Trotseren of afwentelen?

Invloeden op de overlevingskans van bewindspersonen bij vergelijkbare affaires.

Universiteit Leiden Master Management van de Publieke Sector

Marijke Kruis, S1606670

Begeleider: Dr. W.J. van Noort Tweede lezer: Dr. A.C. Wille

8 augustus 2016

Should I stay or should I go now?

If I go there will be trouble

And if I stay it will be double

(The Clash, 1982)

2

Samenvatting

In dit onderzoek is antwoord gegeven op de vraag waarom er verschil in consequenties voor bewindspersonen is als zij door vergelijkbare affaires in de problemen komen. Deze bevindingen geven implicaties voor het begrip van de stabiliteit van bewindspersonen en bieden daarnaast inzage in de redenen waarom deze stabiliteit wordt aangetast. Door dataverzameling zijn de affaires in kaart gebracht welke in de inlichtingen- of debatfase van het verantwoordingsproces richting de Kamer zijn beschreven of besproken. Van alle affaires bleken 2 soorten affaires voldoende toetsbare onderzoekseenheden te bevatten, namelijk affaires waarbij de bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd en affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering van de bewindspersoon ter discussie heeft gesteld.

De invloed van de volgende onafhankelijke variabelen op de onderzoeksvraag is onderzocht: de ervaring in een parlementaire of ambtelijke omgeving, de bestuursstijl, het vertonen van afwentelgedrag, de grootte van de politieke partij, de uitvoerder van de handeling, het krijgen van een motie op basis van de vertrouwensregel en het soort einde van de affaire. Van de 38 mogelijke onderzoekseenheden in de onderzoeksperiode zijn 14 eenheden (affaires) geselecteerd voor het onderzoek. De externe validiteit van dit onderzoek is door dit beperkte aantal onderzochte affaires gering. Daarentegen is het voor een deel van de uitkomsten plausibel dat de conclusies toepasbaar zijn op de gehele onderzoeksperiode en niet alleen op de onderzochte affaires.

Bij het onjuist informeren van de Kamer heeft meer ambtelijke ervaring een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Daarnaast is het vertonen van afwentelgedrag bij affaires waarbij de handelingen door het ambtelijk apparaat zijn verricht ook van positieve invloed. Deze bevindingen zijn significant, waardoor het plausibel is dat deze op alle soortgelijke affaires in de onderzoeksperiode toepasbaar zijn. Het tonen van leiderschap heeft eveneens een positieve invloed, maar deze bevinding heeft alleen betrekking op de onderzochte affaires. Bij affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering van de bewindspersoon ter discussie stelt, heeft meer parlementaire ervaring een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Deze bevinding is significant, waardoor het plausibel is dat deze op alle soortgelijke affaires in de onderzoeksperiode toepasbaar is. Leiderschap en een lidmaatschap bij de grotere coalitiepartij hebben ook een positieve invloed, maar deze zijn alleen toepasbaar op de onderzochte affaires.

Beslissingen om moties op basis van de vertrouwensregel in te dienen zijn subjectief, waarbij de politieke opportuniteit invloed heeft op het door politieke partijen in de Kamer afdwingen van vertrek van een bewindspersoon of kabinet. Deze moties hebben een opvallend verschijnsel: ingediende (maar niet aangenomen) moties hebben een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon, terwijl een dreiging van deze moties tot vertrek van een bewindspersoon leidt. Een ingediende motie lijkt vanuit de Kamer daardoor slechts een waarschuwende werking te hebben. Een bewindspersoon kan door het dreigen van een motie uit eigen beweging opstappen, maar ook doordat zijn integriteit is aangetast of doordat hij de politieke verantwoordelijkheid voor gemaakte fouten neemt; ook hier is de politieke opportuniteit van invloed. Daarnaast is het aannemelijk dat een onderzoeksrapport van een externe onderzoekscommissie veel invloed heeft het vertrek van een bewindspersoon.

3

Begrippenlijst

Ambtelijk apparaat Dit wordt gevormd door de medewerkers die voor het ministerie werken waar de bewindspersoon de politieke top van vormt en hem helpen bij de vorming en uitvoering van zijn beleid.

Beleidsveld Een onderwerp dat in de portefeuille van een bewindspersoon zit en waar hij verantwoordelijk voor is.

Bewindspersoon Dit is een minister of een staatssecretaris die deel uitmaakt van het kabinet in Nederland op een bepaald moment.

Coalitie De politieke partijen in de Kamer waarvan een bewindspersoon in het kabinet zit.

Fractie Een vertegenwoordigde groep leden van een bepaalde politieke partij in de Kamer.

Interdepartementaal Twee of meer ministeries zijn betrokken.

Intradepartementaal Binnen één ministerie.

Kabinet De benaming voor alle ministers en alle staatssecretarissen samen.

Kamer De Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koning Staat aan het hoofd van het Koninkrijk der Nederlanden en wordt opgevolgd door een nakomeling, waarbij het oudste kind voorrang heeft.

Politieke opportuniteit Een bepaald moment dat de grootste kans heeft om het beoogde effect van een politieke handeling te bereiken.

Politieke partij Eén of meer personen die gezamenlijk een bepaalde ideologie voor ogen hebben en deze uitdragen.

Portefeuille Omvat alle beleidsonderwerpen waar een bewindspersoon bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor heeft. Deze beleidsonderwerpen verschillen niet alleen qua inhoud, maar ook qua zwaarte en risico’s.

Oppositie De politieke partijen in de Kamer waarvan geen bewindspersoon in het kabinet zit.

Regering De benaming voor de Koning en de ministers samen.

Zittingstermijn Het aantal jaren dat iemand een bepaalde functie bekleedt.

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...... 7 1.1. Aanleiding ...... 7 1.2. Probleemstelling ...... 7 1.3. Onderzoekskader ...... 8 1.4. Aannames ...... 8 1.5. Verkenning ...... 8 1.6. Relevantie ...... 8 1.7. Leeswijzer ...... 9 2. Theoretisch kader ...... 10 2.1. Verantwoordelijkheden bewindspersoon ...... 10 2.2. Invloeden op functioneren bewindspersoon ...... 14 2.3. Conclusie ...... 17 2.4. Hypothesen ...... 18 2.5. Theoretische concepten ...... 19 3. Methodologie ...... 20 3.1. Opzet ...... 20 3.2. Operationalisering ...... 22 3.3. Selectie onderzoekseenheden ...... 25 3.4. Validiteit en betrouwbaarheid ...... 27 4. Empirische data ...... 29 4.1. Kabinetten ...... 29 4.2. Affaires over onjuiste informatie aan Kamer ...... 30 4.3. Affaires over slechte beleidsuitvoering ...... 34 4.4. Overzicht onafhankelijke variabelen ...... 39 5. Analyse ...... 41 5.1. Onafhankelijke variabelen ...... 41 5.2. Causale verbanden ...... 47 5.3. Overige bevinding ...... 48 6. Conclusie ...... 50 6.1. Toetsing hypothesen ...... 50 6.2. Beantwoording onderzoeksvraag ...... 53 6.3. Aanbeveling voor verder onderzoek ...... 55 7. Bronvermelding ...... 57 7.1. Literatuur ...... 57 7.2. Bronnen ...... 58 7.3. Parlementaire stukken ...... 60 8. Bijlage ...... 62 Overzicht 50 affaires ...... 62

5

Overzicht modellen

Modelnummer Titel Pagina 1 Ministeriële verantwoordelijkheid in relatie tot mate 12 van weging bij affaire 2 Verantwoordingsproces en rol vertrouwensregel bij 14 affaires 3 Bestuursstijlen en soorten einden van affaires 17

Overzicht tabellen

Tabelnummer Titel Pagina 1 Matrix bestuursstijlen 15 2 Waarden onafhankelijke variabelen 22 3 Overzicht 50 affaires 26 4 Scoreoverzicht 50 affaires 26 5 Affaires en vertrekkende bewindspersonen per kabinet 29 6 Overzicht scores onafhankelijke variabelen per affaire 40 7 Ervaring bewindspersonen affaires A 41 8 Ervaring bewindspersonen affaires B 42 9 Bestuursstijl bewindspersonen affaires A 42 10 Bestuursstijl bewindspersonen affaires B 43 11 Afwentelgedrag bewindspersonen affaires A 43 12 Afwentelgedrag bewindspersonen affaires B 43 13 Grootte partij bewindspersonen affaires A 44 14 Grootte partij bewindspersonen affaires B 44 15 Uitvoerder handeling bewindspersonen affaires A 45 16 Uitvoerder handeling bewindspersonen affaires B 45 17 Moties tegen bewindspersonen affaires A 46 18 Moties tegen bewindspersonen affaires B 46 19 Soort einde affaires A 46 20 Soort einde affaires B 47 21 Uitvoerder handeling versus afwentelgedrag 47 bewindspersonen affaires A 22 Ervaring versus uitvoerder handeling affaires A 48 23 Onderzoek door deskundigen versus motie en actie 49 bewindspersonen affaires A 24 Onderzoek door deskundigen versus motie en actie 49 bewindspersonen affaires B

6

1. Inleiding

Dit hoofdstuk begint met de aanleiding van het onderzoek. Vervolgens wordt in de probleemstelling de onderzoeksvraag gepresenteerd. Hierna wordt het kader van het onderzoek aangegeven en wordt een aantal aannames besproken dat heeft geleid tot het onderzoek en in het onderzoek wordt meegenomen. De relevantie van het onderzoek komt ter sprake, waarna het hoofdstuk afsluit met een leeswijzer.

1.1. Aanleiding

In de winter van 2014 raakt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, , in opspraak, omdat hij de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd over de verzameling van metadata van 1,8 miljoen telefoongesprekken in Nederland (Dool, 2014). De minister had aangegeven dat deze data door de Amerikaanse inlichtingendienst waren verzameld, maar toen bleek dat dit door de Nederlandse inlichtingendienst was verzameld, heeft de minister dit niet direct aan de Kamer laten weten. Een motie van wantrouwen wordt ingediend, maar deze wordt niet aangenomen. De minister treedt niet af (Dool, 2014).

In maart 2015 treedt de minister van Veiligheid en Justitie, , wel af nadat hij de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd (Hulst, 2015). De minister had de Kamer aangegeven geen informatie te hebben over een financiële transactie rond een overeenkomst van het Openbaar Ministerie met een drugshandelaar in 2001. Later bleek hiervan toch een digitaal bewijs op een oude dataschijf te zijn gevonden, waardoor de Kamer verkeerd was geïnformeerd. Nog voordat een debat over de gebeurtenissen plaatsvindt, treedt minister Opstelten af.

Dit zijn vergelijkbare affaires, omdat ze de overeenkomst hebben dat beide ministers de Kamer onjuist informeren. De uitkomsten zijn echter verschillend: minister Plasterk overleeft in een debat een motie van wantrouwen, maar minister Opstelten wacht het debat niet eens af en treedt zelf af.

1.2. Probleemstelling

Gedurende een kabinetsperiode komt het voor dat een bewindspersoon het ontslag aan de Koning aanbiedt. Dit vertrek kan voortkomen uit verschillende oorzaken, zoals het opzeggen van het vertrouwen in een bewindspersoon door het onjuist informeren, kritiek op de beleidsuitvoering of door aantasting van de persoonlijke integriteit. Bij vergelijkbare affaires lijken echter de gevolgen verschillend. Wat zijn de oorzaken die dit verschil maken? Welke mechanismen liggen hieraan ten grondslag? Spelen persoonlijke eigenschappen hierbij een rol of zijn er andere factoren die het verschil veroorzaken? Om een antwoord te geven op deze vragen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe is het te verklaren dat bij vergelijkbare affaires sommige bewindspersonen voortijdig het kabinet verlaten en andere bewindspersonen niet?

7

1.3. Onderzoekskader

Het onderzoek loopt van 22 juli 2002 tot 23 december 2015 en heeft betrekking op Nederland. Op 22 juli 2002 is het kabinet Balkenende I beëdigd en op 23 december 2015 ging het huidige kabinet Rutte II met Kerstreces. Sinds de instelling van het Kabinet Balkenende I in 2002 zijn er zes kabinetten aangetreden, waarvan geen enkel kabinet de regeerperiode heeft voltooid. Dit maakt de periode vanaf 2002 een interessante onderzoeksperiode.

1.4. Aannames

Na bepaling van de onderzoeksvraag en voorafgaand aan het onderzoek zelf, zijn twee aannames geformuleerd op basis waarvan hypothesen zijn gevormd:

 De grootte van een fractie van de politieke partij in de Kamer heeft invloed op de zittingsperiode van een bewindspersoon. Hoe groter de fractie in de Kamer is, hoe kleiner de kans dat een bewindspersoon zijn ambt zal (moeten) neerleggen.  Bewindspersonen met ambtelijke ervaring hebben een goed beeld van de werking van het ambtelijk apparaat en kunnen hierop inspelen, wat de verstandhouding tussen bewindspersoon en het ambtelijk apparaat positief kan beïnvloeden. De gedachte die hieruit voortkomt is dat hoe beter de verstandhouding is tussen de bewindspersoon en het ambtelijk apparaat, hoe groter de bereidheid van het ambtelijk apparaat is om de bewindspersoon van goed advies te voorzien en te laten scoren op de beleidsonderwerpen. De aanname die hieruit voortkomt is dat ambtelijke ervaring van een bewindspersoon een positieve invloed heeft op het overleven van een affaire door de bewindspersoon.

1.5. Verkenning

In mei 2015 is tijdens het vak ‘bestuurskundig onderzoek’ een ontwerp gemaakt voor een afstudeeronderzoek. Er is gekozen voor een deductief onderzoek, omdat dit in lijn is met de vakken en opdrachten die gedurende de Master zijn gegeven en ingeleverd. Na het kiezen van het onderwerp is een verkenning uitgevoerd naar de haalbaarheid van het onderzoek en dan vooral naar de beschikbaarheid van theorie die aan de praktijk getoetst kan worden. Deze verkenning leverde theorie op dat mogelijke oorzaken aangeeft voor het verschil in uitkomsten voor bewindspersonen bij vergelijkbare affaires, waardoor het onderzoek uitvoerbaar was.

1.6. Relevantie

De relevantie van het onderzoek is dat de bevindingen implicaties geven voor het begrip van de stabiliteit van bewindspersonen. Er ontstaat inzage in welke variabelen een positieve of een negatieve invloed hebben op het behoud van een bewindspersoon na een affaire, dus welke variabelen invloed hebben op de mate van stabiliteit van een bewindspersoon. Een bewindspersoon die zijn functie gedurende de kabinetsperiode behoudt, kan als een stabielere minister beschouwd worden dan een bewindspersoon die tussentijds is vertrokken. De kennis over de invloeden op de stabiliteit van een bewindspersoon en over de werking van de politiek-bestuurlijke omgeving wordt vergroot.

8

De bestaande literatuur richt zich op Nederlandse kabinetten tot 2002, waardoor de uitkomsten van de onderzoeken over dit vraagstuk verouderd kunnen zijn. Daarnaast richt de bestaande literatuur over de werking van bewindspersonen en kabinetten zich op andere landen en niet op Nederland. De ontbrekende kennis kan op basis van dit onderzoek worden aangevuld.

1.7. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt literatuur en wetenschappelijk onderzoek bij elkaar gebracht om tot een theoretisch kader te komen. Op basis hiervan worden zeven hypothesen geformuleerd. In hoofdstuk 3 wordt de methodologie van het onderzoek doorlopen, waarbij wordt ingegaan op de opzet per hoofdstuk. Vervolgens vindt de operationalisatie plaats van begrippen en concepten, waarna de onderzoekseenheden worden geselecteerd. De mate waarin het onderzoek valide en betrouwbaar zal zijn, wordt in de laatste paragraaf besproken. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de geselecteerde onderzoekseenheden, de affaires. Het hoofdstuk eindigt met een overzicht waarin alle empirische data zijn verwerkt die van belang zijn bij het toetsen van de hypothesen. De theorie wordt met de empirie vergeleken in hoofdstuk 5 als de analyse plaatsvindt. Eerst worden de onafhankelijke variabelen individueel besproken, waarna een aantal causale verbanden wordt gelegd. Het hoofdstuk sluit af met een overige bevinding. Hoofdstuk 6 toetst de hypothesen aan de hand van de analyse waarna een antwoord op de onderzoeksvraag wordt geformuleerd. Afsluitend worden er twee aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

9

2. Theoretisch kader

In dit onderzoek worden de affaires bestudeerd die van toepassing zijn op het ambt van bewindspersoon. Vanuit dit ambt heeft een bewindspersoon ministeriële verantwoordelijkheden, die in dit theoretisch kader worden besproken. Hierna wordt beschreven hoe het verantwoordingsproces richting de Kamer verloopt en welke rol de vertrouwensregel daarbij speelt. Vervolgens worden de uitkomsten van het literatuuronderzoek en een aantal wetenschappelijke onderzoeken aangegeven, die zich op de persoonlijke eigenschappen van een bewindspersoon en de politiek-bestuurlijke omgeving waarin hij zich begeeft, richten. Voor zover mogelijk is de theorie in modellen verwerkt om de kern van de theorie te benadrukken. Na een conclusie wordt een aantal hypotheses geformuleerd dat het theoretische antwoord op de onderzoeksvraag vormt.

2.1. Verantwoordelijkheden bewindspersoon

In deze paragraaf wordt de ministeriële verantwoordelijkheid beschreven, waarbij wordt ingegaan op het ontstaan van deze verantwoordelijkheid. Hierna worden verschillende aspecten van deze verantwoordelijkheid besproken en eindigt de paragraaf met een toelichting op het verantwoordingsproces en de vertrouwensregel.

2.1.1. Ontstaan ministeriële verantwoordelijkheid

In het begin van de negentiende eeuw regeerde Koning Willem I op autocratische wijze over Nederland (Elzinga, 1994: 13). Na de Belgische opstand scheidden in 1830 de zuidelijke provincies van Nederland, waarna de weerstand tegen de regeerwijze van Koning Willem I groeide en de aandacht voor meer verantwoordelijkheid voor ministers toenam (Elzinga, 1994: 13; Slijkerman, 2011: 20). Dit leidde tot een grondwetswijziging in 1840, die de ministers de verantwoordelijk gaf over de uitvoering van wet- en regelgeving, wat werd bekrachtigd door medeondertekening van door de Koning ondertekende besluiten (Slijkerman, 2011:21; Elzinga, 1994: 66; Bovend’Eert, 2002: 13). Deze wijziging bracht een juridische verantwoordelijkheid met zich mee, omdat ministers strafbaar werden bij het nemen van besluiten in strijd met de Grondwet (Bovend’Eert, 2002: 14; Slijkerman, 2011: 21).

In de jaren erna ontwikkelde de verantwoording van de minister aan het parlement zich verder. Dit leidde in 1848 tot het opnemen van artikel 53 in de Grondwet, dat aangaf dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk (Slijkerman, 2011: 22; Elzinga, 1994: 35; Bovend’Eert, 2002: 15). Het huidige parlementaire stelsel werd daarmee nog niet gevormd, omdat alleen de Koning de bevoegdheid had ministers te benoemen en te ontslaan (Bovend’Eert, 2002: 16), waardoor de ministers alleen het vertrouwen van de Koning nodig, maar nog niet van de Kamer.

Formeel heeft de Koning nog steeds de bevoegdheid ministers te benoemen en te ontslaan, maar de Kamer heeft hierin ook een rol gekregen. Een bewindspersoon moet het vertrouwen van de meerderheid van de Kamer hebben om te kunnen functioneren en aan te blijven. Het verlies of behoud van dit vertrouwen is subjectief, omdat coalitiefracties in de Kamer het politiek niet opportuun kunnen achten om het vertrek van een bewindspersoon of kabinet af te dwingen. Ook voor bewindspersonen speelt politieke opportuniteit een rol bij het besluit of en wanneer zij zelf aftreden (Parlement & Politiek, 2016n).

10

2.1.2. Ministeriële verantwoordelijkheid

De ministeriële verantwoordelijkheid wordt door Elzinga (1994: 35-41) vanuit een aantal invalshoeken beschreven: de omvang van de verantwoordelijkheid, de rol van de staatssecretaris en de collectieve verantwoordelijkheid. Het eerste aspect, de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid, splitst Elzinga in drie verantwoordingsvormen, namelijk (1) voor het Koninklijk handelen en nalaten, (2) voor het eigen handelen en nalaten en (3) voor het handelen en nalaten door het ambtelijk apparaat. De eerste verantwoordingsvorm richt zich op de onschendbaarheid van de Koning, waardoor de bewindspersonen de verantwoordelijkheid dragen voor het gedrag van de Koning, met uitzondering van particuliere aangelegenheden. Voor de andere leden van het Koninklijk Huis kent de bewindspersoon een indirecte verantwoordelijkheid, wat betekent dat uitingen of gedragingen van deze personen die het openbaar belang raken, zorgen voor activering van deze verantwoordelijkheid (Elzinga, 1994: 36). De vertrouwensregel speelt een grote rol bij de mate waarin de tweede verantwoordingsvorm, het eigen handelen of nalaten van een bewindspersoon, vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid grenzen kent (Elzinga, 1994: 37). Alle handelingen van een bewindspersoon raken de beleidskeuzes van een bewindspersoon. Daarbij is de bewindspersoon geen persoon, maar een bestuursorgaan en vanuit die gedachte is een bewindspersoon verantwoordelijk voor het beleid van zijn of haar voorgangers (Elzinga, 1994: 118). De derde verantwoordelijkheidsvorm, het handelen en nalaten door het ambtelijk apparaat, kent als hoofdregel dat er geen verantwoordelijkheid is zonder bevoegdheid (Elzinga, 1994: 38). Dit betekent dat als de bewindspersoon de formele bevoegdheden heeft, hij verantwoordelijk is voor het handelen van het ambtelijk apparaat. Deze bevoegdheden kunnen ook beperkt zijn tot een goedkeuring- of vernietingsrecht, zoals bij het provinciale bestuur of bij een zelfstandig bestuursorgaan (Elzinga, 1994: 38).

Als tweede aspect op de ministeriële verantwoordelijkheid benoemt Elzinga (1994: 38-39) de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris in verhouding tot de minister. Een staatssecretaris is aan het parlement verantwoording schuldig over het beleidsgebied en kent een ondergeschiktheidsrelatie met de minister, waardoor een staatssecretaris zowel het vertrouwen van het parlement als de minister moet hebben (Elzinga: 1994: 39). De Grondwet stelt dat de minister “onverminderd verantwoordelijk” (Vis, 1994: 145) blijft voor de beleidsgebieden van de staatssecretaris. Dit komt onder meer tot uiting in de ministerraad, waar de staatssecretaris geen deel van uit maakt (Vis, 1994: 140). De vergelijking wordt gemaakt met de verantwoordelijkheid van het handelen door het ambtelijke apparaat van een minister: “het functioneren van de staatssecretaris is in dit opzicht niet anders dan die voor het ambtelijk handelen” (Vis, 1994: 145). Het vertrek van een staatssecretaris heeft in de parlementaire geschiedenis niet geleid tot het vertrek van een minister, waarbij Vis (1994: 145) de aanname doet dat hier coalitiebelangen aan ten grondslag liggen.

