En Letterkunde (Nieuwe Reeks). Jaargang 1990
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990 bron Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1990 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ver016199001_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. 1 Propaganda en ideologisch immoralisme in het taalgebruik van de Nederlandse nationaal-socialisten door M.C. van den Toorn Buitenlands Erelid Het is een bekend feit dat in de politieke geschriften van bewegingen die een dictatoriaal, totalitair bewind nastreven, veel woorden in zwang zijn om politieke tegenstanders zwart af te schilderen. Veel van die woorden verliezen op den duur hun betekenis; evenals scheldwoorden waarvan de taalgebruiker zich ook veelal de oorsprong niet bewust is, worden sommige substantieven en adjectieven uitsluitend gebruikt met een invectieve functie. Gerard Reve, bepaald geen vriend van het communisme, maakt daarover de volgende treffende opmerking: Maar ik wist toen nog niet, dat het woord bourgeoisie niets anders betekent dan elke groep mensen, waarin het communisme geen behagen schept, zoals in het rijk van de klassenwaan woorden als vredelievend, vooruitstrevend, imperialistisch, provocatie, werkende massaas, oorlogshitsers en revanchisten volstrekt niets betekenen (en hieraan voor een niet gering deel hun propagandistische kracht ontlenen) en in een op krities, ordenend taalgebruik gebaseerd woordenboek, zoals dat in beschaafde landen wordt uitgegeven, in het geheel geen plaats zouden kunnen krijgen. (G. Reve, Archief Reve 1961-1980, Baarn 1982, blz. 148-149 (het betreft een brief uit Berlijn van 30 april 1962). Afgezien van het feit dat een woordenboek natuurlijk wèl de geïncrimineerde woorden moet opnemen, aangezien het de taak van de lexicografie is ook woorden met onaangename of verwerpelijke betekenis te registreren, heeft de schrijver gelijk met zijn observatie. Hetzelfde verschijnsel hebben we in de periode 1933-1945 in Duitsland en Nederland kunnen waarnemen. Het is de periode van het nationaal-socialisme, dat in Duitsland een alles overheersende invloed kreeg omdat het officiële bewind nationaal-socialistisch was en alleen deze leer toeliet. In Nederland was dat pas het geval vanaf mei 1940, maar al eerder, met name van 1931 af bestond er nationaal-socialistische propaganda die voornamelijk afkomstig was van de NSB, de Nationaal-Socialistische Beweging Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990 2 in Nederland, die vooral belichaamd werd door haar leider, ir. A.A. Mussert. Uit talloze brochures, boeken en periodieken - welker aantal na mei 1940 immens toenam - kon de landgenoot kennis nemen van de nationaal-socialistische denkbeelden: dat geschiedde door middel van propaganda. Van propaganda spreekt men - in tegenstelling tot reclame, een fenomeen dat betrekking heeft op aangeprezen produkten of diensten - wanneer men werving voor principes of ideeën bedoelt. Het woord is afkomstig van de katholieke missie-arbeid, de zgn. Sacra Congregatio de Propaganda Fide (in 1627 door Paus Urbanus VIII gesticht); het Latijnse verbum propagare betekent ‘verbreiden’. In de 19e eeuw werd deze kerkelijke formule als term overgenomen door de extreem linkse partijen, vooral anarchisten. Het woord kreeg daardoor een negatieve lading en de betekenis werd vrijwel met ‘leugens’ identiek, vooral in burgerlijke kringen. Voor de socialistische bewegingen was het begrip echter veel positiever van inhoud (zie ook Heiber 1988, 127). De nazi's maakten zich van het begrip meester, zoals ze veel ideeën van de linkse partijen overnamen. Goebbels wenste het woord propaganda in positieve zin te gebruiken (Herzstein 1979, 223) als een verworvenheid van de NSDAP (zie Haug 1971, 40) en liet zelfs in 1937 expliciet aan de dagbladpers meedelen: ‘Es wird gebeten, das Wort “Propaganda” nicht missbräuchlich zu verwenden. Propaganda ist im Sinne des neuen Staates gewissermassen ein gesetzlich geschützter Begriff und soll nicht für abfällige Dinge Verwendung finden. Es gibt also keine “Greuelpropaganda”, keine “bolsjewistische Propaganda”, sondern nur eine Greuelhetze, Greuelagitation, Greuelkampagne u.s.w. Kurzum - Propaganda nur dann, wenn für uns, Hetze, wenn gegen uns.’ (zie Berning 1964, 150-151). Trouwens, Hitler had daarvoor de weg al gewezen, want in Mein Kampf had hij er geen twijfel aan laten bestaan welke waarde hij aan propaganda toekende. Hij besteedde er uitvoerig aandacht aan en benadrukte steeds weer dat propaganda zich tot de grote massa moest richten. Over die massa schreef hij zonder terughouding met het grootste cynisme: de massa bezit geen onderscheidingsvermogen, het volk is ‘feminin veranlagt’ en laat zijn denken en handelen alleen maar door emoties leiden, de massa is niet in staat tot subtiel oordelen, maar alleen ontvankelijk voor krachtige taal, de massa kent geen objectiviteit, enz. Propaganda moet daar rekening mee houden en naar vorm en inhoud op die brede massa afgestemd zijn. Propaganda moet ook steeds hetzelfde verkondigen en bij eventuele afwisseling mag nooit de inhoud Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990 3 veranderd worden; alleen zo kan propaganda werkzaam zijn. Van Hitler valt dan ook met recht te zeggen: ‘Niemals hat es in Deutschland einen massgeblichen Politiker und Staatsmann gegeben, dessen Politik so sehr der Propaganda als Vehikel bedurfte wie es von 1933 bis 1945 bei Hitler der Fall gewesen ist’. (Maser 1981, 278). Nu kan propaganda zich op verschillende manieren manifesteren, maar de propaganda die Hitler en Goebbels op het oog hadden, is de propaganda door middel van taal. Natuurlijk was men niet blind voor de werking van visuele propaganda (affiches, films, diapresentaties), maar het visuele wordt toch bijna altijd talig ondersteund. De taal dient als middel om gevestigde meningen in stand te houden (vgl. Welch 1983), te beïnvloeden en macht uit te oefenen. Men bereikt dat - of althans tracht dat te bereiken - door eenvoudige ideeën door middel van een klein aantal sleutelwoorden steeds te herhalen (Laswell 1968, 13). De stijl van de propaganda wordt dan ook gekenmerkt door overvloedige herhaling en men heeft zelfs gemeend vast te kunnen stellen dat vooral de stijl van het despotisme tot herhaling neigt, wat te verklaren zou zijn uit angst (bijv. voor opstandigheid van de massa) (Laswell 1968, 35). Deze herhaling is een algemeen kenmerk van propaganda en onderzoekers die als typerende trek van het nazi-taalgebruik de herhaling noemen, (zoals steeds weer gebeurt) hebben dan ook veeleer een characteristicum van alle propaganda ontdekt dan iets specifieks van de nationaal-socialisten. Naar onze mening vallen twee maal twee aspecten op aan propaganda en wel: 1. het uitdragen van simpele ideeën in voortdurende herhaling 2. tendentieuze voorstelling van zaken, veelal door verdraaiing van de waarheid Deze activiteiten staan ten dienste van 3. het bepleiten van de eigen zaak 4. het bestrijden van de tegenstander We gaan op deze punten kort in, waar nodig geïllustreerd met voorbeeldmateriaal afkomstig van de nationaal-socialistische propaganda. Ten aanzien van het eerste punt kunnen we kort zijn. Hitler zag het belang van het inhameren van simpele ideeën bij een brede massa terdege in zoals hiervoor al geschetst is en hij stak die mening niet onder stoelen of banken. Het merkwaardige is dat iedere lezer van Mein Kampf persoonlijk ervan kennis kon nemen hoe hij schaamteloos gemanipuleerd zou worden door de redevoeringen van Hitler. Ofwel hebben zijn lezers gedacht dat zoiets hun nu juist niet aanging, òfwel werd Mein Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990 4 Kampf bijna niet gelezen, zoals ook beweerd wordt (zie o.a. Koch 1975, 131; Maser 1981, 155). Feit blijft in ieder geval dat Hitlers redevoeringen vrijwel niets bevatten dat niet al bekend was; het effect berustte op reeds voorhanden kennis bij zijn hoorders, die steeds hetzelfde te verwerken kregen. De informatieve waarde van die redevoeringen is dan ook gering (Stern 1975, 37) en dat geldt voor de meeste naziredenaars, ook in Nederland. Mussert had in feite even weinig te vertellen, maar door een soort rituele herhaling van het bekende werd het publiek gemanipuleerd. De realiteit is nu eenmaal gecompliceerd; daarom moest men werken met eenvoudige begrippen die bij de hoorder beter blijven hangen. Van argumentatie werd veelal geheel afgezien (Balfour 1979, 419-422). Hitler durfde zelfs zo ver te gaan dat hij van een politicus meende te kunnen eisen dat deze moest leren ‘zu reden ohne etwas zu sagen’, zoals hij in zijn later opgetekende tafelgesprekken verkondigde (Maser 1981, 309). Wat de nazi-propaganda door simpelheid en vaagheid mogelijkerwijs tekort kwam aan effect, werd ruimschoots gecompenseerd door de massa-bijeenkomsten, die de nationaal-socialisten perfect wisten te organiseren. Door de strakke organisatie en het bijna rituele karakter van zulke vertoningen werd een hallucinerende euforische werking bij de deelnemers bereikt, die saamhorigheid te weeg bracht en de kritische zin uitschakelde. De NSB trachtte ook in dit opzicht het Duitse voorbeeld te copiëren, maar de bijeenkomsten op de Goudsberg te Lunteren waren letterlijk en figuurlijk van luttel formaat vergeleken bij