<<

BODEMKAART VAN BELGIË

CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE '^LA PLANCHETTE DE

MECHELEN 58 E

Uitgegeven onder de auspiciën Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe• l'Institut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe• de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul• en Landbouw (LW.O.N.L.) ture (I.R.S.LA.)

1964 Lijst van de bodemkaarten, schaal 1/20 000, met verklarende tekst te verkrijgen bij het secretariaat van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van België, Rozier 6, Gent mits storting van de verkoopprijs op postrekening nr. 3016.86. Bodemkaarten met verlflarende tekst in het Nederlands, résumé en français : 1 W Moerkant - 1 E Essen - 2 W llorendon\ (100 F) 5E Noordhoe\ - 14 W Kieldrecht - 14 E Lillo (175 F) 6 W Kalmthoutse Hoe\ (100 F) 61 W Tessenderlo 6E 65 E Hoogstade - 7 W (100 F) (-+ 65 W Kapelhoek} 10 W De Haan -10 E Blankenb. 67 E Roeselare (100 F) 71 E Aalst 11 W Heist 73 W Vilvoorde IIE Westkapelle - Het Zwin 74 W (150 F) 74 E Rotselaar 15 W Eieren 75 W Aarschot 15 E Kapellen 75 E Scherpenheuvel 16 W Brecht 76 W Diest 21 W Middel\er]{e - 21 E Oostende 80 E Proven 22 W Bredene 81 W Poperinge 22 E Houtave 81 E leper 23 W Brugge 86 E Ninove 24 W Maldegem 87 W Asse 26 W Langelede 87 E Anderlecht 27 W Sint-Gillis-Waas 88 W Brussel-Bruxelles (100 F) 27 E Bever en-W aas 88 E Zaventem 28 W Antwe7-pen 89 W Erps-Kwerps 28 E Borgerhout 89 E Leuven 29 W 90 W Lubbeek 35 W De Panne (100 F) 90 E Glabbeek-Zuurbemde 35 E Oostduin\er\e (100 F) 91 W Zoutleeuw 36 W Nieuwpoort 95 W & 110 W Nieuwk.er\e - De 36 E Le\e Drie Pijpen 37 W Gistel 95 E Mesen 40 E Lochristi 96 W Wervik 41 W Zeveneden 97 W Mouscron 42 W Sint-Nikjaas 101 W Sint-Kwintens-Lenni\ 50 W De Moeren (100 F) 101 E Halle 50 E Veurne 102 W Uccle 51 W Lampernisse (150 F) 102 E Tervuren 52 W Kortemar\ 103 W Duisburg 55 W Gent 104 W Meldert 55 E Melle 104 E Tienen 56 W Wetteren 105 W Landen 56 E Zele 105 E Sint-Truiden 58 E 106 W Heers 59 E Heist-op-den-Berg 106 E Borgloon 60 W Booischot 107 W Tongeren 60 E 107 E Herderen Prijs : 125 F (tenzij het anders is aangegeven). Verhandeling — De Bodemgesteldheid van het Oudland van Veurne-Ambacht 124 bh.. 27 jig., 34 tab., 3 pl. buiten te\st. Gent, 1951. Résumé, sous-texte des figures et des planches en français . . . 125 Voor de franstalige teksten, zie kaftpagina 3. VERKLARENDE TEKST BIJ DE BODEMKAART VAN BELGIË

TEXTE EXPLICATIF DE LA CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

BODEMKAART VAN BELGIË

CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BI] HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

MECHELEN 58 E

Uitgegeven onder de auspiciën Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe• l'Institut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe• de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul- en Landbouv/ (I.W.O.N.L.) txure (I.R. S.I.A.)

1964 De publikaties van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van België omvatten :

— kaartbladén op schaal 1/20 000 — verklarende teksten bij de kaartbladén — verhandelingen over de bodem- en de vegetatiegesteldheid van de natuurlijke streken van België.

Les publications du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique comportent :

— des planchettes à l'échelle de 1/20 000 — des textes explicatifs des planchettes — des mémoires sur la constitution des sols et de la végéta• tion des régions naturelles de la Belgique. BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

43 W 43 E 44 W

58W 59 W

Q 7 8< nhoiden

•^--^ HombeelfC /Si|monl_

ZomsT"?°

73W 73 E 74 W

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

MECHELEN 58 E door — par L. BAEYENS

Centrum voor Bodemkartering Centre de Cartographie des Sols Dir. R. TA VERNIER

INHOUDSTAFEL

Biz. Inleiding ...... 9

1. FYSIOGRAFIE . 10 11. Topografie en hydrografie 10 12. Geologische opbouw 11 13. Landschapsbeeld . • 15 14. Klimaat 16

2. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW .... 17 21. Lithologie van de bodemvormende sedimenten . 17 211. Holocene afzettingen 17 212. Pleistocene afzettingen 19 213. Tertiaire afzettingen 19 22. Waterhuishouding 19 23. Bodemgenese 20 231. Grijsbruine podzolachtige bodems . 21 " 232. Bruine podzolachtige bodems . . . 22 233. Podzolen ...... 22 234. Plaggenbodems ...... 22 235. Gronden met niet bepaalde profielontwik• keling 23 236. Gronden zonder profielontwikkeling . . 23 237. Niet gedifferentieerde terreinen ... 23 238. Kunstmatige gronden 24 24. Bodemclassificatie 24 241. Morfogenetische classificatie ... 24 2411. Kernseries . . . . • 25 2412. Afgeleide series 26 2413. Fasen 27 242. Landbouwkundige classificatie ... 28 25. Bodemeenheden en hun landbouweigenschappen 29 251. Zandgronden 29 252. Lemig-zandgronden . . . • 46 253. Licht-zandleemgronden .... 60 8

Biz. 254. Zandleemgronden...... 68 255. Leemgronden ...... 77 256. Kleigronden 79 257. Zware-kleigrónden . . . . . 81 258. Niet gedifferentieerde terreinen ... 85 259. Kunstmatige gronden 86

3. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 88 31. Landbouwkundig bodemgebruik .... 88 32. Andere gegevens over menselijke aardrijkskunde 93 33. Besluiten op landbouwkundig gebied . • . . 94 331. Algemene geschiktheid van de gronden . 94 332. Geschiktheid per teelt . . ... 96 333. Verbeteringsmogelijkheden .... 98 334. Geschiktheidsclassificatie .... 99 Bibliografie . . . 101 Legende — Légende • 102 Résumé 111 VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD MECHELEN 58 E

INLEIDING De gekarteerde oppervlakte van het kaartblad Mechelen bedraagt ongeveer 6500 ha. Ze omvat een zandleem- en licht- zandleemgebied (Hombeek : 500 ha), de westelijke uitloper van de duinen van - (Bonheiden : 500 ha), een lemig-zandgebied (Mechelen, , Sint-Katelijne-Wa- ver, Walem : 3000 ha) en de valleien van de Dijle, de en de Zenne (Heffen, Leest, Mechelen, Muizen : 2 500 ha). Het is een streek met hoofdzakelijk intensieve groenteteelt, met als belangrijkste centrum Mechelen - Sint-Katelijne-Wa- ver - Walem. Volgende gemeenten liggen op het kaartblad : — gedeeltelijk, met het centrum van de gemeente : Hombeek, Mechelen, Muizen, Rumst, Sint-Katehj ne-Waver, Walem, — gedeeltehjk, met het centrum van de gemeente op een aan• grenzend kaartblad: Reet (Hoboken 43W), (Kon- tich 43 E), Bonheiden, Onze-Lieve-Vrouw-Waver ( 59 W), Hof stade (Zemst 73 E), Heffen, Leest (Boom 58 W). De voornaamste verkeerswegen zijn : — wegen : van Mechelen naar Antwerpen, Brussel-Leuven, Putte en , — spoorwegen : van Mechelen naar Antwerpen, Antwérpen- Zuid, Brussel, Gent en Leuven, — waterwegen : het kanaal Leuven-Mechelen tot aan het Zen- negat, de Dijle vanaf het Zennegat, de Nete (bevaarbaar tot ). De bodemkaart werd opgenomen in 1962 en 1963 door L. Baeyens in samenwerking met de karteerders Fr. Crabbé, J. Duerinckx en Th. Reynders. Per ha werden ongeveer 1,5 boringen tot op een diepte van 125 cm uitgevoerd. Ing. Van Damme en Ing. Van Ruymbeke (Laboratorium voor Grond• onderzoek te Gent, Directeur Prof. Dr. L. De Leenheer) be• studeerden 15 profielen en 104 oppervlaktemonsters. 10

I. FYSIOGRAFIE

II. TOPOGRAFIE EN HYDROGRAFIE Het hoogste punt van het kaartblad ligt in het noordwesten te Rumst (Moerenhoek 31 m). Van hieruit daalt het reliëf geleidelijk naar het zuidoosten tot in de vallei van de Nete (3-5 m). Het lemig-zandgebied van Sint-Katelijne-Waver ver• heft zich tot max. 9 m op de oostelijke grens van het kaartblad en daalt geleidelijk tot 5 m in het zuidoosten en tot 3-4 m in het westen. Ten zuiden van de Dij Ie stijgt het landschap betrek• kelijk snel tot 11 m (Mechelen-Warande) en 13 m (Muizen). De Zenne snijdt het landschap in tot 5-6 m. Het zandleemge- bied van Hombeek verheft zich tot max. 12 m.

Het hydrografisch net bestaat uit drie belangrijke rivieren — de Dijle, de Nete en de Zenne — en de minder belangrijke Vrouwevliet. Er zijn verder nog een aantal beken en zeer veel greppels die de afwatering verzekeren. Tot het Dijlebekken behoren (van west naar oost): —• noordelijke oever : Krankeweerdbeek, Kievitbeek, Vrouwe• vliet met Otterbeek, Boeimeerbeek (+ Molenbeek) en Bruine Beek, Platte Beek, Spuibeek, — zuidelijke oever : Bethamenloop, Baarbeek nr. 1, Baarbeek nr. 2. Tot het Netebekken behoren : — westelijke oever : Rumstse Beek, Wouwendonkse Beek, — oostelijke oever : Tongkenloop, Knopbeek, Langendonk- beek, Langendijkbeek, Kortendijkbeek, Molenvliet, Steen- gootbeek, Ofïendonkbeek (-f Goorbeek en Bemortelbeek). Het Zennebekken omvat : — westelijke oever : Leybeek, — oostelijke oever : Leestse Baanloop, Leeg Robbroekloop, Hoog Robbroekloop, Vrijbroekloop. 11

12. GEOLOGISCHE OPBOUW

Het reliëf van het tertiair oppervlak (R. DUDAL, 1950) wij• zigde zich gedurende de ijstijden. Ten gevolge van de daling van het zeepeil was de eroderende kracht van de waterlopen sterk en werd de schiervlakte uitgeschuurd. Hierdoor ontstond een brede geul, die de Vlaamse Vallei genoemd wordt. De aan• wezigheid van rupeliaanse klei, die meer weerstand bood aan de erosie, gaf aanleiding tot de cuesta van Reet-Waarloos. Deze cuesta vormt de noordgrens van de vallei, de lijn Vilvoorde- Herent de zuidgrens. De Vlaamse Vallei werd door kwartaire materialen (zand- leem, licht zandleem, lemig zand, zand) opgevuld en omge• vormd tot een brede vlakte met geringe hoogteverschillen. De geleidelijke overgang tussen het dekzand (noorden) en het zandleem (zuiden) staaft de opvatting dat beide materialen op dezelfde niveo-eolische wijze zijn aangevoerd.

TABEL 1(«) OVERZICHT VAN DE GEOLOGISCHE FORMATIES Aperçu des formations géologiques

KWARTAIR Holoceen : boreale landduinen stuifzand op dekzanden en alluviale afzettingen colluviale afzettingen Pleistoceen : niveo-eolische sedimenten (Würm) : dekzanden ten E van de Zenne zandleem en licht zandleem ten W van de Zenne

TERTIAIR Antweipiaan : zwart glauconietrijk zand op grotere diepte (>l,25jm) Boven-Rupeliaan : Boomse klei Onder-Rtipeliaan : geelgrijsachtig middelmatig zand, vaak kleihoudend Assiaan : kleihoudend zand

(•) Gegevens ontleend aan de Geologische Kaart van België, schaal 1/160 000. 12

Sl-KATEUJNE- WAVER °

Fig. 1 Topografische en geologische schetskaart. Esquisse topografique et géologique. . . (naar R. Tavernier en R. Dudal) 13

Het opgevulde dal van de Vlaamse Vallei werd opnieuw ingesneden door het huidige rivierenstelsel : de Dijle, de Vrouwevliet, de Nete en de Zenne. De diepste herinsnijding is geschied gedurende het Boreaal, bij de aanvang van het Holoceen. Daar de oude dalen van deze waterlopen met dek- zanden werden opgevuld, stemt het nieuw ingesneden dal niet steeds overeen met het oude. Gedurende hetzelfde tijdperk zouden, door plaatselijke verstuivingen, de landduLnen zijn ontstaan : het verdwijnen van de tijdelijk ontdooide bodem (tjäle) en het opdrogen ervan liet een plaatselijk eolische werking toe, vóór het verschijnen van een nieuwe vegetatie. Deze landduinen liggen meestal ten noorden van de water• lopen. Ze zouden gefixeerd zijn door een boreale fïora. De lokalisatie van de duinen kan ook verklaard worden door de veronderstelling dat ze met materiaal afkomstig uit de boreale valleien opgebouwd zijn.

De doorsnede (fig. 2) toont hoe de jongere afzettingen het oorspronkelijk reliëf bedekken. De vlakte gevormd tussen de cuesta van Reet-Waarloos en de glooiing van Vilvoorde-Herent schommelt rond 5 m. In deze doorsnede zijn de duinen van Muizen-Bonheiden en de ruggen van Hombeek aangege• ven. Het profielverloop van de Vlaamse Vallei meent R. DITDAL (1950) gerechtvaardigd door boringen, aangetekend op de geologische kaart, waarin het Tertiair bereikt wordt op 2,30 m

Fig. 1 1. Alluviale vlakte. 5. Geologische grenzen. Plaine alluviale. Limites géologiques. 2. Stuifzand, (duinen). An : Antwerpiaan - Anvcrsien. Sable de dunes. R^c : Boven-Rupeliaan - Rupélien supérieur. 3. Dekzanden. R^b : Onder-Rupeliaan - Rupélien inférieur. Sable de couverture. As : Assiaan - Assien. 4. Zandlemig materiaal. Matériau säblo-limoneux. 14

SSE

Fig. 2 Geologische doorsnede van de cuesta Reet-Waarloos tot de helling van Vilvoorde-Herent. • Coupe géologique de la cuesta Reet-Waerloos jusqu'à la pente de Vilvorde-Herent. (naar R. Tavernier en R. Dudäl) Le : Lediaan - Udien. Rj : B.-Rupeliaan - Rupélien sup. As : Assiaan - Assien. A : Antwerpiaan - Anversien. Rj : O.-RupeUaan - Rupélien inf. in de nabijheid van Rumst, op 12 m bij Walem en op 9 m bij Mechelen. De tertiaire lagen behoren voor een klein gedeelte tot het Antwerpiaan, dat bestaat uit sterk glauconiethoudend, fijn, kleiachtig, zwartgroen zand. Het dekzand is ervan gescheiden door een laagje geëoliseerde keitjes (basis van het Kwartair) en door verspreide beenderresten die toegeschreven werden aan walvisachtigen. Het Antwerpiaan (Bolderiaan van de geo• logische kaart) ligt in de noordwesthoek van het kaartblad en beslaat er nauwelijks 200 ha. De rupeliaanse klei (geëxploiteerd te Rumst) bestaat uit afwisselende lagen zeer plastische en meer zandige blauwbruinachtige klei. Te Sint-Katelijne-Wa- ver komt geelgroene klei voor die zwaarder, is dan de blauwe steenbakkersklei. Hij wordt gebruikt als grondstof voor de pottenbakkerij. Hij bevat meer dan 40 % klei en slechts een 15 gering zandgehalte (ongeveer 2 % tegenover ca. 18 % in het noordwesten).

13 LANDSCHAPSBEELD Het kaartblad Mechelen omvat vier bodemkundig-geografi- sche landschappen. 1. Het noordelijk dekzandgehied Hgt gemiddeld tussen 5 en 10 m. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit lemig zand eventueel met een lemige of klei-zandige tot kleiige ondergrond binnen boorbereik. De woningbouw is zeer verspreid met als gevolg dat er een dicht en goed verzorgd wegennet bestaat. De meeste intercommunale wegen zijn vervaardigd in beton, terwijl de wegen van minder belang bestaan uit zand meestal iets verhard met as of steenslag. Bedrijven met uitsluitend landbouwkundig karakter (veeteelt) zijn zeldzaam; deze komen meer voor in het noorden (Duffel, Rumst) dan in het centrum (Mechelen, Sint-Katelijne-Waver, Walem). De belangrijkste bedrijfsvorm is de intensieve groenteteelt in open lucht en onder glas (warenhuizen, losse ramen). 2. Het stuif zandgebied van Muizen-Bonheiden heeft een toe• ristisch karakter. Het bestaat uit beboste zandgronden. Er werden in het laatste decennium buitenverblijven en villa's opgetrokken. Het uitzicht is er gesloten. 3. Het zandleemgehied van Homheek wordt gekenmerkt door landbouw- en intensieve groenteteeltbedrijven. Akkerbouw is er blijkbaar belangrijker dan weidebouw. De bewoning is gelokaliseerd langs de belangrijkste verbindingswegen. Het uitzicht is er open. 4. Het valleilandschap van de Dijle, Zenne en Nete neemt een belangrijke oppervlakte in. De bewoning is er schaars en gelo• kaliseerd op enkele stuifzandkoppen. Grote kasteelgebouwen liggen geïsoleerd in de valleien. Naast een groot weideareaal komen er veel populierenaanplantingen voor. Het Battenbroek (Walem) heeft het karakter van een rivierpolder, zowel voor wat betreft het hydro-pedologisch karakter als het landschaps• beeld. 16

14/KUMAÄT(*) (L. PONCELÉT & H. MARTIN, 1947) Luchttemperatuur : — jaargemiddelde : 9,5''C, — gemiddelde koudste maand (januari): S^C, — gemiddelde warmste niaand (juli) : IS^C. Periode zonder vorst (dagen/jaar): — gemiddeld : 194, — extreem: 236 (in 1913) en 154 (in 1918). Eerste vorst : 05.11 (extreem: 06.10.12 en 06.12.13). Laatste vorst: 25.04 (extreem: 14.03.20 en 15.05.15). Neerslag : — jaargemiddelde : 835 mm, — jaargemiddelde der max. : 1075 mm, — jaargemiddelde der min. : 417 mm.

Biikomende gegevens voor Mechelen

Luchttemperatuur : — jaargemiddelde : 9,5-10"C, — jaargemiddelde der max.-: 32°C, . — jaargemiddelde der min. : -10''C, • — gemiddelde temperatuur der vegetatieperiode : 15,5°C. Neerslag : — gemiddelde neefslàghoôgtè voor het jaar : 750 ± 21 %, — gemiddelde ' neerslaghóogte voor " de vegetatieperióde ; 200 mm.

(*) Gegevens voor Ukkel. 17

2. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW

21. LITHOLOGIE VAN DE BODEMVORMENDE SEDIMENTEN (fig. 3) 211. Holocene afzettingen Colluvium De coUuviale afzettingen zijn erosieprodukten van de hoger gelegen gronden. Ze bestaan doorgaans uit materiaal met de• zelfde granulometrische samenstelling als de bodems waarvan ze voortkomen. Vreemde voorwerpen zoals houtskool, steenslag en keisplinters kunnen erin voorkomen. De verbreiding van de coUuviale sedimenten hangt af van het reliëf. In gebieden

10 » 20 IS 30 » 40 <5 so SS 60 65 70 15 15 90 SS tOOV. leemfracti» - frdction limoneu&p Î-SO/I " ' ' Big. 3 Textuurdriehoeksgrafiek. Diagramme triangulaire des textures. 18 met sterke reliëfverschillen komen belangrijke oppervlakten colluviale bodems voor, in streken met geringe reliëfverschü- len zijn ze daarentegen zeldzaam. De .hoogteverschillen in het Mechelse zijn eerder miniem, zodat de colluviale afzettingen er beperkt blijven tot lokale terreinvariaties (valleiranden, aanspoelingen langs wegen of kleine terreindepressies).

Alluvium In tegenstelling tot de colluviale afzettingen komen alluviale sedimenten veel voor in streken met geringe rehëfverschülen. In horizontale richting kan hun granulometrische samenstelling variëren van zand tot (zware) klei; verticaal zijn ze eveneens heterogeen. Hun textuur hangt voornamelijk af van de stroom• snelheid van het water bij de afzetting. Meestal bestaat het alluvium uit een afwisseling van min of meer dikke lagen kleiig, lemig en/of zandig materiaal. In dwarsdoorsnede merkt men vaak dat nabij de rivierbedding grover materiaal (leem, zandleem, licht zandleem) afgezet werd en dat verder van de stroomdraad fijnere deeltjes (zwaar leem, klei) bezonken. De textuur van de alluviale afzettingen hangt daarenboven sterk af van het gebied waarin de boven- of middenloop van de rivier zich bevindt. Rivieren komend uit leemgebieden hebben doorgaans alluvium met leem- of lemige-kleisamenstelling (bv. Zenne, Dijle). Rivieren met hun oorsprong in zandige streken hebben alluviale afzettingen met zandige bijmenging (zand• leem- en zandige-kleimateriaal). Ten gevolge van deze verscheidene factoren kunnen zowel in horizontale als in verticale richting grote verschülen in granulometrische samenstelling optreden. In verband hiermede kan men volgende indeling maken : — oeverwalgronden : licht-lemig tot licht-zandlemig materiaal, vaak verzwarend in de ondergrond, — kómgronden : zware zandige- of lemige-kleiafzettingen ver• der verwijderd van dei rivier, — gebroken gronden : lemigè of kleiige afzettingen met veel zand afkomstig van de aanpalende (zan• dige) bodems. ; ; ; 19

In smalle valleien (Nete) is de overgang tussen deze groepen moeilijk of niet waar te nemen; in brede valleien of in de samenvloeiing van belangrijke rivieren (Zenne en Dijle) zijn de overgangen duidelijk te onderscheiden.

Stuifzanden Bij de bespreking van de geologische opbouw (§ 12) werd vermeld dat stuifzand bestaat uit recent verstoven dekzand (daterend van de laatste ijstijd) of uit materiaal dat opgewaaid is uit de boreale duinen. Het is overwegend matig fijn tot fijn zand met een gering leem- en kleigehalte.

212. Pleistocene afzettingen Deze sedimenten zijn van niveo-eolische oorsprong; ze be• staan hoofdzakelijk uit zandleem en licht zandleem ten zuiden en uit lemig zand ten noorden van de Dijle. De geleidelijke overgangen tussen dekzand en zandleem wijzen erop dat beide vermoedelijk van dezelfde niveo-eoli• sche oorsprong zijn. De grovere deeltjes (lemig zand) bezonken eerst bij de afname van de windsterkte, terwijl de fijnere (licht zandleem en zandleem) verder werden meegevoerd.

213. Tertiaire afzettingen Deze beperken zich tot afzettingen van het Rupeliaan (zware Boomse klei : R2c) in de ondergrond en in uitbating door steen- en pottenbakkerijen te Rumst en Sint-Katelijne-Waver. Het Antwerpiaan, het zandig Rupeliaan (Rl), het Assiaan werden niet aangetroffen binnen boorbereik.

22. WATERHUISHOUDING De waterhuishouding van het gebied wordt bepaald door : de diepte van de permanente grondwater taf el, de doorlatend- heid van de oppervlaktelagen, de aard van de ondergrond en de topografische ligging. De grondwatertafel komt in het algemeen ondiep (<2m) 20 voor, in de depressies zelfs op minder dan 1,25 m. De betrek• kelijk hoge grondwaterstand in de winter- en voorjaarsperiode veroorzaakt wateroverlast in het late voorjaar. De doorlatend- heid en de aard van de ondergrond hebben een belangrijke invloed op de waterhuishouding van de bodems. Tijdens de zomer kunnen de gronden tijdelijk te droog worden, wanneer een weinig doorlatende ondergrond de opstijging van het water remt.

De morfologie van de natuurlijk goed gedraineerde of droge gronden verschilt van die van de minder goed gedraineerde of natte bodems, o.a. door de aanwezigheid in de laatste van roestkleurige en grijze vlekken in de horizonten die tijdelijk met water verzadigd zijn. Deze vlekken worden aangeduid met de benaming gleyverschijnselen. Hun bovengrens geeft de ge• middelde hoogste grondwaterstand (winter en voorjaar) aan. Bij valleigronden met permanente grondwatertafel op geringe diepte bevindt zich onder de gegleyifieerde zone een blauw• grijze reductiehorizont, die wijst op een permanente verzadi• ging met water; de benedengrens van de gleyverschijnselen geeft er de laagste grondwaterstand (zomer en herfst) aan. Bij gronden met tijdelijke, opgehouden watertafel ontbreekt uiteraard de reductiehorizont op geringe diepte : dergelijke gronden zijn afwisselend nat (winter) en droog (zomer).

De gleyverschijnselen geven over het algemeen een trouw beeld- van de waterhuishouding van een grond; de diepte waarop ze beginnen en hun intensiteit laten dan ook toe verschillende natuurlijke draineringsklassen te onderscheiden.

23. BODEMGENESE In alle sedimentén, die gedurende voldoende tijd de invloed van de bodemvormende factoren ondergaan hebben, vormden zich horizonten met bepaalde morfologische kenmerken. 21

231. Grijsbruine podzolachtige bodemsC*) De niveo-eolische afzettingen verweerden onder invloed van een natuurlijke vegetatie in een vochtig gematigd klimaat. Het profiel dat aldus ontstond vertoont volgende kenmerken : Ào : ruwe-humushorizont, voortkomend van de stróoisellaag, Al : humushoudende bovengrond, ca. 10 cm dik, A2 : aan klei verarmde, geelbruine, licht-(zand) leemhorizont, 40-50 cm dik, B2t : met klei aangerijkte, bruinachtige horizont met (subhoe- kig) blokkige structuur, 40-60 cm dik, Bg : bruinachtige horizont met minder duidelijke kenmerken dan de voorgaande. Cl : ontkalkt moedermateriaal, C2 : kalkrijk moedermateriaal. In vele gevallen ontbreken AQ, AI en B3; Ci en C2 ontbreken meestal. De horizontenopeenvolging is in de meeste gevallen als volgt : Ap : bouwvoor, BD : overgangshorizont met sporen van solLfluxie, vermengd met materiaal van het substraat, D : substraat. Deze bodems, die uitsluitend op zandleem voorkomen, wor• den grijsbruine podzolachtige of uitgeloogde gronden genoemd; ze worden omschreven als gronden met textuur B horizont. In een verder stadium wordt de textuur B horizont aangetast en afgebroken onder invloed van humuszuren. In de top van het uitgeloogd materiaal ontstaat een weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont of een micropodzol. Deze degradatie grijpt bij voorkeur plaats in zandige sedimenten (licht zand• leem, lemig zand, zand). Een overgangsvorm komt voor bij zandleemgronden en wordt omschreven als gronden met sterk gevlekte textuur B horizont.

