen die we willen creëren. Duurzaamheid wordt gezien als motor voor de samenleving en als aanjager van de economie. Stippen op de horizon zijn nodig om te laten zien wat we bij grote problemen als klimaatverandering, luchtvervuiling en grondstoffenschaarste willen bereiken. De echte uitdaging is nu om los te komen van het ontwikkelen van nieuwe visies en vergezichten, en pragmatisch in de stad aan de slag te gaan.

De Agenda Duurzaamheid is géén dichtgetimmerd uitvoeringsprogramma, maar formuleert ambities, doelen en uitwerkingsrichtingen. Het is in die zin letterlijk een 'agenda'.

De eerste vier transitiepaden gaan over de stad Amsterdam: duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en een klimaatbestendige stad. Het vijfde pad is de verduurzaming van de gemeentelijke bedrijfsvoering zelf. Voor elk transitiepad geldt dat 'omdenken' de essentie is: om te komen tot nieuwe manieren van productie, consumptie en distributie om zo te verduurzamen.

Voor duurzame energie gelden de volgende ambities: In 2020 wordt per inwoner 20 procent meer duurzame energie opgewekt dan in 2013. Dit gaan we op de volgende manieren doen: 1. Meer zonne-energie en windenergie produceren. 2. Meer gebruik maken van duurzame warmte. In 2020 wordt per inwoner 20 procent minder energie verbruikt dan in 2013. Dit gaan we op de volgende manieren doen: 1. De bestaande woningvoorraad verduurzamen. 2. Het energieverbruik bij bedrijfsvastgoed en maatschappelijk vastgoed verlagen. 3. Energieneutrale nieuwbouw stimuleren. Voor schone lucht betekent het dat de Agenda zich primair focust op de lucht die wordt uitgestoten door gemotoriseerd verkeer. Om de luchtkwaliteit te verbeteren stimuleert en faciliteert de gemeente slimmer en schoner gemotoriseerd verkeer. Deze focus is van belang, omdat een belangrijk deel (op sommige plekken zelfs de helft) van de luchtverontreiniging in Amsterdam afkomstig is van het stedelijke gemotoriseerde verkeer.

Een circulaire economie realiseren met nieuwe vormen van productie, distributie en consumptie is een ambitie voor de stad op de langere termijn. Tevens ligt er voor de komende periode een forse ambitie om huishoudelijk afval meer te gaan scheiden.

Het college wil deze belangrijke stappen zetten door: innovatie, onderzoek en circulaire bedrijvigheid te stimuleren. meer grondstoffen en materialen terug te winnen, met als subdoel: 65 procent van huishoudelijk afval scheiden in 2020. Een klimaatbestendige stad bestaat voor Amsterdam uit de 'regenbestendige stad' en de 'waterbestendige stad'; dit betekent dat er met deze twee ontwikkelingen ook in ruimtelijke zin rekening moet worden gehouden bij nieuwe plannen in de stad.

Voor Sloterdijk I Mediacollege betekent de agenda dat er rekening mee moet worden gehouden dat de ontwikkeling deze ambities niet in de weg staat en waar nodig faciliteert. Zo kan het gebouw zo ingericht worden dat het weinig energie verbruikt en er gebruik wordt gemaakt van duurzame energie.

Gemeente Amsterdam blz. 26

De duurzaamheidsagenda wordt uitgewerkt in het investeringsbesluit. Deze wordt naar verwachting in het najaar van 2018 vastgesteld. De ontwikkeling van het plangebied vindt niet eerder plaats dan dat het investeringsbesluit is vastgesteld. Bij de ontwikkeling is daarom duidelijk hoe de ambities met betrekking tot duurzaamheid ingevuld moeten worden.

3.4.5 Naar een stad zonder aardgas

Op 7 november 2016 is de strategie vastgesteld voor het verduurzamen van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving. In de Agenda Duurzaam is het doel gesteld om 102.000 woningequivalenten in 2020 op stadswarmte aangesloten te hebben. Het college heeft de ambitie geuit dat de huidige energietransitie geen uitstel mag krijgen. Nieuwe woningen dienen aardgasloos te worden gebouwd en ook de bestaande stad moet worden aangepast. De strategienota "Naar een stad3 zonder aardgas" beschrijft hoe dit realiseerbaar is. 3

Bijna de helft van de energie die Amsterdamse bewoners en bedrijven verbruiken, is voor het opwekken van warmte. Ongeveer 90% van die warmte wordt gemaakt door aardgas te verbranden. Ook komt een deel van onze elektriciteit van gasmotoren in energiecentrales. Zo'n 300 miljoen m aardgas wordt verbruikt in woningen en 450 miljoen m in de utiliteitsbouw, samen goed voor een uitstoot van 1.325 kiloton CO . We hebben het dan over 30 procent van de CO -uitstoot van de stad als geheel. De gemeente wil het gebruik van aardgas verminderen en tegelijk werken aan een stad zonder aardgas. Daarvoor moet aardgas vervangen worden door duurzame(re) energiebronnen. Grosso modo zijn de alternatieven voor aardgas gebaseerd op elektriciteit (all electric) of warmtenetten (o.a. stadswarmte). 2 2 Amsterdam wil in 2020 minder energie gebruiken en meer duurzame energie opwekken dan in 2013 (Agenda Duurzaam Amsterdam, 2015). Het hernieuwde Amsterdamse coalitieakkoord onderstreept deze ambitie en voegt daar aan toe dat nieuwe wijken in het vervolg zonder aardgas worden aangelegd (Amsterdam blijft van iedereen, 2016). De bouwopgave is dus ook een grote energieopgave.

Om het doel te bereiken zijn er acties geformuleerd, die in drie strategielijnen zijn ondergebracht. Deze lijnen zijn: Samenwerken, Stedelijke kaders en Gebiedsgericht uitvoeren. De gemeente gaat Amsterdammers, partners en andere belanghebbenden bij de uitvoering betrekken. De strategienota beschrijft de strategielijnen. De gemeente geeft hier uitvoering aan door in dit bestemmingsplan de verplichting op te nemen dat er gasloos gebouwd moet worden.

3.4.6 Overnachtingsbeleid

Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.

Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Vraag en aanbod van alle overnachtingsvormen in de Amsterdamse regio worden hierbij als één geheel gezien, waarbij er in ieder geval tot 2022 in heel de stad alleen ruimte wordt geboden aan nieuwe innovatieve en kwalitatieve hotelinitiatieven. Voor de overige overnachtingsvormen wordt het aanbod verder gereguleerd teneinde een legaal, geregistreerd en kwalitatief aanbod te borgen.

Het overnachtingsbeleid zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt en een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen. Het beleid doet daarnaast een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 27

metropoolregio Amsterdam. Om dit te bereiken geldt voor een deel van Amsterdam, waaronder Sloterdijk I het principe van `Nee, tenzij´. Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt voor deze delen van de stad in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de omgeving en de markt wordt een uitzondering gemaakt.

Elke bestuurscommissie heeft voor de inwerkingtreding van het nieuwe overnachtingsbeleid (1 januari 2017) de mogelijkheid gehad uitzonderingsgebieden te definiëren. Concepten worden getoetst op: verbinding met de buurt, kwaliteit, innovatief karakter, duurzaamheid, houdbaarheid, sociaal ondernemerschap en bijdrage aan het vestigingsklimaat voor bedrijven. Het advies van het adviesteam hotelontwikkeling wordt verplicht. De hotelladder wordt uitgebreid met onder andere een duurzaamheidstoets, een toets sociaal ondernemen en een eis om een buurtverslag bij een aanvraag bij te voegen.

Het beleid is in voorliggend bestemmingsplan vertaald door geen nieuwe hotels toe te staan.

Het overnachtigingsbeleid heeft geen betrekking op shortstay. Dit is een bijzonder woonvorm van kortdurende aard. Short stay wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Bed and breakfast

Een bed and breakfast valt onder 'wonen' en behoort niet tot het overnachtingenbeleid. Het gemeentelijk beleid van Amsterdam bepaalt dat het is toegestaan maximaal vier personen tegen betaling logies en ontbijt aan te bieden. Dit is gebonden aan een aantal specifieke voorwaarden. Zo dient de exploitant ook de hoofdbewoner te zijn van de woning en moet het wonen ook de hoofdfunctie blijven. Dat betekent dat maximaal 40 procent van de woning mag worden gebruikt voor logies en ontbijt. Het gebruik als bed and breakfast dient voorts vooraf gemeld te worden bij de gemeente.

3.4.7 Parkeerbeleid

In geval van nieuwe ontwikkelingen, zoals het toevoegen van woningen of bebouwing ten behoeve van economische functies, geldt dat er moet worden voorzien in 'voldoende parkeergelegenheid', hetzij in, op of onder gebouwen van het plangebied. De invulling van 'voldoende' geschiedt op basis van de geldende parkeernormen of een afwijkingsbesluit op de geldende normen.

Het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam wordt herzien. De Nota Parkeernormen Auto heeft tot januari 2017 terinzage gelegen. Naar verwachting wordt het beleid vastgesteld in juni 2017. In het nieuwe parkeerkeerbeleid wordt Sloterdijk I als B-locatie gezien. De B-locaties (in figuur 3.1 grijs) hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af. Het grootste deel van Amsterdam wordt als B-locatie geclassificeerd.2 Hier kiest de gemeente ervoor om naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm te hanteren.2 Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen2 terrein te realiseren. Voor B-locaties gelden de volgende randvoorwaarden met betrekking tot parkeren:2 geen parkeervergunning op straat voor zowel nieuwbouw als sloop/nieuwbouw; maximum parkeernorm van 1 op 125 m bvo voor bedrijven op eigen terrein; minimum parkeernorm van 0,1 pp per woning (tot 30m bvo); minimum parkeernorm van 0,3 pp per woning (30-60m bvo); minimum parkeernorm van 0,6 pp per woning (boven 60m bvo); minimum parkeernorm van 0 pp per sociale woning; maximum parkeernorm van 1 pp per woning; maatwerk voor scholen en overige voorzieningen.

Gemeente Amsterdam blz. 28

Figuur 3.1 - Parkeerbeleid Amsterdam (Bron: Gemeente Amsterdam, 2017)

Met de transformatie van Haven-Stad is het streven de OV-bereikbaarheid en LV-bereikbaarheid van het gehele gebied te vergroten en de modalsplit voor de auto (aantal autoverplaatsingen ten opzichte van het totaal aantal verplaatsingen) te verlagen van2 30% naar 15%. Dat wil zeggen dat slechts 15% van alle verplaatsingen met de auto plaats zullen vinden. De rest met openbaar vervoer of langzaam verkeer (fietsen, lopen, scooter, skaten etc). Het gebied kan dan worden aangewezen als A-locatie. Daar horen de volgende randvoorwaarden voor parkeren bij: geen parkeervergunning op straat voor zowel nieuwbouw als sloop/nieuwbouw; maximum parkeernorm van 1 op 250 m bvo voor bedrijven op eigen terrein; minimum parkeernorm van 0 parkeerplaatsen per woning; maximum parkeernorm van 1 parkeerplaatsen per woning; maatwerk voor scholen en overige voorzieningen. In afwijking van dit nieuwe beleid is het streven voor Haven-stad nog strengere normen te stellen. Deze strengere normen zijn nodig om de gewenste modalsplit van 15% te kunnen bereiken. Voor Haven-Stad wordt daarom gestreefd naar een parkeernorm van maximaal 0,1-0,2 parkeerplaatsen per woning. Ook voor Sloterdijk I Mediacollege ligt het voor de hand deze norm toe te passen. Voor de andere functies, dan wonen, wordt aansluiting gezocht bij de normen die voor A-locaties zullen gaan gelden op basis van het nieuwe beleid.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 29

3.4.8 Amsterdams Ondernemers Programma (AOP)

Het Amsterdams Ondernemers Programma (AOP) 'Ruimte voor ondernemers!' 2015-2018 is op 17 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het nieuwe programma geeft Amsterdam ondernemers de ruimte. Met de doelen en acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma verbetert de dienstverlening, verminderen regels en biedt het college ruimte voor initiatieven en experimenten. Met dit programma zorgt de gemeente ervoor dat de randvoorwaarden om te ondernemen zo goed mogelijk zijn. Het programma kent een eigen dynamiek en wordt constant aangevuld met initiatiefvoorstellen, amendementen en moties van de gemeenteraad.

Buiten de winkelgebieden is vraag en aanbod van winkel- en bedrijfsruimten niet altijd in evenwicht. Bij langdurige leegstand kan omzetting naar een andere functie een optie zijn. Tegelijkertijd is het op peil houden van de voorraad (kleinschalige) bedrijfsruimten ook een aandachtspunt voor de (wijk)economie en de leefbaarheid. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging. De afweging gebeurt nu op verschillende manieren in de stad. Het streven is om een helder en transparant afwegingskader te hanteren in de hele stad voor een selectief behoud van bedrijfsruimten. Dat wil zeggen behoud van bedrijfsruimten op (strategische), zichtbare locaties, zoals hoekpanden, pleinen en aaneengesloten bedrijfslinten. Het afwegingskader dat in het voormalig stadsdeel West is ontwikkeld, wordt hiervoor geactualiseerd en stedelijk aangeboden.

In Sloterdijk I Mediacollege is geen plaats voor detailhandel. In lijn met dit beleid wordt detailhandel elders in met name Sloterdijk Centrum geclusterd. Andere vormen van commerciële functies krijgen wel een plaats in het plangebied.

Gemeente Amsterdam blz. 30

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 31

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Ruimtelijk-functionale aspecten

Rond de jaren zeventig van de twintigste eeuw was in Sloterdijk I een zeer ruime diversificatie van bedrijfsactiviteiten aan te treffen. In de productiesfeer waren drukkerijen, een banketfabriek, een scheepssmederij, een staalfabriek, constructiewerkplaatsen en een steenhouwerij vertegenwoordigd. Opvallend was dat langs de Transformatorweg drie grote, landelijke drukkerijen gevestigd waren. Groothandelsactiviteiten in textiel (jeans), kogel- en rollagers, appendages, zoetwaren, scheepsbenodigdheden, zuidvruchten, slangen en koppelingen en gereedschap waren te vinden in Sloterdijk I.

In de dienstverlening hadden een automobielbedrijf met showroom, een garagewerkplaats en een programmeerbedrijf hier een plek gevonden. Twee bijzondere functies vonden ook een plaats in het gebied: een grafische school en een centrum voor vakopleiding van volwassenen.

Voor alle kavels gold dat door de uitgifte in erfpacht al bekend was wie de gebruiker zou worden. Dat betekende dat alle gebouwen over het algemeen voor deze gebruiker ontwikkeld en ontworpen werden. Van multifunctionele bedrijfshallen was nog geen sprake. Ook werden de kavels direct naast elkaar vergeven. Verreweg de meeste bedrijven hadden hierdoor geen mogelijkheid meer tot uitbreiding.

Voor het overgrote deel vind je in Sloterdijk I nu nog steeds een verzameling van veel kleinschalige bedrijven. Tussen de A10 en de Kabelweg zijn een aantal jaren geleden nieuwe kantoren, waaronder kabelexploitant UPC, gebouwd. Er is nog weinig uit te geven restruimte. Het gebied is intensief bebouwd, met parkeren grotendeels op de openbare weg, veel hallen en bedrijfsverzamelgebouwen. De meeste bedrijfspanden kennen één of twee bebouwingslagen.

Sloterdijk I is ontsloten door de centraal gelegen Transformatorweg en kent een redelijke OV-bereikbaarheid via het eindstation van de westelijk metro Ringlijn (station Isolatorweg).

Naast bedrijvigheid herbergt het gebied ook diverse niet-bedrijfsfuncties: onderwijs (Mediacollege met twee vestigingen: hoofdvestiging aan de Contactweg en dependance aan de Condensatorweg); thuis- en daklozenopvang (Leger des Heils aan de Generatorstraat); horeca (Ibishotel, Partycentrum aan de Isolatorweg en restaurant aan de Transformatorweg); dierenkliniek aan de Isolatorweg; religieuze instellingen (Sikhtempel Schakelstraat 21, moskee Generatorstraat); op diverse locaties volumineuze detailhandel. Bovenstaande functies zijn in het vigerende bestemmingsplan of overeenkomstig de functie bestemd of hebben een specifieke functieaanduiding gekregen. Dat blijft in stand.

Plangebied Sloterdijk I Mediacollege

Zoals ook hierboven al aangegeven, is het plangebied één van de locaties binnen Sloterdijk I dat een niet-bedrijvenfunctie herbergt. Het gaat om een van de twee locaties van het Mediacollege Amsterdam, aan de Contactweg. Het college is hier al sinds 1980 gevestigd. Het Mediacollege heeft diverse vestigingen in Amsterdam. Het is wenselijk deze op één locatie te clusteren. De aanwezigheid van het Mediacollege in het gebied brengt veel beweging/reuring in het gebied. Daar waar andere functies een veelal gesloten karakter hebben, is de school heel open. Het brengt levendigheid op straat met sociale controle, die bijdraagt aan een veilige leefomgeving. Aan de andere kant vraagt een onderwijsinstelling

Gemeente Amsterdam blz. 32

ook aandacht voor veiligheid voor de leerlingen (verkeer en sociaal).

4.2 Stedenbouwkundige beschrijving

Sloterdijk I is een bedrijventerrein van 75 hectare met een heldere gridstructuur en langgerekte Noord-Zuid gerichte bebouwing. Het gebied is in hoofdzaak bebouwd met hallen en bedrijfsverzamelgebouwen. Het betreft hoofdzakelijk kleinschalige bedrijven. De meeste bedrijfspanden kennen maximaal twee bouwlagen. Er zijn binnen het gebied nog slechts enkele onbebouwde percelen.

Het parkeren vindt nu grotendeels op de openbare weg plaats. Het nastreven van een hoge bebouwingsdichtheid dwingt initiatiefnemers, voor zover dat past in het strenge parkeerbeleid, zoveel mogelijk collectief gebouwde parkeervoorzieningen te realiseren. Parkeren op de openbare weg is niet langer mogelijk en toegestaan.

Een uitzondering op de beschreven structuur is de kantoorbebouwing aan de Kabelweg waar de laatste jaren de bestaande kantoren verbouwd zijn. Tevens heeft er nieuwbouw van kantoorgebouwen plaatsgevonden. De kantoorgebouwen in de strook tussen de Kabelweg en de A10 hebben vier tot tien bouwlagen. Er bevindt zich aansluitend aan de bovengenoemde strook langs de noordzijde van de Transformatorweg eveneens hogere bebouwing (o.a. een Ibis-hotel met een vestiging van de fastfoodketen Burger King).

4.3 Programma en ruimtelijk-stedenbouwkundige kaders

Algemeen

Voor Sloterdijk I Mediacollege, en ook voor de transformatiestrategie Haven-Stad, geldt een verdichtingsopgave en een menging van woon-, werk- en onderwijsfuncties. Het beoogde programma voor het plangebied is hiervan afgeleid. Ten dienste van de woonfunctie overweegt de gemeente om de verkeersdruk op de Transformatorweg op termijn te verlagen door de weg af te waarderen en het verkeer naar een andere route te geleiden (Nieuwe Hemweg). Ook van belang is dat in het kader van Haven-Stad wordt gestudeerd op een Groot Westerpark, het bebouwen van de gronden van een groot deel van het emplacement Zaanstraat en op het doortrekken van de metrolijn vanaf de Isolatorweg naar het Centraal Station.

De bouwvolumes voor het plangebied van het perceel van het Mediacollege zijn beperkt door de maximale bouwgrenzen op de verbeelding. Deze zijn ingegeven door stedenbouwkundige ruimtelijke vereisten en omgevingsfactoren en milieutechnische beperkingen. Daarnaast is het bouwvolume beperkt door het Luchthaven Indelingen Besluit (LIB) in verband met de2 veiligheid van het luchtvaartverkeer (zie verder paragraaf 6.9). De inpassing van hoogbouw mag voorts niet strijdig zijn met het gemeentelijk hoogbouw beleid. In dat kader2 is er een Hoogbouw effecten2 rapportage uitgevoerd. In paragraaf 4.4 wordt hier nader2 op ingegaan. 2 Het totale programma op het bouwblok is maximaal 63.000 m bvo. Dat leidt tot een bouwblok fsi van 3,2. Vergelijkbaar met de andere bouwkavels in de omgeving. Het Mediacollege2 wordt ten opzichte van de huidige omvang 2(14.000 m bvo) uitgebreid met 9.500 m . En komt daarmee in totaal op maximaal 23.500 m bvo. Dit biedt ruimte aan 3.000 - 4.000 gebruikers. Voor de overige functies ten behoeve van een hoogstedelijk woonmilieu resteert een oppervlakte van 40.000 m bvo. De oppervlakte mag worden ingevuld volgens de vaste verdeling voor de herstructurering in Sloterdijk I van 75% wonen en 25% niet-wonen. Daarbij dient een sokkel te worden gerealiseerd van 35.000 m in circa 10 bouwlagen en daarboven 5.000 m als hoogteaccent.

