‘Samen voor een transparante lobby’

Een kwalitatieve beoordeling van het PvdA-initiatief Lobby in daglicht

H. Hogenbirk BSc Stud.# 6147240 M.C. Hanegraaff Ph.D. Februari 2016 Masterscriptie Politicologie Afstudeerrichting Internationale Betrekkingen Inhoudsopgave Inleiding ...... 4 Aanleiding, doelstelling, onderzoeksvraag ...... 5 Literatuuronderzoek ...... 9 Waarom transparantie? ...... 9 Het begrip ‘transparantie’ ...... 10 Transparantie en legitimiteit ...... 11 Transparantie en vertrouwen ...... 13 Transparantie en hedendaags bestuur ...... 14 Transparantie en de lobbypraktijk ...... 15 Definitie van ‘lobbyen’ ...... 16 Context ...... 19 Lobby in daglicht ...... 19 Lobbyen: een beknopte geschiedenis ...... 19 In de startblokken ...... 21 Methodologie ...... 23 Wetenschapsfilosofische positie ...... 23 Onderzoeksstrategie & -ontwerp ...... 24 Methoden van onderzoek ...... 25 Casusselectie ...... 26 Operationalisering ...... 27 Onderzoeksfasen ...... 28 Kwaliteitscriteria...... 35 Resultaten ...... 37 Moderniteit ...... 37 Bureaucratie vs. democratie ...... 38 Nauw vs. breed begrip van ‘lobby’ ...... 38 Rol van de BVPA ...... 39 Primaat bij de lobbyist of de politiek? ...... 41 Visie op status quo ...... 42 Het buitenland...... 43 Limieten aan transparantie ...... 44 Het benoemen waard: Tom Jan Meeus & ‘de Coco-affaire’ ...... 44 Conclusie ...... 50 Discussie & eindoordeel ...... 50 Aanbevelingen ...... 53 Lobby in daglicht: Luisteren en laten zien ...... 57 Bibliografie ...... 60 Bijlage I: Frans van Drimmelen ...... 69 Bijlage II: Jaap Jelle Feenstra ...... 96 Bijlage III: Rob Meines ...... 124

2 Bijlage IV: ...... 142 Bijlage V: Astrid Oosenbrug ...... 154 Bijlage VI: Anne Scheltema Beduin ...... 171 Bijlage VII: Lucas Benschop...... 186 Bijlage VIII: Rejo Zenger ...... 197 Bijlage IX: Reactie groene NGO’s op voorstel ‘Lobby in daglicht’ ...... 206

3 Inleiding

Op 8 april 2013 zendt de NPO een aflevering uit van het tv-programma Rambam. Het thema is dit keer ‘de lobby’, een schimmige wereld waar relatief weinig over bekend is. Het team van Rambam is undercover en doet zich bij een lobbyist voor als de vertegenwoordigers van een commerciële spermabank (‘Seed4U’). Zij willen dat deze man(die onherkenbaar is gemaakt) hun belangen bij de Tweede Kamer kenbaar maakt, uiteraard tegen betaling. De lobbyist brengt de ‘vertegenwoordigers’ in contact met (VVD) en (CDA)– die hij overigens eerder op verborgen camera ‘buikspreekpoppen’ noemde. Vervolgens worden naar aanleiding van de gesprekkenKamervragen gesteld over het vermeende tekort aan zaaddonoren. Minister Schippers zegt toe dit nader te onderzoeken(NPO, 2013). Bovenstaande is een voorbeeld van hoe het public affairs-vak regelmatig in beeld wordt gebracht; de lobbyist is een geniepige hired gun die tegen betaling elk punt onder de aandacht brengt, ongeacht hoe banaal of ongeloofwaardig. Daarnaast heeft hij ook een zekere ondemocratische macht, aangezien de punten van zijn ‘cliënten’ zowaar worden behandeld door democratisch gekozen bestuurders. ‘Geld’ en ‘macht’ zijn, zo blijkt, één op één inwisselbaar. Dat de lobbyist in kwestie ook nog eens voorstelt om een commercieel belang te verhullen met het oprichten van een stichting maakt de hele kwestie nog eens extra saillant. Zulke voorbeelden, en de publieke verontwaardiging die daaruit voortkomt, leiden ertoe dat in mei 2015, de leden Bouwmeester en Oosenbrug (beide PvdA) met het voorstel komen om, zoals zij zelf stellen, ‘lobby in daglicht’ te brengen. Deze bevat drie kernpunten: een ‘lobbyparagraaf’ (legislative footprint) in nieuwe wetgeving (1); het openbaar maken van de agenda’s van(onder andere) ministeries en toezichthouders (2); en een transparant register van lobbyisten (3)(Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Naast alle praktische overwegingen die meespelen in de eventuele implementatie van deze plannen, en de kritieken van voor- en tegenstanders, is Nederland niet het eerste land waarin de behoefte is ontstaan voor meer transparantie in de lobby. In de Angelsaksische wereld, áls in(lidstaten van) deEuropese Unie, zijn eerder initiatieven ondernomen om ervoor te zorgen dat de lobbypraktijk beter inzichtelijk wordt voor het

4 publieke oog, teneinde te komen een tot algehele verbetering van het democratisch proces. Deze kenden afwisselend succes. Een studie naar dit initiatief is een uitgelezen kans om een opname te maken van de huidige stand van zaken in de Nederlandse wereld van public affairs.Vanuit meerdere hoekenis er sprake van een behoefte aan transparantie, maar allen geven een verschillendeinvulling aan het begrip, of kennen uiteenlopende motivaties (SOMO, 2013; Timmermans, 2014; SP, 2014; BVPA, 2015; GKSV, 2015). Dit gegeven maakt dat er voldoende aanleiding is om onderzoek te doen naar Lobby in daglicht. Door na te gaan hoe de betrokken actoren aankijken tegen ‘transparantie’en het initiatiefLobby in daglicht, verkrijgt men inzicht in de motivaties die deze actoren hebben om lobbyregulering (in de voorgestelde vorm) wel-of-niet te ondersteunen. Daarnaast voegt een dergelijke studie toe aan de groeiende, doch geringe, literatuur over de Nederlandse lobbypraktijk (Timmermans, 2015, pp. 32-33; SOMO, 2013; TI-NL, 2015). Als laatste kunnen de uitkomsten van dit onderzoek tegen het licht worden gehoudenvan soortgelijke wetgeving in het buitenland en vormt het een springplank voor verder comparatief onderzoek.

Aanleiding, doelstelling, onderzoeksvraag

In Nederland bestaat al enige tijd behoefte aaninzagein de praktijk van lobbyisten. Zo leidt een item in Nieuwsuur over de vermeende invloed van CDA’er Brinkman op diens partijgenoot Jan-Kees de Jager ertoe dat Lea Bouwmeester in juni 2012 toezegt stappen te ondernemen om lobby “openbaar” te maken (Nieuwsuur, 2012). Nadat in een rapport van de Algemene Rekenkamer duidelijk is geworden dat de huidige Eerste Kamer fractievoorzitter in 2009 namens Philip Morris gesprekken voerde met de toenmalige staatssecretaris over op handen zijnde EU-wetgeving rondom tabak (wat zou hebben geleid tot een veranderd standpunt namens Nederland), stelt Bouwmeester voor om “bij elk wetgevingsrapport, voordat een wet tot stand komt, een lobbyparagraaf wordt opgenomen” (ibid.). Dit zou zijn om inzicht te krijgen in “dat er iemand is [langs- ]geweest, maar vooral wat heeft iemand besproken, welk belang heeft hij ingebracht, en is ernaar geluisterd of niet?” (ibid.). Eén jaar later brengt de Stichting Onderzoek naar Multinationale Ondernemingen (SOMO) het rapport Taking Lobbying Public uit,naar aanleiding van de rol die banken

5 hebben gespeeld tijdens de kredietcrisis van 2008 (SOMO, 2013). Hierin wordt gewezen op de risico’s van ‘regulatory capture’, ‘draaideurconstructies’, en ‘cultural capture’ die ontstaan wanneer politici zich inlaten met belangenbehartiging vanuit de bankensector (ibid. pp. 13-16). Dit vormt de aanleiding voor het stellen van Kamervragen door de leden Nijboer en Bouwmeester (beiden PvdA) aan de Ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties (BZK) over de toenmalige stand van zaken met betrekking tot transparantie in zowel de bankensector als het bedrijfsleven (Plasterk, Dijsselbloem, Bouwmeester, & Nijboer, 2014). Er wordt tussen de regels door gepleit voor het overnemen van de aanbevelingen uit het SOMO-rapport, waaronder het invoeren van de eerdergenoemde lobbyparagraaf (ibid.). Dit wordt verder onderstreept door de reactie van SP-Kamerlid Merkies tijdens het Algemeen Overleg (AO) Toekomst Financiële Sector van vergaderjaar 2013-2014, die niet alleen verwijst naar de aanbevelingen uit het SOMO-rapport, maar ook naar de aanbeveling van parlementaire enquêtecommissie De Wit voor de invoering van een lobbyparagraaf (Dijsselboem, et al., 2014, p. 20). In zowel het antwoord op de vragen van Nijboer en Bouwmeester, als in de reactie op de inbreng van Merkies stelt de Minister van Financiën dat – met betrekking tot de reeds bestaande memorie van toelichting aangaande geconsulteerde partijen in wetgeving – “[deze] kan worden beschouwd als de genoemde lobbyparagraaf” (Plasterk, Dijsselbloem, Bouwmeester, & Nijboer, 2014; Dijsselbloem, 2014, p. 1). Op 22 juni 2011, tijdens een begrotingsvergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken omtrent inkomsten en uitgaven van de Tweede Kamer, stelt PvdA- Kamerlid Heijnen voor een openbaar register van lobbyisten in te stellen voor de Tweede Kamer (Dijksma, et al., 2011, p. 4). Dit zou dienen als “democratisch goed als burgers kunnen beoordelen wie er allemaal proberen professioneel invloed uit te oefenen op de politiek” (ibid.). Daarnaast stelt Heijnen dat “het hoort bij transparantie, bij openheid en bij helderheid om te weten welke belangen een rol spelen bij de beoordeling van de besluitvorming in de Kamer” (ibid.). De toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer Verbeet (PvdA) regeert hierop positief, waarna op 1 juli 2012 een openbaar register van belangenbehartigers/lobbyisten met een vaste toegangspas voor de Kamer wordt ingesteld (ibid. pp. 47-48; Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2012). Hierin staat de naam van de betrokken lobbyist, de organisatie waarvoor deze werkt, en namen van de organisaties wiens belangen door de lobbyist worden behartigd (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2015).Gezien het geringe aantal namen op deze lijst (98), valt het te

6 betwijfelen of deze de volledige beroepsgroep dekt die de Tweede Kamer bezoekt voor lobby-doeleinden (ibid.). Met de publicatie van Lobby in daglicht is de volgende stap gezet in de richting van het reguleren van de Nederlandse lobbypraktijk. De Kamerleden Bouwmeester en Oosenbrug roepen de lezer op om te reageren op het voorstel (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Dit onderzoek zal zich toespitsen op de reacties van verschillende stakeholders op maatregelen uit dit initiatief, om zo een beeld te vormen van de huidige stand van zaken omtrent ‘transparantie’ en de Nederlandse lobbypraktijk in het algemeen, en in het bijzonder hun blik op het initiatief. Dit kan onder meer van belang zijn bij verder onderzoek naar transparantie in de lobbypraktijk, alsook bij het verfijnen van dit beknopte (4 pagina’s) voorstel. Om aan deze doelstelling te voldoen zal antwoord worden gegeven op de volgende vraag:

‘In welke mate voldoet het initiatief Lobby in daglicht aan maatschappelijke, politieke, en professionele eisen voor transparantiemaatregelen?’

Gesteld kan worden dat met een succesvolle implementatie van Lobby in daglicht er wordt voldaan aan een zekere maatschappelijke behoefte voor transparantie in de praktijk van lobbyisten richting politici. Het streven is om de initiatiefnemers hierin te ondersteunen door antwoord te geven op de onderzoeksvraag, die inzicht biedt in de argumenten en thema’s die stakeholders belangrijk vinden op het gebied van transparantie en lobbyregulering. Deze uitkomsten zorgen er ook voor dat het onderzoek wetenschappelijk relevant is. Niet alleen kunnen zij eventueel vergeleken worden met resultaten uit het buitenland (zoals gezegd is Nederland niet het eerste land waar dergelijke initiatieven zijn genomen); de resultaten kunnen ook worden gebruikt als basis voor verder onderzoek naar transparantie in de lobbypraktijk, dankzij de hypothesevormende aard. Deze scriptie is opgebouwd uit zes delen: een inleidend hoofdstuk, die met deze alinea bijna ten einde is(i); het literatuuronderzoek, waarin duiding wordt gegeven aan een aantal centrale concepten (ii); een kort hoofdstuk over de context waarin dit onderzoek plaatsheeft, waarbij de geschiedenis van het lobbyvak aan bod komt en het initiatief Lobby in daglicht (iii); een methodologiehoofdstuk, waarin de gevolgde werkwijze wordt verantwoord (iv); een resultatenhoofdstuk, met een rapportage van de

7 empirische bevindingen (v); en als laatste de conclusie, waarbij de resultaten worden bediscussieerd. Hieruit volgen beleidsaanbevelingen voor de initiatiefnemers, die vervolgens kunnen worden vergeleken met een eventuele nieuwe versie van het initiatief (vi).

8 Literatuuronderzoek

Dit hoofdstuk staat in het teken van twee concepten: transparantie en lobbyen. Het is nodig om deze te definiëren (en te verklaren) alvorens onderzoek te verrichten naar Lobby in daglicht, die als onderwerp heeft ‘transparantie van de lobbypraktijk’. Na dit hoofdstuk te hebben bestudeerd heeft de lezer enig inzicht in hoe beide concepten zich verhouden tot het hedendaagse publieke bestuur, die in sterke mate wordt bepaald door de criteria legitimiteit en vertrouwen, en die zich – zoals zal blijken – (nog steeds) laat sturen door (elementen van) het zogeheten New Public Management-denken (NPM)(Bovens, 2006, pp. 217-219).

Waarom transparantie?

“Een goede overheid is een open, transparante overheid”, aldus de eerste zin van het initiatief (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015).Hieruit kan worden afgeleid dat er wordt uitgegaan van een positieve relatie tussen ‘transparantie’ en ‘good governance’. Deze relatie is niet vanzelfsprekend. Zo wordt verondersteld dat de weg naar meer transparantie in het beleidsproces hoge kosten met zich meebrengt, waardoor initiatieven als Lobby in daglicht voor zowel publieke als private actoren minder aantrekkelijk zijn(Holman & Luneburg, 2012, p. 79). Wethouder Leisink (Arnhem, D’66) spreekt in dit kader zelfs van “meer bureaucratie” (Leisink, 2015). Meer transparantie kan eveneens een belemmering vormen wanneer vertrouwelijkheid en open communicatie (“frankness”) geboden zijn (bijvoorbeeld bij onderhandelingen) (Holman & Luneburg, 2012, p. 79; Cordis & Warren, 2014, p. 19). Actoren ervaren dan het gevoel dat zij niet vrijuit kunnen praten, of vrezen voor de onthulling van vertrouwelijke informatie. Als laatste kan ‘transparantie’ zelfs een tegengesteld effect hebben op good governance, als daardoor kwaadwillenden inzicht verkrijgen over welke bestuurders om te kopen zijn en welke niet, óf wanneer overheden keer op keer kleine fouten worden aangerekend(Cordis & Warren, 2014, p. 19; Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, p. 142).Toch is het zo dat in de meeste gevallen ‘transparantie’ wordt geacht een positief effect te hebben op het democratisch publiek bestuur(Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, p. 141). Aan drie van de vijf criteria voor ‘democratie’ van Dahl kan namelijk niet

9 adequaat worden voldaan wanneer er niet sprake is van enige mate van transparantie(Dahl, 1998, pp. 37-40). Daarnaast kan worden gesteld dat in Schumpeter’s economische benadering van democratie ‘transparantie’ een benodigde is voor eerlijke competitie (hoewel dit “ideaal” volgens Schumpeter “niet bestaat”, sluit dit het nastreven ervan als vorm van good governance niet uit) (Schumpeter, 1943, pp. 269, 271). Echter voordat er in detail wordt ingegaan op de rol van transparantie binnen het hedendaags democratisch bestel, zal eerst een definitie worden gegeven van ‘transparantie’ en daaraan verwante concepten.

Het begrip ‘transparantie’

Hoewel er sprake is van een algemeen begrip van wat wordt verstaan onder ‘transparantie’, is deze volgens Schnackenberg & Tomlinson (2014) toch niet zo eenduidig. Zij stellen naar aanleiding van diepgaand literatuuronderzoek dat het concept is opgebouwd uit drie dimensies: een openbarings-(“information disclosure”); een helderheids-(“clarity”); en een nauwkeurigheids-dimensie (“accuracy”) (Schnackenberg & Tomlinson, 2014, pp. 9-11). Er is sprake van ‘transparantie’ wanneer een actor binnen afzienbare tijd (“timely fashion”) informatie openbaart (“discloses”) wat relevant is voor diens stakeholders (in het geval van een overheid gaat het hier om burgers). Bij de openbaringsdimensie gaat het dus niet louter om het vrijgeven van alle beschikbare informatie, maar is het zaak om dit te beperken tot datgene wat op het moment van belang is (ibid. p. 9). Om transparant te zijn, dient vrijgegeven informatie ook helder te zijn. Hiermee wordt verstaan dat de informatie door stakeholders begrepen en geïnterpreteerd moet kunnen worden, bijvoorbeeld door bij het vrijgeven gebruik te maken van minder gecompliceerd taalgebruik en vakjargon. Een gebrek aan transparantie(en in het bijzonder aan helderheid) leidde in 2008 tot de mondiale bankencrisis. Hierbij was er wel degelijk sprake van openbaar vrijgegeven informatie, maar was deze dermate complex dat het voor het overgrote merendeel van de stakeholders in de wereldeconomie niet te bevatten was (SOMO, 2013, p. 19). “Helderheid onderscheidt zich van‘openbaring’ doordat het gericht is op de naadloze overdracht van ‘betekenisgeving’(“meaning”) van zender aan ontvanger, in plaats van op de hoeveelheid overgedragen relevante informatie” (Schnackenberg & Tomlinson, 2014, p. 10). De derde dimensie van transparantie is nauwkeurigheid. Schnackenberg &

10 Tomlinson definiëren dit als ‘de perceptie dat informatie correct is voor zover de relatie tussen zender en ontvanger dit toelaat’ (ibid.). Om nauwkeurig te zijn hoeft informatie dus niet sluitend te zijn, maar moet het voldoen aan de verwachtingen van de ontvanger over de validiteit van gemaakte materiële claims. Als een organisatie bijvoorbeeld stelt dat zij met hun beleid voldoen aan ‘de hoogste eisen voor milieuvriendelijkheid’, moeten externe stakeholders kunnen vaststellen wat de ecologische gevolgen hiervan (zullen) zijn (ibid. p.11). ‘Nauwkeurigheid’ heeft dus betrekking op de betrouwbaarheid van informatie, vis-à-vis de volledigheid hiervan of de mate waarop deze begrepen wordt (ibid.). Met deze drie dimensies in acht komen Schnackenberg & Tomlinson op de volgende definitie:

“‘Transparantie’ is degepercipieerdekwaliteit van opzettelijk, door een afzender gedeelde,informatie.”