(*) Amerikaanse classificatie : Gray Brown Podzolic soils. Franse classificatie : sols (bruns) lessivés. 22

232. Bruine podzolachtige bodemsC*) De zandige sedimenten van tertiaire oorsprong en de rijkere varianten van holocene oorsprong ondergingen onder invloed van de humuszuren een uitloging en accumulatie van humus en ijzer, waardoor een bruine podzolachtige bodem ontstond. Meestal bevat de Ai horizont afgeloogde kwartskorrels, die soms een zeer dunne A2 (ca. 1 cm dik) vormen. In glauconiet- houdend moedermateriaal treedt de vorming van een ijzer B horizont naar voor, in glauconietarme of zure zanden, die van een humus B horizont. In materialen van pleistocene en dikwijls ook in die van holocene ouderdom ontwikkelt zich de bruine podzolachtige bodem bovenin een grijsbruine pod• zolachtige bodem.

233. Podzolen

In een verder stadium podzoliseert de bruine podzolachtige bodem tot een profiel met gebleekte A2 horizont en duidelijke podzol B horizont. Een primaire podzol vormt zich uit een regosol over een bruine podzolachtige bodem. In vele gevallen ontwikkelt zich een duidelijke podzol boven en in de relicten van een verbrokkelde textuur B horizont. De Bt resten verkitten tot harde ijzer B vlekken; er vormt zich een pi-epodzol (J. AMERYCKX, 1960) en nadien soms een typische podzol.

234. Plaggenbödems De zandige sedimenten in het noorden hebben dikwijls een abnormaal dikke (>60cm) humeuze bovengrond. Deze hu- meuze bovenlagen zouden het gevolg zijn van het eeuwenlang gebruik van plaggenmest, dat behalve organisch materiaal ook steeds een zekere hoeveelheid zand bevat. Hiei-door werden de cultuurgronden geleidelijk opgehoogd. Er werd nochtans

(*) Franse classificatie : sols podzoliques bruns. Amerikaanse classificatie: Bröwn PodzóUc soils. 23

vastgesteld dat, ten minste bij een gedeelte van deze gronden, een eolische zandaanvoer plaatsgreep gedurende de bebouwing, zodat de ophoping aldaar slechts gedeeltelijk aan de menselijke invloed te wijten is (F. DE CONINCK, 1957).

235. Gronden met niet bepaalde profielontwikkeling Sommige gronden hebben een onduidelijk solum(*), dat ge- makkeUjk door de bewerking beïnvloed wordt. Door tussen• komst van de mens werden deze gronden volledig verwerkt.

236. Gronden zonder profielontwikkeling Op recente stuifzanden van de duincomplexen werden de bovenste horizonten door de wind geërodeerd, zodat de C horizont aan het oppervlak komt. De zeer dunne Ai horizont (ca. 2 cm) is dikwijls discontinu en gevormd onder begroeide vlekken (Festuca ovina e.a.j of ontbreekt op plaatsen waar de begroeiing zeer ijl is. Soms hebben zich om een of andere reden geen uitlogings- of aanrijkingshorizonten gevormd en is de horizontenopeenvol• ging A-C(**). Dat is o.a. het geval bij jonge sedimenten, b.v. coUuvium en alluvium; bij het laatste is de horizontenopeen• volging gewoonlijk A-Cg-G(***).

237. Niet gedifferentieerde terreinen Sommige gebieden vertonen bodems met op korte afstand sterk uiteenlopende kenmerken, o.a. profielontwikkeling, als gevolg van een bepaald reliëf en van verstuivingsverschijn• selen. Dat geldt voornamelijk voor duincomplexen en gronden op veen.

(*)Solum : horizont(en) gelegen boven C of D, dus meestal A + B. (*•) Amerikaanse classificatie : Regosoh. Franse classificatie: sols (sub)sqneletliques. (***)Amerikaanse classificatie : Wet Regosoh, Allumai soils. Franse classificatie : sols hydromorphes. 24

238. Kunstmatige gronden Door ingrijpen van de mens wordt het profiel van een bodem soms volledig gewijzigd. Het betreft meestal uitgezande en uitgebrikte, diep vergraven of opgehoogde terreinen. De be• bouwde zones en de kleine tuintjes in de onmiddellijke om• geving van de woningen worden hier eveneens bij gerekend.

24. BODEMCLASSIFICATIE 241. Morfogenetische classificatie De legende steunt op een morfogenetisch classificatiesysteem waarvan de bodemserie de eenheid is. Een kernserie wordt bepaald door de aard van het moeder• materiaal (voornamelijk textuur), de waterhuishouding (drai- néringsklasse) en de profielontwikkeling. Ze wordt voorgesteld door een symbool bestaande uit drie letters. Een afgeleide serie heeft een symbool van meer dan drie letters. Elke letter, i.v.m. de plaats waarop ze voorkomt, heeft een bepaalde betekenis en omschrijft een van de voornoemde eigenschappen en de evéntuele variatie ervan : — de eerste, een hoofdletter, duidt de textuurklasse van de bovenlaag aan, — een kleine letter, in eerste positie na de hoofdletter, bepaalt de waterhuishoudingsklasse, — een kleine letter, in tweede positie na de hoofdletter, geeft de profielontwikkeling weer, — ëen kleiné letter, in derde positie na de hoofdletter, drukt een variante van het moedermateriaal of van de profielont• wikkeling (indien tussen haakjes geschreven) uit, — een kleine letter vóór de hoofdletter geeft de aanwezigheid en de aard van een substraat weer(*).

(*) Een substraat is een ondergrond die textureel sterk verschilt van de bovenlaag (ten minste "2 textuurklassen volgens de klassering van Z.. tot U..). 25

2411. Kernseries De kernseries worden bepaald door drie kenmerken — textuur, natuurlijke drainering, profielontwikkeling — die hieronder worden beschreven.

Textuurklassen De indeling en de symbolen van de textuurklassen, in ge• bruik bij het Centrum voor Bodemkartering sinds 1954, worden in bijgaande driehoeksgrafiek (fig. 4) aangegeven.

U-Zware klei U-Argile lourde E-Klei E-Argile A-Leem A-Li mon L-Zandleem L ümon sableux P-Licht zandleem /v" \ P-Limon sableux léger S-Lemig zand e-kro ^ S-Sable limoneux Z-Zand « \ Z-Sable

• r Fig. 4 - 'Textuurklassendriehoeksgrafiek. Diagramme triangulaire des classes texturales. 26

Volgende textuurklassen worden onderscheiden : 2.. : zand, S.. : lemig zand, P.. : licht zandlèèm, L.. : zandleem, A.. : leem, E.. : klei, U.. : zware klei. Eén bijzonder niateriaal is : V : veen.

Draineringsklassen De draineringsklasse is het resultaat van de uitwendige of oppervlakkige afwatering (ligging in het reliëf) en de inwen• dige ontwatering (textuur en stratigrafie) van een bodem. De draineringsklassen, zoals ze werden opgesteld door het Centrum voor Bodemkartering (tabel 2), zijn identificeerbaar aan de hand van morfologische kenmerken van de bodempro• fielen (gley- of roest- of reductieverschijnselen).

ProfielontwikkelingsgroeTpen ..a : gronden met textuur B horizont, ..c : gronden met sterk gevlekte textuur B horizontC*), gronden met verbrokkelde textuur B horizontC**), ..f : gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B ho• rizont, ..g : gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont, ..m : gronden met diepe antropogene humus A horizont, ..X : gronden met niet bepaalde profielontwikkeling, ..p : gronden zonder profielontwikkeling.

2412. Afgeleide series Dit zijn series die sterk verwa:rit zijn met de kemseries, maar door bepaalde kenmerken er toch van afwijken.

(*) Definitie voor de lemige sedimenten (A.., L..). (•*) Definitie voor de zandige sedimenten (P.., S.., Z,.). 27

Suhstraatseriesi* ) Een ondergrond die textureel sterk afwijkt van het dekma• teriaal wordt substraat genoemd. Op de 1/20 000 bodemkaart worden de afgeleide series aangegeven met substraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm : x...) en die beginnend op geringe of matige diepte (20-125 cm : x-...). Volgende substraatgroepen worden onderscheiden : s... : zandsubstraat, w... : klei-zandsubstraat, u... : kleisubstraat, V... : veensubstraat.

Varianteseries Men onderscheidt : — de moedermateriaalvariante, aangegeven door een kleine letter in derde positie na de hoofdletter : ...c : variante op geelachtig of groenachtig materiaal, ...z : grover (of lichter) wordend in de diepte, ...y : fijner (of zwaarder) wordend in de diepte. — de ontwikkelingsvariante, aangegeven door een kleine let• ter, tussen haakjes, in derde positie na de hoofdletter : ..m(b) : variante met bruinachtige bovengrond, ..m(g) : variante met grijsachtige bovengrond.

2413. Fasen Elke serie (kernserie, afgeleide serie) kan volgens de dikte van de humeuze bovengrond tot één van volgende fasen behoren ; ...1 : met dunne heterogene humeuze bovengrond (recent ont• gonnen bodems) (**),

(*) De substraten en varianten worden in de kaartlegende om druktech• nische redenen • gefaseerd », d.w.z. dat ze met een afzonderlijk vakje worden aangegeven en kunnen slasn op verschillende bodemseries. (**)De ...1-himiusfase werd slechts bij uitzondering aangetroffen; ze komt enkel op de 1/5000 bodemkaarten voor. 28

...2 : met dunne (homogene) humeuze bovengrond (oud-bouw- landgronden met dunne (0-30 cm) bovengrond) (*), ...3 : met dikke (homogene) humeuze bovengrond (oud-bouw- landgronden met dikke (30-60 cm) bovengrond).

242. Landbouwkundige classificatie De bodemseries kunnen gegroepeerd worden in geschikt• heidsklassen (tabel 8) naar gelang van hun potentiële produk- tiecapaciteit voor een bepaalde teelt. De voortbrengsten op de voornaamste bodemseries zijn bij benadering bekend uit proefondervindelijke testen, uit studies van kostprijsbereke• ningen en uit inlichtingen door landbouwers verstrekt. Deze gegevens werden aangevuld met veldwaarnemingen. De landbouwkundige classificatie, gebaseerd op de geschikt• heid voor bepaalde teelten werd in nationaal verband opgesteld en geldt voor een gebied waar de klimatologische voorwaarden ongeveer dezelfde zijn. De classificatie kan in de toekomst eventueel gewijzigd worden door een meer doelmatige toepas• sing van teeltmethoden (plantenveredeling, bemesting, mecha• nisatie, vruchtafwisseling e.a.). Iedere bodemeenheid wordt in een der vijf onderscheiden geschiktheidsklassen gerangschikt voor een bepaalde teelt. Klasse 1 — Zeer geschikt : deze gronden geven normaal 90 tot 100 % van de optimale produktie die in gunstige omstan• digheden kan verwacht worden. Klasse 2 — Geschikt : de produktie schommelt tussen 75 en 90 % van de optimale opbrengst. De oogstzekerheid is lager en bij gelijke produktie ligt de kostprijs hoger dan bij 1. Klasse 3 — Matig geschikt : de produktie bedraagt 55 tot 75 % van de optimale opbrengst. Op deze gronden kan met winst geproduceerd worden; deze is echter laag en onzeker bij ongunstige omstandigheden. Klasse 4 — Weinig geschikt : de gemiddelde opbrengst be• draagt 30 tot 55 % van de optimale produktie. In gunstige

(*) De ...2-fase wordt niet afzonderlijk weergegeven op de 1/20000 bodemkaart; ze is de meest voorkomende. 29

omstandigheden kan een rendement bekomen worden dat de kosten en lonen dekt; een winst kan bezwaarlijk verwacht worden. Klasse 5 — Ongeschikt : het rendement is lager dan 30 % van de optimale produktie. Deze klasse komt niet meer in aanmer• king voor de betreffende teelt.

25. BODEMEENHEÖEN EN HUN LANDBOUWEIGENSCHAPPEN(*) 251. Zandgronden Serie Zcc : matig droge zandgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont Profiel : sterk uitgeloogde (grijsbruine podzolachtige) bodem. In natuurlijke omstandigheden (onder bos- of heidevegetatie) vertoont dit profiel een bruine podzolachtige bodem aan het oppervlak; dit profiel werd door de bewerking vermengd met de bouwvoor waarin men inderdaad talrijke,, af geloogde, grijs• witte zandkorrels vindt. In sommige gevallen is het iiiogelijk een profiel weer te vinden met bruine podzolachtige bodem en weinig duidelijke verbrokkelde textuur B horizont in de diepere horizonten; in dat geval wordt hij gerangschikt bij Zcf. De verbrokkelde textuur B horizont bestaat uit dunne (ca. 1 cm) banden met iets lemiger of kleiiger textuur en vastere consistentie. Deze banden zijn onder invloed van de degrade• rende humuszuren gedeeltelijk verbrokkeld. Ze bestaan uit horizontale, onderbroken brokstukken waarvan de situatie in het profiel de reconstitutie van de oorspronkelijke banden mogelijk maakt. Roestverschijnselen treden op tussen 60 en 90 cm; hierdoor is het onderscheid met de textuur B resten moeilijk waarneembaar. Waterhuishouding : de aanwezigheid van roestverschijnselen op 60-90 cm toont aan dat de wintergrondwatertafel tot op die hoogte stijgt. In de zomer daalt ze gemiddeld tot meer dan

(*) De kernseries worden met de afgeleide series en fasen samen beschre• ven. De k.ernseric wordt gedefinieerd; bij de afgeleide series en fasen wordt slechts de definitie van het substraat, de variante of de fase gegeven. TABEL 2

NATUURLIJKE-DRAINERINGSKLASSEN Classes de drainage naturel

Symbool DefinitieC*) Natuurlijke drainering Diepte in cm waarop roest- of reductieverschijnselen beginnen(*)

leem-kjei zand leem-klei zand zand reductie roest reductie

.a. zeer droog — overdreven .b. (niet gleyig) droog goti overdreven — 90-125 .c. zwak glcyig matig droog matig 80-125 — 60-90 .d. matig glcyig matig nat onvoldoende 50-80 — 40-60 -i. zeer sterk gleyig zeer nat slecht 0-30 — 0-20 sterk gleyig met Inat met tamelijk slecht 30-50 > 80 20-40 > 80 reductiehorizont Ircductiehorizont .f. zeer sterk gleyig met izeer nat met slecht 0-30 40-80 0-20 40-80 1 reductiehorizont Ircductiehorizont •g- gereduceerd uiterst nat zeer slecht ' < 40 — < 40 .D.=.c.+.d.. — >40 zwak en matig 1 matig droog cn matig tot >50 gleyig ! matig nat onvoldoende

(*) De definitie cn de diepte waarop de roestverschijnselen voorkomen verschillen volgens de textuurklasscn. Er wordt een onder• scheid gemaakt tussen lemig of kleiig materiaal (L.., A.., of E..) en zandig materiaal (Z.., S.., P..). 31

2 m; hierdoor is er gevaar voor watergebrek. Bij een hoog humusgehalte en een dikke hiimeuze bovengrond, waardoor het totaal humusbedrag van het profiel aanzienlijk wordt, is watergebrek minder te vrezen. De snelle inwendige ontwate• ring en het geringe waterophoudingsvermogen zijn nadelig voor vele cultuurgewassen.

Land- en tuinbouw : geschikt voor teelten met geringe vocht- eisen, o.a. rogge, aardappelen, raaigras, haver, spurrie. Meer- eisende teelten, zoals voederbeten, tarwe en zelfs zomergranen, geven dikwijls renderende opbrengsten. Tuinbouwgewassen geven goede resultaten tijdens de frisse periode van het jaar; in de zomer, bij onvoldoende neerslag, is verdroging, voortijdige rijping of het opschieten in.zaadstengels te vrezen. Zee blijkt weinig geschikt voor bloemkolen en tomaten alsook voor prei en selder. Asperges, erwten, bonen, wortelen, sla, spinazie, kervel, peterselie en enkele andere groenten met een korte en vroege groeiperiode, zijn aangepast. Het is een vroege bodem die tijdens de zomer door kunstmatige beregening of irrigatie kan verbeterd worden. Verbreiding : typische Zcc-bodems komen voor in gebieden waar podzolgronden zeldzaam zijn. De meest extreme over• gangsvormen naar het podzolprofiel kunnen gerangschikt wor• den bij de prepodzolen(*). Ze worden aangetroffen ten noorden van de Nete, te Rumst. Hun uitbreiding is beperkt.

Serie Zdc : matig natte zandgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont Zdcy : fijner wordend in de diepte w-Zdc : l^ei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte

Profiel : hydromorfe sterk uitgeloogde (grijsbruine podzol- achtige) bodem. De morfologische kenmerken van Zdc zijn te vergelijken met die van Zcc. De textuur B resten, onder vorm van verbrokkelde banden of diffuse vlekken met geringe

(*) De prepodzolen worden voorgesteld door het symbool ..c(h); ze zijn enkel op de 1/5000 kaarten aangegeven. 32

kleiaanrijking, zijn talrijker maar worden anderzijds door de intensere roestverschijnselen minder duidelijk waarneembaar. In sommige gevallen zijn de textuur B resten verkit tot roest- korrels en is het prepodzol-stadium bereikt; deze vorm komt echter weinig voor. Duidelijke roestverschijnselen beginnen tussen 40 en 60 cm; ze zijn sterk uitgesproken en talrijk tussen 40 en 80 cm en vervagen met de diepte (groter, minder hel en minder scherp begrensd).

Waterhuishouding : de wintergrondwaterstand stijgt tot 40- 60 cm onder maaiveld en daalt in de zomer (september) tot op meer. dan 1,50 m. Het zijn permanent frisse gronden tijdens de zomer, vooral wanneer de ondergrond bestaat uit fijner (lemiger) of zwaarder (klei-zandig materiaal). Het waterop- houdingsvermogen staat rechtstreeks i.v.m. de dikte van de humeuze bovengrond. Land- en tuinbouw : Zdc is een goede tuinbouwgrond dank zij de aangepaste waterhuishouding. De aanleg in gewenten (bed• den) is een werkmethode die algemeen toegepast wordt voor de meeste teelten. Deze werkwijze heeft echter grondverlies tot gevolg wat kan vermeden worden door kunstmatige drainering. Het is noodzakelijk dat het oppervlaktewater tijdens het voor• jaar op een snelle wijze afgevoerd wordt. Zdc is geschikt voor prei, selder, bloemkolen, tomaten, erwten, bonen, wortelen, sla, rabarber; hij is ongeschikt voor asperge. De aanwezigheid van een klei-zandsubstraat op geringe diep• te (20-80 cm) is nadelig voor bloemkolen. Akkerteelten met hogere eisen, zoals tarwe, gerst en voederbeten, geven bevre• digende • resultaten; weinigeisende gewassen (haver, rogge, aardappelen, raaigras) geven hoge opbrengsten. Verbreiding : ten noorden en onmiddellijk ten zuiden van de Nete (Duffel, Rumst, Walem). De totale oppervlakte is belang• rijker dan die van Zcc. 33

Serie Zbf : droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont ZbfS : met di\l{e hutneuze bovengrond Zbjy : fijner wordend in de diepte

Profiel : bruine podzolachtige bodem (0-30 cm). Het profiel wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van afgeloogde kor• rels in de humeuze bovengrond bij cultuurgronden of door dunne A2 bandjes in ongestoorde profielen onder natuurlijke vegetatie. De humus-ijzer B horizont bestaat uit een accumu• latie van humus (hoofdzakelijk) en ijzer. Waterhuishouding : Zbf is een droge grond met een winter- grondwaterstand op max. 90 cm en een zomerwaterstand op meer dan 2,5 m onder het maaiveld. De inwendige drainering is snel; ze wordt in gunstige zin beïnvloed door de aanwezig• heid van fijner materiaal in de ondergrond (Zbfy) of door een dikke humushoudende horizont. Land- en tuinbouw : weinig geschikt voor land- en tuinbouw- gewassen, met uitzondering van vroege teelten (asperge, raai- gras, spurrie, enz.). Zbf is aangewezen voor naaldhout (Pinus silvestris, Pinus laricio corsicana en Pseudotsuga taxifolia douglasii). Verbreiding : enkele vlekken te Bonheiden, Mechelen (Blok• huis) en Muizen.

Serie Zcf : matig droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zcf3 : met di\}{e humeuze bovengrond Zcjc : met diepe ijzer B horizont op geelachtig of 'groenachtig materiaal Profiel : bruine podzolachtige bodem met hiimus-ijzer B hori- horizont op glauconietarm moedermateriaal, en bruine podzol• achtige bodem met ijzer B horizont op glauconiethoudend materiaal (Zcfc). De humus-ijzerpodzolen zijn ontwikkeld op stuifzanden of eventueel dekzanden met een belangrijke bijmenging van stuifzand. De bodems met typische ijzer B horizont zijn ontwikkeld op moedermateriaal waarin glauco- 34 niethoudend materiaal van tertiaire oorsprong aanwezig is. De podzol B horizont in Zcf is weinig diep, die in Zcfc diep ontwikkeld. Roestverschijnselen treden op tussen 60 en 90 cm diepte; ze zijn hel in de glauconietarme, diffuus bruin in de glauconiethoudende sedimenten.

Waterhuishouding ; Zcf is een droge bodem die vanaf (einde) mei reeds. watergebrek vertoont. Zcfc heeft dank zij het glauconietgehalte een hoger waterophoudingsvermogen. Ver• harding van de oppervlaktelagen bij aanhoudende droogte komt evenwel vaak voor, vooral wanneer een te diepe grondbewer• king uitgevoerd werd. Land- en tuinbouw : Zei en vooral Zcfc zijn geschikt voor weinigeisende landbouwgewassen indien de humeuze boven• grond dik genoeg is (>30cm). Bij een dunne bovengrond (<30cm) treedt vlugger watergebrek op en zijn de gewassen vroeg rijp (noodrijpheid). De glauconiethoudende variante is ongeschikt voor asperge (ijzerhoudend). Mits bevloeiing is Zcf en Zcfc geschikt voor groenten met hoge vochteisen (bladgroenten zoals koolgewas• sen, selder, prei, rabarber). Verbreiding : Zcf komt voor in de nabijheid van de Nete en de Dijle. De uitbreiding is t.o.v. van de totale Z..-oppervlakte tamelijk belangrijk.

Serie Zdf : matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zdf3 : met di^e humeuze bovengrond Zdf y : fijner wordend in de diepte Zdfc : met diepe ijzer B horizont op geelachtig of groenachtig materiaal

Profiel : hydromorfe bruine podzolachtige bodem. Een variante met fijner wordende ondergrond en met een glauconiethoudend moedermateriaal komen voor. De podzol B horizont is weinig duidelijk en gaat tussen 40 en 60 cm diepte over in een ge- gleyifieerde horizont. In het glauconiethoudend möedermate- riaal bestaat de podzol B horizont vooral uit een accumulatie 35

van ijzer; de ontwikkeling is hier duidelijker dan bij de glau- conietarme sedimenten. Waterhuishouding : tijdens de winter is Zdf te nat en dient hij begreppeld te worden; in de zomer is hij voldoend fris, vooral bij een hoog humusbedragC), een verzwarende onder• grond of op glauconiethoudend materiaal. Land- en tuinbouw : Zdf is een goede landbouwgrond; hij komt in aanmerking voor de meeste teelten (graangewassen, voeder• beten, klaver, voederwortelen, rapen e.a.) en vele tuinbouw- gewassen (prei, selder, tomaten). Zdf en vooral Zdfc zijn ongeschikt voor asperge, omdat ze te nat en te ijzerhoudend (Zdfc) zijn. Zdf is aangewezen voor glasculturen, omdat de natuurlijke waterhuishouding aangepast is aan de vochtvereisten van de glasteelten. Bij een oordeelkundige verluchting van de waren• huizen en koude ramen kan de begieting tot een minimum herleid worden. Verbreiding : zeldzaam langs de Nete; belangrijk langs de Dijlevallei. Zdf heeft overigens ongeveer dezelfde verbreiding als Zcf en vormt met Zdc het belangrijkste zand-bodemtype.

Serie Zag : zeer droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zag3 : met di^\e humeuze bovengrond

Profiel : zeer droge (hoge) humus-ijzerpodzol. De horizonten• opeenvolging is Ap-(A2)-Bh-Bir-C waarin de A2 meestal en de Bh soms verwerkt zijn met de Ap. De podzolhorizont (Bh+Bir) is weinig dik (15-20 cm), scherp begrensd en veelal golvend. Tussen Bir en C bestaat een overgangshorizont (Bg), eveneens weinig dik (ca. 20 cm). De totale diepte van het solum is ca. 50-60 cm. Waterhuishouding : Zag is extreem droog. De inwendige drai• nering zowel als de uitwendige zijn zeer snel. De verkitte podzol B horizont veroorzaakt daarenboven bij korte droogte• perioden een sterke oppervlakkige uitdroging.

(•) Humusbedrag : % humus X dikte van de humuslaag. 36

Land- en tuinbouw : zeer weinig of niet geschikt voor de meeste teelten. Men kan resultaten bekomen met raaigras tot in de maand mei en eveneens met spurrie (weinig voorkomend veevoedergewas). Asperge geeft minder goede uitslagen i.v.m. de kwaliteit (bruine schors ten gevolge van de harde podzol B).

Verbreiding : enkele weinig belangrijke vlekken te Bonheiden (Otterbroek) en Mechelen (Galgenberg).

Serie Zbg : droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont

Profiel : droge humus-ijzerpodzolen(*). Ap (Aj + Aj) 0-30 cm Donkergrijs zand met afgeloogde korrels die in hoeveelheid toenemen in het onderste gedeelte van de horizont; de overgang is geleidelijk en gol• vend, soms abrupt en onregelmatig wanneer de sporen van bewerking (diepspitting of ploeging) nog waar te nemen zijn; in het bovenste deel van deze horizont komen soms opgeploegde brokstukken voor van de onderliggende horizont(en). Bjh 30-40 cm (Zeer) donker bruin zand met afgeloogde korrels; structuurloos; tamelijk los en vaak goede doorworteling; de overgang is snel tot abrupt en on• regelmatig. Bgir 40-70 cm Donker geelbiuin tot roodbruin zand; structuurloos; los tot hard, met subhorizontale bandjes in het onderste deel van de horizont; geleidelijke, regelmatige overgang. C 70-90 cm Bleekgeel tot geelgrijs zand; structuurloos; los; met subhorizontale band• jes (bruinachtig) die verder van elkaar verwijderd zijn; geleidelijke, regelmatige overgang. Cg + OO.cm Bleekgeel zand; structuuiloos; los; met bruingele en okerkleurige roest• vlekken. • Waterhuishouding : tijdens de winter stijgt het water tot op ca. 90 cm onder maaiveld. Hierdoor behoudt Zbg zijn frisheid

(*) De profielbeschrijvingen zijn opgemaakt volgens de richtlijnen van het Centrum voor Bodemkartering, geïnspireerd door de Soil Survey Manual (1951). 37

tot in de. maand mei. Bij een kortstondige droogte in deze periode verliest hij zijn waterophoudingsvermogen in de grond• lagen boven de podzol B. Land- en tuinbouw : Zbg kan gebruikt worden voor weinig- eisende landbouwgewassen zoals rogge, aardappelen, raaigras, spurrie. De opbrengst is afhankelijk van de neerslag tijdens de vegetatieperiode. Voor groenteteelt kan hij aangewend worden voor erwten, vroege (of late) groenten en asperge (met het nadeel van bruine schorsverkleuring ten gevolge van de pod- zolhorizont). Verbreiding : Bonheiden (Dij Ie) en Duffel (Nete). Zbg komt voor op de hoogste delen van het zandgebied; hij beslaat slechts een geringe oppervlakte.