De ambitie van de gemeente is dat het woon- en niet-woonprogramma worden ondergebracht in één bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 33

gebouw. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de commerciële en onderwijsfuncties tot aan de rooilijnen in meerdere bouwlagen komen te liggen en dat woonfuncties boven het onderwijs worden gesitueerd. De verschillende mogelijkheden voor het invullen van het gebied met het bovenstaande programma worden nog bestudeerd. Er is nog geen stedenbouwkundig plan waar dit bestemmingsplan op gebassseerd is. Een belangrijke uitdaging is het uitgangspunt dat het Mediacollege moet blijven functioneren bij de ontwikkeling van het terrein en dat de functies elkaar onderling niet onevenredig hinderen. Dat vraagt om een innovatieve technische en stedenbouwkundige ontwikkeling.

Het Mediacollege kan een katalysator voor vestiging van verwant bedrijfsleven in de aanliggende bouwblokken zijn. Ook zouden onderwijsfaciliteiten buiten schooluren inzetbaar kunnen zijn voor maatschappelijk of commercieel gebruik.

De ontsluiting van het bouwblok dient plaats te vinden via de Contactweg aan de zuidzijde van het blok. De andere aanliggende wegen kennen alleen de mogelijkheid van laden en lossen op daartoe nog aan te wijzen locaties. Parkeren en het stallen van scooters en fietsen moeten op eigen terrein plaatsvinden. In de nabijheid is de metrohalte Isolatorweg. Onderzocht zal worden of deze halte ook een extra toegang aan de Contactweg kan krijgen. De Transformatorweg maakt deel uit van een busverbinding. Er wordt bestudeerd of de buslijn kan worden vervangen door een HOV-verbinding richting centraal station (een snelle busverbinding). Dit om de bereikbaarheid met het openbaar vervoer te verbeteren door kortere en directere verbindingen. Voor de langere termijn wordt het doortrekken van de metroverbinding naar het centraal station onderzocht. Deze doortrekking zal de HOV dan vervangen.

In het raamwerk openbare ruimte is sprake van een versmalling van het profiel van de Contactweg en een reductie van het autoverkeer, met behoud van het groene karakter. Langs de spoordijk wordt de groene zone heringericht als parkachtige zone. Aan de oostzijde grenst het bouwblok aan Groot Westerpark.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

In de Ontwikkelstrategie Haven-Stad wordt een nieuw woon-werkmilieu geïntroduceerd. Dit woon-werkmilieu gaat uit van een basisplint van 8 tot 10 meter hoog waarin het werken en de voorzieningen worden opgenomen. Boven deze plint is ruimte om te wonen en in bepaalde gevallen ook om te werken. Tot 30 meter gaat het om een basisbouwblok, zoals dat in veel plekken in Amsterdam voorkomt. Daarboven is er sprake van torens in verschillende hoogtes. Tot 60 meter zijn per wijk meerdere hoogteaccenten mogelijk, daarboven gaat het om incidentele hoogteaccenten die vooral voorkomen rondom knooppunten van openbaar vervoer en op een aantal zorgvuldig gekozen locaties.

Het gewenste aantal woningen en het intensieve grondgebruik betekenen een compacte bouwwijze met een bouwhoogte tot maximaal 60 meter. In Sloterdijk I Zuid is echter besloten om de overwegende bouwhoogte te beperken tot 30 meter vanwege een evenwichtige balans tussen middelhoog en hoogbouw, de licht- en luchttoetreding2 als wel de bezonning van de binnenhoven en de woningen. Boven de 30 meter zijn hoogteaccenten toegestaan tot 45 meter en onder voorwaarden nog maximaal twee hoogteaccenten van ten hoogste 60 meter.

In het plangebied Sloterdijk I Mediacollege betreft het maximaal twee hoogteaccenten met een totaal vloeroppervlak van 5.000 m bvo. Deze hoogbouw accenten komen aan de noordzijde van het bestemmingsvlak nabij de Transformatorweg en niet aan de oostelijke parkrand om de landschappelijke overgang zorgvuldig te kunnen inpassen.

Gemeente Amsterdam blz. 34

4.4 Hoogbouw

Beleid Het plangebied bevindt zich aan de noord-oostelijke rand van de Amsterdamse . Deze locatie is gelegen buiten het beschermd stadsgezicht en buiten het gebied dat aangewezen is tot UNESCO werelderfgoed. Wel bevindt dit gebied zich binnen de 2 km-zone rondom het UNESCO gebied (zie figuur 4.1). In de structuurvisie Amsterdam 2040 is vastgesteld dat voor hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter binnen deze 2 km-zone een Hoogbouw Effectrapportage (HER) verplicht is. De beoogde hoogbouwontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben op het UNESCO gebied. “Hoogbouwplannen binnen, maar ook buiten de Singelgracht, die zichtbaar worden vanuit het 'werelderfgoed', moeten worden beoordeeld op effecten op het erfgoed. Uitgangspunt is dat – daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel, een eenheid 'vergroeid' is geraakt – dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.” (structuurvisie Amsterdam 2040, pagina 232).

Figuur 4.1 - Nota Hoogbouw in Amsterdam (2011) fragment uit Hoogbouw Toetskaart

Verdichting is een belangrijke opgave, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering van hoogbouw kan deze bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool. Onder hoogbouw in Amsterdam wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 wordt, onder andere, het beleid van de gemeente Amsterdam ten aanzien van hoogbouw op hoofdlijnen beschreven. In de nota 'Hoogbouw in Amsterdam' wordt dit beleid vervolgens toegelicht en aangevuld met adviezen voor de inpassing van hoogbouw in de stad. Hier is tevens het toetsingskader uit de Structuurvisie te vinden voor hoogbouw.

Hoogbouw Effectrapportage

Vanwege het programma en de noodzaak daardoor de hoogte te kiezen is ook voor het bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 35

ontwikkelingsgebied Sloterdijk I Mediacollege een Hoogbouw Effectrapportage (HER) uitgevoerd. De HER beschrijft de positionering van het plangebied en de effecten op het Unescogebied en de rest van de omgeving. Onderstaand een samenvatting van de rapportage. De rapportage is verder als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

In het bestemmingsplan wordt ingezet op een stevige onderlaag van ca 10 verdiepingen (maximaal 30 m hoog) en hoogteaccenten tot 45 meter en maximaal twee hoogteaccenten tussen de 45 meter en 60 meter. De hoogteaccenten mogen slechts worden gerealiseerd na een positief advies van de hoogbouwadviescommissie. Dit is in de regels van het bestemmingsplan ook als zodanig geborgd.

Unesco gebied

Een belangrijk aspect van het hoogbouwbeleid is de bescherming van de bijzondere kwaliteiten van het UNESCO-gebied. Uitgangspunt is dat daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel, een eenheid 'vergroeid' is geraakt – dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.

Een rapportage over landschappelijke effecten is verplicht gesteld bij hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving binnen de 2 km zone rondom het Unesco-gebied. In deze zone geldt de zichtbaarheid van hoogbouw vanuit het Unesco-gebied van de Rembrandttoren op twee kilometer afstand van dat gebied als bovengrens voor de toelaatbare hoogte.

Groen

Juist vanuit de open scheggen is de stedelijke hoogbouw nadrukkelijk te ervaren. Dat hoort bij het metropolitane landschap en maakt het des te interessanter. De hoogbouw is niet slechts als statisch beeld te ervaren, maar nadrukkelijk ook als wisselend perspectief, terwijl men zich voortbeweegt. Daarom is het belangrijk diepte te bewaren in het stedelijke hoogtelandschap. Met de rand van de scheg wordt bedoeld: het deel van de scheg dat direct grenst aan de scheg en buiten de Hoofdgroenstructuur ligt. Bouwhoogten direct grenzend aan het landschap zouden zich tot 30 meter hoogte moeten beperken, met hoogbouw tot 60 meter als accenten, liefst in de tweede linie.

Gebieden van bijzondere waarde

Behalve het gebied binnen de Singelgracht, kent Amsterdam meerdere gebieden van bijzondere waarde. Gedacht kan worden aan bijzondere stedenbouwkundige, architectonische ensembles en cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Nieuwbouw, zeker wanneer sprake is van afwijkende bouwhoogten, dient altijd zorgvuldig te worden ingepast. Rondom de locatie bevinden zich onder andere de Admiralenbuurt, het Van Eesteren museum en de Noordoever Sloterplas.

Conclusies De Hoogbouw Effectenrapportage is voorgelegd aan de hoogbouwadviescommissie voor een advies. De adviescommissie heeft als volgt geadviseerd: Unesco-gebied; een hoogte van 65 meter is vanuit het Unescogebied niet zichtbaar en heeft daarom geen effect op de beleving ervan; Groene Scheg; de hoogbouw is vanuit de Brettenscheg te ervaren. De bebouwing bevindt zich in de tweede linie en bewaart als zodanig de diepte in het stedelijk hoogtelandschap. Om te voorkomen dat de hoogbouw een negatief effect heeft op de beleving van het landschap is het van belang dat het een hoogteaccenten betreft van maximaal 65 meter en geen massief volume. De combinatie van hoogteaccenten in Haven-Stad kan alsnog een gesloten wand creëren, wat ongewenst is. De eerste lijns bebouwing, pal achter de spoordijk moet vrijblijven van hoogteaccenten. gebieden met bijzondere waarde: rondom het plangebied is een viertal gebieden gelegen van

Gemeente Amsterdam blz. 36

bijzondere waarde, waarvan drie (beoogd) beschermd stadsgezicht. Vanuit deze gebieden is er geen zicht op de hoogbouw. De hoogbouw heeft derhalve geen effect op deze gebieden. Het vierde gebied betreft het groengebied, direct grenzend aan het plangebied in het oosten: de cultuurhistorisch waardevolle Spaarndammerdijk met de veenweidegronden en de begraafplaats St. Barbara. Gezien de onmiskenbaar hoge waarde van dit gebied is het van belang de hoogbouw zorgvuldig in te passen en te laten verhouden tot het pre-stedelijke, groene karakter. Onder andere door zorg te dragen voor een gelaagde opbouw met een lage basishoogte aan de oostzijde en daarom incidenteel een slanke toren tot maximaal 65 meter. De toren zou zoveel mogelijk in het noord-westen worden geplaatst om de impact op de Brettenscheg zo minimaal mogelijk te houden en de dieptewerking vanuit de scheg juist zo groot mogelijk. De commissie kan instemmen met hoogteaccenten in het gebied, waarbij een nadere afweging mogelijk blijft voor de accenten boven de 30 meter in verband met een zorgvuldige inpassing met betrekking tot de Brettenscheg, de Spaarndammerdijk met de veenweidegebieden en de begraafplaats. Het gehele advies is als bijlage 2 bijgevoegd.

4.5 Uitgangspunten Mediacollege 2 Voorafgaand aan de2 planvorming van het bestemmingsplan heeft het Mediacollege haar voorkeuren voor de herontwikkeling van het kavel onderzocht. Het Mediacollege behoeft ruimte voor het samenvoegen van de verschillende locaties in Amsterdam naar de Contactweg, zoals bij de beschrijving van het programma is weergegeven. De locatie moet ruimte bieden voor ruim 3.000 gebruikers op ieder moment van de dag. In totaal is er daarom behoefte aan een verruiming van het huidige aanbod van 14.000 m bvo naar 23.500 m bvo.

De samenhang met woningbouw is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere planvorming en in de ontwikkelingsfase. Zo dient het onderwijs door te kunnen gaan in de bouwfase, waarbij aandacht is voorveiligheid, geluid, stof en dergelijke. Voorts zijn vanuit dit gedachtengoed de volgende randvoorwaarden gesteld aan de verdere uitwerking van de ontwikkelingsplannen: heldere scheidslijnen (eigendomspercelen) in verband met verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid; juridische verankering dat toekomstige gebruikers (bewoners van de ca 600 woningen) geen bezwaar kunnen maken tegen neveneffecten van de activiteiten van het Mediacollege; de veiligheid van studenten mag niet in het geding komen door nevengebruik; de uitstraling van het Mediacollege moet door het project versterkt worden, niet gehinderd; de toegankelijkheid van het Mediacollege moet goed en controleerbaar blijven; goede waarborgen voor voldoende parkeergelegenheid en voor de verschillende (huidige en toekomstige) activiteiten; op eigen perceel is/blijft flexibiliteit voor toekomstige uitbreiding en/of verbouwing een voorwaarde. Bij de ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege is de ambitie dat wonen en niet-wonen gezamenlijk worden ondergebracht in één gebouw. Op deze manier worden verschillende functies met elkaar gemengd. Gedurende de transformatie moet het Mediacollege kunnen blijven functioneren, dus fasering en ontwikkelingsscenario's zijn een belangrijke voorwaarde bij de ontwikkeling. Het combineren van de functies brengt naast de voordelen ook voorwaarden om onderlinge overlast te voorkomen. Dit vraagt om een zorgvuldige afstemming. Uitgangspunt daarbij is dat deze locatie beter gaan functioneren als toegangspoort tot de rest van Sloterdijk I.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 37

Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage

5.1 Normstelling en beleid

Waarom een m.e.r.?

Bij veel projecten is het verplicht om aandacht te besteden aan m.e.r. (milieueffectrapportage). Afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling dient een m.e.r.-procedure, een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure uitgevoerd te worden.

Het plangebied van het Sloterdijk I Mediacollege ligt in Haven-Stad. De gemeente Amsterdam wil Haven-Stad, het overgangsgebied tussen haven en stad binnen de Ring A10, geleidelijk transformeren2 tot een hoogstedelijk gemengd gebied. Door deze transformatie kan een belangrijke bijdrage geleverd worden aan de woningbouwbehoefte van de gemeente (zie tekstkader Transformatieopgave).

Vanwege de omvang van de beoogde ontwikkeling in Haven-Stad (een stedelijk ontwikkelingsproject met meer dan 2.000 woningen, 100 hectare en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m ) is een m.e.r.-beoordeling verplicht. Daarnaast zijn binnen het beoogde programma nog diverse onderdelen die op zichzelf tot een m.e.r.-procedure kunnen leiden (bijvoorbeeld de aanleg van een metrolijn). De m.e.r.-beoordeling kan resulteren in de verplichting tot een m.e.r.-procedure. Voor Haven-Stad is er voor gekozen de m.e.r.-beoordeling niet af te wachten en meteen een m.e.r.-procedure te starten.

Het MER Haven-Stad vormt de inhoudelijke onderlegger voor de Ontwikkelstrategie Haven-Stad. De ambities in de Ontwikkelstrategie zijn getoetst in het MER, de uitkomsten van het MER zijn verwerkt in de Ontwikkelstrategie. Procedureel is de m.e.r.-procedure gekoppeld aan het eerste ruimtelijk besluit dat voorziet in woningbouw, het voorliggend bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege'. Het MER is bij dit eerste bestemmingsplan gevoegd. Het hoofdrapport is als bijlage 3 bij het plan gevoegd en de bijlagen zijn gezamenlijk in bijlage 4 opgenomen.

In dit hoofdstuk is de samenvatting van het MER opgenomen en op welke wijze de resultaten van het MER zijn vertaald in het bestemmingsplan.

5.2 Doel en procedure

5.2.1 Doel van het MER

Het wettelijke doel van een m.e.r.-procedure is om het milieubelang volwaardig mee te nemen in de besluitvorming. Daarvoor is onderzoek naar de milieueffecten en mogelijke andere (milieuvriendelijkere) alternatieven voor bepaalde keuzes cruciaal.

In een MER worden de gevolgen van de ontwikkeling op het milieu in beeld gebracht. Bij de ontwikkelstrategie voor Haven-Stad past een MER dat voldoet aan de volgende voorwaarden: verbrede reikwijdte, flexibel, onderzoek op maat en geen vastomlijnd programma. In het MER worden zowel concrete ontwikkelingen als deelgebieden waar pas op termijn transformatie aan de orde is onderzocht.

Gemeente Amsterdam blz. 38

De eerste ontwikkelgebieden van Haven-Stad, waaronder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege, zijn aangewezen als duurzaam innovatief experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet. Daarmee kan worden geëxperimenteerd met de principes van de Omgevingswet. Daardoor is nu minder gedetailleerd onderzoek noodzakelijk, maar kunnen wel richtinggevende uitspraken over de toekomstige transformatie worden gedaan. In het MER is gebruik gemaakt van innovatieve methoden: een leefomgevingsfoto, een spelregelkader, dashboards en een dynamisch monitoringssysteem. Zo ontstaat een 'levend' MER dat nu de kaders biedt en bijsturing kan geven gedurende de transformatie waar en wanneer dat nodig is. De samenhang tussen deze nieuwe methoden en instrumenten staat in figuur 5.1.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 39

Figuur 5.1 - Samenhang instrumenten en methoden

5.2.2 Procedure

Voorfase

Voor de start van de m.e.r.-procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau MER Haven-Stad opgesteld. Deze heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder schriftelijk kunnen reageren op deze notitie en aan kunnen geven wat onderzocht moet worden in het MER en op welke manier. Ook zijn wettelijke adviseurs en betrokken instanties in de gelegenheid gesteld om advies te geven.

Op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn diverse reacties en adviezen ingediend. In de Nota van beantwoording voor de NRD Haven-Stad is aangegeven hoe met de binnengekomen reacties en adviezen op de NRD in het MER rekening is gehouden.

Ook is de onafhankelijke Commissie m.e.r. om advies gevraagd. De Commissie heeft op 1 september 2016 een advies op de reikwijdte en het detailniveau van het MER uitgebracht. De Commissie heeft geadviseerd het m.e.r. zodanig te organiseren dat het niet alleen geschikt is voor het voorgenomen besluit, maar tevens de basis vormt het gehele transformatieproces. Verder is geadviseerd om de volgende onderdelen in het MER op te nemen: een beschrijving van de huidige situatie ('leefomgevingsfoto') en autonome ontwikkelingen, met daarbij de beschikbare ruimte voor de realisatie van nieuwe activiteiten; de gemeentelijke ambities en wettelijke eisen voor nieuwe ontwikkelingen te beschrijven; een monitorings- en evaluatiesysteem op te nemen om in de gaten te houden in welke mate de ambities worden bereikt en of de milieugevolgen acceptabel blijven. Het college van B&W heeft op 8 november 2016 ingestemd met de notitie reikwijdte en het detailniveau van het MER Haven-Stad. Daarbij zijn de Nota van beantwoording NRD en het advies van de Commissie

Gemeente Amsterdam blz. 40

m.e.r. betrokken.

Terinzagelegging MER bij voorliggend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' en het MER worden ter inzage gelegd. Een ieder krijgt hierbij de mogelijkheid om gedurende de termijn van zes weken zienswijzen naar voren te brengen op het ontwerpbestemmingsplan en het MER. In deze fase brengt de Commissie m.e.r. ook haar toetsingsadvies op het MER uit. Gelijktijdig met de terinzagelegging van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' wordt de Ontwikkelstrategie Haven-Stad ter inzage gelegd.

5.3 Resultaten MER en vertaling in bestemmingsplan

5.3.1 Leefomgevingsfoto huidige situatie

In de huidige situatie zijn er vele waarden, aandachtspunten en belemmeringen die van invloed zijn op de transformatiemogelijkheden in Haven-Stad. Daarbij gaat het onder meer om milieucontouren vanwege geluid, geur en externe veiligheid, maar bijvoorbeeld ook om archeologische verwachtingswaarden en waardevolle groenstructuren. De relevante waarden, aandachtspunten en belemmeringen in de huidige situatie zijn vastgelegd op een leefomgevingsfoto. In dit digitale systeem is in een oogopslag duidelijk waar rekening mee gehouden moet worden bij een concrete ontwikkeling.

In de huidige situatie zijn er vele waarden, aandachtspunten en belemmeringen die van invloed zijn op de transformatiemogelijkheden in Haven-Stad. Daarbij gaat het onder meer om milieucontouren vanwege geluid, geur en externe veiligheid, maar bijvoorbeeld ook om archeologische verwachtingswaarden en waardevolle groenstructuren. De relevante waarden, aandachtspunten en belemmeringen in de huidige situatie zijn vastgelegd op een leefomgevingsfoto. In dit digitale systeem is in een oogopslag duidelijk waar rekening mee gehouden moet worden bij een concrete ontwikkeling. De leefomgevingsfoto is de raadplegen via: https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/haven-stad/mer/leefomgevingsfoto

In hoofdstuk 6 van de toelichting van het bestemmingsplan zijn de resultaten van de leefomgevingsfoto, voor zover van toepassing, van het plangebied 'Sloterdijk I Mediacollege' weergegeven.

