CRAN2010027001006.Pdf

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

CRAN2010027001006.Pdf DALEN VAN MICHEL Ondergrond Een muskusos uit de Oude IJssel “Kom even mee kijken, maar nog niet meteen roepen wat het is, het moet nog Dit laat ik tweede keer een beetje spannend blijven”. mij geen zeggen natuurlijk. Als deVos dan moet het wel John ergens enthousiast over is, iets bijzonders zijn. De kamer heeft aantal botten zich. De botten niet gast op Johns een bij zijn die inmiddels 99 is in de der van hemzelf, maar van zijn vader, en ze loop tijd verzameld heeft in het gebied van de Oude IJssel en het ZwarteWater. Onder de vondsten bevindt zich een vrijwel compleet dijbeen van een wolharige mam- moet. Maar dat is niet waar John zo enthousiast van is. Nee, het is het op het eerste gezicht onooglijke brok bot dat op tafel ligt. Het is het neurocranium van een muskusos. we wel tiendui- huid. Dit is een verwijzing naar de maal terecht, aangezien de muskusos zenden vondsten van lange haren onder aan zijn kop en nek, geen muskusklieren heeft en dus Zowel Wel heeft Waarmammoeten inmiddels die een baard vormen. het man- geen muskusgeur afgeeft. in verschillende hebben rond de die ver- netje als het vrouwtje hoorns, hij geurklieren ogen een in Nederland kom hoewel die het stuk het zamelingen hebben, van mannetje een zoetige geur afgeven en spreidt je de muskusos, hoewel toch ook een groter en zwaarder zijn. De mannetjes- mannetje in de paartijd urine over zijn de slechts hoorns hoornbases die vacht, waardoor tijdgenoot van mammoet, vormen grote een indringende geur zelden tegen. En zeker mooie schedel- vrijwel het gehele voorhoofd omvatten. ontstaat. Lang werd gedacht dat de stukken zijn dungezaaid. Dit blijkt ook muskusos nauw verwant is aan de Chi- toren in weer als we met het stuk de van Muskusossen leven de zomer nese takin, maar genetisch onderzoek te heeft de Naturalis ingaanom het vergelijken. in kleine groepen van vijf tot vijftien uitgewezen dat uiterlijke gelij- voordat de muskus- dieren. Deze harems Het duurt even we bestaan voor- kenissen tussen deze dieren berusten op dieren os botten gevonden hebben. Slechts namelijk uit vrouwtjes enjonge convergente evolutie (Groves & White, tussen rekkenvol met met dominante stier. Stieren die een paar doosjes, een 1997). bisons de bovenste zelf hebben, zwerven en oerossen. Op er geen grote dit worden sub- plank staat de doos met de schedels. afstandenop zoek naar een harem. Op moment twee " Hoewel Soms vormen deze dieren soorten de “barren hij nog aardig wat weegt en aparte onderscheiden, hem met moeite de diealleen uit stieren bestaan. muskusos we maar van plank groepen ground” (Ovibos moschatus wit- afkrijgen bevat de doos slechts drie In de winter komen de kleine groepen moschatus) en de Groenlandseof is de muskusos in stukken. Waarom bij elkaar tot grote groepen van tot wel gezicht muskusos (Ovibos moschatus onze collecties zo schaars? Dat heeft 75 dieren. Hoewel dit best veel lijkt, is wardi). De Groenlandse variant is iets alles te maken met de leefwijze en de het natuurlijk niets vergeleken met de kleiner, maar het onderscheid tussen de die uit wel subsoorten natuurlijke historie van dit dier. enorme kuddes rendieren, twee is vooral gebaseerd op honderden of zelfs duizenden indivi- locatie. duen kunnen bestaan. Of wat te denken de Amerikaanse vlakten, tot aan de HET DIER MET DE van horizon bezaaid met bizons? EEN ECHTE KOUDE BAARDACHTIGE HUID SOORT De muskusos is, in tegenstelling De muskusos is een gedrongen, lang- tot wat zijn naam doet vermoeden, schou- Er is harig hoefdiermet een lichte geen os. Hij behoort tot de familievan onderzoek gedaan naar de mate derbuit en een korte staart. In de taal de geitachtigen en heeft daarbinnen waarin jonge muskusossen warmte AUTEUR wordt van de eskimo's hij Umingmak zijn eigen genus. Ook het "muskus" kunnen vasthouden (Munn et al., Natasja den Ouden genoemd, het dier met de baardachtige in de naam muskusos is niet hele- 