(Schnackenberg & Tomlinson, 2014, p. 5)

Transparantie en legitimiteit

Bovenstaande definitie van ‘transparantie’ geeft sluitend weer wat met het concept wordt bedoeld, maar zegt niets over de wenselijkheid ervan. Zoals eerder in dit hoofdstuk is aangegeven wordt transparantie binnen het overheidswezen doorgaans beschouwd als een gunstige ontwikkeling. Zo wordt het geacht een positief effect te hebben op de legitimiteit van democratische staten, doordat burgers zo de mogelijkheid hebben bestuurders ter verantwoording te roepen (Kanol, 2012, p. 521). ‘Democratie’ is immers (naast vele andere dingen) “een politiek bestuurssysteem waarin bestuurders verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden in de publieke sfeer” (Schmitter & Karl, 1991, p. 76). Het verband tussen (democratische) ‘legitimiteit’ en ‘transparantie’ wordt verder onderstreept bij nadere bestudering van Robert Dahl’s On Democracy (1998). Uitgaand van het streven politieke gelijkheid te verwezenlijken, stelt Dahl dat er vijf criteria zijn voor een ideaal democratisch proces: effectieve participatie (i); gelijkheid van stemmen (ii); het verkrijgen van een verlicht begrip (iii); controle van de politieke agenda (iv); en inbegrip van volwassenen (v)(Dahl, 1998, p. 38). Drie van de vijf criteria komen in het gedrang wanneer er geen of beperkt sprake is van

11 transparantie overheidswege. Met andere woorden: transparantie is bevorderlijk voor deze criteria, en derhalve voor democratie in zijn geheel. Wanneer bepaalde groepen in de polisbeter toegang hebben tot beleidsmakers dan andere, vormt dit een belemmering voor de effectieve participatie-eis. Transparantie biedt hiervoor een uitkomst: als beïnvloeding inzichtelijk wordt kunnen benadeelde groepen daarop inspelen, waardoor er een ‘gelijk speelveld’ ontstaat (Holman & Luneburg, 2012, p. 79; Kanol, 2012, p. 522). Onevenredige vertegenwoordiging van groepen wordt in dat geval namelijk zichtbaar. Een gebrek aan transparantie brengt eveneens de mogelijkheid om te komen tot een verlicht begrip in gevaar. Als één boodschap naar verhouding meer wordt uitgedragen dan andere (door bijvoorbeeld een effectieve lobby), beperkt dit het vermogen van burgers tot het maken van weloverwogen besluiten. Een voorbeeld hiervan is de schaliegaskwestie in Boxtel (2013) waar “wat zakelijk, discreet en verborgen was, verandert in een emotionele kwestie die kan uitlopen op totale kakofonie” (Timmermans, 2014, pp. 3-4). Deze ontstond doordat men aanvankelijk terughoudend was met het naar buiten brengen van informatie ten aanzien van proefboringen (ibid.).Net als bij de twee eerdergenoemde criteria is transparantie van belang bij een gelijkwaardige controle over de politieke agenda. Als één bepaalde groep (ook in dit geval door een effectieve lobby) meer invloed uitoefent over welke zaken besproken worden in het besluitvormingsarena en welke niet, vormt dit een probleem voor het beoogde gelijkheidsstreven. Ook hier biedt een verbeterd inzicht de mogelijkheid hiervoor te waken en om eventueel actie te ondernemen. Naast de wenselijkheid van transparantie in Dahl’s criteria voor een democratisch proces, noemt de Raad voor Openbaar bestuur drie “Motieven voor actieve openbaarheid” (Raad voor het openbaar bestuur, 2012): het democratiemotief ; het legitimiteitsmotief; en het kwaliteitsmotief. Het eerste komt overeen met de rol die transparantie speelt in Dahl’s criteria; ‘transparantie’ dient als voorwaarde voor “een goed functionerende democratie” dankzij “goed geïnformeerde burgers” (Raad voor het openbaar bestuur, 2012, p. 24). Het legitimiteitsmotief verbindt de afstand tussen overheid en burger met de mate waarin overheden transparant zijn. Meer transparantie verkleint die kloof en maakt dat overheden als meer legitiem worden beschouwd (ibid.). Het laatste motief, dat van ‘kwaliteit’ veronderstelt dat vreemde ogen dwingen (“transparantie als prikkel om te presteren”). Ook zouden fouten eerder worden opgespoord en wordt hier meer gewicht aan gegeven (ibid.). Dit wordt overigens niet

12 altijd gezien in een positief daglicht, omdat het “vermoedelijk bijdraagt tot politiek cynisme en verminderd vertrouwen in de overheid” (Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, p. 142).

Transparantie en vertrouwen

Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat er een verband bestaat tussen ‘transparantie’ en ‘vertrouwen' in democratische samenlevingen. Zowel Schnackenberg & Tomlinson, als Grimmelikhuijsen & Meijer komen bij hun literatuuronderzoek uit op drie dimensies waaruit het veelgebezigde begrip ‘vertrouwen’ bestaat: kundigheid,welwillendheid, en eerlijkheid (Schnackenberg & Tomlinson, 2014, pp. 11-12; Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, pp. 140-141). Alledrie hebben betrekking op de wijze waarop de te vertrouwen actor wordt gepercipieerd – dus in hoeverre deze door de vertrouwende actor als een vaardige, eerlijke, en/of tegemoetkomende partner wordt gezien (ibid.). Het verband tussen ‘vertrouwen’ en ‘democratie’ is reeds uitvoerig verkend door Robert Putnam, die zich daarbij baseerde op de waarnemingen van Alexis de Tocqueville (Putnam, 1995). In geconsolideerde democratieën zou er namelijk sprake zijn van meer gemeten vertrouwen onder burgers. Het mechanisme wat daarachter schuilt is dat van een vergroot sociaal kapitaal – “kenmerken van sociale organisaties [lees: het maatschappelijk middenveld] als netwerken, normen, en onderling vertrouwen wat coördinatie en samenwerking faciliteert voor gemeenschappelijke doeleinden” (ibid. p.66). In gemeenschappen waar meer sociaal kapitaal aanwezig is lijkt er minder sprake te zijn van verdelingsproblematiek (‘collective action problems’) doordat culturen van samenwerking en onderhandeling er meer zijn ingebed. Dit zou op zijn beurt een matigend effect hebben op de drijfveren van opportunistisch gedrag (ibid. p.66-67). In de context van de relatie tussen overheid en burger speelt vertrouwen eveneens een prominente rol. Deze wordt medebepaald door de mate van transparantie:

“De verwachting lijkt te zijn dat mensen door transparantie zelf kunnen vaststellen dat een instituut goed functioneert en daardoor meer gaan vertrouwen: ‘juiste’ kennis leidt tot vertrouwen. Daarachter gaat het rationele idee schuil dat als mensen informatie tot

13 zich nemen en verwerken, ze vervolgens ook hun attitudes en mogelijk gedrag zullen aanpassen.”

(Jonkers, 2013)

Wat wordt verondersteld is dat een hogere mate van transparantie leidt tot meer vertrouwen in de overheid, wat weer ten gunste is van de (democratische) samenleving. Evenals bij het socialiserende effect van vertrouwen tussen burgers onderling, leidt de vertrouwensrelatie tussen overheid en burger (zo wordt aangenomen)eveneens tot ‘juist’ gedrag; beide actoren anticiperendan op basis van verwachtingen op elkaar, wat de kwaliteit van besluitvorming vergroot (Schnackenberg & Tomlinson, 2014, pp. 12-15; Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, pp. 141-142). Daarnaast lijkt inzicht in overheidsprocedures verband te houden met de mate waarop deze door burgers als rechtvaardig worden beschouwd (van den Bos, 2007). Er kan dus worden gesteld dat ‘transparantie’, door diens aangenomen effect op ‘vertrouwen’, een positieve ontwikkeling is.

Transparantie en hedendaags bestuur

De behoefte aan meer transparantie lijkt zijn oorsprong te vinden in de nadruk die wordt gelegd op het afleggen van verantwoording (‘accountability’) uit het New Public Management-denken(Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, p. 137; Jonkers, 2013, p. 449). New Public Management (NPM) is een set doctrines wier opkomst in de late jaren ’70 zorgde voor een revolutie in de inrichting van het publiek bestuur (Hood, 1991, pp. 3-4). De economische crisis van die tijd maakte dat er druk kwam te staan op de heersende bureaucratieën, waardoor een omslag in denken was vereist(Greve, 2010, p. 5). Overheden moesten kleiner, decentraal, en meer internationaal gericht worden om (uiteindelijk) efficiënter te zijn(Hood, 1991, p. 3). Dit leidde tot een verzameling van zeven doctrines die samen NPM vormen: ‘hands-on’ professioneel management (i); expliciete, meetbare standaarden (ii); nadruk op resultaten (‘output’) (iii); disaggregatie/decentralisatie van overheden (iv); competitie (door marktwerking) (v); managementstijlen uit de private-sector (in plaats van de oude top-down militaire stijl) (vi); en een zuiniger gebruik van middelen (vii)(Hood, 1991, pp. 4-5). Vooral bij de

14 eerste twee doctrines is accountability van belang. Individuen en overheden krijgen in NPM een mandaat om uit te voeren, in plaats van – slechts – een stuk van de te verdelen (‘diffused’) macht. Alleen wanneer dit mandaat met een duidelijk doel en idem kader wordt gegeven, kunnen de betrokken overheden en/of individuen ter verantwoording worden gehouden (ibid.). Het verband tussen accountability en transparantie is haast vanzelfsprekend:als overheden openheid bieden en goede resultaten vertonen neemt vertrouwen toe, wat vervolgens de legitimiteit verhoogt (Grimmelikhuijsen & Meijer, 2012, p. 139). Dit maakt dat ook de Nederlandse overheid het NPM-denken en de daarbij behorende nadruk op accountability overneemt in haar beleid ten aanzien van transparantie:

“Transparantie is in het overheidsdenken beland via het Amerikaanse denken over New Public Management. Als verantwoordingsmechanisme neemt de betekenis van transparantie toe.”

(Raad voor het openbaar bestuur, 2012, p. 35)

“Naar aanleiding van het Open Overheid initiatief van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Nederlandse overheid de discussie gestart over de mogelijkheden om openheid in te zetten voor verbetering van het openbaar bestuur en de publieke dienstverlening.”

(Ministerie van BZK, 2013, p. 5)

Transparantie en de lobbypraktijk

‘Transparantie’, zoals deze is omschreven, biedt in de context van lobbyen een aantal voordelen. Het voorkomt de corruptie van overheidsbeambten en het ambtelijk proces, evenals de schijn hiervan. Het vergroot het vermogen om ambtenaren en Kamerleden ter verantwoording te roepen doordat hun acties staan geregistreerd. Het stelt ambtenaren en Kamerleden beter in staat om te beoordelen óf, en door wie, zij beïnvloed worden en naar aanleiding hiervan actie te ondernemen. Het zorgt voor een ‘evenwichtig speelveld’, daar waar lobby plaatsvindt “achter gesloten deuren” (Holman

15 & Luneburg, 2012, pp. 78-79). Soortgelijke argumenten worden al in 1998 genoemd door Greenwood & Thomas, die door een exponentieel groeiende public affairs-industrie in ‘het Westen’ aanleiding zien om te pleiten voor meer regulering (Greenwood & Thomas, 1998, pp. 487-488). Wat hierbij opvalt is dat zij, naast argumenten over accountability en het gelijke speelveld, regulering zien als een vereiste om de “overbevolkte” wereld van belangenbehartiging overzichtelijk te maken. Dit wordt benadrukt in het volgende citaat: “the forms of state regulation of interest groups are […] critical for the operation of a viable democracy” (ibid.). Eerder in deze scriptie is het verband tussen ‘transparantie’ en ‘democratische legitimiteit’ aan de orde gekomen, waarbij werd gesteld dat deze positief samenhangen. In het kader van het veronderstelde gebrek aan vertrouwen en legitimiteit in de Europese Commissie (de ‘democratic deficit’) stelt Direnc Kanol (2012) dat met het opzetten van een verplicht lobbyregister dit gebrek voor een deel kan worden verholpen(Kanol, 2012). Eerdere pogingentot zelfregulering elders zijn door hun vrijblijvende karakter onsuccesvol gebleken, en duszou de Europese Commissie over moeten gaan tot het verplichten van registratie voor lobbyisten, aldus de auteur. (ibid.). Op basis van de voorgelegde literatuur wordt dus aangenomen dat ‘transparantie’in de context van lobbyen zorgt voor meer accountability, een ‘gelijk speelveld’, overzichtelijkheid, en een verkleining van het democratisch tekort – maar wat is nu eigenlijk ‘lobbyen’?

Definitie van ‘lobbyen’

Eén van de problemen die optreedt bij het reguleren – transparanter maken – van de lobbypraktijk is die van definitie. Wat is nu precies ‘lobbyen’? Wanneer een professionele public affairs-firma wordt ingehuurd door een bedrijf om diens belangen kenbaar te maken bij een Tweede Kamerlid is het vrij duidelijk dat hier sprake is van ‘lobbyen’. Echter, wanneer bij een informeel diner met datzelfde Kamerlid die belangen (om wat voor reden dan ook) voor minder dan een minuut ter sprake komt, wordt het al een stuk minder duidelijk of iemand dan aan het lobbyen is – om van ‘meetbaarheid’ nog maar te zwijgen. Om uitsprakente kunnendoen over het initiatief Lobby in daglicht zal het begrip ‘lobbyen’ moeten worden uitgediept. Zo wordt niet alleen een essentieel

16 concept duidelijk waarnaar in het empirische gedeelte onderzoek wordt gedaan; het biedt tevens inzicht in de verschillen in definities van het concept ‘lobbyen’. Dit laatste is van belang voor de aanbevelingen aan het einde van deze scriptie. Daarbij dient te worden vermeld dat hier vooral is gekeken naar Nederlandse literatuur met betrekking tot het lobbybegrip – het betreft immers een Nederlandse casus. In Het grote lobbyboek (2013) van Erik van Venetië en Jaap Luikenaar wordt lobbyen omschreven als “het informeel beïnvloeden van formele besluitvorming” (Timmermans, 2014, p. 9). Dit is een compacte definitiewat als voordeel heeft dat voorbeelden als bovenstaande (‘het informele diner’) kunnen worden geschaard onder de noemer ‘lobbyen’. Tegelijkertijd is dit ook een nadeel, gezien de hoeveelheid handelingen die zo onder diezelfde noemer vallen. Dit kan bij het voeren van onderzoek problemen opleveren bij het vaststellen van oorzaak-gevolgrelaties. Daarnaast zegt de definitie niets over de opzet van een lobby-handeling: de Fukushima-ramp (2011) kan, ongeacht de grote invloed op de antinucleairelobby, geenszins worden gekenmerkt als ‘lobbyen’. Hoewel de definitie is geformuleerd als een lopende handeling (‘het informeel beïnvloeden…’), kan ‘lobbyen’ hierbij alleen ex post worden vastgesteld. Oftewel: pas als de handeling invloed heeft gehad op formele besluitvorming spreekt men van ‘lobbyen’ – zonder ‘invloed’; geen ‘lobby’, ongeacht de door de lobbyist ondernomen actie. De definitie van v. Venetië & Luikenaar is dus voor dit onderzoek ongeschikt. De Beroepsvereniging voor Public Affairs (BVPA) hanteert een ‘vollere’ definitie:

“Het strategische proces van inspelen op politieke besluitvorming, op veranderingen in de maatschappij en in de publieke opinie, die van invloed zijn op het functioneren van de eigen organisatie.” (BVPA, 2007, p. 2)

Opmerkelijk is hierbij het woord ‘strategisch’. Dit impliceert een doorlopend proces van beïnvloeding, wat ingaat tegen de stelling van Baakman, Korsten, & van Mierlo dat “lobby […] meestal [is] gericht op een issue” (Baakman, Korsten, & van Mierlo, 1995, p. 5). Overigens wordt hier een definitie gegeven van ‘public Affairs’, waarvan ‘lobby’ (volgens de BVPA) slechts een onderdeel is (BVPA, 2007, p. 2). Deze is gedefinieerd als: “het geheel aan rechtmatige acties dat wordt ondernomen om de (politieke en ambtelijke) besluitvorming te beïnvloeden” (ibid., pp. 2-3).

17 Een vergelijkbare definitie, welke is gebaseerd op hetzelfde onderscheid tussen ‘lobby’ en ‘public affairs’, is die uit het Handboek public affairs (van Drimmelen, Handboek public affairs, 2014). De auteur (die tevens directeur is van een bekend publicaffairsbureau) spreekt hier van “professionele en transparante belangenbehartiging waarbij de eigen organisatie doorlopend wordt betrokken bij politieke en maatschappelijke besluitvormingsprocessen” (van Drimmelen, Handboek public affairs, 2014, p. 10). Ook hierin komt het doorlopende karakter van lobby/public affairs (letterlijk) voor, en daarbij is het belang van transparantie toegevoegd. Het (feitelijk onjuiste) gebruik van ‘lobby’ en ‘public affairs’ als synoniemen wordt door de auteur onderkend, al stelt deze ook dat “dit […] niet altijd te vermijden [is] en ook niet erg” (ibid. p. 12). De Europese Commissie definieert ‘lobbyen’ als “alle activiteiten welke als doel hebben het beïnvloeden van beleidsformulering en besluitvormingsprocessen van [overheids-] instituties” (Europese Commissie, 2006, p. 5). SOMO noemt deze definitie “neutraal” en neemt het over in hun rapport Taking Lobbying Public(SOMO, 2013, p. 11). Deze definitie wordt geacht het meest geschikt te zijn voor gebruik in deze scriptie. Allereerst vanwege het reeds benoemde neutrale karakter. Er is geen sprake van normativiteit, zoals in van Drimmelen’s definitie van ‘public affairs’; die stelt dat public affairs alleen als zodanig gekenmerkt wordt in het geval deze transparant is. Daarnaast wordt in deze definitie de doelmatigheid van lobby/public affairs meegenomen, waarmee het superieur is aan de definitie van v. Venetië. Het onderscheid wat wordt gemaakt in de definitie van de BVPA (en ook in die van v. Drimmelen) tussen ‘lobby’ en ‘public affairs’ is weliswaar juist, maar in de praktijk vaak niet meer dan semantiek. Wanneer de definities van de BVPA en Europese Commissie naast elkaar worden gelegd, blijkt daarnaast dat deze erg overeenkomen (ibid.). Voor deze scriptie zal dus onder ‘lobbyen’ worden verstaan:

“…alle activiteiten welke als doel hebben het beïnvloeden van beleidsformulering en besluitvormingsprocessen van [overheids-] instituties.” (Europese Commissie, 2006, p. 5)

18 Context

Tot nu toe is er verwezen naar het initiatief Lobby in daglicht, zonder dat hiervan de details en achtergrondenbekend zijn (op datgene na wat in het introductiehoofdstuk is besproken). Ditzelfde geldt tot op zekere hoogte ook voor het fenomeen ‘lobbyen’, waaraan weliswaar een sectie is gewijd voor het definiëren ervan. Enige contextuele duiding is in beide gevallen dus op zijn plaats, vanwaar dit korte hoofdstuk.

Lobby in daglicht

Nadat er eerder voorstellen zijn gedaan door Lea Bouwmeester om de lobbypraktijk te reguleren, publiceert zij samen met partijgenoot Astrid Oosenbrug op 6 mei 2015 op de website van de Partij van de Arbeid de consultatienota Lobby in daglicht(Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Dit leidt onmiddellijk tot uiteenlopende reacties door stakeholders ‘uit het veld’ vanuit allerlei hoeken (BVPA, 2015; NRC Handelsblad, 2015; TabakNee, 2015; VNO-NCW, 2015; van Drimmelen, 2015). Deze variëren van ‘verwelkomend’ tot ‘naïef’, en van ‘niet radicaal genoeg’ tot ‘tot mislukken gedoemd’ (ibid.). Geen van deze reacties is ondubbelzinnig positief, wat suggereert dat er veel zal moeten worden veranderd en/of aangevuld om Lobby in daglicht tot een succes te maken.