5.3.2 Dashboards

Met dashboards zijn de hoofdkeuzes voor de transformatie van Haven-Stad in onderlinge samenhang inzichtelijk gemaakt. De gestelde ambities ten aanzien van verdichting, mobiliteit, gezondheid en duurzaamheid vormen de basis voor dit MER. Om de ambities te behalen moeten keuzes gemaakt worden. Op het dashboard zijn daarom per ambitie verschillende keuzemogelijkheden geformuleerd, die in meer of mindere mate bijdragen aan het behalen van de ambitie. In het MER is inzichtelijk gemaakt hoe deze keuzemogelijkheden scoren, niet alleen op de ´eigen´ ambitie maar ook op de andere gestelde ambities. Resultaat daarvan zijn diverse voorkeursalternatieven, die hebben geleid tot de hoofdkeuzes zoals geformuleerd in de Ontwikkelstrategie Haven-Stad. Het interactieve overzicht met ambities, hoofdkeuzes en fasering is hier te raadplegen: Interactief overzicht MER Haven-Stad

5.3.3 Hoofdkeuzes voor transformatie Haven-Stad

In dit MER zijn aan de hand van dashboards diverse hoofdkeuzes inzichtelijk gemaakt die nodig zijn om de beoogde transformatie van Haven-Stad naar hoogstedelijk gemengd gebied mogelijk te maken. Hieronder worden de belangrijkste keuzes benoemd die uit het MER volgen.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 41

De belangrijkste keuze heeft betrekking op mobiliteit: het inzetten op alternatieven voor de auto (metro, fiets, lage autoparkeernorm en autodelen) is voorwaardelijk om de transformatie van Haven-Stad mogelijk te maken. Als niet tijdig wordt ingezet op OV en fiets én het autogebruik/-bezit wordt beperkt, loopt het wegennet relatief snel vast en stagneert de transformatie. Om te komen tot de benodigde 'mobiliteitsshift' is het nodig om stapsgewijs (gekoppeld aan de transformatie) de volgende maatregelen te treffen: optimaal faciliteren fietsverkeer door aanleg snelle fietsverbindingen in alle richtingen; hanteren van maximale parkeernorm van 0,2 voor woningbouw; realiseren hoogwaardige busverbindingen naar het centrum en in Noord; ontvlechten autoverkeer: afwaarderen Transformatorweg, opwaarderen Nieuwe Hemweg; beperken parkeren op straat en autoluw maken noord-zuid verbindingen; stimuleren van gedeeld autogebruik; realiseren collectieve parkeergarage(s)/transferia nabij de Ring A10; uitbreiden metronetwerk: sluiten kleine metroring van Isolatorweg naar Centraal Station en aanleg metro in Noord richting Zaanstad; invoeren pontverbindingen tussen noordelijk en zuidelijk deel Haven-Stad.

Sommige maatregelen zijn per direct nodig (lage parkeernorm in eerste ontwikkelgebieden) en kunnen relatief snel worden gerealiseerd (fietspaden en hoogwaardige busverbindingen). Andere maatregelen vergen meer tijd en zijn pas later in het transformatieproces noodzakelijk (metro en pontverbindingen). Met bovenstaand maatregelenpakket kan het aandeel autoverkeer van alle verplaatsingen in Haven-Stad uiteindelijk dalen van 37 procent tot 15 á 19 procent. Haven-Stad blijft dan bereikbaar en het programma kan dan zonder grote knelpunten worden gerealiseerd.

Om een gezonde leefomgevingskwaliteit te borgen is een gebiedsgerichte en flexibele omgang met milieunormen wenselijk. Omdat tijdens de transformatie van Haven-Stad de geluidbelasting af zal nemen is het niet wenselijk om op grote schaal woningen met meerdere dove gevels te realiseren. Dat kan door gebiedsgericht en flexibel met milieunormen om te gaan door onder meer daar waar mogelijk gebruik te maken van innovatieve wetgeving (Zeehavennorm en Stad en Milieubenadering). Gekoppeld aan het accepteren van een hogere geluidbelasting worden compenserende maatregelen verplicht gesteld, bijvoorbeeld een strengere binnengeluidwaarde. Belangrijke uitgangspunten bij een gebiedsgerichte en flexibele omgang met milieunormen zijn dat altijd een gezonde leefomgevingskwaliteit wordt geborgd en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Dat laatste kan door toekomstige bewoners goed te informeren en bewust te laten kiezen voor wonen in een aantrekkelijke hoogstedelijke, maar ook milieubelaste omgeving en hierover afspraken vast te leggen in de koopacte.

Om een gezonde leefomgevingskwaliteit te borgen is een gebiedsgerichte en flexibele omgang met milieunormen wenselijk. Omdat tijdens de transformatie van Haven-Stad de geluidbelasting af zal nemen is het niet wenselijk om op grote schaal woningen met meerdere dove gevels te realiseren. Dat kan door gebiedsgericht en flexibel met milieunormen om te gaan door onder meer daar waar mogelijk gebruik te maken van innovatieve wetgeving (Zeehavennorm en Stad- en Milieubenadering). Gekoppeld aan het accepteren van een hogere geluidbelasting worden compenserende maatregelen verplicht gesteld, bijvoorbeeld een strengere binnengeluidwaarde. Belangrijke uitgangspunten bij een gebiedsgerichte en flexibele omgang met milieunormen zijn dat altijd een gezonde leefomgevingskwaliteit wordt geborgd en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Dat laatste kan door toekomstige bewoners goed te informeren en bewust te laten kiezen voor wonen in een aantrekkelijke hoogstedelijke, maar ook milieubelaste omgeving en hierover afspraken vast te leggen via een kettingbeding.

Gemeente Amsterdam blz. 42

Om woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Dat kan door de volgende maatregelen te nemen: het gezoneerde industrieterrein stapsgewijs te verkleinen, maatwerkvoorschriften vast te stellen, onbenutte milieuruimte van bedrijven terug te brengen, bronmaatregelen te treffen en eventueel bedrijven te verplaatsen. Ook is het van belang om de maximale milieucategorie voor nieuwe bedrijven te beperken. Daarmee wordt voorkomen dat bedrijven zich kunnen vestigen die een belemmering vormen voor toekomstige woningbouw.

Door in Haven-Stad geen aardgas meer toe te passen wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de gewenste CO reductie. De vergelijking van alternatieven voor een duurzaam warmtesysteem met bijbehorende bronnen maakt inzichtelijk dat de sleutel tot volledige verduurzaming van de energievoorziening slechts in geringe mate wordt bepaald door de keuze voor een specifiek warmtesysteem, maar vooral ligt in de vergroening van het opwekken van elektriciteit. 2 Met oog op de grondwaterproblematiek, rainproof en overstromingsrisico's ligt er een aanzienlijke opgave om diverse gebieden in Haven-Stad op te hogen. Door te kiezen voor het aanleggen van een fijnmazig systeem van watergangen kan de benodigde ophoging worden beperkt, wat positief is voor de transformatiemogelijkheden.

5.3.4 Spelregelkader

Het MER geeft inzicht in de benodigde keuzes, randvoorwaarden en spelregels om de transformatie naar hoogstedelijk gemengd gebied mogelijk te maken. Gekoppeld aan de leefomgevingsfoto en gebaseerd op de benodigde keuzes is een spelregelkader opgesteld. Dit vormt het kader voor de ruimtelijke plannen voor de deelgebieden in Haven-Stad, waaronder het bestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege'.

Aan nieuwe ontwikkelingen en de verschillende zones op de leefomgevingsfoto zijn randvoorwaarden en spelregels gekoppeld. Randvoorwaarden zijn harde eisen om een bepaalde kwaliteit of rechten te beschermen (nee, tenzij). Spelregels zijn flexibele kaders waarbinnen ontwikkeling mogelijk is (ja, mits), waarbij vooral beschreven is wat nodig is om een bepaalde kwaliteit te halen. Door in de leefomgevingsfoto op een gebied te klikken worden direct de daaraan gekoppeld randvoorwaarden, spelregels en salderingsmogelijkheden getoond. Voor bepaalde thema's zal nader onderzoek nodig zijn gericht op een specifiek ruimtelijk plan (bijvoorbeeld geluidsbelasting of windhinder) of zal nader advies nodig zijn van een instantie.

Voor het behalen van de ambitie om mensen te stimuleren met het OV en de fiets te gaan en het autogebruik te beperken is een mobiliteitspakket samengesteld, bestaande uit infrastructurele ingrepen, nieuwe OV-infrastructuur, nieuwe fietsverbindingen, een lagere parkeernorm en stimuleren van gedeeld autogebruik. Een groot deel van deze maatregelen, zoals infrastructurele maatregelen zijn randvoorwaarden, die de gemeente zal moeten uitvoeren.

Voorbeelden van spelregels voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels voor het borgen van een goed geluidsklimaat. Haven-Stad is heeft te maken met geluid afkomstig van gezoneerde industrieterreinen, individuele bedrijven, de A10 en stedelijke wegen, spoor en metro. Om een goed geluidsklimaat te creëren, zijn er specifieke spelregels gekoppeld aan contouren rondom de geluidsbronnen. Per ontwikkeling is nader geluidsonderzoek nodig om de specifieke geluidssituatie in beeld te brengen en te toetsen aan de wet- en regelgeving. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat aanvullende geluidsmaatregelen nodig zijn om een goed geluidsklimaat te creëren, bijvoorbeeld zorgen voor een afschermende werking, een stille zijde en dove gevels bij een nieuwe woning. Indien noodzakelijk kan van bepaalde spelregels worden afgeweken. Dan kunnen compenserende maatregelen uitkomst bieden. Deze stappen, bestaande uit een oplopend maatregelenpakket, zijn overzichtelijk weergegeven in de spelregels voor het thema geluid. In paragraaf 6.3 is het geluidsonderzoek voor het betreffende bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 43

plangebied beschreven alsmede de uitdagingen die het gebied akoestisch gezien kent.

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de spelregels, die gelden voor het plangebied 'Sloterdijk I Mediacollege' verwerkt, in hoofdstuk 7 is een aantal relevante spelregels toegelicht. Alle spelregels zijn opgenomen in de leefomgevingsfoto. Het totale overzicht van alle spelregels voor Haven-Stad zijn als bijlage 1 bij het MER opgenomen (zie bijlage 4 bij de toelichting).

5.3.5 Een levend MER: monitoring

Het is lastig om aannames te doen voor de situatie over twintig jaar. De komende jaren zullen ontwikkelingen plaatsvinden die van invloed zijn op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden in Haven-Stad. Daarbij kan gedacht worden aan maatschappelijke ontwikkelingen (zoals gemiddelde woninggrootte), technologische ontwikkelingen (zoals smart mobility), ruimtelijke ontwikkelingen (zoals vertrek van bedrijven) en ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving (zoals inwerkingtreding Omgevingswet).

Om in te kunnen spelen op onvoorziene ontwikkelingen is een flexibel MER met een dynamische leefomgevingsfoto opgesteld. Om de ontwikkelingen goed te kunnen monitoren en waar nodig bij te kunnen sturen wordt een monitoringsprogramma voor Haven-Stad gemaakt. Bijsturen kan ook betekenen dat bijvoorbeeld tussentijds uitgangspunten moeten worden bijgesteld of het MER moet worden aangevuld. Dit sluit goed aan op de systematiek van de Omgevingswet en geeft bestuurders de mogelijkheid om 'vinger aan de pols' te houden.

5.4 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het noodzakelijk en verplicht de effecten van het plan in beeld te brengen en af te wegen. Voor dergelijke stedelijke ontwikkelingen als de transformatie van Haven-Stad dient een mer-beoordeling te worden uitgevoerd dat kan resulteren in een verplichting een MER op te stellen. Voor Haven-Stad is de keuze gemaakt meteen een MER op te stellen en niet de mer-beoordeling af te wachten. Het MER is opgesteld voor de gehele ontwikkeling van Haven-Stad met bijbehorend abstractieniveau. Het plangebied van dit bestemmingsplan is aanmerkelijk kleiner echter een deel van de milieuaspecten is in het kader van de MER reeds voldoende onderzocht en behoeft geen verdere uitwerking.

Met de mogelijkheid te experimenteren met de Omgevingswet is ook de mogelijkheid ontstaan de bewijslast op dit vlak vooruit te schuiven. Aspecten waarvan op voorhand de effecten niet volledig inzichtelijk gemaakt kunnen worden, mogen in een later stadium (aanvraag omgevingsvergunning) worden onderzocht. Het is wel zaak de evidente uitvoerbaarheid van het plan veilig te stellen. De aspecten worden daarom op hoofdlijnen wel meegenomen in deze toelichting.

Gemeente Amsterdam blz. 44

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 45

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheidsaspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft alle milieuaspecten met bijbehorende te verwachten effecten. Waar dat kan, is volstaan met een beschrijving uit het MER.

Een aantal aspecten is nog niet helemaal uitgevoerd juist om de flexibiliteit van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te benutten. De ontwikkelstrategie is gericht op het terugdringen van de belastende factoren uit de omgeving. Daarmee wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van functies als wonen, onderwijs en commerciële activiteiten. Juist omdat de exacte invulling van het gebied nog niet bekend is en de exacte effecten vanuit de omgeving op het moment van realisatie dan wel ingebruikname niet bekend zijn, is een gedetailleerd uitgevoerd onderzoek niet realistisch. De kans dat onderzoeken opnieuw moeten worden uitgevoerd omdat de toetsingsgegevens/uitgangspunten uit de onderzoeken niet meer actueel zijn, is reëel.

Dat betekent dat, waar het kan, de onderzoeken op hoofdlijnen worden uitgevoerd om evidente uitvoerbaarheid van het plan zeker te stellen. Bij het voorbereiden van een omgevingsvergunningaanvraag dienen de onderzoeken verder te worden geconcretiseerd. Dan zal getoetst worden of de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde normen.

6.2 Verkeer en parkeren

6.2.1 Algemeen

Ambitie is dat Sloterdijk I zich transformeert van 'grootstedelijk werkgebied' naar een hoogstedelijk gemengd gebied. Hierbij gaat het om inzet op onder andere de volgende variabelen: 1. gebruik makend van de maximale capaciteit van het huidige verkeer- en vervoernetwerk en huidige parkeerbeleid; 2. extra OV-infrastructuur door nieuwe haltes metro en doortrekken metroverbinding Isolatorweg - centrum; 3. mate van functiemenging (verhouding wonen-niet wonen 75:25); 4. extra inzet op hoogwaardige fietsinfrastructuur; 5. andere omgang met parkeernormen. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de regelgeving die voor verkeer en parkeren geldt en op de verschillende vormen van vervoer die in Sloterdijk I, en rond het plangebied Sloterdijk I Mediacollege, te vinden zijn.

Gemeente Amsterdam blz. 46

6.2.2 Ontwikkelstrategie Haven-Stad

Hogere dichtheden voor wonen en werken in Haven-Stad vragen om een andere wijze waarop naar ontsluiting en mobiliteit gekeken wordt. Het faciliteren van de verdichting met uitbreiding van het autonetwerk is vanwege het ruimtebeslag van autogebruik en -bezit en de te verwachten knelpunten in de omliggende hoofdinfrastructuur (o.a. A10) niet voor de hand liggend. Verdere verdichting zal vooral mogelijk worden door een mobiliteitsstrategie gericht op alternatieven voor automobiliteit; inzetten op hoogwaardige OV-infrastructuur (tram/metro) en een ruimtelijke ontwikkeling die prioriteit geeft aan fietsers en voetgangers in het gebied en deze vorm van vervoer ook stimuleert, zoals de realisatie van nieuwe fietsroutes en openbare fietsenstallingen. Andersom geredeneerd zal het alleen mogelijk zijn een financieel rendabel OV-netwerk aan te leggen en te exploiteren indien sprake is van voldoende dichtheden in het gebied. Hoogwaardige OV-knooppunten kunnen daarbij op hun beurt fungeren als ontwikkelingsdrager voor vastgoed in het gebied. Verdere uitwerking en onderzoek naar de haalbaarheid van deze mobiliteitsshift van 'meer ov en fiets & minder auto' is daarmee een sleutelfactor voor de op te stellen ontwikkelstrategie.

6.2.3 Bereikbaarheid van de locatie

De planlocatie is op diverse manier goed te bereiken, zowel voor het autoverkeer, het openbaar vervoer als het langzaam verkeer.

Autoverkeer

Het plangebied is zeer goed ontsloten voor het autoverkeer. De Transformatorweg (noorden) is de belangrijkste ontsluitingsweg. Het is de doorgaande route van de A10 west – Centrum. De Transformatorweg is bereikbaar vanaf de Contactweg die het plangebied direct ontsluit. Deze wegen verbinden het plangebied met het centrum, maar ook met de aangrenzende bedrijventerreinen van de overige Sloterdijken en het havengebied.

Openbaar vervoer

De bereikbaarheid van Sloterdijk I, en ook het Mediacollege, per openbaar vervoer is uitstekend. Ten noord-westen van het plangebied ligt, op een afstand van circa 500 meter, het metrostation Isolatorweg, het begin/eindpunt van metrolijn 50 (Isolatorweg - Gein v.v. met haltes in Amsterdam West, Zuid en Zuidoost). Daarnaast rijden door het plangebied bus 36 (een verbinding tussen treinstation Sloterdijk en het Buikslotermeerplein in Amsterdam-Noord), bus 48 (een verbinding tussen Amsterdam-Centrum en treinstation Sloterdijk) en bus 22 (Sloterdijk – ). Tevens ligt ten westen van het plangebied, op circa 1 kilometer, het NS-treinstation Sloterdijk. Dit station heeft directe verbindingen met verschillende grote steden zoals Den Haag, Zaanstad, Haarlem en Amsterdam-centrum. Het betreft één van de grotere treinstations van de Amsterdamse regio.

In figuur 6.1 zijn de belangrijkste OV-verbindingen in de nabijheid van het plangebied weergegeven met in de rode cirkel indicatief het plangebied.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 47

Figuur 6.1 - Belangrijkste OV-verbindingen in de nabijheid van het plangebied

Langzaam verkeer

Er liggen door Sloterdijk I, en langs het plangebied, een aantal fietspaden. Alle fietspaden liggen gescheiden van de rijbanen en zijn doorgetrokken naar aangrenzende gebieden. Langs de Transformatorweg en de Contactweg liggen aan beide zijden fietspaden in twee richtingen. Daarnaast is er een afzonderlijke fietsverbinding naar stadsdeel West vanaf de Kabelweg en zijn er drie fietsverbindingen naar de Alfadriehoek (ten noorden van Sloterdijk I). Een van deze verbindingen betreft tevens de toegang naar het metrostation Isolatorweg en is uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer.

Voor voetgangers zijn er looproutes van en naar de openbaar vervoerstations (metro en trein). Deze verbindingen krijgen met de transformatie van Sloterdijk I nog meer aandacht omdat de bereikbaarheid met openbaar vervoer prioriteit krijgt.

6.2.4 Toename van verkeer door de ontwikkeling van het plan 2

De herontwikkeling bij het Mediacollege zorgt voor een toename van het verkeer. De toename van het verkeer is bepaald door het toepassen van de2 parkeernormen op de voorgenomen activiteiten. In juni 2017 wordt nieuw parkeerbeleid van Amsterdam vastgesteld. Met dit beleid wordt het plangebied aangewezen als categorie “B-gebied”. Dit betekent voor woningen (uitgaande dat deze groter dan 60 m worden) een parkeernorm van minimaal 0,6 en maximum van 1 (dit betekent respectievelijk 0,6 parkeerplaatsen per woning en 1 parkeerplaats per woning). Voor kantoren geldt een maximum parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m bedrijfsvloeroppervlak. Bij overige functies geldt maatwerk.

De ontwikkeling van het plangebied is onderdeel van de grotere transformatie van Haven-Stad. In de MER en ontwikkelstrategie komt naar voren dat alleen met een mobiliteitsshift (minder groot aandeel auto en groot aandeel OV en fiets) een duurzame ontwikkeling van het hele gebied mogelijk is. Daarom wordt ingezet op een uitgebreid pallet van maatregelen. Dit betreft nieuwe HOV-buslijnen,2 metroverbindingen, aanpassingen aan de weginfrastructuur (onder andere een afwaardering van de Transformatorweg naar 2x1 rijstroken), nieuwe fietsvoorzieningen, car-sharing én lage parkeernormen. Haven-Stad kan, na het verbeteren van de OV bereikbaarheid aangewezen worden als A-gebied op basis van het nieuwe parkeerbeleid (zie paragraaf 3.4.7). En dat houdt concreet in dat voor woningen een maximale parkeernorm van 1 geldt en voor kantoren 1 parkeerplaats per 250 m bedrijfsvloeroppervlak. Dit leidt echter nog niet tot het gewenste resultaat van een modalsplit van 15%. Om dit te bereiken moet de autobeschikbaarheid in het gebied verder omlaag. Het is daarom wenselijk en ook realistisch de parkeernorm voor woningen verder te beperken tot maximaal 0,1-0,2 parkeerplaatsen per woning. Dit is in het centrum van Amsterdam feitelijk reeds de situatie.