2009). Hieruit bleek dat de kleine 18 ONDERGROND A voorzijde, B achterzijde, C zijkant rechts, D zijkant links, E bovenzijde, D onderzijde Foto: Eelco Kruidenier (NCB Naturalis) Verzameling: Dhr. L. van den Bos (04-04-1911, te Almelo) Locatie: Etten, Oude IJsselstreek, Gelderland Vondstjaar: 1971 Beschrijving: De vondst van de heer van den Bos bestaat uit het neurocranium, oftwel de hersenschedel van een muskus- os ( Ovibos moschatus), Van de hoornpitten is alleen het deel dat direct aan de schedeldelen vergroeid is bewaard ge- net bleven. De uitstekende delen van de hoornpitten zijn afgebroken. Aan de voorzijde is de schedel boven de oogkassen afgebroken. Aan de vergroeiing van de hoornpitten is af te leiden dat de schedel afkomstig is van een volgroeid mannetje, van tenminste 5 jaar oud. CRANIUM MEI2OIO in de hooglandenvan China in het Laat als in Noord Amerika.Soergelia is TAXONOMIE Mioceen en toen het niet een De Vroeg Plioceen, echter langdurig genus. klimaat in dit gebiedsubtropisch tot reden voor zijn snelle uitsterving heeft Animalia (Dieren) tropisch was. mogelijk te maken met de concur- Haeckel 1874 rentie met andere, verder ontwikkelde Ongeveer 3,5 miljoenjaar geleden, ovibovines,Praeovibos en Ovibos. Chordata (Chordadieren) wanneerhet klimaat inmiddels een stuk Bovendien wasSoergelia aangepast Balfour 1880 is zich afgekoeld en een steppegebied aankoele gras- en parklandschappen, onder de concurrentie uitstrekt over het gebiedten noorden waardoor hij met Vertebrata (Gewervelden) van de Himalaya, trekken de voorou- andere groteherbivoren te lijden had. Lamarck 1801 ders van de muskusos noordwaarts rich-ting Siberië en de rest van noorde- Een markante verschijning in het zich de nieuwe Pleistoceen van Noord Amerika was Mammalia (Zoogdieren) lijk Azië, waarze aan Linnaeus 1758 habitat Aan het einde Boötheriumde aanpassen. van gehelmdemuskusos, leden hoorns van deze soort het Plioceen vinden we dan van bombifrons. De noordoost Artiodactyia (Evenhoevigen) het genus Boöpsis in China. zijn over het osfrontale en het os Dit link elkaar Owen 1848 genus zou wel eens de kunnen parietale aan gegroeid, waardoor de latere muskusosvormen. dier helm zijn naar het lijkt ofhet een op heeft. Bovidae (Holhoomigen) Boöpsis zelf verspreidde zich echter Aanvankelijk was deze soort als twee verdween Gray 1821 niet veel verder dan China en aparteBoötheriumsoorten beschreven, in het Vroeg Pleistoceen weer uit het bombifrons enSymbos cavifrons. De Deze Caprinae (Geitachtigen) fossiele bestand. vroege vor- twee soorten kwamen vaak tegelijk- in Gill 1872 men, die ook wel stam-muskusossen ertijd voor vindplaatsen en na een ONDERGROND genoemd worden, zijn alle gekenmerkt grondige vergelijking tussen de twee Ovibos die de het dat dit (Muskusossen) door hoorns hoog op kop staan, is men er nu overeens niet Blainville 1816 zoals dat ook bij de schapen van nu twee verschillende soorten zijn, maar het geval is. De ware laaggehoornde het mannetje en vrouwtje van één en Ovibos moschatus muskusossen ontwikkelden zich later. dezelfde soort. Boötherium bombi- (Zimmerman 1780) frons vertoont dus, net als de moderne Gedurende het Pleistoceen trekken muskusos, een sterk sexueel dimor- de hooggehoorndemuskusossen over fisme. kalveren niet meer van de kou te lijden de Bering landbrug richting Noord hadden dan de grote volwassen dieren. Amerika. De laaggehoorndenvolgen Het ecologische equivalent van In totaalwordt twee tot zes procent van iets later en overlappen soms in tijd met Boötherium in Eurazië was Praeovibos, de die de dieren door de De dagelijkse energie hooggehoornden. eerste laagge- oftewel de reuzenmuskusos. Dit genus hun voer binnenkrijgen verloren aan de hoornden in Amerika zijn de 'struik- heeft wel de oversteek gemaakt naar het het noordamerikaanse kou, zelfs als de temperatuurtot onder ossen', van genus Euceratherium. continent,maar de -50°C daalt. De dat Dit al 2 Alaska reden muskusos- genus komt ongeveer miljoen verspreidde