Serie Zeg : matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont ZcgS : met diWe humeuze bovengrond ZcgyS : fijner wordend in de diepte; met diWe humeuze boven• grond u-Zeg : \leisubstraat beginnend op geringe of matige diepte u-Zcg3 : \leisubstraat beginnend, op geringe of matige - diepte; met diWe humeuze bovengrond Profiel : matig droge humus-ijzerpodzol met dtmne (10-30 cm) of dikke (30-60 cm) homogene, humeuze bovenlaag; klei of eventueel fijner wordend materiaal in de ondergrond. Ap (Al -I- Ag) . 0-30/60 cm Donkergrijs zand met veel afgeloogde korrels; structuurloos; los; goed doorworteld; geleidelijke, regelmatige overgang of abrupt en onregelma• tig op plaatsen waar sporen van diepe bewerking waar te nemen zijn. Bjh 30/60-40/60 cm Zwart, zeer himieus zand, eventueel nog verwerkt met de bovenliggende Ap; structuurloos; zacht tot hard; abrupte, zeer onregelmatige overgang. Bjir • 40/60-50/70 cm . Donker geelbruin tot roodachtig bruin zand met blekere bruingele vlek'- ken; structuurloos; hard; geleidelijke, zeer onregelmatige overgang. Bg 50/70-60/90 cm Bruin tot geelbruin zand; structuurloos; zeer hard; geleidelijke, onregel• matige overgang. 38

Cgj + 60/90 cm Bleekgeel zand met grote, duidelijke en meestal scherp begrensde geel• bruine tot geelrode roestvlekken; structuurloos; hard tot zeer hard; ge• leidelijke, regelmatige overgang. Cgj + 90 cm Bleekgeel tot witgrijs zand 'met minder hel gekleurde roestvlekken; structuurloos; los tot hard. Profielen met kleisubstraat zijn minder diep en minder dif• fuus ontwikkeld. Boven het kleisubstraat komt vaak een uitgewassen zandlaag (5-15 cm) voor bestaande uit grijswit zand met slechts onduidelijke roestvlekken. Het kleisubstraat is ondoorlatend voor water, zodat dit er ondergronds op af• vloeit naar de lager gelegen delen. Waterhuishouding : Zeg is tijdens het voorjaar vochtig zonder dat wateroverlast optreedt. Het is niet nodig bijzondere be• werkingen uit te voeren om het voorjaarswater weg te leiden. 'De gronden met kleisubstraat op geringe diepte (20-80 cm) kunnen tijdelijk oververzadigd zijn, te meer daar de inwendige ontwatering zeer langzaam is ten gevolge van het kleisubstraat. Bij droogte zijn de bodems met een kleisubstraat beginnend op matige diepte (80-125 cm) beter walerophoudend dan die met een kleisubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) of die zonder substraat (dus met een snelle inwendige natuur• lijke ontwatering). Land- en tuinbouw : Zeg is wegens zijn granulometrische samènstelling en ook ten gevolge van de doorgedreven pod- zolisatie evenals de vorige zandgronden weinig geschikt voor de uitbating van veeleisende teelten. De aanwezigheid van een dikke humeuze bovengrond en het toedienen van grote hoe• veelheden organische meststoffen maken het mogelijk dat verscheidene teelten (gerst, zomertarwe, raaigras, aardappelen, veevoederwortels) evenals de meeste groenten (tomaten, sel• der, prei, spinazie, erwten, bonen) renderend zijn. Kunstma• tige bevloeiing in droogteperioden moet voorzien worden voor de intensieve groenteteelten. Voor tuinbouw onder glas is begieting vereist. Verbreiding : enkele vlekken in de plaatsen waar zand-asso- 39 ciaties voorkomen (Bonheiden, Duffel, Sint-Katelijne-Waver, Walem).

Serie Zdg : matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zdg3 : met di\t{e humeuze bovengrond Zdgy : fijner wordend in de diepte ZdgyS : fijner wordend in de diepte; met dil{ke humeuze boven• grond w-Zdg3 : t(lei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte; met diWe humeuze bovengrond Profiel : hydromorfe humus-ijzerpodzol. Ap 0-30/60 cm- Grijszwart humeus zand met talrijke afgeloogde korrels, vaak gehomo• geniseerd met het oorspronkelijke grijze Ag materiaal; structuxirloos; los; abrupte, soms onregelmatige overgang wanneer sporen van bewerking terug te vinden zijn. Bgh 30/60-50/80 cm Zwart tot zeer donker bruin zand; sterk humeus; hard; abrupte, onregel• matige overgang. B,ir 50/80-60/90 cm Donker geelbruin tot donker roodbruin zand; structuurloos; minder hard dan Bjh; geleidelijke, onregelmatige overgang. 60/90-90/120 cm Bleekbruin zand; structuurloos; weinig hard; met horizontale donker• bruine bandjes; geleidelijke, regelmatige overgang. B32 • -)- 120 cm Geelbruin tot geel zand; structuurloos; los; met horizontale bandjes. Deze podzol behoort tot de hydromorfe groep met diepe ontwikkeling in de gevallen waar geen substraat aanwezig is (Zdg3, Zdgy, ZdgyS). Bodems met klei-zandsubstraat (w-Zdg3) vertonen een minder diepe ontwikkeling. De Bgir of B3 horizont rust rechtstreeks op het substraat wanneer dit begint op geringe diepte (20-80 cm) ofwel is het solum meer diffuus en reikt tot ca. 80/90 cm wanneer het substraat op matige diepte (80- 125 cm) voorkomt. Waterhuishouding : Zdg is. tijdens het voorjaar overdreven nat. De wintergrondwatertafel komt tot op ongeveer 40 cm onder 40

maaiveld. Eeri kunstmatige ontwatering, onder de vorm van greppels (aanleg in bedden of gewenten), is vereist. De min of meer verharde B horizont veroorzaakt anderzijds bij een droogteperiode watergebrek.

Land- en tuinbouw : nagenoeg alle Zdg bodems zijn bewerkt en hebben een vrij dikke humeuze bovengrond met milde cul- tuurhumus. Het zijn goede akker- en weidegronden. De aanleg in bedden vereist een veelvuldige en diepe beploeging. De bed• den en greppels wisselen mekaar af, zodat naast een degelijke grondbewerking eveneens een goede ontwatering verzekerd is. De aanleg in bedden heeft oppervlakteverlies tot gevolg. Voor intensieve groenteteelt heeft dit weinig nadelen, omdat men de teelten en tussenteelten gemakkelijk moet kunnen bereiken. Zdg is geschikt voor veeleisende gewassen zoals voederbeten, tarwe, gerst, klaver. Voor tuinbouw geeft hij zeer goede resul• taten, in zoverre het geen watervrezende culturen (asperge) betreft. Gronden met klei-zandige ondergrond op geringe diepte (BO• SO cm) zijn gevoelig aan verdroging tijdens de zomer; Zdgy daarentegen biedt meer weerstand tegen de droogte dank zij de fijnzandige of meer lemige ondergrond.

Serie Zeg: natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zegy : fijner wordend in de diepte

Profiel : sterk hydromorfe podzol. Zegy is het podzoltype met diep ontwikkelde B horizont. De humeuze bovenlaag is dikwijls verveend. Het solum is vaak tot 1 m diep en gaat over in een grijsbruine, gereduceerde ondergrond. Waterhuishouding : Zeg is een permanent natte grond met een wintergrondwaterstand aan het oppervlak en een zomérgrond- waterstand tussen 80 en 125 cm. Kunstmatige ontwatering door middel van begreppeling of buizen is vereist. Land- en tuinbouw : in natuurhjke toestand is Zeg een zeer goede weidegrond. Hij moet kunstmatig gedraineerd worden voor akker- en tuinbouwgewassen. Voederbeten, zomergranen en bladgewassen (groenten) geven goede rendementen. 41

Verbreiding : zeer beperkte oppervlakte (Walem).

Serie Zam : zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zam(b) : met bruinachtige bovengrond

Profiel : zeer droge plaggenbodem. Zam heeft een humeuze bovengrond van ten minste 60 cm. De kleur van de bovengrond is donker grijsbruin. Het ontstaan van de diepe antropogene bovengrond zou te wijten zijn aan het ophogen van de gronden met organisch materiaal afkomstig van heideplaggen, bosstrooi- selmateriaal, stalmest uit de zgn. « potstallen » en compost afkomstig van keuken- en tuinafval. Tijdens het aanbrengen van vermeld organisch materiaal kan verondersteld worden dat er tijdeUjk en lokaal opstuivingen plaatsgrepen waardoor de ophoging toenam. Onder de plaggenhorizont komt vaak het oorspronkelijk profiel voor. De Ai (Ap), A2 en een gedeelte van de B horizonten zijn verwerkt met de geplagde laag. De dikte van de humeuze laag kan tot meer dan 1 m bereiken. Waterhuishouding : zeer droge gronden die een grote kans hebben van watergebrek te lijden tijdens de zomer. Dikwijls betreft het reeds droge gronden die door ophoping nog droger geworden zijn. Land- en tuinbouw : Zam. geeft weinig goede uitslagen voor akker- en tuinbouwgewassen, omdat er doorgaans watertekort is in de vegetatieperiode. Bij goed verdeelde neerslag kunnen bevredigende resultaten geboekt worden. Zam is geschikt voor raaigras, asperge, vroege groenten (salade, spinazie). Vaak merkt men op dat Zam verlaten wordt voor land- en tuinbouw• gewassen en gebruikt wordt voor naaldhout. Verbreiding : op de hoogste plaatsen van de zandige bodem• associatie (Duffel).

Serie Zbm : droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zbm(b) : met bruinachtige bovengrond Zbm(g) : met grijsachtige bovengrond 42

Profiel : droge plaggenbodem. Zbm(g) heeft een grijszwarte, Zbm(b) een grijsbruine bovengrond. Hij wijkt van Zam af door zijn donkerdere bovengrond en door het optreden van roest- verschijnselen tussen 90 en 125 cm diepte. Het begraven profiel is meestal een podzol (Zbm), een bruinachtige podzol of een verbrokkelde textuur B horizont (Zbm(b)).

Waterhuishouding : Zbm is een droge grond. Het humusge- halte (>1%) en de dikte van de bovengrond (60-100 cm) verzekeren echter een betrekkelijk hoog waterophoudingsver- mogen. Land- en tuinbouw : Zbm is te droog voor veeleisende teelten. Rogge, haver, aardappelen, raaigras en spurrie geven goede resultaten. Asperge geeft zeer rentabele produkties. Overigens kunnen najaars- en voorjaarsteelten (winterspinazie, sla, ra• dijzen, erwten) met succes verbouwd worden. Minder aange- . past zijn selder, prei, koolgewassen (bloemkool, rode en witte kool), bonen en rabarber.

Verbreiding : Zbm heeft een betrekkelijk belangrijke verbrei• ding over geheel het kaartblad. Hij wordt aangetroffen te Bon• heiden (Ottersbroek en Kasteel van Zellaer), Duffel (Storme Schrans), Mechelen (Battel, Battenbroek, Warande), Rumst (Lazernij) en Walem (Rozenhof).

Serie Zern ; matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zcm(b) : met bruinachtige bovengrond Zcm(g) : met gripachtige bovengrond Zcmc : op geelachtig of groenachtig materiaal —z : grover wordend in de diepte

Profiel : plaggenbodem. De morfologische kenmerken stemmen overeen met die van Zbm; de tinten van de humeuze horizont (Api en Ap2) zijn doorgaans donkerder, vooral aan de ondèr- kant van de plaggenhorizont. Het begraven profiel is meestal een bodem met een nattere vochttrap dan Zcm. Dè bedolven Ai (of Ap) horizont is donkergrijs, sterk humeus en vertoont zeer dikwijls bruine roestadertjes. Het begraven profiel is dikwijls 43 een hydromorfe podzol waarvan de Ai en A2 en soms ook een gedeelte van de B horizont verwerkt zijn met het bovenliggen• de materiaal. In bodems met begraven textuur B horizont contrasteren de roestverschijnselen sterk op het geelgrijze Cg materiaal, in tegenstelling tot de begraven podzol waarin zelden of nooit roestverschijnselen op te merken zijn.

Waterhuishouding : Zcm is nooit overdreven nat, zelfs tijdens het voorjaar. In de zomer kan hij tijdelijk uitdrogen bij aan• houdende droogte. Hij weerstaat niettemin beter aan de droogte dan Zbm. Land- en tuinbouw : Zcm is een geschikte akkerbouwgrond voor een ruime reeks van culturen. Veeleisende teelten moeten onder voorbehoud geteeld worden, omdat het slagen ervan afhangt van de neerslagverdeling. Tuinbouwgewassen geven zeer goede resultaten. Zcm is geschikt voor intensieve teelten in het voorseizoen (salade, radijzen, kervel, vroege erwten). Groenten die hoofdzakelijk in de zomerperiode groeien vergen soms begietingen in droge jaren. Verbreiding : Zcm komt meer voor dan Zbm : Bonheiden- Muizen (Ottersbroek), Mechelen (Blokhuis, Kretenberg, Nec- kerspoel, Nieuwendijk, Stuivenberg, Warande), Rumst (Kas• teel den Eykenen, Kruisweg, Lazernij), Walem (Fort van Walem).

Serie Zdm : matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zdm(b) : met bruinachtige bovengrond Zdm(g) : met grijsachtige bovengrond Zdmy(g) : fijner wordend in de diepte; met grijsachtige bovengrond

Profiel : hydromorfe plaggenbodem. De humeuze deklaag van ten minste 60 cm dikte is donkergrijs of donker grijsbruin in de bovenste 40-50 cm (Apj ) en wordt iets bleker naar onder toe (AP2), om in de Aj of Ap van het bedolven profiel zwartachtig grijs te worden. Vaak treft men tussen 40 en 60 cm onduidelijke roestverschijnselen aan; soms ontbreken ze of zijn moeilijk te onderscheiden in sterk humeus materiaal. Het begraven profiel 44

is gewoonlijk een sterk hydromorfe humus-ijzerpodzol of een grijsbruine podzolachtige bodem met verbrokkelde textuur B horizont. In het laatste geval is het moedermateriaal (in de ondergrond) meestal fijner (fijn zand of lemig zand). Waterhuishouding : tijdens de winter en in het voorjaar is Zdm te nat en moet hij oppervlakkig ontwaterd worden (open grep• pels met aanleg in bedden). In de zomer blijft hij voldoend vochthoudend.

Land- en tuinbouw ; geschikt voor alle teelten. Vroege teelten kunnen, in tegenstelling tot Zcm, moeilijker verbouwd worden wegens het laattijdig opdrogen van de bovengrond. Voor asperge is hij eveneens te nat, omdat de groeiperiode van dit gewas te vroeg valt. De overwintering van wintergewassen (b.v. wintertarwe, rogge) en groenten die ter plaatse overwin• teren (spinazie) kan moeilijkheden opleveren wanneer de percelen onder water staan en langdurige vorstperioden voor• komen. Verbreiding : Zdm heeft ongeveer dezelfde uitbreiding en komt voor nabij dezelfde plaatsen als Zcm.

Serie Zern : natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zem(g) : met grijsachtige bovengrond Profiel : sterk hydromorfe plaggenbodem. De sterk humeuze laag is soms verveend, grijszwart en dik (>60 cm). Het bedol• ven profiel is gewoonlijk een sterk hydromorfe of/en bedolven verbrokkelde textuur B horizont. Waterhuishouding : deze is overdreven nat. Tijdens het voorjaar tot april-mei is Zem ontoegankelijk en kan niet bewerkt wor• den. In de zomer is hij permanent vochthoudend. Aanleg in gewenten of kunstmatige drainering indien mogelijk verbeteren deze bodem aanzienlijk. Land- en tuinbouw : Zem is, behoudens zijn ongunstige water• huishouding in de lente, zeer geschikt voor veeleisende (zo• mer) gewassen. Wintergranen en teelten die overwinteren op het veld hebben te lijden van het overdreven vocht en de 45

strenge vorst. Zomerteelten (haver, voederbeten, allerlei groen• ten) geven zeer hoge opbrengsten. Asperge is af te raden op deze natte gronden. Zem heeft het nadeel dat het onkruid zich sterk ontwikkelt en dat de bestrijding ervan de permanente aandacht vereist. Verbreiding : zeer zeldzaam (Mechelen-Pasbrug en Galgen- berg),

Serie Zap : zeer droge gronden op zand Profiel : Zap is een bodem zonder profielontwikkeling (skelet- grond). Hij heeft een zeer dunne humeuze laag (enkele cm), die plaatselijk zelfs ontbreekt (afgestoven plekken). Het zijn duingronden of stuifzandpercelen, waarvan de bestaande profielontwikkeling op natuurlijke of kunstmatige wijze is verwijderd geworden. Het moedermateriaal bestaat uit grijs- geelachtig zand. Waterhuishouding : excessief droog; het waterophoudingsver- mogen is zeer laag, vooral daar het humusgehalte zeer gering is. Land- en tuinbouw : ongeschikt voor land- en tuinbouw. Het verdient aanbeveling deze gronden te beschermen tegen wind- erosie (b.v. met Pinus, Pseudotsuga). Verbreiding : Zap komt voor in het duingebied van Walem, ten noorden van het centrum. Serie Zep : nutte gronden op zand Profiel : sterk hydromorfe alluviale grond zonder profielont• wikkeling. Roestverschijnselen komen voor vanaf de bouwvoor en een reductiehorizont begint tussen 80 en 125 cm. Waterhuishouding : permanent natte gronden met lage ligging. Zeer nat in de winter en de lente, permanent vochthoudend in de zomer. Land- en tuinbouw : voor land- en tuinbouw is Zep zonder kunstmatige ontwatering weinig geschikt. Voor weide is hij aangewezen; mits afvoeren van het overtollige water worden zeer goede resultaten bekomen met graasweiden. 46

Verbreiding : zeldzaam; ligt aan de rand van de valleien (Muizen - Dijlevallei).

252. Lemig-zandgronden Serie She : droge lemig-zandgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem met gepodzoliseerde bovengrond. De bovengrond is in natuurlijke omstandigheden vrij dun (ca. 10 cm) maar heeft een hoog humusgehalte (ruwe humus). Onder de humusbedekking komt een dunne uitgeloogde horizont voor en een aangerijkte humus of/en ijzer B horizont van ca. 15 cm dikte. Onder cultuur zijn de natuurlijke oppervlaktehorizonten vermengd en onder in• vloed van de bewerking en de bemesting is de ruwe humus omgezet in cultuurhumus tot ongeveer 30 cm diepte. De uit• geloogde (A2) horizont (ca. 30 cm dik) is grijsgeelachtig en vertoont nog enkele humusinfiltratievlekken en resten van de vroegere textuur B banden onder de vorm van brokjes lemiger of kleiiger materiaal met hogere consistentie. De textuur B horizont wordt gekenmerkt door geïsoleerde resten van de ver• brokkelde textuur B banden ingebed in grijsgeelachtig lemig zand. De grijsgeelachtige matrix wordt verder nog gekenmerkt door iets donkerder vlekken met grote diameter. Deze vlekken zijn gevormd uit zandig materiaal waarin kleimineralen op de korrels werden afgezet. Op meer dan 90 cm diepte komen zwakke roestverschijnselen voor, die naar onder toenemen. Waterhuishouding : Sbc is een droge grond met maximale winterwaterstand op 90 cm. Tijdens de zomer zijn deze gronden te droog, vooral daar naast een snelle inwendige drainering meestal ook een vlugge oppervlakkige ontwatering bestaat, deze laatste wegens de ligging in het reliëf (verheven plaatsen op de plateaus). Land- en tuinbouw : de ongunstige waterhuishouding (te droog) en het geringe sorptievermogen van Sbc dragen ertoe bij dat de algemene geschiktheid voor de meeste gewassen vrij gering is. Zomergranen (haver, zomertarwe, zomergerst), rog- 47 ge, aardappelen, enkele klaversoorten en bijzondere teelten (asperge) geven bevredigende rendementen. Verbreiding : Sbc beperkt zich tot een enkele vlek te Hombeek. Ze maakt deel uit van een licht-zandlemige strook ten westen van de Zenne die de eigenlijke zandleemassociatie afsluit van het zandiger gedeelte van het kaartblad.

Serie Sec : matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont Sccz : grover wordend in de diepte Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem met gepodzoliseerde bovengrond. De Ap horizont (0-30 cm) is grijs• bruin; hij bevat veel afgeloogde kwartskorrels en aan de onder• kant bruinachtige overblijfselen van een bruine podzolachtige bodem (meestal afkomstig van een humus (-ijzer) B horizont). De Ao horizont van het uitgeloogde profiel is geelbruin en reikt tot ongeveer 60 cm diepte. De textuur B horizont wordt geken• merkt door bruine, meer consistente lemiger vlekken die over de horizont verspreid zijn maar volgens subhorizontale onder• broken banden gericht zijn. Hel gekleurde roestvlekken duiden de hoogste winterwaterstand aan. De aanwezigheid van blekere uitgeloogde vlekken geeft de gehele horizont een heterogeen uitzicht. De C horizont vertoont talrijke, minder scherp be• grensde roestvlekken op een iets groenachtige of grijsgeelach- tige basiskleur. Waterhuishouding : Sec is voldoend vochthoudend in de lente, maar lijdt van de droogte tijdens de zomer. Land- en tuinbouw : geschikte bodem voor aangepaste ge• wassen (asperge, éénjarig gras, groenten met geringe waterbe• hoefte en weinigeisende landbouwteelten). Waterbehoevende gewassen (o.a. tomaten, bloemkolen, prei, sla) vergen een bij• komende bevloeiing of beregening. Verbreiding : Sec komt weinig voor en werd enkel te Hombeek (Torekens) en te Rumst (Lazernij) aangetroffen. Het is echter niet uitgesloten dat hij aangetroffen wordt in de Scf-vlekken van het zuiden, waarin de verbrokkelde Bt horizont meestal wel aanwezig, maar er minder duidelijk waarneembaar is. 48

Serie Sdc : vzatig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont Sdc3 : met diWe humeuze bovengrond Sdcy : fijner wordend in de diepte SdcyS : fijner wordend in de diepte; met di^e humeuze boven• grond

Sdcz : grover wordend in de diepte Sdcz3 : grover wordénd in de diepte; met dil^\e humeuze boven• grond w-Sdc : \lei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte u-Sdc : \leisubstraat beginnend op geringe of matige diepte Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. De Ap (gewoonlijk meer dan 30 cm dik) is grijsbruin (10 YR 3-4/2-3), de Ag horizont licht geelbruin tot bleekgeel. Roestvlekken komen voor tussen 40 en 60 cm; ze vallen dikwijls samen met de Bt . resten, waardoor deze laatste vaak weinig duidelijk zijn. De Bt .vlekken hebben een bruine kleur en zijn meer consistent dan het omringende uitgeloogde materiaal; de kleiaanrijking is soms gering maar overtreft in het algemeen de kleifractie van het A2 materiaal met 3 %. Waterhuishouding : matig natte bodem met wateroverlast in de winter en het voorjaar, Tijdens de zomer is Sdc voldoend vocht- houdend, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden de droogte• periode te lang duurt. Kunstmatige ontwatering en in het bijzonder het afvoeren van het oppervlaktewater in het voor• jaar zijn aan te bevelen. Land- en tuinbouw : Sdc is zeer geschikt voor akkerteelten en tuinbouwgewassen. Het zijn iets traag opdrogende gronden, wegens het overtollige voorjaarswater. Door de bewerking in bedden wordt dit nadeel grotendeels vermeden. Het opper- vlakteverlies, dat ontstaat door het aanleggen van de open greppels, heeft slechts geringe nadelen omdat vele gewassen (vnl. groentegewassen) op bedden geteeld worden. Verbreiding : Sdc heeft een zeer grote verbreiding. Hij komt vooral voor in het noorden (Sint-Katelijne-Waver, Rumst en Walem). 49

Série Sec : natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont Secz : grover wordend in de diepte W-Sec : l^ei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte

Profiel : zeer hydromorfe, sterk uitgeloogde bodem of gedegra• deerde grijsbruine podzolachtige bodem. De Ap is donker grijs• bruin en in sommige gevallen iets veenachtig. De A2 horizont is sterk gebleekt en roestig gevlekt; vaak komen er ijzercon- creties in voor. De verbrokkelde Bt horizont vertoont een zeer heterogeen uitzicht en is samengesteld uit witgrijze vlekken (degradatie), bruine en iets zwaarder aanvoelende en meer consistente Bt resten en helbruine tot roodachtige roestvlekken. In de diepte (80-125 cm) komt een gereduceerde horizont voor; deze heeft niet steeds een neutrale kleur, maar vertoont dan naast vage roestvlekken, witgrijsachtige tot blauwgroenachtige tinten. Deze kleurschakeringen hangen af van de aanwezigheid van vrij ijzer of/en van de afwezigheid of de aanwezigheid van organisch materiaal. Waterhuishouding : in natuurhjke toestand is Sec te nat en moet kunstmatig gedraineerd worden door middel van kavel- greppels en een dicht net van opeenvolgende greppels en bed• den of gewenten. In gevallen waar het technisch mogehjk is kan een buizendraihering aangeraden worden. Voor landbouw• doeleinden is een relatief diepe (80-100 cm) drainering aange• wezen, voor tuinbouwuitbating een ondiepe (60-80 cm); in het laatste geval moet de afstand tussen de buizen korter zijn. Deze werkwijze heeft tot voordeel dat het oppervlakteverlies ont• staan door de aanleg in bedden vermeden wordt. Land- en tuinbouw : Sec is een goede teeltgrond indien hij oordeelkundig ontwaterd is en indien de cultuurhumushori- zont voldoend dik is (liefst 30-60 cm). Het normale bodemge- bruik beperkt 'zich evenwel tot weide, die er dan ook zeer goede resultaten op geeft. Verbreiding : enkele weinig belangrijke vlekken in depressies aan de rand van Valleigebieden, o.a. te Mechelen ten zuiden van de Galgenberg en aan de Pasbrug, te Walem (Eckelenbos) en te Bonheiden (Ottersbroek). 50

Serie Sbf : droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont

Profiel : bruine podzolachtige bodem ontwikkeld op holoceen of Pleistoceen lemig zand. Deze bodem heeft een Ai (Ap) horizont met veel afgeloogde korrels. De B horizont is bruin• achtig en zwak ontwikkeld. Op meer dan 90 cm diepte is de ondergrond roestig. Waterhuishouding : Sbf heeft een gering waterophoudings- vermogen en is droog vanaf het begin van de zomer. Land- en tuinbouw : Sbf is een bodem met lage geschiktheid voor veeleisende gewassen. Teelten met een geringe behoefte aan water geven goede resultaten. Sbf is zeer geschikt voor asperge, alhoewel de behoefte aan organische en minerale voedingsstoffen zeer hoog is. De teelt van eenjarig gras geeft goede rendementen, omdat de oogst ervan vóór de droogte• periode valt. Verbreiding : zeldzaam. Een typische Sbf komt voor op de Warande in het westen van het kaartblad. Hij kan eventueel ook aangetroffen worden in Sbc-vlekken (Hombeek).