Gemeente Amsterdam blz. 48

2

Voor het bepalen2 van de toename van het verkeer en de parkeernormering zijn twee scenario's gehanteerd: 1. parkeernormering conform het nieuwe parkeerbeleid: 0,6 voor woningen en 1 parkeerplaats per 125 m bedrijfsvloeroppervlak; 2. parkeernormering conform wensbeeld Haven-Stad: 0,1-0,2 voor woningen en 1 parkeerplaats per 250 m bedrijfsvloeroppervlak. De parkeernormeringen zijn gebruikt voor het bepalen van de2 hoeveelheid parkeerplaatsen per functie. Vervolgens is op basis van2 kentallen van het CROW (publicatie 317: parkeren en verkeersgeneratie) de verkeersgeneratie bepaald per functie (hoe vaak wordt een parkeerplaats voor een woning, kantoor of andere functie gemiddeld per dag gebruikt).2

De bepaling van het extra verkeer als gevolg van de 9.500 m bvo extra onderwijsvoorzieningen bij het Mediacollege en 40.000 m bvo wonen en niet-woonfuncties is in de volgende twee tabellen voor beide scenario's in beeld gebracht (de cijfers zijn afgerond). Daarbij is overigens het meest nadelige scenario doorgerekend waarbij de 40.000 m voornamelijk voor woningen zou worden gebruikt. Dat levert de grootste parkeerdruk en veroorzaakt de meeste autoverplaatsingen. Dit uitgangspunt gaat voorbij aan de randvoorwaarde van 75% wonen en 25% niet-wonen maar maakt wel inzichtelijk wat het meest nadelig effect zal geven.

Tabel 6.1 - Verkeersgeneratie per functie (Scenario 1)

Scenario 1 Parkeernorm Parkeerplaatsen Autoverplaatsingen per etmaal

600 woningen 0,6 per woning 360 1.483

9.500 m² extra 4 per 100 personen 50 169 onderwijsvoorzieningen

1.000 m² bvo bedrijvigheid/ 1 per 125 m² 8 36 commerciële voorzieningen

Totaal 418 1.688

Tabel 6.2 - Verkeersgeneratie per functie (Scenario 2)

Scenario 2 Parkeernorm Parkeerplaatsen Autoverplaatsingen per etmaal

600 woningen 0,15 per woning 90 371

9.500 m² extra 3 per 100 personen 38 129 onderwijsvoorzieningen

1.000 m² bvo 1 per 250 m² 4 18 bedrijvigheid/commerciële voorzieningen

Totaal 132 518

Naast de modal split zal er rond Sloterdijk I Mediacollege veel veranderen met de ontwikkelingen rond smart mobility. Smart mobility is een begrip dat duidt op alle (toekomstige) innovatieve ICT-oplossingen bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 49

op het gebied van mobiliteit. Welke effecten dit zal hebben op het plangebied of het omringende gebied van Sloterdijk I en Haven-Stad is nog niet bekend. In de MER van Haven-Stad wordt hier dieper op ingegaan.

6.2.5 Intensiteiten

In de tabel staan de etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030. Deze gegevens komen uit het Verkeermodel Amsterdam (VMA). De letters in de tabel corresponderen met de wegvakken, zie figuur 6.2. Met pijlen en percentages is de routekeuze van het nieuwe verkeer aangegeven.

Figuur 6.2 - Etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030

De Transformatorweg vormt de primaire ontsluiting van het gebied. Hierover rijden dan ook de meeste auto's. Dichterbij de A10 nemen de intensiteiten op de Transformatorweg toe. Over de Contactweg rijden minder auto's, circa 6.000 in noordelijke richting en circa 4.750 in zuidelijke richting. De toename van verkeer is zeer beperkt in beide scenario's. Bij scenario 2 zijn de toenamen verwaarloosbaar ten opzichte van de referentiesituatie, rekening houdende met de beperkte parkeermogelijkheid in het gebied.

Tabel 6.3 - Etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030

Weg Referentiesituatie Scenario 1 Scenario 2

Transformatorweg (A) 20.650 21.650 20.850

Transformatorweg (B) 16.500 17.500 16.700

Transformatorweg (C) 15.600 16.600 15.800

Transformatorweg (D) 17.500 17.650 17.550

Contactweg 6.050 6.400 6.050

Contactweg 4.800 5.050 4.850

Gemeente Amsterdam blz. 50

6.2.6 Doorstroming op de wegen en kruisingen

De Transformatorweg bestaat nu uit 2x2 rijstroken en heeft in deze vorm voldoende capaciteit om het verkeer dat er in 2030 over heen rijdt (zonder rekening te houden met de opwaardering van de Nieuwe Hemweg en het afwaarderen van de Transformatorweg) te kunnen verwerken. Ook de capaciteit van de Contactweg is voldoende voor het aanwezige verkeer. In stedelijke gebieden is vaak ook niet de capaciteit van de weg het aandachtspunt, maar de doorstroming bij de kruisingen. Uit het verkeersmodel Amsterdam (VMA) kan de zogenaamde verzadingsgraad van kruisingen gehaald worden. Deze verzadigingsgraad geeft een goede indicatie of auto's bij een kruising langer dan één groencyclus (de tijd dat alle richtingen een keer groen hebben gehad) moeten wachten. Een verzadingsgraad boven 0,8 geeft aan dat er mogelijk problemen zijn met de doorstroming bij de betreffende kruising.

De kruispunten in de omgeving van het plangebied hebben een relatief lage verzadigingsgraad. Alleen de kruising Transformatorweg-Contactweg heeft in de avondspits een hogere verzadigingsgraad (rond de 0,8) waardoor langere wachtrijen kunnen ontstaan. Hierdoor kan het een enkele keer voorkomen dat een voertuig niet in een cyclus het kruisingsvlak over kan steken. Dit is echter reeds in de autonome situatie het geval. De planontwikkeling zorgt niet voor een verslechtering van deze situatie.

6.2.7 Doorkijk met de afwaardering van de Transformatorweg

Onderdeel van de plannen voor de Transformatie van Haven-Stad is de afwaardering van de Transformatorweg naar 2x1 rijstroken en opwaardering van de Nieuwe Hemweg naar 2x2 rijstroken. Hierdoor gaat het doorgaande verkeer niet meer langs het plangebied, maar via de nieuwe route (Nieuwe Hemweg). Een afwaardering van de Transformatorweg is in het MER Haven-Stad onderzocht en leidt tot minimaal 40% reductie van het autoverkeer op de Transformatorweg. Dit betekent dat de intensiteiten duidelijk lager zijn in de toekomst. Ook zal de weg een ander karakter krijgen.

6.2.8 Parkeren

Voor het parkeren geldt het in paragraaf 3.4.7 reeds beschreven parkeerbeleid met bijbehorende parkeernorm. Daarnaast is het uitgangspunt van belang voor Haven Stad; namelijk een modal split van 15%. Dit leidt tot een verder aanscherpen van de parkeernormen voor wonen om het autobezit in het gebied verder terug te dringen. Dit is beschreven in paragraaf 6.2.4.

Het parkeerregime voor Sloterdijk I is niet los te zien van dat rond het gebied station Sloterdijk (Sloterdijk Centrum). Veel kleine bedrijven in Sloterdijk I zijn afhankelijk van de parkeerplaatsen op de openbare weg. Indien gekeken wordt naar het benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm en het werkelijk aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied, zou er sprake moeten zijn van voldoende capaciteit, ware het niet dat medewerkers van de kantoren op gebruik maken van deze parkeerplaatsen en dat de omgeving van station Isolatorweg als transferium wordt gebruikt. De parkeerdruk binnen het plangebied is om deze redenen toch groot.

Bij de herontwikkeling van kavels dient, naast het terugdringen van het autobezit, ook zoveel mogelijk aangestuurd te worden op het realiseren van collectief gebouwde parkeervoorziening per kavel/deelgebied. Gezien de druk op de grond en het omvangrijke programma is er in het openbaar gebied geen ruimte meer voor parkeren.

Afgaande op de analyse, zoals beschreven in paragraaf 6.2.4, met als uitgangspunt de kwalificatie van het plangebied als A-gebiede, mogen maximaal 193 parkeerplaatsen inpandig worden gerealiseerd in het plangebied Sloterdijk I Mediacollege. Dit aantal is als volgt opgebouwd.

Tabel 6.4 - Aantal (inpandige) parkeerplaatsen bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 51

Scenario 2 Parkeernorm Parkeerplaatsen

600 woningen 0,15 per woning 90

23.500 m² onderwijsvoorzieningen (3.300 3 per 100 personen 99 personen)

1.000 m² bvo bedrijvigheid 1 per 250 m² 4

Totaal 193

Voor Sloterdijk I Mediacollege wordt aansluiting gezocht met het nieuwe parkeerbeleid voor Haven-Stad. De parkeernormen zoals bovenstaand genoemd hebben (nog) geen status. Het is wenselijk zo snel mogelijk, en in ieder geval voor het verlenen van de Omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeernormen zoals voor Haven-Stad van belang te hebben vastsgesteld. Immers, reeds gerealiseerd is het niet eenvoudig de parkeerplaatsen weer te onttrekken. Bovendien stellen bewoners en gebruikers zich in op de aanwezigheid van het aantal parkeerplaatsen. Dat schept ook verwachtingen voor de toekomst. Los daarvan biedt ook de omgeving weinig tot geen ruimte om in het openbaar gebied (tijdelijke) parkeerplaatsen te realiseren bij wijze van overgangssituatie. Om bovenstaande parkeernormen voor Haven-Stad te laten gelden is een aanscherping van het nieuwe beleid nodig. Het gebied zou aangewezen moeten worden als A-gebied en de maximale norm van 1 parkeerplaats moet dan terug naar maximaal 0,2 parkeerplaatsen per woning. Hiervoor is aparte besluitvorming door de gemeenteraad noodzakelijk.

6.3 Geluid

6.3.1 Beleid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende geluidsbronnen van toepassing: spoorweg; wegverkeer; industrie. In het plangebied worden verschillende geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt waaronder onderwijs en wonen.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige functies moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige functie.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Spoorweglawaai

Gemeente Amsterdam blz. 52

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn de grenswaarden gegeven voor railverkeerslawaai. Binnen de geluidszone van een spoorweg wordt de hoogte van de geluidsbelasting vastgesteld en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai. Deze waarde bedraagt voor woningen in nieuwe situaties L = 55 dB en voor scholen L = 53 dB. Voor scholen wordt alleen de dagperiode beoordeeld, aangezien deze doorgaans een daggebruik kennen (zie Besluit Geluidhinder art. 1b, lid 1). Indien de grenswaarde wordt overschreden kan in veel gevallen door Burgemeester en Wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het verlenen van een hogere grenswaarde moet nader gemotiveerd worden.den De ontheffingsgronden voorden hogere grenswaarden zijn vastgesteld in het gemeentelijke geluidsbeleid. De maximale ontheffing voor spoorweglawaai bedraagt bij nieuwe woningen en scholen L = 68 dB.

Wegverkeerslawaai

De regelgevingden voor wegverkeerslawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Behoudens twee uitzonderingen (woonerven en 30 km/u wegen) heeft iedere weg conform artikel 74 van de Wet geluidhinder een geluidszone. Binnen de geluidszone dient de geluidsbelasting te worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai bij nieuwe woningen en scholen bedraagt L = 48 dB. Toetsing aan de voorkeursgrenswaarde vindt plaats per weg. Indien de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden kan door Burgemeester en Wethouders een hogere grenswaarde worden verleend voor woningen in binnenstedelijke situaties tot maximaal 63 dB en voor woningen. Het verlenen van een hogere grenswaarde moet nader gemotiveerd worden. De ontheffingsgronden denvoor hogere grenswaarden zijn vastgelegd in het gemeentelijke geluidsbeleid.

Industrielawaai

Het industrieterrein is een gezoneerd industrieterrein als beschreven in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er de mogelijkheid bestaat tot het verlenen van hogere waarden tot 55 dB(A) bij woningen en 60 dB(A) bij scholen. Het verlenen van een hogere grenswaarde moet nader gemotiveerd worden. De maximale grenswaarde die wettelijk voor industrielawaai kan worden verleend bij nieuwe woningen en scholen is in deze situatie L = 55 dB(A) respectievelijk 60 dB(A). Hierbij moet het binnenniveau worden gegarandeerd door aanvullende maatregelen bij de gevels van woningen.

Voor de beoordeling van piekgeluiden is aangesloten bij de grenswaarden conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998).etm De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus, L , bij de omliggende woningen zijn 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijke de dag-, avond- en nachtperiode.

Luchtvaart Amax De geluidsbelasting voor luchtvaart is afkomstig van de geluidsbelastingskaart die de Provincie Noord-Holland beschikbaar heeft (webadres: maps.noordholland.nl). Daarnaast zijn de kaarten uit bijlage 3 van het vigerende en het ontwerp Luchthavenindelingsbesluit (LIB) (d.d. 24 oktober 2016) opgenomen als bijlage bij de rapportage van het akoestisch onderzoek.

6.3.2 Onderzoek

Door M+P is in maart 2017 een onderzoek uitgevoerd naar spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 5.Het onderzoek betreft een verfijning van de akoestische analyse uit het MER.

De geluidsbelastingen zijn in het onderzoek berekend op één groot bouwblok ter grote van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte van 65 meter. bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 53

Het onderzoek omvat de berekening en beoordeling van het: geluid vanwege wegverkeer van omliggende wegen waarvan de milieugevoelige functies binnen de zone zijn gelegen: het betreft hier de Transformatorweg en de Contactweg; geluid vanwege spoorwegen rondom het plangebied; industrielawaai Westpoort inclusief piekgeluiden; geluid vanwege omliggende bedrijvigheid (indicatief); luchtvaartverkeer vanwege de nabijheid van Schiphol. 6.3.3 Resultaten

Uit het onderzoek komt naar voren dat er ter plaatse van de locatie geen (deel) gebied is waar zonder randvoorwaarden geluidsgevoelige functies kunnen worden bestemd. Een groot deel van het plangebied ondervindt een geluidsbelasting die hoger is dan de maximale ontheffingswaarde, waardoor alleen met bijzondere verkavelingsvormen en aanvullende gevelmaatregelen dergelijke functies mogelijk zijn. De haalbaarheid voor geluidsgevoelige functies is op dit moment beperkt.

Als belemmerende factoren zijn met name te benoemen industrielawaai vanwege Westpoort (dove gevels) en de spoorlijnen (geluidsbelasting uit het zuiden en zuidoosten). Vanwege het wegverkeer Transformatorweg en Contactweg zijn eveneens hoge geluidsbelastingen aanwezig. Deze zijn echter onthefbaar en gelegen aan dezelfde zijden (noord en west van waaruit het (voor de dove gevels) bepalende industriegeluid vandaan komt).

Spoorweglawaai

In het MER zijn voor spoorweglawaai de zones bepaald zoals weergegeven in figuur 6.3. Op grond daarvan kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in de zone van 55 dB - 60 dB. M+P heeft het bouwvlak en de maximale hoogte van 65 m doorgerekend.

Gemeente Amsterdam blz. 54

Figuur 6.3 - Spoorweggeluid (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Na modelering van het bouwvlak lijkt dat de maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege railverkeer 63 dB bedraagt (dagperiode: 60 dB) op de zuidwestelijke bouwgrens vanaf een hoogte van 29 meter. Aan de maximale toelaatbare ontheffingswaarde kan overal worden voldaan. Er zullen vanwege railverkeer wel hogere waarden benodigd zijn bij de geluidgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijs). Dat geldt voor de westelijke en zuidelijke bouwgrens en is afhankelijk van de bouwhoogte. Voor de bouwgrenzen aan de oostzijde is een hogere waarde slechts benodigd voor de hogere verdiepingen (vanaf ca. 35 m). Voor de noordelijke bouwgrens is slechts vanaf circa 56 meter hoog een overschrijdig te verwachten van 1 dB ten op zichte van de voorkeursgrenswaarde.

Wegverkeerslawaai

In het MER zijn voor wegverkeerslawaai de zones bepaald zoals weergegeven in figuur 6.4. Op grond daarvan kan worden gesteld dat aan de west- en noordgevel de geluidbelasting 60 dB - 65 dB bedraagt als gevolg van de Transformatorweg en de Contactweg. M+P heeft het bouwvlak en de maximale hoogte van 65 m doorgerekend.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 55

Figuur 6.4 - Wegverkeersgeluid (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Transformatorweg

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege wegverkeer over de Transformatorweg bedraagt 65 dB op de noordelijke bouwgrens op de onderste bouwlaag/bouwlagen. Deze waarden zijn niet onthefbaar voor woningen. Wanneer de bebouwing op minimaal 20 meter van de as van de weg zou worden gesitueerd kan worden voldaan aan de ontheffingswaarde voor woningen. Voor de rest van de noordelijke bouwgrens en de oostelijke en westelijke bouwgrens geldt dat niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan maar dat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden. De hoogte van de ontheffing is afhankelijk van de bouwhoogte. De zuidelijke bouwgrens is als gevolg van de Transformator niet belast.

Voor de onderwijsfunctie wordt de maximale ontheffingswaarde nergens overschreden.

Opgemerkt wordt dat er vanwege de beoogde toekomstige ontwikkelingen voor de Transformatorweg binnen het onderzoeksgebied een nieuwe verkeersprognose wordt opgesteld.

Contactweg

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege het wegverkeer over de Contactweg bedraagt 58 dB op de westelijke bouwgrens (op 5-8 meter hoog). Dit geluidniveau is onthefbaar. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Met name de westelijke bouwgrens en een beperkt deel van de noordelijke bouwgrens is belast en een deel van de noordelijke bouwgrens.

Voor de onderwijsfunctie wordt de maximale ontheffingswaarde ook nergens overschreden.

Gemeente Amsterdam blz. 56

Opgemerkt wordt dat er vanwege de beoogde toekomstige ontwikkelingen voor de Contactweg binnen het onderzoeksgebied een nieuwe verkeersprognose wordt opgesteld.

Industrielawaai

Langtijdgemiddeld geluidsniveau

Op 2 maart 2015 is het provinciaal inpassingsplan (PIP) vastgesteld, waarin de geluidszone van de industrie- en havengebieden Westpoort en Hoogtij zijn aangepast. In figuur 6.5 is zichtbaar dat het geluidsniveau in het plangebied circa 55 dB(A) bedraagt op grond van deze zonering. M+P heeft het bouwvlak en de maximale hoogte van 65 m doorgerekend.

Figuur 6.5 - Geluidscontouren van de gezoneerde industrieterreinen Westpoort en Cornelis Douwes (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Voor het berekenen van de geluidsbelasting van het gezoneerd industrieterrein Westpoort is gebruik gemaakt van een geanonimiseerd zonebeheermodel waarin het PIP is verwerkt.

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein bedraagt 61 dB(A) (dagperiode: 54 dB(A)) op de noordelijke bouwgrens. Op de westelijke, noordelijke en oostelijke bouwgrens kan niet aan de maximale onthefingswaarde voor woningen worden voldaan van 55 dB(A) en de onderste bouwlaag aan de zuidoostelijke bouwgrens. Aan de zuidelijke bouwgrens wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Om aan de westelijke, oostelijke en noordelijke bouwgrens toch woningbouw mogelijk te kunnen maken zullen deze gevels “doof” moeten worden uitgevoerd. bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 57

Voor onderwijs is een ruimere ontheffing mogelijk. Tevens is de dagwaarde fors lager, waardoor de maximale ontheffingswaarde voor deze functie nergens wordt overschreden.

Piekgeluid

Op Westpoort vindt laden en lossen plaats van schepen, treinen en vrachtwagens. Deze activiteiten hebben vaak hoge piekgeluidsniveaus tot gevolg. Uit metingen in de adviespraktijk blijkt dat bij een normale bedrijfsvoering piekgeluidsvermogens van circa 130 dB(A) gebruikelijk zijn. In uitzonderlijke situaties kunnen hogere piekgeluidsvermogens voorkomen. Het betreft dan veelal incidenten, waarbij bijvoorbeeld een machinist zijn lading onzorgvuldig in een lege container laat vallen. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van piekgeluidsvermogens tot 130 dB(A). Deze zijn geprojecteerd in de dichtstbijzijnde haven, de Vlothaven, op circa 800 meter afstand van de planlocatie. Op basis van overdrachtsberekening met het opgestelde rekenmodel levert dit een piekgeluidsniveau op bij de planlocatie van 57 tot 59 dB(A) aan de noordzijde. Daarmee wordt voldaan aan de standaard grenswaarden voor piekgeluiden in de dag- en avondperiode en aan de grenswaarden in de nachtperiode.

Luchtvaart

Uit de geluidsbelastingskaart van de Provincie Noord-Holland blijkt dat de geluidsbelasting vanwege Schiphol in de 48 dB tot 58 dB contour valt. Overigens blijkt uit opgave van de website www.bezoekbas.nl dat de geluidsbelasting ter plaatse de afgelopen jaren 2013, 2014 en 2015 lager dan 48 dB (Lden) was. Uit de kaarten behorende bij het LIB blijkt dat het gebied, zowel in het vigerende als het ontwerpbesluit (d.d. 24 oktober 2016), buiten de beperkingencontour voor gevoelige gebouwen ligt. De kaarten zijn opgenomen in de rapportage van het akoestisch onderzoek. Uit het bovengaande is geconcludeerd dat luchtvaartlawaai voor het plangebied niet relevant is.

