Trotseren of Afwentelen?
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Trotseren of afwentelen? Invloeden op de overlevingskans van bewindspersonen bij vergelijkbare affaires. Universiteit Leiden Master Management van de Publieke Sector Marijke Kruis, S1606670 Begeleider: Dr. W.J. van Noort Tweede lezer: Dr. A.C. Wille 8 augustus 2016 Should I stay or should I go now? If I go there will be trouble And if I stay it will be double (The Clash, 1982) 2 Samenvatting In dit onderzoek is antwoord gegeven op de vraag waarom er verschil in consequenties voor bewindspersonen is als zij door vergelijkbare affaires in de problemen komen. Deze bevindingen geven implicaties voor het begrip van de stabiliteit van bewindspersonen en bieden daarnaast inzage in de redenen waarom deze stabiliteit wordt aangetast. Door dataverzameling zijn de affaires in kaart gebracht welke in de inlichtingen- of debatfase van het verantwoordingsproces richting de Kamer zijn beschreven of besproken. Van alle affaires bleken 2 soorten affaires voldoende toetsbare onderzoekseenheden te bevatten, namelijk affaires waarbij de bewindspersoon de Kamer onjuist heeft geïnformeerd en affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering van de bewindspersoon ter discussie heeft gesteld. De invloed van de volgende onafhankelijke variabelen op de onderzoeksvraag is onderzocht: de ervaring in een parlementaire of ambtelijke omgeving, de bestuursstijl, het vertonen van afwentelgedrag, de grootte van de politieke partij, de uitvoerder van de handeling, het krijgen van een motie op basis van de vertrouwensregel en het soort einde van de affaire. Van de 38 mogelijke onderzoekseenheden in de onderzoeksperiode zijn 14 eenheden (affaires) geselecteerd voor het onderzoek. De externe validiteit van dit onderzoek is door dit beperkte aantal onderzochte affaires gering. Daarentegen is het voor een deel van de uitkomsten plausibel dat de conclusies toepasbaar zijn op de gehele onderzoeksperiode en niet alleen op de onderzochte affaires. Bij het onjuist informeren van de Kamer heeft meer ambtelijke ervaring een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Daarnaast is het vertonen van afwentelgedrag bij affaires waarbij de handelingen door het ambtelijk apparaat zijn verricht ook van positieve invloed. Deze bevindingen zijn significant, waardoor het plausibel is dat deze op alle soortgelijke affaires in de onderzoeksperiode toepasbaar zijn. Het tonen van leiderschap heeft eveneens een positieve invloed, maar deze bevinding heeft alleen betrekking op de onderzochte affaires. Bij affaires waarbij de Kamer de beleidsuitvoering van de bewindspersoon ter discussie stelt, heeft meer parlementaire ervaring een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon. Deze bevinding is significant, waardoor het plausibel is dat deze op alle soortgelijke affaires in de onderzoeksperiode toepasbaar is. Leiderschap en een lidmaatschap bij de grotere coalitiepartij hebben ook een positieve invloed, maar deze zijn alleen toepasbaar op de onderzochte affaires. Beslissingen om moties op basis van de vertrouwensregel in te dienen zijn subjectief, waarbij de politieke opportuniteit invloed heeft op het door politieke partijen in de Kamer afdwingen van vertrek van een bewindspersoon of kabinet. Deze moties hebben een opvallend verschijnsel: ingediende (maar niet aangenomen) moties hebben een positieve invloed op het behoud van het ambt van bewindspersoon, terwijl een dreiging van deze moties tot vertrek van een bewindspersoon leidt. Een ingediende motie lijkt vanuit de Kamer daardoor slechts een waarschuwende werking te hebben. Een bewindspersoon kan door het dreigen van een motie uit eigen beweging opstappen, maar ook doordat zijn integriteit is aangetast of doordat hij de politieke verantwoordelijkheid voor gemaakte fouten neemt; ook hier is de politieke opportuniteit van invloed. Daarnaast is het aannemelijk dat een onderzoeksrapport van een externe onderzoekscommissie veel invloed heeft het vertrek van een bewindspersoon. 3 Begrippenlijst Ambtelijk apparaat Dit wordt gevormd door de medewerkers die voor het ministerie werken waar de bewindspersoon de politieke top van vormt en hem helpen bij de vorming en uitvoering van zijn beleid. Beleidsveld Een onderwerp dat in de portefeuille van een bewindspersoon zit en waar hij verantwoordelijk voor is. Bewindspersoon Dit is een minister of een staatssecretaris die deel uitmaakt van het kabinet in Nederland op een bepaald moment. Coalitie De politieke partijen in de Kamer waarvan een bewindspersoon in het kabinet zit. Fractie Een vertegenwoordigde groep leden van een bepaalde politieke partij in de Kamer. Interdepartementaal Twee of meer ministeries zijn betrokken. Intradepartementaal Binnen één ministerie. Kabinet De benaming voor alle ministers en alle staatssecretarissen