Serie Scf : matig droge lemig-zandgronden met weinig duide• lijke humus of/en ijzer B horizont Scf y : fijner wordend in de diepte ScfyS : fijner wordend in de diepte; met di]^I{e humeuze boven• grond Scfz : grover wordend in de diepte

Profiel : bruine podzolachtige bodem. De kenmerken zijn te vergelijken met die van Sbf. De gleyverschijnselen zijn dui• delijk uitgesproken en beginnen reeds tussen 60 en 90 cm. In de gleyzone kunnen resten van een verbrokkelde textuur B voorkomen; wanneer deze te weinig duidelijk zijn werd het profiel bij de bruine podzolachtige bodems geklasseerd en niet bij gronden met een verbrokkelde Bt (Sec). Waterhuishouding : matig droge bodems die in het voorjaar een gunstige vochttoestand hebben; in de zomer drogen ze te 51 sterk uit. De gewassen met hoge vochteisen lijden in die periode van de droogte en vergen een kunstmatige aanvoer van water. Land- en tuinbouw : Scf is een bodem met matige geschiktheid voor de meeste gewassen. Het humusgehalte en de verdeling van de neerslag hebben groot belang voor de produktiviteit van deze bodem. Teelten met een late groeiperiode (vnl. gedurende de zomer) zijn minder geschikt, terwijl gewassen die hun groeiperiode vóór de grote droogte hebben steeds goede resul• taten opleveren en tevens ook meer oogstzekerheid bieden. Scf is geschikt voor asperge.

Verbreiding : Scf wordt bijna uitsluitend aangetroffen in het zuiden; enkele kleine vlekken komen hier voor (Mechelen- Warande, ten westen van Halfgang en Schonenberg en te Muizen-Spreeuwenhoek). Scf kan zowel in Scg als in Sec vlekken voorkomen. Het betreft hier zwak ontwikkelde pod- zolen of gronden waarin de verbrokkelde textuur B horizont zeer moeilijk waar te nemen is.

Serie Sdf : matig -natte lemig-zandgronden met weinig duide• lijke humus of/en ijzer B horizont Sdfc : variante met diepe ijzer B horizont op geelachtig of groen• achtig materiaal Sdfz : grover wordend in de diepte

Profiel : hydromorfe bruine podzolachtige bodem met humus of/en ijzer (in mindere mate) B horizont op holoceen of pleisto- ceen materiaal. Tussen 40 en 60 cm diepte is het profiel roestig, zodat de B horizont minder duidelijk is dan bij Scf. De variante op glauconiethoudend materiaal (Sdfc) wordt gekenmerkt door een duidelijke ijzer B horizont op 50 cm, overgaand in roestig gevlekt, groenachtig glauconiethoudend materiaal. Waterhuishouding : Sdf heeft een zeer gunstige waterhuishou• ding tijdens de zomer. In de lente is hij iets te nat. Een kunstmatige drainering is vereist. Deze kan op eenvoudige wijze gebeuren door het aanleggen van greppels op regelmatige afstanden (bedden of gewenten). Deze werkwijze biedt ener• zijds het nadeel van oppervlakteverlies, anderzijds het voordeel 52 dat een degelijke grondbewerking uitgevoerd wordt. Dat is vooral belangrijk in gronden die voor intensieve groenteteelt bestemd zijn. Land- en tuinbouw : Sdf is geschikt voor veeleisende akker• bouwgewassen en de meeste tuinbouwteelten, vooral wanneer een voldoend dikke bovenlaag aanwezig is. De glauconiethou- dende variante is in sommige gevallen geschikter omdat het waterophoudingsvermogen groter is. Sdfz is minder geschikt wegens de sterk doorlatende ondergrond, waardoor eerder droogteverschijnselen optreden in de zomer. Verbreiding : Sdf komt weinig voor. Hij vormt enkele vlekken te Muizen op zandige opduikingen in de Dijlevallei en aan de rand ervan. Te Battenbroek wordt naast Sdf en Sdfz, enkele malen de glauconiethoudende variante Sdfc aangetroffen.

Serie Scg : matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Scg3 : met diWe humeuze bovengrond Scgz : grover wordend in de diepte Scgz3 : grover wordend in de diepte; met diWe humeuze boven• grond

Profiel : humus-ijzerpodzol. Scg ligt meestal onder cultuur en heeft een dikke Ap (ca. 40 cm), die rust op een grijze A2. De zwartbruine humus B horizont (5-10 cm) gaat snel en onregel• matig over in een helbruine ijzer B horizont of in een humus B horizont met disperse humus. Tussen 60 en 90 cm diepte is het profiel sterk roestig. In de C horizont zijn smalle textuur B banden aanwezig waarop zich vaak humusbandjes afgezet hebben. Waterhuishouding : Scg is een droge bodem vooral wanneer de podzolhorizont sterk ontwikkeld en de verkitting ervan door de humusaccumulatie sterk uitgesproken is. In het voorjaar is Scg voldoend vochthoudend maar droogt vlug uit bij aanhou• dende droogte, vooral de variante met grovere ondergrond. Land- en tuinbouw : de geschiktheid van Scg hangt in grote mate af van de dikte en het humusgehalte van de bovenlaag. 53

De B horizont is nadelig omdat de wortelontwikkeling erdoor kan belemmerd worden. In het algemeen komt Scg slechts in aanmerking voor weinigeisende gewassen. Vroege teelten, die hun groeiperiode beëindigd hebben vóór de droge periode in• treedt, kunnen ervoor in aanmerking komen. Voor asperge schijnt Scg minder geschikt, omdat de kwaliteit van de stengels minder goed is (bruine schors).

Verbreiding : weinig belangrijk. Plaatselijk komt Scg ook voor in Scf- en Sdc-vlekken doch is er meestal minder duidelijk ontwikkeld. Hij wordt meest aangetroffen in de zuidelijke helft van het kaartblad (Bonheiden, Mechelen) en ook op enkele plaatsen te Duffel en Sint-Katelij ne-Waver.

Serie Sdg : matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont SdgS : met diWe humeuze bovengrond Sdgy : fijner wordend in de diepte SdgyS : fijner wordend in de diepte; met diWe humeuze boven• grond Sdgz : grover wordend in de diepte Sdgz3 : grover wordend in de diepte; met di^e humeuze boven• grond u-Sdg : \ïeisubstraat beginnend op geringe of matige diepte w-Sdg : \lei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte

Profiel : hydromorfe humus (-ijzer) podzol. Sdg heeft een (zeer) donker grijze of zwartgrijze Ai of (meestal) Ap horizont; deze laatste is gewoonlijk meer dan 40 cm dik en rust op een sterk uitgeloogde grijze A2. De B horizont is samengesteld uit een zwartbruine Bhi, een roodbruine humus of ijzer B (Bh2 of Bir). De podzol B is zeer diffuus; hij reikt tot meer dan 80 cm diepte en is sterk verhard. De C horizont vertoont weinig of geen roestvlekken; hij heeft een neutrale, grijze tot groenachtige kleur. Waterhuishouding : Sdg heeft een gunstige waterhuishouding tijdens de zomer, alhoewel de oppervlaktelagen boven de Bh soms uitdrogen. In de winter is er wateroverlast, zodat kunst• matige ontwatering is vereist (open greppels en bedden). 54

Land- en tuinbouw : Sdg is geschikt voor akker- en tuinbouw. De waarde is afhankelijk van het humusgehalte en de dikte van de bouwvoor en van de graad van verharding van de B horizont. Hij komt in aanmerking voor veeleisende gewassen; wintergranen hebben in strenge winters te lijden van de vorst. Asperge geeft geen goede resultaten (te nat). Verbreiding : Sdg komt voor op het gehele kaartblad. Hij is be• langrijk te Bonheiden, Duffel, Mechelen, Muizen, Sint-Kate- lijne-Waver.

Serie Seg : natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont SegS : met diWe humeuze bovengrond Segz : grover wordend in de diepte Profiel : sterk hydromorfe humus-ijzerpodzol. De zwartgrijze Ap horizont is vaak veenachtig. Hij bevat veel afgeloogde kwartskorrels, grotendeels afkomstig van de A2 horizont die met de Ap verwerkt is. De B horizont, die overwegend een humusaccumulatie vertoont, is zeer diffuus; hij gaat op matige diepte (80-125 cm) over in een volledig gereduceerde, bruin• grijze tot bruingroene ondergrond. Waterhuishouding : Seg is een permanent natte bodem met hoge winterwaterstand (20-40 cm) en matig diepe zomer- waterstand (80-125 cm). In de lente is hij overdreven nat; kunstmatige drainering is vereist. In de zomer is hij zeer vochthoudend, doch vergt niet noodzakelijk een kunstmatige ontwatering. Land- en tuinbouw : voor akker- en tuinbouw is Seg te nat, vooral in het voorjaar. Zelfs bij aanleg in bedden met afvoer- greppels op korte afstand (bv. 1,50 m) blijft het overtollig water in de greppels staan. Bij een algemene ontwatering door middel van grachten en eventueel door bemaling is het moge• lijk het waterpeil te doen dalen. Voor blijvende weide is hij zeer geschikt, mits de nodige aandacht besteed wordt aan de oppervlakkige ontwatering, de verluchting van de bovengrond en de regelmatige bekalking. Kunstmatig gedraineerd is hij 55

een goede cultuurgrond; de overwintering van wintergev/assen levert nochtans moeilijkheden op. Verbreiding : Seg beslaat enkele weinig belangrijke vlekken o.a. te Mechelen en te Walem.

Serie Shm : droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Sbm(b) : met bruinachtige bovengrond —y : fijner wordend in de diepte Profiel : droge plaggenbodem. De bovenlaag bestaat uit een humeuze horizont van ten minste 60 cm dikte, met bruinachtige (10 YR 3-4/2) kleur. De actuele Api (ca. 30 cm) is donkerder dan de onderliggende Ap2. Deze rust op een begraven profiel dat kan bestaan uit een podzol, een grijsbruine podzolachtige bodem of een niet gedifferentieerde afzetting (gesoliflueerd materiaal). Gleyverschijnselen beginnen tussen 90 en 125 cm; ze ontbreken in bodems waar de ondergrond gevormd wordt door een diffuse podzol. Waterhuishouding : droge bodem met een hoogste winterwater- stand tussen 90 en 125 cm. Bodems met een dikke plaggen- horizont en tevens met een hoog humusgehalte hebben een hoger waterophoudingsvermogen dan die met een geringer humusgehalte en dunnere bouwlaag. Land- en tuinbouw : geschikt voor teelten met geringe water• behoefte. Veeleisende teelten geven slechts matige produkties; ze vergen bovendien een zware bemesting en een regelmatig verdeelde neerslag of een kunstmatige bevloeiing (irrigatie of beregening). Sbm is een zeer goede aspergebodem. Verbreiding : Sbm vormt enkele belangrijke vlekken te Hom• beek-Leest (Regulaar), Mechelen (Schonenberg, Stuivenberg, Warande) en Muizen (Spreeuwenhoek).

Serie Scm : matig droge lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Scm(b) : met bruinachtige bovengrond Scm(g) : met grijsachtige bovengrond 56

—y ; fijner wordend in de diepte —z : grover wordend in de diepte u ; \leisubstraat beginnend op geringe of matige diepte Profiel : matig droge plaggenbodem. De plaggenhorizont (Api -f- -^.^2) heeft ongeveer dezelfde kenmerken als die van Sbm. Hij is iets donkerder en vertoont op meer dan 60 cm een zwartgrijze horizont (oude Ai of Ap) van het begraven profiel, waarin aanduidingen van hydromorfie waar te nemen zijn. Het begraven profiel bestaat gewoonlijk uit een matig natte podzol of een gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. Bij ontstentenis van een begraven podzol is de ondergrond gegleyi- fieerd tussen 60 en 90 cm diepte. Waterhuishouding : matig droge bodem met hoogste winter- waterstand tussen 60 en 90 cm. Scm is optimaal vochthoudend in het voorjaar; hij droogt sterk uit in de zomer, vooral wan• neer de ondergrond een podzol met verharde Bh horizont is. Land- en tuinbouw : Scm is geschikt voor alle teelten. Veel• eisende gewassen vergen een bijkomende bemesting en een regelmatige watervoorziening in de groeiperiode. Scm is een zeer goede grond voor intensieve groenteteelt-warenhuiscul• turen. Voor asperge is hij soms te nat (voorjaar). Verbreiding : Scm komt zeer veel voor. Hij wordt aangetroffen in de nabijheid van de agglomeraties en in het tuinbouwareaal. De intensieve grondbewerking ten behoeve van tuinbouwteel• ten is er zeker de oorzaak van.

Serie Sdm : matig natte lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Sdm(b) : met bruinachtige bovengrond Sdm(g) : met grijsachtige bovengrond —y : fijner wordend in de diepte • —z : grover wordend in de diepte w ; \lei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte Profiel : hydromorfe plaggenbodem. De grijsachtige of bruin• achtige bovengrond van ten minste 60 cm dikte is iets donker- 57 der dan die van Sem. De onderkant van de plaggenhorizont is dikwijls zwartachtig en zeer humusrijk (tot veenachtig); het betreft hier de oorspronkelijke Ai (Ap) van het begraven profiel die gedeeltelijk met de plaggenhorizont verwerkt is. Indien het begraven profiel een verbrokkelde textuur B of een gesoliflueerde afzetting zonder profieldifïerentiatie is, komen duidelijke roestverschijnselen voor; is de ondergrond een hy- dromorfe podzol dan worden er geen roestverschijnselen waargenomen. De plaggenhorizont zelf vertoont weinig of geen gleyverschijnselen; soms worden fijne, donker roodbruine roestadertjes waargenomen; bij gronden met hoog humusge- halte zijn ze zeer moeilijk op te merken of ontbreken ze. Waterhuishouding : matig natte bodem met hoge voorjaars• waterstand. Tijdens de zomer heeft Sdm een optimale water• huishouding. Het overtollige water moet in het voorjaar afge• leid worden door middel van greppels (bedden of gewenten), die rechtstreeks in verbinding staan met sloten langs de kavels.

Land- en tuinbouw : Sdm is zeer geschikt voor aUe teelten, veeleisende inbegrepen. Het zijn evenwel late en traag opdro• gende gronden, die op bijzondere wijze moeten bewerkt en voorbereid worden. De aanleg in bedden verhindert het gebruik van tractoren en andere landbouwmachines. Het zijn bodems die aangewezen zijn op intensieve gewassen (met uitzondering van asperge). Verbreiding : Sdm heeft dezelfde verbreiding als Scm en is even belangrijk zoniet belangrijker. De gezamenlijke opper• vlakte van deze plaggenbodems overweegt t.o.v. van de andere bodems; ze is te wijten aan de intensieve culturen die verbouwd worden (tuinbouw).

Serie Sem : natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Sem(g) : met grijsachtige bovengrond —y : fijner wordend in de diepte w ; l^lei-zandsubstraat beginnend op geringe of matige diepte

Profiel : natte plaggenbodem. De bovenlaag wordt gevormd 58 door een humusrijke horizont van ten minste 60 cm dikte. Het humusgehalte van dit plaggendek is soms vrij hoog (>6 %) hetgeen te wijten is aan de venige bijmenging ten gevolge van de hoge winterwaterstand. De plaggenhorizont rust meestal op, een diffuse podzol.

Waterhuishouding : permanent natte bodem met winterwater• stand tussen 20 en 40 cm diepte en zomerwaterstand tussen 80 en 125 cm. In de zomer is Sem steeds vochthoudend. Land- en tuinbouw : Sem is tamelijk geschikt voor winterge• wassen (tarwe, rogge, gerst) ; de overwintering levert vaak moeilijkheden op wegens de hoge waterstand. Zomervruchten en vele groenten geven er een uitstekend resultaat op. Verbreiding : Sem vormt enkele kleine vlekken. Hij wordt vooral aangetroffen op laag gelegen percelen (Bonheiden, Mechelen, Nieuwland, Kretenborg, Sint-Katelij ne-Waver, Wa- lem).

Serie Sdp : matig natte gronden op lemig zand Profiel : hydromorfe bodem (colluviale of alluviale) zonder profielontwikkeling. De hoofdkenmerken van Sdp zijn : bruin• grijze Ap horizont tot 30 cm dik rustend op een gegleyifieerde grijsgeelachtige tot grijsgroenachtige ondergrond. Waterhuishouding : Sdp is overdreven nat tijdens de winter en in de lente; in de zomer blijft hij voldoend vochthoudend, vooral daar hij steeds relatief laag gelegen is. Land- en tuinbouw : mits ontwatering in het voorjaar is Sdp geschikt voor veeleisende teelten (voederbeten, tarwe, gerst, haver e.a.) en de meeste tuinbouwgewassen die niet te vroeg ontwikkelen (tomaten, koolgewassen, prei, selder). Asperge daarentegen geeft geen goede resultaten, omdat het een gewas betreft met vroege ontwikkeling. Verbreiding : wordt weinig aangetroffen. Het is een semi-coUu- viale-alluviale afzetting die aan de valleiranden of in de nabij• heid van de zandige opduikingen in de valleien voorkomt (b.v. te Walem, Battenbroek). 59

Serie Sep ; natte gronden op lemig zand

Profiel : sterk hydromorfe (alluviale) bodem zonder profiel• ontwikkeling. Sep heeft een zwartgrijze, soms venige boven• grond. De roestverschijnselen beginnen onmiddellijk onder de bouwvoor (tussen 20 en 40 cm) en gaan geleidelijk over in een gereduceerde horizont tussen 80 en 125 cm. Deze heeft door• gaans een neutrale tint (grijs-, groen- of blauwachtig), maar kan ook witgrijs of gevlekt zijn, zodat een duidelijke diagnose van de reductiehorizont niet steeds mogelijk is. WaterhuishoiLding : tijdens de winter stijgt het water tot aan het maaiveld. Het daalt geleidelijk tot op 80-125 cm in de zomer. Sep is permanent nat tot zeer vochthoudend, ook tijdens droge zomers. Land- en tuinbouw : in natuurlijke toestand is Sep te nat voor akker- en tuinbouw. Een oordeelkundige kunstmatige drai• nering dient uitgevoerd te worden voor land- of tuinbouw. Blijvende weiden vergen een geringe ontwatering; het is noch• tans aan te bevelen op 3-5 m afstand ondiepe greppels aan te leggen. Bovendien moet men bijzondere aandacht wijden aan de verluchting van de oppervlaktehorizont en het behoud van de bodemstructuur. Bemesting, bekalking en het toedienen van scheikundige stoffen moeten regelmatig gebeuren. Verbreiding : Sep heeft een geringe verbreiding. Het is een semi-alluviale afzetting langs de valleiranden (Fort van Walem en Battenbroek).

Serie Sfp : zeer natte gronden op lemig zand Profiel : zeer sterk hydromorfe (semi-alluviale) bodem. Sfp heeft een humusrijke (doorgaans veenachtige) bovengrond tot ca. 20-30 cm rustend op een sterk roestige horizont tot max. 80 cm diepte, overgaand in een gereduceerde ondergrond. Waterhuishouding : permanent zeer nat met zomerwaterstand tussen 40 en 80 cm. Land- en tuinbouw : Sfp komt niet meer in aanmerking voor akker- of tuinbouw. Hij is geschikt voor hooiweiden en 60

bosbouw (populieren, wilg, els) en enkele naaldhoutsoorten (Sitkaden). Verbreiding : komt zelden voor; aan de valleiranden, b.v. Me- chelen-Vrouwevliet en Walem-Rozendaalhof.

253. Licht-zandleemgronden

Serie Phc : droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont Pbcz : grover wordend in de diepte

Profiel : droge, sterk gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem met gepodzoliseerde bovenlaag. Onder natuurlijke vege• tatie heeft Pbc een ruwe-humusbedekking met aanwezigheid van afgeloogde korrels. Onmiddellijk onder de Ai komt een bruine podzolachtige bodem voor, met soms een dunne A2 (1- 2 cm dik) met meestal verspreide afgeloogde korrels; de B horizont is gewoonlijk een humus-ijzer B die zwak ontwikkeld is. De Bt horizont bestaat uit Bt resten en uit grote vlekken uitgeloogd. materiaal. De C horizont vertoont op meer dan 90 cm zwakke roestverschijnselen. Waterhuishouding : Pbc is een droge grond. De droogtever• schijnselen komen vooral tot uiting in gronden met duidelijke Bt resten waarop het bovenliggende materiaal te sterk uit• droogt. Dit nadeel treedt op vanaf de voor-zomerperiode. Gronden met dikke humushorizont (Ap) zijn meer bestand tegen de droogte. Land- en tuinbouw : Pbc is weinig geschikt voor veeleisende teelten en geschikt voor weinigeisende. Zomergranen, rogge, aardappelen, asperge, eenjarige grasteelten geven rentabele opbrengsten. Verbreiding : Pbc komt uitsluitend voor ten zuidwesten van de Dijle te Hombeek en Muizen.

Serie Pce : matig droge licht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont Fccy : fijner wordend in de diepte Peez : grover wordend in de diepte 61

Profiel : sterk gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem met kemnerken van humus-ijzer B vorming aan de top. De bovenlaag (meestal Ap horizont) is bruingrijs en iets donker• der dan die van Pbc. De A2, met de podzol B horizont indien deze nog zichtbaar is onder de Ap, heeft ongeveer dezelfde kenmerken als die van Pbc, alhoewel de tinten bleker zijn. De Bt is eveneens sterk gevlekt en heterogeen. Daarenboven komen tussen 60 en 90 cm diepte okerkleurige roestvlekken voor, die het geheel een zeer heterogeen uitzicht geven. De Cg is sterk roestig; zeer dikwijls is deze horizont zandiger (CD) of rust de Bt (of BC) rechtstreeks op een zandsubstraat (D horizont).

Waterhuishouding : Pce is natter dan Pbc en bhjft langere tijd verzadigd met water. In de zomer, vooral wanneer de grond- bedekking onvolledig is, droogt hij nochtans uit. Bij aanwezig• heid van een zandsubstraat doet zich dit nadeel nog sterker gevoelen. Land- en tuinbouw : Pce is geschikt voor alle teelten, alhoewel de veeleisende hoge eisen stellen aan bemesting en onder- houdszorgen. De rentabiliteit ervan is daarom betrekkelijk laag. De meest aangepaste teelten zijn haver, aardappelen, eenjarig gras, zomergerst, zomertarwe en rogge. Het is een goede tuinbouwgrond. Verbreiding : Pce komt iets meer voor dan Pbc en wordt even• eens aangetroffen te Hombeek en Muizen.

Serie Pdc : matig natte licht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont Pdcy : fijner wordend in de diepte PdcyS : jijner wordend in de diepte; met diWe humeuze boven• grond Pdcz : grover wordend in de diepte uPdc : }{leisubslraat beginnend op geringe diepte wPdc : /(lei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. De Ai (Ap) horizont is bruingrijs tot donkergrijs al 62 naar gelang de podzolisatie min of meer doorgedreven is. In de meeste gevallen ontwikkelde zich in het bovendeel van de A2 horizont een bruine podzolachtige bodem met vele, ver• spreide, af geloogde kwartskorrels. De Bt horizont is sterk gevlekt en bestaat uit Bt resten, witgrijs gebleekte vlekken en duidelijke roestverschijnselen onder de vorm van okerkleurige tot roodachtige vlekken, vlammen en slierten. De Cg of even• tueel de Dg horizont is eveneens sterk roestig maar minder heterogeen. Wanneer de Bt horizont weinig duidelijk is :Werd het bovenliggend bruin podzolachtig profiel in aanmerking ge• nomen voor de classificatie. Waterhuishouding : matig vochtige bodems die tijdens de winter- en voor jaarsperiode te lijden hebben van waterover• last. In de zomer drogen ze zelden uit. Om het nadeel van het overvloedige voorjaarswater te bestrijden worden deze gronden meestal in bedden geploegd om de oppervlakkige afvoer van het water te bevorderen. Land- en tuinbouw : zeer geschikt voor de meeste teelten, veeleisende inbegrepen. Het zijn traag opdrogende gronden in het voorjaar, waardoor de bewerkingen en de bezaaiingen slechts laattijdig kunnen gebeuren. Pdc is geschikt voor groen• ten met een ontwikkeling in de zomer (prei, selder, tomaten, bonen, wortelen). Verbreiding : Pdc komt veel voor. Hij beslaat grote vlekken ten noordoosten van de Dijle (Sint-Katelijne-Waver) en wordt eveneens elders aangetroffen (Duffel, Hombeek, Mechelen, Muizen, Rumst, Walem).

Serie Pee : natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont Pecy : fijner wordend in de diepte Peez : grover wordend in de diepte Profiel : sterk hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzol• achtige bodem met doorgaans duidelijke podzolisatie aan de top. De Ap (Al) is donkergrijs en sterk humeus, soms 40 cm dik. Hij rust op een sterk gebleekte A2g horizont met helle 63 roestkleuren en verkitte ijzerconcreties. Dé Bt horizont heeft, naast verharde Bt resten, witgrijze uitlogingsvlekken en grote, contrasterende roestvlekken. Deze roestvlekken worden meer diffuus in de ondergrond, die blauwgrijs tot groengrijs gere• duceerd is.

Waterhuishouding : Pee is permanent overdreven nat (winter• periode) ; in de zomer blijft hij fris. Land- en tuinbouw : Pee is iets te nat voor akkerbouw. Mits het overtollige water afgevoerd wordt kan hij ervoor in aan• merking komen. Het is aan te raden Pee onder weide te leggen en ervoor te zorgen dat het voorjaarswater zo vlug mogelijk afgeleid wordt (oppervlakkige ontwatering). Bewerking en bekalking zijn sterk aan te bevelen. Verbreiding : verscheidene vlekken, vooral ten noordoosten van de Dijle in de nabijheid van sterk gleyige zandleemgronden (Bonheiden, Mechelen, Sint-Katelijne-Waver). Hij wordt een enkele maal aangetroffen te Muizen.

Serie Pcm : matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont Pcm(b) : met bruinachtige bovengrond

Profiel : plaggenbodem. Pcm is opgebouwd uit een dikke humeuze bovenlaag van ten minste 60 cm. Deze humeuze hori• zont is gedeeltelijk het gevolg van een langdurige aanvoer van organisch materiaal, waarin aanzienlijke hoeveelheden mine• rale bodembestanddelen aanwezig zijn. Door deze aanvoer werd het profiel regelmatig opgehoogd. De ophoping gebeurde niet uitsluitend op kunstmatige wijze, maar ook door natuurlijke opstuiving tijdens de bodembewerking. De aanwezigheid van blekere lensjes in verticale richting zijn er het bewijs van. Zeer dikwijls is de Ap horizont van het bedolven profiel met de A2 en het bovendeel van de B horizont verwerkt. De dikte van de humeuze laag is soms zeer aanzienlijk en bedraagt soms meer dan 1 m. WaterhuishouÄing : Pcm is een tameUjk droge grond en lijdt in de zomer van watertekort. Het humusgehalte fen de dikte 64 van de plaggenhorizont bepalen nochtans in sterke mate het waterophoudingsvermogen; humusrijke bodems zijn meer be• stand tegen de droogte dan die met weinig humus. Land- en tuinbouw : Pcm is een geschikte akkergrond die in aanmerking komt voor veeleisende teelten en groenten (toma• ten, prei, selder, kolen, asperge).