Het derde aspect, de collectieve ministeriële verantwoordelijkheid, gaat in op de verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Deze verantwoordelijkheid heeft een directe band met de ministerraad aan (Engels, 1994: 51). Artikel 45, 3e lid, van de Grondwet zegt dat “de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en […] de eenheid van dat beleid [bevordert]”. Als de ministerraad een besluit neemt, is er sprake van collectieve ministeriële verantwoordelijkheid, wat betekent dat iedere minister individueel voor de besluiten verantwoordelijkheid is, ook als het niet hun beleidsterrein betreft (Engels, 1994: 59).

11

Bovend’Eert (2002: 27) legt de verantwoordelijkheid uit door de verschillen ten opzichte van de strafrechtelijke verantwoordelijk van een bewindspersoon te benoemen. Zo kent de ministeriële verantwoordelijkheid een verantwoordingsplicht aan de Kamer, waar de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid zich richt op verantwoordelijkheden die voortkomen uit de Wet ministeriële verantwoordelijkheid (Wmv) en uit het Wetboek van Strafrecht (Wsr), artikelen 355 en 356. De Wmv stelt dat de minister moet zorgen voor uitvoering van de Grondwet en wetten en de artikelen uit de Wsr omschrijven mogelijk strafbare feiten die gepaard kunnen gaan met een gevangenisstraf of geldboete (Bovend’Eert, 2002: 23-24). Een ander verschil tussen de ministeriële en de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijk ziet Bovend’Eert (2002: 27) in de mate van beoordeling door de Kamer: de strafrechtelijke verantwoordelijkheid toetst de rechtmatigheid, waar de ministeriële verantwoordelijkheid naast de rechtmatigheid ook de doelmatigheid toetst.

Politieke ministeriële verantwoordelijkheid Eigen handelen en Zwaarwegend

nalaten bij affaire

Handelen en nalaten door de Koning Handelingen Minder Handelen en nalaten zwaarwegend door ambtelijk bij affaire apparaat

vergelijkbaar met

Rol staatssecretaris Beleidsveld staatssecretaris

Collectief handelen Regeringsbeleid kabinet gedeelde verantwoordelijkheid

Model 1: ministeriële verantwoordelijkheid in relatie tot mate van weging bij affaire

Vanuit het beginsel ‘zonder bevoegdheid geen verantwoordelijkheid’ worden twee visies op de ministeriële verantwoordelijkheid zichtbaar: de risicoaansprakelijkheid en de schuldaansprakelijkheid. De risicoaansprakelijkheid gaat over de aansprakelijkheid van een bewindspersoon voor een onderwerp uit zijn portefeuille zonder dat hij daar bewuste handelingen voor heeft verricht of nagelaten. Een bewindspersoon is systeemverantwoordelijk, wat betekent dat hij verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld het goed functioneren van de veiligheidsketen, de kwaliteit van het onderwijs of de medische zorg in Nederland. De schuldaansprakelijkheid gaat daarentegen wel over verrichte handelingen of het nalaten van handelingen door een bewindspersoon. De vertrouwensregel speelt een grote rol bij de mate waarin deze tweede verantwoordingsvorm vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid grenzen kent (Elzinga, 1994: 37). Door deze regel aan de ministeriële verantwoordelijk te koppelen, wordt het handelen als privépersoon een aangelegenheid van de Kamer (Elzinga, 1994: 117).

12

2.1.3. Verantwoordingsproces en vertrouwensregel

Het verantwoordingsproces van een bewindspersoon is in drie fasen in te delen: de inlichtingenfase, de debatfase en de sanctioneringfase (Nieuwenkamp, 2011: 20). De inlichtingenfase gaat over het inlichtingenrecht van de Kamer om informatie van de bewindspersoon te krijgen over hetgeen zij wil (Visscher, 1994: 237). Ook als slechts één Kamerlid bepaalde informatie wenst, moet de bewindspersoon deze geven (Visscher, 1994: 242). Daarbij is juiste informatie het uitgangspunt en indien informatie onvolledig of incorrect is, zowel opzettelijk als vanuit onwetendheid, dan wordt dit als onaanvaardbaar gezien (Visscher, 1994: 242-243). De debatfase richt zich op de discussie tussen Kamer en bewindspersoon die op de informatie volgt, waarbij de bewindspersoon het gevoerde beleid toelicht of verdedigt (Nieuwenkamp, 2011: 20). Alhoewel Nieuwenkamp (2011: 20) als derde fase de sanctioneringfase aangeeft, stelt hij dat de bewindspersoon hier geen verantwoordelijkheid voor heeft, omdat de ultieme sanctie, het wegsturen van een bewindspersoon, vanuit de vertrouwensregel voortvloeit en door de Kamer wordt uitgevoerd. De verantwoordelijkheid van een bewindspersoon is te begrenzen vanuit het beginsel ‘zonder bevoegdheid geen verantwoordelijkheid’ en vice versa (De Ridder, 1994: 279). De vertrouwensregel kent deze begrenzing niet en de Kamer beoordeelt of zij nog vertrouwen in een bewindspersoon of kabinet heeft (Nieuwenkamp, 2011: 20) en dient eventueel een motie van wantrouwen, afkeuring of treurnis in. Bij een motie van wantrouwen wordt het vertrouwen in de bewindspersoon opgezegd, een motie van afkeuring richt zich op een bepaald beleidsonderwerp uit de portefeuille van de bewindspersoon en een motie van treurnis gaat over een bepaalde gang van zaken waar de Kamer de teleurstelling over uitspreekt. Het opzeggen van het vertrouwen wordt als ultimum remedium gezien. Bij het dreigen van een motie op basis van de vertrouwensregel kan de bewindspersoon één van de volgende acties nemen: (1) vertrekken na het aannemen van de motie, (2) vertrekken anticiperend op een debat met mogelijk een motie of (3) vertrekken uit eigen beweging, omdat de bewindspersoon zelf vindt dat hij niet meer in het ambt kan aanblijven. Voorbeelden van vertrek uit eigen beweging zijn het vertrek doordat voor gemaakte fouten politieke verantwoordelijkheid wordt genomen of doordat de integriteit van de bewindspersoon in twijfel wordt getrokken.

Van Thijn et al. (1998: 16) geven over de vertrouwensregel aan dat dit “belangrijke parlementaire wapen bot [is] geworden”. Na het bestuderen van 14 politieke affaires in de jaren ’90 concluderen zij dat de oppositie de neiging heeft elke gelegenheid aan te grijpen om een bewindspersoon in kwaad daglicht te zetten, waarbij affaires worden vergroot en, gekoppeld aan de ministeriële verantwoordelijkheid, het aftreden van een bewindspersoon wordt geëist (Van Thijn et al., 1998: 16). Doordat de oppositie steeds vaker met het opzeggen van het vertrouwen dreigt, zijn de bewindspersonen vaardig geworden in het afwentelen van dit gedrag (Van Thijn et al., 1998: 16). De coalitie daarentegen laat het coalitiebelang zwaarder wegen dan de parlementaire controle, door bijvoorbeeld grote fouten af te zwakken (Van Thijn et al., 1998: 17).

13

Informatiefase Onjuiste informatie Juiste informatie wordt verstrekt wordt verstrekt

Debatfase Discussie over verkeerd Debat over verstrekte informatie beleidskeuze

Sanctioneringfase Vertrouwensregel Bewinds- persoon Opzeggen vertrouwen door stapt op

Kamer dreigt

Afwentelgedrag Wegsturen

bewindspersonen bewindspersoon

Aanhouden bewindspersoon

Model 2: verantwoordingsproces en rol vertrouwensregel bij affaires

2.2. Invloeden op functioneren bewindspersoon

In deze paragraaf wordt ingegaan op invloeden op het functioneren van een bewindspersoon: de politiek-bestuurlijke omgeving, een aantal persoonlijke eigenschappen en de wijze waarop een affaire eindigt.

Naast de variabelen die in deze paragraaf worden geïntroduceerd, zijn de volgende onafhankelijke variabelen tevens onderzocht: de leeftijd, het volgen van het kabinet- of partijstandpunt, de soort portefeuille (risico- versus beleidsportefeuille) en het soort conflict (vanuit de politieke heterogeniteit of vanuit de interdepartementale afstemming). Vanuit de theorie kunnen deze variabelen plausibele factoren zijn voor beïnvloeding van de stabiliteit van bewindspersonen, maar in de analyse bleek dat de variabelen geen onderzoeksresultaten opbrachten die een bijdrage leverden aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Daarom zijn deze variabelen niet in dit onderzoeksrapport opgenomen. Naast deze vier variabelen heeft vanuit de theorie ook het ambtelijk apparaat invloed op de stabiliteit van bewindspersonen. Bij de operationalisering bleek dat het empirische onderzoek voor deze variabelen uitgebreid veldonderzoek vereiste en daardoor dit buiten de omvang van dit onderzoek reikte.

14

2.2.1. Persoonlijke eigenschappen en politiek-bestuurlijke omgeving

Fischer, Dowding & Dumont (2012) hebben een studie uitgevoerd naar diverse concepten en methoden die bij onderzoeken naar de lengte van de zittingstermijn van bewindspersonen worden gebruikt. Zij concluderen dat een aantal persoonlijke eigenschappen en politiek-bestuurlijke factoren invloed heeft op de zittingstijd van een bewindspersoon (Fischer et al, 2012: 512). In Nederland komt de samenstelling van een kabinet voort uit een onderhandelingsproces binnen en tussen de coalitiepartijen, waarvan uit het onderzoek van Fischer et al (2012: 512) blijkt dat het onverstandig is aan de samenstelling eenzijdig wat te veranderen. Binnen een politieke partij kan de keuze voor bewindspersonen voortkomen uit de eigenschappen van deze persoon, zoals de mate waarin iemand wat linkser of rechtser op een onderwerp zit en de wijze waarop iemand bestuurt of (Fischer et al, 2012: 512).

Schouw & Tops (1998) beschrijven bestuursstijlen die voortkomen uit hun onderzoek naar het gedrag dat bestuurders vertonen en de regelmatigheden en patronen die zij daarin vinden. Een bestuursstijl is het waarneembare gedrag van een persoon binnen een bepaalde context en is afhankelijk van iemands persoonlijkheidskenmerken, natuurlijke (onbewuste) neigingen en reflexen (Schouw & Tops, 1998: 28). Op basis van het onderzoek hebben Schouw & Tops (1998: 30) vijf bestuursstijlen geïdentificeerd: de leider, de manager, de verbinder, de ambassadeur en de beheerder. Voor dit onderzoek zijn de bestuursstijlen leider, ambassadeur en verbinder geselecteerd, omdat deze in meer en mindere mate gericht zijn op de politiek-bestuurlijke omgeving, waardoor deze stijlen het beste aansluiten bij het vraagstuk. De twee andere bestuursstijlen zijn gericht op de interne organisatie, waardoor deze minder geschikt zijn voor de onderzoeksvraag waarbij een bewindspersoon centraal staat.

Voor leiders staat het einddoel voorop en ze zijn bereid daarvoor actoren te forceren. Bijzaken zijn niet van belang en krijgen weinig aandacht. Ze zijn zelfverzekerd en overtuigend, hebben een probleemoplossend vermogen, dwingen tot conformeren en baseren hun acties op politieke opportuniteit. Een leider raakt niet snel van zijn stuk en haalt weerstand weg door scherp en op een directie wijze het gesprek aan te gaan (Schouw & Tops, 1998: 34-36). Verbinders zoeken de oplossing waar de meeste betrokkenen zich in kunnen vinden. Zij passen hun strategie hierop aan en gebruiken daarvoor bestaande routines en vermijden risico’s. Het bereiken van een compromis staat centraal. Verbinders zijn vaak bescheiden mensen en de tweede man of vrouw naast een leider. Interactieve beleidsvorming en coproductie zijn ontwikkelingen die goed bij een verbinder aansluiten. Deze bestuursstijl past bij het Nederlandse poldermodel waarin de actoren met elkaar het gesprek aangaan en tot een compromis proberen te komen (Schouw & Tops, 1998: 56-58).

Treedt op voorgrond Ambassadeur Leider Op achtergrond, 2e man Verbinder Streeft eigen Streeft collectief/ doelen na compromis na Tabel 1: matrix bestuursstijlen

15

Ambassadeurs willen bekendheid en scoren bij het grote publiek. Hij wil bekend staan als de toegankelijke bestuurder, die naar de mensen luistert, langskomt en vol begrip is. Een ambassadeur staat buiten de inhoudelijke discussies, omdat hij een moeilijke discussie snel vermijdt. De aandacht voor het zoeken van de publiciteit kan ten kosten gaan van de beleidsinhoud, maar dit is niet te zien door de buitenwereld. Bij deze buitenwereld is hij populair en zichtbaar (Schouw & Tops, 1998: 66- 68).

Bewindspersonen die binnen de politieke partij of via andere politieke functies zijn opgeklommen en ervaring hebben met het parlementaire systeem, zullen door de ervaring veelal langer blijven zitten (Fischer et al., 2012: 515). Bakema & Secker (1990:75-77) hebben de politieke ervaring van bewindspersonen in de periode 1848-1989 onderzocht. In die gehele periode bestonden de meeste kabinetten niet uit oud-parlementariërs, namelijk maar 16 van de in totaal 56 kabinetten. Van deze 16 kabinetten zijn 10 in de periode van 1965 tot 1989 tot stand zijn gekomen, waardoor zij concluderen dat kabinetten met dominerend oud-parlementariërs steeds vaker voorkomen (Bakema & Secker, 1990:75-77). Dit komt overeen met hun bevindingen dat sinds 1963 er geen kabinetten meer zijn met overwegend bewindspersonen van buiten het parlement en dat de helft van de kabinetten uit ervaren bewindspersonen bestaat (Bakema & Secker, 1990:77). Bakema & Secker (1990:77) concluderen dat het parlement een kweekvijver is geworden voor bewindspersonen.

2.2.2. Eindigen van affaires

Timmermans & Bakema (1990) hebben over de periode 1973 tot 1986 onderzoek gedaan naar de wijzen waarop affaires eindigen, namelijk door (1) winst versus verlies, (2) een compromis, (3) uitstel of (4) een crisis. Van de 96 bestudeerde affaires is 34% opgelost door een compromis te sluiten en 32% doordat er sprake was van winst versus verlies. Kenmerkend voor de eerste mogelijkheid, winst versus verlies, is dat het oorspronkelijke standpunt van één van de betrokkenen de uitkomst zal worden waarna de affaire eindigt. De ene bewindspersoon geeft toe of de andere is dermate agressief en is in staat zijn of haar standpunt door te drukken (Timmermans & Bakema, 1990: 184- 185). Bij een compromis daarentegen, is juist sprake van geven en nemen door de betrokken actoren en zal de affaire eindigen door het komen tot een tussenvoorstel. Timmermans & Bakema (1990: 185) geven aan dat in Nederland het aantal compromissen op politieke topniveau vrij groot is. Bij uitstel wordt er geen beslissing genomen en laten alle partijen de kwestie voor enige tijd liggen. Vaak wordt een commissie van deskundigen gevraagd om een advies uit te brengen over de kwestie, ook omdat de affaire veelal om politiek zeer gevoelige zaken gaat. Soms leidt het niet nemen van een beslissing juist tot het nemen van een beslissing (Timmermans & Bakema, 1990: 185-186), omdat deadlines verlopen of besluitvorming pas plaatsvindt door het nieuwe kabinet. Crisissen verdelen Timmermans & Bakema (1990: 186) onder in een ministerscrisis en een kabinetscrisis. Bij een ministerscrisis is het ontslag of opstappen van een bewindspersoon het einde van een affaire. Kabinetscrisissen ontstaan door partijpolitieke tegenstellingen binnen het kabinet waar de bewindspersonen niet uitkomen en waardoor een geheel kabinet op kan stappen. Beide soorten crisissen kunnen ook met een sisser aflopen.

16

Bestuursstijl Leider Verbinder Verbinder Manager Ambassadeur

Mogelijke Winst versus verlies Compromis Uitstel Crisis einden

Actie Toegeven Geven en nemen Ministerscrisis

Doordrukken Kwestie rust Kabinetscrisis

Uitkomst Winnen Advies van deskundigen Opstappen/ontslag Verliezen Tussenvoorstel Blijft liggen/gebeurt niets bewindspersoon

Opstappen kabinet / vorming nieuw kabinet / vorming nieuw akkoord

Model 3: bestuursstijlen en soorten einden van affaires

2.3. Conclusie

Op basis van de voorgaande paragrafen wordt in deze paragraaf een aantal theoretische conclusies getrokken, dat leidend is bij het vormen van de hypothesen.

Op het persoonlijke vlak hebben de mate waarin afwentelgedrag wordt vertoond, ervaring en de bestuursstijl invloed op de kans van vroegtijdig vertrek of behoud van het ambt van bewindspersoon bij een affaire. Door een toename van het dreigen met het opzeggen van het vertrouwen in een bewindspersoon, zijn de bewindspersonen vaardig geworden in het afwentelen van deze dreiging. Bewindspersonen die geen afwentelgedrag vertonen hebben een grotere kans op vertrek. Ervaring als bewindspersoon geeft eveneens een grotere kans op vertrek dan ervaring in een politieke functie binnen of buiten de politieke partij. De bestuursstijlen leider, verbinder en ambassadeur hebben oog voor de omgeving, zoals externe partijen en hun invloeden. Een leider streeft naar zijn eigen doel, terwijl een verbinder een resultaat beoogt waar de meeste actoren achter staan. Een ambassadeur is voornamelijk het visitekaartje voor de buitenwereld, zonder dat hij een stempel wil drukken op het beleid of op het proces.

Vanuit de politiek-bestuurlijke omgeving van een bewindspersoon kan een aantal aspecten van invloed zijn op het behoud of vertrek van een bewindspersoon na een affaire, zoals degene die de handeling heeft verricht en de wijze waarop een affaire eindigt. Zo weegt bij de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid het eigen handelen en nalaten van een bewindspersoon zwaarder dan de verantwoordelijkheid die hij heeft voor het handelen of nalaten door de Koning of het ambtelijk apparaat. Een bewindspersoon heeft in dit handelen te maken met het verantwoordingsproces richting de Kamer. Bij de inlichtingenfase is het van belang dat de

17

informatie volledig en correct is en bij de debatfase wordt het beleid toegelicht of verdedigd. In de sanctioneringfase is het mogelijk dat de Kamer een bewindspersoon wegstuurt vanuit de vertrouwensregel. Er zijn vier verschillende mogelijkheden die tot het einde van een affaire kunnen leiden. Alleen bij het eindigen in een crisis is het mogelijk dat een bewindspersoon of een kabinet opstapt, maar bij het eindigen in een compromis, winst versus verlies of uitstel blijft de bewindspersoon aan.

Moties op basis van de vertrouwensregel kunnen door de Kamer worden ingediend vanuit eigen inzicht. Dit zijn moties van wantrouwen, afkeuring of treurnis en zijn zwaarwegend bij het behoud of vertrek van een bewindspersoon. Op basis van de betekenis van de drie moties kan de conclusie worden getrokken dat bewindspersonen alleen vertrekken bij het dreigen of aannemen van een motie van wantrouwen, omdat deze motie het vertrouwen in de bewindspersoon in het geheel opzegt. Bij een motie van afkeuring gaat het om één bepaald beleidsonderwerp uit de portefeuille van de bewindspersoon, waardoor een bewindspersoon dit beleidsonderwerp kwijt kan raken. Bij een motie van treurnis spreekt de Kamer haar teleurstelling uit over de gang van zaken, maar hieruit volgt geen vertrek van een bewindspersoon of verlies van een beleidsonderwerp.

2.4. Hypothesen

De onderzoeksvraag van deze scriptie is hoe te verklaren is dat in vergelijkbare affaires sommige bewindspersonen voortijdig het kabinet verlaten en andere bewindspersonen niet. Vanuit het theoretische kader worden variabelen zichtbaar die een verklaring kunnen geven voor het verschil tussen blijvende en vertrekkende bewindspersonen na vergelijkbare affaires. Deze variabelen zijn enerzijds persoonlijke eigenschappen van de bewindspersonen zelf en worden anderzijds vanuit de politieke en bestuurlijke omgeving zichtbaar. Vanuit deze verdeling zijn de hypothesen geformuleerd.

Hypothesen die gebaseerd zijn op persoonlijke eigenschappen van bewindspersonen zijn: 1. In geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon die geen ervaring heeft in een parlementaire of een ambtelijke omgeving vaker opstappen dan een bewindspersoon die wel ervaring heeft in een parlementaire of ambtelijke omgeving. 2. In geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon die de bestuursstijl leider hanteert vaker opstappen dan een bewindspersoon die de bestuursstijl verbinder hanteert. 3. In geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon die geen afwentelgedrag vertoont vaker opstappen dan een bewindspersoon die wel afwentelgedrag vertoont.

Hypothesen die gebaseerd zijn op de politieke en bestuurlijke omgeving zijn: 4. In het geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon van een kleinere politieke partij vaker opstappen dan een bewindspersoon van een grotere politieke partij. 5. In geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon die zelf een handeling heeft gedaan of nagelaten vaker opstappen dan een bewindspersoon die verantwoordelijkheid draagt voor het handelen of nalaten door het ambtelijk apparaat. 6. In het geval van vergelijkbare affaires zal een bewindspersoon waartegen een motie op basis van de vertrouwensregel is ingediend vaker opstappen dan een bewindspersoon waartegen geen motie is ingediend.

18

7. In het geval van vergelijkbare affaires zal een affaire die tot een crisissituatie leidt, vaker in het vertrek van een bewindspersoon resulteren, dan een bewindspersoon die bij een affaire een compromis sluit.

2.5. Theoretische concepten

In deze paragraaf worden vier theoretische concepten uitgelegd, die in de onderzoeksvraag en hypothesen worden gebruikt. Naast deze concepten is er een aantal termen dat in de onderzoeksvraag en hypothesen wordt gebruikt, die een definitie behoeven. Deze begrippen en definities staan in de begrippenlijst op bladzijde 4.

Een affaire is een verzamelwoord voor een kwestie dat plaatsvindt in de politiek-bestuurlijke omgeving waarin een bewindspersoon zich beweegt en die een nadelige werking heeft op de beeldvorming over de bewindspersoon, het kabinet of de politieke partij waar de bewindspersoon lid van is. Het functioneren van een bewindspersoon komt ter discussie te staan. Een affaire kan plotseling zijn ontstaan, maar ook over een langere periode en daardoor een groeiend en ontwikkelend verloop hebben.

