FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

ACADEMIEJAAR 2010-2011

Ammianus’ Res Gestae XXVI

Een hedendaagse vertaling

Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de taal- en letterkunde: Latijn en Nederlands

door Jan Raeman

Stamnummer: 0074802

Promotor: Prof. Dr. W.M. Verbaal i WOORD VOORAF

Vooraleer ik het in deze masterscriptie uitvoerig zal hebben over de strijd die en Valentinianus voeren tegen barbaren en opstandelingen, wil ik nu enkele woorden wijden aan de strijd die ikzelf als vertaler aanging met Ammianus’ gecompliceerde proza.

Hoewel Ammianus het mij hoegenaamd niet gemakkelijk maakte, kruiste ik desondanks met plezier de degens. Ik werd immers bijgestaan door vele trouwe bondgenoten. In eerste instantie wil ik professor Verbaal bedanken die me aanstak met het vertaalvirus. Met zijn heldere kijk en vruchtbare suggesties slaagde hij erin mijn vertaling naar een hoger niveau te tillen. Daarnaast bracht hij me een kritische omgang met secundaire literatuur bij.

Voorts gaat mijn dank uit naar professor Hans Teitler. Dankzij zijn expertise op het gebied van Ammianus wist hij duistere passages in de tekst op te helderen.

Ten slotte dank ik de vele vrienden en het thuisfront, die allen bereid waren een gedeelte van mijn vertaling te aanhoren en te becommentariëren. In het bijzonder vermeld ik mijn ouders en Anke. In periodes van twijfel wisten zij me steeds aan te moedigen om de strijd met Ammianus verder te zetten.

Jan Raeman

28 mei 2011

ii INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf………………………………………………………………………………………………………………...i

1. Inleiding……………………………………………………………………………………………………………..1

2. Ammianus’ Res Gestae……………………………………………………………………………………… 2

2.1. Leven en werk ...... 2

2.2. Literaire technieken ...... 3

3. Res Gestae XXV…………………………………………………………………………………………………..5

3.1. Toenemende kritiek...... 5

3.2. Gefragmenteerd rijk ...... 8

3.3. Hybris als rode draad ...... 8

3.4. Tsunami als voorteken ...... 10

4. Vertaalverantwoording………………………………………………………………………………………12

4.1. Waarom een nieuwe Nederlandse Ammianusvertaling? ...... 12

4.1.1 Analyse vertaling Aart Blom ...... 12

4.2. Vertaalverantwoording buitenlandse vertalers ...... 14

4.3. Visie den Hengst ...... 14

4.4. Persoonlijke visie ...... 15

4.4.1 Keuzes inzake vertalen ...... 15

4.4.2 Keuzes inzake toelichting ...... 17

5. Ammianus in vertaling……………………………………………………………………………………….19

5.1. Synopsis ...... 19

5.2. Ammianus’ Res Gestae XXVI naar het Nederlands vertaald ...... 24

5.3. Registers ...... 52

5.3.1 Ambtelijke en militaire titulatuur ...... 52 iii

5.3.2 Personen ...... 53

5.3.3 Plaatsen ...... 57

6. Bijlagen…………………………………………………………………………………………………………… 61

6.1. Kaart Romeinse Rijk ...... 61

6.2. Tekstuitgave Teubner ...... 62

6.3. Overzicht vertalingen Ammianus ...... 63

6.4. Fragment vertaling Blom ...... 65

7. Bibliografie……………………………………………………………………………………………………… 68

7.1. Primaire literatuur ...... 68

7.2. Woordenboeken en lexica ...... 68

7.3. Encyclopedieën ...... 68

7.4. Secundaire literatuur ...... 68

7.5. Internetbronnen ...... 69 1

1. INLEIDING

Het doel van deze masterscriptie is in de eerste plaats een literaire vertaling van boek 26 van Ammianus’ Res Gestae, een historisch werk waarvan tot nu toe nog nooit een Nederlandse vertaling gepubliceerd is. Bij het vertalen heb ik ernaar gestreefd om niet alleen de inhoud van het origineel weer te geven, maar ook om, voor zover mogelijk, een vlot Nederlands equivalent te vinden voor stilistische aspecten. Alvorens ik mijn eigenlijke vertaling voorstel, besteed ik aandacht aan het leven en werk van Ammianus. Hierbij heb ik zowel oog voor de inhoudelijke als stilistische dimensie van Ammianus’ oeuvre. Daarnaast ga ik dieper in op de sleutelrol die boek 26 binnen de hele Res Gestae vervult. Opvallend in dit boek is het feit dat de stijl van het werk duidelijk de inhoud ondersteunt en versterkt. Net dat vormt een mooie uitdaging voor een vertaler die ambieert om tegelijkertijd Ammianus' stijl te behouden en vlot Nederlands te schrijven.

Vervolgens worden enkele vertaaltechnische kwesties behandeld. Zo maak ik via een analyse van Aart Bloms vertaling duidelijk waarom er nood is aan een nieuwe Nederlandse Ammianusvertaling. Daarnaast bied ik de lezer inzicht in mijn zoektocht naar een goede vertaalstrategie. Hierbij raadpleegde ik de, weliswaar beperkte, vertaalverantwoording van een aantal buitenlandse vertalers. Verder bespreek ik de vertaalkeuzes waar Daan den Hengst voor pleit, die momenteel eveneens een Nederlandse Ammianusvertaling voorbereidt. Ten slotte maak ik mijn eigen positie in dit veld duidelijk waarbij ik mijn keuzes nader toelicht in een vertaalverantwoording.

In het laatste hoofdstuk van deze masterscriptie staat de eigenlijke vertaling van het werk centraal. Allereerst reik ik hierin de lezer een synopsis van boek 26 aan. Zo krijgt de lezer een goed overzicht van de verschillende verhaallijnen die in het boek aan bod komen. Tegelijkertijd laat dit de lezer toe om eventuele onduidelijkheden in Ammianus’ discours op te helderen. Vervolgens presenteer ik de vertaling van boek 26, die het zwaartepunt van deze masterscriptie vormt. De registers inzake ambtelijke en militaire titulatuur, personen en plaatsnamen ronden dit hoofdstuk af.

Als bijlage vindt u ten slotte een kaart van het toenmalige Romeinse Rijk en de Latijnse tekst van boek 26. Ik heb geopteerd voor de Teubneruitgave van Seyfarth uit 1978 omwille van het uitgebreide kritische apparaat.

2

2. AMMIANUS’ RES GESTAE

2.1. LEVEN EN WERK

De 4de-eeuwse auteur Ammianus Marcellinus mag dan een van de grootste geschiedschrijvers zijn die Rome gekend heeft, over zijn leven weten we bitter weinig. Hij was een Griek uit Antiochië (Latijn was zijn tweede taal), die carrière in het Romeinse leger maakte. Als adjudant volgde hij tot 359 Ursicinus, de opperbevelhebber in de Oriënt. Ammianus was ook aanwezig bij de dood in 363 van keizer Julianus de Afvallige, voor wie hij een grote bewondering koesterde en die duidelijk aanwezig is in zijn werk.1

Na zijn militaire loopbaan, waarin hij zowel in het oosten als in het westen van het Romeinse Rijk actief was, begon Ammianus in 378 te Rome als zelfverklaarde opvolger van Tacitus zijn Res Gestae te schrijven. Aangezien Tacitus’ werk Historiae eindigde met de dood van keizer Domitianus, is het logisch dat Ammianus zijn Res Gestae liet aanvangen bij diens opvolger Nerva. Oorspronkelijk bestond Ammianus’ werk uit 31 boeken waarvan de eerste dertien verloren zijn gegaan. De achttien bewaarde boeken handelen over de jaren 353-378.2

In deze periode kwamen achtereenvolgens Constantius II, Julianus de Afvallige, Jovianus, Valentinianus en Valens aan de macht. 3 Dat Ammianus verhoudingsgewijs weinig aandacht besteedt aan de periode 96-353, wijst erop dat hij in de eerste plaats de geschiedenis van zijn eigen tijd wou schrijven. (Knecht 2007: 224)

Ammianus mag zichzelf dan wel beschouwen als een voortzetter van Tacitus, er zijn toch enige verschillen tussen hen beiden op te merken. Zo mist Ammianus het grondige inzicht in het hoe en waarom van bepaalde feiten. In plaats daarvan kiest hij voor een moraliserende aanpak. (den Boeft 2007: 300-301) Hierbij maakt hij vaak gebruik van anekdoten en citaten van Griekse en Latijnse voorgangers. (Knecht 2007: 224)

Verder zijn de karakters niet echt uitgediept: de boosaardige figuren die Ammianus opvoert, zijn veeleer types. Zo wordt Constantius II volgens Teitler (2000: 138-139) omschreven als een keizer die Caligula, Domitianus en Commodus in slechtheid overtrof. Ammianus deed dat om de tegenstelling met zijn grote voorbeeld Julianus in de verf te zetten.

1 http://www.ammianus.info/ (28 maart 2011) 2 ibidem (28 maart 2011) 3 ibidem (28 maart 2011) Ammianus’ Res Gestae 3

In tegenstelling tot moderne historici is Ammianus dan ook niet volledig objectief, hoewel hij in zijn werk het tegendeel beweert:

Haec ut miles quondam et Graecus, a principatu Caesaris Nervae exorsus, ad usque Valentis interitum pro virium explicavi mensura, opus veritatem professum numquam (ut arbitror) sciens silentio ausus corrumpere vel mendacio (31.16.9)

2.2. LITERAIRE TECHNIEKEN

Ammianus is een typische auteur van de late oudheid. Fontaine (1977: 452-453) en Roberts (1989: 49-50) hebben aangetoond dat de verschillen tussen proza en poëzie in die periode vervaagden, zowel op stilistisch als op inhoudelijk vlak. Bij Ammianus resulteert dit in het hanteren van een ritmisch proza. Dit betekent onder andere dat de kola (structuren van ongeveer vijf woorden) steeds eindigen in een bepaald patroon. Men onderscheidt de zogenaamde cursus planus, cursus tardus en cursus velox, de 'gelijkmatige', 'trage' en 'snelle' opeenvolging van beklemtoonde lettergrepen. (den Hengst 2001: 15-16) Voorbeelden, in het Latijn en het Nederlands, van de cursus planus zijn: revocávit in státum, een pond áppels en péren, van de cursus tardus: sublátius éminens, gorílla's en struísvogels, van de cursus velox: fécit et vectigáles, aárdbeien en citróenen.

Ook op het gebied van narratieve technieken verschilt Ammianus enigszins van de klassieke voorbeelden. Volgens Roberts (1988: 182-195) spiegelt Ammianus zich in zijn beschrijvingen aan het illustratieve karakter van de andere kunstvormen van de late oudheid. Zo wordt de kleding in die periode kleurrijker en meer versierd met verschillende motieven of figuren. Ook in de mozaïekkunst ‘[…] maakt de klassieke realistische weergave van de picturale ruimte plaats voor een abstracte ruimte die niet meer waarheidsgetrouw weergegeven wordt’ (Lavin 1963: 188-189). Bij Ammianus is er sprake van een gelijkaardige aanpak. Kenmerkend voor zijn werkwijze is het onderverdelen van een scène in decoratieve subscènes (barokke metaforen zijn hem hierbij niet vreemd), waarbij er nauwelijks aandacht wordt besteed aan het geheel. De lezer wordt er volgens Roberts (1988: 189-195) toe aangezet om zelf verbanden te leggen op een hoger, abstracter niveau. Fontaine (1977: 445) hanteert voor dit samenspel van fragmentatie en decoratie de term ‘miniaturiser’.