Verbreiding : Pcm heeft een geringe verbreiding (Muizen).

Serie Pdm : matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont Pdm(b) : met bruinachtige bovengrond Pdm(g) : met grijsachtige bovengrond —y : fijner wordend in de diepte u— ; \leisubstraat beginnend op geringe diepte

Profiel : hydromorfe plaggenbodem. De diepe humeuze Ap horizont (ten minste 60 cm) heeft een donkerder tint dan die van Pcm. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaggenbodems met bruinachtige en die met grijsachtige bovengrond. De eerste zouden afkomstig zijn van organisch materiaal dat ontwikkeld is op gronden met bruingrijze kleur (bruine podzol- achtige bodems, ijzerpodzolen en dergelijke); de grijsachtige variante zou overwegend afkomstig zijn van profielen waarin de grijze kleur overwegend is (humus (-ijzer)podzolen) of zelfs veenachtige bodems uit valleigebieden. Het strooiselmateriaal van de stallen (i.h.b. de oude potstallen) heeft eveneens een grote rol gespeeld bij het ontstaan van deze bodems. Dit strooi• sel bestond hoofdzakelijk uit bosgrassen (Moliniagras, • plaggen, rietstengels, graanstro), zodat bij overwegend gebruik van een of ander materiaal de kleur van de bovengrond beïnvloed werd. De bovengrond rust op een gegleyifieerde ondergrond met een weinig duidelijke profielontwikkeling (meestal een gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem of een natte podzol). De gleyverschijnselen, die tussen 40-60 cm beginnen, zijn niet altijd duidelijk waar te nemen in het humeus materiaal; de donkergrijze tot zwartachtige verkleu• ring ervan is een aanduiding van de matig natte toestand. 65

Waterhuishouding : Pdm is overdreven nat tijdens de w^inter en het voorjaar en dient begreppeld te worden om tijdig te kun• nen opdrogen. In de zomer blijft hij voldoend vochthoudend.

Land- en tuinbouw : zeer geschikt voor veeleisende landbouw- teelten en groenten. Pdm is vooral geschikt voor groenteteelt, omdat de bewerking in bedden de verzorging van de fijne teelten vergemakkelijkt. Voor landbouwteelten levert deze werkwijze het nadeel op dat het gebruik van landbouwmachi• nes vrijwel uitgesloten is. Door de aanpassing van de teelten (vnl. de inschakeling van eenjarige grasculturen in veebedrij• ven en witloof) streeft men ernaar de gronden kunstmatig te draineren en vlak te bewerken met tractoren. Verbreiding : iets belangrijker dan Pcm. Hij komt enkele malen voor te Mechelen, Muizen en Sint-Katelijne-Waver.

Serie Fem : natte licht-zandleemgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Pem(g) : met grijsachtige bovengrond

Profiel : sterk hydromorfe plaggenbodem. De dikke Ap (ten minste 60 cm) is donkergrijs tot zwartgrijs en sterk humeus tot veenachtig. De gleyverschijnselen, die tussen 20 en 40 cm beginnen, zijn niet steeds duidelijk waarneembaar, omdat ze door het organisch materiaal gemaskeerd zijn. De roestver- schijnselen vertonen zich als fijne, donker roodbruine adertjes; ze zijn scherper afgetekend in de ondergrond bij afname van het humusgehalte. Bij aanwezigheid van een natte podzol in de ondergrond ontbreken de roestverschijnselen volledig; rust de plaggenhorizont daarentegen op een sterk hydromorfe grijs• bruine podzolachtige bodem, dan zijn de roestvlekken duidelijk waarneembaar. Waterhuishouding : Pem is een permanent natte grond met winterwaterstand tot onder het maaiveld en zomergrondwater- stand tussen 80 en 125 cm diepte. Laud- en tuinbouw : Pem is te nat voor akker- en tuinbouw, tenzij kunstmatig gedraineerd wordt. In ongedraineerde toe• stand is hij zeer geschikt voor weide. Pem is weinig geschikt 66 voor gewassen met een vroege ontwikkeling (b.v. asperge, vroege aardappelen, erwten, sla, winterspinazie, raaigras e.a.)- Zomergewassen (haver, zomertarwe, zomergerst, voederbeten, prei, selder, zomerspinazie, koolgewassen) zijn er in het al• gemeen aangewezen. De onkruidbestrijding vergt bijzondere aandacht, vooral omdat men dikwijls niet tijdig kan bewerken daar de grond te nat is. De behandeling met herbiciden geeft meestal bevredigende resultaten.

Verbreiding : Pem heeft een geringe verbreiding. Hij wordt aangetroffen te Bonheiden en te Mechelen.

Serie Pdp : matig natte gronden op licht zandleem Pdpy : fijner wordend in de diepte Pdpz : grover wordend in de diepte uPdp : \leisubstraat beginnend op geringe diepte

Profiel : hydromorfe alluviale afzetting zonder profielontwik• keling. Pdp heeft een bruingrijze Ap van ca. 20-30 cm, die overgaat in een roestvrije, bruingrijze C horizont. Tussen 40 en 60 cm is het profiel duidelijk gegleyifieerd. Op matige diepte (80-125 cm) worden de roestvlekken meer diffuus en neemt het aantal reductievlekken toe. Waterhuishouding : Pdp is een tamelijk natte bodem met over• last van water tijdens de winter- en voorjaarsperiode. In de zomef daarentegen blijft hij goed vochthoudend, zelfs wanneer langdurige droogteperioden optreden. Land- en tuinbouw : Pdp is zeer geschikt voor akkerbouw en groenteteelt. De watervoorziening is iets overdreven in het voorjaar, waardoor begreppeling aan te raden is; ze is optimaal in de groeiperiode. Verbreiding : Pdp komt verschillende malen voor in de belang• rijkste valleien (Dijle, Zenne). Hij vormt de overgang van de zware komaf zettingen naar de zandige opduikingen of de zandige randgronden (zgn. gebroken alluvium). Hij werd gekarteerd te Hombeek (Leybeek), Mechelen (Galgenberg, Schaliehoef-Stuivenberg), Muizen (Ottersbroek, Palmhoef, Kasteel van Sweynegem) en Walem (Battenbroek). 67

Serie Pep : natte gronden op licht zandleem Profiel : sterk hydromorfe alluviale bodem zonder profielont• wikkeling. De Ap horizont is donker bruingrijs en soms iets veenachtig. Onder de bouwvoor begint een Cg horizont met duidelijke roestverschijnselen. Tussen 80 en 125 cm diepte nemen de reductieverschijnselen toe en overheersen er (G). Waterhuishouding : permanent natte gronden met hoge winter- grondwaterstand tot aan het maaiveld. De zomergrondwater- stand daalt tot 80-125 cm diepte. Pep droogt zelden of nooit uit, ook niet tijdens (normaal) droge zomers. Land- en tuinbouw : Pep is te nat voor akkerbouw en groente• teelt. Kunstmatige drainering verbetert deze gronden aanzien• lijk, zodat ze eventueel kunnen in aanmerking komen voor akker- en tuinbouw. In natuurlijke toestand is hij geschikt voor weide. Een minimum aan zorgen i.v.m. de ontwatering is evenwel vereist. Verluchting en regelmatige bekalking zijn aan te bevelen. Verbreiding : Pep vormt enkele kleine vlekken te Bonheiden. Te Walem (Battenbroek en Kasteel van Emmaüs) is hij belang• rijker.

Serie Pgp : uiterst natte gronden op licht zandleem Profiel : uiterst sterk hydromorfe alluviale boderri zonder pro• fielontwikkeling. De Ap is zwartgrijs, zeer humeus tot venig en heeft weinig structuur. Hij rust op een volledig gereduceerde, blauwgrijze of groenachtige ondergrond. Waterhuishouding : uiterst natte bodem met permanent zeer hoge grondwaterstand op minder dan 40 cm. Land- en tuinbouw : Pgp is ongeschikt voor land- en tuinbouw. Voor weide is hij insgelijks ongeschikt. Bepaalde houtsoorten (wilg, wijmen, els, populier) kunnen deze bodem enigszins rentabel maken. Verbreiding : in afgesloten kommen van belangrijke valleien (Dijle en Nete). 68

254. Zandleemgronden Serie Lha : zandleemgronden met textuur B horizont Lbaz : lichter wordend in de diepte

Profiel : uitgeloogde (grijsbruine podzolachtige) bodems. De Ap rust op een A2 (ca. 40 cm) of rechtstreeks op de B2t. De B2t is aangerijkt met klei en sesquioxyden; het is. een bruin zwaar zandleem met (subhoekig) blokkige structuur. Op ma• tige diepte gaat de B^t geleidelijk over in de D horizont (sölifluxielaag). Dikwijls komt een substraat voor op geringe diepte. Waterhuishouding : geen gebrek noch overlast van water. De Lbâz gronden lijden in de zomer soms van de droogte. Land- en tuinbouw : geschikt voor veeleisende teelten (tarwe, suikerbeten) ; zeer geschikt voor weinigeisende teelten ' (haver, rogge, aardappelen). Komt in aanmerking voor appel, peer, pruim, perzik, niet voor kers. De gronden met zandige onder• grond zijn minder geschikt dan de diepe zandleemgronden. Verbreiding,: in het zuidwesten (Hombeek).

Serie Lbc ; zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont Lbcz : lichter wordend in de diepte Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. In natuurlijke toestand vertonen deze bodems volgende horizoii- ten(*): AQ-AJ 0-4 cm Onregelmatige ruwe-humusbedekking, zwart (10 YR 2/1), plaatselijk overgaand tot of afwisselend met een zeer donker (grijs)bruine (10 YR 4-2/2) humusinfiltratie; structuurloos massief; snelle, regelmatige over• gang. Ajp 4-45 cm Licht zandleem, geelbruin (10 YR 5/6) met sporen van bewerking en plaatselijk bruingele (10 YR 6/6) vlekken; zwak kruimelig tót platige

(*) De kleurbenamingen en indices zijn ontleend aan de Mimsell Soil Color Charts (Baltimore, U.S.A., 1946). 69 structuur; zeer droog; zeer dicht beworteld; onregelmatige, golvende overgang. Bat 45-85 cm Zwaar zandleem dat naar onder meer kleirijk en terzelfder tijd zandiger wordt, geelbruin (10 YR 5/4) ; plaatselijk nog enkele instulpingen van Ag materiaal; middelmatig subhoekige blokstructuur, tamelijk goed ontwik• keld; hard; duidelijke kleicoatings; weinig doorworteld; geleidelijke, gol• vende overgang. Bgd 85-100 cm Zeer heterogeen lemig zand, geelbruine (10 YR 5/4-5), zandige verspoe- lingshorizont met lemige banden; structuurloos massief in situ; zeer hard; enkele onduidelijke, middelmatig grote roestvlekken; nog enkele kleicoa• tings; snelle, regelmatige overgang. CDm -I- 100 cm Zuivere zandlaagjes afwisselend met meer lemige lenzen; overgang naar autochtone tertiaire ondergrond; bruin tot olijfgroen gevlekt; zeer hete• rogeen en zeer harde horizont met barsten, opgevuld met wit gebleekt zand en begrensd door smalle duidelijke, okerkleurige roesttongen. De ruwe humus en de afgeloogde korrels aan het oppervlak evenals de duidelijke sporen van een vergraven, oppervlakkige humus of/en ijzer B horizont wijzen op een begin van pod- zolisatie. Deze oppervlakkige degradatie gaat gepaard met het oplossen van het bovenste gedeelte van de B2t horizont. Wan• neer deze gronden geruime tijd onder cultuur zijn, bHjft er van de zwak gepodzoliseerde bovengrond niets over; onder een grijsbruine bouwvoor heeft de A horizont een donkerder kleur ten gevolge van de bewerking. De gedeeltelijk opgeloste B2t horizont blijft duidelijk herkenbaar. De bijmenging van zandig materiaal uit de ondergrond is belangrijk. Waterhuishouding : goed tot te sterk gedraineerd, vooral wan• neer de ondergrond zandiger wordt, hetgeen vaak het geval is. Land- en tuinbouw : laag opbrengstvermogen te wijten aan de belangrijke zandbijmenging en aan de gedegradeerde B2t hori• zont. Deze gronden zijn aangewezen op weinigeisende gewas• sen. De meststofbehoefte is hoog. Verbreiding : enkele vlekken in het zuidwesten (Hombeek). Komt eveneens voor in de Lba vlekken. 70

Serie Lcc : zwak gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont Lccz : lichter wordend in de diepte Profiel : (iets hydromorfe) gedegradeerde grijsbruine podzol- achtige bodem. De Ai horizont bestaat uit ruwe humus met af geloogde kwartskorrels en paarsachtige (podzolisatie) tinten. In cultuurgronden worden deze verschijnselen niet waarge• nomen en is de A2 horizont meer humushoudend als gevolg van de humusinfiltratiè en van de biologische homogenisatie. Aan het contact van de A2 met de B2t horizont komen gley- verschijnselen voor, veroorzaakt door het textureel verschil tussen beide horizonten. De basiskleur van de B2t horizont is bruin (7.5 YR 5/4); deze laatste gaat geleidelijk over in een zwak gegleyifieerde zone (5 YR 4/6-8) met zwartachtige ijzer-mangaanconcreties. De gleyverschijnselen zijn zichtbaar in glauconietarme overgangshorizonten, maar zijn moeilijk te onderscheiden in glauconiethoudende solifluxielagen. Waterhuishouding : in de zomer gevaar voor uitdroging, in de lente soms wateroverlast.

Land- en tuinbouw : de waarde verschilt weinig van die van Lbc. De matige drainering is soms gunstig, omdat het vlug uitdrogen minder te vrezen is. Sterke bemesting en regelmatige bekalking (in geringe hoeveelheden) zijn aan te bevelen. Veel• eisende teelten vergen speciale zorgen, zo niet laten de op• brengsten te wensen over. Verbreiding : komt eveneens uitsluitend voor in het zuidwesten (Hombeek).

Serie Ldc : matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont uLdc : \leisubstraat beginnend op geringe diepte Ldcz : lickter .wordend in de diepte

Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. De ruwe-humusbedekking gaat snel over tot een. bleek• bruine A2 horizont, die aan het contact met de B2t horizont duidelijke roestverschijnselen vertoont. De B2t horizont bevat 71

duidelijke, grote, onregelmatige en scherp begrensde roestvlek• ken; de breukvlakken en de wanden van de poriën zijn bezet met een roestige, geelrode (5 YR 4/6) neerslag, terwijl de basiskleur van de intacte B brokken bruin (7.5 YR 5/4) is; lichte, bleekbruine (10 YR 7/3) leem- of zandleeminsluitsels en zwartachtige (10 YR 2/1) neerslag komen voor. De gley- verschijnselen, sterker afgetekend in het onderste deel van de Bat, zijn hel roodgeel (5 YR 7/6).

Waterhuishoudi-iig : zeer nat in het voorjaar, dikwijls sterk uit• drogend in de zomer. Land- en tuinbouw : minder goed dan Lcc wegens de ongun• stige waterhuishouding. Tijdens de natte perioden is Ldc moei• lijk te bewerken en in de lente droogt hij traag op. Vorstschade is te vrezen. Rogge, haver, zomertarwe eri zomergerst kunnen verbouwd worden; voederbeten geven bevredigende resultaten; aardappelen kunnen eveneens geteeld worden, maar zijn van slechte kwaliteit. Ldc is geschikt voor weide, alhoewel uitdro• gen in de zomer te vrezen is. Mits kunstmatige drainering is hij zeer geschikt voor de meeste tuinbouwgewassen. Verbreiding : belangrijk bodem type verbreid over geheel het kaartblad. Ldc vormt uitgestrekte vlakke gebieden waarin enkele hoge gronden (Lcc) en depressies (Lhc) voorkomen. Hij komt het' meest voor in het zuidwesten (Hombeek), maar eveneens ten noordoosten van de Dijle en ten noorden van de Nete.

Serie Lhc : sterk gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont wLhc : \lei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte u-Lhc : /(leisubstraat beginnend op geringe of matige diepte Lhcz : lichter wordend in de diepte

Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. Onder bos heeft Lhc een ruwe-humusbedekking en is gepodzoliseerd (micropodzol). De Azg horizont is.duidelijk roestig en bleek tot grijsgeel; de B2t horizont is eveneens sterk gegleyifieerd. De overgang van de A2 naar de B2g horizont 72 is zeer onregelmatig en vertoont grillige vlekken en-zakken, opgevuld met .grijs, uitgeloogd A2 materiaal. De Bzg horizont is sterk aangetast, bruinachtig en sterk roestig; hij vertoont barsten, wortelgangen en splijtvlakken, eveneens opgevuld met grijsgeel, uitgeloogd materiaal, dat zandig aanvoelt. Waterhuishouding : periodiek sterke wateroverlast. Land- en tuinbouw : weinig geschikt voor akkerbouw, geschikt voor weide, alhoewel Lhc in de zomer uitdroogt. Weinig ge• schikt voor fruitteelt; appel en pruim geven, na kunstmatige drainering, voldoening. Lhc is eveneens te nat voor tuinbouw, kunstmatige ontwatering is vereist.

Verbreiding : heeft dezelfde verbreiding als Ldc. In het noor• den is Lhc belangrijk en vormt er enkele grote vlekken. Te Hombeek wordt Lhc aangetroffen in de laagste delen van het zandleemplateau. Serie Lec : sterk gleyige zandleemgronden met reductiehori• zont en met sterk gevlekte textuur B horizont Lecz : lichter wordend in de diepte Profiel : sterk hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzol- achtige bodem. Onder bos heeft Lec een ruwe-humusbedekking (Al). De A2g is bleek tot grijsgeel en duidelijk roestig; zwakke podzolisatieverschijnselen komen voor in de top van deze hori• zont. De Bt is sterk gegleyifieerd en bestaat uit geïsoleerde brokken zwaar zandleem te midden van uitgeloogd materiaal. De gereduceerde ondergrond vanaf 80-125 cm bestaat dikwijls uit oudere afzettingen met wisselende textuur. Waterhuishouding : permanent nat met voorjaarswaterstand in of onder het maaiveld en zomerwaterstand tussen 80 en 125 cm. Lec blijft goed vochthoudend, zelfs bij langdurige droogte. Land- en tuinbouw : weinig geschikt voor akker- en tuinbouw; geschikt voor weide en populier. Verbreiding : Lec is weinig belangrijk. Hij wordt aangetroffen aan de rand of in de oorsprong van valleien (Steengootbeek, Otterbeek). Hij wordt ook aangetroffen in depressies van de laagplateaus. 73

Serie Ldm : matig gleyige zandleemgronden met diepe antro• pogene humus A horizont uLdm : l{leisubstraat beginnend op geringe diepte Profiel : hydromorfe plaggenbodem. Ldm heeft een zwartgrijze, humusrijke bovengrond van ten minste 60 cm. Gleyverschijn- selen beginnen vanaf ca. 50 cm. De waargenomen gevallen heb• ben steeds een kleisubstraat tussen 40-80 cm diepte. Tussen de Ap2 en D horizont komt vaak een sterk gebleekte, witgrijze, roestig gevlekte zandleemlaag voor (watervoerende laag). Waterhuishouding : Ldm is nat in het voorjaar. Het hoog humusgehalte verzekert een goed waterophoudingsvermogen. Tijdens de zomer droogt hij zelden volledig uit. Land- en tuinbouw : geschikt voor landbouwgewassen, groen• ten en weiden. Het oppervlakkige water moet in het voorjaar afgevoerd worden door middel van greppels of buizendraine- ring. De relatief lage ligging in het reliëf bemoeilijkt dikwijls deze werkwijze. Het voorkomen van het ondoorlatend kleisub• straat op minder dan 50 cm diepte is nadelig omdat uitdroging kan optreden in de zomer, niettegenstaande het hoge humus• gehalte en het gunstig waterophoudingsvermogen van het zandleem. Verbreiding : uLdm komt op enkele plaatsen voor te Sint- Katelijne-Waver.

Serie Lern : sterk gleyige zandleemgronden met reductiehori• zont en met diepe antropogene humus A horizont Profiel : sterk hydromorfe .plaggenbodem. De humeuze boven• laag (ten minste 60 cm dik) heeft een hoog humusgehalte en kan soms zelfs iets venig zijn. De Cg horizont vertoont duide• lijke roestverschijnselen wanneer het begraven profiel bestaat uit een verbrokkelde textuur B horizont; deze gaat over in een gereduceerde ondergrond (G). Wanneer het onderliggend profiel een podzol is, worden geen roestvlekken waargenomen en gaat de diffuse, bruine podzol B horizont geleidelijk over in een groenachtig geréduceerde G horizont. Waterhuishouding : permanent natte grond met wintergrond- 74 waterstand tot het maaiveld. In de zomer daalt de grondwater• stand tot 80-125 cm. Land- en tuinbouw : Lem is te nat voor akkerbouw en groente• teelt. Hij is zeer geschikt voor weide. Mits een kunstmatige drainering (indien deze i.v.m. de ligging in het reliëf kan uit• gevoerd worden) komt hij in aanmerking voor veeleisende (zomer) gewassen. De overwintering van wintergranen levert soms moeilijkheden op. Verbreiding : Lem komt zelden voor (Sint-Katelijne-Waver, Walem).

Serie Lep : zwak gleyige gronden op zandleem Profiel : iets hydromorfe alluviale bodem. Lep heeft een grijs• bruine Ap horizont (25-30 cm). De ondergrond (C horizont) is bruingrijs en vanaf ongeveer 90 cm diepte vertoont hij roestverschijnselen die in duidelijkheid toenemen met de diepte. Waterhuishouding : Lep is onderhevig aan een lichte water• overlast in de lente. In de droge zomerperiode blijft hij tamelijk lang fris. Land- en tuinbouw : Lep is zeer geschikt voor akkerbouw. Het opbrengstvermogen hangt in belangrijke mate af van het gehalte aan zand (50 [x-2 mm). Bodems met 40-50 % zand heb• ben een geringere geschiktheid dan die met 15-20 % zand. Lep is geschikt voor weide, alhoewel dit bodemgebruik niet het meest doelmatige is. Verbreiding : beperkt tot de oeverwalafzettingen van de Zenne (Hpmbeek).

Serie Ldp : matig gleyige gronden op zandleem sLdp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte Ldpy : zwaarder wordend in de diepte Profiel : hydromorfe bodem zonder profielontwikkeling op alluvium. De Ap horizont (20-30 cm) is donker grijsbruin, de C (30-50 cm) is grijsbruin en de Cg (op meer dan 50 cm diepte) 75

vertoont roestverschijnselen die intenser worden in de diepte. Alluviale afzettingen zijn uiteraard heterogeen. Het voorkomen van zandige (sLdp) of lemige (Ldpy) lagen is vrij algemeen. Deze wisselende textuurveranderingen vertonen zich eveneens in horizontale zin, zodat naast zandlemige sedimenten op korte afstand lemige, kleiige of zwaar-kleiige afzettingen kunnen voorkomen. Waterhuishouding : tamelijk goed, alhoewel tijdelijke water• overlast algemeen voorkomt in het voorjaar. Land- en tuinbouw : geschikt voor akkerbouw, groenteteelt en weide. Het laattijdig opdrogen bemoeilijkt de bewerking, voor• al bij intensieve culturen (groenten). Verbreiding : in de valleien (Dijle en Zenne).

Serie Lep : sterk gleyige gronden op zandleem met reductie• horizont sLep : zandsubstvaat beginnend op geringe diepte Lepy : zwaarder wordend in de diepte Lepz : lichter wordend in de diepte Profiel : alluviale gronden met roestverschijnselen tussen 30 en 50 cm en reductie op 80-125 cm. De Ap horizont is grijs• achtig en vertoont duidelijke graszoderoest. Hij gaat over in een grijs-roestige Cg horizont, waarvan de roestverschijnselen toenemen tot op een bepaalde diepte waar de reductievlekken overheersen. Waterhuishouding : nat met permanent grondwater tussen 80 en 125 cm. Voor akkerland is kunstmatige drainering vereist. Land- en tuinbouw : ongeschikt voor akker- en tuinbouw; zeer geschikt voor weide indien gedraineerd. Verbreiding : Lep is een. zeer belangrijke.bodem die vooral aan de rand van de valleien aangetroffen wordt (Dijle, Nete, Zenne). Hij komt ook voor in minder belangrijke beekvalleien • en in afgesloten depressies (Sint-Katelijne-Waver).

Serie Lfp : zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reductiehorizont 76

sLfp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte vLfp : veensubstraat beginnend op geringe diepte Profiel : zeer sterk hydromorfe alluviale bodem. De Ap (Ai) horizont is donkergrijs en sterk humeus tot veenachtig en dooraderd met roestige adertjes, die te wijten zijn aan de zeer hoge waterstand in de winter die daalt tot 40-80 cm in de zomer. De Cg horizont is sterk gegleyifieerd en gaat tussen 40 en 80 cm diepte over in een volledig gereduceerde horizont. Waterhuishouding : zeer natte gronden met permanent hoge waterstand tijdens de winter. Tijdens de zomer blijft Lfp tame• lijk nat, omdat de watertafel gemiddeld slechts tot 60 cm daalt. Land- en tuinbouw : ongeschikt voor akker- en tuinbouw en graasweide. Door begreppeling of mits kunstmatige drainering kan Lfp in aanmerking komen voor weide. Loofhout (populier, wilg) geeft bevredigende resultaten. Verbreiding : Lfp heeft een belangrijke verbreiding en wordt in de nabijheid van Lep aangetroffen (Dijle, Nete, Zenne en minder belangrijke alluviale valleien evenals in afgesloten depressies).

Serie Lgp : gereduceerde gronden op zandleem sLgp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte Profiel : uiterst sterk hydromorfe alluviale bodem zonder profielontwikkeling. De Ap (Ai) horizont is zwartgrijs (soms venig) en met een weinig uitgesproken structuur. Op minder dan 40 cm begint een volledig gereduceerde blauwgrijze of groengrijze horizont (G); de ondergrond is in de waargenomen gevallen in het algemeen zandig. Deze is eveneens bleekblauw of groenachtig. • . .. Waterhuishouding : Lgp is permanent zeer nat. De zomerwater- stand daalt bijna nooit tot meer,dan 40 cm diepte. Land- en tuinbouw : Lgp is ongeschikt voor land- en tuinbouw. Hij geeft matige resultaten rnet bepaalde houtsoorten (els, wilg, populier, wijmen). Verbreiding : in belangrijke valléien (Dijle). 77

255. Leemgronden Serie Adp : matig gleyige gronden op leem sAdp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte Adpy : zwaarder wordend in de diepte Adpz : lichter wordend in de diepte Profiel : hydrorriorfe alluviale bodem zonder profielontwikke• ling. De bruingrijze Ap horizont (20-25 cm) rust op een bruine C horizont waarin weinig of geen roestverschijnselen voor• komen (tot 30-50 cm). De Cg horizont vertoont gleyverschijn• selen, die in de diepte toenemen. Waterhuishouding : Adp is te nat in het voorjaar. Hij heeft een tamelijk langzame inwendige en dikwijls een langzame oppervlakkige afvloei. Land- en tuinbouw : Adp is vooral bestemd voor akker- en weidebouw. Tuinbouwgewassen worden er doorgaans niet op verbouwd, omdat de bewerking ervan vrij moeilijk is (te zwaar en te nat) en omdat ze ongunstig gelegen zijn t.o.v. de bedrijfszetel (valleigronden). Verbreiding : Adp is een typische valleigrond voorkomend in rivierstelsels die hun oorsprong en bovenloop in de leemstreek hebben (Dijle en Zenne).