zich niet verder dan had het noorden de Yukon. In sen weinig last van de kou hebben, is jaar geledenvoor en het uiterlijk en van europa uit de kluiten vinden hem slechts omdat ze een zeer dichte vacht hebben van een flink gewassen we sporadisch, die bestaat uit een laag zachte onderwol schaap. Ze verspreidden zich over en de meeste vondsten zijn afkomstig met daarboveneen laag groflang haar het continent en hun resten worden uit één enkele vindplaats, Arago in die wel 70 cm lang kan worden. Deze gevonden in Californië, Oklahoma en het zuiden van Frankrijk. Uit Siberie Het vacht, qiviut genoemd, laat ook vrijwel Mexico. genus houdt het erg lang zijn echter meer vondsten bekend, vocht waardoor het geen door, sneeuw en vol en sterft uiteindelijk pas aan voornamelijk uit de vlakte rondom Resten de rivier. De Praeovi- regen niet tot op de huid van het dier begin van het Holoceen uit. van Kolyma naam Daarnaast in New bos doet vermoeden dat dit de door kunnen dringen. heeft Euceratheriumzijn Mexico genus de muskusos het bloed in is of dit vermogen weg gevonden associatie met menselijke voorouder van Ovibos, maar te leiden van de extremiteiten, waar- artefacten, daterend tussen 11.500 en ook echt zo is valt te bezien, aangezien door het minder snel afkoelt. 7900 jaar geleden. beide genera in een aantal plaatsen tezamen voorkomen. Soergelia is een dat positie w genus qua van de hoorns het midden houdt tussen Tenslotte komen we dan EVOLUTIEVAN DE bij Ovibos, levende hooggehoorndenen laaggehoornden. het genus waartoe de nu nog MUSKUSOS We vinden dit zowel in Eurazië muskusos behoort. Rond genus een miljoen De stamboomvan de muskusossen is geen gemakkelijke. Vanaf het Mioceen is de lijn te volgen, maar het fossiele bestand is lang niet compleet en de plaatsing van de aftakkingen niet altijd N.DEN OUDEN Peter Lent heeft eenduidig. (1999) ge- probeerd orde in de chaos te scheppen de en onderstaande geschiedenis van is dan ook muskusossen grotendeels op de informatiein zijn boek gebaseerd. De eerste vertegenwoordigers van de komen groep van de muskusossen we zo'n 10 miljoen jaar geleden tegen in het Mioceen van centraal Azië.
Recommended publications
  • (Im) Pulse Caprovis Savinii (Bovidae, Mammalia) Rediscovered: Horn Core
    Netherlands Journal of Geosciences — Geologie en Mijnbouw | 85 - 3 | 239 - 243 | 2006 Geo (Im) pulse Caprovis savinii (Bovidae, Mammalia) rediscovered: horn core finds of an Early Pleistocene antelope from the North Sea floor B. De Wilde Bochtenstraat 47, 9270 Laarne, Belgium. Email: [email protected] Manuscript received: March 2006; accepted: August 2006 Abstract For more than 120 years since the name Caprovis savinii was founded on the basis of a bovid horn core from the 'Forest Bed' at Overstrand (Norfolk, UK), only one other find has been assigned to this species. Recently, two horn cores and one horn core fragment of the species have been discovered at two sand and gravel sorting centres in the Netherlands. The bone-bearing sediments are exposed on the North Sea floor, just off the coast of Great Yarmouth (Norfolk, UK). By comparing fossil and extant taxa, a classification within the bovid tribe Antilopini is proposed. Based on the accompa­ nying fauna from the specific dredging area and the litho- and chronostratigraphy at Overstrand, C. savinii is placed within the Early Pleistocene. Keywords: bovid, dredging, Forest Bed, Yarmouth Roads Formation Introduction Newton (1882) founded the species Caprovis savinii on the basis of a single right horn core with part of the frontal bone, obtained from the 'Forest Bed' at Overstrand (Norfolk, UK). The horn core was in the collection of Mr. A.C. Savin, of which a large part is now stored in the Natural History Museum, London. It took nearly 90 years before another specimen was assigned to this species. Spencer (1970) mentions briefly his Harlingen discovery of a rolled left horn core of Caprovis savinii in a box full of broken bones collected by Mr.