Daarnaast valt op dat Ammianus bijzonder lange volzinnen maakt en hierbij een overvloedig aantal bijzinnen aan elkaar breit. De moderne lezer zou snel de weg kwijt raken in een dergelijke complexe structuur. Dat vormt voor de Romeinse lezer echter geen probleem, omdat Ammianus’ Res Gestae 4

Ammianus de informatie opdeelt in kola (cf. supra) die parallel lopen met de volgorde waarin de gebeurtenissen plaatsvinden. (den Hengst 2001: 15-26) Door deze korte sequenties beoogt Ammianus de spanning te verhogen. Dankzij de uitvoerige verslaggeving met oog voor vele details blijft de lezer immers uitkijken naar de afloop.

Daarbovenop doorbreekt Ammianus af en toe het niveau van de eigenlijke gebeurtenissen met uitweidingen, waardoor er een vertragingsmechanisme optreedt, wat nogmaals de spanning bevordert. Deze uitweidingen zijn divers qua thematiek: natuurwetenschappelijke, religieuze en etnografische beschrijvingen komen aan bod. Opmerkelijk hierbij is dat Ammianus volgens den Hengst (2001: 17-20) de inconsequenties in zijn werk camoufleert door te goochelen met vage woorden en dito metaforen.

Voorts durven ook zijn militaire scènes de waarheid geweld aandoen. Nauwkeurige beschrijvingen die men zou verwachten van een militair worden ingeruild voor talloze clichés, aldus den Hengst (2001: 20). 5

3. RES GESTAE XXVI

In dit hoofdstuk ga ik dieper in op het belang van boek 26 binnen het grotere geheel van de Res Gestae. Boek 26 is het eerste van zes boeken die handelen over de heerschappij van Valentinianus en Valens, terwijl in de vorige zes boeken Ammianus’ grote held Julianus de Afvallige centraal stond. Ammianus zet het contrast tussen de toenmalige - in zijn ogen slechte - keizers en hun voorganger Julianus uitvoerig in de verf. Verder valt op historisch vlak op dat het Romeinse Rijk langzaam afbrokkelt. Ammianus slaagt erin deze teloorgang te verklaren via het alomtegenwoordige concept hybris. Op die manier kent Ammianus in dit boek op ingenieuze wijze een morele betekenis toe aan historische gebeurtenissen.

3.1. TOENEMENDE KRITIEK

Boek 26 vormt als het ware een breuk met de boeken die handelen over de heerschappij van Julianus. Zo beschrijft Ammianus in de boeken 26 tot 31 een periode van veertien jaar, terwijl dit in het Julianusgedeelte slechts vier jaar was. Hierdoor ziet hij zich genoodzaakt om voornamelijk aandacht te besteden aan de hoogtepunten uit die periode. Dat doel zet hij uiteen in de programmatische eerste paragraaf van boek 26. Op een heftige toon haalt hij uit naar criticasters die elk minutieus detail willen kennen. (den Boeft 2008: 9)

Die kritische toon reserveert Ammianus niet enkel voor zijn lezers, maar ook voor de hoofdpersonages in zijn boek. Zowel Valentinianus, Valens als de opstandeling Procopius verzinken allen in het niets bij Julianus. Dat wil echter niet zeggen dat Ammianus enkel kritiek geeft. In de eerste twee hoofdstukken van boek 26 maakt Valentinianus immers een goede beurt. Zo lezen we onder meer dat ‘[…] zowel de burgerlijke als militaire machthebbers, onder wie enkelen met vruchteloze ambities, over het algemeen welzijn waakten: allen braken zich het hoofd over een waardige en geschikte heerser.’4 (26.1.3) Vervolgens ‘[…] werd Valentinianus zonder het minste bezwaar onder inspiratie van de godheid gekozen.’ (26.1.5) Valentinianus was voor iedereen duidelijk de beste kandidaat. (Teitler 2007: 57-59) Men vond het zelfs geen probleem dat er door de keuze voor hem tien dagen lang geen keizer aan het roer van het rijk stond. Zelfs na zijn aankomst in Nicaea stelt Valentinianus zijn toespraak nog een dag uit om zo de schrikkeldag te ontlopen.

4 Deze citaten zijn afkomstig uit mijn persoonlijke vertaling van boek 26, die u in het vijfde hoofdstuk van deze scriptie terugvindt. Res Gestae XXVI 6

In zijn toespraak in het tweede hoofdstuk slaagt Valentinianus er ook in het protest onder de troepen in de kiem te smoren. ‘Hij nam het woord, toonde onverschrokken zijn autoriteit als keizer en waagde het om enkelen te bestempelen als muiters en stijfkoppen. Hierna vervolgde hij zijn weldoordachte toespraak zonder enig incident.’ (26.2.5) Na zijn toespraak ‘[…] waren zelfs zijn luidruchtige tegenstanders van weleer het nu met hem eens.’ (26.2.11)

Ammianus houdt deze positieve toon aan in zijn verslag over de stadsprefectuur van Apronianus ten tijde van Julianus. Apronianus verzekerde immers de voedseltoevoer en maakte komaf met het gifmengen. Hiervan is nu echter geen sprake meer. ‘Langdurige nalatigheid bracht echter een terugkeer van deze verschrikkingen teweeg.’ (26.3.4)

Deze passage vormt een mooi contrast tussen het rechtvaardige beleid onder Julianus en de groeiende wantoestanden onder zijn opvolgers. Naarmate het boek vordert, komt er namelijk meer kritiek op Valentinianus. De aanstelling van Valens tot medekeizer is hier een goed voorbeeld van:

Hij gaf het bevel om twee dagen later te vertrekken uit Nicaea en riep de vertegenwoordigers van de hoogste ambten bijeen. Alsof hij veeleer geneigd was wijze raad boven zijn persoonlijke voorkeur te verkiezen, vroeg hij hen advies over zijn toekomstige medeheerser. Stilte overheerste, tot Dagalaifus, de toenmalige magister equitum, vrijpostig het woord nam. ‘Als uw familie op de eerste plaats komt, beste keizer, u heeft een broer. Als u echter voor de staat kiest, zoek dan iemand anders voor het purper.’ (26.4.1)

Dagalaifus haalt expliciet aan dat de staat geen baat heeft bij Valens als medekeizer. Toch slaat Valentinianus deze raad in de wind. ‘Op 28 maart ontbood hij Valens naar een voorstad van Constantinopel, waar Valens met ieders instemming - niemand had de moed hiertegen in te gaan - tot Augustus werd benoemd.’ (26.4.3) Daar komt nog bij dat de relatie tussen de keizers er een is van heerser en onderdaan. ‘[…] Valens had nu officieel evenveel macht. In de praktijk gedroeg hij zich echter zo gehoorzaam als een onderdaan, wat duidelijker wordt in het vervolg van ons verhaal.’ (26.4.3) De hele keizersaanstelling heeft hierdoor veel weg van een schijnvertoning (Leppin 2007: 40). Daarnaast wijst Ammianus erop dat beide keizers de koortsaanvallen waar ze na hun aanstelling mee te maken hadden, in de schoenen van Julianus’ aanhangers wilden schuiven. (den Boeft 2008: 11) Ten slotte haalt Ammianus expliciet aan dat beide keizers ‘[…]nog niet tot aan de enkels van Julianus reikten’ (26.10.8).

Terwijl Valentinianus nog een veelbelovende start maakt, is Valens helemaal niet geschikt als keizer. Opgehitst door meedogenloze adviseurs voert hij een wreed regime. (26.6.7) Voorts Res Gestae XXVI 7 mist hij de nodige moed en vastberadenheid: zodra Valens weet krijgt van Procopius’ succesvolle coup in het oosten van het rijk, is hij vastbesloten afstand te doen van zijn keizerstitel. (26.7.13)

Ook Procopius wordt negatief getypeerd. Tijdens de voorbereiding van zijn opstand in het oosten van het rijk wordt hij meer als een beest dan als een mens beschreven (den Boeft 2007: 296-297). Zo komen we te weten dat ‘[…] Procopius genoeg had van een leven als opgejaagd wild.’ (26.6.4) Toen hij zich in Chalcedon schuilhield, ‘[…] lag hij op de loer als een roofdier. Zodra zijn prooi zich vertoonde, zou hij tot de aanval overgaan.’ (26.6.10) Daarnaast lijkt zijn benoeming tot keizer door niemand serieus genomen te worden:

Procopius stond er miserabel bij en leek teruggekeerd uit de onderwereld. Omdat er nergens een keizersmantel voorhanden was, ging hij zoals een hofdienaar gekleed in een met gouddraad geborduurde tuniek. Tot aan zijn middel zag hij er eigenlijk uit als een page. Hij droeg purperen laarzen, een lans en in zijn linkerhand een kleine purperen vaandel. Voor de toeschouwers had Procopius veel weg van een acteur die op groteske wijze een keizersaanstelling in scène zette. (26.6.15)

Voorts komt Procopius tijdens zijn toespraak nauwelijks uit zijn woorden. (26.6.18) Hoewel hij er na dit chaotische begin in slaagt vele steden te veroveren, is zijn opstand toch gedoemd te mislukken. Procopius wordt namelijk overmoedig en laat zo de kans liggen om de oostelijke provincies in te lijven en fondsenwervers te zoeken (den Boeft 2008: 11) :‘Stilletjes aan werd hij laks, net zoals een scherp mes na verloop van tijd stomp wordt.’ (26.8.14) Ammianus eindigt wel met een positieve noot. Hij wijst er immers expliciet op dat er nooit bloed aan Procopius’ handen kleefde. (26.9.11) (den Boeft 2008: 242)

Dat laatste kon van de keizers niet gezegd worden. Na het fnuiken van de opstand vinden er buitensporige represailles plaats (den Boeft 2008: 12):

De beul met zijn folteringen en bloedige ondervragingen maakte geen onderscheid tussen jong en oud en sloeg toe bij mensen van alle rang en stand. Voorts vonden er onder het voorwendsel van vrede verfoeilijke plunderingen plaats. Overal vervloekte men de ellendige overwinning die bloedige oorlogen naar de kroon stak. (26.10.9)

Res Gestae XXVI 8

3.2. GEFRAGMENTEERD RIJK

Boek 26 is ook van groot historisch belang. In hoofdstuk 5 verdelen beide keizers immers het rijk onder elkaar. Voor de keizers wordt het hierdoor steeds moeilijker om inzicht te hebben in het andere gedeelte van het rijk. Zo heeft Valentinianus er in 26.5.9 geen idee van of zijn broer Valens nog in leven is. Na deze splitsing van het rijk verkeren beide delen in moeilijkheden: enerzijds kent het westen externe aanvallen van barbaren, anderzijds is Procopius verantwoordelijk voor interne onlusten in het oosten. Het rijk samen houden blijkt een grote uitdaging voor de keizers.

Een dergelijke fragmentatie vindt ook zijn neerslag in de opbouw van boek 26. Dit boek kent dan ook een andere structuur dan de Julianusboeken, die het oosten en het westen van het rijk samen behandelen. Nadat de keizers in hoofdstuk 5 van boek 26 het rijk verdeeld hebben, geeft Ammianus zelf aan dat hij de gebeurtenissen in het oosten en het westen apart zal behandelen, hoewel ze zich tegelijkertijd afspelen. Op die manier wordt het de lezer moeilijk gemaakt om samenhang te vinden tussen de gebeurtenissen in het oosten en die in het westen.