Handelingen zijn acties die zijn uitgevoerd door een bepaald persoon, orgaan of door de Koning. Niets doen of een handeling laten uitvoeren kunnen ook handelingen van een persoon zijn.

Als bewindspersonen afwentelgedrag vertonen in debatten betekent dit dat zij beschuldigingen van Kamerleden afwijzen als zijnde dat deze beschuldigingen overdreven, onwaar of niet van dermate belang zijn. Ze schuiven de verantwoordelijkheid af, ontkennen de beschuldiging of bagatelliseren de gevolgen om de schuldvraag bij de bewindspersoon weg te halen.

Conflicten zijn situaties waarin 2 of meer partijen het oneens zijn over een onderwerp. Het kan gaan over de inhoud, de relatie tussen de partijen en de wijze waarop het onderwerp is aangepakt, maar ook over de normen en waarden die door de partijen gehanteerd worden.

19

3. Methodologie

De eerste paragraaf in dit hoofdstuk gaat in op de opzet van het onderzoek. De opbouw wordt toegelicht en keuzes worden gemotiveerd. Hierna worden de concepten in het onderzoek geoperationaliseerd door eerst de definities en dan de uitingsvormen te bepalen. Vervolgens worden de variabelen benoemd en krijgen deze waarden toebedeeld. Hierna volgt de selectie van de onderzoekseenheden, waarna het hoofdstuk afsluit met de validiteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek.

3.1. Opzet

In deze paragraaf worden de verschillende onderdelen van het onderzoek beschreven en wordt uitgelegd waarom voor de betreffende methoden is gekozen. Het onderzoek is deductief en heeft als doel om theorie aan de praktijk te toetsen.

3.1.1. Theorie

De theorie heeft het doel om een theoretisch antwoord op de onderzoeksvraag te formuleren en biedt een kader voor de analyse. De theorie komt voort uit bestudeerde literatuur en bestaand wetenschappelijk onderzoek. Op basis van de theorie is een aantal hypothesen geformuleerd. Het aantal hypothesen is redelijk hoog, doordat de bestudeerde theorie veel variabelen aangeeft die van invloed kunnen zijn op het behoud of vertrek van bewindspersonen. Het samenvoegen van hypothesen is niet wenselijk, omdat elke hypothese een ander aspect van de theorie toetst.

De data zijn kwalitatief en gebaseerd op formele parlementaire stukken via www.officielebekendmakingen.nl, mediaberichten en informatie op de website ‘Parlement & Politiek’, www.parlement.com, dat een initiatief is van het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden.

3.1.2. Selectie onderzoekseenheden

Affaires die binnen de onderzoeksperiode vallen en besproken zijn in de inlichtingen- of debatfase van het verantwoordingsproces met de Kamer worden geselecteerd. De reden waarom deze criteria zijn gekozen, is omdat bespreking in de Kamer het belang van de affaire voor de democratische rechtstaat aangeeft. De affaires die hieruit voortkomen worden gesorteerd op de soort handeling die zichtbaar is bij de onderzoekseenheden die binnen het onderzoekskader vallen. De volgende soorten handelingen zijn geïdentificeerd: (1) onjuiste informatie verstrekt, (2) slechte beleidsuitvoering, (3) politiek onhandige uitspraak, (4) schandalen Koninklijk Huis en (5) een integriteitkwestie. De onderzoekseenheden die hieruit voortkomen worden gesorteerd op het gevolg voor de bewindspersonen, namelijk (1) een door de Kamer gedwongen vertrek, (2) een zelf geïnitieerd vertrek of (3) de bewindspersoon behoudt het ambt. Op basis van de uitkomsten van deze sortering wordt bepaald welke soorten handelingen voor het onderzoek worden geselecteerd. De criteria hierbij is dat een soort handeling minstens 3 vertrekkende en 3 blijvende bewindspersonen moet hebben om een vergelijking mogelijk te maken. Als bij een soort handeling zich te weinig affaires hebben voorgedaan, dan valt dit soort handeling buiten het onderzoekskader.

20

Op basis van deze selectie zal een aantal affaires binnen het onderzoek vallen. Bij de verkenning in juni 2015 is gebleken dat na affaires er meer blijvende dan vertrekkende bewindspersonen in de onderzoeksperiode zijn. Hierdoor is het aantal vertrekkende bewindspersonen in het onderzoek bepalend voor het aantal te selecteren bewindspersonen die blijven en vertrekken. Nadat de vertrekkende bewindspersonen zijn bepaald, wordt een gelijk aantal blijvende bewindspersonen geselecteerd. Hierbij wordt de affaire gekozen die zoveel mogelijk op de affaire van de vertrekkende bewindspersoon lijkt. Als bijvoorbeeld een bewindspersoon moest vertrekken door een grootschalig incident, dan zal daarnaast een blijvend bewindspersoon worden geselecteerd waar de affaire eveneens een grootschalig incident betrof.

De data waarop deze selectie berust is afkomstig van formele parlementaire stukken via de internetpagina www.officielebekendmakingen.nl, mediaberichten en van de website van Parlement & Politiek, www.parlement.com, dat een initiatief is van het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden.

3.1.3. Empirie

De geselecteerde onderzoekseenheden, de affaires, worden beschreven aan de hand van de bevindingen op basis van de onafhankelijke variabelen en daarnaast wordt de affaire kort toegelicht. Aan het eind van het hoofdstuk worden in een tabel horizontaal alle affaires opgenoemd. De verticale kolommen bevatten de onafhankelijke variabelen, waar in de tabel de waarde wordt ingevuld die voor de betreffende affaire op basis van de empirie kan worden bepaald. Hierdoor worden de empirische data per affaire en de gescoorde waarde per onafhankelijke variabele in één tabel gezet om een totaaloverzicht te krijgen en een vergelijking mogelijk te maken.

3.1.4. Analyse

De analyse bestaat uit drie delen: een analyse per onafhankelijke variabele, een analyse van causale verbanden en overige bevindingen op basis van de empirie. Bij de analyse per onafhankelijke variabele worden de theorie en de empirie met elkaar per affairesoort vergeleken zonder conclusies te trekken. Met een affairesoort wordt een selectie affaires bedoeld waarvan de aanleiding eenzelfde handeling was. De volgende handelingen zijn zichtbaar bij de onderzoekseenheden die binnen het onderzoekskader vallen en daarom geselecteerd: (1) onjuiste informatie verstrekt, (2) slechte beleidsuitvoering, (3) politiek onhandige uitspraak, (4) schandalen Koninklijk Huis en (5) een integriteitkwestie. Er is gekozen om deze selectie op basis van de handeling te laten plaatsvinden, omdat daarmee de aanleiding van een affaire centraal staat. Een selectie op basis van het wankelen van vertrouwen van Kamer, partij of coalitie laat de aanleiding van een affaire buiten beschouwing, waar juist de kern van een affaire berust. Daarnaast is de verwachting dat een selectie op basis van het wankelen van het vertrouwen tot minder goed vergelijkbare affaires leidt, omdat de affaires ver uiteen kunnen lopen in onderwerp. Een selectie op basis van het vertrek of behoud van een bewindspersoon resulteert in het niet kunnen toetsen van de hypothesen, omdat dat alleen vertrekkende of blijvende bewindspersonen worden geselecteerd, waardoor geen vergelijking tussen vertrekkende en blijvende bewindspersonen meer mogelijk zou zijn.

Door vergelijking van onafhankelijke variabelen met elkaar kunnen causale verbanden tussen onafhankelijke variabelen zichtbaar worden, welke dan worden beschreven. Naast de analyse van

21

de individuele onafhankelijke variabelen en mogelijke causale verbanden, kunnen andere bevindingen op basis van de affaires worden gedaan. Ook deze bevindingen worden in de analyse beschreven. Ten behoeve van het overzicht zullen alle besproken bevindingen in dit hoofdstuk in tabellen worden verwerkt.

3.1.5. Conclusie

In dit onderdeel worden de hypothesen doorlopen, waarbij op basis van de analyse de conclusie wordt getrokken of de empirie de hypothese bevestigd of ontkracht. Deze conclusies kunnen betrekking hebben op de gehele onderzoeksperiode of alleen op de onderzochte eenheden. Hierbij wordt de aanname gedaan dat indien een conclusie onderbouwd wordt door meerdere bevindingen, deze toepasbaar is op alle soortgelijke affaires binnen de onderzoeksperiode. Na deze conclusies wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en worden aanbevelingen gedaan.

3.2. Operationalisering

In deze paragraaf worden de variabelen geoperationaliseerd. De waarden van de variabelen worden bepaald, het mechanisme per variabele wordt besproken en er wordt aangegeven hoe de variabelen worden gemeten.

3.2.1. Waarden variabelen

De afhankelijke variabele is de variabele die verandert onder invloed van andere onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele in het onderzoek is het wel of niet vertrekken van een bewindspersoon na vergelijkbare affaires. De mogelijk waarden zijn namelijk 0 (nul) voor ja en 1 (één) voor nee.

De hypothesen toetsen 7 onafhankelijke variabelen, namelijk (1) de ervaring in een parlementaire of ambtelijke omgeving, (2) de bestuursstijl, (3) het vertonen van afwentelgedrag, (4) de grootte van de politieke partij, (5) de uitvoerder van de handeling, (6) het krijgen van een motie op basis van de vertrouwensregel en (7) het soort einde van de affaire. De vraag van dit onderzoek toetst in hoeverre deze onafhankelijke variabelen invloed hebben op het wel of niet vertrekken van een bewindspersoon na vergelijkbare affaires. De waarden van de onafhankelijke variabelen zijn in tabel 1 aangegeven.

Onafhankelijke variabele Waarde ervaring in parlementaire of ambtelijke omgeving aantal jaren van 0 tot onbeperkt de bestuursstijl 1. leider, 2. manager, 3. verbinder het vertonen van afwentelgedrag 1. ja, 2. nee de grootte van de politieke partij in de Kamer 1 tot 150 leden de uitvoerder van de handeling 1. bewindspersoon, 2. Koning, 3. ambtelijk apparaat een motie op basis van de vertrouwensregel 1. motie van wantrouwen, 2. motie van afkeuring 3. motie van treurnis het soort einde van een affaire 1. winst versus verlies, 2. compromis, 3. uitstel, 4. crisis

Tabel 2: waarden onafhankelijke variabelen

22

3.2.2. Mechanismen

Het mechanisme per variabele geeft aan op welke wijze de onafhankelijke variabele effect heeft op de afhankelijke variabele. Bijvoorbeeld waarom de parlementaire ervaring van een bewindspersoon effect heeft op het behoud of vertrek van een bewindspersoon na een vergelijkbare affaire. In deze subparagraaf wordt per onafhankelijke variabele het mechanisme aangegeven.

Parlementaire of ambtelijke ervaring Ervaring in een parlementaire omgeving brengt inzage in de valkuilen van de politieke arena en geeft kennis hoe hiermee om te gaan. Hoe langer er ervaring is opgebouwd, hoe meer inzage en kennis is verkregen. Hieruit volgt de beredenering dat de mate van ervaring invloed heeft op het vermogen van een bewindspersoon te anticiperen op acties van de Kamer, beschuldigingen vanuit de Kamer te pareren, gekozen beleid goed uit te leggen en de juiste zaken te vergroten of juist te verbloemen. Dit vermogen heeft invloed op de afhankelijke variabele.

Ervaring in een ambtelijke omgeving geeft een bewindspersoon kennis van de werking van het ambtelijke apparaat en hoe ambtenaren het beste ingezet kunnen worden. Hieruit komt de beredenering voort dat hoe groter de ambtelijke ervaring van een bewindspersoon is, hoe meer inzicht hij heeft in de werking van het ambtelijk apparaat en daardoor beter hierop inspeelt. Daarnaast zal een bewindspersoon met ambtelijke ervaring zelf beter kunnen beoordelen in hoeverre het door ambtenaren geadviseerd beleid realistisch en haalbaar is. De gedachte die hieruit voortkomt is dat als een bewindspersoon geliefd is bij het ambtelijk apparaat, de bereidheid en inzet van het ambtelijk apparaat groter is om de minister van goed advies te voorzien en te laten scoren op de beleidsonderwerpen. Vanuit deze beredenering en gedachte zullen affaires door het handelen of nalaten door het ambtelijke apparaat daardoor minder snel plaatsvinden, wat de afhankelijke variabele beïnvloedt.

Bestuursstijl Elke bestuursstijl kent eigen stijlkenmerken, waaruit de mate van invloed op de afhankelijke variabele voortkomt. De mate waarin een stijl in- of extern gericht is en de eigen doelen of een collectief doel/compromis nastreeft is van invloed op de afhankelijke variabele. Zo zullen bewindspersonen met bestuursstijlen die extern gericht zijn, eerder de confrontatie met de media of de Kamer zoeken over een onderwerp. Dit verhoogt de mogelijkheid dat zij een onjuiste uitspraak verrichten, onjuiste informatie verstrekken of in een discussie belanden. Bewindspersonen met de bestuursstijl die eigen doelen nastreeft, zullen eveneens sneller is een discussie met de media of Kamer belanden, doordat zij minder tegemoet komen of rekening houden met de doelen van andere actoren. Het frequenter in een discussie raken over een onderwerp, leidt tot snellere onenigheid of confrontatie, dan bij een bestuursstijl die het collectief dient of een compromis zoekt. Deze bewindspersoon zal meer open staan voor argumenten van Kamerleden en bereid zijn dit mee te nemen in de beleidsvorming.

Afwentelgedrag Afwentelgedrag leidt tot het afzwakken, bagatelliseren of afschuiven van een affaire door de bewindspersoon, waardoor Kamerleden het beeld kunnen krijgen dat de affaire niet ernstig is of de bewindspersoon er niets aan kon doen. Dit heeft invloed op de afhankelijke variabele.

23

Grootte politieke partij De gedachte is dat een grotere partij meer macht heeft dan een kleinere partij, omdat zij meer stemmen van het totaal aantal stemmen in de Kamer heeft. Daardoor heeft een grotere partij minder medestanders van andere partijen nodig, dan een kleinere partij. Een voorbeeld waarin dit invloed kan hebben op de afhankelijke variabele is het indienen van een motie op basis van de vertrouwensregel. Als deze motie tegen een bewindspersoon van de grotere politieke partij wordt ingediend, zal hier door meer verschillende partijen steun aan moeten worden gegeven, dan bij bewindspersonen van de kleinere partij.

Uitvoerder handeling Op handelingen die een bewindspersoon zelf heeft uitgevoerd, zal een bewindspersoon zelf invloed hebben gehad of en hoe hij deze handeling uitvoerde. Voor handelingen door het ambtelijk apparaat en de Koning heeft de bewindspersoon zelf geen handeling verricht. Het mechanisme achter deze onafhankelijke variabele gaat uit van het rationeel denken van Kamerleden: een bewindspersoon heeft (vanuit de risicoaansprakelijkheid) een handeling van één ambtenaar of door de Koning moeilijk kunnen voorkomen of beïnvloeden. Hierdoor zal de Kamer de bewindspersonen handelingen door hem of haar zelf (vanuit de schuldaansprakelijkheid) zwaarder aanrekenen dan handelingen waar hij verantwoordelijkheid voor draagt, maar zelf geen actie in heeft gehad.

Motie op basis van de vertrouwensregel Als één of meer Kamerleden een motie op basis van de vertrouwensregel indient, ontstaat de kans dat deze motie door een meerderheid van de Kamer wordt aangenomen. Dit leidt tot vertrek van een bewindspersoon of het verliezen van een deel van de portefeuille. Het wel of niet indienen van dit type moties heeft daardoor invloed op het vertrek of behoud van een bewindspersoon na vergelijkbare affaires.

Soort einde affaire De wijze waarop een affaire eindigt heeft invloed op de afhankelijke variabele, omdat elke wijze een bepaald risico met zich meebrengt tot escalatie van de affaire. Bij de soorten einden uitstel en compromis is de kans tot escalatie op de korte termijn kleiner dan bij de soorten einden winst versus verlies en crisis. Bij deze twee soorten einden is de kans op escalatie groter, omdat er sprake is van onoverkomelijkheden tussen bewindspersoon en Kamer of tussen de coalitiepartijen of door het hardere spel dat gespeeld wordt, zoals het doordrukken om te winnen.

3.2.3. Wijze van meting

In brieven van een bewindspersoon aan de Kamer en verslagen van debatten in de Kamer is te lezen wat de aanleiding is voor de bewindspersoon om de Kamer te informeren of voor het Kamerlid om een debat over de affaire aan te vragen. Hieruit kan worden opgemaakt welke handeling de bewindspersoon, de Koning of het ambtelijk apparaat heeft gedaan of nagelaten waardoor de affaire in de informatie- of debatfase is beschreven of besproken. Uit de verslaglegging van debatten met Kamer of in mediaberichten waar uitspraken van een bewindspersoon worden aangegeven, kan worden geconcludeerd of een bewindspersoon afwentelgedrag heeft vertoond in een debat met de Kamer. De informatie wordt gevonden op de internetpagina van Politiek &

24

Parlement en op de internetpagina www.officielebekendmakingen.nl waar officiële parlementaire documenten op te vinden zijn.

De mate van ervarenheid van een bewindspersoon in een parlementaire omgeving wordt bepaald door het aantal jaren te tellen dat iemand werkzaam is binnen een politieke partij op lokaal of nationaal niveau, als lokale bestuurder, als bewindspersoon of in de Kamer als Kamerlid of ondersteunende staf van een Kamerlid. De ambtelijke ervaring wordt bepaald door het aantal jaren te tellen dat de bewindspersoon de status van ambtenaar had. Deze informatie is te verkrijgen door het bestuderen van de informatie op de eerder genoemde internetpagina van ‘Parlement & Politiek’.

Een crisis is een situatie waarbij het functioneren van een bewindspersoon of van het kabinet in haar geheel ernstig ter discussie staat. Een uiting van een ministerscrisis is een motie van wantrouwen, afkeuring of treurnis dat door 5 of meer politieke partijen wordt gesteund. Een andere manier waarop een ministerscrisis zich uit is door het vertrek van een bewindspersoon. Een kabinetscrisis uit zich in problematiek waar meerdere bewindspersonen bij betrokken zijn en geen overeenstemming wordt bereikt op basis van het regeerakkoord of de partijstandpunten. De kabinetscrisis kan zich uiten in het overeenkomen van een nieuw of aanvullend akkoord. Om een crisis te kunnen bepalen, kan inzage in de besluitvorming op politiek topniveau nodig zijn. Deze inzage is echter niet mogelijk, omdat deze besluitvorming de status heeft van staatsgeheim of departementaal vertrouwelijk. Voorbeelden van overleggen op het niveau van de politieke top zijn ministerraden, ministeriële overleggen of onderraden. Als de verslagen van deze overleggen beschikbaar komen, is dat pas na 20 jaar, waardoor dit op dit moment niet raadpleegbaar is voor de affaires binnen het onderzoekskader.

3.3. Selectie onderzoekseenheden

In de onderzoeksperiode is de functie van bewindspersoon door 190 personen vervuld. Hiervan hebben meerdere personen in verschillende kabinetten de functie van bewindspersoon gehad, waardoor het aantal unieke personen in de onderzoekperiode 97 is. Dit verschil ontstaat door verschuivingen van portefeuilles binnen kabinetsperiodes of doordat dezelfde personen terugkeren in een volgend kabinet.

In de onderzoeksperiode zijn er in totaal 50 affaires geweest waarbij één van de vijf handelingen1 de aanleiding vormde. Van deze affaires vond een bewindspersoon het van belang de Kamer te informeren of heeft de Kamer interesse getoond door schriftelijke of mondelinge vragen te stellen of de affaire in een debat te bespreken. Deze affaires zijn in een overzicht gezet, waarbij is aangegeven wat de handeling van de bewindspersoon is geweest en wat het gevolg2 is geweest. Hier is tabel 3 uit ontstaan. In deze tabel is een aantal keer dezelfde naam genoteerd, wat voorkomt uit het feit dat sommige bewindspersonen meerdere affaires hebben gekend. Op basis van tabel 3 kan een scoreoverzicht worden gemaakt, zie tabel 4.

1 Deze handelingen zijn: (1) onjuiste informatie verstrekt, (2) slechte beleidsuitvoering, (3) politiek onhandige uitspraak, (4) schandalen Koninklijk Huis en (5) een integriteitkwestie. 2 Mogelijke gevolgen zijn: (1) een door de Kamer gedwongen vertrek, (2) een zelf geïnitieerd vertrek of (3) de bewindspersoon behoudt het ambt

25

Bewindspersoon Handeling Gevolg Jaar Bewindspersoon Handeling Gevolg Jaar Korthals 1 2 2002 Verdonk 2 3 2006 Mansveld 1 2 2015 Verdonk 2 3 2006 Opstelten 1 2 2015 Albayrak 2 3 2008 Van der Hoeven 1 3 2004 Huizinga-Heringa 2 3 2008 Verdonk 1 3 2005 Bleker 2 3 2011 Verdonk 1 3 2006 Veldhuijzen van 2 3 2011 Zanten-Hyllner Vogelaar 1 3 2008 Bleker 2 3 2012 Middelkoop 1 3 2009 De Jager 2 3 2012 Rutte 1 3 2011 Rouvoet 2 3 2012 Schippers 1 3 2012 Schippers 2 3 2012 Plasterk 1 3 2014 Schippers 2 3 2013 Van der Steur 1 3 2015 Teeven 2 3 2013 Van Rijn 1 3 2015 Weekers 2 3 2013 Verdonk 2 1 2006 Vogelaar 2 1 2008 Dekker 2 2 2006 Nawijn 3 3 2002 Donner 2 2 2006 Nawijn 3 3 2002 Weekers 2 2 2014 Vogelaar 3 3 2007 Nawijn 2 3 2002 Verburg 3 3 2010 Van der Knaap 2 3 2003 Nijs 3 1 2004 Donner 2 3 2004 Balkenende 4 3 2003 Donner 2 3 2005 Balkenende 4 3 2004 Mansveld 2 3 2005 Balkenende 4 3 2008 Ross-Van Dorp 2 3 2005 Verdaas 5 2 2012 Schulz van 2 3 2006 Veerman 5 3 2005 Hagen-Maas De Jager 5 3 2006 Geesteranus Weekers 5 3 2012

Tabel 3: overzicht 50 affaires Legenda tabel 2 Handeling van bewindspersoon Gevolg voor bewindspersonen 1: onjuiste informatie verstrekt 1: Kamer dwingt vertrek af 2: slechte beleidsuitvoering 2: bewindspersoon vertrekt zelf 3: politiek onhandige uitspraak 3: ambt behouden/geen gevolgen 4: schandalen Koninklijk Huis 5: integriteitkwestie

Handeling Aantal affaires Waarvan vertrokken bewindspersoon onjuiste informatie verstrekt 13 3 slechte beleidsuitvoering 25 4 politiek onhandige uitspraak 5 1 schandalen Koninklijk huis 3 0 integriteitkwestie 4 1

Tabel 4: scoreoverzicht 50 affaires

26

Uit tabel 4 blijkt dat affaires door slechte beleidsuitvoering en het onjuist informeren van de Kamer het meest voorkomen. Van deze affaires vertrekken 3 of 4 bewindspersonen naar aanleiding van de affaire. Affaires die ontstaan zijn door de andere 3 handelingen hebben te weinig plaatsgevonden en kennen slechts 1 of geen vertrekkend bewindspersoon. Op basis van deze scores is besloten dit onderzoek te richten op de handelingen ‘slechte beleidsuitvoering’ en ‘onjuiste informatie verstrekt’, omdat deze handelingen voldoende affaires kennen om een beeld te krijgen over mogelijke verschillen in de uitkomsten. In totaal blijven 38 affaires over, waarvan 14 affaires geselecteerd worden. Dit aantal is gebaseerd op de 7 vertrekkende bewindspersonen bij de geselecteerde affaires en waar 7 blijvende bewindspersonen mee zullen worden vergeleken. Bij een gelijk aantal vertrekkende en blijvende bewindspersonen zal de weging van een affaire gelijk blijven.