    [Show full text]
  • Los Mamíferos Del Plioceno Y Pleistoceno De La Península Ibérica
    94 investigación Los mamíferos del Plioceno y Pleistoceno de la Península Ibérica Bienvenido Martínez-Navarro | IPHES, Institut Català de Paleoecologia Humana i Evolució Social, Àrea de Prehistòria, Universitat Rovira i Virgili (URV), ICREA Sergio Ros-Montoya, María-Patrocinio Espigares | Dpto. de Ecología y Geología, Facultad de Ciencias, Universidad de Málaga Joan Madurell-Malapeira | Institut Català de Paleontologia Miquel Crusafont Paul Palmqvist | Dpto. de Ecología y Geología, Facultad de Ciencias, Universidad de Málaga URL de la contribución <www.iaph.es/revistaph/index.php/revistaph/article/view/4203> RESUMEN España es el país con mayor número de yacimientos bien conservados, cantidad y calidad de fósiles de todo el continente europeo. Aquí se describe el patrimonio paleobiológico correspondiente al Plio-Pleistoceno (últimos 5,3 millones de años) registrado en los principales yacimientos con presencia de fósiles de grandes mamíferos de la Península Ibérica. Ningún otro país de nuestro entorno al norte del Mediterráneo ofrece mayores posibilidades para el estudio y disfrute de los registros paleontológicos del Plioceno y Pleistoceno. En este contexto destacan las principales cuencas sedimentarias como las de Besalú-Bañolas, Vallés, Calatayud-Teruel, o ya en el sur las cuencas intrabéticas, donde merece especial interés la de Baza y Guadix, con localidades emblemáticas como Baza 1 para el Plioceno, y como los yacimientos de Orce (Fuente Nueva 1 y 3, Venta Micena o Barranco León, entre otros) para el Pleistoceno inferior. También se hace referencia a otro tipo de yacimientos, como son los maares volcánicos pliocénicos del Camp dels Ninots en Cataluña, o el de las Higueruelas en la Mancha, a las terrazas fósiles de los grandes ríos peninsulares, así como a los extraordinarios registros kársticos, donde destaca el de Atapuerca en Burgos.
    [Show full text]
  • New Data on Large Mammals of the Pleistocene Trlica Fauna, Montenegro, the Central Balkans I
    ISSN 00310301, Paleontological Journal, 2015, Vol. 49, No. 6, pp. 651–667. © Pleiades Publishing, Ltd., 2015. Original Russian Text © I.A. Vislobokova, A.K. Agadjanian, 2015, published in Paleontologicheskii Zhurnal, 2015, No. 6, pp. 86–102. New Data on Large Mammals of the Pleistocene Trlica Fauna, Montenegro, the Central Balkans I. A. Vislobokova and A. K. Agadjanian Borissiak Paleontological Institute, Russian Academy of Sciences, Profsoyuznaya ul. 123, Moscow, 117997 Russia email: [email protected], [email protected] Received September 18, 2014 Abstract—A brief review of 38 members of four orders, Carnivora, Proboscidea, Perissodactyla, and Artio dactyla, from the Pleistocene Trlica locality (Montenegro), based on the material of excavation in 2010–2014 is provided. Two faunal levels (TRL11–10 and TRL6–5) which are referred to two different stages of faunal evolution in the Central Balkans are recognized. These are (1) late Early Pleistocene (Late Villafranchian) and (2) very late Early Pleistocene–early Middle Pleistocene (Epivillafranchian–Early Galerian). Keywords: large mammals, Early–Middle Pleistocene, Central Balkans DOI: 10.1134/S0031030115060143 INTRODUCTION of the Middle Pleistocene (Dimitrijevic, 1990; Forsten The study of the mammal fauna from the Trlica and Dimitrijevic, 2002–2003; Dimitrijevic et al., locality (Central Balkans, northern Montenegro), sit 2006); the MNQ20–MNQ22 zones (Codrea and uated 2.5 km from Pljevlja, provides new information Dimitrijevic, 1997); terminal Early Pleistocene improving the knowledge of historical development of (CrégutBonnoure and Dimitrijevic, 2006; Argant the terrestrial biota of Europe in the Pleistocene and and Dimitrijevic, 2007), Mimomys savinipusillus biochronology. In addition, this study is of interest Zone (Bogicevic and Nenadic, 2008); or Epivillafran in connection with the fact that Trlica belongs to chian (Kahlke et al., 2011).