Daarnaast is ook de weergave van Procopius’ opstand veeleer episodisch dan coherent. Ammianus springt zonder enige vorm van samenhang van de ene veldslag naar de andere. Stijl en inhoud gaan hier hand in hand. Net zoals de keizers het moeilijk hebben om eenheid in het rijk te krijgen, is het voor de lezer moeilijk om een coherent verhaal te vinden. (Kelly 2007: 274-276) Dit gebrek aan coherentie kunnen we in verband brengen met de visie van Roberts (1988: 189-195), die opmerkt dat Ammianus vaak decoratieve scènes schetst, maar geen expliciete verbanden tussen de verschillende scènes legt. De lezer wordt er zelf toe aangezet om deze scènes op een hoger, abstracter niveau met elkaar te verbinden. (cf. supra)

3.3. HYBRIS ALS RODE DRAAD

In boek 26 vormt de morele boodschap het hogere niveau dat de verschillende verhaallijnen met elkaar verbindt. Ammianus wijst doorheen het hele boek immers zijn lezers op de gevaren van hybris. Dit element kenmerkt het gedrag van de drie hoofdrolspelers. Zo legt Valentinianus hooghartig het advies van zijn ambtenaren naast zich neer en benoemt zijn broer Valens tot medekeizer. Meteen hierna vermeldt Ammianus echter dat het westen van het rijk geteisterd wordt door invallen van de barbaren. Valens’ wrede, hebzuchtige beleid in het oosten van het rijk leidt op zijn beurt de opstand van Procopius in. Res Gestae XXVI 9

Niet alleen bij de keizers, maar ook onder de opstandelingen is er sprake van hybris. Zo boekt Procopius na een aarzelende start de ene triomf na de andere. Zijn overwinning in Cyzicus vormt echter een keerpunt:

Door zijn overwinning in Cyzicus ging Procopius zich bovenmenselijk gedragen. Hij werd overmoedig en besefte niet dat bij elk mens, wanneer het lot zich tegen hem keert, het geluk van heel korte duur kan zijn. Het huis van Arbitio, in wie hij een bondgenoot zag, had hij altijd gespaard alsof het zijn eigen bezit was. Nu beval Procopius dit huis met zijn onschatbare inboedel te plunderen. (26.8.13)

Na dit voorval komt er voor Procopius een einde aan een reeks opeenvolgende overwinningen. Het plunderen van het huis van Arbitio luidt als het ware Procopius’ ondergang in.

Ten slotte is ook aan het eind van het boek de notie hybris duidelijk aanwezig. In de nasleep van Procopius’ opstand straffen beide keizers ongemeen hard. Daarenboven behandelt Valentinianus de rebellen niet allemaal op gelijke voet:

Euphrasius en Phronimius werden op hun beurt naar het westen gezonden en onderworpen aan het oordeel van Valentinianus. Die sprak Euphrasius vrij, maar verbande Phronimius naar de Taurische Chersonesos. Aangezien beiden hetzelfde misdrijf op hun kerfstok hadden, hanteerde Valentinianus twee maten en twee gewichten. Phronimius stond immers dicht bij de vergoddelijkte Julianus, wiens uitzonderlijke verdiensten door beide keizers niet naar waarde werden geschat, hoewel ze nog niet tot aan zijn enkels reikten. (26.10.8)

Valens moet niet onderdoen voor zijn broer. Hij schept genoegen in andermands leed:

Vermits de keizer er altijd voor te vinden was iemand schade te berokkenen, luisterde hij welwillend naar de aanklagers en aanvaardde hij hun dodelijke beschuldigingen. De verschillende soorten executies maakten hem blij als een klein kind. Cicero’s gezegde dat wie meent zich alles te kunnen permitteren een ongelukkig man is, was hem duidelijk onbekend.(26.10.12)

Ammianus’ beschrijving van een steeds verder afbrokkelend rijk met aan het roer incapabele en onrechtvaardige keizers culmineert uiteindelijk in een tsunamicatastrofe die het hele rijk treft.

Res Gestae XXVI 10

3.4. TSUNAMI ALS VOORTEKEN

Ammianus’ beschrijving van de tsunami vertoont vele gelijkenissen met het verslag van de 9de-eeuwse Byzantijnse historici Theophanes en Georgios Monachos. Zij berichten zowel over de gebeurtenissen in Alexandrië als over die op de Adriatische Zee. Ammianus’ verslag verschilt echter op cruciale plaatsen van dat van de Byzantijnse historici. Hierdoor gaat men ervan uit dat de Byzantijnen zich niet op Ammianus gebaseerd hebben, maar dat zowel Ammianus als de Byzantijnen gebruik gemaakt hebben van eenzelfde onbekende bron. (Bleckman 2007: 10-11)

Wat de verschillen betreft, beschrijft Ammianus ten eerste de gebeurtenissen in een andere volgorde. De lezer krijgt nu een verslag waarbij de aandacht eerst naar de volle zee gaat en vervolgens het vasteland aan bod komt. Ten tweede bewerkt hij de inhoud van zijn bron. Ammianus voegt eigen beelden toe, zoals waterlandschappen die voor het eerst het daglicht zien. Dit resulteert in een decoratieve mozaïek aan beelden. Ammianus focust hierbij op de details, het is aan de lezer om het grotere verhaal te reconstrueren. (cf. supra) Daarnaast komen er in Ammianus’ verslag nooit exacte cijfers voor en vermeldt hij slechts één keer een plaatsnaam. Hierdoor krijgt de lezer de indruk dat het om een ramp gaat die het hele rijk treft. (Kelly 2004: 148-160)

Het belang van de tsunamiscène wordt versterkt doordat Ammianus zelf aangeeft dat hij ooggetuige was van dit fenomeen. Daar komt nog de prominente plaatsing van deze passage bij. Hoewel de tsunami volgens Ammianus plaatsvond toen Procopius nog in leven was, heeft Ammianus deze passage naar het slot van het boek verplaatst. Opvallend is dat slotpassages bij Ammianus vaak profetisch zijn. Dat is onder meer het geval in boek 19, waar een tweehoofdige boreling de verdeeldheid in de staat aankondigt die uiteindelijk tot een burgeroorlog zal leiden. (Kelly 2004: 158)

Op dezelfde allegorische wijze heeft men ook de tsunamipassage trachten te interpreteren. Men ziet het rottend schip aan het einde van de beschrijving dan als beeld voor de staat die ten onder dreigt te gaan. De nautische metafoor is Ammianus immers niet vreemd. Zo wordt Julianus in boek 25 niet minder dan drie keer voorgesteld als de ideale stuurman aan het roer van het rijk. Ook in boek 26 hanteert Ammianus deze metafoor. In 26.1.5 staat er immers ‘Hierdoor stond er echter tien dagen lang niemand aan het roer van het rijk’ en in 26.6.3 beweert Ammianus dat ‘[…] Julianus in zijn laatste woorden Procopius aan het roer van het rijk gewenst had.’ Ammianus’ kritiek op Valentinianus en Valens indachtig, lijkt het aannemelijk dat hij beide keizers als onbekwame stuurmannen zag die van het rijk een stuurloos schip maakten. De Res Gestae XXVI 11 tsunami kan dan geïnterpreteerd worden als een voorteken van de inval van de Goten in Adrianopolis. (Kelly 2004: 161-164) 12

4. VERTAALVERANTWOORDING

4.1. WAAROM EEN NIEUWE NEDERLANDSE AMMIANUSVERTALING?

Aangezien Ammianus Marcellinus een van de belangrijkste Romeinse historici is, heeft hij de aandacht van heel wat vertalers getrokken. Dit blijkt uit een overzicht van het Ammianus Marcellinus Online Project van de Rijksuniversiteit Groningen (zie bijlagen).

4.1.1 ANALYSE VERTALING AART BLOM

De enige beschikbare Nederlandse Ammianusvertaling van Aart Blom blijft echter zowel qua zinsbouw als woordkeuze dicht bij de brontekst.

Aart Blom geeft in zijn verantwoording expliciet aan dat hij een groot publiek voor ogen heeft. Zowel de geïnteresseerde leek als de Ammianusspecialist behoren tot de doelgroep. De aanwezigheid van een inleiding, inhoudsopgave, noten, een namenindex en een korte bibliografie illustreert dit doel. Voorts heeft hij gestreefd naar een goede leesbaarheid, maar hij geeft zelf aan dat dit niet altijd even gemakkelijk is bij het vertalen van Ammianus.

Uit een globale lectuur blijkt dat Bloms vertaling vooral brontaalgericht is. Ammianus’ ellenlange zinsconstructies vinden hun pendant in het Nederlands, waarbij ook de informatievolgorde van het origineel behouden blijft. Zo is de openingszin van boek 26 bij Blom niet minder dan zestien regels lang:

Na zo zorgvuldig mogelijk de loop der gebeurtenissen te hebben beschreven voor zover men ze tot voorbije geschiedenis kan rekenen, moest ik mij eigenlijk niet op meer eigentijds gebied wagen, èn om de gevaren te vermijden die het spreken van de waarheid vaak met zich brengt, èn om niet te maken te krijgen met onredelijke critici van mijn verdere werk, die zich tekort gedaan voelen en luidkeels protesteren als verzuimd wordt te vermelden wat een keizer aan tafel gezegd heeft, of de reden niet genoemd wordt waarom gewone soldaten onder de vaandels gestraft zijn, of wanneer in een uitvoerige beschrijving van een gebied over bepaalde onbetekenende forten gezwegen wordt, of niet precies alle namen genoemd worden van degenen die een nieuwe stadsprefect bij diens aantreden hun respect hebben betuigd, en zo nog het een en ander wat niet tot geschiedschrijving behoort, die namelijk bedoelt gebeurtenissen in grote lijnen Vertaalverantwoording 13

weer te geven, niet de futiele bijzonderheden na te speuren van onbelangrijke zaken - want als iemand die allemaal zou willen weten, kon hij evengoed hopen de ondeelbare deeltjes die in de ijle ruimte zweven (de atómoi, zoals wij die noemen) te kunnen tellen. (26.1.1)5

Het mag dus duidelijk zijn dat Bloms vertaling op het vlak van leesbaarheid te wensen overlaat, hoewel hij het tegendeel als initiële norm opvoert. Voorts valt ook op dat Blom bij de realia en de titulatuur het origineel behoudt.

Een concrete lectuur van het tweede hoofdstuk uit boek 26 (zie bijlage) bevestigt deze bevindingen. In Bloms vertaling is er nauwelijks sprake van segmentering of herschikkingen. In het Nederlands leidt dit tot allesbehalve vlotte constructies als:

Er werd wel gedacht dat sommigen daartoe waren omgekocht ten gunste van gepasseerde kandidaten, maar dit leek daarom toch een ongegrond vermoeden, dat niet zomaar een paar gekochte stemmen werden gehoord, maar massaal geroep opklonk van de hele menigte, die sinds de recente geschiedenis genoeg wist van de broosheid van het geluk van hun hooggeplaatsten. (26.2.4)

De weinige veranderingen van zinsdeel vinden plaats om de informatiestructuur van het origineel te behouden. (‘dein ex susurris inmaniter strepentis exercitus cieri tumultus violentior apparebat’ wordt ‘dit gerommel onder de troepen, die steeds driftiger werden, leek te gaan uitlopen op gewelddadigheden’) Ook stijlfiguren als pleonasmen (‘die daaraan niet gedacht, daarnaar niet gestreefd had’) worden behouden. Daarnaast springen ietwat archaïsche constructies als ‘om aan alle eventualiteiten het hoofd te kunnen bieden’ in het oog.