Lobbyen: een beknopte geschiedenis

Het woord ‘lobbyen’ heeft als etymologische oorsprong het Latijnse ‘lobia’, wat staat voor ‘afdak’, ‘galerij’, of ‘podium’ (van der Sijs, 2010). In deze lobia rondom de senaat van het oude Rome verzamelden zich ‘lobbyisten’ die poogden op informele wijze senatoren te overtuigen van de belangen van landeigenaren, ondernemers, of bijvoorbeeld het leger (van Drimmelen, 2014, p. 17). Ditzelfde zien wij terug in de lobby’s (die inmiddels staan voor de wachtruimten, later wandelgangen, waar Lagerhuis- en Congresleden zich tussen vergaderingen door moeten bewegen) van het Britse Westminster en het Amerikaanse Capitool van de 19e en 20e eeuw; belangenbehartigers die parlementsleden benaderen om voorstellen te steunen, te

19 wijzigen of af te wijzen (ibid.). In de Verenigde Staten is lobbyen “al zover ingeburgerd” dat het “als fact of political life [wordt] aanvaard” (Baakman, Korsten, & van Mierlo, 1995, p. 7). Dit krijgt uiting in onder andere het Lobbying Disclosure Act, wat lobbyisten verplicht om zich te registreren alvorens zij hun vak mogen beoefenen (ibid.). Public affairs als vakgebied maakt een opkomst in de jaren ’70. In deze periode verschijnen de eerste wetenschappelijke publicaties, en door de eerdergenoemde veranderingen in de inrichting van het publiek bestuur (onder andere door NPM) komen actoren uit de politiek en het bedrijfsleven steeds meer (persoonlijk) met elkaar in contact (van Drimmelen, 2014, pp. 18, 22, 23-24; ibid.). Braakman, Korsten, & van Mierlo schrijven deze toename van lobbycontact (in Nederland) toe aan de ‘gemengde economische orde’, waarbij er sprake is van “interdependentie tussen alle mogelijke maatschappelijke instanties, ook overheid en bedrijfsleven…” (Baakman, Korsten, & van Mierlo, 1995, p. 8). Hoewel aanvankelijk slechts grote ondernemingen zich bezighielden met ‘overheidsbetrekkingen’, gingen overheidsorganen en kleinere bedrijven zich in de jaren ’80 hier ook steeds meer voor interesseren. Ambtenaren en politici erkenden het belang van contact met het bedrijfsleven, maar deze hadden in veel gevallen nog onvoldoende “kennis van het juiste loket bij de overheid” (ibid.). De kleinere ondernemingen hadden op hun beurt behoefte aan de behartiging van hun belangen bij de overheid, maar hadden niet de middelen (kennis, financiën) om dit te verwezenlijken. Hierdoor ontstond de ruimte voor de opkomst van externe bureaus en generieke belangenorganisaties (ibid., pp. 8-9). In de jaren ’90 komt het vakgebied in een stroomversnelling (van Drimmelen, 2014, p. 24). Er is een toename in de hoeveelheid wetenschappelijke publicaties, alsook het aantal professionele publicaffairsbureaus. Dit is met name toe te schrijven aan de toegenomen complexiteit van het politiek- bestuurlijke domein, waardoor “professionals hun organisaties […] de weg [moeten] wijzen en de belangenbehartiging strategisch voorbereiden” (ibid.). Onderdeel van deze complexiteit is de verschuiving van nationale bevoegdheden naar ‘Brussel’, waardoor logischerwijs hier steeds meer lobby plaatsvindt (ibid., p. 131; Timmermans, 2014, p. 4). Daarnaast beperkt het vakgebied zich inmiddels niet meer tot de nationale overheid en het bedrijfsleven, maar maken koepelorganisaties, brancheverenigingen, lokale overheden, en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) hun opwachting in de arena van de politieke belangenbehartiging (van Drimmelen, 2014, pp. 24-25). Lobbyen/public affairs heeft zich dus door de eeuwen heen ontwikkeld van een

20 informeel fenomeen naar een volwassen, professioneel, en wetenschappelijk bestudeerd veld. Dit laatste krijgt in Nederland vorm met de Leergang Public Affairs van de Universiteit Leiden en de Masteropleiding European Public Affairs van Maastricht University (Universiteit Leiden, 2015; Maastricht University, 2015).

Maatregel Toelichting 1. Lobbyparagraaf: zicht op invloed Wij stellen voor om bij elk groot beleidsonderwerp en wet (of a. Openbaar Integraal een wijziging hiervan), altijd openbaar te maken welke belangen door wie zijn ingebracht en wat ermee is gedaan. De Afwegingskader zogenaamde lobbyparagraaf wordt daarmee een verklaring van b. Internet consultatie geheel invloed waarin het betreffende krachtenveld en de openbaar bijbehorende belangen weergegeven worden. Dit kan op c. 'Daglicht' bij elk ingebracht belang hoofdlijnen prima worden vastgelegd, zodat ook Nederland een 'legislative footprint' krijgt bij grote beleidsvoorstellen en (middels het aanleveren van een wetsvoorstellen. Ook het bedrijfsleven zelf is gebaat bij deze digitaal A4) versterking. De 'verklaring van invloed' moet het minder gemakkelijk maken om inbreng "weg te schrijven". De verschillende inzichten kunnen voluit aan de orde komen in het parlementaire debat. Beïnvloeding vindt vaak in eerste instantie plaats door actieve uitnodiging hiervoor van de overheid, maar vaak ook op initiatief van belanghebbenden zelf. 2. Openbare agenda's, ook van Traditioneel raakt de Nederlandse discussie over lobby met toezichthouders name "Den Haag", en dan vooral de Haagse politieke vierkante kilometer. Lobbyisten kunnen echter ook actief zijn in de richting van ambtenaren, werkzaam bij ministeries, en in de richting van toezichthouders en andere uitvoeringsorganisaties. Ook de contacten tussen lobbyisten en deze organisaties en personen dienen zoveel mogelijk in de openbaarheid te geschieden. In de Verenigde Staten is ervaring opgedaan met het openstellen van de agenda's van de bestuurders van toezichthouders. Ons voorstel is de agenda's van de top van ministeries, toezichthouders en uitvoeringsorganisaties via internet open te stellen. Uitzonderingen zijn mogelijk in vooraf bepaalde gevallen, bijvoorbeeld voor intern beraad en staatsgeheimen. 3. Transparantie register van lobbyisten Verschillende Europese landen hebben een register met lobbyisten dat verder gaat dan het Nederlandse register. Daar kunnen we een voorbeeld aan nemen. De beroepsvereniging public affairs en lobby (BVPA) heeft hierop eerder positief gereageerd.

Ons voorstel is een register op te stellen waarin zijn opgenomen:  Alle mensen die een lobbypas van de Kamer in hun bezit hebben  Alle oud-Kamerleden en bewindspersonen die als lobbyist werkzaam zijn  Lobbyisten die zonder pas Kamerleden bezoeken, door openbaarmaking van het bezoekregistratiesysteem van de Tweede en Eerste Kamer (gericht op lobbyisten) Figuur 1: Voorgestelde maatregelen uit Lobby in daglicht(Bouwmeester & Oosenbrug, 2015).

In de startblokken

Dit punt van de scriptie is de scheidslijn tussen ‘opzet’ en ‘onderzoek’. Tot nu toe is het onderwerp aan de lezer geïntroduceerd, en is hiervan een indruk gepresenteerd die in zoverre voldoende diepgang bevat om het verdere onderzoek te kunnen plaatsen in de bedoelde context (‘de Nederlandse lobbypraktijk’). Er zijn daarbij een aantal concepten

21 verduidelijkt, waarvan de lezer zal bemerken dat deze verband houden met resultaten die in een latere fase van deze scriptie beschreven zullen worden. Zo is het concept ‘transparantie’ gedefinieerd, opgebouwd uit drie dimensies: openbaring, helderheid, en nauwkeurigheid. Daarnaast is de positieve relatie tussen transparantie en de concepten legitimiteit en vertrouwen beschreven; beide van groot belang als criteria voor moderne democratieën. Verder is de functie van ‘transparantie’ binnen het hedendaagse overheidsdenken benoemd, waarbij blijkt dat dit een vereiste is voor toerekenbaarheid (‘accountability’). De relatie tussen ‘transparantie’ en de lobbypraktijk is ook vermeld, evenals de definitie van laatstgenoemde en de perikelen die wegens ambiguïteit hieromheen kunnen ontstaan. Er wordt verondersteld dat de lezer nu dus voldoende kennis heeft over het wat en waarom van transparantie en de context rondom Lobby in daglicht. Nu is het zaak om het onderzoek te beschrijven en de resultaten die daaruit voortvloeien.

22 Methodologie

In dit gedeelte zal de verbinding worden gemaakt tussen de concepten uit het literatuuronderzoek en de verzamelde empirische data. Allereerst zal worden geduid vanuit welke wetenschapsfilosofische positie dit onderzoek is gevoerd. Vervolgens zal worden beschreven welke strategie er is gehanteerd om tot de resultaten van dit onderzoek te komen, waarna er een verantwoording wordt gegeven van de casusselectie. Hieropvolgt de operationalisering van eerdergenoemde concepten, met eventuele indicatoren die daaruit voortvloeien. Als laatste zullen de verschillende onderzoeksfasen worden beschreven met de wijze waarop is voldaan aan de kwaliteitseisen voor betrouwbaarheid en validiteit.

Wetenschapsfilosofische positie

Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen hoe voor verschillende stakeholders het beoogde streven ‘transparantie’ wordt gewaarborgd door de voorgestelde maatregelen uit het initiatief Lobby in daglicht. Om dit te verwezenlijken is ervoor gekozen om data te verzamelen doorhet afnemen van kwalitatieve interviews en middelskwalitatieve inhoudsanalyse van documenten. Hierbij staan de meningen van respondenten centraal, waarbij in het gunstigste geval er na analyse wetmatigheden zichtbaar worden die zullen leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag. Er wordt uitgegaan van het gegeven dat er geen sprake is van volmaakte intersubjectiviteit tussen de respondenten met betrekking tot ‘transparantie’ en Lobby in daglicht. Dit maakt dat in dit onderzoek een constructivistische ontologische positie wordt aangenomen – ‘transparantie’ en Lobby in daglicht bestaan niet buiten de belevingswerelden van de betrokkenen, ofwel: er is in dit geval geen sprake van een objectief waarneembare werkelijkheid. Omdat dit onderzoek is gericht op de verschillende ‘subjectiviteiten’ van de respondenten, is de epistemologische benadering hiervan interpretavistisch.Er wordt uitgegaan van de mogelijkheid dat verschillende respondenten verschillende opvattingen hebben met betrekking tot het onderzochte. Deze verschillen zullen uiteindelijk van belang zijn bij de beantwoording van de onderzoeksvraag en het trekken van eventuele conclusies.

23 Onderzoeksstrategie&-ontwerp

In de vorige alinea is uit de doeken gedaan welke ontologische- en epistemologische positie is ingenomen bij het voeren van dit onderzoek. Daarnaast is impliciet gesteld dat de doelstelling is om theorievormend – inductief – te werk te gaan bij uitvoeren van de analyse. De data die hiervoor wordt gebruikt is van niet-statistische aard. Deze elementen maken dat de gevoerde onderzoeksstrategie als‘kwalitatief’kan worden gekenmerkt(Bryman, 2008, pp. 21-22, 366).De keuze voor deze onderzoeksstrategie komt voort uit het gegeven dat ‘lobby’ en ‘public affairs’ in Nederland als een (wetenschappelijk) vakgebied in ontwikkeling wordt gezien(Timmermans, 2015, p. 26). Dit maakt dat (in vergelijking met soortgelijke velden als de bestuurskunde en communicatiewetenschappen) er relatief weinig data, laat staan theorie, voorhanden is om onderzoek naar te doen. Deze zal dus moeten worden verzameld en verwerkt om eventueeltot toetsbare hypothesen te komen voor toekomstig onderzoek. Dit onderzoek is dus theoriegericht van aard. Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen ‘theorieontwikkelend’ en ‘theorietoetsend’ onderzoek (Verschuren & Doorewaard, 2007, pp. 42-46). De door gebrekkigheid van public affairs als wetenschap ingegeven, inductieve karakter van dit onderzoek maakt dat zij kan worden geschaard onder de noemer ‘theorieontwikkelend onderzoek’. Het ontwerp wat het beste past bij de doelstelling en gekozen strategie is de zogeheten casestudy, of ‘casusonderzoek’. Hierbij doet de onderzoeker een “gedetailleerde en intensieve analyse van een enkele casus” (Bryman, 2008, p. 52). Casestudy’s worden erkend het beste te ‘passen’ bij kwalitatieve onderzoeksmethoden als ‘on- of semigestructureerde interviews’ en ‘participantenobservatie’ vanwege de mogelijkheid die deze methoden bieden om tot rijke, diepgaande informatie te komen (ibid. p.53). Dit past eveneens bij de beoogde ideografische aanpak, waarbij verklarende uitspraken worden gedaan over de buitengewone aard van het onderzoeksobject. Dit staat haaks op de nomothetische aanpak, waarbij het doel is om uitspraken te doen die generaliseerbaar zijn over tijd en ruimte (ibid. p. 54). Naast de mogelijkheid om te komen tot een integraal beeld van het onderzoeksobject kent de casestudy het voordeel(in vergelijking met andere onderzoeksontwerpen)meer wendbaar te zijn. Er is relatief weinig voorstructurering nodig om het onderzoek uit te voeren, waardoor er tijdens het onderzoek nog van koers kan worden veranderd (Verschuren & Doorewaard,

24 2007, p. 190). Dit is bovendien een voordeel voor beginnende onderzoekers, omdat “in principe met relatief weinig methodologische kennis en training toch heel zinvolle onderzoeksresultaten kunnen worden verkregen” (ibid. p. 191). Een ander praktisch voordeel van de casestudy is dat diens resultaten eerder “door het veld zullen worden geaccepteerd” (ibid.). Dit komt doordat de onderzoeker minder afstand heeft tot het onderzochte dan bij andere methodes. Daarnaast zijn de data en methoden in een casestudy vaak van een “meer alledaags” karakter dan bijvoorbeeld bij een kwantitatieve survey of een “enigszins kunstmatig experiment” (ibid.). Een groot nadeel van casestudy’s is dat resultaten hiervan lastig zijn te generaliseren (ibid. p. 191). Op dit specifieke punt van kritiek zal verderop in deze scriptie worden ingegaan.

Methoden van onderzoek

Om de onderzoeksstrategie ten uitvoer te brengen, met als uiteindelijke doel het beatwoorden van de onderzoeksvraag, is ervoor gekozen om kwalitatieve interviews te houden met respondenten die gezamenlijk als representatief kunnen worden beschouwd voor de verschillende soorten stakeholders op het gebied van het Nederlandse public affairswezen. Het voornaamste voordeel van deze onderzoeksmethode ten opzichte van andere ligt in het feit dat zo een helder beeld ontstaat van de meningen van stakeholders met betrekking tot ‘transparantie in het lobbywezen’ en Lobby in daglicht. Dit is omdat het accent bij kwalitatieve interviews meer ligt op de zienswijze van de geïnterviewde, in plaats van de interviewer – wiens kaders bepalend zijn bij de uitvoering van kwantitatief onderzoek (Bryman, 2008, p. 437). Een bijkomend voordeel van deze methode is dat het mogelijk maakt om relevant onderzoek te doen, ondanks een geringe samplegrootte (n=8) – iets watgezien de relatief korte onderzoeksduur (vijf maanden) geen overbodige luxe is. Naast interviews wordt er gebruikgemaakt van data uit verschillende documenten, die variëren van Kamerstukken tot nieuws- en andere web artikelen. Hierop is kwalitatieve inhoudsanalyse toegepast. Deze documenten dienen als toevoeging naast de data die wordt verzamelduit interviews,of ter ondersteuning/verduidelijking van wat er door de interviews naar voren komt (ibid., pp. 529-531).

25 Casusselectie

Omdat het in dit onderzoek gaat om de reactie van verschillende stakeholders op Lobby in daglicht spreken wij van een ‘enkelvoudige casus’. Bouwmeester’s initiatief is hierbij de bestudeerde casus, en de respondenten/documenten zijn de databronnen waarmee (na inductieve analyse) een conclusie wordt getrokken over voorgenoemde casus. Ophet moment van schrijven is er geen vergelijkbare regulering omtrent belangenbehartiging en overheid in Nederland aanwezig, wat maakt dat Lobby in daglicht kan worden beschouwd als ‘uniek’. Hiermee valt het onder de categorie van de extreme- of unique casestudy’s vanwege het buitengewone karakter van de onderzochte casus (ibid., p. 55).

Generaliseerbaarheid

Een algemeen punt van kritiek met betrekking tot casestudy’s is dat deze laag scoren op generaliseerbaarheid (ibid., p. 57). Er wordt namelijk onderzoek gedaan naar een beperkt aantal casussen (in dit geval één), waardoor uitkomsten moeilijker zijn te vertalen naar algemeen geldende wetten. Hoewel terecht, is deze kritiek in dit geval niet relevant. Het doel van dit onderzoek (en van vele andere kwalitatieve casestudy’s) is namelijk niet om te komen tot generaliseerbare uitkomsten (hoewel dit niet wordt uitgesloten), maar om wetenschappelijk beargumenteerde, theorievormende uitspraken te doen over Lobby in daglicht. Deze handelswijze wordt het beste ondervangen door de volgende citaat uit Bryman (2008):

“The crucial question is not whether the findings can be generalized to a larger universe but how well the reseracher generates theories out of the findings.”

(ibid.)

Meetmoment

26

Er is tijdens dit onderzoek sprake van slechts één meetmoment, namelijk de periode van het laatste kwartaal van 2015. Dit houdt in dat de gesprekken die zijn gevoerd met respondenten plaatsvonden in die tijd, en dat er gebruik is gemaakt van documenten die op dat moment actueel waren. De reden hiervoor is louter praktisch; omdat de tijd die wordt uitgetrokken voor het voltooien van deze masterscriptie slechts vijf maanden bedraagt, kan alleen binnen deze periode het onderzoek hebben plaatsgevonden. Dit is voor de beantwoording van de onderzoeksvraag ruim voldoende tijd om genoeg respondenten te vinden waarmee een beeld kan worden geschetst van het onderzochte.

Triangulatie

Bij het onderzoek naar de casus Lobby in daglicht is gebruik gemaakt van informatie uit meerdere databronnen, te weten ‘interviews met stakeholders’ en gegevens uit documenten. Hierdoor kan worden gesteld dat er sprake is van triangulatie; het gebruik van meerdere sampling- en onderzoeksmethoden bij de bestudering van sociale fenomenen (ibid., p.379). Omdat in dit onderzoek er een verschil is in databronnen, spreken wij om precies te zijn van ‘bronnentriangulatie’ (Verschuren & Doorewaard, 2007, pp. 189-190). Hierdoor worden zowel de betrouwbaarheid, als de validiteit van het onderzoek vergroot. Op deze twee sleutelbegrippen zal verder in deze scriptie in detail worden ingegaan.

Operationalisering

Hoewel de operationalisering van concepten in kwalitatief onderzoek een minder grote rol speelt dan in kwantitatief onderzoek, blijft het van belang deze voor de lezer te vertalen. De reden hiertoe ligt dan niet in de totstandkoming van te meten indicatoren, maar meer in de duiding van zogenaamde sensitizing concepts(Bryman, 2008, p. 373). Deze bieden de lezer “a general sense of reference and guidance in approaching emperical instances” (ibid.). Omdat er onderzoek wordt gedaan naar ‘transparantie’en ‘lobbyen’ is het dus zaak om deze twee concepten te duiden zodat er een referentiekader ontstaat waaruit valt te putten. Transparantie

27

In het literatuuronderzoek is het concept ‘transparantie’ al uitvoerig uiteengezet. Hierbij is gekozen om de definitie van Schnackenberg & Tomlinson (2014) te hanteren: “…de gepercipieerde kwaliteit van opzettelijk, door een afzender gedeelde, informatie”. Deze is opgebouwd uit drie dimensies: een openbarings-, helderheids- en nauwkeurigheidsdimensie (Schnackenberg & Tomlinson, 2014, pp. 9-11).

Lobbyen

Ook het concept ‘lobbyen’ is in het literatuuronderzoek behandeld, waarbij er is gekozen om de definitie van de Europese Commissie te hanteren: “…alle activiteiten welke als doel hebben het beïnvloeden van beleidsformulering en besluitvormingsprocessen van [overheids-] instituties”(Europese Commissie, 2006, p. 5). In tegenstelling tot andere definities wordt er bij dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen ‘lobbyen’ en ‘public affairs’.

Transparantie  De gepercipieerde kwaliteit van opzettelijk, door een afzender gedeelde, informatie. Lobbyen  Alle activiteiten welke als doel hebben het beïnvloeden van beleidsformulering en besluitvormingsprocessen van (overheids-) instituties Figuur 2:De sensitizing concepts ‘transparantie’ en ‘lobbyen’.

Onderzoeksfasen

Het gevoerde onderzoek van de afgelopen vijf maanden is onder te verdelen in drie fasen: oriëntatie, dataverzameling, en analyse. In dit gedeelte zal worden toegelicht op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden en welke methoden daarvoor zijn gebruikt. Er moet hierbij vermeld worden dat de afzonderlijke fasen in het verloop van het onderzoek niet strikt van elkaar zijn te scheiden. Met name de fasen ‘dataverzameling’ en ‘analyse’ lopen regelmatig in elkaar over. Dit is echter iets wat bij kwalitatief onderzoek gemeengoed is, waarmee het dus als niet-problematisch wordt beschouwd(Bryman, 2008, pp. 370-372).