Serie Aep : sterk gleyige gronden op leem met reductie• horizont sAep : zandsubstraat beginnend op geringe diepte Aepy : zwaarder wordend in de diepte Aepz : lichter wordend in de diepte Profiel : hydromorfe alluviale bodem. In tegenstelling met Adp heeft Aep een duidelijk gereduceerde horizont vanaf 80-120 cm diepte. Deze reductiehorizont wijst op een geringere schomme• ling van de grondwaterspiegel. Waterhuishouding : Aep is permanent nat tot vochtig, ook in de zomer. Het grondwater daalt nooit op meer dan 125 cm, zodat het wortelgestel zich in de oppervlakkige lagen ontwikkelt. Land- en tuinbouw : Aep is enkel geschikt voor weide of loof- 78^ hout (voornamelijk populier). Mits de nodigé onderhouds- zorgen en de afvoer van het overtollige water (voorjaar) geeft Aep hoge rendementen. Verbreiding : alluviale afzettingen van de belangrijke rivieren. Aep komt veel voor in de Dij Ie- en Zennevallei.

Serie Afp : zeer sterk gleyige gronden cyp leem met reductie• horizont sAfp: zandsubstraat beginnend op geringe diepte vAfp : veensubstraat beginnend op geringe diepte Afpz : lichter wordend in de diepte Profiel : sterk hydromorfe alluviale bodem. Afp en vooral vAfp hebben een veenachtige bovengrond die overgaat in een donker bruingrijze, sterk gegleyifieerde Cg horizont. De reductiehori• zont begint tussen 40 en 80 cm. Waterhuishouding : permanent zeer natte gronden. Tijdens de winter en tot laat in het voorjaar staat het grondwater gelijk met het maaiveld. Tijdens de zomer daalt het tot 40-80 cm. Land- en tuinbouw : geschikt voor graasweide. Hooiweide geeft bevredigende resultaten, alhoewel bijzondere onderhouds- zorgen aan te bevelen zijn (o.a. kunstmatige drainering, begreppeling, verluchten, regelmatig bemesten en bekalken, scheuren). Verbreiding : belangrijk in de grote valleien en in de lage kom- gebieden (Dijle, Nete, Zenne).

Serie Agp : gereduceerde gronden op leem Profiel : zeer hydromorfe alluviale bodem. De bijzonderste ken• merken zijn : een zwartgrijze, veenachtige bovengrond, meestal meer dan 30 cm dik en rustend op een homogene, blauwgrijze ondergrond met soms vaalbruine, grote, weinig uitgesproken vlekken. ' : i Waterhuishouding ; Agp is permanent verzadigd met water. In de zomer reikt het grondwater tot in de bovenlaag, in de herfst, de winter en een groot gedeelte van de lente staat het water aan het oppervlak. : . 79

Laud- en tuinbouw : Agp is ongeschikt voor land- en tuinbouw (weide inbegrepen). Hij komt enkel in aanmerking voor bos• bouw (els, populier, wilg, wijmen). Verbreiding : Agp is zeldzaam; hij vormt één belangrijke vlek in de Dijlevallei (Mechelen).

256. Kleigronden Serie Edp : matig gleyige gronden op klei sEdp : zand substraat beginnend op geringe diepte Profiel : hydromorfe alluviale bodem zonder profielontwikke• ling. Edp is opgebouwd uit lemige klei in de rivierstelsels die hun oorsprong hebben in de leemstreek (Zenne) of uit zandige klei in valleien waarvan de rivieren grotendeels in de zand• streek of uit een gemengd gebied komen (Nete en Dijle — ten westen van Mechelen). De Aj (of meestal de Ap) horizont is humeus en heeft een kruimelige of blokkige structuur. De onderliggende C horizont is structuurloos en massief tot plas• tisch in de ondergrond (Cg). Een lichte verbruining wordt soms waargenomen tussen 20 en 60 cm diepte, zodat enige gelijkenis bestaat met bruine bodems (..b). De kleur en de structuurkenmerken zijn niet algemeen en vaak te weinig duidelijk om Edp bij de bruine bodems te rangschikken. Tussen 50 en 80 cm is het profiel gegleyifieerd; reductievlekken nemen naar onder toe, maar worden in hoeveelheid steeds door de roestvlekken overtroffen. Waterhuishouding : Edp is een zware grond met hoge winter- waterstand (50-80 cm diepte), trage oppervlakkige en zeer trage inwendige natuurlijke ontwatering. In de zomer daalt het grondwater tot ca. 150 cm. Bij sterke zonbestraling en bij aan• houdende droogte wordt Edp soms te droog en vertoont hij barsten in de oppervlaktehorizont. Land- en tuinbouw : Edp is geschikt voor veeleisende. land• bouwgewassen (suikerbeten, tarwe). Hij is moeilijk te bewer• ken (zwaar en nat) en levert gevaar op voor het overwinteren van graangewassen. Voor graasweide is hij zeer geschikt en 80 vergt geen kunstmatige ontwatering. Hij is te zwaar voor intensieve tuinbouwgewassen.

Verbreiding : Edp en sEdp worden aangetroffen in de Zenne- vallei en ten westen van Mechelen ia de Dijle-Nete-samen- vloeiing. Het zijn veel voorkomende bodemtypen gelegen langs de stroomdraad of rond zandige opduikingen.

Serie Eep : sterk gleyige gronden op klei met reductiehorizont sEep ; zandsubstraat beginnend op geringe diepte

Profiel : sterk hydromorfe alluviale bodem. Eep wordt geken• merkt door een grijsachtige Ai of Ap horizont (15-20 cm), die rust op een sterk gegleyifieerde ondergrond. Tussen 80 en 125 cm nemen de roestverschijnselen af, de kleur van het profiel wordt grijsachtig (gereduceerd). De reductiekleuren treden niet altijd duidelijk op en soms treft men op matige diepte nog roestbanden en -vlekken aan. Soms rust de kleiige bovengrond op een zandige afzetting of is het profiel opge• bouwd uit afwisselende lagen kleiig en zandig materiaal. Waterhuishouding : Eep is een permanent natte grond met een winterwaterstand tussen 20 en 50 cm en een zomerwaterstand tussen 80 en 125 cm. Een oppervlakkige ontwatering (greppels) is sterk aan te bevelen; buizendrainering is meestal moeilijk uit te voeren en heeft overigens weinig praktisch nut. Land- en tuinbouw : Eep is te nat en te zwaar voor akker- en tuinbouw. Mits een oppervlakkige ontwatering in het voorjaar is hij een zeer goede weidegrond. Voor bosbouw en i.h.b. voor populier is hij eveneens zeer geschikt. Verbreiding : Eep wordt voornamelijk aangetroffen in de grote valleigebieden (Dijle, Nete, Zenne).

Serie Efp : zeer sterk gleyige gronden op klei met reductie• horizont vEfp : veensubstraat beginnend op geringe diepte Efpy : zwaarder wordend in de diepte

Profiel : zeer sterk hydromorfe alluviale bodem.' Efp wordt ge- 81 gekenmerkt door een donkergrijze, veenachtige, humusrijke bovengrond met kruimelige structuur (15-20 cm dik in cultuur• gronden). Deze rust op een sterk gegleytfieerde (roest -j- reductie) Cg horizont die tussen 40 en 80 cm overgaat in een bijna volledig gereduceerde ondergrond. Zoals bij Eep heeft Efp een heterogene granulometrische samenstelling. Kleiige lagen wisselen af met zandige of lemige lenzen, zodat gronden met afwijkende ondergrond kunnen voorkomen.

Waterhuishouding : permanent zeer natte grond die gedurende de winter en het voorjaar verscheidene maanden onder water staat. In dé zomer daalt de grondwatertafel tot 40-80 cm en blijft hij zeer vochthoudend. Kunstmatige drainering (grep• pels) en algemene verbetering van het slotenstelsel zijn vereist om Efp een betere waterhuishouding te geven. Landbouw : Efp komt niet in aanmerking voor akkerbouw. Voor graasweide is hij slechts matig geschikt; kunstmatige ontwatering is noodzakelijk om een bevredigende opbrengst te kunnen geven. Hooiweiden geven bij een minimum van verzor• ging hoge produkties; de kwaliteit ervan is laag omdat allerlei waterminnende onkruiden (zegge, biezen, riet e.a.) het hooi weinig geschikt maken voor de veevoeding. Verbreiding : in de voornaamste valleien (Dijle, Nete, Zenne).

257. Zware-kleigronden

Serie UDx : zwak of matig gleyige zware-kleigronden met niet bepaalde profielontwikkeling Profiel : in natuurlijke toestand is UDx een weinig diep ont• wikkelde (zure) bruine grond met structuur B horizont of (B). Door menselijke tussenkomst (ontginning, bewerking, exploi• tatie van klei voor steenbakkerij) is in de meeste gevallen de oppervlaktelaag verwerkt en kan de profielontwikkeling niet meer herkend worden. De Ap (Ai) is kruimelig tot blokkig. Hij rust op een (B) horizont met grofblokkige structuur, die overgaat in een plastische, massieve klei zonder duidelijke structuurkenmerken. UDx is een tertiaire, grijsachtige klei waarin op 50-80 cm diepte geelrode tot okerkleurige roestvlek- 82 ken voorkomen. Op grotere diepte (ca. 2 m) treft men vaak gipskristallen aan. Waterhuishouding : UDx ligt in een vlak reliëf in tegenstelling tot de meeste tertiaire opduikingen van het Hageland en Haspengouw. Deze ligging doet veronderstellen dat het oor• spronkelijk reliëf anders geweest is, maar door de klei-exploi- tatie vervlakt werd. Het zwak reliëf veroorzaakt een zeer langzame oppervlakkige afvloei, het hoge kleigehalte een zeer langzame inwendige drainering. In de winter is UDx kleverig, zeer plastisch en overdreven nat. Hij droogt langzaam op in de lente en vertoont bij aanhoudende droogte in de zomer brede en diepe droogtescheuren. De algemene waterhuishouding is onregelmatig en hangt in sterke mate af van de klimatologische omstandigheden. Land- en tuinbouw : UDx is een zeer zware, moeilijk te be• werken grond die meestal niet bewerkt wordt. Hij wordt onder weide gelegd en geeft, bij een goede neerslagverdeling, goede resultaten. Een natte voor jaarsperiode belet de ontwikkeling van het voorjaarsgras; een droge zomer en vooral een te hevige en langdurige zonbestraling verschroeit de grasmat. UDx is een niet te onderschatten grond voor fruitteelt (appel en peer op laagstam) en geeft bij oordeelkundige zorgen (vnl. grondbe• werking en bemesting) zeer goede resultaten. Hij is tevens een goede bosgrond voor veeleisende loofhoutsoorten (o.a. beuk, inlandse eik, esdoorn, olm, es). In het besproken gebied wordt UDx vooral uitgebaat als klei voor steenbakkerijen. De lagen boven de gipskristallen-horizont worden bij voorkeur gebruikt voor potten, pannen en draineerbuizen. Het kleimateriaal wordt uitgedolven en naar elders vervoerd om aldaar verwerkt te worden (Oost-Vlaanderen). Verbreiding : UDx beslaat een belangrijke oppervlakte te Sint- Katelijne-Waver (pottenbakkerij) en te Rumst (steenbakke• rij). Te Rumst is UDx niet als dusdanig aangegeven. Hij komt voor in de geïndustrialiseerde zone (OB en OT).

Serie Udp : matig gleyige gronden op zware klei profiel : Udp verschilt weinig van Edp wat betreft de morfo- 83 logische kenmerken. De granulometrische samenstelling is be• paald door het hoger kleigehalte (>35 % 0-2 [i.) in de opper• vlaktehorizonten. De Al (of Ap) horizont is bruingrijsachtig en humushoudend, heeft een kruimelige tot blokkige structuur in droge omstandigheden of is plastisch massief in natte voor• waarden. De C horizont is een roestvrije, iets grijsbruinachtige zone tot ongeveer 40 cm die geleidelijk verbleekt tot 50-80 cm; ze is tussen 80 en 125 cm grijsokerkleurig roestig (Cg). Meestal is de ondergrond minder zwaar door de aanwezigheid van lemige en zandige sedimenten.

Waterhuishouding : Udp is een natte bodem met zeer langzame inwendige drainering. Tijdens de zomer kan hij sterk uitdrogen na een langdurige droogteperiode en vertoont brede en diepe barsten. Hij neemt slechts langzaam water op na het uitdrogen en blijft zeer plastisch na sterke neerslag. Land- en tuinbouw : Udp komt in aanmerking voor akkerbouw wanneer hij op het juiste ogenblik kan bewerkt worden. Meest• al wordt hij onder weide gelegd, omdat hij moeilijk te bewerken is. Mits oordeelkundige bemesting en regelmatige bekalking geeft Udp hoge grasopbrengsten van goede kwaliteit. Verbreiding ; Udp heeft een geringe uitbreiding. Hij wordt aangetroffen in de brede valleidepressie van de Zenne op iets verheven plaatsen met relatief goede ontwatering.

Serie Uep : sterk gleyige gronden op zware klei met reductie• horizont sUep : .zandsubstraat beginnend op geringe diepte

Profiel : sterk hydromorfe alluviale bodem. De humeuze boven• grond is donker bruingrijs en heeft een kruimelige tot blokkige structuur, die in natte omstandigheden structuurloos massief en zeer kleverig plastisch is. De niet gedifferentieerde horizont wordt gekenmerkt door een roestig gedeelte (Cg), waarin geel• bruine tot bruinroodachtige vlekken naast grijze reductievlek- ken voorkomen; de diepere ondergrond is overwegend grijs gereduceerd, maar vertoont soms nog diffuse roestverschijn- selen. 84

Watérhuishóuding : Uep is gedurende een lange periode in dé winter en tijdéns de lente overdreven nat. Hij droogt langzaam op, omdat de oppervlakkige en inwendige drainering langzaam zijn. In de zoriier blijft hij voldoend fris. In uitzonderlijk drogè omstandigheden kan hij oppervlakkig uitdrogen. Land- en tuinbouw : Uep is een zeer goede weidegrond, vooral wanneer het oppervlakkig voorjaarswater afgevoerd wordt langs greppels en sloten. Voor loofhout (populier, wilg, els) is hij eveneens zeer geschikt. Verbreiding : Uep komt voor in de belangrijkste valleien (Dijle, Nete, Zenne).

Serie Ufp : zeer sterk gleyige gronden op zware klei met reductiehorizont vVfp : veensubstraat beginnend op geringe diepte ' Profiel : zeer sterk hydromorfe alluviale bodem. Ufp heeft een donkergrijze bovengrond die rust op een sterk gegleyifieerde Cg horizont; tussen 40 en 80 cm begint een gereduceerde onder• grond waarin naast grijze reductievlekken gebeurlijk nog roestverschijnselen voorkomen. De structuur van de opper• vlaktehorizont is blokkig tot kruimelig in droge omstandig• heden, maar plastisch en massief zonder duidelijke structuur• aggregaten in natte perioden. Waterhuishouding : Ufp is permanent nat; hij is overstroomd gedurende verscheidene maanden van de winter en de lente. Bij sterke neerslag in de zomer komt hij tijdelijk onder water en droogt zelden of niet uit, zelfs bij langdurige droogteperio• den, 'Land- en tuinbouw : Ufp is te nat en te zwaar voor landbouw• doeleinden; zelfs voor weide is hij slechts matig geschikt, omdat de verzorging ervan (in de herfst en het voorjaar) moeilijkheden oplevert. Hooiwéiden geven goede resultaten; het is echter nodig dat regelmatig bemesting (vnl. organische) én bekalking toegediend worden. De verluchting van dè boven• ste lagen en de bestrijding- van ongewenste grassoorten is noodzakelijk om hooi van goede kwaliteit te bekomen. 85:

Verbreiding : Ufp komt voor in de nabijheid van Uep in de brede valleidepressies van de Dijle, dé Nete en de Zenne.

Serie Ugp : gereduceerde gronden op zware klei

Profiel : uiterst hydromorfe alluviale bodem. Ugp heeft een donkergrijze humushorizont (Ai) en een grijs gereduceerde ondergrond. Waterhuishouding : permanent nat met een vi^intergrondwater- stand tot aan het oppervlak en een zomergrondwaterstand op minder dan 40 cm diepte. Land- en tuinbouw : Ugp is ongeschikt voor land- en tuinbouw. Hij wordt aangewend voor bosbouw (populier, els, wilg). Verbreiding : in afgesloten kommen van de voornaamste val• leien (Dijle en Nete).

258. Niet gedifferentieerde terreinen

V ; gronden op venig materiaal

Profiel : tot deze gronden behoren alle veengronden met ten minste 30 % organisch materiaal tot minimum 30 cm diepte. In de praktijk is de veenlaag gewoonlijk dikker en bereikt vaak 125 cm. Er wordt geen rekening gehouden met het eventueel kleiig, lemig of zandig karakter van het veen. Waterhuishouding : overdreven nat. Normaal staat de grond• watertafel permanent tot aan het oppervlak. In de zomer daalt het grondwater soms wat, zodat het veen dan gedeeltelijk niet verzadigd is. Sommige plaatsen ondergingen een daling van het grondwaterpeil, zodat zelfs in nattere perioden het veen niet volledig overstroomd is. Op de 1/5000 bodemkaart worden der• gelijke draineringsverschillen soms aangeduid aan de hand van bestaande draineringsklassen (Vf, Vg). Land- en tuinbouw : V is ongeschikt voor akkerbouw, tuin• bouw en weide. Enkele houtsoorten zijn aangepast (els, wilg, wijmen). Verbreiding : komt uitsluitend voor in de Netevallei. 86

S ; Schorgrondeni*) Profiel : humeus donkergrijs tot zwartgrijs kleiig materiaal zonder structuur en zonder profieldifïerentiatie. Deze gronden, zijn gekenmerkt door een hoog vochtgehalte, hoge pH en een heterogene granulometrische samenstelling. Het zijn jonge ongerijpte rivierafzettingen die enigszins gelijken op volledig gereduceerde bodems (-gp). Een voorbeeld van een Neteschor geeft volgende cijfers: klei (<2tx): 25,2%; leem (2-50 [x): 58,7 %; zand (>50 yi): 16,1 %. Vocht : 3,15 %; humus : 11,04 %; pH/KCl : 7,05; pH/HaO : 7,30. Waterhuishouding : het zijn gronden die regelmatig bij hoog tij onder water komen en bij laag tij tijdelijk droog komen. Land- en tuinbouw : deze gronden zijn ongeschikt vpor land-, tuin-, weide- en bosbouw. Er groeien aan de dijkranden enkel riet en hygrofiele planten. Verbreiding : enkele belangrijke vlekken langs de Dijle en de Nete.

259. Kunstmatige gronden De kunstmatige gronden zijn zodanig door de mens beïn• vloed dat de textuur, de draineringsklasse en de profielont• wikkeling niet meer kunnen bepaald worden.

OB : bebouwde zone Benevens de eigenlijke bebouwde zones werden hierbij ook de hovingen, industriegebieden en -gebouwen e.a. gerekend.

OE : groeven OE omvat vooral kleigroeven (Sint-Katelijne-Wavér, Rumst) en enkele zandgroeven waarvan het zand voor industriële doeleinden gebruikt wordt (Bonheiden, Mechelen, Warande).

(*) Deze gronden zijn op de 1/20 000 bodemkaart niet aangegeven. Ze zijn gelokaliseerd aan de Netebocht te Rumst en aan het Zennegat te Walém. 87

ON : opgehoogde terreinen ON omvat percelen waar belangrijke hoeveelheden grond werden opgevoerd. Het betreft dikwijls dijken rond vijvers, langs kanalen of ophopingen langs de spoorwegen.

OT : vergraven terreinen In de omgeving van de woonkernen zijn de gronden dikwijls sterk vergraven tot op aanzienlijke diepte. De bovengrond is gewoonlijk humusrijk als gevolg van de aanvoer van compost- aarde en huisafval. Het profiel is zeer heterogeen en bevat niet zelden veel vreemde voorwerpen (steenslag, huisafbraakma- teriaal e.a.). De landbouwwaarde is uiteraard sterk uiteen• lopend. 88

3. ALGEMENE BESCHOUWINGEN 31. LANDBOUWKUNDIG BODEMGEBRUIK

Algemeen overzicht Het bodemgebruik verschilt in de diverse bodemkundige landschappen. In tabel 3 worden de relatieve oppervlaikten (in %) weergegeven van de bodemgebruiksgroepen.

TABEL 3(*) BODEMGEBRUIK IN % PER LANDSCHAP Affectation des sols en % par paysage

Hak- Landschappen* Granen vruchten Weiden Groenten Fruit Bos Groen- Glas Braak voeders

1. Lcmig-zandlandschap 10 22 48 11 1 8 2. Zandig duinlandschap 11 20 30 10 1 28 3. Landschap der grote riviervalleien 11 17 50 3 4 15 4. Zandlemig landschap 24 ' 36 29 6 2 3

* De landschappen bevatten bij benadering volgende gemeenten : 1. noorden : Duffel, Rumst, Sint-Katelijne-Waver, Walem (gedeeltelijk), 2. oosten : Bonheiden, 3. centrum ; Mechelen, Muizen, Walem (gedeeltelijk), 4. zuidwesten : Hombeek. Akkerbouw De akkerbouw is belangrijk in het zuidwesten (Hombeek) en bereikt er 60 % van de agrarische oppervlakte. In de andere streken beslaan de akkerbouwgewassen (granen, hakvruchten, groenvoedergewassen) ca. 30 %. Het tarweareaal is alleen belangrijk te Hombeek (11%); in de andere gemeenten wordt slechts weinig tarwe verbouwd

(*) Gegevens uit de Algemene Landbouwtelling 1950, Provincies Antwerpen en Brabant (Ministerie van Economische Zaken — Nationaal Instituut voor de Statistiek). 89

TABEL 4 BODEMGEBRUIK IN % Affectation des sols en %

S Gemeenten I I I > s CS 3 2

Kombeek 10,9 5,9 1,0 6,5 19.4 9,9 7,0 29,2 6,0 1,8 2,0 0,4 Mechelen 1,2' 1,6 0,1 4,3 8,8 4,8 1,4 48,3 3,1 4,3 10,3 8,9 Muizen 1.2 4,5 2,8 2,9 13,1 4,6 1,3 50,0 3,8 3,9 8,8 • 3,1 Rumst 1,5 7,7 0,0 3,2 12,0 10,0 3,5 48,6 • 8,8 0,6 3,3 0,8 St.-Kat.-Waver 1,4 3,5 0,0 3,3 12,6 9,0 4,5 31,3 26,2 0,8 5,4 2,0 Walem 1,3 2,7 0,2 1,2 6,2 4,2 0,5 55;1 7,8 0,2 10,6 10,0

(<2 %). Rogge heeft een gemiddelde oppervlakte van ca. 5 % en is het belangrijkst te Hombeek en te Rumst. Gerst wordt zeer weinig verbouwd : Hombeek 1 % en Muizen 2,8 %. Haver be• slaat ongeveer 3 % van de agrarische oppervlakte, behalve te Hombeek waar ongeveer 6,5 % voorkomt. Aardappelen (con• sumptie) worden betrekkelijk veel verbouwd (ca. 12 %). Deze teelt is zeer belangrijk te Hombeek (19,4 %), Muizen, Rumst en Sint-Katelijne-Waver (>12 %). Voedergewassen (beten en groenvoeders) beslaan een grote oppervlakte te Hombeek (17 %), Rumst en Sint-Katelijne-Waver (13,5 %).In de andere gemeenten worden minder dan 6 % veevoedergewassen ver• bouwd. Weidebouw De 'weideoppervlakte hangt vooral af van de aanwezigheid van bodems met tamelijk slechte of slechte natuurlijke drai• nering. Gemeenten met alluviale valleien hebben een groot weideareaal (Mechelen, Muizen, Rumst, Walem: ca. 50%). De gemeenten Hombeek en Sint-Katelijne-Waver, resp. land• en tuinbouwcentra, hebben een kleinere weideoppervlakte (ca. 30%). 90

Tuinhouw(*) De belangrijkste tuinbouwgemeente is Sint-Katelijne-Waver (ca. 26,8 %); Rumst en Walem zijn eveneens belangrijk, maar de groente-oppervlakte is minder uitgebreid (ca. 8 %). Meche- len en Sint-Katelijne-Waver zijn vooral gekend om hun mark• ten en veilingen. De bloemkool is de voornaamste teelt van het arrondissement Mechelen. De vroege bloemkool wordt vooral te Sint-Kate• lijne-Waver en omgeving geteeld. De late (zomer- en herfst-) bloemkool treft men aan te Hombeek (zwaardere gronden). Tomaten in open lucht worden eveneens te Sint-Katelijne- Waver en omgeving verbouwd. De teeltgebieden van vroege bloemkool en tomaten in open lucht vallen nagenoeg samen. Dat is gunstig door het feit dat de overwinteringsserres voor bloemkool tevens gebruikt worden om de buitentomaten ge• durende de eerste groeiweken te herbergen. Tomaten onder glas nemen jaarlijks uitbreiding. Het betreft meestal niet gestookte teelten. De aanvoerperiode (vanaf juni) valt samen met de oogst (invoer) in de zuidelijke landen en zelfs met het begin van de oogst van vroege buitentomaten. Asperges worden weinig geteeld omdat de gronden vaak te nat zijn. In het gebied van Bonheiden, Keerbergen en op droge (lemig-) zandgronden in de nabijheid van Mechelen komen enige percelen voor. Prei en kropsla zijn eveneens typische groenten van het gebied. De intensieve teeltwijze (tussenteelten, hoofd- en na- teelten) bemoeilijken het opnemen van oppervlaktecijfers. Bonen (staken) in open lucht en onder glas worden ook geteeld, evenals erwten (in mindere mate). Deze teelten zijn gericht op de conservenindustrieën in het arrondissement. Naast deze economisch belangrijke groenteveiling blijft de Mechelse markt een belangrijk transactiecentrum. In 1958 wer-

(*) Gewijzigd overgenomen uit het regionaal-economisch onderzoek van het arrondissement Mechelen door J. Aerts & R. A. Raeymaekers. Centrum voor Economische Studies, Kath. Universiteit Leuven, 1961. 91

TABEL 5

GEMIDDELDE JAARLIJKSE VERKOOP VAN GROENTEN IN DE M.T.V.

Vente annuelle moyenne de légmnes dans Ie M.T.V. (1958-1959)

Groentesoort Aantal in Groentesoort Aantal in duizend duizend

Bloemkool (stuks) 8 569* Serretomaten (kg) 9 045 Kropsla 15 500** . . Buitentomaten » 7 570*** Rode kool 617 Spruiten 506 • Witte kool 417 Bonen » 1 204 Groene kool 565 ' Steeksla 1 446 Witte selder 4 880 Wortelen 2 390 Groene selder 3 255 Wortelen (bussels) 486 Knolselder 664 Prei » 5 370 Asperges. » 601

* Meer dan 2/3 van de produktie van het arrondissement. ** Meer dan 3/4 van de produktie van het arrondissement. *** Nagenoeg 3/4 v,an de produktie van het arrondissement. Bron ; Directie M.T.V. (Mechelse Tuinbouw Veiling).

den naar raming 70 000 ton groenten en fruit waarvan 90 % groenten en 10 % fruit verhandeld. Fruitteelt De produktie van fruit in het arrondissement en binnen het kaartblad is zeer gering. Veelal zijn het dan nog hoogstammige boomgaarden die begraasd worden. Een duidelijk overzicht wordt gegeven van de activiteit iri de tuinbouwteelten aan de hand van de gemiddelde verhandeling van groenten in de Mechelse Tuinbouw Veiling (tabel 5).