Toch voert Blom af en toe verschuivingen ten opzichte van de brontekst uit. Zo maakt hij gebruik van concretiseringen om het inzicht in de tekst te vergroten: ‘Lux advenisset’ wordt ‘de ochtend gloorde’, ‘quod erat’ wordt op zijn beurt gespecificeerd tot ‘de taak’. Voorts lexicaliseert Blom in paragraaf 8 ‘contemplatione poscente multiplici’ tot ‘alles welbeschouwd’. Daarnaast is er sprake van enkele geslaagde syntactische reducties zoals ‘unaniem’ voor ‘una omnium voce’. Ten slotte voegt hij in 26.2.5 de directe rede in (‘oproerkraaiers!’ ‘dwarskoppen!’) om het geheel levendiger te maken.

Concluderend kunnen we stellen dat Bloms vertaling op lexicaal niveau niet altijd even geslaagd is. Daarbovenop maakt het gebrek aan segmentering de vertaling bijzonder moeilijk leesbaar.

5 http://www.ammianus.info/ (28 maart 2011) Vertaalverantwoording 14

4.2. VERTAALVERANTWOORDING BUITENLANDSE VERTALERS

Bij het zoeken naar een goede vertaalstrategie werden ook een aantal buitenlandse Ammianusvertalingen 6 geraadpleegd. Hierbij was het opvallend dat er niet altijd een vertaalverantwoording aanwezig was. Bij de vertaling van Rolfe valt dit enigszins te begrijpen omdat er in de jaren dertig nog hoegenaamd geen sprake was van vertaalwetenschap. Galletier echter publiceerde zijn vertaling in 1968, i.e. hetzelfde jaar als Seyfarth. Hij geeft geen vertaalverantwoording terwijl Seyfarth dit wel doet (cf. infra). Zowel Galletier als Rolfe beschouwt de Res Gestae veeleer als een historisch in plaats van een literair werk. Dit blijkt onder meer uit de inleiding die ze bij hun respectieve vertalingen geschreven hebben. Van de 38 pagina’s tellende inleiding van Rolfe gaan er welgeteld drie over de stijl van Ammianus. Galletiers aanpak is gelijkaardig. Hij heeft voornamelijk aandacht voor Ammianus’ bronnen en de historische achtergrond van het werk.

Seyfarth (1968: 46-48) is de eerste die echt een vertaalverantwoording aan zijn werk toevoegt. In zijn tijd heerste er duidelijk een andere vertaalvisie. Hij is dan ook net zoals Blom een exponent van het brontaalgericht vertalen. Volgens hem moet een vertaler er in de eerste plaats naar streven de inhoud van het origineel zo goed mogelijk weer te geven. Inzake vorm ziet Seyfarth geen mogelijkheden om Ammianus’ werkwijze in het Duits over te doen. Wat de complexe zinsbouw betreft, pleit Seyfarth ervoor om de periodezinnen in stukken te verdelen en partikels te gebruiken ter verduidelijking van de zinsverbanden.

4.3. VISIE DEN HENGST

Vermits er een Ammianusvertaling van Daan den Hengst op til is, bekijk ik ook zijn vertaalkeuzes van naderbij. In Problemen bij het vertalen van Ammianus geeft den Hengst (2001: 16-21) enigszins ontgoocheld aan dat hij er niet in geslaagd is de cursus aan te houden die het proza van Ammianus kenmerkt. Hij wijst er wel op dat dit eveneens het geval is in Franse, Engelse, Italiaanse en Duitse vertalingen. Om dat gemis te compenseren hanteert den Hengst echter een enigszins ongebruikelijke woordvolgorde aan het slot van de zin. Voorts is het voor den Hengst een uitgemaakte zaak dat de extreem lange zinnen van Ammianus opgesplitst moeten worden. Den Hengst analyseert de metrische structuur en bestudeert de tekst vervolgens inhoudelijk. Deze twee pijlers laten hem toe om de volzinnen weloverwogen te segmenteren. Op het vlak van het taalgebruik probeert den Hengst zo goed mogelijk de barokke, plechtstatige taal

6 De beschikbare Ammianusvertalingen in de Gentse Universiteitsbibliotheek werden geraadpleegd. Vertaalverantwoording 15 van Ammianus te behouden. Ook clichés en pleonasmen neemt hij over. Bij uitdrukkingen en spreekwoorden kiest den Hengst voor een actualisering.

Den Hengst (2001: 21) is zich ook bewust van de kloof tussen de antieke en de hedendaagse lezer. Het lijkt hem nogal ambitieus dat de hedendaagse lezer vertrouwd is met de ambtelijke en militaire rangen uit de vierde eeuw. Daarom kiest hij ervoor om noten in te lassen en de titulatuur van de negentiende-eeuwse Russische romanliteratuur te gebruiken. Pruisische termen als chefs de cabinet, brigade generaals en college-griffiers vervangen de originele Latijnse benamingen. Ten slotte geeft den Hengst (2001: 18) expliciet aan het niet eens te zijn met Hamiltons aanpak. In tegenstelling tot den Hengst laat deze laatste in zijn vertaling immers de uitweidingen weg ‘[…]omdat de hedendaagse lezer ze veeleer saai zou vinden’.

4.4. PERSOONLIJKE VISIE

4.4.1 KEUZES INZAKE VERTALEN

In mijn vertaling heb ik grotendeels dezelfde principes als den Hengst toegepast. Wat de complexe zinsbouw betreft, leek het in stukken hakken van de tekst mij de beste oplossing, aangezien het Nederlands niet toelaat dat zinnen qua lengte uit hun voegen barsten. Door die segmentering wordt het grote aantal bijzinnen bij Ammianus binnen de perken gehouden. Daarnaast vormt de segmentering een equivalent voor Ammianus’ vertelstrategie met behulp van kola, wat tot een grotere spanningsboog leidt. Segmentering houdt echter niet op bij het in stukken hakken van de tekst. Verbanden die in het Latijn uitgedrukt worden door polysyndeta en asyndeta, worden in mijn vertaling gecompenseerd door het gebruik van signaalwoorden. De openingspassage van boek 26 vormt hier een goed voorbeeld van:

Ik schetste al nauwgezet het verloop van de geschiedenis tot aan de grenzen van het heden. Het leek me beter om de actualiteit achterwege te laten: enerzijds om de gevaren te omzeilen die dikwijls met de waarheid gepaard gaan, anderzijds om criticasters omtrent mijn op stapel staand werk de mond te snoeren. Zij schreeuwen immers moord en brand als men voorbijgaat aan de woorden van een keizer aan tafel, of als men niet vermeldt waarom gewone soldaten bij de vaandels bestraft zijn. Voorts vinden zij het onaanvaardbaar in een breedvoerige schildering van landstreken te zwijgen over enkele onbeduidende forten. Daarnaast ergeren zij zich eraan als niet alle personen die de stadsprefect eer bewezen met naam en toenaam genoemd zijn. Om nog maar te zwijgen van vele gelijkaardige kwesties, die in schril contrast staan met de grondbeginselen der Vertaalverantwoording 16

geschiedschrijving. Zij behandelt gewoonlijk de hoofdzaken en besteedt geen aandacht aan de kleinste details van onbenullige kwesties. Wie die te weten wil komen, kan ook de hoop koesteren om alle ondeelbare deeltjes te tellen die door het ijle zweven en die wij Grieken atomoi noemen. (26.1.1)

Op stilistisch vlak heb ik in mijn vertaling gestreefd naar eenzelfde decoratieve stijl als Ammianus, zonder daarbij in archaïsmen te vervallen. Daarom heb ik voor een eigentijdse variant van Latijnse uitdrukkingen gekozen. Zo heb ik ‘sepulta iam dudum negotia … excitabat’ (26.6.17) vertaald als ‘Daar kwam nog bij dat hij stokoude zaken vanonder het stof haalde’. ‘Partim inuiti, alii volentes’ (26.7.1) wordt op zijn beurt ‘willens nillens’. Ook de meeste stijlfiguren vinden hun pendant in mijn vertaling. Dat is onder meer het geval bij pleonasmen als ‘nec ambigo nec repugno’ (26.2.8), wat in mijn vertaling ‘betwijfel noch bestrijd ik’ wordt. Ook bij oxymora heb ik gezocht naar een Nederlands equivalent. ‘Ad hoc igitur dehonestamentum honorum omnium ludibriose sublatus’ (26.6.16) komt overeen met ‘Zo bereikte Procopius op een bespottelijke en volstrekt oneerlijke wijze het keizerlijke ereambt’.

Daarnaast ben ik het eens met de kritiek van den Hengst op Hamilton, die de uitweidingen achterwege laat. Zij vormen immers een essentieel onderdeel van Ammianus’ oeuvre. Door binnen te breken in de verhaallijn verhogen ze immers de spanning (cf. supra). In mijn vertaling heb ik geprobeerd de vage taal en dito metaforen die kenmerkend zijn voor deze uitweidingen over te nemen in het Nederlands. Dat leidt ertoe dat de lezer hierin geconfronteerd wordt met een geleerd discours dat hem nauwelijks wijzer maakt over de materie. De volgende passage omtrent de invoering van het schrikkeljaar door keizer Octavianus toont dit aan:

Na grondig overleg zijn de geleerden tot een consensus gekomen. Men is het erover eens dat een jaar ten einde loopt op één welbepaald punt, dat niet grillig noch dubieus is. Hierdoor lijkt een misrekening niet langer verantwoordelijk voor de ordeverstoring in de hogere sferen en komen de maanden toch overeen met de seizoenen. (26.1.11)

In mijn ogen is het echter volstrekt onmogelijk een enigszins leesbaar Nederlands equivalent te vinden voor de ritmische structuur van de cursus. Men zal hier dan ook vergeefs naar zoeken in mijn vertaling. Voorts ben ik ook geen voorstander van de compensatiemethode die den Hengst voorstelt. Een enigszins ongebruikelijke woordvolgorde hanteren staat mijns inziens een vlotte leesbaarheid in de weg.

Verder heb ik op inhoudelijk vlak gestreefd naar een heldere weergave van de gebeurtenissen die Ammianus beschrijft. Daarom heb ik geprobeerd de volgorde die Ammianus Vertaalverantwoording 17 aanbiedt, aan te houden in het Nederlands om het inzicht in de tekst te vergroten. Vermits Ammianus weinig gebruik maakt van eigennamen, is het voor de moderne lezer ook niet altijd even duidelijk naar welke figuur hij verwijst. Op sommige plaatsen worden daarom de namen van de personages geëxpliciteerd. In onderstaand voorbeeld heb ik verduidelijkt dat de ‘novator’ waarover Ammianus het heeft wel degelijk Procopius is: ‘Nu keer ik terug naar de tijd dat Procopius, over wiens daden en dood ik het al uitgebreid gehad heb, nog in leven was.’ (26.10.15) Af en toe heb ik ook de volledige naam van een personage in mijn vertaling opgenomen om verwarring tussen personages met dezelfde naam te voorkomen. Zo is de Julianus die Ammianus vermeldt in de volgende passage niet Julianus de Afvallige, maar Didius Julianus: ‘Na de dood van Pertinax hadden de praetorianen eveneens de kant van de hoogste bieder gekozen, namelijk Didius Julianus.’ (26.6.14)

Inzake realia heb ik geopteerd om de band met het origineel te behouden. Concreet betekent dit dat de regio’s die in mijn vertaling aan bod komen, vernederlandst zijn. Zo wordt bijvoorbeeld Illyrië in plaats van Illyricum vermeld en Dacië aan de Donau ter vervanging van Dacia Ripensis. Het is nu eenmaal niet mogelijk om een volledig correct en eigentijds equivalent te vinden van de toenmalige regio’s. In bepaalde gevallen komen vernederlandste vormen echter niet overeen met het Latijnse origineel. Zo is voor de huidige lezer de Hellespont een zeestraat en geen landstreek. In dat geval heb ik ervoor gekozen om het Latijnse origineel te behouden.