Oriëntatie

28

In de oriëntatiefase is het van belang een beeld te vormen van het onderwerp alvorens er in detail onderzoek naar wordt gedaan. Dit stelt de onderzoeker namelijk in staat om gerichter data te verzamelen, naast het feit dat meer contextuele kennis nuttig is bij de analyse hiervan. Het onderwerp in kwestie is in dit geval ‘het Nederlandse lobbywezen’ – waarnaar is georiënteerd door het bekijken van items uit actualiteitenrubrieken als Nieuwsuur, het lezen van relevante wetenschappelijke en niet-wetenschappelijk literatuur, het houden van pilot-interviews, en het bezoeken van een bijeenkomst van de BVPA. De bekeken video bestaat vooral uit korte fragmenten die onderdeel vormen van een grotere uitzending, waarbij het in desbetreffend stuk gaat over het thema ‘lobby’ en ‘transparantie’. Een uitzondering hierop is de aflevering van Rambam; deze was in zijn geheel gewijd aan dit onderwerp(NPO, 2013). De bestudeerde wetenschappelijke bronnenvormden onderdeel van een verkennend literatuuronderzoek naar transparantie en lobbyregulering in met name het buitenland. Deze boden inzicht in de motivatie, werkwijze, resultaten en problematiek bij de implementatie van maatregelen op het gebied van transparantie. De niet-wetenschappelijke literatuur bestond voornamelijk uit nieuwsartikelen die betrekking hebben op het onderwerp in het algemeen, of op Lobby in daglicht. Deze bieden eveneens inzicht in het onderwerp, maar doen dit meer vanuit een Nederlandse context. Naast het lezen van relevante literatuur zijn er ook ter oriëntatie pilot-interviews afgenomen. Deze gesprekken waren niet alleen om een beeld te krijgen ‘van het veld’, maar ook om de onderzoeker vertrouwd te maken met het interviewen van respondenten. De interviews zijn gehouden met respectievelijk Myrthe Kusse en Pieter Veldhuizen, beide ervaren lobbyisten bij Wallaart & Kusse Public Affairs (WKPA). Deze duurden 60 en 35 minuten en bevatten algemene vragen en reacties over transparantie en Lobby in daglicht. Als laatste heeft er een bezoek plaatsgevonden aan een seminar van de BVPA over ‘lobbyen in Brussel’. Hoewel deze geen directe betrekking had op het onderwerp transparantie of Lobby in daglicht, is daar wel kort aan gerefereerd door de voorzitter van de BVPA. Hieruit kon worden opgemaakt dat het onderwerp centraal staat op de agenda van de beroepsgroep, waarmee het belang van het initiatief voor hen wordt benadrukt.

29

Dataverzameling

Zoals eerder is aangegeven zijner twee methoden toegepast bij het verzamelen van data; het afnemen van interviews en het inhoudelijk analyseren van documenten. Hiervan is reeds aangegeven waarom er voor deze methoden is gekozen. Dit gedeelte zal daarom met name gaan over de structurering van de gehouden interviews, de wijze van verslaglegging, en de keuze van de respondenten. Daarnaast zal worden beschreven welke documenten worden gebruikt voor de analyse. In het gedeelte Methoden van onderzoek is aangegeven dat er gebruik is gemaakt van kwalitatieve interviews bij het verzamelen van de benodigde data. De reden hiervoor is (kortgezegd) vanwege het vermogen om in relatief korte tijd ‘diep’ in het onderwerp te kunnen duiken met weinig respondenten. De wijze waarop dit gebeurt wordt medebepaald door de structuur. Deze kan variëren tussen gestructureerd, semigestructureerd, of ongestructureerd. Het gestructureerde, of ‘gesloten’ interview is een kwantitatieve methode waarbij de onderzoeker steeds dezelfde vragen stelt, in dezelfde volgorde, aan diens respondenten. Het doel is dan om de antwoorden te kunnen verwerken in een statistische analyse (ibid. p. 193). Deze methode heeft als groot nadeel een gebrek aan flexibiliteit – iets waar het semi- of ongestructureerde (ook wel ‘kwalitatieve’) interview juist in uitblinkt (ibid. p. 437). Het vermogen om in te kunnen springen op nieuwe ontwikkelingen tijdens het interview maakt dat deze methoden uitermate geschikt zijn om te komen tot gedetailleerde informatie. Daarnaast biedt het kwalitatieve interview de respondent de mogelijkheid tot rambling– het houden van monologen waarin zij onderwerpen of invalshoeken opbrengen die zij belangrijk achten (ibid.). Gezien de doelstelling van dit onderzoek ligt het dus voor de hand om semi- of ongestructureerde interviews te houden met relevante respondenten.

“Also, the emphasis must be on […] what the interviewee views as important in explaining and understanding events, patterns, and forms of behaviour.” (ibid. p. 438)

Wat maakt dat een interview semi- of ongestructureerd is heeft te maken met de mate van schriftelijke voorbereiding. Bij een ongestructureerd interview maakt de

30 interviewer hoogstens gebruik van een aide-mémoire, waarop een aantal onderwerpen staan genoteerd. Bij een semigestructureerd interview heeft de interviewer een interviewgids waarop onderwerpen en vragen staan die wel-of-niet worden gesteld, zonder volgorde, en waarvan afgeweken mag worden (ibid.). De interviewmethode die in dit onderzoek is aangehouden ligt tussen semigestructureerd en ongestructureerd in. Enerzijds is er sprake van vaste onderwerpen, namelijk ‘transparantie’, ‘lobby’ en Lobby in daglicht, met daarbij behorende vragen. Aan de andere kant nemen de interviews vaak meer de vorm aan van eenvloeiend dialoog dan een vraaggesprek. Hoe dan ook is dit voor de beantwoording van de onderzoeksvraag irrelevant; zolang er tijdens de interviews in voldoende mate is gesproken overtransparantie en Bouwmeester’s initiatief,is het mogelijk geweest om hier de benodigde data uit te destilleren. De interviews hadden een duur van gemiddeld ruim 30 minuten, met tijden die liggen tussen 15 en 50minuten. Deze variatie heeft meerdere oorzaken. Allereerst hadden sommige respondenten vanuit hun achtergrond meer te zeggen over het onderwerp – een beroepslobbyist kan natuurlijkerwijs langer over lobbyenvertellen dan een internetactivist.Daarnaast is, naarmate er meer interviews zijn afgenomen, de interviewer minder lange vragen gaan stellen. Dit komt doordat deze meer vertrouwd raakte met de te volgen methode (de respondent meer aan het woord laten zodat duidelijk wordt wat hij/zij belangrijk vindt), en doordat de interviewer door gewenning simpelweg minder is gaan ‘stamelen’. Wat ook meespeelt is de tijd die in een aantal gevallen ter beschikking is gesteld. Gezien het feit dat de respondenten onder andere zijn geselecteerd op basis van hun nauwe verbondenheid met de politiek, spreekt het voor zich dat het voorkomt dat deze door de drukte en dynamiek van deze wereldminder tijd hadden voor het afnemen van een lang interview. Alle interviews zijn opgenomen met een geluidsrecorder, en zijn nagenoeg volledig getranscribeerd. Dit levert het voordeel op dat de aandacht zo volledig kan worden gericht op het afnemen van de interviews, in plaats van op het nemen van notities. Daarnaast stelt deze wijze van verslaglegging de onderzoeker in staat om grondig, en bij herhaling, de data te analyseren. Door gebruik te maken van transcripties worden natuurlijke beperkingen van het geheugen opgeheven, waardoor bijvoorbeeld de ‘intuïtieve glans’ die onderzoekers leggen op wat respondenten zeggen kan worden gecorrigeerd. Het maakt tevens de controle door anderen op dit onderzoek mogelijk, evenals het hergebruik van de verzamelde data (ibid. p. 451). Het opnemen en

31 transcriberenvan de interviews levert dus een directe bijdrage aan de kwaliteit van dit onderzoek. Eén van de risico’s van het werken met geluidsopnamen is die van gebrekkige kwaliteit (ibid. 452-453). Er is gedurende de interviews gebruik gemaakt van een digitale recorder, die stond ingesteld op een standaard afstemming. Door de wisselende omgevingen (en dus ook de akoestiek) waarin de interviews zijn afgenomen, is daardoor de geluidskwaliteit van sommige opnamen suboptimaal. Hierdoor heeft de transcriptie van bepaalde interviews langer geduurd dan kon worden verwacht, wegens het herhaaldelijk moeten terugluisteren van fragmenten. Dit is echter niet van doorslaggevende invloed geweest bij het voeren van dit onderzoek. Wat betreft privacy zijn er geen bijzonderheden te vermelden. Geen van de respondenten gaf aan niet genoemd te willen worden in deze scriptie. Er zijn in totaal acht interviews gehouden. Aanvankelijk werd gedacht aan een aantal van negen, maar één potentiele respondent (het Ministerie van Binnenlandse Zaken& Koninkrijksrelaties) weigerde mee te werken omdat deze “momenteel niet met lobby’en [sic] bezig [is]”. Omdat deze weigering, of ‘non-respons’, relatief laat in het onderzoek is voorgevallen, is er besloten om geen vervangende respondent te zoeken, maar de benodigde data te verzamelen uit documenten. Hoewel een aantal van acht respondenten relatief klein is, wordt dit geacht geen belemmering te zijn voor het beantwoorden van de hoofdvraag. Samen vormen deze respondenten namelijk een betrekkelijk representatieve sample van de stakeholders die gemoeid zijn bij een toekomstige implementatie van Lobby in daglicht. De methode waarmee zij zijn geselecteerd is het beste te omschrijven als een combinatie van convenience-, purposive-, en snowball sampling (ibid. pp. 458-459). Het eerste betreft de selectie van respondenten op basis van ‘gemak’. Met andere woorden:

“The resort to convenience sampling is usually the product of such factors as the availability of certain individuals who are otherwise difficult to contact…” (ibid.)

Zo is één respondent geïnterviewd nadat hij een lezing hadgegeven op het kantoor waar de interviewer stage liep. Een ander werd geïnterviewd na een bespreking over lobby en transparantie, samen met, en op aanraden van, datzelfde kantoor.

32 Purposive, of ‘doelmatige’ sampling is het gericht benaderen van respondenten die worden geacht relevant te zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (ibid.). Omdat het doel van dit onderzoek is om een beeld te vormen van de reacties van betrokken stakeholders op Lobby in daglicht, is het dus van belang om respondenten te selecteren die representatief zijn voor de verschillende soorten stakeholders met betrekking tot het initiatief. Er is gekozen om deze onder te verdelen in professionele, politieke, en maatschappelijke actoren. Bouwmeester’s initiatief gaat er in de eerste plaats om “lobby transparanter en toegankelijker te maken” (nadruk toegevoegd) (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Het ligt dus voor de hand om vertegenwoordigers te selecteren vanuit de groep praktijkbeoefenaars van ‘lobby’. Omdat het hiernaast gaat om een voorstel voor publiek beleid is het logisch dat de stakeholders ‘politiek’ en ‘maatschappij’ zijn – zij die het beleid maken, en zij die het ondervinden. Naast convenience en purposive sampling, is er ook gebruik gemaakt van zogenaamde ‘snowball sampling’. Zoals de allegorie van een sneeuwbal al doet vermoeden begint de onderzoeker met een kleine sample, die vervolgens door contact met respondenten zich steeds uitbreidt naarmate het onderzoek vordert. Dit is met name nuttig wanneer het lastig blijkt voor de onderzoeker om op voorhand een sample te genereren, bijvoorbeeld door gebrekkige kennis van het te onderzoeken vakgebied (ibid. pp. 184-185). Voor een deel gold dit ook voor dit onderzoek. Het Nederlandse lobbywezen heeft(al-dan-niet terecht) de naam weinig inzichtelijk te zijn, wat ook de aanleiding vormt voor Lobby in daglicht. Door gebruik te maken van snowball sampling is de onderzoeker – vooral bij de pilot interviews – meermaals gewezen op interessante respondenten waaraan uiteindelijk navolging is gegeven. Tot nu toe werd steeds gesproken over ‘respondenten’, maar de wijze waarop personen kunnen fungeren als bron laat zich op meervoudige wijze onderscheiden; alsrespondenten,informanten, of deskundigen(Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 217). Respondenten zijn individuen die gegevens verschaffen over louter henzelf. Informanten doen dit over anderen, of over “door haar of hem gekende situaties, voorwerpen en processen” (ibid.). Een deskundige “fungeert als leverancier van kennis” (ibid.). De geïnterviewde personen voor dit onderzoek namen afwisselend alle drie de beschreven rollen aan. Wanneer er wordt verwezen naar ‘respondenten’, wordt hiermee dus niet de zojuist beschreven definitie bedoeld, maar dient het als synoniem voor ‘geïnterviewde personen’.

33

Naam& nummering Organisatie Functie Soort stakeholder 1. Frans van Dröge & van Directeur Professioneel Drimmelen Drimmelen 2. Jaap Jelle BVPA Voorzitter Professioneel Feenstra 3. Rob Meines Meines Holla & Directeur Professioneel Partners 4. Hayke Veldman VVD Tweede Kamerlid Politiek 5. Astrid PvdA Tweede Kamerlid Politiek Oosenbrug 6. Anne Scheltema TI-NL Executive director Maatschappelijk Beduin 7. Lucas Benschop NU.nl, 1848.nl Parlementair redacteur, Maatschappelijk oprichter 8. Rejo Zenger Bits of Freedom (BoF) Burgerrechtenonderzoeker Maatschappelijk Figuur 3: Respondentenlijst interviews.

Eerder werd gewezen dat naast interviews er is gebruikgemaakt van documenten als bron van data. Het gebruik hiervan is tweeledig: allereerst ter aanvulling van de data verzameld uit interviews, en daarnaast ter vervanging van datgene wat niet met interviews kon worden verzameld (zoals in het geval van de ‘non-respons’ van het Ministerie van BZK). De onderzochte documenten zijn zogeheten primaire bronnen, wat in de huidige context betekent dat deze niet zijn opgesteld met als doelgroep ‘sociale wetenschappers’ (in tegenstelling tot de secundaire bronnen uit het literatuuronderzoek, waarbij dit grotendeels wél het geval is) (Bryman, 2008, p. 515). Alleen documenten waarin specifiek wordt verwezen naar ‘transparantie’ met betrekking tot ‘lobby’/’public affairs’ (en vice versa) en/of Lobby in daglicht worden meegenomen in het onderzoek. Daarnaast zijn deze beoordeeld op basis van een viertal kwaliteitscriteria voor documentbronnen, namelijk authenticiteit, geloofwaardigheid, representativiteit, en helderheid (ibid., p. 516). De documenten zijn vervolgens bestudeerd doormiddel van kwalitatieve inhoudsanalyse (ibid., pp. 529-533).

Analysefase

De analysefase van het onderzoek beslaat de interpretatie van de eerder beschreven databronnen. Voor zowel de tekstueel uitgewerkte interviews, als de documentenbronnen geldt dat deze zijn geanalyseerd volgens kwalitatieve methoden. Kenmerkend voor deze benadering is dat door het ‘rijke’ karakter van de verzamelde data het lastig is te komen tot een (voor de lezer) herkenbare analyse (ibid., p. 583). Het

34 is daarom dan ook belangrijk om een analysemethode te hanteren die navolgbaar en verdedigbaar is, ondanks dat er geen van tevoren opgelegde kaders zijn waarbinnen het onderzoek dient te worden gevoerd (buiten ‘tijd’, ‘ruimte’, en ‘onderwerp’) (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 196). Om dit te realiseren is er gekozen om een thematische analyse te maken van de (interview-) data. Door deze te coderen en vervolgens schematisch weer te geven krijgt de lezer inzicht in de steeds terugkerende thema’s die naar voren zijn gekomen in het onderzoek (Bryman, 2008, pp. 554-555). Deze zeggen vervolgens iets over wijze waarop de verschillende stakeholders het onderwerp ‘transparantie’ beschouwen, met betrekking tot ‘lobby’ en Lobby in daglicht.

Kwaliteitscriteria

Elke vorm van sociaalwetenschappelijk onderzoek dient in zekere mate te voldoen aan eisen voor betrouwbaarheid en validiteit (ibid., p. 31). Het eerste behelst de consistentie van gebruikte methoden, en of deze bij herhaling dezelfde resultaten opleveren. Dit zegt iets over de repliceerbaarheid van een onderzoek. Het tweede heeft betrekking tot de integriteit van een onderzoek, ofwel de mate waarin observaties overeenkomen met bevindingen (ibid., pp. 32, 376). In dit gedeelte zal worden beschreven in hoeverre de voorgestelde methodologie zoals deze in eerdere secties is omschreven voldoet aan deze twee criteria van sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Betrouwbaarheid

Het betrouwbaarheidscriterium wordt in dit onderzoek onder andere gewaarborgd door gebruik te maken van transcripties en met de schematische weergave van de analyse. Dit betekent in de praktijk dat elke conclusie die volgtis verantwoord in de bijlagen van deze scriptie. Ongeacht of deze uitkomsten ‘kloppen’, zullen de stappen uiteindelijk te traceren zijn, waardoor dus een herhaling van het onderzoek mogelijk is, mits er geen veranderingen voorkomen in de context waarin het onderzoek plaatsheeft.

Validiteit

35 De mate van validiteit van dit onderzoek zal met name achteraf blijken, wanner de uitkomsten hiervan kunnen worden vergeleken met de werkelijkheid die zich voordoet wanneer Lobby in daglicht wordt ingediend bij de Tweede Kamer. Wanneer deze overeenkomenkan worden geconcludeerd dat er correcte onderzoeksmethoden zijn gebruikt voor de beantwoording van de onderzoeksvraag, die dan eveneens centraal zal staan. In hoeverre de uitkomsten van dit onderzoek zijn te generaliseren hangt af van het abstractieniveau waarin de generalisatie plaatsvindt. Enerzijds zijn de uitkomsten uniek voor Lobby in daglicht en het Nederlandse lobbyveld; anderzijds beperkt de regulering van het lobbywezen zich niet louter tot de grens, en vallen de stakeholders in andere landen veelal binnen dezelfde categorieën. Het criterium van externe validiteit is echter bij kwalitatief onderzoek als deze van een veel minder belang, juist vanwege de specificiteit van het onderzochte (ibid., pp. 376-377). Met andere woorden: zolang het meetinstrument maakt dat wij ‘meten wat we willen weten’ – en ‘we’ willen iets weten over Lobby in daglicht – voldoet dit onderzoek aan de eis voor validiteit.

36 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek waarvan de methodologie is uiteengezet in het vorige hoofdstuk. Deze zijn beknopt weergeven in Figuur 4, die dehoofdthema’s laat zien die door de respondenten tijdens de interviews zijn besproken. Het stelstelmatig benoemen van deze onderwerpen, en de meningen die daarbij gepaard gaan, zeggenbij benadering iets over hoe de respondenten denken over het onderwerp ‘transparantie in de lobby’ en het PvdA-initiatief. Niet alle gecodeerde thema’s komen voor op het schema, maar alleen diegene die ‘als een rode draad’ door de data heen lopen. Later zal in dit hoofdstuk ook aan een tweetal van deze ‘gemiste’ thema’s in een aparte sectie aandacht worden besteed. Voor nu zal per hoofdthema een beschrijving worden gegeven van wat deze inhoudelijk betekenen, onderbouwd met referenties aan de transcripten in de bijlage, en eventueel aangevuld met bronnen uit documentanalyse.

Moderniteit

Dit thema kan worden omschreven als ‘het gebruik van positieve associaties met concepten als moderniteit, jeugd, en vooruitgang om transparantie en transparantiemaatregelen te framen’. Dit wordt onder andere gedaan door ‘transparantie’ een kenmerk te maken van de eigenschap ‘jong’. Zo heeft Respondent 1 zich onderscheiden van lobbyisten en politici “van de oude stempel” door zijn inzet voor transparantie binnen het public affairs-vak (R. 1.6). Ditzelfde onderscheid wordt gemaakt door Respondent 6, die de mate van steun voor transparantie noemt als het verschil tussen “oudere” en “jongere lobbyisten” (R. 6.15). Het moderniteitsthema wordt daarnaast door respondenten gebruikt om te duiden wat wenselijk is, en wat niet. Zelfregulering “getuigt” bijvoorbeeld “van een moderne overheid”, en de moderne cultuur van publiek-private samenwerking komt(mogelijk)in gevaar met het registreren van contacten (R. 2.58; R. 4.8). Respondent 8 spreekt van transparantie als “een stap in de goede richting”, waarmee hij het verbindt aan vooruitgang (R. 8.13). In de discussie over transparantie is het moderniteitsthema dus alom aanwezig.

37 Bureaucratie vs. democratie

Een veelgehoord argument bij de dreigende introductie van lobbyregulering is dat dit “meer bureaucratie” zou opleveren, waarbij hoofdzakelijk wordt gerefereerd aan de gevolgen van registratie (Kanol, 2012, p. 524; Leisink, 2015 R. 4). Het tegenargument is dat de baten hiertegen zwaarder opwegen – met andere woorden dat ‘democratie wel wat mag kosten’ (R 1.23; R. 6.37; R. 8.14). Welk argument het wint is vooralsnog niet aan de orde, maar wat wél van belang is; het thema wordt door nagenoeg elke respondent benoemd als meewegende factor bij de introductie van maatregelen uit Lobby in daglicht.