Van de 38 affaires gaan 13 affaires over het onjuist informeren van de Kamer en 25 affaires over het in discussie treden met de Kamer over de beleidsuitvoering. Van de 13 affaires worden er 6 onderzocht, wat 46% van het totaal aantal affaires van dit soort is. Van de 25 affaires worden er 8 onderzocht, wat 32% van het totaal aantal affaire van dit soort is. De uitkomsten van dit onderzoek zijn daardoor representatiever voor affaires binnen de onderzoeksperiode waarbij de Kamer onjuist is geïnformeerd dan voor affaires waarbij de beleidsuitvoering ter discussie is gesteld.

3.4. Validiteit en betrouwbaarheid

Bij onderzoeken in de sociale wetenschap zijn validiteit en betrouwbaarheid van belang. Deze begrippen worden in deze paragraaf besproken.

Om inzicht te krijgen in de reden waarom een bewindspersoon het ambt neerlegt of kwijtraakt na een affaire, is onderzoek naar alle bewindspersonen in de onderzoeksperiode noodzakelijk en niet alleen naar de vertrekkende bewindspersonen. Hierdoor worden alle affaires waarop de ministeriële verantwoordelijkheid van toepassing is en welke besproken zijn in de inlichtingen- of debatfase van het verantwoordingsproces, in beeld gebracht. Als het onderzoek zich alleen zou richten op de vertrokken bewindspersonen en niet op de bewindspersonen die na een affaire het ambt behouden, wordt geen verklaring gevonden waarom er verschil in deze gevolgen is en welke variabelen hieraan ten grondslag kunnen liggen. Deze aanpak maakt het causaal verband zichtbaar tussen het vertrek of behoud van een bewindspersoon in combinatie met de onderzoeksvariabelen, wat de interne validiteit van het onderzoek verbetert (Bryman, 2012: 47).

De externe validiteit richt zich op het vraagstuk of de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn of alleen van toepassing op het onderzoekskader (Bryman, 2012: 47). Dit kader loopt bij het onderzoek van 22 juli 2002 tot 5 november 2015 en vindt plaats in Nederland. Op 22 juli 2002 is het kabinet Balkenende I beëdigd en op 5 november 2015 regeert het huidige kabinet Rutte II precies 3 jaar. Sinds de instelling van het Kabinet Balkenende I in 2002 zijn zes kabinetten aangetreden, waarvan geen enkel kabinet de regeerperiode heeft voltooid. Dit maakt de periode vanaf 2002 interessant om de onderzoeksvraag te beantwoorden. In de literatuur is van een aantal onderzoeksvariabelen soortgelijk onderzoek in de 2e helft van de 20e eeuw uitgevoerd, zoals de ervaring van bewindspersonen en de wijze waarop een affaire eindigt. Deze variabelen zijn verwerkt in de hypothesen, waardoor de toetsing hiervan aan zal geven of de eerdere uitkomsten door te trekken zijn naar de onderzoeksperiode. Hierdoor zal de externe validiteit van deze variabelen toenemen.

27

Van de andere onderzoeksvariabelen zijn geen eerdere bevindingen gevonden, waardoor de externe validiteit van deze variabelen beperkt is.

Een beperking van het onderzoek is het geringe aantal vertrokken bewindspersonen, waardoor vergelijking over een groot aantal onderzoekseenheden niet mogelijk is. Van de onderzoeksperiode worden alle bewindspersonen die zijn vertrokken door onjuiste informatieverstrekking aan de Kamer en beleidsuitvoering die door de Kamer ter discussie wordt gesteld, onderzocht, maar niet alle blijvende bewindspersonen. De generaliseerbaarheid van dit onderzoek is daardoor beperkt, omdat in totaal slechts 14 affaires worden onderzocht.

De empirische data (de 14 affaires) bestaan uit vertrekkende en blijvende bewindspersonen die de Kamer onjuist hebben geïnformeerd of waardoor volgens de Kamer slecht beleid is gevoerd. De vertrekkende bewindspersonen zijn alle bewindspersonen in het onderzoekskader die deze handelingen verricht hebben. Deze data zijn niet aan verandering onderhevig of gevoelig voor interpretatieverschillen, wat de repliceerbaarheid en betrouwbaarheid groot maakt. De blijvende bewindspersonen zijn geselecteerd uit meerdere affaires, waarbij de affaires zoveel mogelijk op de affaires van de vertrekkende bewindspersonen lijken. Dit maakt de repliceerbaarheid en de betrouwbaarheid van de data lager, omdat bij een volgend onderzoek andere affaires van vertrekkende bewindspersonen geselecteerd kunnen worden die een andere uitkomst tot gevolg kunnen hebben.

28

4. Empirische data

Dit hoofdstuk begint met een korte introductie van de kabinetten de selectie van de affaires. Hierna worden de casussen beschreven: eerst de affaires waarbij de bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd en vervolgens de affaires waarbij de Kamer het door de bewindspersoon gevoerde beleid ter discussie stelde.

Bij de bespreking van de affaires zijn de onafhankelijke variabelen leidend voor het verzamelen van de empirische data. Deze variabelen zijn eerder besproken en zijn: (1) de ervaring in een parlementaire of ambtelijke omgeving, (2) de bestuursstijl, (3) het vertonen van afwentelgedrag, (4) de grootte van de politieke partij, (5) de uitvoerder van de handeling, (6) het krijgen van een motie op basis van de vertrouwensregel en (7) het soort einde van de affaire.

4.1. Kabinetten

Het kabinet Balkenende I regeert van 22 juli 2002 tot 27 mei 2003 en bestaat uit 14 ministers en 14 staatssecretarissen van de politieke partijen CDA, VVD en LPF. Na continue spanningen binnen de LPF zeggen op 16 oktober 2002 de fractievoorzitters van de coalitiepartijen CDA en VVD het vertrouwen in het kabinet op, waarna het kabinet tot 27 mei 2003 demissionair wordt (Parlement & Politiek, 2016b). Het kabinet Balkenende II regeert van 27 mei 2003 tot 7 juli 2006 en bestaat uit 16 ministers en 10 staatssecretarissen van de politieke partijen CDA, VVD en D66. Het kabinet valt doordat D66 het vertrouwen in het kabinet opzegt door de affaire Hirsi Ali (Parlement & Politiek, 2016l). Van 7 juli 2006 tot 22 februari 2007 regeert het overgangskabinet Balkenende III. Het is een minderheidskabinet dat uit de politieke partijen CDA en VVD bestaat en ingesteld is om vervroegde verkiezingen uit te schrijven en de begroting voor 2007 in te dienen (Parlement & Politiek, 2016e). Het laatste kabinet Balkenende, nummer IV, treedt op 22 februari 2007 aan en wordt gevormd door de politieke partijen CDA, PvdA en de ChristenUnie. Op 14 oktober 2010 treedt het kabinet af nadat zij het ontslag had aangeboden, omdat er geen overeenstemming kon worden bereikt over een militaire missie naar Afghanistan (Parlement & Politiek, 2016m).

Van 14 oktober 2010 tot 5 november 2012 regeert het kabinet Rutte I. Het kabinet bestaat uit de partijen VVD en CDA en zij sluiten een gedoogakkoord met de PVV. Als op 21 april 2012 Affaire Onjuiste informatie Slechte beleidsvoering besprekingen over het verstrekt begrotingstekort mislukken en Totaal Aantal Totaal Aantal de PVV het gedoogakkoord Kabinet aantal vertrekkende aantal vertrekkende affaires personen affaires personen niet meer respecteert, biedt de Balkenende I 1 1 2 premier het ontslag van het Balkenende II 3 6 kabinet aan (Parlement & Balkenende III 3 3 Politiek, 2016k). Het kabinet Balkenende IV 2 4 Rutte II begint op 5 november Rutte I 2 5 2012 en regeert op het Rutte II 5 2 5 1 moment van schrijven nog Tabel 5: affaires en vertrekkende bewindspersonen per kabinet steeds (Parlement & Politiek, 2016c).

29

4.2. Affaires over onjuiste informatie aan Kamer

In deze paragraaf worden de affaires besproken waarbij een bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. De affaires worden één voor één beschreven, waarbij na een korte toelichting de 7 onafhankelijke variabelen worden doorlopen. Eerst worden de 3 affaires besproken waarbij een bewindspersoon is vertrokken, waarna wordt ingegaan op de 3 blijvende bewindspersonen.

4.2.1. Minister Korthals, 2002

Minister Korthals van Defensie treedt op 12 december 2002 uit eigen beweging af, nadat duidelijk is geworden dat hij het parlement verkeerd heeft geïnformeerd in het voorgaande kabinet. In dit kabinet, het kabinet Kok II, heeft hij als minister van Justitie de Kamer in november 2001 aangegeven dat hij niet op de hoogte is van een schikking tussen het Openbaar Ministerie en bouwondernemingen (Parlement & Politiek, 2016a). Uit het rapport3 van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwfraude blijkt dat minister Korthals hiervan in juli 2001 al op de hoogte is.

Benk Korthals is op het moment van aftreden in 2002 58 jaar oud. De minister heeft 24 jaar ambtelijke ervaring en zijn parlementaire ervaring begint in 1982 als hij namens de VVD lid van de Kamer wordt. Dit is zijn 2e termijn als bewindspersoon, waar hij inmiddels 4 jaar ervaring in heeft. Hij is 16 jaar Kamerlid geweest. Op het moment van de affaire heeft de VVD 24 zetels in de Kamer (Parlement & Politiek, 2016a).

De minister heeft de handeling die tot de affaire leidde zelf uitgevoerd. Uit het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwfraude blijkt dat de minister wel op de hoogte was van een schikkingsvoorstel dat werd voorbereid, maar dat hij deze informatie niet scherp had toen hij de Kamer informeerde4. Ondanks dat de affaire is ontstaan in zijn vorige ministerschap, treedt minister Korthals uit eigen beweging af, omdat hij zelf vindt dat hij, als manke minister, niet meer in het ambt kan blijven. Hij is extern gericht en streeft het collectieve doel na, waardoor hij de stijlkenmerken van een verbinder heeft. Hij vertoont afwentelgedrag door de juistheid van de harde conclusies van de enquêtecommissie in twijfel te trekken (NRC, 2002). In zijn ogen heeft hij de Kamer naar eer en geweten geïnformeerd, omdat hij de informatie over de schikking niet goed tot zich had genomen toen deze en marge van een informeel overleg door ambtenaren werd aangegeven5. De affaire is geëscaleerd tot een ministerscrisis waarbij de minister is afgetreden.

4.2.2. Minister Opstelten, 2015

In maart 2015 treedt de minister Opstelten van Veiligheid en Justitie af, nadat hij de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd (Smal, 2015). De minister heeft aangegeven dat er geen informatie vindbaar was over een financiële transactie rond een overeenkomst van het Openbaar Ministerie met een drugshandelaar in 2001. Later bleek hiervan toch een digitaal bewijs op een oude dataschijf te zijn gevonden, waardoor de Kamer verkeerd was geïnformeerd. Nog voordat een debat over de gang van zaken plaatsvindt, treedt de minister, Ivo Opstelten, uit eigen beweging af (Parlement & Politiek, 2016c). Op dat moment is hij 71 jaar, heeft 7 jaar ambtelijke ervaring en 42 jaar ervaring

3 Tweede Kamer 2002-2003, 28244, nr. 6, paginanummer 222 4 Tweede Kamer 2002-2003, 28244, nr. 6, paginanummer 222-223 5 Tweede Kamer 2002-2003, 28244, nr. 6, paginanummer 222-223

30

binnen de parlementaire omgeving. In augustus 1972 begint deze ervaring met het burgemeesterschap van Dalen en eindigt in maart 2015 met het ministerschap van Veiligheid en Justitie. Hij is voor het eerst bewindspersoon en doet dat inmiddels 4,5 jaar, maar hij heeft geen ervaring als Kamerlid. Hij is lid van de VVD, die op het moment van de affaire 41 zetels in de Kamer heeft (Parlement & Politiek, 2016c).

De minister is bij het informeren aan de Kamer over de transactiebon verkeerd geïnformeerd door zijn ambtelijk apparaat over het bedrag en vindbaarheid van de transactie. Het conflict speelt zich binnen de rechtshandhavingketen af. Na de bekendwording van de affaire ontstaat er een ministerscrisis en treedt de minister uit eigen beweging af. Hij vertoont daarbij geen afwentelgedrag, maar geeft aan de volle verantwoordelijkheid te dragen (NOS, 2015). Dit aftreden doet hij voorafgaand aan een debat over de kwestie, waardoor de minister met zijn vertrek anticipeert op een debat met daarin een mogelijke motie op basis van de vertrouwensregel.

Het rapport van de Commissie Oosting II (Oosting, Bauduin, Van den Berge, 2016: 32, 69, 81, 117) dat de affaire heeft onderzocht, geeft een beeld van de bestuursstijl van de minister. Hij is niet gericht op het ambtelijk apparaat en zoekt niet proactief de media of Kamer op, alleen als dit nodig is. Wel staat hij achter het bereiken van resultaten die hij zich voor ogen heeft (Kas, 2015). Hij heeft de stijlkenmerken van een leider.

4.2.3. Staatssecretaris Mansveld, 2015

De parlementaire enquêtecommissie Fyra presenteert op 28 oktober 2015 een rapport6 over het mislukken van een treindienst over de HSL-Zuid. Eén van de rode draden in het onderzoek die de commissie benoemt, is “De Tweede Kamer blaft, maar bijt niet”7, waarbij de commissie aangeeft dat de Kamer onvoldoende en onjuist is geïnformeerd over het Fyra-dossier. Als reactie op de conclusies van het rapport treedt de verantwoordelijk staatssecretaris Mansveld af, waarbij ze aangeeft dat ze ook de verantwoordelijkheid op zich neemt van de fouten die haar voorgangers hebben gemaakt (Van Dool, 2015). De staatssecretaris wacht een debat over het rapport niet af en treedt af anticiperend op het debat en een mogelijk motie op basis van de vertrouwensregel.

Wilma Mansveld is 52 jaar als zij het ambt van staatssecretaris neerlegt. Ze heeft dan 10 jaar ambtelijke ervaring en 8 jaar ervaring binnen het parlementaire stelsel en is lid van de PvdA. Het is haar eerste termijn als staatssecretaris, wat ze al 3 jaar doet. Ze heeft geen ervaring als Kamerlid (Parlement & Politiek, 2016d). De PvdA heeft op dat moment 36 zetels in de Kamer (Parlement & Politiek (2016c).

In het rapport van de parlementaire enquêtecommissie wordt ingegaan op de informatievoorziening door het kabinet aan de Kamer8. Hieruit blijkt dat met name uitspraken en afwenteluitspraken van de staatssecretaris zelf hebben geleid tot de conclusie dat de Kamer onvolledig, onjuist en ontijdig is geïnformeerd door het kabinet. De bestuursstijl van staatssecretaris Mansveld kenmerkt zich door het nastreven van een collectief belang en treedt op de voorgrond als het nodig is. De affaire speelt zich af binnen de systeemverantwoordelijkheid van de staatssecretaris, waar andere departementen

6 Tweede Kamer, 2015-2016, 33678, nr. 11 7 Tweede Kamer, 2015-2016, 33678, nr. 11, pagina 7 8 Tweede Kamer, 2015-2016, 33678, nr. 11, pagina 436-450

31

of bewindspersonen geen rol in spelen. Het feit dat de staatssecretaris naar aanleiding van de affaire opstapt, maakt het een ministerscrisis.

4.2.4. Minister Verdonk, 2005-2006

Tegen minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt in december 2005 een motie van afkeuring9 ingediend, maar niet aangenomen10. De reden voor de motie is dat de minister “de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over het verstrekken van gegevens aan de Congolese autoriteiten en andere autoriteiten van landen van herkomst”11. Een aantal maanden later wordt in april 2006 weer een motie van afkeuring12 ingediend als blijkt dat buitenlandse autoriteiten asielgerelateerde informatie hebben en de Kamer hierover onvolledig en onjuist is geïnformeerd. Deze motie wordt door 4 fracties gesteund, maar weer niet aangenomen13. Deze moties betreffen dezelfde problematiek waarover de minister de Kamer onjuist heeft geïnformeerd, namelijk dat buitenlandse autoriteiten asielgerelateerde informatie van Nederland ontvangen, waardoor deze affaires als één affaire worden behandeld.

Rita Verdonk is op het moment van de affaire 50 jaar oud en sinds 2002 lid van de politieke partij de VVD. Haar parlementaire ervaring begint bij aanvang van haar ministerschap in 2003, maar daarvoor heeft ze 16 jaar ambtelijke ervaring opgedaan in diverse managementfuncties. Ze is voor het eerst minister en doet dat nu 3 jaar. Ze heeft geen ervaring als Kamerlid. In 2005 heeft de VVD 27 zetels in de Kamer.

De moties van afkeuring die worden ingediend worden in beide gevallen niet gesteund door coalitiepartijen, maar door 4 oppositiepartijen. Het einde van de affaire lijkt uitstel, want de minister geeft in het debat van 6 april 2006 aan intradepartementaal opgetreden te hebben en dat wederom te doen. De affaire is daarmee niet opgelost, maar vooruitgeschoven. Voor een ministerscrisis hebben te weinig partijen voor de motie van afkeuring gestemd.

In het debat op 6 april 2006 vertoont de minister afwentelgedrag als de motie van afkeuring wordt besproken. De Kamer geeft in dit debat aan dat de minister in vier maanden tijd de Kamer tweemaal onjuist heeft geïnformeerd en geeft aan dat de minister hier consequenties aan moet verbinden. De minister geeft aan dat zij de Kamer heeft geïnformeerd over de informatie die zij had en wijt de onvolledigheid ervan aan haar ambtelijk apparaat. Zij geeft aan, als antwoord op deze misinformatie, richting haar ambtenaren op te treden en dat te blijven doen.

Minister Verdonk heeft de stijlkenmerken van een leider, want ze heeft een duidelijke opvatting en is vasthoudend bij vergaderingen. Ze zoekt geen continue aandacht van de media en bedenkt geen compromissen.

9 Tweede Kamer, 2005-2006, 19637, nr 993 10 Tweede Kamer, 2005-2006, vergaderingnummer 34, pagina 2372-2414 11 Tweede Kamer, 2005-2006, vergaderingnummer 34, pagina 2372-2414 12 Tweede Kamer, 2005-2006, 19637, nr. 1032 13 Tweede Kamer, 2005-2006, vergaderingnummer 68, pagina 4296-4321

32

4.2.5. Minister Plasterk, 2013-2014

Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert in februari 2014 een debat14 met de Kamer over de verzameling van metadata aan telefoonverkeer door Nederlandse veiligheidsdiensten. In oktober 2013 vertelt de minister hierover in Nieuwsuur dat deze data niet door Nederlandse diensten zijn verzameld en ook niet aan de Amerikaanse veiligheidsdienst zijn gegeven. Dit bevestigt de minister tijdens een debat15 met het parlement op 6 november 2013. Als een aantal weken later blijkt dat deze informatie niet klopt, informeert de minister niet het parlement, maar houdt dit stil in verband met een lopende civiele rechtszaak. In februari 2014 wordt de minister door het parlement in het debat om deze gang van zaken ernstig bekritiseerd. Tijdens dit debat biedt de minister zijn excuses aan voor zijn speculaties in de media. De motie van wantrouwen die door D66-fractievoorzitter Pechtold wordt ingediend, haalt met 8 fracties geen meerderheid16.

In februari 2014 is Ronald Plasterk 57 jaar oud. Hij is lid van de PvdA waardoor zijn parlementaire ervaring begint vanaf 1982 als hij gemeenteraadslid in Leiden wordt. Hij heeft geen ambtelijke ervaring, maar hij is wel 2 jaar Kamerlid geweest en is 3 jaar geleden voor het eerst minister geworden. Op het moment van de affaire heeft de PvdA 36 zetels (Parlement & Politiek, 2016c) in de Kamer.

De uitspraken die de minister bij Nieuwsuur deed, was een handeling die hij zelf verrichte. De affaire komt in november 2015 opnieuw in de media, als blijkt dat over deze affaire gelekt in vanuit de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). Onderwerpen die in deze commissie worden besproken, vallen onder de geheimhoudingsplicht. Aan deze commissie had minister Plasterk wel de juiste informatie verstrekt, nadat hij zich realiseerde dat de eerdere informatie incorrect was. Deze informatie kon tijdens het debat in februari 2014 niet open gesproken worden, waarna de minister een motie van wantrouwen overleefde. Fractievoorzitter Samsom van de Pvda, coalitiepartij van de VVD, uitte zich tijdens dit debat fel over de gang van zaken, omdat hij wist dat de informatie in de CTIVD was gedeeld en de andere fractievoorzitters deze kennis ook hadden (Coevert, 2014).

Tijdens het debat in februari 2014 waarin de motie van wantrouwen wordt ingediend, vertoont de minister nagenoeg geen afwentelgedrag. Hij beperkt zich kortweg tot het aangeven dat hij zijn uiterste best zal doen het vertrouwen van de motie-indieners terug te winnen. Het einde van de affaire is een crisis, omdat de motie van wantrouwen door 8 politieke partijen is gesteund17. De bestuursstijl die minister Plasterk vertoont is de ambassadeursstijl. Als een gelegenheid tot mediaoptreden zich voordoet, zal hij deze benutten en daarnaast laat hij veel van de beleidsvoering aan zijn ambtelijk apparaat over.