Voor steden is het in bepaalde gevallen wel mogelijk om een waterdicht Nederlands equivalent te vinden. Zo heb ik onder meer gekozen voor Milaan en Reims. Waar er evenwel geen Nederlandse benaming voorhanden is, wordt de originele naam van de stad behouden.

Bij de weergave van de ambtelijke en militaire titulatuur heb ik dezelfde keuzes gemaakt. Op dat vlak is het mijns inziens zelden mogelijk eigentijdse equivalenten te vinden. Daarom heb ik er ook hier voor gekozen om waar mogelijk een vernederlandste vorm van het Latijnse origineel te hanteren. Zo werd een bestuurlijke functie als praefectus praetorio vervangen door de term prefect. Waar dit echter niet lukte, behield ik de oorspronkelijke titels in mijn vertaling. De werkwijze van den Hengst lijkt me te omslachtig. Pruisische termen als chefs de cabinet, brigade generaals en college-griffiers vereisen immers hoe dan ook een verklaring in de registers.

4.4.2 KEUZES INZAKE TOELICHTING

Omtrent de toelichting heb ik mij gebaseerd op de aanbevelingen die Vincent Hunink in Antieke historici in het Nederlands (1997: 283-288) geeft. Vermits niet alles in een antieke tekst meteen verstaanbaar is voor de lezer, ligt het voor de hand dat vertalers dergelijke problemen Vertaalverantwoording 18 willen oplossen, aldus Hunink. In de meeste gevallen opteert men dan voor een aantal toevoegingen aan de vertaling. Naast de obligate inleiding met bibliografie en noten zijn ook kaarten, indexen, lijsten en overzichten gangbaar.

Het grote probleem is dat die extra informatie extreme proporties durft aan te nemen. Daarom pleit Hunink bij literaire vertalingen voor een beperkte toelichting, weliswaar net iets meer dan bij andere antieke genres als het epos, de kenniskloof tussen historiograaf en huidige lezer indachtig.

Concreet heb ik gekozen voor een inleiding op de auteur en zijn werk met specifieke aandacht voor boek 26. Vermits Ammianus’ proza danig verschilt van wat de moderne lezer onder geschiedschrijving verstaat, is enige toelichting op zijn plaats. Aangezien dit een literaire vertaling is, komen ook de stilistische principes aan bod die Ammianus hanteert. Het specifieke gedeelte over boek 26 gaat dan weer nader in op de rol die dit boek binnen het grotere geheel van de Res Gestae speelt. Hierbij besteed ik ook aandacht aan het samengaan van stijl en inhoud.

In mijn eigenlijke vertaling heb ik geprobeerd om het aantal noten zo beperkt mogelijk te houden omdat ze mijns inziens een vlotte leesbaarheid in de weg staan. Ter vervanging van de noten heb ik geopteerd voor een combinatie van een synopsis, registers en semantische expliciteringen (vooral van eigennamen, cf. supra) in de vertaling zelf. De synopsis laat de lezer toe snel de hoofdlijnen van het verhaal te begrijpen en biedt een oplossing voor eventuele onduidelijkheden in de verhaallijn.

De registers bieden op hun beurt een korte omschrijving van realia, namen en militaire en civiele ambten. Daarnaast vindt men in de registers ook een overzicht van de paragrafen waarin deze termen voorkomen. Dat biedt de lezer onder meer de kans zijn weg te vinden in de overvloed aan personages die in het verhaal optreden. Zo haalt Ammianus in 26.5.3 aan dat de comes domesticorum Serenianus opgeroepen werd door keizer Valens. Pas in 26.8.7 komt Serenianus opnieuw aan bod. Dankzij de registers kan de lezer in dit geval snel achterhalen wie Serenianus nu weer was.

Ten slotte mag ook een kaart van het toenmalige Romeinse Rijk niet ontbreken. Dit hulpmiddel verschaft de lezer inzicht in de bewegingen van de verschillende troepen. 19

5. AMMIANUS IN VERTALING

5.1. SYNOPSIS

Voor deze synopsis heb ik me gebaseerd op de Philological and Historical Commentary on Ammianus Marcellinus XXVI (2008) van den Boeft, Drijvers, den Hengst en Teitler.

HOOFDSTUK 1

Bij het begin van boek 26 neemt Ammianus zelf het woord. Hij wijst erop dat het voor hem beter zou zijn de geschiedenis van zijn eigen tijd achterwege te laten. Zo zou hij de gevaren die hiermee gepaard gaan, ontlopen en zou het hem de kritiek besparen van lezers die elk detail willen kennen. Op een heftige toon haalt Ammianus uit naar dergelijke criticasters, die volgens hem niet inzien dat geschiedschrijving zich beperkt tot de hoofdzaken. Hierna neemt Ammianus de draad met de centrale verhaallijn op. In Nicaea zoeken de burgerlijke en militaire machthebbers een geschikte opvolger voor keizer Jovianus, die onverwacht overleden is. Valentinianus wordt door iedereen als de beste keuze beschouwd. Op dat ogenblik bevindt hij zich echter nog in Ankara, waardoor er tijdens zijn tocht naar Nicaea tien dagen lang geen keizer is. Na zijn aankomst in Nicaea wil Valentinianus pas de volgende dag in het openbaar verschijnen, om zo de schrikkeldag van de maand februari te ontlopen. Deze dag had volgens sommigen een onheilspellende invloed. Ten slotte gaat Ammianus in een uitweiding nader in op het fenomeen van het schrikkeljaar. Met vage omschrijvingen probeert hij zijn onkunde in deze materie te verhullen.

HOOFDSTUK 2

Nadat de prefect Salutius ‘s avonds voorzorgsmaatregelen genomen heeft, wordt Valentinianus de volgende dag tot keizer uitgeroepen. Wanneer hij echter op het punt staat het leger toe te spreken, breekt er een hevig protest uit: de soldaten eisen dat er onmiddellijk een tweede keizer aangesteld wordt. Valentinianus smoort met een gezaghebbende toespraak dit protest in de kiem. Hij stemt in met de benoeming van een tweede keizer, maar maakt meteen duidelijk dat hij zelf zijn medekeizer zal kiezen. Opvallend hierbij is dat Ammianus tot twee maal toe aanhaalt dat Valentinianus’ toespraak zorgvuldig voorbereid is. Dit wijst erop dat Valentinianus al van plan was een tweede keizer aan te stellen. Ammianus in vertaling 20

HOOFDSTUK 3

Ammianus heeft het over Apronianus’ stadsprefectuur in Rome. Hoewel Apronianus Rome bestuurde ten tijde van de vorige keizers Julianus de Afvallige en Jovianus, besteedt Ammianus pas na de benoeming van Valentinianus aandacht aan Apronianus’ beleid. Zijn bestuur maakt komaf met de zwarte kunsten en het gifmengen. Verder wijst Ammianus er expliciet op dat Rome onder Apronianus geen voedseltekort kende, wat bijna ongezien is doorheen de geschiedenis van de stad.

HOOFDSTUK 4

Ammianus richt opnieuw zijn aandacht op Valentinianus. Die raadpleegt de hoge ambtenaren bij de keuze van een medekeizer. De magister equitum Dagalaifus doorziet echter Valentinianus’ plan om zijn broer Valens aan te stellen. Enkele weken later wordt Valens met ieders goedkeuring (niemand durft de keizer tegen te spreken) tot keizer benoemd. Meteen daarna worden de beide keizers ziek, wat ze tevergeefs in de schoenen van Julianus’ aanhangers proberen te schuiven. Ammianus eindigt dit hoofdstuk met een opsomming van alle invallen van barbaren die het rijk te verduren krijgt.

HOOFDSTUK 5

In het eerste deel van dit hoofdstuk beschrijft Ammianus de splitsing van het rijk in een westelijk en een oostelijk gedeelte. In de buurt van Naissus verdelen de keizers de generaals en de legers onder elkaar. Valentinianus kiest Milaan als residentie, Valens Constantinopel. Beide keizers hebben echter te kampen met grote problemen: in het westen vallen de Alamannen het rijk binnen, in het oosten pleegt Procopius een opstand. Vooral deze laatste kwestie baart Valenianus zorgen. Aangezien hij geen betrouwbare informatie uit het oosten heeft, is hij van plan de situatie met eigen ogen te bestuderen. Zijn adviseurs weten hem er echter van te overtuigen om het westen van het rijk niet in de steek te laten. Aan het slot van dit hoofdstuk meldt Ammianus de lezer dat hij de gebeurtenissen in het oosten en het westen, hoewel ze zich gelijktijdig afspelen, apart zal behandelen.

Ammianus in vertaling 21

HOOFDSTUK 6

Ammianus behandelt het begin van Procopius’ revolte. Door zijn familieband met de toenmalige keizer Julianus de Afvallige koestert Procopius grote ambities. Na Julianus’ dood wordt de aarde hem echter te heet onder de voeten. Het gerucht doet namelijk de ronde dat Julianus Procopius als opvolger aangewezen zou hebben. Procopius besluit zich daarom terug te trekken voor de nieuwe keizer Jovianus. Uiteindelijk gaat Procopius naar Chalcedon, van waaruit hij gemakkelijk de situatie in Constantinopel kan gadeslaan. Daar krijgt hij weet van Valens’ wreedheden, die nog versterkt worden door zijn weerzinwekkende schoonvader Petronius. Wanneer Procopius verneemt dat Valens op weg is naar Syrië, waagt hij zijn kans. Met geld krijgt hij enkele legereenheden op weg naar Thracië aan zijn kant en vervolgens wordt hij tot keizer uitgeroepen. Hij haast zich naar de senaat, maar omdat daar geen enkele belangrijke senator aanwezig is, trekt hij naar het paleis. Hoewel Ammianus de hele aanvang van de opstand als een farce voorstelt, wijst hij er in de laatste paragrafen op dat een dergelijk begin al meermaals de voorbode van een grote ramp gevormd heeft.

HOOFDSTUK 7

Na het amateuristische begin van de opstand komt de lezer te weten hoe Procopius zijn positie versterkt. In de eerste paragraaf vernemen we dat lage hovelingen en militairen, al dan niet op rust, zich bij Procopius aansluiten. Anderen ontvluchten dan weer Constantinopel. Een van hen, Sophronius, verwittigt Valens. Die besluit verbijsterd terug te keren. Ondertussen zit ook Procopius niet stil. Hij laat valse bodes beweren dat Valentinianus gestorven is. Vertrouwelingen van Valens worden opgesloten en vervangen door Procopius’ mannen. De militaire leiding vertrouwt Procopius toe aan zijn volgelingen Gomoarius en Agilo, die hem later zullen verraden. De comes Julius wordt naar Constantinopel gelokt en daar gevangen genomen, waardoor Procopius de troepen in Thracië aan zijn zijde krijgt. Vervolgens houdt hij zich bezig met de uitbouw van zijn leger. Troepen op doortocht naar Thracië worden omgekocht. Door de aanwezigheid van Constantius’ weduwe Faustina en haar dochtertje wijst Procopius op zijn band met de keizerlijke familie. Illyrië inlijven lukt hem echter niet. Equitius, de militaire bevelhebber van Illyrië, doodt immers Procopius’ gezanten en blokkeert alle toegangswegen naar dit gebied. Wanneer Procopius’ successen Valens ter ore komen, is hij totaal ontredderd en wil hij afstand doen van het keizerschap. Zijn adviseurs kunnen hem er echter van overtuigen in de tegenaanval te gaan. De twee legers staan bij Mygdus lijnrecht tegenover elkaar. Nog voor het begin van het eigenlijke Ammianus in vertaling 22 gevecht kiezen de troepen van Valens de kant van Procopius. In een toespraak roept Procopius hen immers op een lid van de keizerlijke familie te verkiezen boven een Pannoniër.