Nauw vs. breed begrip van ‘lobby’

Een vraag die vrijwel altijd wordt gesteld wanneer er pogingen worden gedaan om de lobbypraktijk te reguleren is wie is een lobbyist(Greenwood & Thomas, 1998, pp. 489, 491)? Eerder in deze scriptie zijn al een aantal definities gegeven van het concept, maar deze blijken (ondanks de reikwijdte) onvoldoende om een greep te krijgen op wat lobby wordt genoemd. Daarbij is gesteld dat er een veelvoud aan scenario’s te bedenken is waarbij men zich af kan vragen of er dan sprake is van ‘lobbyen’. Wanneer er een zogenaamde ‘nauwe’ definitie wordt gehanteerd van ‘lobbyen’ kan dit leiden tot wat door de Groene 11 (een samenwerkingsverband voor public affairs van verschillende natuur- en milieuorganisaties) ‘duikgedrag’ wordt genoemd (Groene 11, 2015). Een bekend voorbeeld hiervan is dat van de voormalige voorzitter van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden Newt Gingrich, die wetgeving met betrekking tot het aannemen van opdrachten van publieke sector ontweek door zijn diensten als consultant aan te bieden onder de noemer ‘historicus’ (Cain & Drutman, 2014, p. 32). Anderzijds is het denkbaar dat wanneer een (te) brede definitie wordt gehanteerd, dit belemmerend kan zijn voor het functioneren van de overheid, bijvoorbeeld door toegenomen werkdruk naar aanleiding van registratieplicht (het ‘bureaucratie argument’). De spanning tussen ‘brede’ en ‘nauwe’ definities van ‘lobby’ vormen een hoofdthema in de afgenomen interviews. In bijna elke instantie wordt het probleem benoemd, waarbij de respondent vaak aangeeft welke kant zij liever zien, of dat ze hierover twijfelen. Ditzelfde is

38 eveneens terug te ziensin een reactie van de Minister van BZK op vragen van SP- Kamerlid van Raakover eventuele regulering:

“Lobbyisten verplichten zich te allen tijde als zodanig bij een organisatie bekend te maken lijkt mij moeilijk handhaafbaar, al was het maar omdat het lastig zal zijn een waterdichte definitie van ‘lobbyist’ op te stellen.”

(Plasterk & van Raak, 2015, p. 2)

Daarnaast is het noemenswaardig dat eerdere pogingen om te reguleren lijken te zijn gestrandjuist op het punt van definitie (Greenwood & Thomas, 1998, p. 491; R. 3.2, 3.4). Dit wordt door respondenten erkend, waarbij men wordt geacht “niet zo hysterisch” te doen over het onderwerp en een “ruimhartige” definitie te hanteren (R. 5.22; R. 3.4).

“[Dat zijn] allemaal praktische problemen, maar ik vind dat allemaal...als mensen daarover beginnen; vind ik allemaal geneuzel; dat moet Lea Bouwmeester maar oplossen.”

(R. 1.15)

Rol van de BVPA

Een splijtpunt wat in de interviews naar voren komtis de potentiële rol van de BVPA bij een eventuele implementatie van Lobby in daglicht. Enerzijds wordt gepleit voor een grote betrokkenheid van de beroepsvereniging door gebruik te maken van hun bestaande register van lobbyisten en de daar bijbehorende gedragscode (R. 1; R. 2). Tegenstanders hiervan benadrukken dat ‘niet iedereen lid is van de BVPA’ en wijzen op de geringe toepassing van het interne tuchtrecht bij de handhaving van de zo volprezen gedragscode (R. 3; R. 6; TI-NL, 2015, pp. 43-44; Groene 11, 2015). Vanzelfsprekend is de BVPA zelf voorstander van een nauwe samenwerking. Nagenoeg meteen nadat Lobby in daglicht werd gepubliceerd is er contact gezocht met de opstellers, waarna op 16 juni 2015 Lea Bouwmeester de Algemene Ledenvergadering van de BVPA toespreekt met de geruststellende woorden “deze nota gaat niet over jullie” (BVPA, 2015). Er wordt

39 daarnaast de toezegging gedaan dat “de BVPA graag meedenkt en meewerkt aan meer transparantie binnen de sector” (ibid.). Waakhond Transparency International is sceptisch over deze samenwerking:

“En ik zie daar ook gewoon de dollartekens in de ogen, bij wijze van spreken. Het is misschien een beetje flauw van me, maar je moet een flink bedrag betalen om lid te worden van de BVPA om in dat register te zitten.”

(R. 6.8)

Wanneer SP-Kamerlid van Raak de Minister van BZK vraagt of “naar [zijn] opvatting [het helpt] als lobbyfirma’s verplicht lid zijn van de beroepsvereniging” antwoordt de Minister:

“Het verplicht stellen van het lidmaatschap van de brancheorganisatie zie ik evenmin als een oplossing, hetgeen echter onverlet laat dat het lidmaatschap van – en actieve participatie in een belangenvereniging of brancheorganisatie een positieve bijdrage kunnen leveren aan transparante besluitvorming en de discussie over eventuele verbeteringen daarvan.”

(Plasterk & van Raak, 2015, pp. 2-3)

Hoewel ambigue van aard geeft dit antwoord adequaat de houding weer van de Minister; één van ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. In elk geval is de voorzitter van de BVPA verheugd over een eventuele samenwerking:

“…maakt de overheid het zichzelf ook ontzettend gemakkelijk. Ik zou zeggen dat er nu een prachtig aanbod is; pak het!”

(R. 2.62)

40 Primaat bij de lobbyist of de politiek?

Dit thema heeft betrekking op de vraag wie het initiatief moet nemen, of bij wie de verantwoordelijkheidligt om (voorwaarden voor) transparantie te bieden. Met andere woorden: bij wie ligt het primaat? Alle respondenten hebben op dit punt commentaar gegeven, en alle, op één na, leggen dit (impliciet of expliciet) bij de politici. De uitzondering hierop is Respondent 6:

“…het is een gedeelde verantwoordelijkheid […] en natuurlijk ligt de eindverantwoordelijkheid bij de overheid, maar ik zou ervoor pleiten dat lobbyisten ook zelf een actieve openbaarheid nastreven, waardoor het allemaal wat makkelijker wordt voor iedereen om duidelijk te zijn wie wat wil.”

(R. 6.25, 6.27)

Hoewel het argument voor zelfregulering het primaat (voor een deel) bij de beroepsgroep lijkt te leggen, is dit in feite niet het geval. Dan nog is het namelijk zo dat de politiek wordt geacht de kaders te scheppen waarbinnen lobbyisten opereren (R. 2.58-2.62). Het initiatief wordt hier dus alsnog bij de politici gelegd. Dat politici primair de verantwoording dragen voor transparantie binnen de lobbypraktijk wordt bovendien bevestigd door uitspraken van SP-Kamerlid van Raak en inde reactie daarop door lobbyist Bettelheim (Fleishman-Hillard):

“De reden waarom lobbyisten zoveel invloed hebben, is omdat politici naar hen luisteren. Lobby’s kunnen alleen aan banden worden gelegd, als politici zich er niet meer voor lenen.” (van Raak, 2015)

“Volgens mij is er niet zoveel mis met politici die luisteren, Ronald. Sterker nog: dat is een van hun belangrijkste taken. Politici moeten naar zo veel mogelijk betrokkenen luisteren en vervolgens hun eigen afweging maken.” (Bettelheim, 2015)

41 Visie op status quo

Alle respondenten hadden hun eigen kijk op de huidige staat van het Nederlandse politieke bestel met betrekking tot transparantie. Deze visies varieerden tussen ‘de Nederlandse politiek is al tamelijk transparant’ of ’Nederland heeft een deugdelijke lobbypraktijk’ (R. 1; R. 2; R. 3; R. 4) tot ‘Nederland moet transparanter’ (R. 5; R. 6; R. 7) – met als uitzondering Respondent 6, die vindt dat daar geen valide uitspraken over gedaan kunnen worden, omdat er “geen kader [is] waartegen je kan zeggen 'het valt wel mee of het valt niet mee'” (R. 6.11).

Gelijke toegang of onwetendheid over de praktijk?

Wat zijn de motieven voor transparantiemaatregelen? Deze waaromvraag is een centrale thema in de interviews, waarbij in de antwoorden de nadruk voornamelijk ligt op ‘het verwezenlijken van gelijke toegang’ of ‘het tegengaan van onwetendheid over de bestuurlijkepraktijk’ (of allebei). In het literatuuronderzoek is de relatie uiteengezet tussen transparantie en gelijke toegang, waarbij is gesteld dat inzicht in beleidsprocessen de mogelijkheid biedt om aan gelijke toegang bij te dragen. Dit is voor een aantal actoren een belangrijke reden om transparantiemaatregelen in te voeren (R. 5; R. 6; R. 7; R. 8; Groene 11, 2015). Anderzijds ligt de nadruk bij bepaalde actoren niet zozeer op het verwezenlijken van een gelijk speelveld, maar op het vergroten van vertrouwen in de politiek(R. 1; R. 4; BVPA, 2015, p. 3), of bij het bestrijden van ‘verkeerde voorstellingen’ over de lobbypraktijk (R. 2; R. 3; VNO-NCW, 2015). Het uitdragen van één motief sluit daarnaast het benoemen van andere niet uit:

“Maar het is juist dat niet weten waardoor mensen een beetje een negatief beeld krijgen van lobbyen, van ‘ja, het is allemaal een beetje schimmig, het zit in achterkamertjes’ en ‘waarom mogen we dat niet weten?’, terwijl ik van ‘dat moet je juist wel weten!’”

(R. 5.24)

“Maar, als er dan gecontroleerd gaat worden 'hoe is die wet tot stand gekomen?', 'is dat allemaal OK geweest?', dan moet het toch wel even duidelijk zijn wie wat aan input heeft

42 geleverd. Als dat niet zo is, dan krijg je dat gelazer wat er nu is geweest, terwijl het eigenlijk allemaal wel meeviel.”

(R. 6.27, verwijzend naar de Coco-affaire)

Het buitenland

Tijdens de interviews hebben respondenten regelmatig verwezen naar de buitenlandse praktijk van lobbyregulering, waarbij deze afwisselend positief en negatief zijn belicht. De landen die zijn genoemd zijn respectievelijk de EU (allemaal); Canada (R. 2; R. 6); de Verenigde Staten (R. 1; R. 2; R. 3; R. 6); en Ierland (R. 2). Wat opvalt is dat ‘Brussel’ vaak als negatief, of gematigd positief (R. 6.16, 6.18, 6.30, 6.32; R. 2.29, 2.83) voorbeeld is gebruikt, terwijl Canada en Ierland het er goed vanaf brengen (R. 2.29, 2.83; R. 6.1). Wat betreft de Verenigde Staten menen Respondent 3 en Respondent 6 dat deze slecht te vergelijken is met de Nederlandse praktijk:

“Ik denk dat er een parallel is naar de mate waarin verkiezingen in Amerika naderen en er dus daar weer allerlei verhalen komen over lobbyen en wat lobbyisten doen, en hoeveel geld die aan bepaalde kandidaten geven en...komt er een discussie ook altijd weer in Nederland op van 'we moeten toch eens kijken wat die lobbyisten hier allemaal doen'. Dat is allemaal niet zo rationeel…” (R. 3.13)

“Maar goed, als je Amerika erbij haalt krijg je altijd een bak shit over je heen. Want iedereen zegt 'ja, maar Amerika daar willen we al helemaal niet naartoe'. En dat natuurlijk ook wel een beetje zo. Maar dat heeft meer te maken met geld, en in Nederland is het volgens mij niet zo…”

(R. 6.17)

Een vergelijkbare reactie wordt door lobbyist Peter van Keulen (Public Matters) gegeven in een opinieartikel in het Parool over Lobby in daglicht:

43 “Er wordt snel een link gelegd met lobbyen in de Verenigde Staten. Daar werd in 2014 meer dan drie miljard dollar uitgegeven aan lobbyen. Maar Washington DC en Den Haag zijn onvergelijkbaar. Dat heb ik zelf ervaren toen ik in Washington werkte.” (van Keulen, 2015)

Limieten aan transparantie

Aan transparantie hangt ook een keerzijde, zoals door de meeste respondenten wordt erkend. Hoewel zij allemaal voorstander zijn van het algemene principe, zijn er toch zaken tijdens de interviews naar voren gekomen waaruit wordt afgeleid dat in bepaalde gevallen het wenselijk is om transparantie juist in te perken. Zo is het ‘vanzelfsprekend’ dat de privacy van een subject niet in het gedrang komt, mits er een maatschappelijk belang mee gemoeid is (R. 1.5; R. 8.10). Daarnaast hoeft transparantie van respondenten ook niet vooraf (“ex post facto”) te worden geboden als daarmee strategische processen (of het subject zelf) gevaar lopen (R. 1.8, 1.70; R. 5.13; R. 6.2, 6.27). Transparantie kan zelfs “restrictief” werken; klokkenluiders kunnen bijvoorbeeld vrezen voor ontmaskering door registratie – wat in algemene zin een barrière vormt voor de toegang naar Kamerleden (R. 2.30; R. 4.17). Wat hierop aansluit is het opmerkelijke fenomeen dat registratie ertoe kan leiden dat subjecten zich “als een misdadiger” bejegend voelen, waardoor zij parlementsgebouwen gaan mijden (R. 1.74).

Het benoemen waard: Tom Jan Meeus &‘de Coco-affaire’

Op 3 november 2015 publiceert het NRC Handelsbladhet artikel De bank vraagt, de minister draait, waarin wordt gesuggereerd dat de fiscale aftrek voor Coco’s, voorgesteld vanuit het Ministerie van Financiën het gevolg is van een lobby van de staatsbank ING (NRC Handelsblad, 2015). Coco’s, of contingent convertible bonds, zijn een complex financieel leningsproduct waarvan de rente (in tegenstelling tot bij ‘normale’ lenigen) in eerste instantie fiscaal niet-aftrekbaar zijn (ibid.). Echter, dankzij de door de Nederlandse banken (onder leiding van ING) ingebrachte argumenten van ‘het gelijke speelveld’ (ten opzichte van andere Europese banken) wordt minister Dijsselbloem overtuigd van het belang om ook voor dit product een fiscale aftrek te realiseren (ibid.).

44 Het voorstel om coco’s fiscaal aftrekbaar te maken wordt zonder stemming door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen (ibid.). Een paar dagen later, op 7 november, publiceert het NRC opnieuw een spraakmakend artikel: Bericht uit Den Haag: burger, u bent nog lang niet boos genoeg(Meeus, 2015). Hierin reageert journalist Tom Jan Meeus op (het uitblijven van) de commotie rondom de Coco-affaire, onder andere door te wijzen op het volgende:

“…wie zes jaar media haalt met kritiek op de beslotenheid van hetlobbycircuit, en media al drie jaar een initiatiefwetsvoorstel belooft zonder het in te dienen, vertoont het politieke gedrag waarover kiezers […] zo klagen: praten zonder te presteren. De inside game van de lobbyisten bestrijden met de outside game van het Kamerlid: doen alsof.”

(ibid.)

Tijdens de interviews is er regelmatig verwezen naar beide artikelen, die indertijd zeer actueel waren. De Coco-affaire wordt bijvoorbeeld gebruikt om te illustreren waarom de verantwoordelijkheid voor transparantie bij besluitvormers (in dit geval Minister Dijsselbloem) zou moeten liggen (R. 1.29). Wanneer dit namelijk bij de belangenbehartiger ligt, is er de kans dat beïnvloeding alsnog niet overzichtelijk is doordat andere belangenbehartigers hun rol nietopenbaar maken (R. 1.72). De affaire wordt daarnaast gebruikt om te laten zien waarom een lobbyparagraaf wenselijk is. In het geval deze er was geweest, had dit vermoedelijk het “gelazer” voorkomen naar aanleiding van het artikel van 3 november, omdat het dan van meet af aan duidelijk was wat er gaande was (R. 2.75, 2.76, 2.79; R. 6. 27; BVPA, 2015). Wat betreft het artikel van Meeus: in het interview met Respondent 5 zegt Astrid Oosenbrug hierover het volgende:

“…je merkt dat de druk vanuit de media natuurlijk ook groter wordt, omdat Lea Bouwmeester […] al eerder daarmee naar buiten is getreden en iedereen nu zoiets heeft van 'ja, waar blijft dat plan nou?'.” (R. 5.10)

De Coco-affaire en de kritiek van Meeus spelen dus – gezien Bouwmeester & Oosenbrug’s roep om inbreng – zonder meer een grote rol bij het concretiseren van Lobby in daglicht. Dit heeft ongetwijfeld een rol gespeeld bij de gehaaste totstandkoming

45 van het nieuwe initiatief van 22 december 2015, waar het laatste gedeelte van deze scriptie aan zal worden gewijd.

46 Figuur 4: Schematisch overzicht antwoorden per thema. ‘R.’ (hoofdletter) = ‘Respondent’, ‘r.’ (onderkast) = ‘reactie’. Voor volledige transcripten, zie bijlage. Respondent 1 Respondent 2 Respondent 3 Respondent 4 Respondent 5 Respondent 6 Respondent 7 Respondent 8 Moderniteit “…het public affairs-vak I: “Even een korte vraag: wat “We zitten nu in een fase “En dan merk je: we “…er is ook een demografie “Wat ik wel gezien heb is werd beheerst door oude bedoel je hier met en cultuur - gelukkig - zitten wel in een gemaakt van de mensen die dat (wat ik al zei) ik denk heren, zeg maar 50-55+, aan 'zelfregulering'? Over het waarbij we steeds minder veranderende gereageerd hebben, en dat dat dit is een stap in de de zijkant geschoven door de register.” op een departement zelf, samenleving, ook die was wel vrij uiteenlopend, goede richting maar er onderneming waar ze R: “Eigenlijk hetzelfde als wat je of op een gemeentehuis gewoon meer dus zowel 'oudere lobbyisten' moet heel veel gebeuren werkten […] ze voldeden niet in de medische sector hebt. Ik zelf bedenken hoe de transparantie (zoals ik ze maar altijd wil je kunnen spreken van meer helemaal...waren niet vind het niet getuigen van een wereld eruit zou moeten verwacht van ons simpelweg noem, dat is niet een hele open overheid, meer snel genoeg […] maar moderne overheid die artsen zien...en halen we steeds bestuurders.” (r. 42) helemaal eerlijk, maar goed) van een transparante ze hadden wel een enorm controleert.” (r. 58) meer dingen van buiten en 'jongere lobbyisten'. En overheid en van een relatienetwerk […] en waren naar binnen, halen we r. 13; dat zie je dus ook heel transparant parlement.” gewoon gewend (zoals op de steeds meer dingen uit de duidelijk in antwoorden naar (r. 13) zaak) deals achter gesloten samenleving zelf. Moeten voren komen. De één vindt deuren te sluiten”.(r. 6) we dan in de samenleving transparantie ongelofelijk iedereen die met elkaar belangrijk, de ander zegt “…ik merkte dat er eigenlijk spreekt gaan registreren, 'weg met transparantie, lul nog steeds tegen de jonkies gaan vastleggen? niet zo, het gaat allemaal (waar ik bij hoorde) Tsja...dat lijkt mij een vrij prima'”. (r. 15) aangekeken werd als zeg heilloze weg.”(r. 8) maar lobbyisten 'van de r. 1; r. 2; r. 16; r. 37; oude stempel' - en dat waren r. 10; we helemaal niet”. (r. 6)