14 Tweede Kamer, 2013-2014, vergaderingnummer 52, pagina 18-1 t/m 18-64 15 Tweede Kamer, 2013-2014, 30977, nr. 75 16 Tweede Kamer, 2013-2014, vergaderingnummer 52, pagina 19-1 17 Tweede Kamer, 2013-2014, vergaderingnummer 52, pagina 19-1

33

4.2.6. Staatssecretaris Van Rijn

Op 26 maart 2015 verwerpt de Tweede Kamer een motie18 over het opzeggen van het vertrouwen in staatssecretaris Van Rijn vanwege de voortdurende problemen bij de uitbetalingen van de persoonsgebonden budgetten; slechts 4 partijen stemden19 voor de motie. is op het moment van de affaire 59 jaar oud en lid van de PvdA dat 36 Kamerleden heeft. Pas op het moment dat hij 3 jaar eerder voor het eerst staatssecretaris wordt, begint zijn parlementaire ervaring. Voor die tijd is hij 32 jaar ambtenaar, waarvan hij de laatste jaren topambtenaar bij verschillende departementen is geweest. Staatssecretaris van Rijn treedt niet onnodig op de voorgrond. Hij verdedigt zijn beleid, maar staat open voor argumenten: Van Rijn is een verbinder in zijn bestuursstijl.

De handeling die tot de motie leidt, is verricht binnen het systeem waar de minister ministeriële verantwoordelijkheid voor draagt. Het verder doorvoeren van het persoonsgebonden budget wordt in het regeerakkoord (Rutte & Samsom, 2012) genoemd. In het debat20 over persoonsgebonden budgetten op 3 maart 2015 verdedigt de staatssecretaris de inspanningen voor tijdige en correcte uitbetaling van de persoonsgebonden budgetten. Hij toont afwentelgedrag door uit te leggen dat de problematiek bekend is en voortvarend wordt opgepakt en zegt: “Het is alle hens aan dek. We halen alles uit de kast om dat voor elkaar te krijgen. Dat is in ieder geval mijn drijfveer.” 21

Voor de motie van 26 maart 2015 waarin het vertrouwen van de minster wordt opgezegd, stemmen 4 oppositiepartijen voor, wat te weinig is om de affaire te eindigen als een ministerscrisis. De uitleg van de staatssecretaris aan de Kamer dat de problematiek bekend is en wordt opgepakt, geeft uitstel van het probleem. Het probleem wordt niet direct opgelost, maar zal in de loop van de tijd oplossen door aanvullende afspraken en het verder ordenen van het betaalproces.22

4.3. Affaires over slechte beleidsuitvoering

In deze paragraaf worden de affaires besproken waarbij de beleidsuitvoering door de Kamer ter discussie is gesteld. De affaires worden één voor één beschreven, waarbij na een korte toelichting de 7 onafhankelijke variabelen worden doorlopen. Eerst worden de 4 affaires besproken waarbij een bewindspersoon is vertrokken, waarna wordt ingegaan op de 4 blijvende bewindspersonen.

4.3.1. Minister Dekker en minister Donner, 2006

In de nacht van 26 op 27 oktober 2005 komen 11 asielzoekers om het leven bij een brand in het cellencomplex van het Detentie- en Uitzetcentrum Schiphol-Oost (Onderzoeksraad voor Veiligheid, 2006). In het rapport van 21 september 2006 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt geconcludeerd dat 3 instanties schuldig zijn aan de ramp, namelijk het ministerie van Justitie, het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en de gemeente Haarlemmermeer. Na het uitkomen van het rapport nemen de minister van VROM, Sybilla Dekker, en de minister van Justitie, Piet Hein Donner, de politieke verantwoordelijkheid voor de gemaakte

18 Tweede Kamer, 2014-2015, 25657, nr. 148 19 Tweede Kamer, 2014-2015, vergaderingnummer 68, 13-1 20 Tweede Kamer, 2014-2015, 25657, nr. 158 21 Tweede Kamer, 2014-2015, 25657, nr. 158 22 Tweede Kamer, 2014-2015, 25657, nr. 158

34

fouten in de systemen binnen de verantwoordelijkheid van hun portefeuilles en stappen beiden op (Parlement & Politiek, 2016e). In deze casus wordt daardoor het vertrek van een bewindspersoon uit eigen beweging herkend.

Sybilla Dekker is 64 jaar oud en lid van de politieke partij de VVD. Ze bekleedt 38 jaar ambtelijke functies alvorens ze in 2003 minister wordt. Ze is 3 jaar geleden voor het eerst minister geworden en heeft geen ervaring als Kamerlid (Parlement & Politiek, 2016f). De VVD heeft op dat moment 26 zetels in de Kamer en het CDA heeft 44 zetels (Parlement & Politiek, 2016e). Piet Hein Donner is lid van het CDA, 57 jaar oud en is sinds 2001 actief in de parlementaire omgeving. Daarvoor bekleedt hij 18 jaar diverse ambtelijke functies, onder andere bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Hij is sinds 4 jaar voor het eerst minister en heeft geen ervaring als Kamerlid (Parlement & Politiek, 2016g).

De bestuursstijl van minister Donner kenmerkt zich door inhoudelijke betrokkenheid bij de beleidsvoering. Hij zet de koers uit binnen het departement en zoekt naar oplossingen: hij is een verbinder. Minister Dekker treedt niet onnodig op de voorgrond, maar staat open voor argumenten, ook zij is een verbinder.

4.3.2. Minister Verdonk, 2006

Op 13 december 2006 neemt de Tweede Kamer een motie23 van afkeuring met 76 tegen 72 stemmen aan tegen minister Rita Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie. De motie van afkeuring volgt na haar aankondiging dat zij de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers met onmiddellijke ingang zal continueren. Voorafgaand aan deze motie zijn er 2 moties aangenomen betreffende dit besluit van de minister: (1) de motie24 Bos c.s. van 30 november 2006 over de afwachting van de definitieve behandeling van de pardonregeling door de nieuwe Kamer en (2) de motie25 Dijsselbloem c.s. van 12 december 2006 met het verzoek aan de regering aangaande de verlenging van het uitzettingenbeleid een pas op de plaats te maken en de formatiebesprekingen af te wachten. Een kabinetscrisis breekt uit, omdat binnen de coalitie geen overeenstemming over het dossier wordt bereikt. Vanwege het landsbelang besluiten de VVD-bewindspersonen aan te blijven als de minister-president op 13 december 2006 in een brief26 aan de Kamer aankondigt gedurende de huidige regeerperiode geen gedwongen uitstroom uit te voeren wanneer dit tot humanitaire bezwaren leidt. In deze brief kondigt de minister-president eveneens aan dat de minister van Justitie het beleidsterrein Vreemdelingenzaken in zijn portefeuille krijgt en minister Verdonk aanblijft en zich alleen op integratie, jeugdbescherming, preventie en reclassering zal richten. In de casus wordt het vertrek van een bewindspersoon na het aannemen van een motie op basis van de vertrouwensregel herkend. Het betreft een motie van afkeuring voor een bepaald beleidsonderwerp van minister Verdonk, waardoor zij niet helemaal vertrekt, maar alleen dit beleidsonderwerp kwijt raakt.

Rita Verdonk is 51 en lid van de VVD, die op dat moment 26 zetels in de Kamer hebben. Vanaf haar ministerschap in 2003 begint haar parlementaire ervaring, alhoewel ze daarvoor 16 jaar diverse

23 Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1113 24 Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1106 25 Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1111 26 Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1114

35

ambtelijke managementfuncties vervult. Ze heeft geen ervaring als Kamerlid, maar is sinds 3 jaar voor het eerst minister (Parlement & Politiek, 2016h).

De minister besluit zelf de moties van Bos van 30 november 2006 en Dijsselbloem van 12 december 2006 naast zich neer te leggen, waarop de motie van afkeuring wordt ingediend en aangenomen. Zij is dus zelf uitvoerder van de handeling en vertoont daarbij geen afwentelgedrag.27 De minister blijft aangeven dat, ondanks de weerstand van Kamerleden, zij na het debat de Vreemdelingenwet zal handhaven zoals dit in de ministerraad is afgesproken.

Binnen het kabinet ontstaat na het debat discussie over de wijze waarop met het dossier moet worden omgegaan, zo blijkt uit de brief van de minister-president van 13 december 2006, maar dit conflict wordt in de nacht van 12 op 13 december beslecht. De bewindspersonen van de VVD zijn het niet eens met de stagnering van de uitvoering van de Vreemdelingenwet, maar blijven voor het landsbelang hun ambt behouden. Daarnaast hoeft de VVD-minister niet af te treden, maar raakt wel haar portefeuille van vreemdelingenzaken kwijt aan een CDA-minister. Hierin wordt een compromis herkend, maar doordat de motie van afkeuring wordt aangenomen, is de affaire ook een ministerscrisis.

4.3.3. Staatssecretaris Weekers, 2014

Staatssecretaris van Financiën kondigt aan het eind van een debat28 met de Kamer op 29 januari 2014 aan dat hij de volgende dag zijn ontslag aan de Koning aan zal bieden. Deze mededeling volgt na een debat waarin de staatssecretaris uitleg moet geven over de problemen met de uitbetaling van toeslagen door de Belastingdienst. Tijdens het debat heeft de staatssecretaris de informatie niet paraat en leest veel van ambtelijke briefjes af. Hij merkt in de loop van het debat dat hij weinig draagvlak heeft in de Kamer, terwijl dit draagvlak nodig is voor de Belastingdienst29. Het vertonen van afwentelgedrag is niet zichtbaar tijdens het debat; zijn aankondiging van vertrek komt voor sommige Kamerleden zelfs als een verrassing (Huiskamp, 2014). In zijn zelf geïnitieerde vertrek wordt een ministerscrisis als einde van de affaire herkend. Het feit dat de aankondiging van de staatssecretaris als een verrassing komt, kan impliceren dat de Kamerleden geen motie op basis van de vertrouwensregel wilden indienen. Daaruit volgt de conclusie dat de bewindspersoon uit eigen beweging is vertrokken, omdat hij zelf vond dat hij het ambt niet kon behouden.

Staatssecretaris Weekers toont in deze affaire een duidelijke opvatting over de wijze waarop zijn optreden in het debat geïnterpreteerd moet worden. Dit is een kenmerk van een leider. Vanuit het feit dat de staatssecretaris niet goed op de hoogte is van de problematiek, kan eveneens de bestuursstijl leider worden geconcludeerd. Leiders kiezen een aantal onderwerpen waarop zij zich inzetten, maar het onderwerp van de affaire behoorde niet tot één van deze onderwerpen gezien de beperkte kennis van de staatssecretaris.

Frans Weekers is 46 jaar en lid van de VVD, die dan 41 zetels in de Kamer heeft (Parlement & Politiek, 2016c). Vanaf 1998 begint zijn parlementaire ervaring, maar hij heeft geen ambtelijke ervaring opgebouwd. Hij heeft 2 jaar ervaring als bewindspersoon en doet dit voor het eerst.

27 Tweede Kamer 2006-2007, vergaderingnummer 25, pagina 1762-1766 28 Tweede Kamer 2013-2014, vergaderingnummer 47, pagina 9-1 t/m 9-52 29 Tweede Kamer 2013-2014, vergaderingnummer 47, pagina 9-52

36

4.3.4. Minister Donner, 2005

Op 7 juni 2005 ontsnapt een tbs-patiënt tijdens een begeleidend verlof, waarna hij een 73-jarige man vermoordt30. Op 16 juni 2005 voert de Kamer met de minister van Justitie, Piet Hein Donner, hierover een debat31, waarin de Kamerleden hun frustratie uiten over het tbs-beleid. In de 3 jaren daarvoor hebben diverse incidenten met ontsnapte tsb-patiënten plaatsgevonden, maar ondanks het afkondigen van nieuwe maatregelen, blijven ontsnappingen plaatsvinden. Het vraagstuk of deze ontsnapping met als gevolg een moord, vermijdbaar was en verwijtbaar is, is een politiek vraagstuk.

De Kamer bekritiseert het feit dat de tbs-patient is ontsnapt en de daarop volgende handelingen die, in hun ogen, te laat en onzorgvuldig zijn uitgevoerd32. In het debat worden 6 moties ingediend, waaronder een motie33 van de LPF en de Groep Wilders waarin het vertrouwen in de minister wordt opgezegd. In het debat vertoont de minister geen afwentelgedrag op deze motie, maar laat de beoordeling aan de Kamer.

Bij de stemmingen stemmen alleen de LPF en de Groep Wilders voor de motie, de andere partijen stemmen tegen. Van de andere moties worden er bij de stemmingen34 3 aangenomen, namelijk een motie35 ter instelling van een parlementair onderzoek naar het tbs-beleid, een motie36 ten behoeve van het aanscherpen van het tbs-beleid en het treffen van noodmaatregelen en een motie37 waarin de Kamer van de minister een notitie verwacht over het stelsel van privacybeperkende sancties.

Minister Donner is op het moment van deze affaire 56 jaar oud, lid van het CDA en sinds 2001 actief in de parlementaire omgeving. In de 18 jaar daarvoor bekleedt hij diverse ambtelijke functies, onder andere bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Hij heeft geen ervaring als Kamerlid en is sinds 3 jaar voor het eerst bewindspersoon (Parlement & Politiek, 2016g). Het CDA heeft 44 zetels in de Kamer.

Minister Donner is ministerieel verantwoordelijk voor de fouten die binnen het systeem van de gevangenisketen zijn gemaakt, waardoor de uitvoerder van de handeling wordt gevormd door het ambtelijk apparaat. Het einde van de affaire is uitstel, omdat de diverse moties die zijn aangenomen het instellen van een parlementair onderzoek naar het tbs-beleid aangeeft, waardoor de kwestie voor nu rust en er advies wordt gevraagd aan een in te stellen onderzoekscommissie.

4.3.5. Minister Schippers en staatssecretaris Bleker, 2012

In de zomer van 2012 verwerpt de Kamer een door de Partij voor de Dieren ingediende motie38 waarin het vertrouwen in de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wordt opgezegd vanwege het gevoerde Q-koortsbeleid. Q-koorts kent vanaf 2007 een groeiend aantal meldingen met in 2009

30 Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 21 31 Tweede Kamer 2004-2005, vergaderingnummer 92, pagina 5488-5535 32 Tweede Kamer 2004-2005, vergaderingnummer 92, pagina 5488-5505 33 Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 24 34 Tweede Kamer 2004-2005, vergaderingnummer 92, pagina 5535 35 Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 25 36 Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 27 37 Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 28 38 Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 128

37

een piek aan meldingen en in 2010 een piek aan sterfgevallen (RIVM, 2016). Vanuit beide departementen van de bewindspersonen is onvoldoende gecommuniceerd met de betrokken diensten en burgers die daar belang bij hadden, waardoor het vertrouwen wordt opgezegd door de Partij van de Dieren. Bij de stemming over de motie vertoont de minister van VWS, , geen afwentelgedrag als zij haar reactie op de ingediende moties geeft, maar laat het oordeel aan de Kamer39. De staatssecretaris zegt niets over de motie. Bij stemmingen stemt geen enkele fractie voor de motie, ook de Partij voor de Dieren niet. De aangenomen moties gaan over een andere opzet voor de Gezondheidsdienst voor Dieren40, een ontheffing voor hobbydierhouders41 en de uitspraak dat de overheid tekortgeschoten is bij de aanpak van de Q-koortsepidimie en velen onvoldoende gehoord zijn in het proces42. Deze moties hebben geen invloed op het einde van de affaire; er wordt niet toegegeven, noch doorgedrukt en er is ook geen sprake van een compromis of een crisis. De bewindspersonen kunnen na het debat en de aangenomen moties verder gaan met het beleid zoals zij dat voerden. De motie43 die spreekt over een Gezondheidsdienst voor Dieren richt zich op de huidige private partij die deze taken uitvoert en het feit dat dit moet worden uitgevoerd door een publieke organisatie. Over verandering van het huidige inhoudelijke beleid wordt niet gesproken.

Minister Schippers is 47 jaar oud en heeft sinds 1993 parlementaire ervaring opgebouwd, omdat zij dan begint als persoonlijk medewerker van een Kamerlid. Ze heeft 7 jaar ervaring als Kamerlid en is sinds 2 jaar voor het eerst bewindspersoon. Ze heeft 6 jaar ambtelijke ervaring opgebouwd (Parlement & Politiek, 2016i). Staatssecretaris Bleker is 58 jaar oud en heeft vanaf 1982 parlementaire ervaring opgebouwd als hij in dat jaar lid van de Provinciale Staten van Groningen wordt en bouwt daarnaast 10 jaar ambtelijke ervaring op. Hij heeft geen ervaring als Kamerlid en is sinds 2 jaar voor het eerst staatssecretaris (Parlement & Politiek, 2016j). De minister is lid van de VVD, die dan 31 zetels in de Kamer hebben. De staatssecretaris is lid van de CDA, die dan 21 zetels in de Kamer heeft (Parlement & Politiek, 2016k).

Het gevoerde beleid wordt gecontinueerd, over compromissen wordt niet gesproken en minister Schippers is geen bewindspersoon dat continue op de voorgrond treedt. Deze kenmerken horen bij de bestuursstijl van een leider. Deze kenmerken worden eveneens herkend in de toelichting van het blad ‘Opzij’ dat de minister de titel de machtigste vrouw van 2013 geeft (Opzij, 2013). Staatssecretaris Bleker heeft de kenmerken van een ambassadeur, want hij verschijnt met regelmaat in de publiciteit, zoals bij ‘Boer zoekt Vrouw’ en bij ‘De Wereld Draait Door’ (Broer & Vanheste, 2011).

4.3.6. Staatssecretaris Teeven, 2013

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie overleeft in april 2013 een motie van wantrouwen, welke door 5 partijen werd gesteund (De Vries & Van den Breemer, 2013). Hij is dan 54 jaar oud en zit namens de VVD in het kabinet, die dan 41 zetels in Kamer hebben. Zijn parlementaire ervaring begint in 2002 als hij voor Leefbaar Nederland Kamerlid wordt, maar ervoor heeft hij 25 jaar

39 Tweede Kamer 2011-2012, vergadernummer 105, pagina 59-155 40 Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 129 41 Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 131 42 Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 136 43 Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 129

38

ambtelijke ervaring opgebouwd. Hij heeft 4 jaar ervaring als Kamerlid en is sinds 3 jaar voor het eerst bewindspersoon (Parlement & Politiek, 2016l).

Aanleiding voor de motie is de zelfmoord door de 37-jarige Russische ingenieur Aleksandr Dolmatov in januari 2013 in het detentiecentrum in Rotterdam. In het dossier van Dolmatov worden diverse keren door verschillende organisaties in de vreemdelingenketen fouten gemaakt en onzorgvuldig gehandeld, constateert de Inspectie Veiligheid en Justitie in haar rapport (Bos, 2013). Het onderzoek door de Inspectie is de dag na het overlijden van Dolmatov in opdracht van de staatssecretaris opgestart (Smeets, 2013).

Het debat44 met de Kamer duurt 13 uur en heeft 3 termijnen nodig alvorens 2/3e van de Kamer aangeeft het vertrouwen in de staatssecretaris te behouden (De Vries & Van den Breemer, 2013). In dit debat vertoont de staatssecretaris afwentelgedrag door aan te geven dat het om een eenmalig incident gaat en zegt verbeteringen binnen de systemen van Veiligheid & Justitie voor de toekomst toe. Daarnaast zegt hij de Kamer toe een verzoek bij de Onderzoeksraad voor Veiligheid neer te leggen voor een onderzoek naar de gehele vreemdelingenketen, waarbij hij spreekt over veel nieuwe en gewijzigde wetgeving die snelle implementatie behoeft en de vele systeemelementen die de vreemdelingenketen tot een lastig dossier maken.45 Door dit verzoek aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt hij het oplossen van de problemen binnen de vreemdelingenketen uit tot deskundigen een advies hebben uitgebracht. Dit uitstel vormt het einde van de affaire.

Deze affaire toont een bewindspersoon die een duidelijke opvatting heeft, niet snel van zijn stuk raakt en direct is van toon, wat kenmerken zijn van de bestuursstijl leider.

4.4. Overzicht onafhankelijke variabelen

In het overzicht op de volgende pagina worden alle waarden van de onafhankelijke variabelen per affaire aangegeven.

44 Tweede Kamer 2012-2013, vergaderingnummer 7, pagina 3-4 t/m 3-24, 6-28 t/m 6-75. 45 Tweede Kamer 2012-2013, vergaderingnummer 7, pagina 6-64

39

Affaire Leeftijd ervaring Parlementaire ervaring Ambtelijke Bestuursstijl Afwentelgedrag Kamerleden) aantal totaal (% van Kamer partij Grootte handeling Uitvoerder vertrouwensregel basis op van Motie e Soort

inde affaire inde

Affaires A - onjuiste informatie van bewindspersoon aan de Kamer Vertrokken bewindspersonen Korthals, 2002 2 20 24 3 1 24 (16%) 1 - 4 Opstelten, 2015 3 42 7 1 2 41 (27%) 3 - 4 Mansveld, 2015 2 8 10 3 1 36 (24%) 1 - 4 Gebleven bewindspersonen Verdonk, 2005/2006 2 3 16 1 1 24 (16%) 3 2 3 Plasterk, 2014 2 32 0 2 2 36 (24%) 1 1 4 Van Rijn, 2015 2 3 32 3 1 36 (24%) 3 1 3 Affaires B - discussie rond beleidsuitvoering bewindspersoon met de Kamer Vertrokken bewindspersonen Dekker, 2006 3 3 38 3 2 26 (17%) 3 - 4 Donner, 2006 2 5 18 3 2 44 (29%) 3 - 4 Verdonk, 2006 2 3 16 1 2 26 (17%) 1 2 2/4 Weekers, 2014 2 16 0 1 2 41 (27%) 3 - 4 Gebleven bewindspersonen Donner, 2005 2 4 18 3 2 44 (29%) 3 1 3 Schippers, 2012 2 19 6 1 2 31 (21%) 3 1 3 Bleker, 2012 2 30 10 2 2 21 (14%) 3 1 3 Teeven, 2013 2 11 25 1 1 41 (27%) 3 1 4 Tabel 6: overzicht scores onafhankelijke variabelen per affaire

Legenda tabel 6 Onafhankelijke variabelen Getoonde waarden de ervaring in een parlementaire of ambtelijke omgeving aantal jaren van 1 tot onbeperkt de bestuursstijl 1. leider, 2. ambassadeur, 3. verbinder het vertonen van afwentelgedrag 1. ja, 2. nee de grootte van de politieke partij in de Kamer 1 tot 150 leden de uitvoerder van de handeling 1. bewindspersoon, 3. ambtelijk apparaat een motie op basis van de vertrouwensregel 1. motie van wantrouwen, 2. motie van afkeuring het soort einde van de affaire 2. compromis, 3. uitstel, 4. crisis

40

5. Analyse

In paragraaf 5.1 worden de onafhankelijke variabelen besproken, waarbij de theorie en de empirische data naast elkaar worden gezet en geanalyseerd. In paragraaf 5.2 worden causale verbanden tussen de onafhankelijke variabelen besproken en paragraaf 5.3 gaat in op overige bevindingen.