HOOFDSTUK 8

De overwinningen blijven zich opstapelen voor Procopius. Helenopolis, Nicaea en Chalcedon komen in handen van de opstandelingen. Valens’ tegenoffensief loopt op niets uit waardoor hij zich moet terugtrekken in Ankara. Valens beschikt echter over enkele ervaren generaals. Zo krijgt zijn generaal Arintheus zonder enige moeite de hulptroepen van Procopius’ volgeling Hyperechius aan zijn zijde. Procopius’ tribuun Aliso slaagt er dan weer in Cyzicus te veroveren, waardoor de opstandelingen na Bithynië ook de controle over Hellespontus hebben. Na zijn talrijke overwinningen wordt Procopius echter overmoedig. Wanneer de belangrijke generaal Arbitio zich voor de zoveelste keer laat verontschuldigen bij Procopius, beveelt hij diens huis te plunderen. Hoewel hij gemakkelijk Asia zou kunnen inlijven en fondsen verwerven, besluit Procopius op zijn lauweren te rusten. Ammianus wijst er aan het eind van dit hoofdstuk op dat een dergelijke laksheid al eerder noodlottig afliep.

HOOFDSTUK 9

Ammianus beschrijft de ondergang van Procopius. Doordat de magister equitum Lupicinus zich met zijn hulptroepen bij Valens gevoegd heeft, beschikt die nu over een aanzienlijke troepenmacht om de tegenaanval in te zetten. Om Ammianus’ verslag te begrijpen, dient men ervan uit te gaan dat Procopius zijn leger in twee delen gesplitst heeft: Gomoarius heeft de leiding over de ene helft van de troepen, de andere helft staat onder het bevel van Procopius en Agilo. Valens beslist om eerst Gomoarius in Lydië aan te vallen, maar stuit op hevig verzet. Daarom doet hij een beroep op de oude generaal Arbitio. Wanneer Gomoarius weet krijgt van Arbitio’s steun aan Valens, loopt hij over naar Valens’ kamp. Hierna zet Valens koers naar Phrygië. Daar laat ook Agilo Procopius in de steek. Procopius kiest met twee officieren het hazenpad, maar die leveren hem uit aan Valens. Hierna doodt Valens zowel Procopius als de twee officieren. Ten slotte houdt Ammianus nog een korte grafrede die hij positief afsluit: er kleeft geen bloed aan Procopius’ handen.

Ammianus in vertaling 23

HOOFDSTUK 10

De laatste stuiptrekkingen van de opstand komen aan bod. Na Procopius’ dood neemt Marcellus, een familielid van Procopius, de leiding. Hij laat meteen Serenianus executeren, een trouwe volgeling van Valens. Marcellus gaat om twee redenen ten onder: enerzijds rekent hij ten onrechte op de steun van de Goten, anderzijds denkt hij niet aan een terugkeer van Equitius. Die snelt naar Asia en neemt er Marcellus gevangen. Korte tijd later sterft Marcellus de folterdood. Na hem worden ook andere aanhangers van Procopius aangepakt. Bij deze vervolgingen gaan Valens en zijn volgelingen heel wreed te werk. Ammianus sluit dit boek af met een tsunamipassage, die de allures krijgt van een universele catastrofe.

Ammianus in vertaling 24

5.2. AMMIANUS’ RES GESTAE XXVI NAAR HET NEDERLANDS VERTAALD

26.1. Valentinianus, de tribuun van de tweede schola van de Scutarii, wordt in Nicaea door de burgerlijke en militaire gezagsdragers unaniem tot keizer verkozen. Opmerkelijk is Valens’ afwezigheid bij deze verkiezing. Voorts wordt het principe van het schrikkeljaar behandeld.

1. Ik schetste al nauwgezet het verloop van de geschiedenis tot aan de grenzen van het heden. Het leek me beter om de actualiteit achterwege te laten: enerzijds om de gevaren te omzeilen die dikwijls met de waarheid gepaard gaan, anderzijds om criticasters omtrent mijn op stapel staand werk de mond te snoeren. Zij schreeuwen immers moord en brand als men voorbijgaat aan de woorden van een keizer aan tafel, of als men niet vermeldt waarom gewone soldaten bij de vaandels bestraft zijn. Voorts vinden zij het onaanvaardbaar in een breedvoerige schildering van landstreken te zwijgen over enkele onbeduidende forten. Daarnaast ergeren zij zich eraan als niet alle personen die de stadsprefect eer bewezen met naam en toenaam genoemd zijn. Om nog maar te zwijgen van vele gelijkaardige kwesties, die in schril contrast staan met de grondbeginselen der geschiedschrijving. Zij behandelt gewoonlijk de hoofdzaken en besteedt geen aandacht aan de kleinste details van onbenullige kwesties. Wie die te weten wil komen, kan ook de hoop koesteren om alle ondeelbare deeltjes te tellen die door het ijle zweven en die wij Grieken atomoi noemen.

2. Enkele auteurs uit het verleden waren hiervoor beducht. Hoewel zij hun kennis van allerhande gebeurtenissen met een rijke pen optekenden, besloten ze die geschriften voor zichzelf te houden. Dat laatste wordt door Cicero, een betrouwbare bron, in een bepaalde brief aan Cornelius Nepos vermeld. De onwetenden kunnen me echter niet van mijn opzet weerhouden. Laat me daarom de rest van mijn verhaal vertellen.

3. De instabiliteit die de voorbije gruweldaden kenmerkte, hield op met het treurige heengaan van Jovianus. Met hem stierf op korte tijd de derde keizer. Het lichaam van de overledene werd gebalsemd en gezonden naar Constantinopel, om daar tussen zijn keizerlijke voorgangers geplaatst te worden. Het leger trok verder richting Nicaea, de moeder van alle Bithynische steden. Zowel de burgerlijke als militaire machthebbers, onder wie enkelen met vruchteloze ambities, waakten over het algemeen welzijn: allen braken zich het hoofd over een waardige en geschikte heerser. Ammianus in vertaling 25

4. In enkele achterkamers deed de naam van Equitius de ronde, op dat ogenblik tribuun van de eerste schola van de Scutarii. Hij beviel de machthebbers echter niet, driest en boers als hij was. Hierna lieten enkelen de naam van Januarius vallen. Dit familielid van Jovianus was de topfunctionaris inzake bevoorrading van de kampen in Illyrië.

5. Ook hij werd niet goed bevonden, omdat hij veraf gelegerd was. Uiteindelijk voldeed toch iemand aan hun eisen: Valentinianus werd zonder het minste bezwaar onder inspiratie van de godheid gekozen. Deze tribuun van de tweede schola van de Scutarii bevond zich in Ankara en zou, zoals gepland, zijn reis later verder zetten. Omdat iedereen ervan overtuigd was dat dit de staat ten goede zou komen, zond men gezanten die hem aanmaanden met spoed te vertrekken. Hierdoor stond er echter tien dagen lang niemand aan het roer van het rijk, zoals de waarzegger Marcus na schouwing van ingewanden in Rome voorspeld had.

6. Ondertussen wilde men vermijden dat de keuze voor Valentinianus aangevochten werd. De onrustige soldaten konden immers in hun bekende impulsieve buien hun oog laten vallen op een van de aanwezigen. Daarom trof Equitius nauwlettend voorzorgsmaatregelen. Hij werd hierin bijgestaan door Leo, die op dat ogenblik onder de magister equitum Dagalaifus actief was als militaire betaalmeester. Later zou hij als magister officiorum verantwoordelijk zijn voor heel wat bloedvergieten. Zowel Equitius als Leo deed al het mogelijke om de hele troepenmacht de beslissing te laten respecteren. Beiden waren immers Pannoniërs en dus voorstanders van de keizerskeuze.

7. Uiteindelijk zette Valentinianus koers naar Nicaea. Zijn toekomstige functie was hem al bekend dankzij voortekens, zo luidde de officiële versie, of voortdurende dromen. De volgende dag, een schrikkeldag, wilde hij absoluut niet gezien worden, noch in het openbaar verschijnen. Valentinianus wist namelijk dat die dag de Romeinse staat herhaaldelijk onheil had gebracht. Dit fenomeen zal ik nader verklaren.

8. Elk jaar doorloopt een bepaalde cyclus, aldus specialisten in de aardse en hemelse bewegingen als Meton, Euctemon, Hipparchus en Archimedes. Die cyclus loopt ten einde wanneer de zon, de eeuwige wet van de hemellichamen indachtig, de hemel heeft doorgelopen in al zijn tekens, die we de ‘zodiakos’ noemen in het Grieks. Na 365 dagen en nachten bevindt ze zich dan op hetzelfde punt. Louter ter illustratie: stel dat ze op de tweede graad van de Ram haar baan begint, dan staat ze opnieuw op die plaats, wanneer de cirkel voltooid is.

9. Maar een jaar telt in werkelijkheid zoals aangehaald 365 dagen én daarbovenop nog eens zes uur tot aan de middag. De eerste dag van het volgende jaar loopt dan vanaf het einde van het zesde uur tot de avond. Het derde jaar vangt op zijn beurt aan met de eerste nachtwake Ammianus in vertaling 26 en duurt tot het zesde uur van de nacht. Het vierde ten slotte duurt van middernacht tot aan het ochtendgloren.

10. Een dergelijke berekening resulteert met andere woorden in een voortdurend veranderend jaarbegin. Zo gaat het ene jaar van start na het zesde uur van de dag, het andere na het zesde uur van de nacht. Omdat dit uiteindelijk tot een onmetelijke chaos zou leiden waarin herfstmaanden in de lente vallen, werd besloten die zes uren vier jaar lang op te sparen. Vervolgens groepeerde men deze vierentwintig uur in een tijdspanne van een dag en een nacht.

11. Na grondig overleg zijn de geleerden tot een consensus gekomen. Men is het erover eens dat een jaar ten einde loopt op één welbepaald punt, dat niet grillig noch dubieus is. Hierdoor lijkt een misrekening niet langer verantwoordelijk voor de ordeverstoring in de hogere sferen en komen de maanden toch overeen met de seizoenen.

12. Toen hun rijk nog niet zo uitgestrekt was, hadden de Romeinen hier lange tijd geen weet van. Eeuwenlang werden ze dan ook met onverklaarbare kwesties geconfronteerd. Meer en meer raakten ze verstrikt in een dicht net van misrekeningen, vooral toen priesters bevoegd werden inzake schrikkeldagen. Zij kozen immers schaamteloos de kant van belastinginners en procederende partijen, door naar eigen goeddunken dagen af te trekken of toe te voegen.

13. Dat bracht nog vele andere complicaties met zich mee, die ik het vermelden niet waard acht. Keizer Octavianus maakte hier komaf mee. Met de Grieken als voorbeeld deed hij de chaos teniet en stelde hij orde op zaken. Na rijp beraad opteerde hij voor een tijdspanne van twaalf maanden en zes uur, waarin de zon in een oneindige herhaling van haar cyclus de twaalf sterrenbeelden doorloopt en zo het jaar volledig afrondt.

14. Op die manier bekrachtigde men met dank aan de goden het principe van het schrikkeljaar te Rome, de stad tegen de tand des tijds bestand. Laat me nu de rest van mijn verhaal vertellen.