Conclusie

In onderstaande figuren 6.6 en 6.7 zijn de beperkingen vanuit het wettelijk kader voor de verschillende bronnen tezamen weergegeven. De gevels zijn als volgt ingekleurd: groen: voldoet aan grenswaarde voor alle bronnen (geluidsluw) oranje: hoger dan grenswaarde, maar lager dan maximale ontheffing, voor een of meer bronnen (hogere waarde mogelijk) rood: hoger dan maximale ontheffingswaarde, voor een of meer bronnen (geen hogere waarde mogelijk).

Gemeente Amsterdam blz. 58

Figuur 6.6 - Aanzicht geluidbelasting noord- en westgevel

Figuur 6.7 - Aanzicht geluidbelasting zuid- en oost gevel

Uit de hierboven weergegeven figuren is te zien dat nagenoeg op de gehele noord-, west- en oostgevel de maximale ontheffingswaarden worden overschreden. Op de rood gekleurde gevels is in principe geen woningbouw of onderwijsvoorziening mogelijk mits er een dove gevel wordt toegepast. De dove gevels bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 59

zijn nodig vanwege het geluid afkomstig van het industrieterrein Westpoort. Tevens is te zien dat er aan de zuidgevels en op de lage verdiepingen in de zuidoost hoek geen dove gevels noodzakelijk zijn. Aan deze zijden zullen, afgezien van de gevels die direct worden afgeschermd (groen), hogere waarden nodig zijn.

Gelijktijdig met het tervisie leggen van het ontwerpbestemmingsplan ligt het ontwerpbesluit hogere waarden ter inzage. Hierin zijn voor de noord-, oost- en westgevel de maximale te ontheffen waarden voorgesteld (55 dB(A)) en voor de zuidgevel 50 dB(A)). Het ontwerpbesluit is als bijlage 6 toegevoegd.

Cumulatie

Uit de hierin opgenomen eerste rekenresultaten blijkt dat de maximaal gecumuleerde waarde L = 71 dB bedraagt. Opgemerkt wordt dat deze waarde voorkomt ter plaatse van een “doof” uit te voeren gevel (noordelijke gevel op een hoogte van 5 meter). Aangezien deze gevel niet wordt getoetst in het kader van de Wet geluidhinder is deze waarde minder relevant met betrekking tot de motivatie tot het toekennen van hogere grenswaarden. cum,vl

Op de geringe toetspunten waar geen dove gevel noodzakelijk is bedraagt de L maximaal 64 dB. Deze valt binnen het beleid bij hogere grenswaarde.

Maatregelen cum,vl Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat rondom de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. In het ontwerp moeten vergaande maatregelen voor geluid worden getroffen om woningbouw en onderwijsfuncties op deze locatie te realiseren. Ondanks dat zijn er mogelijkheden om binnen het geluidbeleid Amsterdam op deze locatie geluidgevoelige functies te ontwikkelen, zoals onderwijs en wonen.

Daartoe zijn drie soorten maatregelen mogelijk: bronmaatregelen; overdrachtmaatregelen; ontvangermaatregelen. Industrielawaai is de meest beperkende bron voor de ontwikkeling. Bronmaatregelen en maatregelen in het overdrachtsgebied bij deze geluidbron zijn echter niet reeël waar het gaat om het langetijdgemiddeld geluidniveau. Dat geldt niet voor weg- en spoorweglawaai. Gedacht kan worden aan stillere wegdektype, raildempers, verlagen van de maximum snelheid en geluidschermen. Voor piekgeluiden vanuit industrielawaai zijn bronmaatregelen eveneens mogelijk door het toepassen van geluidsreducerende technieken en aandacht voor de omgeving vanuit de bedrijfsvoering.

Effectiever zijn maatrgelen aan de gevel, slimme oplossingen in de verkaveling en het ontwerp. Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen: gerichte hoge afschermende bebouwing (noord-, oost en westzijde), mogelijk zullen de lager gelegen woningen hierachter niet meer “doof” hoeven te worden; binnentuinen, geopende verkavelingen met absorberende gevels bieden mogelijk ook meer ontwerpvrijheid voor de woningen/onderwijs; ontwerpmaatregelen: a. dove gevels; b. verglaasde balkons loggia’s en serre’s; c. vliesgevel, coulissenscherm voor gevel, gedeeltelijke afscherming voor te openen delen; d. aanvullende gevelmaatregelen om te voldoen aan de minimale binnenwaarde conform Bouwbesluit 2012 (suskasten, zwaar glas, zware gevels etc).

Gemeente Amsterdam blz. 60

Het toepassen van de 'ruimte' uit het Amsterdams geluidbeleid met bovenstaande maatregelen levert mogelijk niet overal het gewenste resultaat. Stedenbouwkundig worden eisen gesteld aan de inpassing van de bebouwing in de deels kwestbare omgeving (oostzijde). Deze eisen zouden het toepassen van bovenstaande maatregelen in de weg kunnen staan. Om de ontwikkeling van het gebied alsnog mogelijk te maken is het mogelijk in het kader van de Interimwet Stad en Milieubenadering een Stap 3-besluit te nemen. Met een dergelijk beleid wordt een hoger geluidniveau geaccepteerd mits met compenserende maatregelen de leefkwaliteit anderszins gecompenseerd wordt. De gemeente stelt een Visie leefomgevingskwaliteit ten behoeve van de Stad en Milieubenadering op, waarin is aangegeven aan welke kwaliteit van de leefomgeving de uiteindelijke herontwikkeling van Haven-Stad moet voldoen. Deze visie geeft dan ook kaders aan de compenserende maatregelen, die in het kader van een Stap 3-besluit van de Stad en Milieubenadering moeten worden getroffen. De huidige planfase biedt nog onvoldoende houvast of een dergelijk besluit nodig en gerechtvaardigd is. Op basis van een concreet initiatief kan beoordeeld worden in hoeverre een dergelijk besluit nodig is. Het besluit wordt derhalve pas genomen wanneer de hogere waarden niet toereikend zijn.

Omdat geluid een belangrijke factor is in het gebied zal in de koopakte worden vastgelegd dat de bewoner bewust kiest voor een woning in een geluidbelaste omgeving en een gevelbelasting vanwege industrielawaai tot maximaal 65 dB (A) aanvaardt.

Overleg TAVGA

Op 16 maart 2017 zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). De lastige akoestische situatie is in het overleg bevestigd. Tegelijkertijd is aangegeven dat het Amsterdams geluidbeleid ruimte biedt om in het plangebied de realisatie van de onderwijsvoorzieningen en woningen mogelijk te maken. In een tweede overleg in het TAVGA d.d. 10 mei 2017 is de mogelijkheid besproken om voor het gebied de Stad en Milieubenadering toe te passen en een Stap 3-besluit te nemen. TAVGA heeft geadviseerd dit besluit te verbinden aan concrete geveldelen op basis van een meer concreet uitgewerkt initiatief. Dit advies heeft er toe geleid dat het Stap 3-Besluit later in het proces mogelijk wordt genomen wanneer blijkt dat andere oplossingen onvoldoende delmatig blijken.

Conclusies

Op de locatie Sloterdijk I Mediacollege is de geluidbelasting, van met name industrielawaai aanzienlijk. Met technische maatregelen en het toepassen van specifieke gebouwvormen is het mogelijk om de voorziene geluidgevoelige functies (onderwijs en wonen) te realiseren. Dit vergt nog wel een innovatieve en creatieve oplossing die recht doet aan het gewenste hoogstedelijke woon- en werkmilieu. Bij indienen van een omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam. Wanneer de ontwikkelingen toch niet uitvoerbaar blijken met toepassing van de beschikbare maatregelen zal met een Stap 3-besluit op grond van de Stad en Milieubenadering een hoger geluidniveau worden aanvaard, mits de noodzakelijke compenserende maatregelen worden genomen.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 61

6.4 Bodemkwaliteit

Beleid Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Resultaten

Bodemkwaliteit

De gemeente Amsterdam heeft een globaal (historisch) bodemonderzoek verricht voor het plangebied van het MER Haven-Stad. Aanleiding voor het bodemonderzoek is het opstellen van een milieueffectrapportage (MER). Het onderzoek bestaat uit een globaal onderzoek waarbij bestaande gegevens zijn geraadpleegd. Een diepgaand en gedetailleerd archiefonderzoek is niet nodig gebleken. Voor de onderzoeksraportages wordt verwezen naar het MER.

Voor Haven-Stad is op hoofdlijnen een beeld verkregen van de beperkingen voor de geplande transformatie. Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt dat het onder het historisch (deel-) onderzoek valt van Sloterdijk en Westerpark. In het deelgebied zijn diverse verontreinigingen aanwezig ter plaatse van de Westergasfabriek en het spooremplacement Zaanstraat die ook aanwezig zijn tot op grote diepte. Ter plaatse van de Sloterdijk I zuid zijn enkele wat kleinere (rest)verontreinigingen aanwezig met minerale olieproducten. Binnen het deelgebied is in enkele gebouwen asbest toegepast en daarom moeten delen ook als asbestverdacht worden aangemerkt. Slechts op beperkte schaal heeft onderzoek naar asbest in de bodem plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen rond het plangebied Sloterdijk I Mediacollege.

Niet gesprongen explosieven

Het projectgebied is tevens onderzocht op niet gesprongen explosieven (blindgangers uit de Tweede Wereldoorlog). Uit de studie is naar voren gekomen dat Haven-Stad geen verdacht gebied is.

Conclusies en aanbevelingen Sloterdijk en Westerpark

Uitgezonderd de deellocaties waar potentieel verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden (tanks, bedrijfsactiviteiten, dempingen, eerder aangetroffen verontreinigingen, saneringsgebieden, bodemkwaliteitskaart zone B) is het onderzochte gebied niet verdacht.

Voor het onverdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen) er een ontheffing van de onderzoeksplicht verstrekt kan worden op basis van dit archiefonderzoek. Ook in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning is een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk, zie hiervoor paragraaf 4.6 van de Nota Bodembeheer.

Voor het potentieel verdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen), er een oriënterend bodemonderzoek (OO) moet worden uitgevoerd dat voldoet aan de ARVO, 2011. Hierin wordt het gebied, naast het standaard analysepakket, op alle stoffen onderzocht die op basis van de historische gegevens kunnen worden verwacht.

Gemeente Amsterdam blz. 62

Als tijdens het uitvoeren van bodemonderzoek of werkzaamheden in de bodem een bodemverontreiniging wordt waargenomen anders dan beschreven in dit rapport, moet de onderzoeksstrategie of de vrijstelling hiervan opnieuw worden beoordeeld.

6.5 Bodemopbouw

De bodem in Amsterdam en met name Haven-Stad is opgebouwd uit opgebracht zand (tot circa -5 meter NAP) en klei en veen tot ongeveer -15 meter NAP. Oudere rivierzanden zijn pas te vinden op ruim -60, -65 meter NAP in het plangebied. Binnen het plangebied zijn delen van de Oergeul IJ en het glaciale bekken van Amsterdam gelegen, zie figuur 6.8. De vulling van de Oergeul IJ bestaat uit slappe, samendrukbare kleilagen. De bekkens zijn gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd. Het ijs erodeerde de bodem tot een maximale diepte van ruim 120 meter, welke depressie later opgevuld werd met sedimenten, het zogenaamde glaciale bekken van Amsterdam.

Figuur 6.8 - ligging plangebied ten opzichte van de Oergeul IJ en het glaciaal bekken

6.6 Luchtkwaliteit

Beleid bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 63

Wet milieubeheer

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen3 waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden3 terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd3 die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO ) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m en voor fijn stof (PM ) een jaargemiddelde van 40 microgram/m en een daggemiddelde van 50 microgram/m . Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen 2 (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een10 bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat2 deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging.2 Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen. Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits: er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Rijksbreed is het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, herziening op 1 juli 2015 vastgesteld voor luchtkwaliteit. Het Besluit gevoelige bestemmingen verbiedt de ontwikkeling van voorzieningen voor kwetsbare groepen in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen. Dit is in Amsterdam vertaald naar de Lokale Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam. Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis. De Amsterdamse richtlijn biedt gevoelige groepen ook langs drukke binnenstedelijke wegen extra bescherming tegen schadelijke effecten van luchtverontreiniging. Daarnaast hanteert Amsterdam in tegenstelling tot het landelijke besluit alleen een afstandscriterium, ongeacht de luchtkwaliteit. In figuur 6.9 zijn de wegen weergegeven die onder de richtlijn vallen met de bijbehorende toetsingszones.

Gemeente Amsterdam blz. 64

Figuur 6.9 - Wegen die onder de richtlijn gevoelige bestemmingen vallen (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Het eerste uitgangspunt van de Amsterdamse richtlijn is dat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd langs snelwegen (aan weerszijde zone van 300 meter gemeten van de rand van de weg) en provinciale wegen (aan weerszijde zone van 50 meter gemeten van de rand van de weg). In tegenstelling tot het landelijke besluit hanteert Amsterdam alleen dit afstandscriterium; er wordt dus verder geen rekening gehouden met de berekende luchtkwaliteit. Het tweede uitgangspunt is dat er - ongeacht de luchtkwaliteit - geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in de eerste lijnsbebouwing bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg. Het gaat hier om de grotere drukke wegen. De richtlijn heeft alleen betrekking op nieuw te realiseren gevoelige voorzieningen indien deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk binnen de desbetreffende zones worden gepland.

Van de Amsterdamse richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken als (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men binnen een ruimtelijk project toch gevoelige bestemmingen langs een drukke weg wil realiseren, dan moet men dit beargumenteren en een toetsing laten uitvoeren door de GGD Amsterdam. De bevindingen van deze toetsing en de eventueel daaruit bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 65

voortvloeiende (GGD-)aanbevelingen worden in het kader van besluitvorming over het project aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt. Als het bevoegd gezag de (eventuele) aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.

Resultaten

Luchtkwaliteit De ontwikkeling zelf voorziet in de bouw van maximaal 600 woningen en het Mediacollege, en valt daarmee als zelfstandige ontwikkeling binnen de regeling "niet in betekenende mate" (NIBM). Echter naast woningen maakt het plan ook de realisatie van niet-woonfuncties mogelijk. Daarnaast maken de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan deel uit van een veel groter geheel, namelijk de transformatie Haven-Stad. Op voorhand kan daarom niet gesteld worden dat het bestemmingsplan vrijgesteld is van onderzoek.

In het kader van de MER is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van luchtkwaliteit van de gehele ontwikkeling. Ook voor dit plangebied is dit onderzoek van belang. Daarnaast is het afzonderlijke effect van de ontwikkeling in het plangebied beschouwd, omdat de rest van Haven-Stad nog niet in een bestemmingsplan of ander ruimtelijk besluit geborgd is. De rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Er is een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO ) en fijn stof (PM en PM ) uitgerekend op een aantal maatgevende toetspunten in en rond het plangebied. Op basis van onderhavig luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle in het onderzoek opgenomen toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de2 Wet milieubeheer10 geen belemmering2,5 vormt voor verdere besluitvorming.

Gevoelige bestemmingen Het plangebied ligt op meer dan 300 meter van snelwegen en niet binnen een zone van 50 meter langs een provinciale weg. De Transformatorweg is één van de stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het plangebied ligt deels binnen een afstand van 50 meter van de weg. Dit betekent dat bij het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming in het plangebied er een toetsing gedaan moet worden door de GGD Amsterdam.

Hier is echter sprake van een mogelijke uitbreiding van een bestaande onderwijsvoorziening. Het Mediacollege kan worden uitgebreid richting de Transformatorweg, omdat het plangebied groter is dan waar het huidige gebouw staat. De uitbreiding kan in beginsel alleen (zonder GGD-advies) worden gerealiseerd indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt. Dit bestemmingsplan maakt een grotere uitbreiding mogelijk. Vanwege de beperkte ruimte is die uitbreiding alleen mogelijk in de richting van de Transformatorweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het realiseren van onderwijs dichter naar de Transformatorweg beschouwd als een nieuwe gevoelige ontwikkeling. In de komende jaren zal echter, met de transitie van het havengebied (Haven-Stad), de Transformatorweg worden "gedowngraded" van een ontsluitingsweg met 2 x 2 rijstroken naar een lokale weg met 1 x 1 rijstrook. De verkeersintensiteit zal daardoor naar verwachting afnemen tot beneden de 10.000 mvt/etmaal zodat het specifieke Amsterdamse beleid met betrekking tot gevoelige bestemmingen dan geen belemmering meer vormt voor de planontwikkeling. Totdat de downgrading van de Transformatorweg gerealiseerd is, dient voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning daarom een positief advies te worden verkregen van de GGD.

Conclusies

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de besluitvorming rondom het bestemmingsplan. Op alle toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarde uit tabel 2 van de Wet milieubeheer.

Gemeente Amsterdam blz. 66

Vanwege het Amsterdams beleid dient voorafgaand aan de aanvraag om een omgevingsvergunning een positief advies te worden verkregen van de GGD omtrent de luchtkwaliteitseisen binnen de strook van 50 meter van de Transformatirweg.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Beleid

Besluit externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Ten aanzien van transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor inrichtingen geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. 1. Plaatsgebonden Risico (PR): Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk kan worden getroffen door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'. 2. Groepsrisico (GR): Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Door de omgevingsdienst is een quick scan uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van deze ontwikkeling. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 8 bij deze toelichting. Onderstaand een korte samenvatting van de quick scan, waarbij met name gekeken is of in en nabij het gebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Gebiedsvisie Westpoort

De gebiedsvisie Westpoort stelt twee belangrijke punten voor de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten in de haven: In milieuzone 2 (westelijke haven in plangebied) mogen kwetsbare objecten onder voorwaarden gerealiseerd worden. In theorie zouden hier dus enkele woningen gerealiseerd kunnen worden; In milieuzone 3 (oostelijke haven in plangebied) mogen kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Uit het geldende bestemmingsplan Petroleumhaven voor het havengebied is echter al gebleken dat in de bestemmingsplanregels is opgenomen dat er in de milieuzone 2 voor dit bestemmingsplan géén kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. Dit betekent dat er geen woningen in dit gedeelte van de haven gerealiseerd kunnen worden op basis van externe veiligheid.

Uitvoeringsbeleid Amsterdam

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 67

Binnen invloedsgebied geen (stijging van) overschrijding groepsrisico.

Binnen 100% letaliteitsgrens brandbare gassen (LPG) geen objecten voor minder zelfredzame personen (o.a. scholen).

6.7.2 Resultaten

Het plangebied Sloterdijk I Mediacollege is gelegen binnen het plangebied van het MER Haven-Stad. Voor Haven-Stad is er een inventarisatie externe veiligheid uitgevoerd (Gemeente Amsterdam, 2017). Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de spoor Amsterdam-Muiderpoort - Amsterdam-Singelgracht en in het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen. Onderstaand is in figuur 6.10 de risicokaart weergegeven met het invloedsgebied van het spoor in een aparte figuur 6.11.

Gemeente Amsterdam blz. 68

-6

Figuur 6.10 - Overzichtskaart activiteiten en buisleidingen met een risicocontour (PR 10 en invloedsgebied) (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 69

Figuur 6.11 - Overzichtskaart transportroutes gevaarlijke stoffen (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Hoge druk aardgasleiding

Er mogen en worden zeer brandbare stoffen vervoerd door de hogedruk aardgasleiding die is gelegen in het plangebied. Door een incident met een hoge druk aardgasleiding kan een explosie of brand ontstaan. Afhankelijk van het scenario, de omstandigheden, de plaats van het ongeval, de indeling van het plangebied en de uitvoering van de gebouwen kunnen er slachtoffers vallen.

Belemmeringenstrook De belemmeringenstrook is een strook aan weerszijden van de leiding en het spoor die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden. Voor de hoge druk aardgasleidingleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, gerekend vanuit-6 het hart van de leiding.

Hoge druk aardgasleiding - Plaatsgebonden risicocontour

Het plaatsgebonden risico is echter nergens hoger dan de grenswaarde van 10 per jaar. Zodoende

Gemeente Amsterdam blz. 70

wordt voor de hoge druk aardgasleiding voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Hoge druk aardgasleiding - Groepsrisico

De oriëntatiewaarde wordt overschreden, het groepsrisico bedraagt 1,1 maal de oriëntatiewaarde. Het leidingdeel met het hoogste groepsrisico ligt niet in het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Contactweg heeft een duidelijke invloed op de hoogte van het groepsrisico. De toename van het groepsrisico is groter dan 10%. Omdat het groepsrisico groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en de toename van het groepsrisico meer dan 10% bedraagt is een volledige verantwoording van het groepsrisico nodig, zoals opgenomen in Artikel 12 van het Bevb.

Spoor Amsterdam-Muiderpoort - Amsterdam-Singelgracht

Over het spoor vindt momenteel geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het is wel toegestaan toxische stoffen en brandbare gassen en vloeistoffen te vervoeren. Door een incident met een ketelwagen LPG, benzine of een giftige stof op de spoorlijn Amsterdam Muiderpoort – Amsterdam Singelgracht kan een explosie, brand of toxische wolk ontstaan. Deze effecten zullen het plangebied binnen korte tijd bereiken. Afhankelijk van het scenario, de omstandigheden,-6 de plaats van het ongeval, de indeling van het plangebied en de uitvoering van de gebouwen kunnen er slachtoffers vallen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor - Plaatsgebonden risicocontour

Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10 per jaar. Zodoende wordt voor de spoorroute voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor - Groepsrisico

Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico bedraagt ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkelingen bedraagt minder dan 10%. Omdat het groepsrisico groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, maar de toename van het groepsrisico minder dan 10% bedraagt is geen volledige verantwoording van het groepsrisico nodig.