5.1. Onafhankelijke variabelen

Deze paragraaf analyseert de onafhankelijke variabelen individueel. Per subparagraaf wordt in tabellen de verzamelde waarden per affairesoort weergegeven, waarbij de oranje gearceerde bewindspersonen het ambt hebben verlaten en de groen gearceerde bewindspersonen het ambt hebben behouden. Tabellen met ‘affaires A’ zijn de affaires waarbij de bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd en tabellen met ‘affaires B’ zijn affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering van de bewindspersoon ter discussie heeft gesteld.

5.1.1. Ervaring

Over de ervaring wordt in de theorie gesteld dat bewindspersonen met parlementaire ervaring langer het ambt zullen behouden. In geval van affaires A is de parlementaire ervaring van de vertrekkende bewindspersonen hoger dan die van de blijvende bewindspersonen, namelijk gemiddeld 23 jaar versus 13 jaar per bewindspersoon. Bij affaires B is dit andersom en hebben de vertrekkende bewindspersonen minder parlementaire ervaring dan de blijvende bewindspersonen: gemiddeld 7 jaar versus 17 jaar ervaring per bewindspersoon. De theorie dat parlementaire ervaring helpt bij het behouden van het ambt wordt alleen herkend bij affaires B. Een andere stelling in de theorie is dat het parlement een kweekvijver is geworden voor bewindspersonen en dat 50% van de bewindspersonen ervaring als Kamerlid heeft, wordt in de empirie niet herkend. Slechts 4 van de 14 bestudeerde bewindspersonen hebben ervaring als Kamerlid.

Affaires A Parlementaire Ervaring als Ervaring als Ambtelijke ervaring bewindspersoon Kamerlid ervaring (in jaren) (in jaren) (in jaren) (in jaren) Korthals, 2002 20 4 16 24 Opstelten, 2015 42 4,5 0 7 Mansveld, 2015 8 3 0 10 Verdonk, 2005/2006 3 3 0 16 Plasterk, 2014 32 4 2 0 Van Rijn, 2015 3 3 0 32 Tabel 7: ervaring bewindspersonen affaires A

Van eerdere ervaring met het ambt van bewindspersoon stelt de theorie dat bewindspersonen met ervaring uit een vorig kabinet risico’s van dat kabinet met zich meebrengen. Van de 14 bewindspersonen die in kaart zijn gebracht, treedt één bewindspersoon, minister Korthals, af door risico’s uit het eerdere kabinet, zoals de theorie aangeeft. Eén affaire binnen het onderzoekskader is mager bewijs om deze stelling uit de theorie te bevestigen.

41

Affaires B Parlementaire Ervaring als Ervaring als Ambtelijke ervaring bewindspersoon Kamerlid ervaring (in jaren) (in jaren) (in jaren) (in jaren) Dekker, 2006 3 3 0 38 Donner, 2006 5 4 0 18 Verdonk, 2006 3 3 0 16 Weekers, 2014 16 3 0 0 Donner, 2005 6 3 0 18 Schippers, 2012 19 2 7 6 Bleker, 2012 30 2 0 10 Teeven, 2013 11 3 4 25 Tabel 8: ervaring bewindspersonen affaires B

In de theorie wordt niet gesproken over de invloed van ambtelijke ervaring op het functioneren van een bewindspersoon. Bij de empirische dataverzameling is gebleken dat de meeste bewindspersonen deze ervaring hebben, waardoor deze ervaring aan de data is toegevoegd. Bij affaires A hebben blijvende bewindspersonen meer ambtelijke ervaring: gemiddeld 14 jaar (vertrekkend) versus 16 jaar ervaring (blijvend) per bewindspersoon. Bij het onjuist informeren van de Kamer lijkt meer ambtelijke ervaring dus een positieve invloed op het behoud van het ambt te hebben. Bij affaires B is dit andersom en hebben de vertrekkende bewindspersonen meer ambtelijke ervaring: gemiddeld 18 jaar (vertrekkend) versus 15 jaar ervaring (blijvend) per bewindspersoon. Als de beleidsuitvoering van een bewindspersoon ter discussie staat, lijkt meer ambtelijke ervaring juist tegen het behoud van het ambt te werken.

Als parlementaire en ambtelijke ervaring met elkaar wordt vergeleken, blijkt dat bij affaires A de vertrekkende bewindspersonen meer parlementaire dan ambtelijke ervaring hebben. Bij affaires B blijken de vertrekkende bewindspersonen meer ambtelijke dan parlementaire ervaring te hebben. Bewindspersonen met meer parlementaire ervaring lijken dus eerder te vertrekken door het onjuist informeren van de Kamer, terwijl bewindspersonen met meer ambtelijke ervaring eerder vertrekken doordat de beleidsuitvoering door de Kamer wordt bekritiseerd.

5.1.2. Bestuursstijl

In de theorie is een aantal bestuursstijlen besproken waarbij Affaires A Bestuursstijl de drie bestuursstijlen in een matrix zijn geplaatst, waarbij de Korthals, 2002 Verbinder x-as aangeeft in welke mate eigen of collectieve doelen Opstelten, 2015 Leider worden nagestreefd en de y-as aangeeft in welke mate de Mansveld, 2015 Verbinder Verdonk, 2005/2006 Leider bewindspersoon proactief op de voorgrond treedt. Uit deze Plasterk, 2014 Ambassadeur matrix blijkt dat een leider zijn eigen doel nastreeft, terwijl een Van Rijn, 2015 Verbinder verbinder een resultaat beoogt waar de meeste actoren achter Legenda: 1. leider, 2. ambassadeur, 3. verbinder Tabel 9: bestuursstijl bewindspersonen staan. Een ambassadeur vormt voornamelijk het visitekaartje affaires A voor de buitenwereld, zonder dat hij een stempel wil drukken op het beleid of invloed wil hebben op het proces. De leider treedt op de voorgrond wanneer dat nodig is en een verbinder bevindt zich voornamelijk op de achtergrond als 2e man.

Als de bestuursstijlen van de vertrekkende en blijvende bewindspersonen met elkaar vergeleken worden, zijn verbinders en leiders bij beide affaires bij zowel vertrekkende als blijvende bewindspersonen zichtbaar. Bij affaires A zijn bij de vertrekkende bewindspersonen 2 verbinders en

42

1 leider te zien en bij de blijvende bewindspersonen 1 leider en Affaires B Bestuursstijl 1 verbinder. Bij affaires B zijn bij de vertrekkende Dekker, 2006 Verbinder bewindspersonen 2 verbinders en 2 leiders zichtbaar en bij de Donner, 2006 Verbinder blijvende bewindspersonen 2 leiders en 1 verbinder. Voor Verdonk, 2006 Leider Weekers, 2014 Leider beide soorten affaires geldt dat in verhouding verbinders Donner, 2005 Verbinder vaker voorkomen bij vertrekkende bewindspersonen. Leiders Schippers, 2012 Leider komen bij beide soorten affaires even vaak voor bij Bleker, 2012 Ambassadeur vertrekkende en blijvende bewindspersonen. Van Teeven, 2013 Leider Legenda: 1. leider, 2. ambassadeur, 3. verbinder ambassadeurs blijkt dat deze stijl zich bij beide soorten Tabel 10: bestuursstijl bewindspersonen affaires alleen eenmaal toont bij de blijvende affaires B bewindspersonen.

5.1.3. Afwentelgedrag

Affaires A Afwentelgedrag In de theorie wordt aangegeven dat de oppositie elke Korthals, 2002 1 gelegenheid aangrijpt om een bewindspersoon in kwaad Opstelten, 2015 2 daglicht te zetten door elke affaire te vergroten en de Mansveld, 2015 1 vertrouwensregel hier aan te koppelen. Doordat het Verdonk, 2005/2006 1 Plasterk, 2014 2 dreigen van het opzeggen van het vertrouwen steeds Van Rijn, 2015 1 vaker gebeurt, zijn bewindspersonen vaardig geworden Legenda: 1. ja, 2. nee in het afwentelen van bezwaren. De theorie stelt Tabel 11: afwentelgedrag bewindspersonen affaires A daarmee dat afwentelgedrag helpt bij het behoud van het ambt.

Affaires B Afwentelgedrag Afwentelgedrag bij affaires A komt bij 4 van de 6 affaires Dekker, 2006 2 voor: 2 bij vertrekkende en 2 bij de blijvende Donner, 2006 2 bewindspersonen. Afwentelgedrag heeft dus net zo Verdonk, 2006 2 Weekers, 2014 2 vaak wel als geen invloed gehad op het vertrek van een Donner, 2005 2 bewindspersoon bij het onjuist informeren van de Schippers, 2012 2 Kamer. Afwentelgedrag bij affaires B wordt bij 1 blijvend Bleker, 2012 2 bewindspersoon waargenomen. Eén afwijkende Teeven, 2013 1 Legenda: 1. ja, 2. nee waarneming is te beperkt om een analyse op te baseren. Tabel 12: afwentelgedrag bewindspersonen affaires B

5.1.4. Grootte politieke partij in Kamer

Over de invloed van de grootte van de politieke partij in de Kamer is geen theorie beschreven. Zoals toegelicht bij de aannames in hoofdstuk 1 is de invloed van deze variabele onderzocht, omdat de verwachting bestaat dat de grootte van de politieke partij van de bewindspersoon in de Kamer invloed heeft op het wel of niet vertrekken van bewindspersonen bij vergelijkbare affaires.

Bij affaires A vertrekken 1 van de 3 bewindspersonen terwijl hij lid is van de grootste politieke partij in de Kamer. Geen van de 3 blijvende bewindspersonen is lid van de grootste politieke partij. Eén afwijkende waarneming is te beperkt om een analyse op te baseren. Wel valt op dat bewindspersonen van de kleinere coalitiepartij vaker een affaire kennen waarin zij de Kamer onjuist

43

hebben geïnformeerd, dan bewindspersonen van de grotere coalitiepartij. Bij affaires B zijn van de 4 vertrekkende bewindspersonen 2 van de grootste politieke partij en van de blijvende bewindspersonen zijn 3 van de 4 bewindspersonen van de grootste politieke partij. Het verschil tussen blijvende en vertrekkende bewindspersonen is met één afwijkende waarde te beperkt om een analyse op te baseren. Wel valt op dat, in tegenstelling tot affaires A, bij affaires waarbij de beleidsuitvoering van de bewindspersoon door de Kamer ter discussie wordt gesteld, bewindspersonen van de grootste coalitiepartij vaker een affaire hebben dan bewindspersonen van de kleinste coalitiepartij.

Affaires A Grootte partij Kamer Grootste of kleinere (% totaal aantal Kamerleden) coalitiepartner? Korthals, 2002 24 (16%) Kleinere Opstelten, 2015 41 (27%) Grootste Mansveld, 2015 36 (24%) Kleinere Verdonk, 2005/2006 27 (18%) Kleinere Plasterk, 2014 36 (24%) Kleinere Van Rijn, 2015 36 (24%) Kleinere Tabel 13: grootte partij bewindspersonen affaires A

Affaires B Grootte partij Kamer Grootste of kleinere (% totaal aantal Kamerleden) coalitiepartner?

Dekker, 2006 26 (17%) Kleinere Donner, 2006 44 (29%) Grootste Verdonk, 2006 26 (17%) Kleinere Weekers, 2014 41 (27%) Grootste Donner, 2005 44 (29%) Grootste Schippers, 2012 31 (21%) Grootste Bleker, 2012 21 (14%) Kleinere Teeven, 2013 41 (27%) Grootste Tabel 14: grootte partij bewindspersonen affaires B

5.1.5. Uitvoerder handeling

De ministeriële verantwoordelijkheid is in drie vormen te herkennen, waarvan de volgende 2 vormen in bij de geselecteerde affaires zichtbaar zijn: het eigen handelen of nalaten en het handelen of nalaten door het eigen ambtelijk apparaat. In de theorie is gesproken over de risico- en schuldaansprakelijkheid van een bewindspersoon, welke bij deze onafhankelijke variabele zichtbaar worden. Voor handelingen die het ambtelijk apparaat heeft nagelaten of uitgevoerd, draagt een bewindspersoon risicoaansprakelijkheid. Voor handelingen die de bewindspersoon zelf heeft uitgevoerd of nagelaten, draagt hij schuldaansprakelijkheid.

Bij affaires A zijn bij 3 van de 6 affaires de handelingen door de bewindspersoon zelf verricht: tweemaal bij een vertrekkend bewindspersoon en eenmaal bij een blijvend bewindspersoon. Door de bewindspersoon zelf verrichte handelingen leiden dus vaker tot vertrek door het ambtelijk apparaat verrichte handelingen resulteren vaker tot behoud van het ambt na een affaire. Als een bewindspersoon de Kamer dus onjuist informeert en hij is hiervoor schuldaansprakelijk, dan is de kans aannemelijk dat dit de bewindspersoon kwalijker wordt genomen, dan dat hij voor deze handelingen risicoaansprakelijk is.

44

Bij affaires B is maar één keer de handeling door de Affaires A Uitvoerder handeling bewindspersoon zelf uitgevoerd, namelijk bij een Korthals, 2002 1 vertrekkend bewindspersoon. In alle andere gevallen Opstelten, 2015 3 hebben handelingen van het ambtelijk apparaat Mansveld, 2015 1 Verdonk, 2005/2006 3 hieraan ten grondslag gelegen. Eén afwijkende Plasterk, 2014 1 waarneming van de 8 onderzoekseenheden is te Van Rijn, 2015 3 beperkt om een analyse op te baseren. Legenda: 1. bewindspersoon, 3. ambtelijk apparaat Tabel 15: uitvoerder handeling bewindspersonen affaires A Bij het vergelijken van de twee soorten affaires worden bij affaires A de handelingen voor 50% door Affaires B Uitvoerder handeling Dekker, 2006 3 de bewindspersoon zelf en voor 50% door het Donner, 2006 3 ambtelijk apparaat verricht. Bij affaires B is dit Verdonk, 2006 1 verschil groter: slechts bij 12,5% van de affaires voert Weekers, 2014 3 de bewindspersoon de handeling zelf uit en bij 87,5% Donner, 2005 3 Schippers, 2012 3 van de affaires is het een gevolg van het handelen of Bleker, 2012 3 nalaten door het ambtelijk apparaat. Bij affaires rond Teeven, 2013 3 de beleidsuitvoering lijkt het ambtelijk apparaat dus Legenda: 1. bewindspersoon, 3. ambtelijk apparaat Tabel 16: uitvoerder handeling bewindspersonen in verhouding meer invloed te hebben op het affaires B ontstaan van een affaire.

5.1.6. Motie op van vertrouwensregel

Moties op basis van de vertrouwensregel zijn een motie van wantrouwen, een motie van afkeuring en een motie van treurnis.

Bij affaires A is tegen de 3 vertrekkende bewindspersonen geen motie ingediend, maar wel tegen de 3 blijvende bewindspersonen. In het geval van de vertrekkende bewindspersonen was de affaire van dermate ernst, dat een motie op basis van de vertrouwensregel dreigde. In het theoretische hoofdstuk is over een dreigende motie aangegeven dat een bewindspersoon één van de volgende acties kan nemen: (1) afwachten en vertrekken na het aannemen van een motie, (2) vertrekken anticiperend op een debat met mogelijk een motie van wantrouwen of (3) vertrekken uit eigen beweging, omdat de bewindspersoon zelf vindt dat hij niet meer in het ambt kan aanblijven. Zowel minister Opstelten als staatssecretaris Mansveld vertrokken anticiperend op een debat over de affaires waar een motie van wantrouwen mogelijk ingediend zou worden. Minister Korthals vertrok na het uitkomen van een rapport, maar voor het debat met de Kamer, omdat hij volgens eigen zeggen als manke minister niet meer in het ambt kon blijven.

Bij affaires B is tegen alle blijvende bewindspersonen een motie ingediend en ook tegen 1 van de 4 vertrekkende bewindspersonen. Van de vertrekkende bewindspersonen traden zowel minister Dekker als minister Donner af, waarbij zij aangeven de politieke verantwoordelijk te hebben voor het overlijden van asielzoekers bij een brand. Het debat over het onderzoeksrapport over de brand had nog niet plaatsgevonden, maar de conclusies van het onderzoeksrapport gaven de bewindspersonen geen andere keuze dan het nemen van de politieke verantwoordelijkheid. Staatssecretaris Weekers treedt ook uit eigen beweging af, maar niet vanuit de politieke verantwoordelijkheid die hij heeft. Uit de wijze waarop een debat met de Kamer over uitbetaling van

45

toeslagen door de Belastingdienst verloopt, trekt de staatssecretaris de conclusie dat hij te beschadigd is om het ambt te blijven bekleden en het vertrouwen van de Kamer niet meer heeft.

Affaires A Motie Actie bewinds- Affaires B Motie Actie bewinds- persoon persoon Korthals, 2002 - 3 Dekker, 2006 - 3 Opstelten, 2015 - 2 Donner, 2006 - 3 Mansveld, 2015 - 2 Verdonk, 2006 2 1 Verdonk, 2005/2006 2 Weekers, 2014 - 3 Plasterk, 2014 1 Donner, 2005 1 Van Rijn, 2015 1 Schippers, 2012 1 Legenda: Bleker, 2012 1 Soort motie: 1. van wantrouwen, 2. van afkeuring Teeven, 2013 1 Soort actie: 1. wachten en vertrek na aanname motie, Legenda: 2. vertrek anticiperend op debat, 3. vertrek uit eigen beweging Soort motie: 1. van wantrouwen, 2. van afkeuring Tabel 17: moties tegen bewindspersonen affaires A Soort actie: 1. wachten en vertrek na aanname motie, 2. vertrek anticiperend op debat, 3. vertrek uit eigen beweging Tabel 18: moties tegen bewindspersonen affaires B

Minister Verdonk is binnen het onderzoek de enige bewindspersoon waartegen een motie van afkeuring wordt aangenomen. Ondanks aangenomen moties door de Kamer die dit willen weerhouden, besluit zij wetgeving te handhaven, waardoor het uitzetten van asielzoekers direct gecontinueerd wordt. Het gevolg is dat de minister een deel van haar portefeuille kwijt raakt. Een motie van afkeuring gaat over een bepaald beleidsveld dat binnen de portefeuille van de bewindspersoon valt en waar de Kamer de genomen beslissingen of het gevoerde beleid van afkeurt. In theorie kan een bewindspersoon aanblijven als dit soort motie wordt aangenomen en dit is zichtbaar bij deze affaire.

De theorie geeft aan dat de beslissing om een motie op basis van de vertrouwensregel in te dienen subjectief is, waarbij de politieke opportuniteit invloed heeft op het door politieke partijen in de Kamer afdwingen van het vertrek van een bewindspersoon of kabinet. Ook voor bewindspersonen speelt politieke opportuniteit een rol bij het besluit of en wanneer zij zelf aftreden. Bij de affaires is deze opportuniteit zichtbaar bij de dreiging van een motie op basis van de vertrouwensregel en bij beschadiging van de beeldvorming van een bewindspersoon.

5.1.7. Eindigen affaire

Vanuit de theorie blijkt dat het aantal compromissen op politiek Affaires A Soort einde topniveau groot is. Zoals bij de operationalisering in hoofdstuk 3 Korthals, 2002 4 is aangegeven, is inzage in de politieke besluitvorming niet Opstelten, 2015 4 Mansveld, 2015 4 mogelijk vanwege de vertrouwelijkheid, waardoor deze stelling Verdonk, 2005/2006 3 niet bevestigd of ontkracht kan worden. Plasterk, 2014 4 Van Rijn, 2015 3 Bij de affaires die onderzocht zijn, is bij één affaire een Legenda: 3. uitstel, 4. crisis Tabel 19: soort einde affaires A compromis herkend, namelijk bij de affaire Verdonk in 2006 waarbij een motie van afkeuring wordt aangenomen. Ondanks een kabinetscrisis wordt tussen de kabinetspartijen overeenstemming bereikt over de gevolgen voor het dossier asielbeleid. In deze uitkomsten wordt naast een kabinetscrisis ook een compromis herkend: enerzijds wordt het beleid van het CDA gevolgd, anderzijds verliest de VVD geen minister, omdat minister Verdonk aan mag blijven ondanks een motie op basis van de vertrouwensregel.

46

Zowel bij affaires A als B is bij de vertrekkende Affaires B Soort einde bewindspersonen een crisis te herkennen. Dit is een gevolg van Dekker, 2006 4 de uitingsvorm van een crisis zoals in hoofdstuk 3 is Donner, 2006 4 Verdonk, 2006 2/4 aangegeven, omdat het vertrek van een bewindspersoon zich Weekers, 2014 4 kwalificeert als een crisis. Ook bij de affaires Plasterk in 2014 en Donner, 2005 3 Teeven in 2013 is sprake van een crisis. Dit is een gevolg van een Schippers, 2012 3 Bleker, 2012 3 motie van wantrouwen die door 5 of meer partijen werd Teeven, 2013 4 gesteund en zich daardoor ook kwalificeerde als crisis volgens Legenda: 2. compromis 3. uitstel, 4. crisis de uitingsvorm in hoofdstuk 3. Alle andere affaires waarbij de Tabel 20: soort einde affaires B bewindspersoon aanblijft, hebben de kenmerken van uitstel: deskundigen wordt om advies gevraagd of de minister gaat verder met de koers die gekozen was.

Uit het onderzoek van Timmermans & Bakema (1990) blijkt dat het eindigen in een compromis (34%) of winst en verlies (32%) het meest voorkomt. Deze conclusies komen niet overeen met dit onderzoek, waar juist de twee andere mogelijke einden het meest zichtbaar zijn: 64% eindigt in een crisis en 36% eindigt in uitstel.