r. 7; r. 13; r. 46; r. 48; r. 57; Bureaucratie “…hou er maar rekening “…het registreren van álle “…ik denk dat het “Het leidt in ieder geval “…waarom je lobbyen wat “Ik vind dat je wel altijd “…het controleren van de vs. democratie mee dat je ook weer 10% lobbycontacten. Ja, dat is dan gecompliceerdste punt zal zijn de toe dat er [een] enorm beter wil reguleren; je wilt inderdaad moet oppassen overheid [is] een super van je ambtenaren vol moet niet heel kloek, maar dat registratie van al die contacten. bureaucratisch circus niet dat er wetten komen die van 'in hoeverre is nog belangrijk iets […] dat mag gaan inzetten om bij te systeem loopt zo snel vol, wie A. omdat het nogal wat opgetuigd wordt van uiteindelijk gedreven zijn behapbaar voor een ook geld kosten. houden wie met wie gaat daar iets aan hebben?” (r. administratie met zich meebrengt allerlei dingen die je moet door één enkel belang, of ministerie wat al'...ja, een Democratie, daarvoor gesproken heeft en waarom'. 49) natuurlijk…” (r. 28) vastleggen…” (r. 3) waar uiteindelijk blijkt dat behoorlijke werkdruk hebben we eens in de vier Daar heeft Plasterk er niet een goede afweging heeft…” (r. 13) jaar […] verkiezingen. Die helemaal geen zin in. Dat “Dan moet je toch in no-time r. 41; r. 50; “Wat is daar de heeft plaatsgevonden. En dat verkiezingen kosten geld vind ik heel jammer, want een effectief systeem kunnen toegevoegde waarde van? is meer waard dan...dan de r. 17; r. 18 en dan zeggen we toch ook volgens mij mag democratie opbouwen? Zonder al die Het creëert een enorme tijd.”(r. 37) niet 'laten we maar wél wat kosten…” (r. 23) administratief belastende bureaucratie, en de vraag stoppen met verkiezingen processen…” (r. 84) is: wat levert het op?” (r. “…wat mij betreft wint dit want dat kost geld'?” (r. r. 34; r. 60; 4) argument het van het feit 14) r. 10; 4. 11; dat we niet zoveel behoefte r. 8; hebben aan meer bureaucratie.” (r. 37) Nauw vs. “…je hebt de public affairs “In de nota […] worden een “En nu komt dus weer het punt “…waar begint en eindigt “Volgens mij moeten “Voor mijn part noem je het “Je zou wel heel goed breed begrip professionals en de aantal punten ook niet tevoorschijn van 'wat is nou 'lobby'? Want is niet we daar niet zo niet 'lobbyist' als iedereen moeten gaan vaststellen ‘lobby’ lobbyisten die bij duidelijk. Wat is een precies een lobbyist'. Als je zeg iedereen een lobbyist? hysterisch over doen daar zoveel moeite mee 'wat is nou een lobbyist?' hè, ondernemingen werken; lobbycontact? Wat is een maar blijft doorgaan totdat je een Want als een bestuurder met elkaar. Op het heeft. Dan noem je het want als je dat allemaal wilt daarvan kan je zeggen 'nou, moment van hele precieze definitie van dan iemand in de moment dat je echt 'belangenbehartiger' of wat vastleggen is eigenlijk die zouden geregistreerd beleidsbeïnvloeding? Wat is lobbyisten hebt...ja, dan komt er supermarkt spreekt, moet een belang in hebt, en dan ook.” (r. 18) iedereen lobbyist. Ik bedoel, moeten worden'. Maar moet eigenlijk precies het probleem wéér geen registratie […] dit is die dat dan ook je wilt dat uitdragen, ik zeg ook weleens tegen de voorzitter van de Raad met de departementen? Ze zegt zo'n mooi argument om het hele vastleggen? Als die op een dan ga je daar met “De term is wat mij betreft een Kamerlid, of tegen een van Bestuur van Shell...moet 'dat moet meer open zijn'. Ja, plan weer te torpederen.” (r. 4) verjaardagsfeestje zit bij iemand over praten niet zo belangrijk, maar zorg bewindspersoon van als ik die geregistreerd worden? waar dan? Wie dan?” (r. 10) zijn buren, en het gaat die, ja, met z'n handen wel dat het veel breder is…” iets een slecht idee vind of Die twee keer per jaar datie r. 2; r. 6; r. 7; r. 28; r. 38; r. 41; r. over politiek, en mensen aan het stuur zit, of (r. 19) zo, ben ik dan ook een een keer met een Kamerlid r. 11; r. 20; r. 40; r. 50; r. 51; r. 48; r. 49; vinden iets, of dragen hem aan het gaspedaal.” (r. lobbyist?” (r. 12) komt praten...als lobbyist? 52; iets aan, moet die dat dan 22) Hij komt wel met belangen ook vastleggen?” (r. 19) r. 13; r. 14; r. 15 daar.” (r. 16) r. 21; r. 23; r. 32 r. 1; r. 3; r. 6; r. 8; r. 15; r. 55; r. 56;

47 Rol BVPA “…die hele beroepsgroep, ik “…eigenlijk is er al een register - “Wij zijn niet lid van de BVPA. En “Maar je merkt dat “Het gaat mij met name om schat dat er […] zo'n 800 kijk op de BVPA site, daar staan ik vind ook niet dat dat een hoe vaker wij over dit dat register; wat zij graag zijn in Nederland, waarvan 600 leden, meestal met fotootje, registratie moet zijn van een soort zaken praten, willen gaan zijn. En daar heb er nu zo'n bijna 700 lid zijn met naam, met wat er is, met organisatie zelf, maar dat het een dat er al een ik gewoon geen enkel van de Beroepsvereniging. namens wiens bedrijf je registratie behoort te zijn van de verschuiving gaande vertrouwen in. Niet alleen Die onderschrijven allemaal opereert…” (r. 10) Tweede Kamer.” (r. 19) is, dat de eigen omdat de handhaving heel die gedragscode, en die lobbyclubs al aan het erg gebrekkig is; ze kunnen staan allemaal op de “Binnen de BVPA hebben we een “…ik heb niet de BVPA nodig om nadenken zijn van 'oh, wel allemaal regels hebben, website.” (r. 48) beroepscode […] Als iets niet zeg maar regels te kunnen stellen wacht even, hoe maar dat er maar één zaak deugt […] aanklagen. En we aan de manier waarop wij kunnen wij is geweest is gewoon “…En misschien dat de hebben een gedragscode. Je lobbyen.” (r. 35) meedenken', 'hoe onmogelijk […] De ledenlijst van de BVPA daar wordt geacht je correct te kunnen we meedoen'.” gedragscode zal nou wel bij kan helpen ook - die gedragen als lobbyist.” (r. 23, r. 34; (r. 28) eenmaal gekoppeld zijn aan is tóch openbaar…” (r. 16) 24) het register.” (r. 8)

r. 7; r. 8; r. 23; r. 57; r. 68; r. 4; r. 7; r. 11; r. 18; r. 62; r. 9; r. 11; r. 15; Primaat bij “…ik vind uiteindelijk dat de “Nou ja, zíj stelt wat voor, daar “…als er in de Kamer het gevoel “Volgens mij gaat het om “…ik [vind] wel dat ik “Dus wat ik zou voorstellen is “En uiteindelijk vind ik het “Ik denk wel dat hoe lobbyist of verantwoordelijkheid voor moet je dan duidelijk over zijn.” heerst dat er gebrek aan mij, om onze als Kamerlid dat het in eerste instantie het wel de verantwoordelijkheid makkelijk je dat proces ook politiek? transparantie ligt bij de (r. 52) transparantie is, nou dan moeten bewindspersonen, om uiteindelijk die de verplichting is van de van de politicus om maakt, dus als documenten degene die de beslissingen ze transparantie creëren.” (r. 7) mijn collega Kamerleden, afweging moet maken lobbyist om die stukken uiteindelijk die afweging te op eigen beweging door de neemt. Het maakt ook I: “Dus voorwaarden stellen en hoe gaan zij om met en zeggen van 'ja openbaar te maken. En dan maken en ook daar zelf ook overheid openbaar worden helemaal niet zoveel uit dat de industrie zichzelf “En als zeg maar de Kamer in datgene wat ze aan maar wacht even, als dat niet gebeurt dat het voor de goede 'checks and gemaakt op liefst een hoeveel lobbyisten je hebt, of reguleert?” meerderheid vindt dat alle informatie ophalen? In waarom wil jij niet in Kamerlid dat dan doet, of balances' te zorgen. Zij neutrale manier (en niet weetikhetwat, het gaat R: “Ja. En controleer dat.” (r.60) contacten die bijvoorbeeld welke mate laten zij zich de Kamer komen, wat zegt: ik neem die informatie mogen inderdaad niet af een mooie selectie ervan gewoon om 'is degene die Kamerleden of ambtenaren beïnvloeden?” (r. 16) heb jij te verbergen?'.” niet mee in mijn beslissing…” gaan - juist niet - op wat één maken), dat dat de het besluit neemt - of het hebben ten aanzien van een (r. 33) (r. 23) club zegt…” (r. 26) drempel verlaagt voor nou een ambtenaar, of een bepaald wetsvoorstel, dat die r. 6; journalisten om zijn werk minister is, of een Kamerlid - worden geregistreerd, dat vind ik “Maar het vraagt ook r. 21; r. 25; r. 26; r. 27; r. 37; te kunnen doen.” (r. 9) is die transparant?'.” (r. 48) uitstekend.” (r. 24) iets van onszelf. Ik bedoel: wij kunnen r. 14; r. 29; r. 49; r. 55; r. 56; r. 62; r. 8; r. 47; heel erg gaan kijken r. 70; r. 71; r. 72; van 'ja, die lobbyisten moeten allemaal dit en dat'; nee, wij moeten ook verandering brengen.” (r. 42) Visie op status “…dan komt het argument “Als je een heel restrictief “…Nederland is een tamelijk “…de kloof tussen politiek “Kijk maar naar […] “…zonder regulering is er “…debatten zijn I: “…het feit dat je er bij quo voorbij dat wij in Nederland systeem op gaat zetten voor transparant land. As je nagaat en de maatschappij...en Leiden, met het ROC. ook geen kader waartegen je transparant, en uiteraard kunt bij die informatie die sowieso al een heel toegang rond Kamerleden - ik wat...om maar een iets te noemen: zeg maar gewoon de Ja, weet je, wat er nu kan zeggen 'het valt wel mee ook de berichtgeving vanuit je net opnoemt dat transparant systeem hebben, vind het een aanwinst in ons alle commissievergaderingen in bewoners van Nederland. naar buiten komt had of het valt niet mee'.” (r. 11) het Rijk, dus in de vorm van impliceert toch al een mate ook door ons poldermodel; systeem dat het zo'n open en Nederland zijn openbaar. Dat is Volgens mij is die kloof nooit kunnen gebeuren Kamerbrieven of wat dan van transparantie?” hè, waardoor eigenlijk al transparant en gemakkelijk bijvoorbeeld zelfs in Duitsland nog nooit zo klein als dat veel “…uiteindelijk denk ik dat ook. Maar al die processen R: “Dat impliceert een heel veel op straat ligt, in systeem is…” (r. 30) niet het geval! Die zijn bij geweest - als die er al is. transparanter was het dus heel erg moeilijk is daar omheen niet. Want er mate van transparantie, kranten beschreven wordt, uitzondering openbaar. En dat is Want de mogelijkheden geweest, want dan had om vast te stellen in wordt natuurlijk heel veel daar heb je helemaal gelijk enzovoort.” (r. 61) r. 23; iets wat men in Nederland zich die er nu zijn, in al veel eerder iemand Nederland of het wel of niet geleuterd in en rond Den in. Ik vraag alleen af of het nauwelijks realiseert. Hier vinden vergelijking met dertig of aan de rem getrokken. een probleem is, omdat er Haag, met verschillende voldoende transparantie is r. 31; r. 47; wij het volkomen normaal dat veertig jaar geleden, om Nou, dat is eigenlijk geen duidelijk kader is clubjes. En dat is voor de voor het doel wat je wil Kamercommissies in het in contact te komen met waar wij heen willen, waarbinnen men moet buitenwereld niet halen, namelijk je wil openbaar vergaderen, dat een Tweede Kamerlid, die van 'zorg nou dat het handelen.” (r. 15) inzichtelijk zeg maar; in inzicht hebben in hoe iedereen daar bij kan. Ook in de zijn nog nooit zo groot helder is waarom hoeverre dat ook een rol parlementsleden tot een democratische wereld buiten geweest.” (r. 10) bepaalde beslissingen speelt, en 'op welk manier bepaald standpunt komen Nederland is dat helemaal niet wel-of-niet worden dan?'.” (r. 9) of hoe ze zijn beïnvloed normaal!” (r. 15) r. 8; genomen'.” (r. 42) onderweg.” (r. 6) r. 8; r. 19; r. 20; r. 7; r. 9; r. 14; r. 10; r. 2; r. 9; r. 11;

48 Gelijke “...de waaromvraag wordt “En daarom ben dus ook zo vóór “Oh, dat vind ik uitstekend! Elke “Dus ik vind het een “…je merkt wél dat het “…één van de hoofddoelen “Dat zorgt er gewoon voor “Maar dat betekent ook toegang of eigenlijk niet gesteld […] Het die transparantievoorstellen, initiatief om vanuit het gevoel dat aardig initiatief vanuit de niet vanzelfsprekend is waarom je lobbyen wat beter dat je...dat de burger zeg dat een standpunt van een onwetendheid vertrouwen van wat er in want nu heeft er in de media je een soort greep kan krijgen gedachte van 'goh, het is dat mensen die weg wil reguleren; je wilt niet dat maar ook kan zien...hè, dat Kamerlid of over de Den Haag gebeurt, en of er weer een hele discussie zich over wat lobby wordt genoemd misschien goed in beeld te kunnen vinden. Of dat er wetten komen die is meer een principeding...de beleidsmedewerker van praktijk? zeg maar wel voldoende afgespeeld waarbij toch weer vind ik uitstekend. Daar heb ik brengen hoe ze het besef hebben uiteindelijk gedreven zijn burger kan zien van een ministerie heel erg rekening met ieders belang een beetje met de vinger naar geen bezwaar tegen. Er heerst besluitvorming tot stand van 'wacht even, ik ben door één enkel belang, of waarom besluiten zijn gekleurd is door wat die te gehouden wordt, en of er wel de lobbyisten wordt gewezen ongelofelijk veel, ja...clichématige, komt'…” (r. 1) misschien maar een waar uiteindelijk blijkt dat genomen, op welke manier horen krijgt en het is ook zeg maar voldoende zicht is van 'nou, zie je dat, ze hebben grotendeels nogal overdreven en buurtvereniging, maar er niet een goede afweging die zijn genomen.” (r.9) zo dat bedrijven heel goed op wie er allemaal de wet geschreven!'” (r. 79) verkeerde voorstellingen van wat “En mij valt wel op, maar ik kan ook best input heeft plaatsgevonden.” (r. instaat zijn om hun eigen geprobeerd heeft beleid te lobby is. Maar elke poging om dat valt me bij heel veel leveren op een 37) belangen naar voren te beïnvloeden. Het is zeg maar r. 26; r. 75; r. 76; r. 77; r. 78; daar transparantie in aan te mensen op - dat velen niet wetsvoorstel of wat schuiven. Maar er zijn onderdeel van het brengen vind ik alleen maar weten hoe het politiek dan ook'.” (r. 18) r. 27; weinig partijen die het democratisch proces, en dat goed.” (r. 1) proces werkt.” (r. 13) algemene belang moet inzichtelijk zijn - je wilt “Nou ja, lobbykantoren behartigen, belangen van dus vertrouwen in de r. 10; r. 11; r. 13; r. 15; r. 7; weten vaak al eerder de internetgebruikers democratie.” (r. 20) wanneer iets op de zoals wij.” (r. 2) agenda staat dan dat r. 21; r. 22; r. 31; r. 32; r. 34; ik het weet! Dát vind ik r. 6; r. 35; r. 49; wel een ongelijk speelveld.” (r. 19)

r. 24; r. 42; Het buitenland “…bijvoorbeeld in Brussel, “En kom tot een register; wie “…men kijkt naar Amerika waar “Het creëert een enorme “In Europa zijn heel “Zo simpel is het wat mij “Nou, als je vanaf daar ook “…het meest praktische waar alles behoorlijk is bezoekt elkaar voor beleid lobbyisten die zeg maar héél bureaucratie, en de vraag veel dingen wél goed betreft, dus 'ja, we moeten nog laagdrempelig kan voorbeeld is de lobby dichtgetimmerd, dat je daar beïnvloedende contacten, voor precies geregistreerd staan en zo is: wat levert het op? In geregeld, heel veel meer aansluiting zoeken bij zorgen dat je contact kan rondom de nieuwe data toch echt niet minder gedoe lobbygesprekken. Daar zijn in ook vaak gewoon hoeveelheden Brussel gebeurt dit voor dingen ook niet.” (r. bestaande kaders'. Daarom krijgen met Den Haag - of protection regulations hebt...” (r. 47) het buitenland goede aan geld meebrengen ten behoeve een deel al; je kunt elke 28) vind ik het ook zo jammer straks misschien wel met zoals dat mooi heet in ervaringen mee. Ik zou het van de verkiezingscampagnes […] dag nakijken welke dat...ja, dat men...weer Brussel hè, want Brussel is Brussel. Toen die […] r. 74; r. 75; r. 77; r. 78; r. 79; handig vinden als we in Dat is allemaal geregistreerd afspraken Frans r. 13; helemaal zelf het wiel weer natuurlijk helemaal een begon toen zag je echt Nederland hetzelfde gingen hoor, dat is allemaal bekend Timmermans allemaal gaan uitvinden; een beetje 'black box' voor iedereen…” gewoon een hele grote bouwen...kijk gewoon wat je welke bedragen ze daarvoor gehad heeft. En ik heb onnodig.” (r. 19) (r. 19) stijging in het aantal goed kunt kopiëren op dat beschikbaar stellen en geven. daar voor de grap ook lobbyisten in Brussel die op punt.” (r. 10) Maar dan ontstaat er een soort weleens in gekeken […] r. 1; r. 17; r. 18; r. 19; r. 21; dat dossier actief zijn. […] impliciete parallel met Nederland Dan kom ik 90% namen r. 31; r. 32; er zijn allemaal bedrijven r. 29; r. 83; r. 84; er natuurlijk helemaal niet is, en organisaties tegen die die daaronder gaan want lobbyisten geven hier nooit mij helemaal niks zeggen, samenwerken […] onder geld aan politici.” (r. 10) en 10% ken ik misschien een […] naam […] wat heel wel. En dan?” (r. 4) nobel lijkt, en onder die r. 11; r. 13; r. 36; r. 37; noemer bij r. 6; parlementsleden gaan aankloppen.” (r. 3, 5)

r. 4; Limieten aan “En dat is omdat lobbyisten R: “Als je in het lobbyregister “…misschien dat sommige “…het probleem hier is “…het is zeg maar 'ex post “…de namen van transparantie gewoon geen zin meer van de Kamer álle contacten mensen ook wel gewoon dan: […] van de facto' […] dat alle informatie ambtenaren, of de hebben om in dat...als je op wilt noteren...” niet met naam en bewaking naar buiten moet. Dat is ook telefoonnummers, Dat gegeven moment dat I: “Onwerkbaar.” toenaam zeg maar in bijvoorbeeld, die zegt iets wat Rinus van spreekt voor zich, behalve gebouw binnen komt […] je R: “Dat leidt dus tot non- beeld willen zijn. En je dus van 'ja, je moet wel Schendelen heel sterk zegt wanneer het een publiek wordt van alle kanten transparantie, want dan is ook een bepaalde groep uitkijken met van van: ga nou niet lobbyisten hoog opererende bekeken en gescreend en iedere directeur, iedere mensen eventueel uitsluit tevoren melden waar verplichten om vooraf al alle ambtenaar is. Maar dat is weetikwat […] Het is wethouder, iedere om met een bestuurder of je heen gaat voor als standpunten op tafel te een voordracht waarvan ik gewoon onpraktisch, maar burgemeester, iedere met een Kamerlid in er mensen zijn die je gooien […], want dan heeft het heel logisch vind dat je het voelt ook niet OK, je actiegroep, iedereen komt daar gesprek te gaan…” (r. 17) kwaad willen doen'. Ja, de politiek er misschien geen informatie achter houdt…” wordt behandeld als een voor beleidsbeïnvloeding, weet je, daar is ook zin meer in, of kan het niet (r. 10) misdadiger…”(r. 74) uitgezonderd de toeristen en de r. 14; r. 15; r. 16 wat voor te zeggen…” goed landen […] als het maar onderhoudsdienst. Iedereen die (r. 13) achteraf wel inzichtelijk is en r. 5; r. 8; de Kamer binnengaat, die heeft duidelijk wordt […] want daar ook een boodschap. Dus als r. 33; r. 38; anders dan […] maak je het je dat allemaal onder elkaar hele idee van diplomatie schrijft, dan kun je het net zo bijvoorbeeld [stuk]” (r. 2) goed niet opschrijven.” (r. 11) r. 27; r. 20; r. 30;

49 Conclusie

In dit hoofdstuk worden de resultaten uit het vorige hoofdstuk nogmaals uiteengezet teneinde te komen tot het antwoord op de onderzoeksvraag uit het eerste hoofdstuk. Wat hierop volgt zijn beleidsaanbevelingen voor de initiatiefnemers van Lobby in daglicht die kunnen worden gebruikt voor een eventuele nieuwe versie van deze nota. Deze aanbevelingen zullen dan ook worden aangewend om de nieuwe nota te evalueren, welke aan het einde van dit hoofdstuk geschiedt.