6.7.3 Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is uitsluitend voor de hogedruk aardgasleiding nodig. Hieronder zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Amsterdam, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan. In het kader van de ruimtelijke procedure is advies ingewonnen bij de Brandweer Amsterdam Amstelland. De brandweer is namens de veiligheidsregio de adviseur op het gebied van externe veiligheid.

De elementen zijn afgeleid uit het Bevb en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn de elementen beschouwd.

Mogelijke veiligheidsmaatregelen

Er zijn maatregelen mogelijk die de gevaren van een ongeval met gevaarlijke stoffen nabij het plangebied beperken. De voorgestelde maatregelen zijn niet de enige maatregelen die genomen kunnen worden, bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 71

maar geven een denkrichting aan.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

De herontwikkeling van de buurt is (logischerwijs) één op één verbonden aan het plangebied. Het beperken en/of verplaatsen van de ontwikkeling wordt niet als een realistische veiligheidsmaatregel beschouwd, temeer omdat het vergroten van de afstand tussen de geprojecteerde woningen en de aardgastransportleiding en/of het beperken van de ontwikkeling redelijkerwijs niet mogelijk is binnen het beoogde stedenbouwkundige doel. Bij de ontwikkeling van het plan moeten deze maatregelen in een vroeg stadium mee worden genomen in het ontwerp.

Bronmaatregelen

De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobronnen zelf. Bronmaatregelen aan de aardgastransportleiding zijn in het kader van deze ruimtelijke procedure niet te nemen.

Technische maatregelen

Deze maatregelen zijn van toepassing op de uitvoering en indeling van het gebouw. Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde woningen, onderwijsvoorzieningen en overige voorzieningen kunnen de gevolgen in geval van een calamiteit mogelijk beperken.

Op het gebied van bouwtechnische maatregelen (zoals het aanbrengen van versterkte of scherfwerende beglazing) bestaat veel onduidelijkheid. Onduidelijk is bijvoorbeeld hoe verstevigd (gelamineerd) glas zich gedraagt in geval van een explosie. Daarnaast kan het kozijn of de buitenspouwmuur van het gebouw het begeven. Het verstevigen van kozijnen of buitenspouwmuren werkt op haar beurt weer dusdanig door in de constructiekosten dat deze maatregelen niet realistisch zijn, zeker gezien het gegeven dat het effect van deze maatregelen onduidelijk is.

Een effectieve maatregel is het beperken van grote glasoppervlakken aan de risicozijdes van de geprojecteerde bebouwing (zijdes met oriëntatie Transformatorweg). Deze maatregel is echter niet te borgen in onderhavige ruimtelijke procedure en maakt daarom geen deel uit van de formele groepsrisicoverantwoording.

Organisatorische maatregelen

Maatregelen van toepassing op de exploitatie van het object.

In het advies van de Brandweer Amsterdam Amstelland zijn deze maatregelen verder uitgewerkt (bijlage 9).

Zelfredzaamheid

Personen zijn in de eerste minuten na een ongeval met gevaarlijke stoffen op zichzelf en anderen aangewezen. Personen moeten snel handelen om zichzelf en anderen in veiligheid te brengen, niet alle personen kunnen zichzelf in veiligheid brengen. Aanwezigen in het plangebied hebben twee mogelijkheden: vluchten of schuilen. Vluchten is alleen mogelijk indien men hier rekening mee houdt bij de indeling van het plangebied. Schuilen in gebouwen kan alleen als deze bestand zijn tegen de effecten, dit is afhankelijk van de uitvoering van de gebouwen.

Het merendeel van de personen in het plangebied is zich niet bewust van de mogelijke gevaren van de

Gemeente Amsterdam blz. 72

ongevalscenario's. Niet alle scenario's zijn goed te herkennen. Aanwezige personen zullen daarom niet altijd snel handelen.

Vluchtwegen/vluchtmogelijkheden: er zijn voldoende vluchtwegen die van het plangebied wegleiden en uiteindelijk naar de hoofdwegenstructuur leiden. Dit kan via de Transformatorweg en de A10 of de Contactweg/haarlemmerweg naar de A10. In de toekomst zal de structuur in Sloterdijk I veranderen. De ontsluiting via de transformatorweg naar de A10 zal dan via de Nieuwe Hemweg verlopen. Het plangebied is naar alle zijden toe goed te ontvluchten.

Bestrijdbaarheid

Hulpverlening kan een ongeval met een buisleiding of op het spoor niet voorkomen. De hulpverlening richt zich voornamelijk op het beperken van de gevolgen, het bestrijden van branden die zijn ontstaan, het afschermen van de omgeving en het helpen van gewonden. De mogelijkheden voor de hulpverlening zijn afhankelijk van de definitieve indeling van het plangebied.

Bluswatervoorziening en opstelplaatsen: voor de bestrijding van een brand kunnen opstelplaatsen noch bluswatervoorzieningen binnen deze ruimtelijke procedure geregeld worden. Het plangebied is goed bereikbaar vanuit het noorden vanaf de Transformatorweg en aan de westzijde en zuidzijde vanaf de Contactweg. De mogelijkheden om het gebied te bereiken is daarmee zekergesteld. In de nabijheid van het plangebied (Transformatorweg) wordt open water gerealiseerd. Dit kan als bluswatervoorziening dienen. Verder zullen voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn in de vorm van geboorde putten. Waar nodig zullen nieuwe putten worden aangelegd. Het plan zal voldoen aan de Handleiding Bluswater en Bereikbaarheid (uitgave Brandweer-Nederland).

6.7.4 Conclusies

Algemeen

De ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied Contactweg zijn voor een gedeelte gelegen binnen de 100% letaliteitsafstand van een hoge druk aardgasleiding. De ontwikkelingen betreffen echter geen objecten specifiek voor minder-zelfredzame personen. Zodoende wordt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid van de gemeente Amsterdam.

De 100% letaliteitsafstanden voor de hoge druk aardgasleiding zijn weergegeven in bijlage 8.

Hoge druk aardgasleiding

Het uitvoeringsbeleid stelt dat de gemeente Amsterdam, daar waar redelijkerwijs mogelijk, wil voldoen aan de oriëntatiewaarde. Een ruimtelijk besluit in een gebied met een (toename van) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bestuur ter besluitvorming worden voorgelegd. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied aan de Contactweg overschrijdt de oriëntatiewaarde als gevolg van de hoge druk aardgasleiding. De oriëntatiewaarde als gevolg van het transport over het spoor wordt niet overschreden.

6.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Beleid

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 73

als richtlijn geldt.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende plan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Inrichtingen” die gebaseerd is op de eerdergenoemde VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-6). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige functies.

De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte minimaal aan te houden richtafstand tussen hinderveroorzakende functie en hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter (voor categorie 1 bedrijven) tot 1.000 meter (voor categorie 6 bedrijven).

Resultaten

In figuur 6.12 zijn de indicatieve maatgevende richtafstanden weergegeven vanwege aanwezige bedrijven op Sloterdijk I Zuid. Het plangebied Sloterdijk I Mediacollege is hier indicatief weergegeven met een rode cirkel. Hier is te zien dat de contour van RNB een kleine overlap heeft met het plangebied. Binnen deze zone zijn geen gevoelige functies toegestaan (geur en geluid), tenzij uit nader onderzoek naar de werkelijke geluidsproductie en geurproductie van RNB blijkt dat door het stellen van een maatwerkvoorschrift een aanvaardbaar woon- of leefklimaat voor de gevoelige functies in het plangebied kan worden bereikt.

In het plangebied worden onderwijsinstellingen en woningen mogelijk gemaakt. Deze functies kennen geen directe belemmeringen voor elkaar en de omgeving. De toelaatbare commerciële functies worden beperkt tot categorie 2 uit de Staat van Inrichtingen. Deze functies zijn verenigbaar met het wonen en onderwijs, alsmede de functies uit de directe omgeving.

Gemeente Amsterdam blz. 74

Figuur 6.12 - Indicatieve maatgevende richtafstanden vanwege aanwezige bedrijven op Sloterdijk I Zuid (Gemeente Amsterdam, november 2016)

Interne milieueffecten

De activiteiten in het plangebied mogen in principe geen hoger geluidniveau dan 55 dB(A) veroorzaken op de gevels van (andere) geluidsgevoelige functies in of buiten het plangebied. Dat geldt ook voor het Mediacollege. Deze norm geldt op grond van het Activiteitenbesluit. Om dit te bereiken zijn mogelijk maatregelen nodig (aan de bron, dan wel de ontvanger). In voorkomende gevallen kan het zijn dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In die gevallen dient verantwoord te worden waarom een hoger geluidniveau aanvaardbaar wordt geacht.

Conclusies

Er zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbaarheid van milieuhindercategorieën. In artikel 4 'Gemengd' is geregeld dat functies slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste categorie 2. Als gevolg van gevestigde bedrijven in de omgeving geldt een beperking ten opzichte van gevoelige functies in het meest zuidoostelijke hoek van het plangebied. Deze beperking blijft van kracht, tenzij uit nader onderzoek naar de werkelijke geluidsproductie van RNB blijkt dat door het stellen van een maatwerkvoorschrift een aanvaardbaar woon- of leefklimaat voor de gevoelige functies in het plangebied kan worden bereikt.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 75

6.9 Luchthavenindelingsbesluit

Beleid Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol kent een beperkingengebied (met beperkingen ten aanzien van de aard van de bebouwing, beperkingen ten aanzien van de hoogte en beperkingen aan functies die vogels aantrekken).

Resultaat Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit, herzien op 4 november 2015 (figuur 6.13). Voor de gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4a van het LIB zijn geen objecten toegestaan die hoger zijn dan 60 meter. Mochten de objecten hoger zijn dan 60 meter, dan moet uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijken dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer (zie bijlage 4a, LIB).

Figuur 6.13 - Toetshoogte radarverstoring conform het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Gemeente Amsterdam blz. 76

Conclusie

In het kader van het LIB zijn er belemmeringen op grond van de maatgevende toets-hoogtes en de toets-hoogtes i.v.m. radar. Dit betekent dat het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege voorziet in een gebouw tot 60 meter en dat er indien het gebouw hoger wordt dan 60 meter een toets moet worden uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport waaruit moet blijken dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer (zie bijlage 4a, LIB).

6.10 Waterparagraaf

Beleid

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (2016-2021)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen: 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater; 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater; 3. het nemen van grondwatermaatregelen. Op 19 december 2015 is het gemeentelijk rioleringsplan vastgesteld door de gemeenteraad. In dit plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 77

uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat. Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:

Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de

Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen: Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste; Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen en Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 december 2011 is de Integrale Keur AGV 2011 vigerend.

Ambitie

Watersysteem

Een duurzaam Haven-Stad heeft een robuust watersysteem, dat rekening houdt met de klimaatveranderingen. In dit watersysteem gaat het om het voorkomen van grondwaterproblematiek, het bieden van groeiplaatsen voor bomen en goed voorbereid zijn op piekbelastingen als gevolg van hevige neerslag. In het achtergrondrapport Water bij het MER (bijlage 4 bij deze toelichting) is een uitgebreide analyse opgenomen van de huidige aandachtspunten, opgaven en oplossingsrichtingen.

Eén van de belangrijkste aandachtspunten in de huidige situatie is de hoogteligging van diverse deelgebieden. De Amsterdamse grondwaternormen voor woningen gaat uit van 50 cm onder maaiveld (uitgaande van kruipruimteloos bouwen, anders geldt 90 cm). Daarnaast zijn er ontwateringsrichtlijnen voor wegen (70 cm) en bomen 80 tot 100 cm). Bomen kunnen alleen wortelen boven het grondwater en hebben voldoende ondergrondse wortelruimte nodig om te kunnen groeien. In de te maken keuzes wordt uitgegaan van een ontwateringsnorm van 80 cm, immers een aantrekkelijk hoogstedelijk gebied zonder volwaardige bomen is niet goed denkbaar. Ook heeft deze hogere ontwateringsnorm positievere effecten op de waterhuishouding en sluit beter aan bij de klimaatveranderingen.

Er kan op verschillende manieren worden voldaan aan de ontwateringsnorm. In het Amsterdamse beleid geldt een voorkeursvolgorde van respectievelijk aanleg van open water, integraal ophogen, grondverbetering, aanpassing van bouwwijze of gebruik. De drie alternatieven voor een robuust watersysteem zijn: Alternatief 1 – Ophogen deelgebieden; Alternatief 2 – Aanleg nieuwe watergangen en beperkt ophogen deelgebieden; Alternatief 3 – Focus op bouwwijze en drainage.

Gemeente Amsterdam blz. 78

Deze alternatieven zijn in de MER verder onderzocht en afgewogen, onderstaand een samenvatting van de afweging.

Alternatief 1

Voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege zou dat een ophoging betreffen van 1-2 meter. Dit zorgt voor een behoorlijke impact op de transformatieopgave. Ophogingen van deze omvang is niet alleen kostbaar, maar ook lastig in te passen.

Alternatief 2

Voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege zou het gaan om de aanleg van een nieuwe watergang in het profiel van de Transformatorweg. Door de beoogde herinrichting van deze weg (zie hoofdkeuze 'Routering autoverkeer') komt hiervoor de benodigde ruimte vrij. Deze watergang zorgt voor een lagere grondwaterstand en dus ook een kleinere benodigde ophoging dan in alternatief 1. Gemiddeld is de ophoging circa 20 á 30 cm lager door de realisatie van nieuwe watergangen. Daarnaast zorgt deze oplossing voor een betere afwatering van hemelwater, meer waterberging, toevoeging van ecologische waarden (natuurvriendelijke oevers) en eventueel recreatie.

Alternatief 2 heeft een positief effect op de ambitie 'transformatie naar een hoogstedelijk gemengd gebied'. Ondanks dat ophoging in diverse gebieden nog benodigd is, kan deze ophoging stedenbouwkundig goed ingepast worden. Daarnaast zorgt de toevoeging van water ook voor nieuwe mogelijkheden qua functies.

Alternatief 2

Naast het ophogen van deelgebieden en de aanleg van nieuwe watergangen kan ook alleen gefocust worden op de bouwwijze en drainage. De bouwwijze, bijvoorbeeld door te bouwen op palen en of (semi-)drijvend. Dit is lokaal toepasbaar in gebieden die een eigen geohydrologische eenheid vormen en waar de bestaande functies verdwijnen.

Naast de bouwwijze kan ook drainage toegepast worden. De waterbeheerders geven aan dat drainage wel kan, maar niet wenselijk is op grote schaal. Dit komt door de hoge kosten, onderhoudsplicht en de kwetsbaarheid van het systeem.

Dit alternatief is voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege niet reëel.

Ingezet wordt op het toepassen van alternatief 2. Door het watersysteem uit alternatief 2 toe te passen, ontstaan ook diverse meekoppelkansen op het gebied van recreatie, waterveiligheid, natuur en nieuwe functies. De keuze voor alternatief 2 komt overeen met het advies van Waternet.2 In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat ondergronds bouwen vooraf wordt gegaan door een geohydrologisch onderzoek om de effecten op de waterhuishouding te bepalen en af te wegen.

Omdat het plangebied mogelijk eerder gerealsieerd wordt dan de watergang in de Transformatorweg geldt de standaardvereiste dat bij de toevoeging van meer dan 1.000 m verharding 10% wtercompensatie moet worden gerealiseerd. Samen met Waternet kan ook gekeken worden of nog andere passende maatregelen nodig zijn. Dit eveneens in samenhang met de voortgang in de realisatie van de watergang in het profiel van de Transformatorweg.

Waterveiligheid

Bij waterveiligheid gaat het over bescherming tegen overstroming vanuit buitenwater (bescherming door bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 79

primaire waterkeringen) of vanuit boezemstelsels (beschermd door regionale waterkeringen).In het plangebied bevindt zich een primaire waterkering (zie figuur 6.14). Op de verbeelding zijn de kern- en beschermingszones van deze waterkering opgenomen als dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Figuur 6.14 - Primaire en secundaire waterkeringen (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Een groot deel van Amsterdam ten zuiden van het Noordzeekanaal ligt in dijkring 14. Het gebied ten noorden van het Noordzeekanaal valt onder dijkring 13. Deze gebieden hebben een beschermingsniveau van 1:10.000. Het overgrote deel van Haven-Stad ligt tussen deze twee dijkringen in. Dit gebied behoort tot dijkring 44 (zie figuur 7-28) en heeft een beschermingsniveau van 1:1.250. Dat geldt ook voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege.

Voor Haven Stad is er een overstromingsrisico vanuit de Lekdijk en IJmuiden. In het deelprogramma Dijkversterking Centraal Holland is onder andere de versterking van de Lekdijk opgenomen, die belangrijk is voor de veiligheid van een groter deel van de Randstad. De Lekdijk (Neder-Rijn- en Lekdijk) moet door het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden op orde worden gebracht. Dit is een grote opgave in het gebied omdat de Lekdijk op veel plaatsen breder en stabieler gemaakt moet worden. De planning is dat dit in 2029 gerealiseerd is. In IJmuiden wordt momenteel gewerkt aan de grootste zeesluis ter wereld. Hier wordt reeds de waterveiligheid op orde gebracht.

Gemeente Amsterdam blz. 80

Op het moment dat de Lekdijk opgehoogd is, is de ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege al afgerond. Dit betekent dat een keuze in maatregelen en acceptatie van het overstromingsrisico nodig is voor de periode tot 2029. Om dit goed te beoordelen wordt gewerkt in drie lagen: de meerlaagse veligheidsbenadering: Laag 1: maatregelen om overstromingen te voorkomen: o.a versterking van waterkeringen; Laag 2: gevolgen van overstromingen beperken via ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld voldoende hoog aanleggen van het gebied; Laag 3: gevolgen van overstromingen beperken via rampenbestrijding, bijvoorbeeld evacuatie. Om inzicht te hebben in de mogelijkheden om in de periode tot 2029 zoveel mogelijk veiligheid te realiseren, is onderzocht wat de mogelijke overstromingsdiepte bij een doorbraak van de Lekdijk is. voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege kan er circa 75 cm meter water op het maaiveld komen te staan.

Voor de invulling van de waterveiligheid tot 2029 zijn vier alternatieven onderzocht: Alternatief 1 – Acceptatie van risico's en focus op evacuatie en rampenbestrijding; Alternatief 2 – Deels ophogen deelgebieden bij transformatie, vitale functies niet op maaiveld en focus op evacuatie en rampenbestrijding; Alternatief 3 – Sterk ophogen deelgebieden bij transformatie; Alternatief 4 – Verleggen primaire waterkeringen in het plangebied. Deze alternatieven zijn in de MER verder onderzocht en afgewogen, onderstaand een samenvatting van de afweging.

Alternatief 1

De periode tot 2029 is relatief kort en de transformeren gebieden zijn onderdeel van een dijkring. Het is dus niet zo dat nieuwe bewoners en werknemers van Haven-Stad onevenredig hoge risico's lopen. Ook gelden geen juridische of andersoortige belemmeringen voor de realisatie van woningbouw. In dit alternatief worden geen fysieke maatregelen getroffen. Wel wordt aandacht besteed aan risicocommunicatie, in de vorm van een evacuatieplan en diverse evacuatieroutes.

Alternatief 2

Naast de bescherming door waterkeringen, kan de waterveiligheid worden verbeterd door maatregelen in de inrichting van het gebied. Zo wordt in alternatief 2 het maaiveld opgehoogd met enkele decimeters, conform de keuze voor de omgang met de grondwaterproblematiek. voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege zal dit afdoende kunnen zijn bij een dijkdoorbraak. Naast het ophogen wordt ook voorgesteld de vitale infrastructuur (bijvoorbeeld datacentra en noodvoorzieningen) niet op de begane grond te realiseren. In dit alternatief wordt ook ingezet op zorgvuldige risicocommunicatie- en strategieën.

Ophogen kan hinder geven bij de ontwikkeling van het plagebied. Echter, een beperkte ophoging van enkele decimeters is eerder ook toegepast bij andere ontwikkelingen in Amsterdam en is dus een beproefd concept. Het brengt wel extra kosten met zich mee, maar de veiligheid van het gebied voor nieuwe bewoners wordt significant verhoogd.

Alternatief 3

Dit alternatief lijkt sterk op alternatief 2, maar in plaats van alleen de ophoging te realiseren die ook nodig is voor een goede omgang met de grondwaterproblematiek, wordt het gebied zover opgehoogd dat dit droog blijft bij een dijkdoorbraak. Hiervoor dient het gebied nog met enkele decimeters (tot 1 meter) bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 81

opgehoogd worden.