5.2. Causale verbanden

5.2.1. Uitvoerder van handeling versus afwentelgedrag

Als de bevindingen van afwentelgedrag en de Affaires A Uitvoerder Afwimpel- uitvoerder van de handeling met elkaar worden handeling gedrag vergeleken, lijkt een causaal verband zichtbaar te Korthals, 2002 1 1 worden. Bewindspersonen die de Kamer onjuist Opstelten, 2015 3 2 hebben geïnformeerd, affaires A, hebben dat in Mansveld, 2015 1 1 Verdonk, 2005/2006 3 1 50% van de affaires zelf gedaan en vertonen in 67% Plasterk, 2014 1 2 van de gevallen afwentelgedrag. Bij bestudering Van Rijn, 2015 3 1 van het verschil tussen vertrekkende en blijvende Legenda handeling: 1. bewindspersoon, 3. ambtelijk apparaat Legenda afwentelgedrag: 1. ja, 2. nee bewindspersonen blijkt dat een bewindspersoon Tabel 21: uitvoerder handeling versus afwentelgedrag die zelf de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd en bewindspersonen affaires A wel afwentelgedrag vertoont, het kabinet verlaat. Als hij de fout zelf heeft gemaakt maar geen afwentelgedrag vertoont, blijft hij wel in het kabinet. Een bewindspersoon die wordt aangesproken op onjuiste informatie aan de Kamer, maar waar fouten binnen het ambtelijk apparaat aan ten grondslag liggen en waar de bewindspersoon geen afwentelgedrag vertoont, verlaat het kabinet. Als een bewindspersoon bij deze affaires wel afwentelgedrag vertoont, verlaat hij het kabinet daarentegen niet. Wat opvalt is dat afwentelgedrag zich vooral lijkt te vertonen bij vertrekkende bewindspersonen als de handeling door het ambtelijk apparaat is verricht, maar bij de blijvende bewindspersonen wordt afwentelgedrag vertoont als ze zelf de handeling hebben verricht.

Bij affaires B is dit causale verband niet zichtbaar, waardoor deze tabel niet is weergegeven.

47

5.2.2. Ervaring versus uitvoerder van handeling

Bij affaires waarbij de Affaires A Parlementaire Ambtelijke Uitvoerder bewindspersoon de Kamer ervaring ervaring handeling onjuist heeft geïnformeerd, (in jaren) (in jaren) blijkt dat een bewindspersoon Korthals, 2002 20 24 1 Opstelten, 2015 42 7 3 die vertrekt vanuit de Mansveld, 2015 8 10 1 risicoaansprakelijkheid meer Verdonk, 2005/2006 3 16 3 parlementaire dan ambtelijke Plasterk, 2014 32 0 1 ervaring heeft. Daarentegen Van Rijn, 2015 3 32 3 Legenda handeling: 1. bewindspersoon, 3. ambtelijk apparaat heeft een bewindspersoon die Tabel 22: ervaring versus uitvoerder handeling affaires A vertrekt vanuit de schuld- aansprakelijkheid juist meer ambtelijke dan parlementaire ervaring heeft. Bij blijvende bewindspersonen is dit andersom: als een bewindspersoon de handeling zelf heeft verricht en schuldaansprakelijk is, heeft hij meer parlementaire ervaring en als het ambtelijk apparaat de handeling heeft verricht en de bewindspersoon risicoaansprakelijk is, heeft de bewindspersoon meer ambtelijke ervaring.

Bij affaires B is dit causale verband niet zichtbaar, waardoor deze tabel niet is weergegeven.

5.3. Overige bevinding

5.3.1. Invloed onderzoek door deskundigen

Bij 5 van de 14 affaires is er een onderzoek uitgevoerd door een commissie van deskundigen. Bij bekendmaking van het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwfraude wordt bekend dat minister Korthals de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. Hij treedt uit eigen beweging af, voordat de Kamer met hem een debat over het rapport kan voeren. Ook staatssecretaris Mansveld treedt af voordat de Kamer met haar een debat kan voeren over een rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Fyra waarin de commissie concludeert dat de Kamer onjuist is geïnformeerd. Bij de brand in een asielzoekerscentrum bij Schiphol is een onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitgevoerd. Na bekendmaking van het rapport waar de schuld bij twee ministeries en één gemeente wordt gelegd, stappen minister Dekker en Donner in 2006 op. De Inspectie Veiligheid en Justitie constateert na de zelfmoord van een Rus in een detentiecentrum in Rotterdam, dat er fouten zijn gemaakt en er onzorgvuldig is gehandeld. Een lang debat met de Kamer volgt en de staatssecretaris behoudt het vertrouwen van de Kamer nadat hij heeft toegezegd de Onderzoeksraad voor Veiligheid te vragen een onderzoek te doen naar de gehele vreemdelingenketen.

Onderzoek door deskundigen lijkt zwaarwegend te zijn voor het vertrek van een bewindspersoon. Alle 4 bewindspersonen waarbij de affaire is onderzocht door een externe partij vertrekken. Bij de 5e bewindspersoon, staatssecretaris Teeven, is wel een onderzoek door deskundigen verricht, maar deze partij, de Inspectie Veiligheid en Justitie, vormt een onderdeel van het ambtelijk apparaat van de bewindspersoon en is daardoor geen externe partij. Na aankondiging van een onderzoek door een externe partij behoudt de bewindspersoon het vertrouwen van de Kamer.

48

5.3.2. Causaal verband deskundig onderzoek versus motie

Bij affaires A is bij 2 van de 3 vertrekkende Affaires A Motie Actie Onderzoek bewindspersonen een extern onderzoek uitgevoerd naar de affaire. Minister Korthals Korthals, 2002 - 3 ja stelt dat hij op basis van de conclusies van het Opstelten, 2015 - 2 Mansveld, 2015 - 2 ja onderzoeksrapport dermate beschadigd is, Verdonk, 2005/2006 2 waardoor hij niet kan aanblijven als minister. Plasterk, 2014 1 Ook het onderzoeksrapport naar de Fyra trekt Van Rijn, 2015 1 conclusies ten nadele van staatssecretaris Legenda: - Soort motie: 1. van wantrouwen, 2. van afkeuring Mansveld. De staatssecretaris verwacht dat - Soort actie: 1. wachten en vertrek na aanname motie, 2. vertrek het debat tot een gedwongen vertrek zal anticiperend op debat, 3. vertrek uit eigen beweging Tabel 24: onderzoek door deskundigen versus motie en actie leiden, waardoor zij opstapt. Waar minister bewindspersonen affaires A Korthals de conclusies op zijn geloofwaardigheid als bewindspersoon Affaires B Motie Actie Onderzoek betrekt, daar anticipeert staatssecretaris Dekker, 2006 - 3 ja Mansveld op een gedwongen vertrek na het Donner, 2006 - 3 ja debat en vertrekt zelf. Het verschil tussen Verdonk, 2006 2 1 deze uitkomsten is de wijze waarop de Weekers, 2014 - 3 bewindspersoon over zijn of haar vertrek Donner, 2005 1 Schippers, 2012 1 communiceert. Het is mogelijk dat minister Bleker, 2012 1 Korthals wel vertrekt om een bedwongen Teeven, 2013 1 ja vertrek na een debat tegen te gaan, maar zo Legenda: - Soort motie: 1. van wantrouwen, 2. van afkeuring communiceert hij er niet over. - Soort actie: 1. wachten en vertrek na aanname motie, 2. vertrek anticiperend op debat, 3. vertrek uit eigen beweging Ministers Dekker en Donner vertrekken na de Tabel 25: onderzoek door deskundigen versus motie en actie bewindspersonen affaires B uitkomsten van een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat er grove fouten zijn gemaakt bij beide ministeries. De ministers geven aan dat zij de politieke verantwoordelijkheid op zich nemen en vertrekken voordat een debat kan plaatsvinden. Ook hier geldt dat beide ministers communiceerden zelf de situatie onhoudbaar te vinden en op te stappen, maar zij konden ook voorzien dat de kans groot was dat een debat over het onderzoeksrapport tot een bedwongen vertrek zou leiden.

Vooral de wijze waarop een bewindspersoon zelf communiceert over zijn of haar vertrek, lijkt te bepalen of een bewindspersoon anticipeerde op een mogelijke motie of de situatie zelf onhoudbaar vond en opstapte.

49

6. Conclusie

In de conclusie worden in paragraaf 6.1 de hypothesen getoetst op basis van de analyse. In paragraaf 6.2 wordt per affairesoort antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: hoe is het te verklaren dat bij vergelijkbare affaires sommige bewindspersonen voortijdig het kabinet verlaten en andere bewindspersonen niet? Daarbij worden de zichtbare causale verbanden betrokken. In paragraaf 6.3 worden twee aanbevelingen beschreven.

In de conclusie van dit onderzoek speelt de plausibiliteit van de onderzoeksuitkomsten een rol, omdat het aantal onderzoekseenheden beperkt is. Voor alle bevindingen geldt dat het aantal onderzochte eenheden te beperkt is om generaliseerbare conclusies te trekken. De conclusies die in dit hoofdstuk getrokken worden, kunnen betrekking hebben op de gehele onderzoeksperiode (38 affaires) of alleen op de onderzochte eenheden (14 affaires). Van affaires A zijn 6 van de 13 affaires (46%) in de onderzoeksperiode onderzocht en van affaires B 8 van de 25 affaires (32%). Hierbij wordt de aanname gedaan dat indien een conclusie onderbouwd wordt door meerdere bevindingen, deze toepasbaar is op alle soortgelijke affaires binnen de onderzoeksperiode. De mate waarin de uitkomsten representatief zijn voor alle eenheden in de onderzoeksperiode of alleen voor de onderzochte eenheden, wordt per onafhankelijke variabele besproken.

6.1. Toetsing hypothesen

In deze paragraaf worden de 7 hypothesen doorlopen die op basis van de theorie zijn geformuleerd. Op basis van de analyse wordt aangegeven of de hypothese wordt bevestigd of ontkracht.

6.1.1. Ervaring

De eerste hypothese is dat in geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon die geen ervaring heeft in een parlementaire omgeving of een ambtelijke omgeving vaker zal opstappen dan een bewindspersoon die wel ervaring heeft in een parlementaire of ambtelijke omgeving. Deze hypothese gaat daardoor over de invloed van de parlementaire en de ambtelijke ervaring van een bewindspersoon op het vertrek of behoud na een affaire en kan dus worden uitgesplitst in twee soorten ervaringen.

Vertrekkende bewindspersonen die de Kamer onjuist hebben geïnformeerd (affaires A) hebben meer parlementaire ervaring dan blijvende bewindspersonen. Vertrekkende bewindspersonen waarvan de beleidsuitvoering ter discussie staat (affaires B) hebben juist minder parlementaire ervaring dan de blijvende bewindspersonen. Bij de ambtelijke ervaring zijn deze uitkomsten tegenovergesteld: vertrekkende bewindspersonen van affaires A hebben minder ambtelijke ervaring en de vertrekkende bewindspersonen bij affaires B hebben de meeste ambtelijke ervaring. De soorten ervaring zijn zowel binnen één soort affaire contrasterend tussen de vertrekkende en blijvende bewindspersonen, als tussen de twee soorten affaires. De hypothese wordt dus voor de parlementaire ervaring bij affaires A ontkracht en voor de ambtelijke ervaring bevestigd. Voor affaires B wordt de hypothese voor de parlementaire ervaring bevestigd en voor de ambtelijke ervaring ontkracht. Deze conclusies zijn gebaseerd op meerdere bevindingen, waardoor het aannemelijk is dat deze van toepassing zijn op alle 38 affaires binnen de onderzoeksperiode.

50

6.1.2. Bestuursstijl

De tweede hypothese is dat in geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon die de bestuursstijl leider hanteert vaker zal opstappen dan een bewindspersoon die de bestuursstijl verbinder hanteert. Deze hypothese impliceert dat de stijl waarop een bewindspersoon bestuurt van invloed kan zijn op het behoud of vertrek na een affaire.

Op basis van de 14 onderzochte affaires is het mogelijk te concluderen dat het hanteren van de bestuursstijl van een verbinder vaker tot vertrek leidt dan het hanteren van de bestuursstijl van een leider. Daarmee wordt de hypothese voor beide soorten affaires ontkracht. Het verschil in het aantal bevindingen tussen de vertrekkende en blijvende bewindspersonen is echter beperkt en de bestuursstijlen variëren dermate, dat er sprake kan zijn van toeval. Hierdoor is het aannemelijk dat deze conclusie alleen geldt voor de 14 onderzochte affaires.

6.1.3. Afwentelgedrag

De derde hypothese is dat in geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon die geen afwentelgedrag vertoont vaker zal opstappen dan een bewindspersoon die wel afwentelgedrag vertoont. Deze hypothese impliceert daarmee dat het vertonen van afwentelgedrag loont.

Deze hypothese kan voor affaires A niet worden bevestigd noch ontkracht. De mate waarin afwentelgedrag wordt vertoond is gelijk bij vertrekkende en blijvende bewindspersonen en resulteert dus even vaak tot vertrek of behoud van het ambt. Deze conclusie is gebaseerd op meerdere bevindingen waardoor het aannemelijk is te concluderen dat afwentelgedrag bij vertrekkende en blijvende bewindspersonen gelijk voorkomt bij alle 13 affaires in de onderzoeksperiode.

Bij affaires B is één afwijkende waarneming geconstateerd: 1 van de 8 onderzochte bewindspersonen vertoont afwentelgedrag. Deze waarneming is te beperkt om een conclusie op te baseren. De hypothese kan voor affaires B dus niet worden ontkracht noch bevestigd.

Wel valt op dat bij affaires A bij 4 van de 6 affaires afwentelgedrag voorkomt en bij affaires B maar bij 1 van de 8 affaires. Afwentelgedrag lijkt dus vaker voor te komen bij het onjuist informeren van de Kamer dan wanneer de beleidsuitvoering door de Kamer ter discussie wordt gesteld.

6.1.4. Grootte politiek partij

De vierde hypothese is dat in het geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon van de kleinere politieke partij in de Kamer vaker zal opstappen dan een bewindspersoon van de grootste politieke partij in de Kamer. De grootte van de politieke partij heeft volgens deze hypothese dus invloed op het behoud of vertrek van een bewindspersoon bij een affaire.

Bij affaires A is maar één afwijkende waarneming zichtbaar, wat te beperkt is om een analyse op uit te voeren of conclusie op te baseren. De hypothese kan voor affaires A dus niet worden ontkracht noch bevestigd. Bij affaires B is een conclusie wel mogelijk, omdat uit de analyse blijkt dat 2 van 4 vertrekkende bewindspersonen en 3 van de 4 blijvende bewindspersonen van de grootste partij zijn. Bij affaires B behouden dus meer bewindspersonen van de grootste partij hun ambt na een affaire

51

dan dat er vertrekken. Voor affaires B wordt de hypothese daardoor bevestigd. Het verschil is echter beperkt tot één bewindspersoon, waardoor het aannemelijk is dat de conclusie alleen geldt voor de 8 onderzochte affaires.

Opvallend bij deze variabele is dat bewindspersonen die de Kamer onjuist informeren voor 83% van de kleinere coalitiepartij afkomen, terwijl bewindspersonen waarvan de beleidsuitvoering ter discussie staat slechts voor 27,5% de kleinere coalitiepartij behartigen. Kleinere coalitiepartijen lijken daardoor vaker in de problemen te komen door de Kamer verkeerd te informeren en de grotere coalitiepartners lijken vaker discussie te voeren met de Kamer over de beleidsuitvoering.

6.1.5. Uitvoerder handeling

De vijfde hypothese is dat in geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon die zelf een handeling heeft gedaan of nagelaten vaker zal opstappen dan een bewindspersoon die verantwoordelijkheid draagt voor het handelen of nalaten door het ambtelijk apparaat. Deze hypothese suggereert dat fouten vanuit de schuldaansprakelijkheid zwaarder wegen dan fouten vanuit de risicoaansprakelijkheid.

Van de 3 affaires waarbij een bewindspersoon vertrekt na het onjuist informeren van de Kamer (affaires A), zijn bij 2 affaires de handelingen zelf verricht en bij 1 affaire heeft het ambtelijk apparaat dit gedaan. Bij de blijvende bewindspersonen zijn deze uitkomsten tegenovergesteld. De hypothese voor affaires A kan worden bevestigd. Deze conclusie is gebaseerd op meerdere bevindingen, waardoor het aannemelijk is dat deze van toepassing is op alle 13 affaires binnen de onderzoeksperiode. Affaires B kent maar één afwijkende waarneming, waardoor een analyse niet uitvoerbaar was en er geen conclusie getrokken kan worden. De hypothese kan voor affaires B dus niet worden ontkracht noch bevestigd.

Wat opvalt bij het vergelijken van de soorten affaires is dat bij het onjuist informeren van de Kamer de bewindspersonen in 50% van de affaires zelf handelt, terwijl hij dit maar in 12,5% van de affaires doet als de Kamer het beleid van de bewindspersoon ter discussie stelt. Affaires waarbij de discussie wordt gevoerd over het beleid, ontstaan dus voornamelijk door het handelen van het ambtelijk apparaat, niet door het handelen van de bewindspersoon zelf.

6.1.6. Motie op basis van vertrouwensregel

De zesde hypothese is dat in het geval van vergelijkbare affaires een bewindspersoon waartegen een motie op basis van de vertrouwensregel is ingediend vaker zal opstappen dan een bewindspersoon waartegen geen motie is ingediend. Deze hypothese impliceert dat een ingediende motie van wantrouwen, afkeuring of treurnis vaak tot het vertrek van een bewindspersoon leidt.

In geval van zowel affaires A als B wordt deze hypothese ontkracht. Bij beide typen affaires hebben de blijvende bewindspersonen vaker een motie op basis van de vertrouwensregel tegen zich ingediend gekregen dan de vertrekkende bewindspersoon. Bij affaires A zijn 3 moties ingediend bij de 3 blijvende bewindspersonen en bij affaires B is er 1 motie tegen een vertrekkend bewindspersoon en 3 tegen blijvende bewindspersonen ingediend. Het indienen van een motie krijgt daardoor meer de vorm van een waarschuwing voor een bewindspersoon dat hij de kritieke lijn van de Kamer nadert, dan dat het vertrouwen in hem werkelijk wordt opgezegd.

52

Het indienen van een motie lijkt dus geen reden voor vertrek van een bewindspersoon, maar de actie die een bewindspersoon neemt bij het dreigen van een motie lijkt wel van invloed op het vertrek of behoud van het ambt. Voor 5 van de 7 vertrekkende bewindspersonen gold dat er een onderzoeksrapport lag waarin voor de bewindspersoon schadelijke conclusies werden getrokken. Een deel van de bewindspersonen concludeerde daarop dat hij of zij het ambt zelf niet kon behouden en een ander deel vertrok omdat zij een gedwongen vertrek uit de weg wilden gaan. De 6e bewindspersoon was van mening dat hij bij een debat dermate slecht acteerde dat hij tijdens het debat de conclusie trok het vertrouwen van de Kamer kwijt te zijn. De laatste en 7e bewindspersoon zag wel een motie tegen zich ingediend krijgen en aangenomen, waardoor zij een deel van haar portefeuille kwijt raakte. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de dreiging van een motie op basis van de vertrouwensregel meer invloed lijkt te hebben op het vertrek van een bewindspersoon dan het daadwerkelijk indienen van een motie.

In de analyse wordt gesproken over de politieke opportuniteit als politieke partijen in de Kamer het vertrouwen in een bewindspersoon of kabinet opzeggen of als bewindspersonen het besluit zelf nemen af te treden. Politieke opportuniteit heeft daardoor invloed op het indienen van moties door Kamerleden en op de acties die bewindspersonen nemen als zij anticiperen op het mogelijk aannemen van een motie.

Op basis van de analyse waarin meerdere bevindingen de conclusies onderbouwen, is het aannemelijk voor de gehele onderzoeksperiode (38 affaires) te concluderen dat het indienen van moties op basis van de vertrouwensregel niet tot het vertrek van een bewindspersoon leidt en dat de dreiging van deze moties wel tot het vertrek van een bewindspersoon leidt.

6.1.7. Eindigen affaire

De zevende hypothese is dat in het geval van vergelijkbare affaires een affaire die tot een crisissituatie leidt, vaker in het vertrek van een bewindspersoon zal resulteren, dan een bewindspersoon die bij een affaire een compromis sluit.

Deze hypothese wordt voor zowel affaires A als affaires B ontkracht. Bij bewindspersonen die vertrekken is het einde van een affaire altijd een crisis. Deze uitingsvorm is gebaseerd op de theorie, waarin alleen een crisis kan leiden tot het vertrek van een bewindspersoon. Daardoor kan deze conclusie getrokken worden voor alle vertrekkende bewindspersonen in de onderzoeksperiode. Bij de blijvende bewindpersonen wordt bij 6 van de 7 affaires uitstel als einde van een affaire gezien. Dit zijn meerdere bevindingen, waardoor de conclusie getrokken kan worden voor alle 38 affaires in de onderzoeksperiode.

6.2. Beantwoording onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag van dit onderzoek is: hoe is het te verklaren dat bij vergelijkbare affaires sommige bewindspersonen voortijdig het kabinet verlaten en andere bewindspersonen niet? In deze paragraaf wordt deze vraag eerst per soort affaire beantwoord, waarna de invloed van een overige bevinding op de onderzoeksvraag wordt besproken.

53

6.2.1. Affaires waarbij de Kamer onjuist is geïnformeerd

Bij de onderzochte affaires waarbij de bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd, hebben meer ambtelijke ervaring en , de bestuursstijl van een leider en het indienen van een motie een positieve invloed op het behoud van de bewindspersoon. Parlementaire ervaring, het zelf verrichten van handelingen en het eindigen in een crisissituatie hebben een negatieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Afwentelgedrag heeft geen doorslaggevende invloed op het behoud van de bewindspersoon: evenveel bewindspersonen vertrekken als blijven na een affaire.

Moties op basis van de vertrouwensregels zijn niet zichtbaar bij vertrekkende bewindspersonen die de Kamer onjuist hebben geïnformeerd. Dit komt omdat de bewindspersonen voorafgaand aan het debat hun ontslag hebben aangekondigd. Zij anticiperen op een debat met als uitkomst een motie op basis van de vertrouwensregel of zij vinden zelf dat zij het ambt door de affaire niet meer kunnen bekleden. Bewindspersonen die het debat met de Kamer aangaan, krijgen allen een motie tegen zich ingediend, welke vervolgens onvoldoende draagvlak in de Kamer krijgen en niet worden aangenomen; de politieke opportuniteit ontbreekt.

Een bewindspersoon die bij het onjuist informeren van de Kamer de handeling zelf verricht en daarnaast afwentelgedrag vertoont, heeft een grotere kans op vertrek dan een bewindspersoon die geen afwentelgedrag vertoont. Uit dit causale verband kan beredeneerd worden dat het nemen van de verantwoordelijkheid en het erkennen van zelf gemaakte fouten door de bewindspersoon bij de Kamer beter helpt dan het afwentelen van gemaakte fouten. Daarentegen geldt dat als het ambtelijk apparaat de handeling heeft verricht en een bewindspersoon vertoont geen afwentelgedrag, de kans groter is dat hij vertrekt. Als hij wel afwentelgedrag had vertoond, was de kans groter dat de bewindspersoon het ambt had behouden. Het afschuiven van de schuld door de bewindspersoon aan het ambtelijk apparaat bij het onjuist informeren van de Kamer, lijkt positief voor het behoud van het ambt van bewindspersoon.