Bosbouw , . De bosbouw als dusdanig heeft weinig betekenis. Slechts in gemeenten met grote alluviale gebieden heeft de bosbouw enig belang (Mechelen, Walem : i9-ll %). In de andere gemeenten is het bosareaal zeer beperkt (1-5 %). . • 92

Bedrijfsgrootte De bedrijfsgrootte hangt af van het bedrijfstype :" tuinbouw, landbouw of veeteelt. In het gebied van Mechelen is er een typische bedrijfsstruc• tuur. Naast de eigenlijke land- en tuinbouwbedrijven, bestaan er vele gemengde bedrijven, waar zowel tuinbouw als land• bouw (veeteelt) uitgeoefend worden.

TABEL 6

AANTAL LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN VOLGENS GROOTTEKLASSEN (kaartblad) Nombre des exploitations agricole et horticole suivant les classes de superficie (planchette)

Gemeente Aantal bedrijven

<; ha 1-S ha 3-5 ha S-10 ha 10-20 ha >20 Ka totaal

Hombeek 353 52 72 43 4 524 Mechelen 1081 175 40 26 10 1 1333 Muizen 487 40 27 8 2 564 Rumst 115 80 28 10 3 236 Sint-Katelijne-Waver 843 542 65 25 1475 Walem 123 22 • 7 6 3 161

Totaal 3002 911 239 118 22 1 4293

% 70 21 6 2,5 0,5

Er zijn hoofdzakelijk zeer kleine en kleine bedrijven, weinig middelmatige en bijna geen grote uitbatingen. Wanneer men deze cijfers vergelijkt met die van het arrondissement valt het op dat de kleine bedrijven (

TABEL 7 AANTAL BEDRIJVKN VOLGENS GROOTTEKLASSE IN HET KAARTBLAD, HET ARRONDISSEMENT EN HET RIJK Nombre des exploitations suivant les classes de superficie de la planchette, de l'arrondissement et du Royaume

Grootteklasse Kaartblad Arrondissement Rijk

aantal % aantal % %

1-3 ha 4 631 57 911 70,3 38 3-5 ha 2 037 25 239 18,5 21 5-10 ha 1 178 15 118 9 23 >10 ha 216 3 23 2 18 teelt in open lucht het centrum heeft te Sint-Katelijne-Waver en zich uitstrekt van Walem, Duffel tot Putte. De teelten onder glas nemen in dé laatste jaren toe, hetgeen gepaard gaat met geleidelijke uitschakeling van de landbouw• activiteit.

32. ANDERE GEGEVENS OVER MENSELIJKE AARDRIJKSKUNDE Het kaartblad Mechelen beslaat ongeveer 1/6 van de opper• vlakte van het arrondissement (50 363 ha). Het heeft een dicht bevolkingsnet waarvan de kern met grootste dichtheid te Mechelen zelf gelegen is. Mechelen ligt tussen de grootsteden Brussel en Antwerpen en wordt bereikt langs een dicht wegen• net (verkeerswegén, spoorwegen, kanalen). Het Mechelse is een belangrijk woongebied voor arbeiders en bedienden die in Antwerpen, Mechelen of Brussel werkzaam zijn. De laatste jaren nam de vestiging van nieuwe nijverheden sterk toe, zelfs in eertijds minder geïndustrialiseerde gemeenten (westen). De land- en tuinbouwactiviteit van het arrondissement in het algemeen en de tuinbouw in het Mechelse in het bijzonder hebben een groot economisch belang. Mechelen en omstreken (Sint-Katelijne-Waver) zijn een be• langrijk produktie- en verhandelingscentrum in het bijzonder van groenten. Er moet naar gestreefd worden het groenteareaal in stand te houden om het consumptiecentrum te kunnen blij- 94 ven bevoorraden. Er stelt zich niét alleen een probleem van in• standhouding of eventueel van uitbreiding van het groente• areaal, maar ook van het remmen der geschiktheidsverlaging van de gronden zelf.

33. BESLUITEN OP LANDBOUWKUNDIG GEBIED 331. Algemene geschiktheid van de gronden De geschiktheid Van een bodem hangt af van vele fac• toren, waarvan o.a. zeer belangrijk zijn : de granulometrische samenstelling, de waterhuishouding, het humusgehalte en de algemene voedingstoestand. Anderzijds heeft elke bodem een specifieke geschiktheid voor elk gewas.

Zandgronden De meest geschikte zandgronden zijn die met een matig vochtige waterhuishouding en een diepe, humusrijke bovenlaag (Zdm). Drogere gronden komen vooral in aanmerking voor vroege teelten die hun ontwikkelingsperiode in de lente heb• ben. Nattere gronden daarentegen zijn meer aangepast voor zomerteelten. Humusarme zandgronden zijn matig of weinig geschikt voor de meeste teelten; ze hebben daarenboven een grote meststof• behoefte (vnl. organische meststoffen). Gronden met storende horizonten (podzolèn) of die met een ondoorlatend substraat (klei-zand, klei) op geringe diepte zijn minder geschikt dan de overeenstemmende bodemtypen zonder afwijkende ondergrond.

Lemig-zandgronden De geschiktheid van de lemig-zandgronden stemt in grote mate overeen met die van de zandgronden. Ze hebben een hoger leem-kleigehalte en hierdoor een hoger Waterophoudings- vermogen. Hieruit mag men besluiten dat de geschiktheidszone van de lemig-zandgronden breder is dan die van de zand• gronden, vooral in de drogere varianten (Sd/cm), in zoverre 95 zelfs dat in bepaalde bedrijfstypen de voorkeur wordt gegeven aan matig droge lémig-zandgronden (veeteeltbedrijven met raaigrasteelten en zomergraanmengelingen, groenteteeltbedrij- ven).

Licht-zandleemgronden De licht-zandleemgronden met matig droge en matig natte waterhuishouding zijn geschikt voor akkerbouw en vooral voor tuinbouwgewassen. Het opbrengstvermogen ervan wordt voor• al bepaald door het humusgehalte, zodat profielen met diepe humushorizont (Pcm, Pdm) meer geschikt zijn dan die met dunne humeuze bovenlaag (Pbc, Pce, Pdc, Pdp). De droge licht-zandleemgronden (Pbc) zijn minder geschikt. De nattere varianten (Pee, Pem) zijn mits kunstmatige ontwatering nog geschikt voor akker- en tuinbouw. Gedurende een lange perio• de (winter en lente) zijn ze overdreven nat en kunnen slechts laattijdig bewerkt worden. Het zijn zeer goede weidegronden.

Zandleemgronden De zandleemgronden met tamelijk gunstige waterhuishou• ding (Lbà, Lbc, Lcc, Lep) zijn goede akker- en tuinbouwgron- den en geven zeer hoge produkties. Sommige gewassen zijn niet aangepast (asperge), omdat de grond te zwaar is voor het oogsten van de stengels. De matig natte zandleemgronden (Ldc, Ldm, Ldp) zijn goede, in sommige jaren zeer goede gronden. Ze zijn tijdelijk nat (en koud in het voorjaar), maar blijven fris tijdens de zomer. In winterperioden met geringe neerslag komen de nadelen van de voorjaarsvochtigheid minder tot uiting. De zandleemgronden met tamelijk slechte drainering (Lhc) zijn te nat, vooral in het voorjaar. Ze moeten kunst• matig gedrainèerd worden. Het zijn goede weidegronden en mits kunstmatige drainering ook goede akkerbouwgronden. Voor grove groenteteelt (witloof) komen zij ook in aanmer• king. De gronden met permanente grondwatertafel (Lep, Lfp, Lgp) zijn uiteraard geschikt voor graasweide, hooiweide of 96 bosbouw. Akker- en tuinbouw geven geen goede resultaten (permanent te nat).

Leemgronden De leemgronden van het kaartblad zijn alluviale afzettingen met matige, onvoldoende, tamelijk slechte en zeer slechte drainering. Hiervan worden alleen die met onvoldoende na• tuurlijke drainering voor akkerbouw aangewend. De andere zijn te nat en liggen onder weide (Aep, Afp) of bos (Agp).

Kleigronden In deze groep komen eveneens alleen alluviale afzettin• gen voor. Die met onvoldoende natuurlijke drainering (Edp) kunnen gebruikt worden voor akkerbouwgewassen (veeleisen^ de teelten). De nattere varianten zijn het best geschikt voor graasweide (Eep) of hooiweide (Efp). Een kunstmatige drai• nering verbetert ze aanzienlijk en maakt, het verbouwen van veeleisende gewassen met hoge waterbehoefte (o.a. beten) mogelijk (Eep); Efp blijft evenwel te nat maar is anderzijds goed voor graasweide.

Zware-kleigronden De geschiktheid van de zware-kleigronden stemt overeen rnet die van kleibodems. Ze zijn moeilijker te bewerken (grotere trekkracht) en ontwateren langzamer. Niet zelden ziet men nochtans op Udp en Uep akkerbouwgewassen (tarwe, haver, voederbeten).

Veengronden . Deze zijn ongeschikt voor land- en tuinbouw. .Ze geven een matige opbrengst in bosbouw (populier, wilg, els, wijmen).

332. Geschiktheid per teelt Tarwe — De beste tarwegfondên zijn de zandleemgronderi met gunstige tot onvoldoende (kunstmatig gedraineerd) drainering, 97 de matig droge en matig natte licht-zàndleemgronden en de matig natte lemig-zarid- en zandgronden. De matig gleyige klei• en zware-kleigronden kunnen eventueel ook in aanmerking komen voor deze teelt. Rogge — Alle bodems met droge, matig droge en matig natte waterhuishouding komen in aanmerking voor rogge. Deze teelt is economisch v/einig verantwoord, zodat er naar moet gestreefd worden ze te vervangen door meer renderende ge• wassen. Haver — Dit graangewas kan verbouwd worden op alle gron• den, behalve op die met tamelijk slechte, slechte en zeer slechte drainering. Het is een goed vruchtafwisselingsgewas, dat met tarwe en hakvruchten een goede rotatie geeft. Voederbeten — Geschikte gronden hiervoor zijn aUe leeni- én zandleemgronden-met goede tot onvoldoende drainering, matig natte, en natte licht-zandleem-, lemig-zand- en zandgronden. De matig en sterk gleyige kleigronden zijn er eveneens voor geschikt. ,. Aardap'pelen — Lichte en droge tot matig droge grónden zijn het best geschikt. Zandleemgronden met gunstige of tamelijk gunstige drainering alsook alle zandige gronden met droge tot matig natte waterhuishouding geven goede rendementen. Voedergewassen — De meeste gronden zijn geschikt voor voedergewassen (klaver). Door soort- en variëteitskeuze kun• nen deze gewassen aan elke grondsoort en draineringsklasse aangepast worden. Weiden — Alle gronden met permanente waterstand op matige diepte zijn geschikt voor weidebóuw. De zeer natte bodems moeten kunstmatig gedraineerd worden voor graasweiden. De bodem eisen voor h'ooiweiden zijn lager dan die voor graasweiden. Een algemene verzorging (bekalking, verluchting, bemesting, onkruidbestrijding en afvoer, van het overtollige water) is evenwel noodzakelijk. Fruit — Zandleemgronden met goede natuurlijke drainering zijn geschikt voor appel- en peerlaagstam. De zwak gleyige 98 leemgronden (Ac.) zijn iets minder gunstig, omdat ze soms tijdens het voorjaar overdreven nat zijn. De zwak gleyige zandleemgronden (Lc.) blijken eveneens zeer geschikt te zijn; de natuurlijke waterhuishouding is blijkbaar aangepast aan de granulometrische samenstelling van de bodem.

Nattere gronden (Ad., Ld., Pd.) zijn in natuurlijke toestand minder geschikt en moeten kunstmatig gedraineerd worden voor appelculturen. Voor peer zijn ze aangepast en volstaat het dat het overtollige water in de lente afgevoerd wordt. Gronden met tamelijk slechte drainering (.h., .e.) moeten oordeelkundig gedraineerd worden, zoniet kunnen de bomen niet tot volledige ontwikkeling komen. Lemig-zandgronden (S..) en licht-zandleemgronden (Pb., Pc.) zijn geschikt voor appellaagstam op sterke onderstam (E.M. II, IV of sterker). Zware gronden (U.., E..) zijn niet geschikt voor fruitaan- plantingen. Gronden met permanent grondwater op matige of geringe diepte (.e., .f.) zijn eveneens ongeschikt voor fruit. De substraatgronden zijn in het algemeen één klasse minder geschikt dan de overeenkomstige bodems zonder substraat. De ligging in het reliëf kan nochtans een belangrijke rol spelen in verband met de waterhuishouding (inwendige en oppervlakkige ontwatering van de bodem) (L. BAEYENS & G. SCHEYS, 1962). In de lichtere gronden (L.., P.., S..) speelt het humusbedrag (gehalte en diepte van de humushoudende horizont) een grote rol. Populieren — De populieren verkiezen een alluviale bodem op lemig, zandlemig of kleiig materiaal met eutroof of mesotroof karakter en met permanent grondwater tussen 80 en 125 cm (matig gleyige en sterk gleyige gronden). De nattere bodems vergen een oppervlakkige ontwatering door middel van grep• pels en sloten.

333. Verbeteringsmogelijkheden De bijzonderste verbeteringsmogelijkheden zijn : een goede ontwatering van de valleibodems, een doelmatige en volledige 99 bemesting van de weiden en het vermijden van verdere ver• snippering van de percelen. Het intènsiveren van de bedrijven (glasculturen in de groentebedrijven, laagstamfruit in de land• bouwbedrijven) verdient aanbeveling.

334. Geschiktheidsclassificatie In tabel 8 worden de geschiktheidsklassen opgegeven voor enkele teeltgroepen. De cijfers hebben een oriënterende waar• de en kunnen door niet-bodemkundige invloeden (klimaat, neerslag) of door een bepaalde ligging in het reliëf (bodem• fase) een correctie behoeven (zie verder). De varianten onderaan elke textuurklasse weergegeven, ge• ven de meer- of minderwaarde aan t.o.v. die van de kernserie. Er wordt aangenomen dat bodems met een dunne humeuze bovenlaag (20-30 cm) als normaal beschouwd kunnen worden; die met een dikke humeuze laag (30-50 cm) zijn gemiddeld één geschiktheidsklasse beter. In sommige gevallen (...y, ...z, w- en U-... op 80-125 cm) bedraagt de meer- of minwaarde minder dan 1 klasse (= 1/2 klasse) dan die van de kernserie.

Opmerking Ten gevolge van het voorkomen van bepaalde varian• ten (moedermateriaalvarianten, profielontwikkelingsvarianten, substraatvarianten of humusvarianten) kan de geschiktheid opgegeven in tabel 8 veranderen. Onderstaande lijst geeft bij benadering de eventuele waardeverandering aan.

Hutmisvarianten 2 : ongewijzigd, 3 : — 1; behalve voor de draineringsklassen .e. en .f. die ongewijzigd bHjven.

Moedermateriaalvarianten —c : — 1/2; behalve voor de draineringsklasse .f. die on• gewijzigd iDlijft, y : — 1/2; behalve voor de podzolen (..g) en de draine• ringsklassen .e. en .f. die ongewijzigd blijven, 100

z : + 1/2; behalve voor de draineringsklassen .e. en .f. die ongewijzigd blijven.

Profielontwikkelingsvarianten (b) : — 1/2; behalve voor de bodems met drainerings• klassen natter dan .d., die ongewijzigd blijven, (g) : ongewijzigd.

Substraatvariantén s op 20-80 cm : -|- 1; dit geldt alleen voor licht-zand- leem-, zandleem- en leemgronden, op 80-120 cm : + 1/2; dit geldt alleen voor licht-zand- leem-, zandleem- en leemgronden, ü- op 20'80 cm : -f- 1; behalve voor de gronden met drai- óf neringsklassen .e. en .f. die ongewijzigd blijven, w op 80-120 cm : + 1/2; behalve voor de gronden met draineringsklassen .e. en .f. die ongewijzigd blijven, V ongewijzigd, dit geldt alleen voor natte, zeer natte en uiterst natte bodems. TABEL 8 GESCHIKTHETOSKLASSEN . ..a Classes d'aptitude

BODEMSEBIES LANDBOUW TUINBOUW

Groenteteelt Fruitteelt

Wintergranen Zomergranen Mak vruchten Weiden Vroeg. Laat Peer Appel

Blijvend Wisselend Blijvend Wisselend

Veeleisende Weinigeisende Veeleisende Weinigeisende Veeleisende Weinigeisende Blijvend Eenjarig Asperge- Aardbeien Erwten, \ervel. Rai irber Tomaten, Kwee A Ï'K ildeling Zwak Matig Sterk Tarwe, gerst Rogge Tarwe, gerst Rogge, haver Vocdcrh. Aardappelen peterselie, sla. kolen, bonen. E.M. E.M. E.M.

vroege late tomaten • prei, selder IX 11 IV VII 7 yin

Zandgronden —-

Zcc 4 3 4 3 4 3 3 4 1 3 3 3 \ - 3 4 3 4 3 2., Zdc 3 2 2 1 •3 2 9 3 , 1 4 2 . 2 3 2 3 2 3 2 2 Zag 5 5 5 5 '5 4 5 5 4 5 5 5 i 5 5 5 5 5 4 Zbg 5 4 5 4 • 5 ' 3 4 3 3 4 . 4 4 5 4 5 4 5 4 3 Zeg 4 3 4 3 2 3 3 3 4 4 3 3 '4 3 .'f 3 4 . 3 3 i Zdg 3 2 2 1 3 2 3 3 1 4 2 2 3 2 3 2 3 2 2 Zeg 3 3 2 2 2 5 3 2 3 5 3 5 2 2 2 2 4 4 4

Zb£ 5 4 5 4 5 3 4 5 3 2 • 4 4 S 4 5 4 5 4 J Zcf 4 4 3 4 2 3 4 2 2 3 3 4 3 4 3 4 i J Zelf 3 2 2 1 3 3 1, 4 2 - 2 i , 2 2 2 3 2 ^ • 1 4 5 5 4 4 j> 4 4 f Zam 5 4 4 4 5 3 3 4 • ^ 4 ' 5 • Zbm 4 3 3 3 5 3 ^ 4 4 1 1 3 3 4 3 4 5 Zcm 3 2 2 2 4 2 3 3 I 2 2 . 2 ? 2 3 2 4 3 7 " Zdm 2 1 ' 1 1 3 2, 1 2 1 3 1 1 2 1 2 1 3 2 Zem 3 3 1 2 j 5 • 2 1 3 5 2 3 1 1 1 . 4 4 Zap 5 5 5 5 5 5 5 , , 5 4 3 5 4 5 5 5 5 5 5 5 Zep 5 • 3 3 3 2 5 2 2 3 5 3 5 2 3 2 2 4 4 4

ILemig - zandgronden Sbc 4 • 3 4 3 4 3 4 5 • 2 • 2 4 • 3 5 4 4 3 5 4 3 3 2 '2 Sec 3 2 3 2 3 , 4 1 3 3 2 3 3 4 3 2 [ Sdc 2 1 2 1 2 3 2 3 1 4 2 1 3 2 2 1 3 2 2 ( Sec 3 3 2 2 . 2 • 5 3 1 3 5 3 . ~ 5 2 2 2 2 4 3 3' ! •2 T Sbf 4 J T 3 4 3 4 5 2 L 4 3 5 4 3 "T ^ 5 4 , Se£ 3 2 3 2 • 3 2 3 4 1 3 3 2 4 3 3 2 4 3 2 Sd£ 2 1 2 1 2. 3 2 3 1 4 2 1 3 2 2 2 3 2 2 Seg 3 2 3 2 • 3 2 3 4 1 3 3 3 3 3 2 4 3 2 Sdg , 2 1 2 1 2 3 2 3 I 4 2 2 3 2 2 2 3 2 2 Seg 3 4 2 2 2 5 2 2 3 5 3- 5 2 2 2 2 4 3 3 Sbm 3 2 3 2 4 3 4 4 2 1 3 2 4 3 4 3 5 4 3 Scm 2 1 2 1 3 2 3 3 - 1 2 2 1 3 2 3 2 4 3 2 ^ Sdm 1 . 1 1 1 2 1 2 2 1 3 1 . 1 2 1 2 1 ' 3 2 2 Sem 3 3 1 2 1 5 2 1 3 5 2 3 1 1 1 4 3 3 Sdp 2 r 2 , 1 2 3 2 2 1 3 2 2 3 2 2 2 3 2 2 Sep 3 4 2 2 2 5 2 l 3 5 3 3 2 2 2 2 4 3 3 Sfp 5 5 5 5 . • 5 5 5 3 5 5 5 5 5 5 " 5 5 5 5 5 • Ejcht-zandleemgronden 2 Pbc 4 2 ^. 3 2 4 2 3 4 2 1 3 ? 2 •4 3 4 3 2 7 Pce 3 2 2'- 1 3 I 2 3 1 2 2 2 2 3 2 3 2 1 2, Pdc 2 1 1 I 2 7 1 2 1 3 , I l ^1 1 1 2 1 • 1 3 2 2 Pec 5 5 5 5 4 5 4 1 4 5 4 5 4 5 5 5 2 - Pern 2 1 1 1 2' 1 2 3 1 1 2 1 2 3 2 1 2 Pdm 1 1 1 1 1, 2 1 2 I 2 1 1 i 1 ' 1 2 1 . 1 2 Pdp 2 1 1 1 2 2 1 2 2 3 1 " 2 i 1 2 1 1 5 • 2 2 Pep 5 5 5 5 4 1 4 5 4 5 3 5 5 5 5 5 5 PgP 5 5 5 5 5 -5 5 3 5 ^ 5 5 5 5 r Zandleemgronden Lba 2 l l 1 • 2 1 1 2 1 3 3 1 2 1 3 2 1 1 1 Lbo 2 1 1 1 2 1 1 2 1 3 3 1 2 1 3 2 1 1 1 7 2 Lcc , 2 2 1 1 2 1 1 2 1 3 2 1 1 1 l l 1 Ldc 3 2 2 1 1 2 1 1 1 4 1 2 1 - 1 1 1 2 2 t 2 2 Lhc 4 4 3 2 2 3 2 2 5 3 1 2 3 3 3 Lec 5 5 5 , 5 3 5 5- 1 5 5 4 5 3 5 4 4 5 5 5 ] 1 Ldrn 2 1 1 1 2 1 1 1 3 1 1 1 1 1 2 2 1 1 2 Lep 2 1 1 1 2 1 2 1 3 2 1 2 1 1. 1 l 1 1 Ldp 3 2 1 1 2 1 1 '1 4 1 2 1 1 1 2 2 1 3 5 Lep 5 5 5 5 5 2 5 4 5 3 3 4 • 4 5 5 5 L£p 5 5 5 5 5 5 5 3 5 5 5 5 •5 5 5 5 5 5 5 5 5 Lgp 5 5 5 .5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 Leemgronden 2 2 1 1 1 4 . 3 1 1 4 2 3 1 3 1 ' 1 Adp f- 3 3 3 3 Aep 4 4 3 3 3 5 4 1 3 5 5 5 5 4 • 4 5 5 5 5 5 Afp 5 5 5 5 5 5 3 5 5 5 5 5 5. 5 5 5 • 5 Agp 5 5 5 5 5. 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 •5 5

Kleigronden •~ • 2 Edp 2 .2 2 5 3 1 5 4 , 4 2 3 2 2 4 3 2 4 5 5 5 4 5 5 2 4 5 • -5 5 Eep 4 5 4 4 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 3 5 5 5 5 5 <; cr :r j 1> 7 5 J 5 . Zware-kleigronden UDx Udp Uep Ufp Ugp

Veengronden V

Legende

! : zeer geschikt — tres apte 2 : geschikt — apte 3 : matig geschikt — assez apte 4 : weinig geschikt — peit apte 5 ; ongeschikt — inapte. 101

BIBLIOGRAFIE

AMERYCKX, J. & T'JONCK, G. — De waterzieke landbouwgronden in West-Vlaanderen. Provinciale wedstrijd 1957 voor eco7iomische monografieën over West-Vlaarideren. Brugge, 1959. AMERYCKX, J. — La pédogenèse en Flandre sablonneuse. Pédologie, X,^, pp. 164-190, 3 flg., 10 photos. Gand, 1960. AERTS, J. & RAEYMAEKERS, R. A. — Het arrondissement Medielen. Een regionaal onderzoek. Centrum voor Economtsche studies, Kath. Univ. te Leuven. 1961. BAEYENS, L. & SCHEYS, G. — Onderzoek over de schade aan vrucht• bomen als gevolg van wateroverlast tijdens de winter 1960-1961 en het voorjaar 1961. Agricultura, band X (2de reeks), nr. 1. Leuven, 1962. BAEYENS, L. — Verklarende tekst bij het kaartblad Haacht 74 W. Centrum voor Bodem\artering. Gent, 1962. BAEYENS, L., SWELDENS, V. & DECKERS, J. — Oriënterend onderzoek over de produktiviteit van Cox's Orange Pippin op E.M. type IX op verschillende bodems. Agricultura, band XII (2de reeks), nr. 2. Leuven, 1964. DUDAL, R. — Bijdrage tot de kennis van de gronden in het Mechelse. Agricultura, nr. 4, pp. 165-197. Leuven, 1950. MOORMANN, F. R. —De Bodemgesteldheid van het Oudland van Veurne- Ambacht. Natuurwet. Tijdschr., 33, pp. 3-124, 27 fig., pl. I-IU. Gent, 1951. PONCELET, L. & MARTIN, H. — Hoofdtrekken van het Belgisch klimaat. Koninlil. Meteor. Inst, van België, verhand., dl. XXVII. Brussel, 1947. TA VERNIER, R. — Les formations quaternaires de la Belgique en rapport avec l'évolution morphologique du pays. Bull. Soc. belge géol, t. LVII, pp. 609-641, 2 fig. Bruxelles, 1948. TAVERNIER, R. & AMERYCKX, J. — Le postpodzol en Flandre sablon• neuse. Pédologie, VU, pp. 89-96, 5 phot. Gand, 1957. TA VERNIER, R. — Le Quaternaire. Prodrome d'une description géologique de la Belgique. Liège, 1954.