    [Show full text]
  • INFORMATION to USERS This Manuscript Has Been Reproduced from the Microfilm Master
    The takin and muskox: A molecular and ecological evaluation of relationship Item Type Thesis Authors Groves, Pamela Download date 01/10/2021 15:20:15 Link to Item http://hdl.handle.net/11122/9423 INFORMATION TO USERS This manuscript has been reproduced from the microfilm master. UMI films the text directly from the original or copy submitted. Thus, some thesis and dissertation copies are in typewriter face, while others may be from any type of computer printer. Hie quality of this reproduction is dependent upon the quality of the copy submitted. Broken or indistinct print, colored or poor quality illustrations and photographs, print bleedthrough, substandard margin^ and improper alignment can adversely affect reproduction. In the unlikely event that the author did not send UMI a complete manuscript and there are missing pages, these will be noted. Also, if unauthorized copyright material had to be removed, a note will indicate the deletion. » Oversize materials (e.g., maps, drawings, charts) are reproduced by sectioning the original, beginning at the upper left-hand comer and continuing from left to right in equal sectionssmall overlaps.with Each original is also photographed in one exposure and is included in reduced form at the back of the book. Photographs included in the original manuscript have been reproduced xerographically in this copy. Higher quality 6” x 9" black and white photographic prints are available for any photographs or illustrations appearing in this copy for an additional charge. Contact UMI directly to order. A Bell & Howell Information Company 300 North Zeeb Road. Ann Arbor. Ml 48106-1346 USA 313/761-4700 800/521-0600 Reproduced with permission of the copyright owner.
    [Show full text]
  • Of Macedonia 1. the Fossiliferous Site "Apollonia-1", Mygdonia Basin of Greece
    The Plio-Pleistocene artiodactyls (Vertebrata, Mammalia) of Macedonia 1. The fossiliferous site "Apollonia-1", Mygdonia basin of Greece Dimitris S. KOSTOPOULOS University of Thessaloniki, Department of Geology, 54006 Thessaloniki (Greece) Kostopoulos D. S. 1997. — The Plio-Pleistocene artiodactyls (Vertebrata, Mammalia) of Macedonia 1. The fossiliferous site "Apollonla-1", Mygdonia basin of Greece. Geodiversitas 19 (4) : 845-875. ABSTRACT The artiodactyls from the early Pleistocene locality of Apollonia-1 (APL) are described and compared. The cervid Megaloceros sp., as well as the bovids KEYWORDS Artiodactyls, Bison (Eobison) sp., Soergelia brigittae n.sp., Praeovibos sp., Pontoceros ambi- Cervidae, guus mediterraneus n.ssp. and a Caprinae indet. are recognized. A latest Bovidae, Villafranchian age (MNQ20) could be suggested for the locality of early Pleistocene, Apollonia-1, Appolonia-1. The environment, during that time, has been reconstructed as Greece. a warm and dry period with seasonal rainfalls. RÉSUMÉ Les artiodactyles du Pléistocène inférieur de la localité d'Apollonia-1 (APL) sont déterminés et discutés dans le ptésent article. Ce gisement a livré les restes du cervidé Megaloceros sp. ainsi que ceux des bovidés Bison MOTS CLÉS {Eobison) sp., Soergelia brigittae n.sp., Praeovibos sp., Pontoceros ambiguus Artiodactyles, Cervidae, mediterraneus n.ssp., un Caprinae indét. est présent. L'âge Villafranchien ter­ Bovidae, minal (MNQ20) peut être suggéré pour ce gisement fossilifère. Pendant cette Pleistocène inférieur, Apollonia-1, période, l'environnement du site d'Apollonia autait été caractérisé par la pré­ Grèce. dominance de saisons chaudes et sèches entrecoupées de violents orages. GEODIVERSITAS • 1997 • 19(4) 845 Kostopoulos D. S. INTRODUCTION APL-334, 376, 385; radius + part of ulna, APL-576; proximal part of McIII+IV, APL-198, 230, 231, 312, 504; astragalus, APL-359; calcaneum, APL-216, 217, The fossiliferous site "Apollonia-1" (APL), found 255, 291, 292, 359; cubonavicular, APL-219, 273, during the summer 1991 (Koufos et al.