Ammianus in vertaling 27

26.2. Valentinianus wordt in Ankara ontboden en komt snel in Nicaea aan. Daar wordt hij zonder tegenspraak officieel in zijn ambt bevestigd. In een purperen gewaad en met een diadeem wordt hij als Augustus verwelkomd. Vervolgens spreekt hij zijn manschappen toe.

1. Deze - althans volgens sommigen - onheilspellende schrikkeldag liep ten einde. Bij het invallen van de duisternis kreeg een motie van de prefect Salutius meteen ieders steun. Op straffe des doods moest elke hoge gezagsdrager en iedereen die ervan verdacht werd hogere ambities te koesteren, de volgende ochtend binnen blijven.

2. Die nacht zagen velen tot hun grote frustratie hun dromen in rook opgaan. Bij dageraad had het volledige leger zich verzameld. Valentinianus betrad het plein en mocht de erg hoge tribune beklimmen, die deed denken aan de volksverkiezingen. Alle aanwezigen waren het grondig eens. Als een oprecht man werd Valentinianus tot heerser van het rijk uitgeroepen.

3. Hierna mat men hem een keizerlijk gewaad en een kroon aan en werd hij als Augustus begroet. Hij liet zich de loftuigingen die gepaard gaan met een nieuwe wind welgevallen en maakte zich klaar voor zijn zorgvuldig voorbereide toespraak. Toen hij zijn arm uitstrekte om zijn woorden kracht bij te kunnen zetten, weerklonk er echter een hevig rumoer. Centuriën, manipels en de gewone soldaten van alle cohorten morden en eisten luidkeels de onmiddellijke benoeming van een tweede keizer.

4. Enkelen weten dit fenomeen aan omkoping ten voordele van de afgewezen kandidaten. Dit vermoeden bleek evenwel ongegrond, want niet alleen enkele corrupte soldaten, maar een grote groep gaf luidkeels uitdrukking aan haar ongenoegen. De recente ontwikkelingen hadden hen immers duidelijk gemaakt hoe vergankelijk het lot van hun superieuren was. Het rumoerige protest van de militairen leek vervolgens uit te monden in een heuse woede-uitbarsting. Er werd gevreesd dat hun impulsiviteit opnieuw noodlottige consequenties zou hebben.

5. Valentinianus wilde dit koste wat het kost vermijden. Hij nam het woord, toonde onverschrokken zijn autoriteit als keizer en waagde het om enkelen te bestempelen als muiters en stijfkoppen. Hierna vervolgde hij zijn weldoordachte toespraak zonder enig incident.

6. ‘Tot u spreekt een gelukkig man, heldhaftige verdedigers van onze provincies. Onverhoopt en onverwacht werd mij de leiding over de Romeinse wereld geschonken. Dat ik boven alle anderen verkozen werd, is uw verdienste. Hiervan ben én zal ik altijd overtuigd blijven.

7. Het lot van het rijk lag in uw handen. Toen er nog geen heerser was aangesteld, heeft u passend en eervol die taak vervuld. De hoogste macht werd immers toegekend aan mij, van wie Ammianus in vertaling 28 jullie uit ervaring weten dat ik van jongs af aan een vooraanstaand en integer man ben. Daarom vraag ik u mij een luisterend oor te schenken. In eenvoudige bewoordingen zal ik mijn beleidsplan uiteenzetten.

8. Om in alle omstandigheden paraat te staan, is er een medekeizer met evenveel zeggingskracht nodig. Dit weldoordacht oordeel betwijfel noch bestrijd ik. Ook ik ben immers een mens, bezorgd om de vele problemen en steevast wisselende situaties waar ik voor sta. Maar bovenal moeten wij met man en macht streven naar eenheid, die zelfs de zwakste staat groot maakt. Dat kan gemakkelijk bereikt worden, mits u mij met het nodige geduld en een zekere redelijkheid toestaat mijn bevoegdheden uit te voeren.

9. Mijn hoop richt ik op het lot, dat steevast goede raad verstrekt. Zelf zal ik alles in het werk stellen om van haar een gunst te verkrijgen. Na een lange zoektocht zal ik dan een sereen man vinden. Wijzen geven ons namelijk een advies dat niet alleen in de politiek, waar het gevaar om elke hoek loert, maar ook dagelijks in ons privéleven van toepassing is: “Een nuchter man sluit pas vriendschap nadat hij iemand beoordeeld heeft, hij oordeelt niet nadat hij vriendschap gesloten heeft.”

10. Dat beloof ik u, met een zonniger toekomst in het vooruitzicht. Blijf vastberaden en trouw, maak gebruik van de verkwikkende winterrust om lichaam en geest op krachten te laten komen. Met mij als keizer krijgt u wat u toekomt.’

11. Zijn onverwacht verkregen gezag zette deze woorden kracht bij: allen liepen warm voor zijn voorstel. Zelfs zijn luidruchtige tegenstanders van weleer waren het nu met hem eens. Hierdoor omringden adelaars, standaarden en een menigte van allerlei rang en stand hem op schitterende wijze. Vol ontzag begeleidde de menigte hem naar zijn ambtswoning.

Ammianus in vertaling 29

26.3. Apronianus’ stadsprefectuur in Rome

1. Terwijl deze spelingen van het lot in de Oriënt plaatsvonden, werd de Eeuwige Stad bestuurd door Apronianus. Streng maar rechtvaardig bekommerde hij zich om de gevaren waarmee zijn stadsprefectuur vaak geconfronteerd werd. Hierbij trok hij vooral ten strijde tegen gifmengers (wiens aantal afnam). Bij hun arrestatie werden ze meteen ondervraagd. Wanneer ze schuld bekend hadden, liet men hen hun medeplichtigen noemen en bekochten ze hun misdaad met de dood. Met deze terechtstellingen wou Apronianus de overigen (indien ze zich nog schuil hielden) angst inboezemen voor een gelijkaardige straf.

2. Zijn krachtdadig optreden in deze kwestie was niet zonder reden. Na zijn benoeming door Julianus, die toen in Syrië vertoefde, verloor Apronianus op een van zijn tochten een oog, wat hij aan de zwarte kunsten weet. Met een terechte, maar ongemeen hevige drift trok hij daarom ten strijde tegen dit soort misdrijven. Vandaar dat sommigen hem als meedogenloos beschouwden, temeer omdat hij er niet voor terugdeinsde om in een tot de nok gevuld amfitheater de zwaarste misdadigers te berechten.

3. Na vele anderen werd Hilarinus, een wagenmenner, schuldig bevonden. Hij had zelf bekend dat hij zijn zoon, nauwelijks de kinderschoenen ontgroeid, aan een gifmenger had toevertrouwd. Deze laatste bracht Hilarinus’ zoon enkele duistere, illegale gebruiken bij, waardoor Hilarinus voor het gifmengen enkel nog een beroep moest doen op zijn zoon. Deze misdaad bekocht Hilarinus met de dood. Door een onhandigheid van de beul koos hij echter eensklaps het hazenpad en vluchtte een christelijke kapel binnen. Men had hem echter snel te pakken, waarna hij onthoofd werd.

4. Met grote middelen probeerde men misdrijven als het gifmengen uit te roeien. Hierdoor haalde niemand, op een enkeling na die zich met dergelijke wreedheden inliet, het in zijn hoofd het openbare gezag te tarten. Langdurige nalatigheid bracht echter een terugkeer van deze verschrikkingen teweeg. Die teugelloosheid ging zelfs zo ver dat Hilarinus navolging kreeg van een senator, wiens slaaf in zondige geheimen ingewijd moest worden. Daarom vertrouwde hij de slaaf bijna formeel toe aan een leraar in de zwarte magie. Ondanks zijn overduidelijke schuld kreeg de senator dankzij het nodige smeergeld strafvermindering, zo doet het gerucht de ronde.

5. Iemand die zich op een dergelijke wijze vrijkoopt, zou zich zijn hele leven lang schuldig moeten voelen. De senator deed echter geen enkele moeite om zijn blazoen op te poetsen. Alsof Ammianus in vertaling 30 hij onder vele verdorven geesten de enige vrij van zonde was, besteeg hij een fraai uitgedost paard en reed hij over straat. Nog steeds volgen hele horden slaven hem. Op deze ongehoorde manier lokt hij nieuwsgierige toeschouwers en lijkt hij een illuster persoon zoals Duillius uit de Republiek. Na zijn roemrijke overwinning in een zeeslag genoot Duillius immers van het volgende privilege: na het avondmaal begeleidde een fluitspeler hem telkens met zachte muziek naar huis.

6. Onder Apronianus waren de levensmiddelen evenwel bijna onuitputtelijk. Hierdoor ontstond er zelfs niet het minste gemopper omtrent een voedseltekort, wat nochtans een frequent probleem vormde in Rome.

Ammianus in vertaling 31

26.4. Valentinianus stelt in Nicomedia zijn broer Valens aan als tribunus stabuli. Vervolgens wordt Valens in de buurt van Constantinopel, meer bepaald in Hebdomum, met goedkeuring van het leger tot medekeizer gekozen.

1. In Bythinië werd Valentinianus, zoals eerder aangehaald, tot keizer uitgeroepen. Hij gaf het bevel om twee dagen later te vertrekken uit Nicaea en riep de vertegenwoordigers van de hoogste ambten bijeen. Alsof hij veeleer geneigd was wijze raad boven zijn persoonlijke voorkeur te verkiezen, vroeg hij hen advies over zijn toekomstige medeheerser. Stilte overheerste, tot Dagalaifus, de toenmalige magister equitum, vrijpostig het woord nam. ‘Als uw familie op de eerste plaats komt, beste keizer, u heeft een broer. Als u echter voor de staat kiest, zoek dan iemand anders voor het purper.’

2. Deze woorden vielen niet in goede aarde bij de keizer maar hij zweeg en besloot zijn gedachten voor zichzelf te houden. IJlings zette hij koers naar Nicomedia, waar hij op 1 maart zijn broer Valens als tribunus stabuli aanstelde.

3. Op weg naar Constantinopel ging Valentinianus grondig bij zichzelf te rade. Omdat hij bedolven werd onder tal van acute zaken, was er geen tijd te verliezen. Op 28 maart ontbood hij Valens naar een voorstad van Constantinopel, waar Valens met ieders instemming - niemand had de moed hiertegen in te gaan - tot Augustus werd benoemd. Met de nodige sier kreeg hij het keizerlijke gewaad aangemeten en plaatste men een diadeem op zijn hoofd. Beide keizers keerden terug in dezelfde wagen, waardoor Valens nu officieel evenveel macht had. In de praktijk gedroeg hij zich echter zo gehoorzaam als een onderdaan, wat duidelijker wordt in het vervolg van ons verhaal.

4. Nadat dit zonder enige moeite gebeurd was, hielden hevige koortsaanvallen de keizers dagenlang in hun greep. Zodra ze aan de beterhand waren, eisten ze dat de oorzaak van hun ziekte tot op het bot uitgezocht werd; ze waren nu eenmaal sterker in het onderzoeken van zaken dan in het oplossen ervan. Dit onderzoek vertrouwden ze toe aan Ursatio, een wrede Dalmatische magister officiorum, en aan Viventius Siscianus, de toenmalige quaestor sacrii palatii. Het gerucht deed de ronde dat ze de herinnering aan keizer Julianus en zijn vrienden wilden besmeuren door hen te beschuldigen van duistere magie. Dit plan liep echter op een sisser uit, vermits getuigenissen en aanwijzingen daaromtrent volledig ontbraken.