Gepolycopieerde teksten APPELMANS, F. & VAN RUYMBEKE, M. — Voorstudie van het kaart• blad Mechelen. Centrum voor Grondonderzoek., Rijkslandbouwhogeschool Gent. NATIONAAL INSTITUUT VOOR DE STATISTIEK (Ministerie van Econ. Zaken) — Algemene Landbouwtelling 1950, Provincie Brabant en Pro• vincie Antwerpen. Brussel, 1950. 102

LEGENDE

ZANDGRONDEN '' SOLS SABLEUX Blz.-P. Zee Matig droge zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont . . . 29 Sols sableux modérément secs à horizon B textural m,orcelê Zdc Matig natte zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont ...... 31 Sols sableux m'odéréme'nt humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Zdcy, w-Zdc Zbf Droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont . 33 Sols sableux secs'à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct Fasen — Phases Zbf3, Zbfy Zef Matig droge zandgronden met weinig duidelijke himius of/en ijzer B horizont". . .33 Sols sableux modérément sees à horizon B humique ou jet jerrique peu distinct Fasen — Phases Zcf3, Zcfc Zdf Matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ; ijzer B horizont . . . . 34 Sols sableux modérément humides à horizon B humique ou/et jerrique' peu distinct Fasen — Phases Zdf3, Zdfy, Zdfc . , Zag Zeer droge zandgronden rnet duidelijke humus of/en ijzer B horizont . . . . ; 35 Sols sableux très secs à horizon B humique ou/et jerrique distinct Fase — Phase Zag3 Zbg Droge zandgronden met duidelijke humias of/en ijzer B horizont ...... ; . . 36 Sols sableux secs à horizon B 'humique ou/et jerrique distinct, . Zeg Matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont ... 37 Sols sableux modérément secs à horizon B humique ou/et ferrique distinct • Fasen — Phases ," .'• Zcg3, Zcgy3, u-.Zcg, u-Zcg3 103

B1Z.-P. Zdg Matig natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont '39 Sols sableux modérément humides à horizon B humique ou/et ferrique distinct Fasen — Phases Zdg3, Zdgy, ZdgyS, w-ZdgS Zeg Natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont .40 Sols sableux humides à horizon B humique ou/et ferrique distinct fase — Phase Zegy Zam Zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont .41 Sols sableux très secs à horizon A humifère anthropogène épais Fase — Phase Zam(b) Zbm Droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 41 Sols sableux secs à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Zbm(b), Zbm(g) Zcm Matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 42 Sols sableux modérément secs à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Zcm(b), Zcm(g), Zcmc, —z Zdm Matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont ...... 43 Sols sableux modérément humides à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Zdm(b), Zdm(g), Zdmy(g) Zern Natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 44 Sols sableux humides à horizon A humifère anthropogène épais Fase — Phase Zem(g) Zap Zeer droge gronden op zand ...... 45 Sols très secs sur sable ... Zep Natte gronden op zand ...... 45 Sols humides sur sable .... 104

LEMIG-ZANDGRONDEN SOLS LIMONO-SABLEUX

Blz.-P. S'bc Droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 46 Sols limono-sableux secs à ' horizon B textural morcelé

Sec Matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 47 Sols limono-sableux modérément secs à 'horizon B textural morcelé Fase — Phase Sccz

Sdc Matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont ; . 48 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Sdc3, Sdcy, SdcyS, Sdcz, Sdcz3, w-Sdc, u-Sdc

Sec Natte lemig-zandgronden met verbrokkelde textuur B horizont 49 Sols limono-sableux humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Secz, W-Sec

Sbf Droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 50 Sols limono-sableux secs à horizon B humique ou/et jerrique peu distinct •

Sei Matig droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 50 Sols limono-sableux modérément secs à horizon B humique ou/et jerrique peu distinct Fasen —: Phases Scfy, ScfyS, Scfz Sdf Matig natte lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont . 51 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B humique ou/et jerrique peu distinct Fasen — Phases Sdfc, Sdfz 105

B1Z.-P. Scg Matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont . 52 Sols limono-sableux modérément secs à horizon B humique oti/et ferrique distinct Fasen — Phases Scg3, Scgz, Scgz3 Sdg Matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont . . . . 53 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B humique oui et ierrique distinct Fasen — Phases Sdg3, Sdgy, Sdgy3, Sdgz, Sdgz3, u-Sdg, w-Sdg Seg Natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont . . '. 54 Sols limono-sableux humides à horizon B humique ou/et ferriqtie distinct Fasen — Phases SegS, Segz Sbm Droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 55 Sols limono-sableux secs à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Sbm(b), —y Scm Matig droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 55 Sols limono-sableux modhément secs à horizon A humifère anthropo• gène épais Fasen — Phases Scm(b), Scm(g), —y, —z, u Sdm Matig natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 56 Sols limono-sableux modérément humides à horizon A' humifère anthropogène épais ' Fasen — Phases Sdm(b), Sdm (g), —y, —z, w Sem Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont .57 Sols limono-sableux humides à horizon A humifère anthropogène épais Fasen — Phases Sem(g), —y, w Sdp Matig natte gronden op lemig zand 58 Sols modérément humides sur sable limoneux 106

Blz.-P. Sep Natte gronden op lemig zand .59 Sol' humides sur sable limoneux Sfp Zeer natte gronden op lemig zand 59 Sols t*'rs humides sur sable limoneux

LICHT-ZANDT .EFMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX LÉGERS

Pbc Droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont 60 Sols sablo-limoneux légers secs à horizon B textural morcelé 'Fase — Phase Pbcz Pee Matig droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont 60 Sols sablo-limoneux légers modérément secs à horizon B textural morcelé Fjisen — Phases Pccy, Peez Pdc Matig natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde tex• tuur B horizont 61 Sols sablo-limoneux légers modérément humides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Pdcy, PdcyS, Pdcz, uPdc, wPdc Pee Natte lieht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont . . . . 62 Sols sàblo-limoncux légers hiimides à horizon B textural morcelé Fasen — Phases Pecy, Peez Pcm Matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 63 Sols sablo-limoneux légers modérément secs à 'horizon A humifèrc ^ anthropogène épais Fase — Phase Pcm(b) Pdm Matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene hximus A horizont 64 Sols sablo-limoneux légers modérément humides à horizon A humifèrc anthropogène épais Fasen — Phases Pdm(b), Pdm(g), —y, u— 107

B1Z.-P. Pern Natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 65 Sols sahlo-limoneux légers humides à horizon A humifère anthro• pogène épais Fase — Phase Pem(g) Pdp Matig natte gronden op licht zandleem 66 Sols modérément humides sur limon sableux léger Fasen — Phases Pdpy, Pdpz, \iPdp Pep Natte gronden op licht zandleem ...... 67 Sols humides sur limon sableux léger Pgp Uiterst natte gronden op licht zandleem . . . . 67 Sols extrêmement humides sur limon sableux léger

ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX

Lba Zandleemgronden met textuur B horizont .... 68 Sols sablo-limoneux à horizon B textural Fase — Phase Lbaz Lbc Zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont . 68 Sols sablo-limoneux à horizon B textural fortement tacheté Fase — Phase Lbcz Lcc Zwak gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont .70 Sols sablo-limoneux faiblement gleyifiés à horizon B textural fortement tacheté Fase — Phase Lccz Ldc Matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont . 70 Sols sablo-limoneux modérément gleyifiés à horizon B textural fortement tacheté Fasen — Phases uLdc, Ldcz Lhc Sterk gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur . B horizont 71 Sols sablo-limoneux fortement gleyifiés à horizon B textural fortement tacheté •• ' Fasen — Phases wLJic, u-Lhc, Lhcz 108

Blz.-P. Lee Sterk gleyige zandleemgronden met reductiehorizont en met sterk gevlekte textuur B horizont ... . . 72 Sols sablo-Umoneux fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon B textwal fortement' tacheté Fase — Phase Lecz • - . Ldm Matig gleyige zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont . . 73 Sols sablo-limoneux modérément gleyifiés à horizon A hamifèrc anthropogène épais -, Fase — Phase uLdm Lem Sterk gleyige zandleemgronden met reductiehorizont en met diepe antropogene humus A horizont 73 Sols sablo-limoneux fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon ^ A humifère anthropogène épais Lep Zwak gleyige gronden op zandleèm 74 Sols faiblement gleyifiés sur limon sableux Ldp Matig gleyige gronden op zandleem . ; . . . . 74 Sols modérément gleyifiés sur limon sableux Fasen — Phases sLdp, Ldpy Lep Sterk gleyige gronden op zandleem met reductiehorizont 75 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur limon sableux Fasen — Phases sLep, Lepy, Lepz Lfp Zeer sterk gleyige gronden op zandleem met reduetiehori- zónt ... : 75 Sols très fortement gleyifiés à horizon, réduit sur limon sableux Fasen — Phases sLfp, vLfp Lgp Gereduceerde gronden op zandleem 76 Sols réduits sur limon sableux ' Fase — Phase sLgp

LEEMGRONDEN, SOLS LIMONEUX

Adp Matig gleyige gronden op leem 77 Sols modérément gleyifiés sur limon Fasen — Phases ' sAdp, Adpy, Adpz 109

B1Z.-P. Aep Sterk gleyige gronden op leem met reductiehorizont -. 77 Sols fortement gleyijiés à horizon réduit sur limon Fasen — Phases sAep, Aepy, Aepz Afp Zeer sterk gleyige gronden op leem met reductiehorizont 78 Sols tris fortement gleyifiés à horizon réduit sur limon Fasen — Phases sAfp, vAfp, Afpz Agp Gereduceerde gronden op leem ...... 78 Sols réduits sur limon

KLEIGRONDEN

SOLS ARGILEUX

Edp Matig gleyige gronden op klei .79 Sols modérément gleyifiés sur argile Fase — Phase sEdp Eep Sterk gleyige gronden op klei met reductiehorizont . . 80 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur argile Fase — Phase sBep • -, Efp Zeer sterk gleyige gronden óp klei met reductiehorizont . 80 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur argile Fasen — Phases vEfp, Efpy

ZWAHE-KLEIGRONDEN

SOLS ARGILEUX LOURDS

UDx Zwak of matig gleyige zware-kleigronden met niet bepaalde profielontwikkeling 81 Sols argileux lourds faiblement ou modérément gleyifiés à dévelop• pement de profil non défini Udp Matig gleyige gronden op zware klei 82 Sols modérément gleyifiés sur argile lourde Uep Sterk gleyige gronden op zware klei met reductiehorizont 83 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur argile lourde Fase — Phase sUep 110

Blz.-P. Ufp Zeer sterk gleyige gronden op zware klèi met reductiehori• zont 84 Sols très fortement gleyij.és à horizon réduit sur argile lourde Tase — Phase vUfp Ugp Gereduceerde gronden op zware klei 85 Sols rédu-ts sur argile lourde

NIET GEDIFFERENTIEERDE TERREINEN

TERRAINS NON DIFFÉRENCIÉS

V Gronden op venig materiaal 85 Sols sur matériaux tourbeux S Schorgronden ,...... 86 Sols de « schorres »

KTJNSTIVIATIGE GRONDEN

SOLS ARTIFICIELS

OB . Bebouwde zone . 86 Zone bâtie OE Groeven . 86 Fosses d'extraction ON Opgehoogde terreinen 87 Remblais OT Vergraven terreinèn ... ; 87 Terrains remaniés Ill

RESUME

La planchette de Mechelen (6500 ha) comprend au sud-ouest une partie de la région sablo-limoneuse (Hombeek), au sud-est la prolongation de la région sableuse dunale de Keerbergen- Bonheiden et au nord la région limono-sableuse de Wavre- Sainte-Cathérine. La partie centrale (Malines, Muizen, Walem) est constituée par la large plaine alluviale de la Dyle embou• tissant dans les vallées de la Nèthe et de la Senne.

1. PHYSIOGRAPHIE L'altitude la plus élevée (31 m) se trouve à Rumst (Moeren- hoek). Le relief descend jusqu'à 3-5 m dans la vallée de la Nèthe. La région de Wavre-Sainte-Cathérine a une altitude qui varie de 3-4 à 9 m. Au sud de la Dyle le paysage monte jusqu'à 11 m au Warande (Malines) et 13 m à Muizen. La vallée de la Senne s'incise jusqu'à 12 m. La région sablo-limoneuse de Hombeek se trouve à 11 m. Le réseau hydrographique est formé par trois rivières im• portantes : la Dyle, la Nèthe et la Senne. En outre il y a plu• sieurs courants d'eau moins importants. Les formations géologiques principales de la planchette sont : Quaternaire — Holocène : dunes boréales sédiments alluviales et colluviales Pleistocene : sédiments nivéo-éoliens (Würm) sable de couverture (à l'est de la Senne) limon sableux léger (à l'ouest de la Senne) Tertiaire — Anversien : sable glauconifère noirâtre à plus de 1,25 m de profondeur, Rupélien supérieur : argile de Boom, Rupélien inférieur : sable moyen jaune et grisâtre, Assien : sable argileux. 112

Les assises tertiaires sont généralement recouvertes par du sable limoneux ou du sable d'âge pléistocène ou holocène. Les vallées alluviales sont également constituées de matériaux d'âge récent (Holocène). Ce sont des dépôts lourds (limon, argile légère ou argile lourde). Les différents paysages sont déterminés par la constitution des sols. Le paysage principal au point de vue superficie est la région limono-sableuse de Wavre-Sainte-Cathérine, Dufïel- Walem. La région sablo-limoneuse de Hombeek n'occupe qu'une superficie assez restreinte, ce qui est aussi le cas pour la région sableuse de Bonheiden. Le climat est déterminé par une température moyenne an• nuelle de 9,5°C. La température du mois le plus froid (janvier) est de 3°C; celle du mois le plus chaud (juillet) atteint 18°C.

2. SOLS ET AGRICULTURE

21. LITHOLOGIE Les sédiments holocènes sont représentés par : — les coUuvions sablo-limoneuses, légères dans la région de Hombeek; leur extension est limitée par suite du reUef calme; — les alluvions récentes des cours d'eau; elles sont constituées de matériaux hétérogènes : sable, sable-limoneux, limon sa• bleux léger, limon sableux, argile légère, argile lourde, ainsi que des sols tourbeux et localement des « schorgronden » des rivières. Les colluvions et les alluvions n'ont pas ou très peu de développement de profil (..p). Les sables récents proviennent des sables de couverture qui ont été déplacés localement par voie éolienne. Il peut s'agir aussi de matériaux déblayés des dunes boréales. Les sédiments pléistocènes sont caractérisés par une texture limono-sableuse à l'est et une texture sablo-limoneuse à l'ouest de la Senne. Ils sont d'origine nivéo-éolienne et forment une couche relativement mince (Im ou moins) mélangée au sous- sol soliflué. Dans la plupart des sédiments (sableux ou limo- 113 neux) une partie de l'argile y a migré et a formé un horizon B textural continu (..a) ou discontinu (..c) dans les cas à dégra• dation prononcée. Aux environs des villages, des aggloméra• tions ou surtout dans les anciens terrains de culture (horticul• ture), la couche superficielle est profondément remaniée et enrichie en matières organiques (plaggenbodems : ..m). Les dépôts tertiaires ont relativement peu d'importance, a l'exception de l'argile de Boom (Rupélien). C'est une argile grisâtre tachetée, très lourde, qui contient à une profondeur d'environ 2 m des cristaux de gypse. L'argile de Boom, exploi• tée à Wavre-Sainte-Cathérine, est la matière première des potteries et des tuileries.

22. HYDROLOGIE La région limono-sableuse de Wavre-Sainte-Cathérine a un drainage moyennement sec à moyennement humide (.c, .d.) par suite du sous-sol argileux. Le drainage est gériéralèment assez lent par suite du relief calme. . Les sols du complexe sableux de Bonheiden sont plus secs (.b.,. .c), bien qu'il y ait des endroits humides dans les dépres• sions locales (.d., .e.). La vallée centrale de la Dyle, ainsi que celle de la Senne et de la Nèthe, a un drainage assez mauvais, mauvais ou très mauvais (.e., .f., .g.). La plaine sablo-limoneuse de Hombeek est imparfaitement drainée (Ld.). Les cuvettes locales ont un drainage assez mau• vais (Lh.). Les terrains relativement plus élevés sont plus secs (•b., .c).

23. GENESE DES SOLS Sous l'influence des facteurs pédogénétiques les couches superficielles ont subi une altération. Dans les sols sablo-limoneux le lœss sableux s'est altéré sous l'influencé du climat et de la végétation forestière post-gla• ciaires. Le profil normal est le sol lessivé caractérisé par un 114 horizon A appauvri et un horizon B enrichi en argile (horizon B textural). Les sols sablo-limoneux, étant trop minces, n'ont pas d'horizon C non altéré (lœss) mais un horizon D (substrat non limoneux souvent constitué de matériaux soliflués). Les sols lessivés sont hydromorphes lorsque le drainage est moins favorable, ce qui est souvent le cas.

Le sol (brun) lessivé, considéré comme le sol normal, a souvent subi une dégradation plus ou moins poussée sous l'influence d'une végétation acidiphile. L'horizon B textural devient très tacheté (..c). Cette dégradation va toujours de pair avec le développement d'un podzol brun, d'un micropod• zol ou même d'un podzol naissant dans la couche superficielle. Si ce phénomène se manifeste distinctement on le considère comme un développement typique (..f ou ..g). Après le déboisement et la mise en culture, les profils fores• tiers ont été tronqués par l'érosion. Les matériaux érodés ont été déposés en bas des versants, dans les dépressions et le long des cours d'eau (colluvions et alluvions). Les sols limono-sableux ont également subi une migration de l'argile et des sesquioxydes. Ce phénomène se manifeste plutôt sous forme de taches plus argileuses éparses (horizon B tex• tural morcelé). Simultanément à la migration de l'argile, la couche superficielle se podzolisa plus ou moins distinctement. La formation de profils polygénétiques explique la présence de sols à horizon B textural morcelé (..c) et de podzols distincts (..g) l'un à côté de l'autre. Il y a toujours le stade intermédiaire nommé prépodzol. Les sols sableux ne contiennent pratiquement pas ou peu d'argile; le sol du type lessivé (à horizon B textural morcelé) n'existe guère. Le podzol au contraire y est très fréquent. Les sols sableux, situés dans la zone des cultures intensives, sont souvent remaniés profondément. Le labour profond et l'apport régulier de matières organiques ont engendré une couche superficielle épaisse riche en humus (sols à plaggen : ..m). • 115

24. CLASSIFICATION DES SOLS La légende est basée sur un système de classification mor• phogénétique. L'unité cartographique principale est la série, caractérisée par trois facteurs principaux : la texture, la classe de drainage et le développement de profil.

25. SOLS ET AGRICULTURE 251. Sols sableux Les sols sableux à horizon B textural riiorcelé sont peu fré• quents (Zcc, Zdc). Les podzols distincts (Zag, Zbg, Zcg, Zdg, Zeg) et les podzols peu distincts (podzols bruns : Zbf, Zcf, Zdf) occupent une plus grande superficie. La valeur agricole de Z.c, Z.g, Z.f ne diffère que très peu. La présence d'un B podzolique induré est défavorable à plusieurs cultures. Il faut admettre d'ailleurs que les sols sableux ont une aptitude moyenne pour la plupart des cultures. Les sols à plaggen (Zam, Zbm, Zcm, Zdm, Zern) ont plus d'importance au point de vue extension et valeur agricole. Les sols à plaggen à drainage modéré et assez pauvre sont aptes aux cultures exigeantes et à l'horticulture. • Signalons enfin les sédiinènts alluvionnaires dans les vallées importantes (Zep, Zfp) et les sols récents des dunes (Zap).

252. Sols limono-sableux Les sols limono-sableux ont très souvent un horizon B tex• tural morcelé (Sbc, Sec, Sdc). Celui-ci est parfois peu distinct et masqué par un développement plus récent, comme p.ex. un podzol à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct (Sbf, Scf, Sdf) ou distinct (Scg, Sdg, Seg). La couche superficielle a parfois été labourée profondément et amendée avec des plaggen (matière organique provenant de la litière des sols forestiers, des landes à bruyère ou du fu• mier). Il faut admettre qu'une partie importante de la couché anthropogène a été apportée par voie éolienne (Sbm, Scm, Sdm, Sem). 116

Les sols sans développement de profil (Sdp, Sep, Sfp) sont des alluvions récentes; ils ont peu d'importance.

253. Sols sablo-limonexix légers Les sols sablo-limoneux légers sont souvent caractérisés par un horizon B textural morcelé (Pbc, Pce, Pdc, Pec). La dégra• dation de l'horizon B textural est plus prononcée que dans des sédiments plus lourds (limon sableux). Sous l'influence de l'homme les horizons superficiels ont souvent été remaniés profondément et enrichis en matières organiques. L'horizon A humifère a alors une épaisseur d'au moins 60 cm et une teneur en humus de plus de 0,5 % jusqu'à cette profondeur (Pcm, Pem). Les sols alluviaux (Pdp, Pep, Pgp) n'ont pas de développe• ment de profil; leur répartition est restreinte.

254. Sols sablo-limoneux Les sols sablo-limoneux ressemblent bien aux sols sablo- limoneux légers. La dégradation de l'horizon B textural est cependant souvent moins poussée (Lba). Les sols fortement lessivés (sols podzoliques) sont néanmoins fréquents, surtout les variantes humides (Lbc, Lcc, Ldc, Lec). Les sols sablo-limoneux à plaggen (Ldm, Lem) ont une répartition fort limitée. Les sols alluviaux sont très importants; ils forment souvent la transition entre les sols des plateaux et les sols des cuvettes (Lcp, Ldp, Lep, Lfp, Lgp).

255. Sols limoneux , • Les sols limoneux se limitent aux sols alluviaux, surtout de la Dyle et de la Senne. Les variantes à drainage imparfait se trouvent normalement sur les levées naturelles (Adp), les sols fortement gleyifiés, très fortement gleyifiés ou réduits (Aep, Afp, Agp) dans les cuvettes des vallées.

256. Sols argileux Ce groupement ne comprend que des sols alluviaux à drai- 117 nage imparfait, assez mauvais et mauvais (Edp, Eep, Efp). Ce sont les sols typiques des cuvettes. Ils ont une répartition très importante.

257. Sols argileux lourds Les sols argileux lourds sont également des sédiments allu• viaux des cuvettes. Le drainage varie de la classe modérément gleyifiée jusqu'à la classe totalement réduite (Udp, Uep, Ufp, Ugp). Les sols tertiaires (UDx — Rupélien) se limitent à la région de Wavre-Sainte-Cathérine.

258. Terrains non différenciés Dans les cuvettes proprement dites on tirouve des plages de sols tourbeux. Ils contiennent au moins 30 % de matière orga• nique jusqu'à plus de 30 cm de profondeur. Leur répartition est restreinte.

259. Sols artificiels Les sols artificiels sont classés dans un des groupements suivants: zone bâtie (OB), fosses d'extraction (OE), remblais (ON) et terrains remaniés (OT).

3. CONCLUSIONS Les sols sableux (Z..) sont localisés à Bonheiden et à proxi• mité des grandes vallées; ils ont généralement une aptitude peu élevée. Les sols modérément humides et profondément humifè- res (Zdm) ont une valeiir agricole et horticole assez élevée pouî- des cultures exigeantes. Les sols limono-sableux secs (Sb.) ont une valeur agricole médiocre; modérément secs ou humides (Sc., Sd.) ils sont aptes aux cultures exigeantes. Les sols à plaggen de ce groupe (S.m) sont très recherchés pour les cultures maraîchères. Les sols sablo-limoneux légers ont une aptitude qui dépend essentiellement du drainage du profil. Les sols secs (Pb.) sont 118 toutefois peu ou assez aptes pour les cultures exigeantes. Les sols modérément secs (Pc.) et modérément humides (Pd.) conviennent pour toutes les cultures et surtout pour les cul• tures intensives (cultures maraîchères). Les sols sablo-limoneux à drainage favorable (Lb.) ou im• parfait (Le.) ont une valeur agricole élèvée; ils sont moins aptes à l'horticulture. Les sols sablo-limoneux (légers), limoneux, argileux légers et argileux lourds à caractère alluvial (Pe., Le., Ae., Ee., Ue.) sont de préférence destinés à la praticulture. Les sols à drai• nage imparfait conviennent toutefois pour les cultures exigean• tes (froment, betteraves). Les sols (limono-) sableux à drainage assez mauvais (Ze., Se.) conviennent à l'agriculture et l'horticulture. Les sols (limono-) sableux très humides (Zf., Sf.) et les sols sablo-limo• neux (légers), limoneux ou argileux à drainage mauvais ou très mauvais (Pg., Lf., Lg., Af., Ag., Ef., Uf., Ug.) ne convien• nent qu'à la praticulture et la sylviculture. Les sols tourbeux ont une valeur minime pour toutes les cultures. Ils sont à déconseiller pour l'agriculture et la prati• culture. Le tableau 8 à la fin du texte donne l'aptitude des séries de sols principales pour les cultures les plus importantes de la région. En plusieurs endroits les sols très humides des vallées peu• vent être améliorés par un drainage artifici'el et par une fumure rationelle et abondante. L'économie agricole de la région est très favorable grâce aux cultures maraîchères intensives. Wavre-Sainte-Cathérine et Malines sont des centres importants pour la culture maraîchère.

Sols et de la Végétation de la Belgique 6, Rozier, Gand, contre versement du Liste des cartes des sols, à l'échelle de 1/20 000, avec texte explicatif pouvant être obtenues au secrétariat du Comité pour l'établissement de la Carte des prix de vente au compte chèques postaux n° 3016.86.

Cartes des sols avec texte explicatif français, samenvatting in het Nederlands :

103 E Hamme-MUle 141 E Seneffe 108 W Visé 142 W Gouy-lez-Piéton 108 E Fouron-Saint-Martin 142 E Gosselies 110 E Ploegsteert 143 W Fleurus 114 E Enghien 143 E Spy 115 W Rebecq-Rognon 144 W Namur 115 E Ittre 147 W Tavier 116 W Waterloo 147 E Esneux 117 E Chautnont-Gistoux 148 W Louveigné 118 W Jodoigne 148 E Spa 118 E Jauche 149 W Sart 119 W Hannut 152 W Binche 119 E Montena\en 152 E Morlanwelz 120 W Waremme 153 W Fontaine-l'Evêque 120 E Momalle 156 E Ohey 121 WAlleur 157 W Modave 121 E Liège 165 E Mettet 122 W Dalhem 167 W Natoye 122 E Hervé 167 E Ciney 123 W Henri-Chapelle 168 W Maffe 123'A Petergensfeld 168 E Grandhan 126 E Ath 169 W Dw buy 127 W Lens 176 E Leignon 127 E Soignies 178 E Dochamps 128 W Braine-le-Comte 179 W Odeigne 128 E Feluy 179 E Bihain 129 W Nivelles 180 W Bovigny 129 E Genappe 187 W Champion 130 W Chastre-Villeraux-Blantnont 187 E La Roche-en-Ardenne 130 E Gembloux 188 W Wibrin 131 W Peru/ez 189 W Limerlé 131 E Eghezée 195 E Saint-Hubert 132 W Wasseiges 196 V/ Amberloup 132 E Braives 196 E Flamierge 133 W Jehay-Bodegnée 203 W Libin 135 W Fléron 203 E Bras 135 E Verviers 221 E Villers-devant-Orval (+221W} 136 W Limbourg 223 W Saint-Léger 136 E Eupen 226 W Musson (100 F) 136'A Reinartzhof - 136'B Hoscheit (150 F) Prix : 125 F (sauf indication contraire) Mémoire — Contribution à l'étude des terrains superficiels de la région condrusienne 320 p., 84 jig. (fig. + phot.), 3 cartes. Gand, 1958. Samenvatting, onderschriften van fig. en \aarten in het Nederlands . 300 Pour les textes en néerlandais, voir page 2 de la couverture. Drukkerij AD. HOSTE, N. V. Gent