samen. Kamer De Tweede Kamer der Staten-Generaal Koning Staat aan het hoofd van het Koninkrijk der Nederlanden en wordt opgevolgd door een nakomeling, waarbij het oudste kind voorrang heeft. Politieke opportuniteit Een bepaald moment dat de grootste kans heeft om het beoogde effect van een politieke handeling te bereiken. Politieke partij Eén of meer personen die gezamenlijk een bepaalde ideologie voor ogen hebben en deze uitdragen. Portefeuille Omvat alle beleidsonderwerpen waar een bewindspersoon bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor heeft. Deze beleidsonderwerpen verschillen niet alleen qua inhoud, maar ook qua zwaarte en risico’s. Oppositie De politieke partijen in de Kamer waarvan geen bewindspersoon in het kabinet zit. Regering De benaming voor de Koning en de ministers samen. Zittingstermijn Het aantal jaren dat iemand een bepaalde functie bekleedt. 4 Inhoudsopgave 1. Inleiding ...................................................................................................................... 7 1.1. Aanleiding ................................................................................................................... 7 1.2. Probleemstelling ......................................................................................................... 7 1.3. Onderzoekskader ....................................................................................................... 8 1.4. Aannames .................................................................................................................. 8 1.5. Verkenning ................................................................................................................. 8 1.6. Relevantie .................................................................................................................. 8 1.7. Leeswijzer .................................................................................................................. 9 2. Theoretisch kader ...................................................................................................... 10 2.1. Verantwoordelijkheden bewindspersoon .................................................................. 10 2.2. Invloeden op functioneren bewindspersoon .............................................................. 14 2.3. Conclusie ................................................................................................................... 17 2.4. Hypothesen ............................................................................................................... 18 2.5. Theoretische concepten ............................................................................................ 19 3. Methodologie ............................................................................................................ 20 3.1. Opzet ........................................................................................................................20 3.2. Operationalisering .....................................................................................................22 3.3. Selectie onderzoekseenheden ................................................................................... 25 3.4. Validiteit en betrouwbaarheid ................................................................................... 27 4. Empirische data ......................................................................................................... 29 4.1. Kabinetten ............................................................................................................... 29 4.2. Affaires over onjuiste informatie aan Kamer ............................................................. 30 4.3. Affaires over slechte beleidsuitvoering ...................................................................... 34 4.4. Overzicht onafhankelijke variabelen ......................................................................... 39 5. Analyse ..................................................................................................................... 41 5.1. Onafhankelijke variabelen ......................................................................................... 41 5.2. Causale verbanden .................................................................................................... 47 5.3. Overige bevinding .................................................................................................... 48 6. Conclusie ................................................................................................................... 50 6.1. Toetsing hypothesen ................................................................................................. 50 6.2. Beantwoording onderzoeksvraag .............................................................................. 53 6.3. Aanbeveling