    [Show full text]
  • Large Mammals of the Anthropogene of Yakutia
    Large Mammals of the Anthropogene of Yakutia Peter A. Lazarev Large mammals (phylogeny, taxonomy, paleoecology, faunal complexes, taphonomy, remains) Anthropogene Yakutia 03.00.08 Zoology ABSTRACT Dissertation for the Degree of Doctor of Biological Sciences, Yakutsk 2005 Work performed at the Institute of Applied Ecology of the North Academy of Sciences of the Republic of Sakha (Yakutia) Scientific consultant: Sc.D., Professor N.K.Vereshchagin Officials: Member of RAS, Doctor of Biology, Professor N.G. Solomonov, Sc.D. M.A.Erbaeva, Sc.D. Y.N .Litvinov Lead organization: Zoological Institute Defense of the thesis will be held in May 2005, at a meeting of the Dissertation Council D 003,033 01.po award of the Degree of Doctor of Science at the Institute of Systematics and Ecology of Animals at: 630091, Russia, Novosibirsk, ul. Frunze 11. , For further reviews of author's information, please contact: 630091, Russia, Novosibirsk, ul. Frunze 11 The thesis can be found in the library of the Institute of Systematics and Ecology of Animals Autoabstract sent in March 2005 Scientific Secretary of the Dissertation Council Sc.D., Professor C / A.Yu.Haritonov Introduction GENERAL DESCRIPTION OF WORK Relevance of the topic: High abundance and diversity of anthropogenic mammals and the large number of localities of remains imply most promising research possibilities for cryozoological paleotheriology are in North Asia. In the permafrost the unique burial of corpses and skeletons of extinct animals have safely survived the mass extinction of animals in general and the excavation and study of such findings lead to the understanding of the causes of their death and burial taphonomic features.
    [Show full text]
  • À La Biostratigraphie Du Pliocène Terminal Et Du Pléistocène D'euro
    Quaternaire, 18, (1), 2007, p. 73-97 APPORT DES CAPRINAE ET ANTILOPINAE (MAMMALIA, BOVIDAE) À LA BIOSTRATIGRAPHIE DU PLIOCÈNE TERMINAL ET DU PLÉISTOCÈNE D’EUROPE Ⅲ Evelyne CRÉGUT-BONNOURE RÉSUMÉ Le présent travail traite des Caprinae et Antilopinae européens de 254 sites datant du Pliocène terminal, du Pléistocène et de l’Holocène. Il fournit de nouvelles informations sur leur répartition chronologique et géographique et dégage la succession des apparitions et disparitions des 18 genres et des 42 espèces connues. Leur répartition par biozone est variable : MNQ 16 : Gazella borbonica, Pliotragus ardeus, Gazellospira torticornis, Parastrepsiceros sokolovi. MNQ 17 : G. borbonica, G. bouvrainae, G. aegeae, Gazella sp. 1, Gazella sp. 2, P. ardeus, Gazellospira sp., G. torticornis, Procamptoceras brivatense, Gallogoral meneghinii, Euthyceros thessalicus, Megalovis latifrons, Soergelia sp., Hemitragus orientalis. MNQ 18 : G. bouvrainae, P. ardeus, G. torticornis, Antilope koufosae, P. brivatense, Gallogoral meneghinii, Ovis ammon ssp., O. ammon antiqua, H. orientalis. Pléistocène inférieur (MNQ 19 et première partie de la MNQ 20) : G. bouvrainae, G. torticornis, G. meneghinii, P. brivatense, Pontoceros ambiguus, Caprovis savini, M. balcanicus, S. brigittae, S. minor, S. intermedia, Soergelia sp. 1, Soergelia sp. 2, Praeovibos mediterraneus, Ovis sp., O. ammon antiqua, H. cf. orientalis, H. albus, Capra dalii, Rupicapra sp. Pléistocène moyen (de la deuxième partie de la MNQ 20 à la MNQ 24) : P. macedonicus, P. priscus, S. aff. intermedia, S. elisabethae, Ovi- bos pallantis, Ovis sp. , O. ammon antiqua, H. cf. orientalis, H. bonali, H. cedrensis, Capra sp., C. ibex, C. caucasica, R. rupicapra, R. pyrenaica . Pléistocène supérieur (MNQ 25 et MNQ 26) : O. pallantis, H. cedrensis, C.