Hoewel voor de grondwaterproblematiek reeds opgehoogd dient te worden, is een extra ophoging ingewikkeld. Gebieden worden alleen opgehoogd bij transformatie. Zo ontstaat, naast een hoge kostenpost, ook een onhandige maaiveldsituatie met grote verschillen tussen gebieden.

Alternatief 4

Een verlegging van de primaire waterkering naar het noorden is mogelijk om het gebied buitendijks van dijkring 14 een grotere bescherming te geven en binnen dijkring 14 te laten vallen met beschermingsniveau 1:10.000 jaar. Hetzelfde is mogelijk voor de primaire waterkering ten noorden van het Noordzeekanaal; deze zou naar het zuiden kunnen worden verplaatst rond de gebieden die buitendijks van dijkring 13 liggen. Dit is bij de aanleg van IJburg toegepast, waarbij primaire waterkeringen zijn aangelegd rondom de woongebieden.

Voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege aleen i dit niet reëel. De verlegging van de waterkering(en) kost tijd. Een periode van 10 jaar is niet ongebruikelijk (en zelfs relatief kort) om zowel de planvorming als aanpassing gereed te krijgen. 2029 ligt dan ook in het vizier. Los daarvan zijn de kosten hoog.

Ingezet wordt op het toepassen van alternatief 2. Huidige waterkeringen worden behouden en beschermd via de legger.

Waterkwaliteit

Er is een aantal aspecten van invloed op de kwaliteit van het water. Onderstaand zijn deze aspecten benoemd en kort beschreven. Voor zover mogelijk zijn de vereisten die volgen, geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Gebruik materialen

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Riolering, hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Conclusie

In samenspraak met Waternet is bekeken hoe het watersysteem alsmede de waterveiligheid voor Haven-Stad en daarmee ook voor Sloterdijk2 I Mediacollege zorgvuldig in deplanvorming moet worden meegenomen om een goed functionerend watersysteem en waterveiligheid te kunnen garanderen. Geconcludeerd is dat het noodzakelijk is een watergang te realiseren in het profiel van de Transformatorweg in combinatie met het ophogen van het plangebied. Omdat de ontwikkeling van het plangebied vooruit kan lopen op de herinrichting van de Transformatorweg is tegens bepaald dat de bij de toevoeging van meer dan 1.000 m verharding 10% watercompensatie moet worden toegepast in het plangebied of, in samenspraak met Waternet andere passende maatregelen worden getroffen. Daarnaast zijn in de regels van het bestemmingsplan vereisten opgenomen om de waterkwaliteit te garanderen.

Gemeente Amsterdam blz. 82

6.11 Natuur

Beleid

Wet natuurbescherming Met ingang van januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking treden. Dit betreft een integratie en naar zeggen vereenvoudiging van de huidige natuurwetgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet 2002, Boswet 1961). Vergunnings- en ontheffingstrajecten worden geïntegreerd in de nieuwe Omgevingswet, welke naar alle waarschijnlijkheid in 2018 in werking zal treden.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een quick scan flora en fauna.

Gedragscode Amsterdam

Begin 2010 is de 'Amsterdamse gedragscode' goedgekeurd door het voormalige ministerie van LNV. De gedragscode is geldig vanaf 18 december 2009 tot en met half december 2016. In de gedragscode zijn voorzorgsmaatregelen beschreven die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeentegrenzen voorkomen, bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. De gedragscode kan worden toegepast bij bestendig beheer en onderhoud. Voor soorten uit Tabel 2 en deels Tabel 3 is bij naleving van de gedragscode geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Onderzoek soortenbescherming

Het doel van de soortenbescherming is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit de wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn alleen onder voorwaarden mogelijk.

Er is een quick scan uitgevoerd voor heel Sloterdijk I Zuid. Het onderzoek heeft zich gericht op de aanwezigheid van beschermde soorten in Sloterdijk, hetzij als leefgebied, hetzij als fourageergebied. Het onderzoek bestaat uit een gedeeltelijk bureauonderzoek en een veldonderzoek. De rapportage van de quick scan is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

Algemeen

Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor een aantal in Amsterdam en landelijk algemeen voorkomende beschermde flora- en fauna soorten van het stedelijk gebied. Gezien de inrichting van het gebied behoort het gebied echter niet tot de locaties binnen de gemeente met de hoogste natuurwaarden.

Uit de landelijke en provinciale verspreidingsinformatie uit atlassen (5 x 5 kilometerhok) blijkt dat in of nabij het plangebied in het verleden diverse beschermde soorten zijn waargenomen. Op basis van de verspreidingsgegevens van een soort, in combinatie met kennis van de terreingeschiktheid voor deze soorten, is nagegaan of deze soorten mogelijk in het plangebied of de omgeving kunnen voorkomen. Het bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 83

voorkomen van wettelijk beschermde soorten in het uurhok of kilometerhok betekent niet dat deze soorten zich in (de omgeving van) het plangebied bevinden. Het plangebied omvat slechts een klein deel van het kilometerhok en daarmee ook een beperkt aantal verschillende biotopen en habitats. Met behulp van het terreinbezoek is nagegaan welke dit zijn. Hierdoor kan meer duidelijkheid gegeven worden over de voorkomende dan wel verwachte soorten in het plangebied.

Veldonderzoek

Het plangebied bestaat uit drie biotopen: gebouwen (inclusief bestrating), bomen en bossages.

Gebouwen bieden in potentie een geschikt leef- en broedgebied voor o.a. vogels en zoogdieren (waaronder vleermuizen). Tijdens het terreinbezoek zijn enkele uitwerpselen van vleermuizen aangetroffen. Op basis van de bureaustudie komen diverse vleermuizen voor in de omgeving van het plangebied. Het is goed mogelijk dat het plangebied door vleermuizen gebruikt wordt als leef- en foerageergebied.

Op het terrein staan aan de randen enkele bomen, alsmede in de directe omgeving. Deze bomen kunnen een geschikt leef- en broedgebied bieden voor o.a. vogels en zoogdieren (waaronder vleermuizen). In de bomen zijn echter geen gaten of holen aangetroffen die duiden op het gebruik van deze vegetatie als verblijfplaats voor vogels.

Aan de rand van het plangebied bij de Spaarndammerdijk komen bossages voor. Dit kan het leefgebied zijn van diverse vogelsoorten, waaronder de huismus, en zoogdieren, zoals marterachtigen, muizen en spitsmuizen. Ook algemene amfibiesoorten vinden in dit gebied een beperkt landbiotoop.

Gebiedsbescherming

Het doel van gebiedsbescherming is waardevolle natuurgebieden te beschermen. Hieronder vallen de nationale en Europese natuurgebieden (Natura2000), alsmede de hoofdgroenstructuur op een meer lokaal niveau. Op grond van de structuurvisie is een deel van het plangebied (de meest oostelijk gelegen gronden) aangewezen binnen de amsterdamse hoofdgroenstructuur (figuur 6.15). Om deze structuur te beschermen zijn de gronden aangewezen als Groen in dit bestemmingsplan. Bouwen op deze gronden is niet mogelijk met uitzondering van enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Gemeente Amsterdam blz. 84

Figuur 6.15 - Hoofdgroenstructuur en ecologische structuur Amsterdam (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Conclusie Het resultaat van de quick scan is dat in het plangebied mogelijk beschermde Tabel 2- en 3-soorten in het kader van de Wet natuurbescherming voorkomen of worden verwacht, die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden.

Zwaar beschermde soorten als gebouwbewonende vleermuizen kunnen nog niet worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen kan in het vervolg van de planvormingsprocedure worden uitgevoerd, om te analyseren of de eventuele werkzaamheden kunnen leiden tot mogelijke verstoring en/of aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen.

De mogelijke aanweigheid van marterachtigen en de huismus in het gebied vergt nog enige aandacht bij en voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden. Deze staan echter de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 85

6.12 Archeologie en bovengrondse cultuurhistorie

6.12.1 Archeologie

Beleid

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

Rijksbeleid

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden.

In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.

In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).

Provinciaal beleid

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de CHW zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben. Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.

Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed.

Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het

Gemeente Amsterdam blz. 86

bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.

De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of2 om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.

De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen. In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

Resultaten

Voor het archeologisch onderzoek wordt er uitgegaan van de Cultuurhistorische verkenning Haven-Stad (2016). In dit onderzoek is ingegaan op heel Haven-Stad, waar Sloterdijk I Mediacollege onderdeel van is. e

Archeologische verwachtingen Op basis van de archeologische en stedenbouwkundige analyse van het plangebied (hoofdstuk 3) zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de bewonings- en gebruiksgeschiedenis vanaf de 11 eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische resten voor het plangebied met veertien zones.

Sloterdijk I Mediacollege valt hier in gebied B. Buitenpolders en G. Zeedijk.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 87

Figuur 6.16 - Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Amsterdam, 2016)

Archeologische waardekaart

De archeologische waardekaart van Haven-Stad is bedoeld als een ruimtelijk schema van de archeologische (verwachtings)waarden die in het plangebied voorkomen. De verwachtingen, zoals weergegeven op de archeologische verwachtingskaart (zie figuur 6.16) worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een waardekaart met zeven zones met specifieke waardering,

Gemeente Amsterdam blz. 88

gebaseerd op trefkans en diepteligging (zie figuur 6.17).

Sloterdijk I Mediacollege valt overwegend in een gebied zonder archeologische waarde. Voor een klein deel lijkt een hoge archeologische verwachting te gelden.

Figuur 6.17 - Archeologische waardekaart (Bron: Gemeente Amsterdam, 2016) 2 Vanuit het vigerend bestemmingsplan is er een archeologische beleidskaart opgesteld voor geheel Sloterdijk I, hierin worden twee beleidszones onderscheiden (zie figuur 6.18). Hier is in te zien dat een deel van het plangebied Sloterdijk I Mediacollege in een zone ligt met hoge verwachting. Het betreft een gebied met een hoge archeologische verwachting langs een voormalige historische infrastructurele as (Spaarndammerdijk). Veldonderzoek is nodig bij een ingreep met een groter oppervlak dan 100 m en een diepte meer dan 0,5 meter onder maaiveld. Om te bepalen of dit correct is zal een nadere waardestelling worden aangevraagd. Op grond hiervan zal het bestemmingsplan op dit aspect bij bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 89

vaststelling mogelijk worden bijgesteld. Het overige plangebied is uitgesloten van archeologisch onderzoek: gebieden met een lage archeologische verwachting en gebieden zonder archeologische overblijfselen zijn zo aangemerkt omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden.

Figuur 6.18 - Archeologische beleidskaart Sloterdijk I (Bron: Gemeente Amsterdam)

Conclusie

Een deel van het deelgebied Sloterdijk – Westerpark is voor de dienstensector ontwikkeld: Sloterdijk Centrum en Sloterdijk I. Het gebied wordt (mede door de aanwezigheid hiervan) gekenmerkt door moderne infrastructurele voorzieningen: de eerste spoorlijn van Amsterdam naar Haarlem die nog herkenbaar is in het Brettenpad, maar ook de verhoogd aangelegde spoorbundels uit de tweede helft van de 20ste eeuw, het OV-knooppunt Station Sloterdijk en de Ringweg A10 die het oude landschap en de ruimtelijke samenhang doorkruisen. Desondanks is de hele strook Sloterdijk – Westerpark onderdeel van de westelijke groene scheg de Brettenzone en van de hoofdgroenstructuur.

Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt dat de archeologische verwachtingen 'zeedijk' en 'buitendijks land' zijn aangewezen. Volgens de verwachtingen vanuit het vooronderzoek van het MER Haven-Stad zijn er voor het overgrote deel van het plangebied geen archeologische verwachtingen. Er hoeft in dit kader dus geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor een klein deel van het gebied lijkt een hoge verwachtingswaarde te gelden. Dit betekent dat bij ingrepen in de bodem groter dan 100 m² en meer dan 0,5 meter onder maaiveld er veldonderzoek archeologie uitgevoerd zou moeten worden. Om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen wordt een nadere waardestelling opgevraagd voor het plangebied. Wanneer blijkt dat de hoge verwachtingswaarde niet terecht is, zal de bestemming 'Waarde - Archeologie' bij vaststelling van het bestemmingsplan komen te vervallen of worden gewijzigd.

Gemeente Amsterdam blz. 90

6.12.2 Bovengrondse cultuurhistorie

Beleid Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”.

In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.

Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening en transformatieopgaven ook aan bod in de Beleidsnota ‘Ruimte voor Geschiedenis’ (vastgesteld 13 april 2005), ‘Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam’ (vastgesteld 14 november 2011) en in ‘Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam’ (vastgesteld 5 juli 2016).

Resultaten

Het projectgebied Haven-Stad wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt primair gekenmerkt door pre-stedelijke structuren, waterbouwkundige werken ter bescherming tegen en controle over het water, de handelsroutes via het water en de industrie- en havengebieden met bijbehorende bouwwerken en bebouwingselementen. De waardevolle elementen zijn niet beschermd, maar geven wel karakter aan het gebied. Bij ontwikkeling dient hiervan rekenschap gegeven te worden.

In het deelgebied Sloterdijk-Westerpark bevinden zich de volgende cultuurhistorische elementen: de deels pre-stedelijke bebouwingsclusters: de historische dorpskern Sloterdijk, boerderij Ons Genoegen incl. weidelandschap en begraafplaats St Barbara; de Zuider IJ-dijk en de Spaarndammerdijk; het 19e eeuwse Westerpark en het Cultuurpark Westergasfabriek; de Haarlemmertrekvaart met bijbehorende (waterbouwkundige) werken. Het plangebied zelf kent geen cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich wel de Spaarndammerdijk met de veenweidegronden en de begraafplaats St. Barbara. De planontwikkeling dient rekening te houden met de kwetsbaarheid van deze naastgelegen gronden.

Beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten

Haven-Stad ligt in de omgeving van de Amsterdamse die in 2010 een plaats kreeg op de UNESCO Werelderfgoedlijst. Een deel van Sloterdijk – Westerpark e.o. ligt binnen 2 kilometer van de hoogbouw bufferzone van de grachtengordel. Dit betekent dat voor de ontwikkelingen binnen deze 2 km-zone de impact van hoogbouw op het UNESCO gebied moet worden beoordeeld. Haven-Stad ligt daarnaast in de omgeving van diverse beschermde stadsgezichten, namelijk Amsterdam-Noord (), Amsterdam- binnen de Singelgracht.

In het Westerpark hebben de gebouwen op het Westergasfabriekterrein een monumentenstatus. Verder zijn twee gebouwen op de begraafplaats St. Barbara monumentale panden. Tot slot liggen in het dorp Sloterdijk enkele gebouwen die als monument zijn aangewezen of architectonische waarde hebben.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 91

De monumenten zijn niet gelegen in het plangebied Sloterdijk I Mediacollege. Bij de ontwikkeling dient wel rekenschap gegeven te worden van de aanwezige waarden.

Advies

Voorafgaand aan het afronden van het ontwerpbestemmingsplan is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan Monumenten en Archeologie. Deze ambtelijke adviescommissie ziet liever dat het bouwvlak wat meer ruimte houdt tot aan de perceelsgrens aan de oostzijde om afstand te creëren tot de Spaarndammerdijk en vraagt aandacht voor de groene geleding. De huidige grenzen van het groen vormen een kwaliteit in het gebied.

Conclusies

Het plangebied bevat geen bovengrondse cultuurhistorische waarden. Wel zijn grenzen aan het plangebied waardevolle gebieden gelegen. Om deze beter te beschermen zou enige afstand van de bebowuing tot de Spaarndammerdijk gewenst zijn, waarbij de groene geleding in de huidige situatie een kwaliteit vormt voor het gebied. Bij de verdere planvorming dient dit als aandachtspunt te worden meegenomen. Borging vindt niet plaats in het bestemmingsplan.

6.13 Actuele regionale behoefte

6.13.1 Wet- en regelgeving

Beleid In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut en overprogrammering/relevante leegstand wordt voorkomen. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).

De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. Wanneer een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:

Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?

Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)? Zo ja, dan is invulling van trede 2 niet nodig.

Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een

Gemeente Amsterdam blz. 92

gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarbinnen de locatie ligt.

Resultaten

Toets aan trede 1: actuele regionale behoefte

In trede 1 dient de regionale ruimtevraag (zowel kwantitatief als kwalitatief) in beeld te worden gebracht. De regionale ruimtevraag is gelijk aan de woningbehoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Voor het bepalen van de toekomstige woningbehoefte zijn demografie, economie, ligging, vestigingsmilieu en kwaliteit van de huidige woningvoorraad belangrijke variabelen. De (regionale) bevolkingsprognoses met een vertaling naar huishoudens vormt de basis voor de woningbehoefteprognose. Amsterdam kent een krappe woningmarkt. De behoefte is veel groter dat het aanbod. De gemeente kent daarom een bouwopgave van 5000 – 6000 woningen per jaar. Daarbij geldt een kwalitatieve behoefte van met name woningen voor de middelhoge inkomens. De regio Amsterdam groeit en naar verwachting blijft deze groeien. Uit het onderzoek 'Houdbaarheid Woningbehoefteprognoses Noordvleugel' blijkt dat er op de lange termijn een grote woningbehoefte is die leidt tot een uitbreidingsbehoefte van in totaal 269.000 woningen voor de periode 2010-2040 in de regio Amsterdam. Hierbij is nog geen rekening gehouden met het huidige woningtekort. De meeste woningen zijn nodig in Amsterdam. Op de middellange termijn wordt voor Amsterdam een uitbreidingsbehoefte verwacht van ongeveer 50.000 woningen.

In de structuurvisie van de provincie is aangegeven dat de woningbehoefte voor de metropoolregio Amsterdam circa 150.000 woningen bedraagt voor de periode tot 2040. In de structuurvisie van de gemeente Amsterdam is vanwege de trek naar de stad een opgave van 75.000 woningen vermeld. In de regio Amsterdam zijn momenteel plannen in uitvoering en in voorbereiding om de grote behoefte aan woningen in te vullen (de zogenaamde planvoorraad). De te realiseren woningen in het plangebied van2 het onderhavige bestemmingsplan maken deel uit van de regionale planvoorraad.

Het Mediacollege heeft de wens de verschillende dependances onder te brengen in één gebouw. Dat betekent dat de voorzieningen van over de stad verzameld worden op de Contactweg. Het Mediacollege heeft op de onderhavige locatie daarom behoefte aan een uitbreiding van het oppervlak tot 23.500 m bvo. Dit komt overeen met de huidige bestaande oppervlakte van alle vestigingen in de stad en de realisatie van aan het onderwijs gerelateerde dan wel additionele voorzieningen zoals studio's, oefenruimtes en creatieve industrie. Het betreft derhalve geen uitbreiding van oppervlakte onderwijs maar slechts het samenvoegen van verspreid in Amsterdam gelegen vloeroppervlakte van het Mediacollege.

Naast het wonen worden ook niet-woonfuncties toegevoegd aan het gebied volgens een in de stad veelvuldig toegepaste verdeling van 75 procent wonen en 25 procent niet-wonen. De niet-woonfuncties zijn benodigd voor een gezond evenwicht tussen het wonen en de behoefte aan voorzieningen in een stedelijke omgeving. Het betreft ondersteunende functies zoals dienstverlening, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen. De combinatie wonen-niet wonen bevorderd de leefbaarheid in de wijk en zorgt voor levendigheid en sociale beweging.

De behoefte aan de niet-woonfuncties is onderbouwd in het rapport van Bureau Stedelijke planning d.d. 11 oktober 2016 (Haven-Stad Fase 1 Ruimtelijke Strategie commerciële voorzieningen). Geconcludeerd is dat Sloterdijk I gelegen is in een relatief isolement. Centra van dagelijkse verzorging zijn op ruime afstand gelegen. In het Sloterdijk I dient daarom ruimte te zijn voor commerciele voorzieningen. Verder is geconcludeerd dat in het plangebied geen ruimte voor detailhandel wordt gereserveerd. Detailhandel wordt geclusterd in Sloterdijk Centrum. Aan de hand van een draagvlakanalyse is voor Sloterdijk I verder gesteld dat er geen plaats is voor grote trekkers met een bovenwijks karakter. Er is voldoende draagkracht voor wijkverzorgend dagelijks aanbod. Daarbij is er ruimte voor horeca op markante bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 93

plaatsen.

De ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege voldoet aan de vereisten van Trede 1 van de ladder van duurzame verstedelijking.

Toets aan trede 2: bestaand stedelijk gebied

In trede 1 is aangetoond dat er een actuele regionale behoefte bestaat voor de realisatie van onderwijs, wonen en commerciële voorzieningen. In trede 2 dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Haven-Stad is een herstructureringsopgave voor Amsterdam. Sloterdijk I Mediacollege maakt deel uit van Haven-Stad. De gronden zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten uit trede 2.

Uitwerking trede 3: Passende ontsluiting

Bij de toets aan trede 2 is gemotiveerd dat het plangebied bestaand stedelijk gebied betreft. De toets aan trede 3 is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Zoals is aangetoond is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.