Discussie &eindoordeel

In welke mate voldoet het initiatief Lobby in daglicht aan maatschappelijke, politieke, en professionele eisen voor transparantiemaatregelen? Om deze vraag te beantwoorden is er hoofdzakelijk gebruikt gemaakt van interviews, gehouden met actoren uit de genoemde categorieën die (direct of indirect) betrokken zijn bij een eventuele implementatie van dit initiatief. Het gevoerde onderzoek is theorievormend, wat betekent dat er niet zozeer is gekeken naar hoe de onderzoeksresultaten zich verhouden tot eerder onderzoek, maar naar welke thema’s tijdens de interviews naar de voorgrond zijn verrezen (‘emerged’). Op basis hiervan kan worden afgeleid welke thema’s van belang zijn bij (de implementatie van) transparantiemaatregelen als die uit Lobby in daglicht. Zo was het thema ‘moderniteit’ in de interviews alom aanwezig, maar is deze vreemd genoeg nergens te bekennen in de oorspronkelijke tekst van het initiatief. Dit ondanks het feit dat Lobby in daglicht is geschreven door Kamerleden van de PvdA,een progressieve partij (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015; Parlementair Documentatiecentrum, 2016). Om dus te kunnen voldoen aan de eisen van de betrokken actoren, zal een nieuw voorstel elementen moeten bevatten die inspelen op de positieve associaties met dit thema. De discussie over in hoeverreeen voorspelde toename in ‘bureaucratie’ acceptabel is hangt sterk af van de mate van ‘democratie’ die de implementatie van Lobby in daglicht zou opleveren. De positieve gevolgen worden dus afgewogen tegen de negatieve, waarbij de positieve in verband worden gebracht met de waarde

50 ‘democratie’. Deze ‘mag’ namelijk ‘wat kosten’, evenals de kwaliteit van diens wetten. Deze associatie is terug te vinden in de tekst van Lobby in daglicht, met name in het motief om “de Eerste en Tweede Kamer hun controlerende en medewetgevende taak beter [te] kunnen [laten] vervullen” (Bouwmeester & Oosenbrug, Samen voor een transparante lobby, 2015). Desondanks is dit voor bepaalde actoren onvoldoende overtuigend, en ziet het ernaar uit de dat discussie van bureaucratie vs. democratie blijvend gevoerd gaat worden. Wat geldt als het belangrijkste thema van het hele onderzoek, het onderwerp (‘lobbyregulering’), en vermoedelijk van het hele wetenschappelijke veld, is de vraag ‘wie is een lobbyist?’(Beyers, Eising, & Maloney, 2008, pp. 1106-1116). Menigmaal is dit vraagstuk de aanleiding geweest om lobbyregulering te blokkeren, waaronder in Nederland (R. 3.2, 3.4). Er lijkteen brede erkenning te zijn voor het vraagstuk enhet belang hiervan, en in een aantal gevallen wordt gepleit voor dan wel een alomvattende (ofwel een ‘brede’) definitie van ‘lobbyen’, óf voor een precieze (‘nauwe’) definitie. De tekst van Lobby in daglicht opent met de zin “We hebben in Nederland ruim 16 miljoen lobbyisten…”(Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Hiermee lijkt het zich te scharen in het kamp wat pleit voor een breed begrip, maar de definitie die wordt gegeven is dermate summier en tegelijkertijd breed, dat het juist uitnodigt tot die eerdere onproductieve discussie. Er zal dus, breed of nauw, een vooralduidelijke definitie moeten worden gegeven van het lobby-begrip. Er bestaat een twistpunt over de rol van de BVPA bij de implementatie van Lobby in daglicht. De organisatie zelf pleit voor de overname van hun gedragscode en register, maar tegenstanders zien dit met argusogen aan – er zijn twijfels over de motieven van de beroepsvereniging, en daarnaast is lang niet het hele veld lid. Desondanks is er toch een rol voor de BVPA weggelegd (bijvoorbeeld als gesprekspartner), al is het maar vanwege het aanzienlijke ledental (643 volgens het online register) (BVPA, 2016). Een toekomstige versie van Lobby in daglicht kan dus moeilijk om de BVPA heen. Waarover geen twijfel bestaat is de eindverantwoordelijkheid van de besluitvormer.Deze weegt het beleid af, en dus worden zij in de meeste gevallen geacht hierover de voorwaarden te scheppen voor transparantie – of dat nu ‘kaders voor zelfregulering’, of de lobbyparagraaf is; de bal ligt bij de politiek.Een vereiste voor lobbyregulering is dus dat de besluitvormer het voortouw neemt (en houdt) bij het verschaffen van transparantie. Dit wordt in Lobby in daglicht erkend door het gegeven

51 dat de maatregelen in het initiatief inspringen op de wens vanuit het bedrijfsleven om “duidelijke en eensluidende richtlijnen” te bieden (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Elk voorstel om het lobbywezen te reguleren (of om überhaupt verandering teweeg te brengen, in algemene zin) zal zich moeten verhouden tot een actuele situatie; de status quo. Met andere woorden: pas als een situatie niet voldoet is er reden voor verandering. Op dit punt is er sprake van een tweedeling: enerzijds wordt de huidige besluitvormingsprocedure – vooral door lobbyisten – omschreven als ‘tamelijk transparant’. Anderzijds zijn er voorbeelden voorhanden waarbij meer transparantie achteraf bezien wenselijk was geweest (de Coco-affaire). In Lobby in daglicht wordt slechts verwezen naar het eerdergenoemde SOMO-rapport uit 2013 (wat vooral betrekking heeft op de bankenlobby), en wordt er gesproken over ‘beïnvloeding in het geniep’, wat leidt tot “onwenselijke beïnvloeding, onrechtvaardige verschillen in de weging van verschillende belangen en regulatory capture” (SOMO, 2013; ibid.). Dit is wederom een summier betoog, waarvan de meeste argumenten eenvoudig weerlegbaar zijn, zoals tijdens de interviews is gebleken. Er zal dus een eenduidige verklaring moeten worden gegeven waarom de huidige situatie niet deugt, wil het initiatief uiteindelijk succesvol blijken. Voor het transparant maken van besluitvorming bestaat een brede basis voor steun. Dit zegt op zichzelf niet zoveel, aangezien wordt verondersteld dat het een principe is waar maar weinig mensen tegen kunnen zijn (“Wat hebben ‘transparantie’ en ‘wereldvrede’ met elkaar gemeen? Je kunt er niet tegen zijn.”) (van Keulen, 2015). Wat wél van belang is zijn de motivaties die betrokkenen geven – lobbyisten tonen gaarne het ‘onschuldige’ karakter van hun werk; maatschappelijke organisaties (en sommige politici) zien het liefste gelijke toegang voor zichzelf, en politici vergrotengraag de kennis van ‘de burger’ over de werkwijze van ‘Den Haag’ (en daarmee en passant hun democratische legitimiteit). Maatregelen voor transparantie dienen dus, om een brede steun te genieten over het gehele spectrum, in te spelen op deze motivaties. Lobby in daglicht doet dit niet, en richt zich nadrukkelijk op het argument voor gelijke toegang (“Nederland is van ons allemaal, niet alleen van de grote bedrijven met vaak een sterke lobby en veel invloed. Iedereen moet een eerlijke kans op beïnvloeding krijgen”) (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). In het initiatief worden de Verenigde Staten genoemd als gidsland op het gebied van lobbyregulering (ibid.). Op basis van de negatieve associaties die respondenten

52 hiermee hebben valt dit af te raden, en is het beter om bijvoorbeeld Ierland en Canada te gebruiken als toonbeeld van ‘best practices’. Er zijn situaties voor te stellen waarin ‘transparantie’ eerder restrictief is dan verhelderend. Klokkenluiders kunnen bijvoorbeeld afgeschrikt worden om een bestuurder of Kamerlid te spreken wanneer deze verplicht is hen te registreren. Lobby in daglicht gaat hier niet in detail op in, maar spreekt wel van “vooraf bepaalde gevallen” waarbij de registratieplicht niet geldt (ibid.). Ervan uitgaande dat het registreren van klokkenluiders onder deze uitzondering valt, is het probleem wat hierbij kan ontstaan dat in deze ‘gevallen’ er alsnog registratie plaatsvindt, maar dan ‘valse’. In het geval van een openbare agenda zal er namelijk een plaatsvervangende afspraak moeten komen te staan bij degene die wordt verhuld. Het risico is dan dat óf de bestuurder/Kamerlid moet liegen bij confrontatie, of dat de klokkenluider wordt geopenbaard – beide met alle gevolgen van dien. Het voorstel Lobby in daglicht is incompleet. Het is een nota wat uiteindelijk maar vier pagina’s beslaat; iets wat logischerwijs nooit genoeg kan zijn om een ambigue en omstreden fenomeen als ‘de lobby’ te kunnen bevatten.Vooralsnog voldoet het niet aan de eisen van de stakeholders; het is onvoldoende (of verkeerd) gemotiveerd, en de interpretatie van het vraagstuk wie is een lobbyist? is dermate abstract dat het aannemelijk zal leiden tot een verlammende discussie. Desondanks is het ‘een goed begin’ – iets wat door bijna alle betrokkenen wordt beaamd. Immers:

“…je kunt pas verandering in gaan brengen op moment dat je een voorstel doet.” (R. 5.42 – Astrid Oosenbrug)

Aanbevelingen

1. Frame nieuwe maatregelen als‘bestuurlijke vernieuwing’ Hoewel het principe ‘bestuurlijke vernieuwing’ niet meer zo hoog op de politieke agenda staat als een aantal jaar geleden, zou het toch lonen om de maatregelen uitLobby in daglicht als zodanig te framen. Uit dit onderzoek blijkt namelijk de suggestie dat stakeholders wenselijk beleid graag typeren in termen van ‘vooruitgang’, ‘jeugd’, ‘vernieuwing’, etc. Daarnaast past een dergelijke frame goed binnen de beleidshistorie van de Partij van de Arbeid, die in 2005 het rapport De Leidende Burger uitbracht

53 (Andeweg, Dubbelboer, Hamer, Klijnsma, & Asscher, 2005). Hierin wordt ‘democratische legitimatie’ eveneensgenoemd als argument voor bestuurlijke vernieuwing, terwijl in dezelfde adem wordt gesproken van “toegankelijkheid voor iedereen […] ongeacht rijkdom, opleidingsniveau of afkomst” (ibid. pp. 9-10). Uit het literatuuronderzoek blijkt bovendien dat ‘transparantie’een nadrukkelijke positie bekleedt in het hedendaagse denken over bestuur. Er bestaat dus een ferme basis om een nieuwe versie van Lobby in daglicht te presenteren als een bestuurlijke vernieuwing.

2. Motiveer waarom de huidige situatie niet voldoet Zoals eerder gesteld is de motivatie achter het initiatief in de tekst van Lobby in daglicht ontoereikend. Hoewel tegenspraak onvermijdelijk lijkt, is het tóch nuttig om een onderbouwde verklaring te geven waarom belangenbehartiging richting de politiek gereguleerd zou moeten worden. Transparency International heeft onlangs een rapport uitgebracht over de staat van de Nederlandse lobbypraktijk op het gebied van transparantie (TI-NL, 2015). Deze, maar ook tal van andere (wetenschappelijke) publicaties van binnen- en buitenlandse auteurs kunnen worden ingezet om het beleid uit Lobby in daglicht te funderen.Hierbij kan eventueel gebruik worden gemaakt van het wetenschappelijke bureau van de PvdA.Hoe dan ook zal er antwoord moeten worden gegeven op de vraag:‘in hoeverre is besluitvorming transparant?’.

3. Matig de toon van het debat De indruk die ontstaat bij het lezen van de nota is er een van vijandigheid jegens ‘de grotebedrijven’. Dit terwijl transparantie een principe is wat over het algemeen door eenieder wordt toegejuicht, zo ook door het bedrijfsleven (VNO-NCW, 2015). Een dergelijke polariserende toon is dus onnodig en leidt tot irrelevante discussies en ‘jij- bakken’ (BVPA, 2015, p. 2; van Keulen, 2015; TabakNee, 2015; Bettelheim, 2015). Dit onderzoek ontwaardt de suggestie dat verschillende stakeholders verschillende opvattingen hebben over waarom de lobbypraktijk gereguleerd zou moeten worden. Deze kunnen allemaal geïntegreerd worden in een nieuwe versie van Lobby in daglicht. Door deze uiteenlopende motivaties te ondersteunen met wetenschappelijk onderzoek onthouden de initiatiefnemers zich van het onnodig meegeven van een ideologische

54 lading aan een eventueel nieuw voorstel, dankzij de neutraal geachte – autoritatieve – aard van de wetenschap.

4. Wees terughoudend met zelfregulering Vanzelfsprekend is het aanlokkelijk om gebruik te maken van datgene wat al voorhanden ligt. De BVPA heeft momenteel het grootste openbare register van lobbyisten ter beschikking, met daarnaast nog de nodige professionele expertise én haar ‘eigen’lobbyprofessor in de vorm van Arco Timmermans (BVPA, 2014). De grootte en invloed van de beroepsvereniging, plus de aanwezigheid van de nodige kennis maakt dat zij een onvermijdelijke partner is, wiens aanbod om samen te werken zeker niet in de wind moet worden geslagen. Echter, dient dan wel het lakende gebrek aan daadkracht als het aankomt op het tuchtrechtelijke aspect in acht te worden genomen. De enige ‘zaak’ waar ooit een sanctie uit volgde had betrekking op de lobbyist uit de eerdergenoemde Rambam-affaire(TI-NL, 2015, p. 44). Op de site van de BVPA wordt hiervan melding gemaakt, maar wanneer men klikt op de link voor het vonnis (of het ‘advies’ van de klachtencommissie, wat naar eigen zeggen is overgenomen in het ‘besluit tot berisping’) wordt door de browser de “pagina niet gevonden” (BVPA, 2013; Pagina niet gevonden, 2013). Overigens is de betrokken lobbyist nog steeds lid van de BVPA, ondanks diens berisping(BVPA, 2016, p. 20). Eenzelfde is terug te zien in het Verenigd Koninkrijk, waar zelfregulering eveneens wegens gebrek aan tuchtrechtelijke daadkracht heeft gefaald:

“Second, enforcement for violations of the associations’ code of ethics tends to be minimal at best. Where self-regulation prevails, including in the United Kingdom, enforcement actions are limited to reprimands or expulsion from the association (if they occur at all). As a result, efforts at selfregulation, however noble, tend to fall short of expectations…” (Holman & Luneburg, 2012, p. 96)

Daarnaast blijkt uit hetzelfde voorbeeld dat zelfregulering juist kan leiden tot non- transparantie, omdat beroepsverenigingen niet de gehele beroepsgroep omvatten. Dit betekent niet alleen dat lobbyisten en lobbyfirma’s die geen lid zijn ‘buiten beeld

55 blijven’, maar ook andere belangenbehartigers (die zich niet als zodanig zouden identificeren) als advocaten, advocatenkantoren en denktanks (ibid.). Door de verantwoordelijkheid om te reguleren overwegend in handen te leggen van de besluitvormer speelt men bovendien in op de kennelijke behoefte hiervoor vanuit de stakeholders.

5. Kom tot een duidelijk, maar breed begrip van het fenomeen ‘lobby’, gespitst op toerekenbaarheid De roep om het lobbybegrip enigszins te definiëren is niet meer dan logisch. Niet voor niets zijn de eerste artikelen van wetgeving in vele, zo niet alle gevallen gewijd aan begripsbepaling. Echter moet het niet zo zijn dat de behoefte voor een eenduidige definitie leidt tot een verlammende discussie, waardoor lobbyregulering wederom niet van de grond komt. In plaats van precies te definiëren wie er binnen de categorie ‘lobbyist’ valt (en dus ook wie hier nietbinnen valt) is het raadzaam om een definitie te hanteren waarmee iedereen die een belang behartigtis omvat. Dit benadert weliswaar de summier geachte ’16 miljoen’ van Lobby in daglicht, maar daarmee is nog niet alles gezegd. De Coco-affaire toont aan dat in Nederland er sprake is van controle op het lobbywezen vanuit het maatschappelijke middenveld (in dit geval ‘de media’). Toen werd duidelijk dat er een ‘lobby’ gaande was vanuit het bankwezen richting het Ministerie van Financiën. Wat deze casus laat zien is dat de publieke opinieprimain staat is om eenantwoord te geven op de vraag ‘wie is een lobbyist?’.Natuurlijk zijn er ook gevallen waarbij het minder duidelijk is of er sprake is van ‘lobby’. Eerder in deze scriptie is het voorbeeld gegeven van een informeel diner waar in korte tijdsduur een belang is behartigd. De media/het maatschappelijk middenveld kan niet overal tegelijk zijn, en een Wob-verzoek indienen is in dit geval niet mogelijk. Het is dus aan de betrokken besluitvormer om de afweging te maken om het voorval wel-of-niet te registreren, met in gedachte de mogelijke repercussies. Deze situatie zou niet anders zijn met een ‘nauwe’ definitie van het lobbybegrip. Wat voorop staat is dat de te hanteren definitie een mate van toerekenbaarheid garandeert. Het geschenkenregister van de Tweede Kamer gebiedt dat Kamerleden alle geschenken met een waarde boven €50,- registreren, en dat deze openbaar op internet verschijnt (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2016). Hierop vindt geen formele controle of berisping plaats, maar wanneer er een schending hiervan plaatsvindt wordt

56 dat – gezien de suggesties die dat opwekt – publiekelijk ‘breed uitgemeten’ (NRC Handelsblad, 2004). Een dergelijk mechanisme, inclusief informele controle, moet mogelijk zijn met een brede (maar duidelijker dan ’16 miljoen’) definitie van ‘lobby’.

Lobby in daglicht: Luisteren en laten zien

Op 22 december 2015 brengen Bouwmeester en Oosenbrug een nieuwe versie uit van Lobby in daglicht. Deze nota – een initiatiefnota, in tegenstelling tot een consultatienota – bevat veertien punten in plaats van de eerdere drie, met daarbij een andere inleidende tekst op de website van de PvdA. De nota begint met een expliciete doelstelling. De opstellers willen met de nota een “eerlijke kans op beïnvloeding, tegenspraak ter bevordering van kwaliteit, [en] controle van gemaakte afwegingen”(Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). “De kern” is volgens hen om te “luisteren naar verschillende belangen en laten zien hoe de belangen zijn gewogen” (ibid.). Hiermee lijken zij in te spelen op de uiteenlopende motivaties van stakeholders voor transparantie, namelijk ‘gelijke toegang’ en het wegnemen van onwetendheid over besluitvorming. Het omstreden karakter van het lobbyvak wordt tevens erkend, samen met de wens om de burger te verlichten over het besluitvormingsproces (“De discussie over het lobbyen hoort vooral te gaan over de vraag hoe lobby’s de (politieke) besluitvorming beïnvloeden”) (ibid.).Destatus quo wordt omschreven als “niet inzichtelijk”, wat de reden vormt voor regulering:

“Hoe kunnen we de belangenafweging controleren, als we deze niet kennen?” (ibid.)

Daarnaast worden vier risicopunten genoemd die ontstaan bij de huidige vorm van politieke belangenbehartiging: ‘onduidelijkheid’, ‘verdrukking van kleine belangen’, ‘een ongelijk speelveld’, en ‘slechte afweging van belangen’ (ibid.). Aan elk van deze punten is een alinea gewijd. Hiermee lijkt de nieuwe nota te voldoen aan de tweede aanbeveling van deze scriptie, namelijk het motiveren waarom de huidige situatie onvoldoende is.In de inleidende tekst op de site van de PvdA spreekt Bouwmeester de wens uit “dat het Kabinet mensen beter, eerder en op vernieuwende manieren betrekt” (nadruk toegevoegd), verwijzend naar de maatregelen uit de nieuwe nota (Bouwmeester, 2015).

57 In die nota is de eerdere tekst ‘een goede overheid is een open overheid’ vervangen door “De moderne overheid wil een open overheid zijn” (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Door gebruik te maken van dit frame wordt ook aan de eerste aanbeveling uit de vorige sectie voldaan.De toon van de nieuwe nota is daarnaast enigszinsgematigd ten opzichte van de eerste versie. Er wordt nu niet meer alleen gesproken over “grote bedrijven”, maar ook over “machtige partijen” (ibid.). De introductie op de PvdA- website spreekt overigens nog wel van “grote bedrijven met veel macht om te lobbyen” (Bouwmeester, 2015). Hoewel er volgens Bouwmeester en Oosenbrug nog steeds “bijna 17 miljoen lobbyisten” in Nederland zijn, wordt dit genuanceerd door te stellen dat “slechts enkelen van hen […] zo [worden] genoemd”. In een nootverwijzing wordt de te hanteren definitie van ‘lobbyen’ gegeven, welke is gebaseerd op die van de BVPA (Bouwmeester & Oosenbrug, 2015). Daar wordt het volgende bij vermeld:

“Deze nota gaat dan ook niet over wie onder de officiële definitie van lobbyist valt, maar hoe beïnvloeding van politiek en overheid plaatsvindt en hoe dit eerlijker en transparanter kan.”