    [Show full text]
  • I Orth American Musk Oxen Bootherium, Symbos, and Gidleya (Mammalia: Artiodactyla: Bovidae) A
    The Autochthonous _ I orth American Musk Oxen Bootherium, Symbos, and Gidleya (Mammalia: Artiodactyla: Bovidae) A JERRY N. MCDONALD and CLAYTON E. RAY SMITHSONIAN CONTRIBUTIONS TO PALEOBIOLOGY • NUMBER 66 SERIES PUBLICATIONS OF THE SMITHSONIAN INSTITUTION Emphasis upon publication as a means of "diffusing knowledge" was expressed by the first Secretary of the Smithsonian. In his formal plan for the Institution, Joseph Henry outlined a program that included the following statement: "It is proposed to publish a series of reports, giving an account of the new discoveries in science, and of the changes made from year to year in all branches of knowledge." This theme of basic research has been adhered to through ttie years by thousands of titles issued in series publications under the Smithsonian imprint, commencing with Smithsonian Contributions to Knowledge in 1848 and continuing with the following active series: Smithsonian Contributions to Anthropotogy Smithsonian Contributions to Astrophysics Smithsonian Contributions to Botany Smithsonian Contributions to the Earth Sciences Smithsonian Contributions to the l^arlne Sciences Smithsonian Contributions to Paleobiology Smithsonian Contributions to Zoology Smithsonian Folklife Studies Smithsonian Studies in Air and Space Smithsonian Studies in History and Technology In these series, the Institution publishes small papers and full-scale monographs that report the research and collections of its various museums and bureaux or of professional colleagues in the world of science and scholarship. The publications are distributed by mailing lists to libranes, universities, and similar institutions throughout the world. Papers or monographs submitted for series publication are received by the Smithsonian Institution Press, subject to its own review for format and style, only through departments of the various Smithsonian museums or bureaux, where the manuscripts are given substantive review.
    [Show full text]
  • Ovibos Moschatus. by Peter C
    MAMMALIAN SPECIES No. 302, pp. 1-9, 4 figs. Ovibos moschatus. By Peter C. Lent Published 15 January 1988 by The American Society of Mammalogists Ovibos Blainville, 1816 in weights from individuals captured on Nunivak Island. One-year­ old females weight ranged from 45.3 to 101.9 kg (n = 17, X = Ovibos Blainville, 1816:76. Type species Bos moschatus Zimmer­ 72.2); I-year-old males from 45.3 to 96.6 kg (n = 11, X = 79.7). mann. Among 2-year-olds, females ranged from 93.3 to 143.6 kg (n = 7, Bosovis Kowarzik, 1911:107. Type species Bos moschatus Zim­ X = 120.0) and males from 126.0 to 149.5 (n = 2, X = 137.8). merrnann. These mean values were higher than those reported by Lent (1978). Lonnberg (1900) described numerous aspects of the soft anat­ CONTEXT AND CONTENT. Order Artiodactyla, Subor­ omy of muskox, comparing each with those of sheep (Ovis aries), der Ruminantia, Infraorder Pecora, Family Bovidae, Subfamily Ca­ bovids, or caribou (Rangifer tarandus) but was unable to establish prinae, Genus Ovibos. Ovibos was placed with the takin (Budorcas a clear picture of phylogenetic relationships based upon these ana­ taxicolor) in the tribe Ovibovini by Simpson (1945). tomical features. He was first to note that the squared-off shape and warty laminae of the lips were well suited for browsing on Arctic Ovibos moschatus (Zimmermann, I 780) willows (Salix sp.) and similar prostrate woody growth forms. Muskox McDonald and Freeman (1984) measured 44 body and organ di­ mensions in a single adult female.
    [Show full text]
  • Università Deglistudidinapolifederico
    UNIVERSITÀ DEGLI STUDI DI NAPOLI FEDERICO II THE PLIO -HOLOCENE LARGE MAMMALS OF THE WESTERN EURASIA : MACROECOLOGICAL AND EVOLUTIONARY ANALYSES OF THE FAUNAS Dr. Francesco Carotenuto Dottorato in Scienze della Terra, Geologia del Sedimentario XXII Ciclo Tutor Prof. Carmela Barbera Cotutori Dr. Pasquale Raia, Prof. Anastassios Kotsakis 2009 To Daniela and my family “The most erroneous stories are those we think we know best - and therefore never scrutinize or question.” Stephen J. Gould Index Preface ........................................................................................................................................... IV Chapter 1 - The Eurasian Paleocommunities ................................................................................. 1 1.1 Introduction ............................................................................................................................ 1 1.1.1 The italian Paleocommunities (PCOMs) ............................................................................ 2 1.1.2 The properties of the Italian Paleocommunities: Body size and occupancy ..................... 5 1.1.3 Species turnover, diversity trends, and prey-predator relationship ................................... 6 1.2 Materials and Methods ........................................................................................................ 10 1.2.1 The data employed ........................................................................................................... 10 1.2.2 Time ordering techniques ................................................................................................