Gemeente Amsterdam blz. 94

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 95

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Werking bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan schept de kaders voor de ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege. Dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte zorgt ervoor dat er ontwikkelingen mogelijk zijn binnen het plangebied. Binnen bepaalde randvoorwaarden en met bepaalde restricties, zoals omschreven in deze toelichting en de regels, is het mogelijk om het plangebied te ontwikkelen. Daarbij dienen de kaders als maxima te worden beschouwd. Kleiner, lager, of minder mag altijd; meer, hoger en groter mag echter niet. Dat betekent dat binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt er verschillende scenario's kunnen worden uitgewerkt. Dit bestemmingsplan geeft dus geen blauwdruk voor de invulling van het plangebied.

Op basis van de geformuleerde ambities voor dit plangebied maakt dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte het mogelijk dat de functie wonen met niet-wonen gemengd kan worden. De precieze invulling van het plangebied en de ontwikkeling die er plaats gaat vinden is echter bij vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk.

7.2 Verbeelding

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de Standaarden Vergelijkbare Bestemmigsplannen (SVBP) 2012 in elektronische vorm worden voorbereid, vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet er een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld. Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.

Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan. Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

De experimenteerstatus op grond van de Crisis- en herstelwet geeft ruimte om af te wijken van deze standaard. Vooralsnog geeft het plan en het experiment geen aanleiding af te wijken van de standaarden.

7.3 Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. Ook de opbouw van de regels mag vanwege de experimenteerstatus worden veranderd. Slechts op enkele onderdelen wordt daar gebruik van gemaakt met dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking

Gemeente Amsterdam blz. 96

hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal algemene regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbelregel zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen.

Ingevolge de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2008, moeten de regels van een bestemming volgens een vast stramien opgebouwd. Deze volgorde is ook in dit bestemmingsplan aangehouden. Bestemmingsomschrijving; Bouwregels; Nadere eisen; Ontheffing van de bouwregels; Specifieke gebruiksregels; Ontheffing van de gebruiksregels; Omgevingsvergunning voor het aanleggen; Omgevingsvergunning voor het slopen; Wijzigingsbevoegdheid. In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.4 Toelichting per artikel

7.4.1 Inleidende regels

Het eerste hoofdstuk bevat de volgende artikelen:

Artikel 1 Begrippen

Hierin zijn de relevante begrippen uit de regels omschreven voor het algemene begrip, de leesbaarheid en de uitleg van het plan. De betekenis die in dit artikel is gegeven aan de begrippen gaat voor op de betekenis die in een ander verband aan de begrippen wordt gegeven.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is uitgelegd op welke wijze wordt gemeten.

7.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Het merendeel van de gronden heeft de bestemming Gemengd. Dit zijn de gronden waar de stedelijke bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 97

functies gerealiseerd zullen worden. Op deze gronden is het toegestaan woningen te realiseren als ook onderwijsvoorzieningen, andere vormen (dan onderwijs) van maatschappelijke functies, commerciële2 functies zoals bedrijven, horeca, (consumentverzorgende en publieksgerichte zakelijke)2 dienstverlening, cultuur en ontspanning en creatieve bedrijvigheid.2 Detailhandel is expliciet uitgesloten voor dit plangebied. 2 2 In de gebruiksregels is bepaald dat het totale programma niet meer mag bedragen dan 63.000 m bvo. Verder is bepaald dat het aandeel onderwijs niet meer mag bedragen dan 23.500 m bvo en dat het wonen niet meer mag bedragen dan 40.000 m bvo. De andere functies zijn eveneens aan een maximum oppervlak verbonden met een gezamenlijk maximum oppervlak van 10.0002 m bvo. Alle maximale oppervlakten bij elkaar opgeteld2 geeft een groter oppervlak dan 63.000 m bvo. Dat is een bewuste keuze om enige flexibiliteit te hebben bij het uitwerken van de plannen voor het plangebied. Er mag dus enige uitwisseling plaatsvinden tussen de verschillende functies. Daarbij geldt één belangrijke regel: de verhouding wonen – niet-wonen mag niet meer bedragen dan 75-25%. Het onderwijs wordt hierbij overigens niet meegerekend als niet-woonfunctie. Dus in totaal mag 63.000 m bvo worden gerealiseerd, daarvan maximaal 23.500 m bvo voor onderwijs. Het bvo dat dan nog resteert mag volgens de verhouding 75-25% worden gevuld met woningen en niet-woningen.

Ten aanzien van het bouwen geldt een maximale hoogte van 60 meter, echter die bestaat uit een onderbouw van maximaal 30 meter, hoogteaccenten tot maximaal 45 meter en ten hoogtste twee hoogteaccenten van maximaal 60 m. De locatie van de hoogteaccenten is nog niet bepaald en moet naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders goed worden ingepast omwille van de cultuurhistorische omgeving. Voorafgaand aan het besluit kan het college advies inwinnen bij bureau Monumenten en Archeologie en Ruimte en Duurzaamheid (ambtelijke diensten van de gemeente Amsterdam).

Vanwege de geluidbelasting in het gebied zijn in de bouwregels voorwaarden gesteld aan het bouwen van geluidgevoelige functies (waaronder wonen en onderwijs). De gevels van gebouwen waar dergelijke functies in zijn ondergebracht dienen aan de oost-, noord- en westzijde voorzien te worden van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies. Omdat voor Haven-Stad hoge eisen worden gesteld aan de leefomgevingskwaliteit is hier tevens bepaald dat een compenserende maatregel moet worden uitgevoerd om de leefomgevingskwaliteit te verbeteren. Een overzicht van mogelijke compenserende maatregelen zijn in een aparte bijlage bij de regels opgenomen (bijlage 3 bij de regels). Een uitgebreide toelichting op de maatregelen en de aanleiding deze maatregelen verplicht te stellen zijn verwoord in het MER (bijlage 3 en 4 bij de toelchting). Woningen die zijn voorzien van een dove gevel, dan wel een geluidwerend vlies, of waarvoor een hogere waarde toelaatbaar is gesteld moeten tevens beschikken over ten minste één stille zijde. Deze verplichting geldt niet indien aangetoond is dat aan de verplichte dove gevel geen gevoelige functie is gesitueerd, zoals een leslokaal bij de onderwijsvoorziening. Kantoor- en administratieruimten zijn hier zondermeer toelaatbaar. In het Amsterdams geluidbeleid is bepaald wat een stille zijde is (met een maximaal geluidsniveau op die gevel, gerelateerd aan de geluidsbrond). Het is, op grond van het Amsterdams geluidbeleid, mogelijk om een geluidsniveau van ten hoogte 3 dB(A) hoger toe te staan (dus geluidniveau op stille gevel + 3 dB(A)). De hoogte is afhankelijk van de geluidbron. Voor spoorweglawaai gelden andere voorkeursgrenswaarden dan voor wegverkeerslawaai of industrielawaai. Aan de mogelijkheid deze 3 dB(A) extra toe te staan is de voorwaarde verbonden dat compenserende maatregelen moeten worden gerealiseerd omwille van de omgevingskwaliteit.

In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor die situaties waarvoor uit akoestisch onderzoek blijkt dat de beschikbare (technische) oplossingen niet leiden tot de gewenste stedenbouwkundig dan wel architectonisch wenselijk beeld, dan wel om een andere reden niet doelmatig blijken te zijn. Voor deze gevels kan het bevoegd gezag een Stap 3-besluit op grond van de Interimwet Stad en Milieubenadering nemen. Dit besluit is bij het opstellen van het bestemmingsplan

Gemeente Amsterdam blz. 98

nog niet voorbereid omdat de initiatieven nog onvoldoende concreet zijn en een gedetailleerde afweging niet mogelijk is. Aan het toepassen van een Stap 3-besluit is eveneens de verplichting van het nemen van compenserende maatregelen verbonden in verband met de beoogde leefomgevingskwaliteit.

In de gebruiksregels zijn tevens bepalingen opgenomen voor het realiseren van parkeerplaatsen. De bepalingen zijn gekoppeld aan een beleidsregel die na vaststelling van het bestemmingsplan zal worden ingevuld. Deze beleidsregel sluit aan bij de uitgangspunten uit paragraaf 6.2.

Artikel 4 Groen

Deze gronden behoren tot de hoofdgroenstructuur. Bouwen is hier niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer

De voor verkeer aangewezen gronden zijn bedoeld voor de ontsluiting van het plangebied alsmede de Transformatorweg en de Contactweg. Binnen deze bestemming is het mogelijk het huidige profiel van het verkeersareaal te veranderen en groen en water te realiseren.

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van het verkeer. In beginsel zijn geen afvalinzamelsystemen op de gronden aangewezen voor Verkeer niet toegestaan. Het is de bedoeling dat deze inpandig worden gerealiseerd binnen de bestemming Gemengd. Wanneer dat toch niet mogelijk blijkt is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden alsnog in de bestemming Verkeer dergelijke voorzieningen te realiseren.

Artikel 6 Leiding - Gas, Artikel 7 Waarde - Archeologie en Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Naast deze enkelbestemmingen zijn ook dubbelbestemmingen opgenomen om de belangen van de gastransportleiding, het archeologisch waardevol gebied en de waterkering te beschermen. Bij werken en werkzaamheden dienen de vereisten in acht te worden genomen om de belangen ten aanzien van de gasleiding, de waterkering en het historisch erfgoed zorgvuldig in de planontwikkeling te betrekken. Er is een vergunningenstelsel opgenomen om te garanderen dat een belangenafweging plaatsvindt en geadviseerd wordt over de mate van mogelijke verstoring. De beheerder van de leiding dient advies te worden gevraagd. Voor wat betreft de archeologische waarden dient Bureau Monumenten & Archeologie een advies uit te brengen alvorens het bevoegd gezag een vergunning kan verlenen. Voor de waterkering wordt verwezen naar de legger van de waterbeheerder waar de bescherming van de kering in geborgd is.

Daarnaast is een prioritering opgenomen voor de dubbelbestemmingen die bepaalt dat de belangen van de gastransportleiding prioritair zijn aan de andere dubbelbestemmingen, gevolgd door de belangen van de waterkering en ten slotte de archeologische waarden.

7.4.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is voorzien in een aantal algemene regels. Naast de bepalingen uit hoofdstuk 2 die gekoppeld zijn aan de verbeelding zijn er ook bepalingen die op het gehele plangebied betrekking hebben en niet met een aanduiding gekoppeld zijn aan gronden. Het betreft de algemene regels die voorwaarden stellen aan bij voorbeeld de algemene zorgplicht, gedoogplicht, geboden en verboden en monitoring.

Daarnaast is een aantal gebiedsaanduidingen op de gronden gelegen. De regels met betrekking tot deze aanduidingen gelden alleen ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven betreffende aanduiding. bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 99

In dit bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

Artikel 12.1 geluidzone - industrie

Dit betreft de geluidszone als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Westpoort zoals vastgesteld bij provinciaal inpassingsplan 'Aanpassing geluidzones Westpoort en Hoogtij' van 2 maart 2015. De regels uit het pip zijn ook op deze gronden van toepassing. Echter doordat een akoestisch onderzoek is uitgevoerd, waarin ook de geluidzone industrie is meegenomen, kunnen concretere regels worden gesteld ten aanzien van akoestiek in het plan. Zie hiervoor de bestemming Gemengd. De vestiging van geluidgevoelige functies is daarom niet langer verboden, maar aan voorwaarden verbonden.

Artikel 12.2 overige zone - bedrijfshinder

De zone voor bedrijfshinder heeft slechts betrekking op een heel klein deel van het plangebied aan de zuidoostzijde, dat op de verbeelding is aangegeven met een gebiedsaanduidingsvlak. De zonering komt voort uit de bestaande bedrijfsactiviteit zuidelijk van het plangebied. In de regeling is een bepaling opgenomen dat bouwen van geluidgevoelige functies en geurgevoelige functies hier niet is toegestaan. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het bouwen toch mogelijk te maken mits aangetoond is dat het geluidniveau, dan wel het geurniveau op de gevel een aanvaardbaar niveau betreft, al dan niet na het nemen van bronmaatregelen bij het bedrijf. In dat laatste geval dient vanwege de beoogde leefomgevingskwaliteit een compenserende maatregel te worden getroffen.

Verder is het mogelijk dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften oplegt ter beperking van de geluidbelasting. Hiervoor dienen zij advies in te winnen bij de Omgevingsdienst.

Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding te kunnen verwijderen als de bedrijfsactiviteiten ter plaatse gestopt zijn.

Artikel 12.3 overige zone - luchtkwaliteit

In deze zone is het niet toegestaan dat nieuwe gevoelige functies in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen, worden opgericht dan wel bestaande gevoelige functies worden uitgebreid met een omvang van meer dan 10%. Een uitzondering is mogelijk mits de GGD een positief advies geeft over de effecten op en de gevolgen van de luchtkwaliteit én compenserende maatregelen worden genomen ter verbetering van de gezondheidssituatie. Hierbij kan gedacht worden aan meer groen, mogelijkheden om meer te bewegen, maatregelen ter voorkoming van hittestress en dergelijke.

Dit bestemmingsplan maakt gebruik van de mogelijkheid ook andere aspecten die een relatie hebben met de omgevingskwaliteit te borgen (bestemmingsplan met verbrede reikwijdte). Daarvoor bevat dit bestemmingsplan een artikel Verplichtingen (Artikel 16) waarin regels zijn gesteld om de omgevingskwaliteit positief te beïnvloeden. Het zijn bepalingen die er op toe zien dat duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen, waaronder gasloos bouwen, bouwen met een epc van ten minste 0,2, 25% van de parkeerplaatsen moet zijn voorzien van electrische oplaadmogelijkheid en geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen. Verder zijn regels gesteld ter bevordering van een goede gezondheid, zoals het verplichtstellen van groen, schaduwplaatsen en andere voorzieningen ter voorkoming van hittestress. Daarnaast bevat het artikel bepalingen ten behoeve van de waterhuishouding.

Gemeente Amsterdam blz. 100

7.4.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregel opgenomen. Met deze regels is bepaald hoe het omgevingsplan genoemd wordt en hoe omgegaan wordt met overgangsrecht. Deze laatste bepalingen zijn voorgeschreven in de Bro en overgenomen in dit bestemmingsplan.

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 101

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van ondermeer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende is anderszins wordt vergoed.

Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2%, ontstaan door een verandering in het planologische regime binnen het normale maatschappelijke risico, gerekend.

Eventueel planologisch nadeel door het bestemmingsplan kan in beginsel worden verrekend met planologisch voordeel door hetzelfde bestemmingsplan. Het ligt niet in de rede dat naar aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan planschade zal worden geleden.

Gemeente Amsterdam blz. 102

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 103

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan: 1. Provincie Noord-Holland; 2. Bestuurscommissie van stadsdeel West; 3. Stadsregio Amsterdam; 4. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet); 5. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan: 6. NV Nederlandse Gasunie; 7. Brandweer Amsterdam-Amstelland; 8. Prorail; 9. NS Regiodirectie Randstad Noord; 10. Ondernemersvereniging Westpoort; 11. Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM); 12. Havenbedrijf Amsterdam; 13. Kamer van Koophandel Amsterdam.

Onderstaand is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd. De reacties zijn samengevat weergegeven en voorzien van een beantwoording.

4. Waternet bij mail van 16 mei 2017 a. Waternet merkt op dat het plan valt binnen de zonering van een primaire waterkering. Uit het plan kan niet worden opgemaakt of ondergronds bouwen mogelijk is. Indien dit het geval is moet er rekening worden gehouden met het leggerprofiel en profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering. Beantwoording

In het bestemmingsplan wordt ondergronds bouwen mogelijk gemaakt. Verder is de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering opgenomen conform de legger. De legger is op dit bestemmingsplan onverminderd van toepassing. Bij (ondergronds) bouwen dient de legger te worden geraadpleegd.

b. Waternet adviseert geohydrologisch onderzoek uit te voeren om aan te tonen dat het project geen invloed heeft op de grondwaterstanden. Beantwoording

Dit advies is overgenomen. In artikel 3 is bepaald dat wanneer er ondergronds gebouwd wordt met geohydrologisch onderzoek moet zijn aangetoond dat door het bouwen geen negatieve effecten op de ondergrondse waterhuishouding optreden, dan wel dat na het treffen van maatregelen de eventuele negatieve effecten kunnen worden voorkomen. Voorts is in artikel 16 bepaald dat bij realisatie van de transformatie maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van een goede waterhuishouding, waarbij een

Gemeente Amsterdam blz. 104

waterneutrale bouwenvelop verplicht is (rainproof bouwen) en dat tenminste 60 mm hemelwater wordt vastgehouden in het gebied of verzekerd dat het in het naastgelegen gebied plaatsvindt.

c. Waternet vraagt om het actuele beleid van het Gemeentelijke Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 op te nemen. Beantwoording

Het beleid wordt toegevoegd in de toelichting

d. Waternet kan zich niet vinden in de conclusie dat er geen toename van verharding plaatsvindt. Een onderbouwing hiervan wordt verwacht Beantwoording

Deze reactie is terecht. Het is niet onaannemelijk2 dat er een zekere mate van verharding zal plaatsvinden bij de uitvoering van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan toestaan. Omdat het een globaal bestemmingsplan betreft én er op dit moment nog geen concreet bouwplan is, is niet bekend hoe groot de eventuele toename van het verhard oppervlak zal zijn.

Voor verhardingen van meer dan 1.000 m is een vergunning vereist op grond van de Keur AGV 2011. Ontheffingen kunnen worden verleend als deze verharding wordt gecompenseerd met 10% oppervlaktewater of een alternatieve vorm van waterberging. Dit wordt in de regels van het ontwerpbestemmingsplan geborgd.

e. Waternet adviseert om het plangebied rainproof in te richten en de waterneutrale bouwenvelop verplicht te stellen. Er wordt verwezen naar het wateradvies bij de MER voor Haven-Stad. Beantwoording

In artikel 16 van het bestemmingsplan zijn verplichtingen ten behoeve van een goede waterhuishouding opgenomen. Rainproof bouwen evenals de waterneutrale bouwenvelop zijn in de regels niet expliciet benoemd maar vallen onder een 'goede waterhuishouding'.

6. Gasunie bij brief van 12 mei 2017 a. De Gasunie merkt op dat de ligging van de aardgasleiding niet correct weergegeven is op de verbeelding. Gasunie verzoekt de ligging van de leiding aan te passen conform de te verkrijgen digitale gegevens. Beantwoording

De gegevens zijn opgevraagd en toegepast in het plan.

b. Gasunie merkt op dat in de toelichting in de QRA een oriënterende waarde van 1,1 wordt berekend. Dit verbaast de Gasunie, aangezien zij een Risico Reducerende Maatregel (RRM) heeft ingesteld. In het rapport is niet terug te lezen dat hier rekening mee is gehouden. bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp) blz. 105

Beantwoording

De door de Gasunie bedoelde maatregelen zijn wel meegenomen in de berekeningen die met het rekenprogramma Carola zijn uitgevoerd. Dit is doorgegeven aan de tracé beheerder van de Gasunie.

7. Brandweer Amsterdam-Amstelland per brief van 4 mei 2017

De Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft per brief een advies uitgebracht ten aanzien van de externe veiligheidsaspecten van de aardgasleiding en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Dit advies is opgenomen in de bijlagen.

Beantwoording

Het advies van de Brandweer Amsterdam-Amstelland is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.

12. Havenbedrijf Amsterdam per mail van 19 mei 2017 a. Het Havenbedrijf wijst op de relatie tussen het onderhavig plan en de gehele plan voor Haven-Stad. Zij zien graag een verwijzing in het plan naar het Houthaven/NDSM convenant en de daarin opgenomen afspraken Beantwoording

Het plangebied is niet gelegen binnen het gebied waarop het genoemde convenant betrekking heeft. Het planvoornemen heeft daardoor geen gevolgen voor het betreffende convenant. In de toelichting wordt een verwijzing naar het convenant opgenomen.

b. Het Havenbedrijf wil inzicht in de effecten van het planvoornemen op de bedrijfsvoering in het havengebied. Op basis van de voorliggende stukken is het nog niet mogelijk de beperkende effecten te beoordelen. Beantwoording

Uit onderzoeken behorende bij dit bestemmingsplan is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het exploitatiegebied van het Havenbedrijf. Deze onderzoeken zullen bij het MER en het bestemmingsplan gevoegd worden.

c. Het Havenbedrijf merkt op dat de verdeling van het MER in twee onderdelen (project-MER en plan-MER) niet in de meest recente versie opgenomen is en wil de consequenties hiervan vernemen. Beantwoording

In de NRD was inderdaad nog een onderscheid opgenomen tussen plan- MER en project- MER. In het MER is dat onderscheid vervallen. Dit wordt gemotiveerd in de laatste versie van MER die gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan tervisie wordt gelegd.

Gemeente Amsterdam blz. 106

9.2 Behandeling van zienswijzen

Op xx 2017 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van xx 2017 tot en met xx 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn xx schriftelijke zienswijzen ontvangen.

Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege' in samengevatte vorm weergegeven en zijn volledigheidshalve integraal als bijlage in de voornoemde nota opgenomen. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet zijn genoemd, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege' maakt deel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

[PM, volgt na ontwerp]

bestemmingsplan_Sloterdijk I Mediacollege (ontwerp)