(ibid.)

Met het benoemen van een brede en duidelijke definitie van het lobbybegrip voldoet de nota grotendeels aan de vijfde aanbeveling. Hierbij moet vermeld worden dat onder de nieuwe maatregelen er geen zijn waar een ‘nauwe’ definitie voor noodzakelijk is, aangezien het voorstel voor bezoekregistratie ‘gericht op lobbyisten’ eruit is gehaald, alsook het voorstel om elk belang ‘op een digitaal A4’ aan te leveren (waarmee de vragen ‘wie is een lobbyist?’ en ‘wat is een belang?’ worden ontweken). Er zijn in de nieuwe nota geen expliciete verwijzingen meer naar de BVPA en de veertien voorstellen zijn onderverdeeld op basis van de daarvoor verantwoordelijke actor/overheid (‘kabinet’, ‘Tweede Kamer’,‘politieke partijen’, ‘lobbyisten’). Twaalf voorstellen zijn hierbij voor kabinet en Tweede Kamer, en slechts één voor ‘lobbyisten’ (“Lobbyregister van de beroepsgroep versterken en uitbreiden”) (ibid.). Het primaat ligt met de nieuwe nota dus bij de besluitvormers, waarmee er lijkt te worden voldaan aan de roep hiernaar. Wat opvalt is dat Kamerleden, evenals in de eerste versie van Lobby in daglicht niet worden geacht hun agenda vrij te geven. In de nieuwe nota wordt wel het streven

58 uitgesproken om Kamerleden ‘meer openheid’ te laten bieden in de vorm van “betekenisvolle informatie”:

“We streven niet naar nietszeggende overzichten die veel bureaucratie opleveren, wel naar meer inzicht in betekenisvolle contacten.” (ibid.)

Wat deze ‘openheid’ concreet inhoudt is onduidelijk – daar moet een speciale werkgroep van Kamerleden over beslissen (ibid.). Deze werkgroep doet er goed aan de vijfde aanbeveling van deze scriptie ter harte te nemen, met name het argument voor ‘toerekenbaarheid’. Hoe dan ook is de nieuwe nota een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de eerste versie. Omdat deze vooralsnog geen wet, maar een regeling betreft zal veel afhangen van onderling gemaakte afspraken. Of de voorgestelde maatregelen voldoende zullen zijn hangt dus af van de toewijding van alle betrokken partijen; of zij samen voor een transparantie lobby gaan.

59 Bibliografie Andeweg, R., Dubbelboer, N., Hamer, M., Klijnsma, J., & Asscher, L. (2005, Februari). De Leidende Burger. Opgeroepen op Februari 3, 2016, van PvdA.nl: https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=4&cad=rja&uact= 8&ved=0ahUKEwjlpvb119vKAhWEXg8KHTSZBq8QFgg2MAM&url=http%3A%2F%2Fw ww.pvda.nl%2Fdata%2Fcatalog%2F13%2F3349%2F4%2FPvdA_Andeweg_DeLeidend eBurger.pdf&usg=AFQjCNFtSaULzQe3XqUn0nWoto5_Hi_cuQ&sig2=65NcoWlZrU5ndl0 YuBPzyw

Baakman, N. A., Korsten, A. F., & van Mierlo, J. F. (1995, Januari). Lobbyen bij de overheid (Geactualiseerde versie). Strategie & beleid in de publieke sector , 1-31.

Bettelheim, J. (2015, December 15). 'Je werkkamer als lobbyvrije zone? Je brengt me aardig in verwarring, Ronald'. Opgeroepen op Februari 5, 2016, van communicatieonline.nl: http://www.communicatieonline.nl/nieuws/je-werkkamer-als- lobbyvrije-zone-je-brengt-me-aardig-verwarring-ronald#sthash.26vE2ew2.dpuf

Beyers, J., Eising, R., & Maloney, W. (2008). Researching Interest Group Politics in Europe and Elsewhere: Much We Study, Little We Know? West European Politics, 31 (6), 1103-1128.

Bouwmeester, L. T. (2015, December 22). Lobby in daglicht. Opgeroepen op Februari 6, 2016, van PvdA.nl: http://www.pvda.nl/berichten/2015/12/Lobby+in+daglicht

Bouwmeester, L. T., & Oosenbrug, R. F. (2015, December 24). Kamerstuk 34376 nr. 2. Opgeroepen op Februari 7, 2016, van officielebekendmakingen.nl: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34376-2.html

Bouwmeester, L. T., & Oosenbrug, R. F. (2015, Mei 6). Samen voor een transparante lobby. Opgeroepen op September 30, 2015, van PvdA.nl: http://www.pvda.nl/berichten/2015/05/Samen+voor+een+transparante+lobby

Bovens, M. A. (2006). De diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie. B en M: tijdschrift voor beleid, politiek en maatschappij, 33 (4), 205-218.

60

Bryman, A. (2008). Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press.

BVPA. (2015, December 15). Reactie BVPA op consultatienota “Lobby in Daglicht” . Opgeroepen op Januari 26, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/documents/Reactie_BVPA.pdf

BVPA. (2015, November 5). Bankenlobby: pleidooi voor lobby-paragraaf in wetsvoorstellen. Opgeroepen op Februari 1, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/actueel/blogs/bankenlobby-pleidooi-voor-lobby-paragraaf-in- wetsvoorstellen

BVPA. (2015, Mei 6). BVPA verwelkomt voorstel PvdA om transparantie in lobby te verbeteren. Opgeroepen op November 9, 2015, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/actueel/nieuws/bvpa-verwelkomt-voorstel-pvda-om-transparantie-in- lobby-te-verbeteren

BVPA. (2013, Juli 25). BVPA-bestuur berispt BVPA-lid inzake Rambam-uitzending. Opgeroepen op Februari 5, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/actueel/nieuws/bvpa- bestuur-berispt-bvpa-lid-inzake-rambam-uitzending

BVPA. (2007). Handvest BVPA. Opgeroepen op November 16, 2015, van bvpa.nl: http://www.publiekezaken.eu/wp-content/uploads/2015/07/BVPA_Handvest.pdf

BVPA. (2015, Juni 19). Lea Bouwmeester en Astrid Oosenbrug over “Lobby in daglicht”. Opgeroepen op Januari 26, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/actueel/nieuws/lea- bouwmeester-en-astrid-oosenbrug-over-lobby-in-daglicht

BVPA. (2016). Ledenlijst. Opgeroepen op Februari 2, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/leden/ledenlijst?page=22&page=1

BVPA. (2014, September 10). Oratie bijzonder hoogleraar Public Affairs Arco Timmermans op 29 september. Opgeroepen op Februari 5, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/actueel/nieuws/oratie-bijzonder-hoogleraar-public-affairs-arco- timmermans-op-29-september

61 BVPA. (2013). Pagina niet gevonden. Opgeroepen op Februari 6, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/page/downloads/Klacht_nav_RamBam.pdf

BVPA. (2015, December 21). Reactie BVPA op consultatienota “Lobby in Daglicht” . Opgeroepen op Fabruari 2, 2016, van BVPA.nl: http://bvpa.nl/documents/Reactie_BVPA.pdf

Cain, B. E., & Drutman, L. (2014). Congressional Staff and the Revolving Door: The Impact of Regulatory Change. ELECTION LAW JOURNAL, 13 (27-44).

Cordis, A. S., & Warren, P. L. (2014). Sunshine as disinfectant: The effect of state Freedom of Information Act laws on public corruption. Journal of Public Economics, 115, 18-36.

Dahl, R. A. (1998). On Democracy. New Haven & London: Yale Nota Bene.

Dijksma, S. A., Elissen, A., Heijnen, P. M., van Nieuwenhuizen-Wijbenga, C., Ouwehand, E., van Raak, A. A., et al. (2011, Juni 22). Kamerstuk 32 745, nr. 17. Opgeroepen op December 28, 2015, van TweedeKamer.nl: http://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=f4a9c301-aa2e-4255-91ff- 01bdaa3d0154&title=Verslag%20van%20een%20wetgevingsoverleg%20inzake%20d e%20Raming%20der%20voor%20de%20Tweede%20Kamer%20in%202012%20ben odigde%20uitgaven%2C%20alsmede%20aanwijzing%20en%20raming%20van%20de %20ontvangsten%20.pdf

Dijsselbloem, J. R. (2014, April 3). Betreft Transparantie lobbyactiviteiten banken. Opgeroepen op December 23, 2015, van Rijksoverheid.nl: https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&cad=rja&uact= 8&ved=0ahUKEwiowczArvLJAhUBFw8KHXvfALoQFggoMAE&url=https%3A%2F%2Fw ww.rijksoverheid.nl%2Fbinaries%2Frijksoverheid%2Fdocumenten%2Fkamerstukken %2F2014%2F04%2F03%2Ftransparantie-lobbyactiviteiten-banken%2Ftransparantie- lobbyactiviteiten- banken.pdf&usg=AFQjCNF5WojmgWl34rnNNB90ReSal8kn3Q&sig2=qtyH01OnABxQp7 H1Ox_-xQ&bvm=bv.110151844,d.ZWU

62 Dijsselboem, J. R., Vos, M. L., van Hijum, Y. J., Klaver, J. F., Koolmees, W., Merkies, A. Z., et al. (2014, Februari 6). Kamerstuk 32 013, nr. 57. Opgeroepen op December 23, 2015, van OfficiëleBekendmakingen.nl: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32013- 57.pdf

Europese Commissie. (2006). Green Paper European Transparency Initiative. Brussel: Europese Commissie.

GKSV. (2015, Mei 6). Lobby-voorstel Lea Bouwmeester (PvdA) leidt tot schijntransparantie. Opgeroepen op November 9, 2015, van GKSV.nl: http://www.gksv.nl/newsroom/lobby-voorstel-lea-bouwmeester-pvda-leidt-tot- schijntransparantie.html

Greenwood, J., & Thomas, C. S. (1998). Introduction: Regulating lobbying in the Western world. Parliamentary Affairs, 51 (4), 487-499.

Greve, C. (2010). Whatever Happened to New Public Management? . Danish Political Science Association meeting 4-5 November 2010, Panel on “New Public Management” (pp. 1-20). Copenhagen: Copenhagen Business School’s International Center for Business and Politics.

Grimmelikhuijsen, S. G., & Meijer, A. J. (2012). Effects of Transparency on the Perceived Trustworthiness of a Government Organization: Evidence from an Online Experiment. Journal of Public Administration Research and Theory, 24 (1), 137-157.

Groene 11. (2015, Augustus 4). Reactie groene NGO’s op voorstel ‘Lobby in daglicht’. Opgeroepen op Januari 27, 2016, van Graag reactie voor 13 augustus: meetekenen of niet over initiatiefnota Bouwmeester transparante lobby?: FW: Over initiatiefnota Bouwmeester transparante lobby

Holman, C., & Luneburg, W. (2012). Lobbying and transparency: A comparative analysis of regulatory reform. Interest Groups & Advocacy, 1 (1), 75-104.

Hood, C. (1991, March 19). A Public Management for All Seasons? Public Administration .

63 Jonkers, P. (2013). Zet transparantie liever in voor bekritiseerbaarheid dan voor vertrouwen. In D. Broeders, J. E. Prins, H. Griffioen, M. Bokhorst, & M. Sax, Speelruimte voor transparantere rechtspraak (pp. 449-471). Den Haag/Amsterdam: WRR/Amsterdam University Press.

Kanol, D. (2012). Should the European Commission Enact a mandatory lobby register? Journal of Contemporary European Research, 8 (4), 519-529.

Leisink, M. (2015, Oktober 12). Lobby G4 inderdaad te machtig. Maar ik denk niet dat je dat moet oplossen met meer bureaucratie. #lobbyregister http://m.binnenlandsbestuur.nl/nieuws/lobby-van-g4-in-den-haag-is-te- machtig.76840.lynkx …. Opgeroepen op Oktober 20, 2015, van Twitter: https://twitter.com/mleisink/status/653803990220709888

Maastricht University. (2015). European Public Affairs. Opgeroepen op November 17, 2015, van maastrichtuniversity.nl: http://www.maastrichtuniversity.nl/web/Faculties/FASoS/TargetGroups/Prospective Students/MastersProgrammes/EuropeanPublicAffairs.htm

Meeus, T. (2015, November 7). Bericht uit Den Haag: burger, u bent nog lang niet boos genoeg. Opgeroepen op Januari 31, 2016, van NRC.nl: https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact= 8&ved=0ahUKEwj91NWur9TKAhWBhQ8KHWxjDmwQFggiMAA&url=http%3A%2F%2 Fwww.nrc.nl%2Fnext%2F2015%2F11%2F07%2Fbericht-uit-den-haag-burger-u-bent- nog-lang-niet-1554337&usg=AFQjCNGOkidbRTYCLUbeU6- SExYefOyRBw&sig2=842O7XhvXTGRv3ughEY0lw&bvm=bv.113034660,d.bGQ

Ministerie van BZK. (2013, September 1). Actieplan Open overheid. Opgeroepen op Oktober 20, 2015, van rijksoverheid.nl: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2013/0 9/01/actieplan-open-overheid/actieplan-open-overheid.pdf

Nieuwsuur. (2012, Juni 18). Longarts wil verbod tabakslobby in Den Haag. Opgeroepen op Oktober 2, 2015, van npogezond.nl: http://www.npogezond.nl/tv- uitzending/g24_iv_8179/Longarts-wil-verbod-tabakslobby-in-Den-Haag

64

NPO. (2013, April 8). Rambam. Opgeroepen op September 30, 2015, van NPO.nl: http://www.npo.nl/rambam/08-04-2013/VARA_101307288

NRC Handelsblad. (2004, Januari 28). Cadeaus Kamer in register. Opgeroepen op Februari 6, 2016, van NRC.nl: http://www.nrc.nl/handelsblad/2004/01/28/cadeaus- kamer-in-register-7671523

NRC Handelsblad. (2015, November 3). De bank vraagt, de minister draait. Opgeroepen op Februari 1, 2016, van NRC.nl: http://www.nrc.nl/nieuws/2015/11/03/de-bank- vraagt-de-minister-draait

NRC Handelsblad. (2015, Mei 8). Openbare lobby als illusie. Opgeroepen op Januari 16, 2016, van NRC.nl: http://www.nrc.nl/handelsblad/2015/05/08/openbare-lobby-als- illusie-1493137

Parlementair Documentatiecentrum. (2016). Partij van de Arbeid (PvdA). Opgeroepen op Februari 1, 2016, van Parlement & Politiek: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrouwxn/partij_van_de_arbeid_pvda

Plasterk, R. H., & van Raak, A. A. (2015, Juli 7). Beantwoording Kamervragen over de integriteit van een lobbyist. Opgeroepen op Januari 26, 2016, van Rijksoverheid.nl: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/201 5/07/07/beantwoording-kamervragen-over-de-integriteit-van-een- lobbyist/beantwoording-kamervragen-over-de-integriteit-van-een-lobbyist.pdf

Plasterk, R. H., Dijsselbloem, J. R., Bouwmeester, L. T., & Nijboer, H. (2014, Februari 6). Vragen van de leden Nijboer en Bouwmeester (beiden PvdA) aan de ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de transparantie van de lobbypraktijken van Nederlandse banken (Ingezonden 18 december 2013). Opgeroepen op December 23, 2015, van Rijksoverheid.nl: https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&ved=0ahUKEw iy0NatpfLJAhWEdQ8KHYs9CskQFggoMAE&url=https%3A%2F%2Fwww.rijksoverheid. nl%2Fbinaries%2Frijksoverheid%2Fdocumenten%2Fbrieven%2F2014%2F02%2F06 %2Fbijlage-antwoorden-op-kamervragen-over-lobbyparagraaf%2Fbijlage-

65 antwoorden-op-kamervragen-over-lobbyparagraaf.pdf&usg=AFQjCNHsZubvsh-- 5c5QpSHYEETSJVVhqA&sig2=vlchO3VdjXdNb0PnFvgzpg

Putnam, R. D. (1995). Bowling Alone: America's Declining Social Capital. Journal of Democracy, 6 (1), 65-78.

Raad voor het openbaar bestuur. (2012). Gij zult openbaar maken: Naar een volwassen omgang met overheidsinformatie. Raad voor het openbaar bestuur. Den Haag: Raad voor het openbaar bestuur.

Schmitter, P. C., & Karl, T. L. (1991). What Democracy Is...and Is Not. Journal of Democracy, 2 (3), 75-88.

Schnackenberg, A. K., & Tomlinson, E. C. (2014). Organizational Transparency: A New Perspective on Managing Trust in Organization-Stakeholder Relationships. Journal of Management, XX (X), 1-27.

Schumpeter, J. A. (1943). Socialism and Democracy. London and New York: Routledge. SOMO. (2013). Taking Lobbying Public The Transparency of Dutch Banks’ Lobbying Activities. Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO). Amsterdam: SOMO.

SP. (2014, Feruari 6). MERKIES PRESENTEERT MAATREGELEN OM INVLOED BANKENLOBBY TERUG TE DRINGEN. Opgeroepen op November 9, 2015, van SP.nl: https://www.sp.nl/nieuws/2014/02/merkies-presenteert-maatregelen-om-invloed- bankenlobby-terug-te-dringen

TabakNee. (2015, Mei 19). Met naïef plan mist PvdA de kans om lobby te reguleren, neem een voorbeeld aan internationale inperking tabakslobby. Opgeroepen op Januari 12, 2016, van TabakNee.nl: http://www.tabaknee.nl/nieuws/nieuws/33-nieuws/620-met- naief-plan-mist-pvda-de-kans-om-lobby-te-reguleren

Timmermans, A. (2014). On speaking terms. Public affairs en de dialoog tussen wetenschap en praktijk. Oratie in verkorte vorm uitgesproken door Prof. dr. Arco Timmermans bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op het gebied van Public Affairs aan de Universiteit Leiden (pp. 2-24). Leiden: Universiteit Leiden.

66

Timmermans, A. (2015). The moving stages of public affairs in the . Interest Groups & Advocacy, 4 (1), 25-39.

TI-NL. (2015). Lifting the lid on lobbying. Tranparency International Nederland. Den Haag: Tranparency International Nederland.

Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2016, Febrauri 5). Geschenkenregister. Opgeroepen op Februari 6, 2016, van TweedeKamer.nl: http://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/geschenken_05-02- 2016.pdf

Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2015, December 21). Lobbyistenregister. Opgeroepen op December 28, 2015, van TweedeKamer.nl: http://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/lobbyistenregister_21122 015.pdf

Universiteit Leiden. (2015). Leergang Public Affairs. Opgeroepen op November 17, 2015, van Centre for Professional Learning: http://professionallearning.nl/nl/opleidingen/leergang-public-affairs- van den Bos, K. (2007). Procedurele rechtvaardigheid: beleving en complicaties. Werken aan behoorlijkheid , 183-198. van der Sijs, N. (2010). LOBBY (WACHT- OF ZITRUIMTE, BIJV. IN EEN HOTEL; BELANGENGROEP). Opgeroepen op November 17, 2015, van etymologiebank.nl: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/lobby van Drimmelen, F. (2014). Handboek public affairs. Amsterdam: Prometheus. van Drimmelen, F. (2015, Juni 16). Voorstel ‘Lobby in daglicht’ van Lea Bouwmeester niet radicaal genoeg. Opgeroepen op Januari 12, 2016, van dr2.nl: http://dr2.nl/actueel/blogs/blogs-nederlands/834/voorstel-a-lobby-in-daglichta-van- lea-bouwmeester-niet-radicaal-genoeg.html van Keulen, P. (2015, Mei 9). De stolp in Den Haag is van glas. Parool .

67 van Raak, R. (2015, December 4). Mijn werkkamer is een lobby-vrije zone. Opgeroepen op Februari 5, 2016, van The Post Online: https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact= 8&ved=0ahUKEwi- wsXhuODKAhUFcA8KHdDXDCsQFggjMAA&url=http%3A%2F%2Fpolitiek.tpo.nl%2Fcol umn%2Fmijn-werkkamer-is-een-lobby-vrije- zone%2F&usg=AFQjCNEWJyn3JzK0S9evGcARL4DdYQv44Q&sig2=7oDTmWDFbT05fCu CoG_kow

Verschuren, P. J., & Doorewaard, J. A. (2007). Het ontwerp van een onderzoek. Den Haag: LEMMA.

VNO-NCW. (2015, Mei 7). PvdA-voorstel 'Lobby in daglicht' goed voor draagvlak. Opgeroepen op Januari 12, 2016, van VNO-NCW.nl > columns: http://www.vno- ncw.nl/column/pvda-voorstel-lobby-daglicht-goed-voor-draagvlak

68