Mededelingen Van De Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31 bron Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31. Stichting Jacob Campo Weyerman, Moordrecht 2008 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_med009200801_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 1 Misdaadverslaggeving in de achttiende eeuw: de criminele biografie Frans Thuijs De criminele biografie Sinds het verschijnen van het boekje Levens van beruchte personen in 1980 worden we nog wel eens geconfronteerd met het begrip ‘criminele biografie’.1 Het is ook één van de rafelrandjes in mijn onderzoek naar de misdadiger Jacob Frederik Muller (1690-1718), alias Jaco, over wie in de achttiende eeuw en vooral daarna veel is geschreven.2 Enkele achttiende-eeuwse pamfletten over Jaco zouden aan de wieg van de Nederlandse criminele biografie staan. Het is meestal niet erg zinvol om kritiek te leveren op een publicatie van meer dan 25 jaar geleden. Hier moet toch een uitzondering worden gemaakt. Het begrip criminele biografie lijkt zich immers zó te hebben vastgezet, dat het nu wel al te gemakkelijk wordt misbruikt als synoniem voor álle achttiende-eeuwse misdaadverhalen en moderne navertellingen. Dat is niet juist en ook niet goed verklaarbaar, want de destijds gegeven kenmerken waaraan de criminele biografie zou moeten voldoen, lijken toch helder genoeg: (1) Het moet een levensbeschrijving zijn in proza (2) van een reële persoon (3) die crimineel was en daarom werd gevonnist, welke levensbeschrijving (4) gelijktijdig met het vonnis te boek is gesteld, (5) met als doel het publiek te amuseren, te waarschuwen en te stichten. Dat er niettemin verwarring over die uitgangspunten is ontstaan kan in de hand zijn gewerkt door de keuze van de voorbeelden en het gebrek aan historisch onderzoek destijds. Genoemd werden het in 1717 uitgegeven pamflet, Uitvoerig Verhaal en het in 1773 verschenen proza, Brief van Jacob Frederik Muller.3 Deze twee werkjes samen, zouden de aanzet vormen van de Nederlandse criminele biografie.4 Bij nadere beschouwing en vanwege de beperkte doelstelling voldoet het Uitvoerig Verhaal nauwelijks aan twee van de vijf kenmerken: het is geen levensbeschrijving in proza, het gaat wel over een reële persoon die crimineel was, er was ongebruikelijk proces waarover niets wordt verteld, de zaak werd ver vóór de definitieve uitspraak te boek gesteld en op straat gebracht zoals dat de Amsterdamse officier paste en niet voor amusement, waarschuwing of stichting. De combinatie met de maar liefst meer dan vijftig jaar later uitgebrachte Brief maakt het er niet beter op. Er zijn daarin wel enkele biografische gegevens opgenomen, maar er is nog veel meer dat op fantasie berust. Er is iets van verontschuldiging en het ontbreekt niet aan ironie, waarin misschien zelfs iets van maatschappijkritiek is verstopt, als je er tenminste oog voor hebt. Die kritiek, met verwijzing naar maatschappelijke achterstelling en misdadigheid, is minder diffuus in het eveneens uit 1773 daterende pamflet Aandoenlyke Beschouwing.5 De twee verhalen lopen als het ware in elkaar over. De Brief is volgens het titelblad gericht ‘aan zyne Opvolgers, die eerstdaags haar welverdiende Straf binnen Amsterdam zullen ontfangen’ en aan het einde staat de samenspraak tussen Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31 Jaco en Cartouche ‘Gehouden op de Brug van de Oude Stads Herberg, Op Zondagogtend den 22 Augustus 1733, by het apprehenderen van 9 Vrybuiters’. Die samenspraak gaat vloeiend over in die Aandoenlyke Beschouwing, waarin het treurige verhaal wordt verteld van negen onfortuinlijke schlemielige migranten, eenmalig op het slechte pad, verraden en berecht: zeven werden er gehangen en twee langdurig gevangen. De verbinding tussen deze twee pamfletten is duidelijk. Zij moeten vrijwel gelijktijdig zijn uitgegeven, beide anoniem, het eerste in Den Bosch, het tweede in Amsterdam. De Brief zou van de hand zijn van Nicolaas Hoefnagel, maar de Aandoenlyke Beschouwing niet. Als de twee verhalen werkelijk bij elkaar horen van wiens hand is dan het tweede stuk? Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31 2 Afbeelding in: Uitvoerig verhaal van alle Feyten en Schelmstukken van Jacob Frederik Muller, alias Jaco. Amsterdam, 1731. Er is sprake van enige maatschappijkritiek in beide publicaties, met maatschappelijke achterstelling en criminaliteit als uitgangspunt, ruim een halve eeuw na het Franse voorbeeld in de verhalen over Louis Dominique Cartouche (1693-1721) die in 1721 in Parijs werd berecht en geradbraakt. Zijn verhalen vervulden een functie in de Franse verlichtingsliteratuur.6 Vanaf 1722 kwamen er Nederlandse vertalingen op de markt. Des te meer is het dan opmerkelijk dat het nog zo lang duurde voordat er enige publieke twijfel ontstond over de Nederlandse strafrechtspleging. Dat kan alleen maar worden verklaard uit de verblinding van de magistraat, zoals de Aandoenlijke beschouwing letterlijk stelt. Maatschappelijk onrecht was elders, niet in de Republiek. Er was veel mis, maar daar had men geen oog voor. De publicaties rondom Jacob Muller De publicaties rondom en ver na Jaco's rechtszaak, dat wil zeggen het Uitvoerig Verhaal in combinatie met de Brief, worden na Buijnsters door Mattheij bestempeld als de meest oorspronkelijke Nederlandse criminele biografie. Veel waarde wordt gehecht aan het Uitvoerig Verhaal en terecht, maar het waren niet de goede redenen die Mattheij meende te zien. Het is niet juist om zonder behoorlijk onderzoek naar de brontekst en het strafproces, twee in stijl zo verschillende teksten, gepubliceerd met een tussenpoos van meer dan een halve eeuw, te verheffen tot één oorsprong! De historische context geeft duidelijkheid over het doel van de schrijver en het doel van de publicatie. Het Uitvoerig Verhaal is een formeel juridisch stuk, de conclusie van eis van de hoofdofficier van Amsterdam, Ferdinand van Collen, in het ongebruikelijke ordinaris strafproces tegen een gewone misdadiger, na de gebruikelijke extra-ordinaris procedure. Die conclusie is grotendeels overgeschreven Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31 uit de confessieboeken en is weinig anders dan het verhaal van de onbetrouwbare Griet Lommers, Jaco's bijzit, aan wie in ruil voor haar verklaringen immuniteit was verleend.7 Die conclusie van eis werd in hoger beroep de conclusie van antwoord voor het Hof, gepresenteerd door de procureur-generaal, Wolfert Nobeling, en advocaat-fiscaal Cornelis Wevering, om bevestiging van het Amsterdamse vonnis van 14 januari 1717 te verkrijgen. Dat document is onverkort in druk verschenen, om ter rechtvaardiging van de lange duur van het proces en de hoge kosten de communis opinio te bewerken.8 Het stuk kwam op straat in de zomer van 1717, ongeveer negen maanden voordat het Hof op 18 mei 1718 van een uitspraak beviel. Er valt op de inhoud van alles af te dingen. Het zoeken naar de waarheid, zoals het strafprocesrecht van 1570 al voorschreef, was in dit proces en met deze conclusie ondergeschikt aan het resultaat: de definitieve terdoodveroordeling van de verdachte. Het eufemisme van de moderne ‘tunnelvisie’ is hier al erg vriendelijk! Het pamflet heeft niets van doen met het levensverhaal. De pleitbezorgers die Jacob Muller willen verbinden met het begin van de Nederlandse criminele biografie zijn niet alleen met hun archiefonderzoek in gebreke gebleven, zij hebben ook een flink aantal andere achttiende-eeuwse publicaties over het hoofd gezien. Er verschenen omstreeks Jaco's executie op 6 augustus 1718 een bericht en nog een gefingeerde brief. Bovendien werd hij al in 1722 door Gysbert Tyssens in een toneelstuk aan Cartouche gekoppeld.9 Sindsdien is Jaco op het succes van Cartouche meegelift; was er een publicatie over hem, dan volgde Jaco.10 Het is allemaal wel Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31 3 smakelijk, maar over Jaco's leven en de misdaden die hij zou hebben gepleegd, worden we in geen van die vertellingen iets wijzer. Goed beschouwd is het geschrevene rondom hem, wat dan ook bij elkaar wordt gevoegd, een van de sléchtste voorbeelden van een aanzet voor een Nederlandse criminele biografie. Het aanbod van achttiende-eeuwse misdaadverhalen Als de publicaties rondom Jaco niet geschikt zijn is het nuttig om te zien welke teksten dan wel in aanmerking komen. Welke voldoen wel en welke niet; welke meer, welke minder? Hoe passen zij in de kenmerken of juist niet? Of, als de definitie niet voldoet, moet of kan die dan nader worden gepreciseerd? Als eerste is genoemd dat het een levensverhaal in proza moet zijn. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen vroegmodern populair proza en pamfletten. Welke criteria zijn er om dat onderscheid te maken? Is dat onderscheid te maken? Volgens de samenstellers van Het lange leven van het pamflet, een van de laatste pogingen om het pamflet te karakteriseren, is het niet eenvoudig om een definitie te geven. We moeten in ieder geval uitgaan van een aanleiding en een doel, een eenvoudige schrijfstijl en een grote mate van actualiteit.11 Binnen dat raamwerk is er een grote verscheidenheid aan onderwerpen: zoals het uitdragen van standpunten, levenslessen, apologieën en protesten. Het konden ontboezemingen zijn van wereldverbeteraars, politieke manifesten, schotschriften en aan- of afkondigingen. Zij bestonden uit één of enkele pagina's, maar uitgaven van 50 tot 100 bladzijden of meer vormden geen uitzondering. Wat wordt gekend als populair proza, zeker