Het tweede causale verband is zichtbaar bij de mate en soort ervaring en degene die de handeling heeft uitgevoerd. Uit de analyse blijkt dat een bewindspersoon met meer ambtelijke ervaring minder snel vertrekt bij verkeerde handelingen door zijn ambtelijk apparaat. Als een bewindspersoon de handeling daarentegen zelf heeft verricht, helpt juist het hebben van meer parlementaire ervaring om het ambt te behouden. Ambtelijke ervaring heeft dus een positieve werking bij risicoaansprakelijkheid en parlementaire ervaring bij de schuldaansprakelijkheid.

6.2.2. Affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering ter discussie stelt

Bij de onderzochte affaires waarbij de Kamer de beleidsvoering van de bewindspersoon ter discussie stelt, zijn meer parlementaire ervaring, het hanteren van de bestuursstijl van een leider en het horen bij de grootste politieke partij een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Ambtelijke ervaring en het eindigen in een crisissituatie hebben een negatieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon.

Van de ingediende moties op basis van de vertrouwensregel wordt er één ingediend tegen een vertrekkend bewindspersoon, namelijk een motie van afkeuring tegen minister Verdonk in 2006. Zij raakt op basis van deze aangenomen motie het betreffende beleidsdossier kwijt, maar behoudt haar

54

ministerschap voor andere beleidsonderwerpen. Bij een motie van afkeuring is dit mogelijk, omdat de Kamer dan alleen de vertrouwensregel toepast op een specifiek beleidsveld van de bewindspersoon, waardoor behoud van de bewindspersoon mogelijk is volgens de theorie. Deze theorie wordt in deze affaire bevestigd. Bewindspersonen die het debat met de Kamer aangaan, krijgen allen een motie tegen zich ingediend, welke vervolgens onvoldoende draagvlak in de Kamer krijgen en niet worden aangenomen. Ook hier ontbreekt de politieke opportuniteit.

Causale verbanden zijn bij dit soort affaires niet gevonden.

6.2.3. Overige bevinding

Bij de vorming van het theoretisch kader en de hypothesen is niet ingegaan op de invloed van een onderzoek door deskundigen of derden bij affaires. Bij het empirisch onderzoek bleek dat 4 van de 5 affaires waarbij een externe partij een rapport heeft uitgebracht over de affaire, de bewindspersoon is vertrokken door de conclusies in een onderzoeksrapport. Bij de 5e affaire is eerst onderzoek door een interne dienst van het ministerie uitgevoerd, waarna een pittig debat plaatsvindt. Als de bewindspersoon in dat debat toezegt de affaire door een onafhankelijke commissie te laten onderzoeken, behoudt hij het vertrouwen van het grootste deel van de Kamer. Op basis van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat onderzoek door deskundigen zwaarwegend is bij het vertrek van een bewindspersoon.

6.3. Aanbeveling voor verder onderzoek

6.3.1. Populariteit bewindspersoon bij ambtelijk apparaat

In beginsel bevatte het theoretisch kader van dit onderzoek ook de invloed van het ambtelijk apparaat op het functioneren van een bewindspersoon. Bij het vaststellen van de uitingsvorm en de onderzoekwijze in hoofdstuk 3 bleek dat het in kaart brengen van de invloed van het ambtelijke apparaat op het behoud of vertrek van een bewindspersoon niet haalbaar was binnen het onderzoek. Het verzamelen van data behoeft uitgebreid veldonderzoek, waarbij diepte-interviews gehouden moeten worden met topambtenaren uit de betreffende regeerperiode. Het houden van een enquête onder het ambtelijk apparaat wordt niet mogelijk geacht. Het opsporen van een vertegenwoordigende groep ambtenaren die op het moment van de affaire bij het departement werkten, is moeilijk uitvoerbaar. Topambtenaren uit een bepaalde regeerperiode zijn wel goed na te gaan. Door het niet haalbare veldonderzoek is bestudering van het ambtelijk apparaat komen te vervallen. Inzage in de rol van het ambtelijk apparaat op het functioneren van een bewindspersoon en daarmee de kans op vertrek of behoud van het ambt bij affaires, wordt van belang geacht voor aanvullende beantwoording van de onderzoeksvraag. Vervolgonderzoek naar de rol van het ambtelijk apparaat wordt daarom geadviseerd, waarbij interviews afgenomen kunnen worden met vragen als:

 Is de rol van ambtenaar meer beleidsvormend of beleidsuitvoerend van karakter?  Toont de bewindspersoon interesse in het beleidsonderwerp, is hij proactief betrokken?  Stuurt de bewindspersoon op details of doet hij richtinggevende uitspraken?  Neemt de bewindspersoon het ambtelijke advies mee in zijn besluitvorming?

55

 Betrekken de ambtenaren de bewindspersoon tijdig bij de beleidsvorming of pas als escalatie naar bewindspersonenniveau nodig is?  Kan de bewindspersoon zich goed zelfstandig staande houden tijdens debatten?  Hoe is de mediaomgang van de bewindspersoon?  Is de ambtenaar bereid om een stap extra voor uw bewindspersoon te doen?  Heeft de ambtenaar bij interdepartementale afstemming het algemeen belang of het belang voor de eigen bewindspersoon primair voor ogen?

6.3.2. Uitbreiding aantal onderzoekseenheden

Dit onderzoek is gebaseerd op het bestuderen van 14 affaires. Dit aantal is te laag om de conclusies te kunnen generaliseren, waardoor de externe validiteit van het onderzoek laag is. Om dit te verbeteren is verbreding van de onderzoeksperiode noodzakelijk.

De onafhankelijke variabelen die niet in dit onderzoek zijn opgenomen, doordat bij de analyse bleek dat op basis van de geselecteerde onderzoekseenheden deze variabelen geen toegevoegde waarde voor het onderzoek hadden, kunnen bij het verbreden van de onderzoeksperiode worden toegevoegd. Deze onafhankelijke variabelen zijn de leeftijd, het volgen van het kabinet- of partijstandpunt, de soort portefeuille (risico- versus beleidsportefeuille) en het soort conflict (vanuit de politieke heterogeniteit of vanuit de interdepartementale afstemming). Het toevoegen van deze variabelen bij een verbreed onderzoek zal het toetsen van de theorie aan de empirie mogelijk maken.

56

7. Bronvermelding

7.1. Literatuur

Bakema, W.E. & Secker, W.P. (1990). Vakbekwame ministers. In Andeweg, R.B. (red.). Ministers en ministerraad. Den Haag: SDU uitgeverij.

Berg, J.T.J. van den & Franke, M.C.T.M. (1998). Van IJzeren ring tot Poldermodel. In Van Schendelen, M.P.C.M. & Pauw, B.M.J., Lobbyen in Nederland, Den Haag: Sdu Uitgevers.

Bovend’Eert, P.P.T. (2002). Ministeriële verantwoordelijkheid: deel 9. Nijmegen: Ars Aequi.

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford: Oxford University Press

Coevert, A. (2014). Gespannen verhouding tussen PvdA en D66 na motie van wantrouwen. http://www.nrc.nl/nieuws/2014/02/12/gespannen-verhouding-tussen-pvda-en-d66-na-motie-van- wantrouwen. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Elzinga, D.J. (red.) (1994). Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

Engels, J.W.M. (1994). De collectieve ministeriële verantwoordelijkheid. In Elzinga, D.J. (red.). Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

Fischer, J., Dowding, K. & Dumont, P. (2012). The duration and durability of cabinet ministers. International Political Science Review, 33, 505-519.

Huber, J.D. & Martinez-Gallardo, C. (2008). Replacing cabinet ministers: pattern of ministerial stability in parliamentary democracies. American Political Science Review, 102, (2), 172-177.

Nieuwenkamp, R. (2001). De prijs van het politieke primaat. Wederzijds vertrouwen en loyaliteit in de verhouding tussen bewindspersonen en ambtelijke top. Proefschrift. Delft: Uitgeverij Elburon.

Ridder, J. de. (1994). Ministeriële verantwoordelijkheid en politiek-ambtelijke verhoudingen. In Elzinga, D.J. (red.). Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

Schouw, G. & Tops, P. (1998). Stijlen van besturen. Amsterdam: Uitgeverij Atlas.

Shevchenko, I. (2005). Easy come, easy go: ministerial turnover in Russia, 1990-2004. Europe-Asia Studies, 57, (3), 401.

Slijkerman, D. (2011). Het geheim van de ministeriële verantwoordelijkheid. Amsterdam: Bakker

Thiel, S. van (2010). Bestuurskundig onderzoek. Een methodologische inleiding. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Thijn, E. van, Alink, F. & Dijk, P. van (1998). De SORRY-democratie. Amsterdam: Van Gennep.

Timmermans, A. & Bakema, W.E. (1990). Conflicten in Nederlandse kabinetten. In Prof.dr. R.B. Andeweg, Ministers en Ministerraad. Den Haag: SDU Uitgeverij.

Vis, J.J. (1994). De ministeriële verantwoordelijkheid en de staatssecretaris. In Elzinga, D.J. (red.). Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

Visscher, G. (1994). Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair inlichtingenrecht. In Elzinga, D.J. (red.). Ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink

7.2. Bronnen

Bos, J.G. (2013). Het overlijden van Alexander Dolmatov. Den Haag: Inspectie Veiligheid en Justitie

Broer, T. & Vanheste, T. (2011). Profiel: Henk Bleker. URL: http://www.vn.nl.kpnis.nl/Archief/Politiek/Artikel-Politiek/Profiel-Henk- Bleker.htm?_ga=1.226503325.1688409865.1467557132. Geraadpleegd: 26 juni 2016.

Donner, J.P.H. (2002). Kabinetsformatie 2002.

Dool, P. van den (2014). Brede steun motie van wantrouwen, maar Plasterk treedt niet af. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2014/02/12/brede-steun-motie-van-wantrouwen-maar-plasterk-treedt- niet-af. Geraadpleegd 25 april 2015.

Dool, P. van den (2015). Staatssecretaris Mansveld stapt op vanwege Fyra-rapport. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2015/10/28/staatssecretaris-mansveld-stapt-op-vanwege-fyra-rapport. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Huiskamp, F. (2014). Staatssecretaris Weekers stop op - ‘verrassend besluit’. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2014/01/29/staatssecretaris-weekers-stapt-op. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Hulst, A. van der (2015). Opstelten en Teeven treden af – ‘desastreus voor VVD’. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2015/03/09/opstelten-en-teeven-treden-af. Geraadpleegd 25 april 2015.

Kas, A. (2015). Sluwe vos, maar een beetje moe. URL: http://www.nrc.nl/handelsblad/2015/03/07/sluwe-vos-maar-een-beetje-moe-1475484. Geraadpleegd op 26 juni 2016

NOS (2015). Persconferentie opstappen minister Opstelten. URL: http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2023736-bonnetje-gevonden-opstelten-en-teeven-stappen-op.html. Geraadpleegd: 13 april 2016

NRC (2002). Minister Korthals (VVD) neemt ontslag. URL: http://vorige.nrc.nl//dossiers/bouwfraude/nieuws_tm_2003/article1554849.ece/Minister_Korthals_V VD_neemt_ontslag. Geraadpleegd: 25 maart 2016.

58

Onderzoeksraad voor Veiligheid (2006). Brand cellencomplex Schiphol-Oost. Eindrapport van het onderzoek naar de brand in het detentie- en uitzetcentrum Schiphol-Oost in de nacht van 26 en 27 oktober 2005.

Oosting, M., Bauduin, F.G. & Van den Berge, J.W. (2016). Het rapport van nader onderzoek naar de reconstructie van de ontnemingsschikking.

Opzij (2013). Edith Schippers winnaar top 100 2013. URL: http://www.opzij.nl/nl/artikel/40585/edith- schippers-winnaar-top-100-2013.html. Geraadpleegd: 26 juni 2016.

Parlement & Politiek (2016a). Mr. A.H. (Benk) Korthals. URL: http://www.parlement.com/id/vg09llnex2ja/a_h_benk_korthals. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016b). Kabinet-Balkenende I (2002-2003). URL: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxup/kabinet_balkenende_i_2002_2003. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016c). Kabinet-Rutte II (2002-heden). URL: http://www.parlement.com/id/vj47glycfix9/kabinet_rutte_ii_2012_heden. Geraadpleegd: 25 maart 2016.

Parlement & Politiek, (2016d). W.J. (Wilma) Mansveld. URL: https://www.parlement.com/id/vj46fg8xgvpy/w_j_wilma_mansveld. Geraadpleegd: 25 maart 2016

Parlement & Politiek (2016e). Kabinet-Balkenende III (2006-2007). URL: http://www.parlement.com/id/vhnnmt7m2000/kabinet_balkenende_iii_2006_2007. Geraadpleegd 25 maart 2016

Parlement & Politiek (2016f). S.M. (Sybilla) Dekker. URL: http://www.parlement.com/id/vgge1fllpenn/s_m_sybilla_dekker. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016g). Prof.Mr. J.P.H. (Piet Hein) Donner. URL: http://www.parlement.com/id/vg9fgopqa1o0/j_p_h_piet_hein_donner. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016h). Drs. M.C.F. (Rita) Verdonk. URL: http://www.parlement.com/id/vggf1fmjymy3/m_c_f_rita_verdonk. Geraadpleegd 25 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016i). Drs. E.I. (Edith) Schippers. URL: http://www.parlement.com/id/vge7dtpnx6zy/e_i_edith_schippers. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016j). Dr. H. (Henk) Bleker. URL: http://www.parlement.com/id/vihfckxm9ut9/h_henk_bleker. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016k). Kabinet-Rutte I (2010-2012). URL: http://www.parlement.com/id/vij7e8jky5lw/kabinet_rutte_i_2010_2012. Geraadpleegd 26 maart 2016.

59

Parlement & Politiek (2016l). Mr. F. (Fred) Teeven MPM. URL: http://www.parlement.com/id/vg9fgopufnzg/f_fred_teeven. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016l). Kabinet-Balkenende II (2003-2006). URL: http://www.parlement.com/id/vhnnmt7jpazy/kabinet_balkenende_ii_2003_2006. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016m). Kabinet-Balkenende IV (2007-2010). URL: http://www.parlement.com/id/vhnnmt7mqgzh/kabinet_balkenende_iv_2007_2010. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Parlement & Politiek (2016n). Minister. URL: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrogvv3/minister. Geraadpleegd 8 augustus 2016.

Regering (2010). Vrijheid en verantwoordelijkheid. Concept Regeerakkoord VVD-CDA.

RIVM (2016). Q-koorts. URL: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Q/Q_koorts. Geraadpleegd 26 maart 2016.

Rutte, M. & Samsom D. (2012) Bruggen Slaan, regeerakkoord VVD-PvdA. Den Haag: coalitie

Smal, E. (2015). Rutte doet bonnetjesdebat na vertrek Opstelten en Teeven. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2015/03/10/rutte-doet-bonnetjesdebat-na-vertrek-opstelten-en-teeven. Geraadpleegd: 25 maart 2016.

Smeets, H. (2013). Teeven stelt onderzoek in naar dood Russische asielzoeker ‘die onterecht vastzat’. URL: http://www.nrc.nl/nieuws/2013/01/18/teeven-stelt-onderzoek-in-naar-dood-russische- asielzoeker. Geraadpleegd: 26 maart 2016.

Vries, J. de & Breemer, A. van den (2013). Debat-Dolmatov – Teeven overleeft debat, maar moet vertrouwen terugwinnen. URL: http://www.volkskrant.nl/politiek/debat-dolmatov-teeven-overleeft- debat-maar-moet-vertrouwen-terugwinnen~a3427808/live?timestamp=1366322280000&offset=10. Geraadpleegd 26 maart 2016.

7.3. Parlementaire stukken

Tweede Kamer 2001-2002, 28375, nr. 5

Tweede Kamer 2002-2003, 28244, nr. 6

Tweede Kamer 2002-2003, 28637, nr. 19

Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 21

Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 24

Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 25

Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 27

60

Tweede Kamer 2004-2005, 29452, nr. 28

Tweede Kamer 2004-2005, vergaderingnummer 92, pagina 5488-5535

Tweede Kamer 2005-2006, 19637, nr. 993

Tweede Kamer 2005-2006, 19637, nr. 1032

Tweede Kamer 2005-2006, vergaderingnummer 34, pagina 2372-2414

Tweede Kamer 2005-2006, vergaderingnummer 68, pagina 4296-4321

Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1106

Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1111

Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1113

Tweede Kamer 2006-2007, 19637, nr. 1114

Tweede Kamer 2006-2007, vergaderingnummer 25, pagina 1762-1766

Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 128

Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 129

Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 131

Tweede Kamer 2011-2012, 29683, nr. 136

Tweede Kamer 2011-2012, vergadernummer 105, pagina 59-155

Tweede Kamer 2012-2013, vergaderingnummer 7, pagina 3-4 t/m 3-24, 6-28 t/m 6-75.

Tweede Kamer, 2013-2014, 30977, nr. 75

Tweede Kamer 2013-2014, vergaderingnummer 47, pagina 9-1 t/m 9-52

Tweede Kamer 2013-2014, vergaderingnummer 52, pagina 18-1 t/m 18-64

Tweede Kamer 2013-2014, vergaderingnummer 52, pagina 19-1

Tweede Kamer 2014-2015, 25657, nr. 148

Tweede Kamer 2014-2015, 25657, nr. 158

Tweede Kamer 2014-2015, vergaderingnummer 68, 13-1

Tweede Kamer 2015-2016, 33678, nr. 11

61

8. Bijlage

Overzicht 50 affaires

Bewindspersoon Handeling Gevolg Jaar Kern van de affaire

Bron: informatie van de internetpagina van Politiek & Parlement:

www.parlement.com

Korthals 1 2 2002 Uit de openbare verhoren van de enquêtecommissie bouwfraude blijkt dat hij de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. Mansveld 1 2 2015 Parlementaire enquete Fyra concludeert onjuiste informatie Kamer. Opstelten 1 2 2015 Bankafschrift deal OM en crimineel was toch vindbaar. Van der Hoeven 1 3 2004 Kamer onvolledig geïnformeerd over fraudeaffaire bij de Technische Hogeschool in Rijkswijk, waarvan zij 3 jaar bestuurslid was. Verdonk 1 3 2005 Onjuiste informatie over gegevensverstrekking IND aan de Congolese autoriteiten over afgewezen Congolese asielzoekers. Verdonk 1 3 2006 Onjuiste en onvolledige informatie over het verstrekken van gegevens aan de Syrische autoriteiten. Vogelaar 2 3 2008 Gang van zaken rond een miljoenenproject S.S. Rotterdam van een Rotterdamse woningcorporatie Middelkoop 1 3 2009 Had in vragenuurtje onterecht ontkend tegenover journalisten van De Telegraaf te hebben verklaard dat eind 2010 alle Nlse militairen Uruzgan zouden verlaten. Rutte 1 3 2011 Had bij de presentatie van het steunpakket Griekenland de indruk gewekt dat het ging om 109 miljard waarvan 50 miljard privaat geld, maar alles was publiek geld. Schippers 1 3 2012 Onvolledige informatie kosten van het door Nederland in 2028 organiseren van de Olympische Spelen. Plasterk 1 3 2014 Had in de media een verkeerd beeld gegeven van Nederlandse betrokkenheid bij afluisterpraktijken. Van der Steur 1 3 2015 Had onjuiste informatie verstrekt over een foto van Volkert van de Graaf in juni 2014 in dagblad De Telegraaf. Van Rijn 1 3 2015 Niet tijdig en volledig informeren over de voortgang en uitvoeringsproblemen van het pgb-trekkingsrecht. Verdonk 2 1 2006 Voert Vreemdelingenwet uit ondanks aangenomen moties Kamer. Dekker 2 2 2006 Conclusies rapport brand in cellencomplex detentiecentrum Schiphol. Donner 2 2 2006 Conclusies rapport brand in cellencomplex detentiecentrum Schiphol. Weekers 2 2 2014 Ernstige problemen bij de Belastingdienst met uitbetaling van toeslagen. Nawijn 2 3 2002 Kondigde onderzoek aan naar uitzetten criminele Marokkanen met Nederlands paspoort.

Bewindspersoon Handeling Gevolg Jaar Kern van de affaire

Bron: informatie van de internetpagina van Politiek & Parlement:

www.parlement.com

Van der Knaap 2 3 2003 Schadevergoeding voormalig maatschappelijk werker van Defensie. Donner 2 3 2004 Ontsnapte tbs-patiënt ontvoert meisje. Donner 2 3 2005 Ontsnapte tbs-patiënt vermoordt man. Mansveld 2 3 2005 Financiële problemen ProRail Ross-Van Dorp 2 3 2005 Vertraagde invoering richtlijn voeding en vochttoediening in de verpleeghuiszorg. Schulz van Hagen- 2 3 2006 Kritiek i.v.m. het instemming nieuwe dienstregeling spoorwegen Maas Geesteranus Verdonk 2 3 2006 Uitzetting van Iraanse homoseksuelen naar hun land. Verdonk 2 3 2006 Gevoerde beleid t.a.v. nationaliteit van VVD-TKlid Ayaan Hirsi Ali Albayrak 2 3 2008 Terugkeer illegaliteit groep Chinese asielzoekers. Huizinga-Heringa 2 3 2008 Problemen met OV-chipkaart. Bleker 2 3 2011 Ontpolderen Hedwigepolder aan Westerschelde. Veldhuijzen van 2 3 2011 Gevoerde beleid ten aanzien van het pgb Zanten-Hyllner Bleker 2 3 2012 Gevoerde beleid Q-koorts. De Jager 2 3 2012 Zijn rol bij het permanente Europese noodfonds ESM. Rouvoet 2 3 2012 Ondertekening Acta-verdrag over intellectuele eigendomsrechten. Schippers 2 3 2012 Gevoerde beleid Q-koorts. Schippers 2 3 2013 Wijze van aanpak fraude in de zorg. Teeven 2 3 2013 Zelfmoord Russische asielzoeker in cel. Weekers 2 3 2013 Gevoerde antifraudebeleid. Vogelaar 2 1 2008 Onvoldoende bereikt op beleidsterreinen. Nawijn 3 3 2002 Uitspraak dat Kamer 1 groot ritueel is. Nawijn 3 3 2002 Pleitte in interview voor herinvoering doodstraf. Vogelaar 3 3 2007 Uitspraak over Nederlandse samenleving. Verburg 3 3 2010 Verschijning glossy ‘Gerda’. Nijs 3 1 2004 Slechte interne verhouding. Balkenende 4 3 2003 Margarita-affaire Balkenende 4 3 2004 Affaire Mabel Wisse Smit Balkenende 4 3 2008 Discussie bouw vakantievilla kroonprinselijk paar Verdaas 5 2 2012 Declaratie-affaire uit zijn periode als gedeputeerde van Gelderland. Veerman 5 3 2005 Zakelijke belangen in Franse boerenbedrijven. De Jager 5 3 2006 Slechte bedrijfsvoering voormalig eigen bedrijf. Weekers 5 3 2012 Gefinancierde reclamezuil door Jos van Rey