    [Show full text]
  • Fossil and Genomic Evidence Constrains the Timing of Bison Arrival in North America
    Fossil and genomic evidence constrains the timing of bison arrival in North America Duane Froesea,1, Mathias Stillerb,c, Peter D. Heintzmanb, Alberto V. Reyesa, Grant D. Zazulad, André E. R. Soaresb, Matthias Meyere, Elizabeth Halld, Britta J. L. Jensena,f, Lee J. Arnoldg, Ross D. E. MacPheeh, and Beth Shapirob,i,1 aDepartment of Earth and Atmospheric Sciences, University of Alberta, Edmonton, AB, Canada T6G 2E3; bDepartment of Ecology and Evolutionary Biology, University of California, Santa Cruz, CA 95064; cGerman Cancer Consortium, German Cancer Research Center, Institute for Translational Skin Cancer Research, D-45141 Essen, Germany; dYukon Palaeontology Program, Department of Tourism & Culture, Government of Yukon, Whitehorse, YT, Canada Y1A 2C6; eDepartment of Evolutionary Genetics, Max Planck Institute for Evolutionary Anthropology, 04103 Leipzig, Germany; fRoyal Alberta Museum, Edmonton, AB, Canada T5N 0M6; gSchool of Physical Sciences, Environment Institute, and Institute for Photonics and Advanced Sensing, University of Adelaide, Adelaide, SA 5005, Australia; hDivision of Vertebrate Zoology, American Museum of Natural History, New York, NY 10024; and iUniversity of California, Santa Cruz Genomics Institute, University of California, Santa Cruz, CA 95064 Edited by Donald K. Grayson, University of Washington, Seattle, WA, and approved February 3, 2017 (received for review December 20, 2016) The arrival of bison in North America marks one of the most (6). Mammoths dispersed from Asia to North America during successful large-mammal dispersals from Asia within the last the Early Pleistocene (∼1.35 Ma), becoming the continent’s million years, yet the timing and nature of this event remain largest-bodied obligatory grazer (7). The subsequent arrival of poorly determined.
    [Show full text]
  • Ungulates from Gran Dolina (Atapuerca, Burgos, Spain) [La
    Quaternaire, 9, (4), 1998, p. 267-281. UNGULATES FROM GRAN DOLINA (Atapuerca, Burgos, Spain) Jan VANDER MADE* ABSTRACT The ungulate fauna from the Gran Dolina sequence (Atapuerca, Burgos, Spain) is discussed. Special attention is paid to the fauna from level TD8. The lower levels of Gran Dolina (TD4, 5, 6, 7, 8a) contain a fauna that is typical of the latest Early or earliest Middle Pleistocene : Equus sp. stenonid type, Stephanorhmus etruscus, Sus scrofa, Hippopotamus amphibius, Dama nestii ? vallonetensis, Cervus elaphus, Eucladoceros giulu, cf. * Bison voigtstedtensis» and Ovtbos/Praeovibos sp. The upper levels (TD 10, 11) contain a fauna with a younger aspect : Equus sp. caballoid type, Stephanorhmus cf. hemitoechus, Dama dama clactomana, Megaloceros giganteus ?, Bos/Bison and Caprini indet. In none of the levels there is a «glacial» fauna (the first ovibovines lacked typical «glacial» adaptations). Mammals that are typical of glacial periods in central Europe, such as Rangifer, Alces, Saiga, Ovibos moschatus etc., have not been found in the Lower and Middle Pleistocene of Spain, or only in the north of the Pyrenees and Cantabrian Mountains. Glaciations did not have a great impact on the ungulate fauna. Climate is not likely to have been an impediment to continuous human occupation of Spain from the Early Pleistocene onwards. Key-words : Atapuerca, Gran Dolina, Pleistocene, Ungulates, Eucladoceros, Dama. RÉSUMÉ LA FAUNE DES ONGULÉS DE LA SÉQUENCE DE GRAN DOLINA (Atapuerca, Burgos, Espagne) La faune des ongulés de la séquence de Gran Dolina (Atapuerca, Burgos, Espagne) est discutée. L'attention est spécialement donnée à la faune du niveau TD8. Les niveaux inférieurs de Gran Dolina (TD4, 5, 6, 7, 8a) contiennent une faune typique du Pleistocene Inférieur supérieur ou Moyen inférieur : Equus sp.
    [Show full text]