5. Op dat ogenblik leken over de hele Romeinse wereld oorlogstrompetten te schallen. Woeste barbaren verlieten hun grondgebied en staken de dichtstbijzijnde grenzen over. Gallië en Raetië werden tegelijkertijd geplunderd door Alamannen terwijl Sarmaten en Quaden het op Ammianus in vertaling 32

Pannonië gemunt hadden. De Picten, Saxen, Scotten en Atacotten teisterden op hun beurt onophoudelijk de Britanniërs. Austorianen en andere Moren vielen dan weer Africa brutaler dan ooit binnen. Thracië en Pannonië werden ten slotte gekweld door een horde Goten.

6. De Perzische koning legde de hand op Armenië. Om dit land opnieuw onder zijn gezag te krijgen, zette hij de grote middelen in. Hij beriep zich onterecht op het vredesverdrag dat hij met Jovianus gesloten had. Na diens dood stond volgens de Perzische koning niets een terugvordering in de weg van het land dat volgens hem zijn voorvaderen toebehoorde.

Ammianus in vertaling 33

26.5. De twee keizers verdelen de comites en de legers onder elkaar. Enige tijd later begint de ene keizer in Milaan, de andere in Constantionopel zijn consulaat. Ondertussen verwoesten de Alamannen Gallië. Procopius pleegt ten slotte in de Oriënt een staatsgreep.

1. De keizers brachten hun winter door in de best mogelijke verstandhouding. De ene keizer bekleedde dankzij verkiezingen de topfunctie, de andere had schijnbaar dezelfde macht. Vervolgens zetten ze na een snelle passage door Thracië koers naar Naissus. In de voorstad Mediana, op drie mijl van de stad, hielden de keizers rekening met een nakende scheiding en verdeelden daarom de comites.

2. Hierbij was Valentinianus’ wil wet. Zo koos hij Jovinus, die eerder door Julianus gepromoveerd was tot magister equitum in Gallië, en Dagalaifus, die van Jovianus dezelfde rang gekregen had. In het oosten had Valens als volgeling Victor, die bevorderd was door Julianus. Hij werd vergezeld door Arintheus. Lupicinus, die op zijn beurt vroeger door Jovianus benoemd was, was als magister equitum al actief in de oostelijke provincies.

3. Tegelijkertijd plaatste men Equitius aan het hoofd van het Illyrische leger. Hij was op dat moment nog geen magister, maar comes. Daarnaast werd Serenianus, die destijds uit het leger was gestapt, opnieuw opgeroepen omdat hij een Pannoniër was. Als comes domesticorum werd hij aan Valens toevertrouwd. Uiteindelijk verdeelden de keizers ook de legers.

4. Na hun intrede in Sirmium, kozen beide keizers hun hofdienaars. Ook hier had de machtigste het laatste woord. Vervolgens vertrok Valentinianus naar Milaan, Valens naar Constantinopel.

5. Ondertussen werd de Oriënt bestuurd door de prefect Salutius, Italië samen met Africa en Illyrië door Mamertinus en de Gallische provincies door Germanianus.

6. Toen de keizers hun opwachting maakten in de genoemde steden, trokken ze voor het eerst de consulaire gewaden aan. Hun consuljaar was een waar annus horribilis voor de Romeinse staat.

7. De Alamannen vielen in het westen het rijk binnen. Deze ongewoon vijandige actie vond echter niet zomaar plaats. Enige tijd daarvoor hadden hun gezanten zich naar het hof begeven om daar de gebruikelijke giften in ontvangst te nemen, maar ze werden met een kluitje in het riet gestuurd. De gezanten beschouwden hun geschenken als te min en wierpen ze verontwaardigd weg. Daar kwam nog de onbeschofte houding van de toenmalige magister officiorum Ursatius bij, Ammianus in vertaling 34 een heetgebakerd en wreed man. Bij hun terugkeer overdreven de gezanten de feiten, waardoor deze onstuimige volkeren zich beledigd voelden en de gemoederen verhit raakten.

8. Rond die tijd, of niet veel later, pleegde Procopius in het oosten van het rijk een staatsgreep. Begin november was Valentinianus op weg naar Parijs. Onderweg werden hem op één en dezelfde dag beide feiten gemeld.

9. Dagalaifus kreeg van Valentinianus het bevel de Alamannen snel onder handen te nemen. Na hun verwoesting van de grensgebieden hadden zij zich ver teruggetrokken zonder slachtoffers in eigen gelederen te maken. Ook de ambities van Procopius moesten voortijdig in de kiem gesmoord worden. Vooral deze laatste kwestie verontrustte Valentinianus, omdat hij niet wist of Valens nog in leven was, dan wel of zijn dood tot Procopius’ opstand geleid had.

10. Equitius had over Procopius’ staatsgreep enkel het relaas van de tribuun Antonius ontvangen. Deze bevelhebber van de troepen in Centraal-Dacië had Equitius een onduidelijke versie van de feiten gegeven. Vermits Equitius zelf geen heldere informatie bezat, restte er hem dan ook niets anders dan Antonius’ relaas in eenvoudige bewoordingen aan de keizer door te geven.

11. Na dit verslag verhief Valentinianus Equitius tot de rang van magister en opteerde hij voor een snelle terugkeer naar Illyrië. Hij was namelijk bang dat zijn gevreesde tegenstander Procopius na zijn tocht door Thracië met een opstandig leger Pannonië zou binnenvallen. Een voorbeeld uit een niet zo ver verleden boezemde Valentinianus angst in: ook Julianus had niet het minste ontzag voor keizer Constantius getoond, hoewel die alle burgeroorlogen winnend had afgesloten. Onverhoopt en geheel onverwacht had Julianus ijlings stad na stad veroverd.

12. Valentinianus’ brandende verlangen om terug te keren werd enigszins getemperd door zijn vertrouwelingen. Zij adviseerden en smeekten hem om Gallië niet prijs te geven aan meedogenloze barbaren en zo de provincies in de steek te laten, terwijl ze net nu zijn steun meer dan nodig hadden. Gezanten van bekende steden waren het met hen eens. Ze verzochten hem om in deze barre en onzekere tijden Gallië niet verweesd achter te laten. Zijn aanwezigheid kon de grootste gevaren bezweren, aangezien zijn roemrijke naam de Germanen angst zou inboezemen.

13. Valentinianus brak zich het hoofd over dit dilemma en zwichtte uiteindelijk voor de meerderheid. Hierbij haalde hij meermaals aan dat Procopius enkel de vijand van hem en zijn broer was, maar dat de Alamannen de hele Romeinse wereld terroriseerden. Voorlopig besloot hij nergens de grenzen van Gallië te overschrijden. Ammianus in vertaling 35

14. Op zijn terugweg baarde Africa Valentinianus zorgen. Om een plotse inval tegen te gaan, trof hij maatregelen toen hij Reims bereikt had. Neoterius, de latere consul en toenmalige notarius, werd belast met Africa’s verdediging. Hij kreeg hierbij de steun van Masaucio, een officier van de protectores. Aangezien Masaucio in Africa werd opgeleid onder zijn vader, de comes Cretio, kende hij er elke valkuil. Ten slotte zond Valentinianus ook nog de Scutarius Gaudentius, al lang een trouwe bondgenoot.

15. Op één en hetzelfde ogenblik staken dus aan beide zijden van het rijk onheilspellende stormen op. Met het oog op een coherent verhaal zal ik eerst de gebeurtenissen in het oosten van het rijk bespreken en vervolgens de oorlogen met de barbaren. Het grootste deel van de westelijke en oostelijke ontwikkelingen deden zich immers tijdens dezelfde maanden voor. Wanneer ik echter van de hak op de tak zou springen, zou dit tot grote verwarring kunnen leiden waardoor men al snel compleet het noorden kwijt zou zijn.

Ammianus in vertaling 36

26.6. Het vaderland en de afkomst, het karakter en de ambten van Procopius worden behandeld. Ook zijn schuilplaatsen onder Jovianus en zijn aanstelling tot keizer in Constantinopel komen aan bod.

1. Procopius, afkomstig uit een voorname familie, was geboren en getogen in Cilicië. Door zijn familieband met Julianus, de latere keizer, stond hij vanaf zijn eerste publieke optreden meteen in de schijnwerpers. Procopius had een onbesproken levenswandel en karakter. Hoewel hij zich steevast zwijgzaam op de achtergrond hield, maakte hij zich lange tijd verdienstelijk als notarius en tribuun en had hij zelfs uitzicht op de hoogste functies. Het heengaan van Constantius zorgde echter voor een grote omwenteling. Aangezien Procopius nu familie van de keizer was, had hij zich hogere doelen gesteld en trad hij toe tot de orde van de comites. Het moge duidelijk zijn: als de kans zich voordeed, zou hij niet aarzelen de openbare orde te verstoren.

2. Toen Julianus Perzië binnenviel, kreeg Procopius dezelfde verantwoordelijkheden als Sebastianus. Beiden bleven in Mesopotamië achter met een troepenmacht die paraat stond. Procopius werd opgedragen (zo deed het gerucht de ronde, niemand wilde dit echter bevestigen) rekening te houden met het Perzische strijdtoneel. Als hij merkte dat het rijk er slecht voor stond, moest hij onmiddellijk maatregelen treffen om tot keizer benoemd te worden.

3. Deze taak voerde hij trouw en plichtsbewust uit, tot hij te weten kwam dat Julianus aan zijn dodelijke verwondingen bezweken was en Jovianus nu tot keizer opgeklommen was. Ondertussen beweerde men valselijk dat Julianus in zijn laatste woorden Procopius aan het roer van het rijk gewenst had. Daarom vreesde Procopius een gewisse dood en zocht de anonimiteit op. Na de moord op de belangrijkste notarius Jovianus sloeg de angst hem nog meer om het hart. Deze hoge functionaris werd na Julianus’ dood door enkele soldaten als een waardige troonpretendent bestempeld. Van toen af aan werd deze notarius van een staatsgreep verdacht, wat hij met een verschrikkelijke dood bekocht.

4. Omdat Procopius vernam dat met man en macht naar hem gezocht werd, wou hij de zaak niet op de spits drijven en besloot hij onder te duiken. Toen hij te weten kwam dat keizer Jovianus een heuse klopjacht voerde, had Procopius genoeg van een leven als opgejaagd wild. Niet alleen was hij van een toprang in een miserabel bestaan vervallen, hij leed ook honger in desolate gebieden waar elk contact met de buitenwereld uitgesloten was. Met het water aan de lippen begaf hij zich via sluipwegen naar Chalcedon.

5. Hij beschouwde dat als een veilig toevluchtsoord, aangezien een hondstrouwe vriend hem daar onderdak bood. Strategius was een voormalige palatinus miles die het ambt van Ammianus in vertaling 37 senator bereikt had. Telkens als de gelegenheid zich voordeed, trok Procopius heimelijk naar Constantinopel. Dit bleek uit een getuigenis van diezelfde Strategius, toen men deze zaak tot op het bot onderzocht.

6. Als een volleerd spion ging Procopius te werk. Volkomen onherkenbaar door zijn sjofel en spichtig voorkomen had hij oor voor het gemor van het volk dat almaar luider werd. Omdat klagen eigen aan mensen is, ontsnapte ook de huidige keizer Valens niet aan talloze criticasters. Ze verweten hem vooral een niet te stuiten drang naar andermans goed.

7. Valens’ wreedheid werd nog aangewakkerd door zijn verderfelijke schoonvader Petronius, een voormalige commandant van de Martensii die eensklaps gebombardeerd was tot patricius. Petronius was zowel vanbinnen als vanbuiten weerzinwekkend. Zo brandde hij van verlangen om mensen kaal te plukken, waarbij hij geen onderscheid maakte tussen schuldigen en onschuldigen. Met zorgvuldige folteringen bracht hij fraude aan het licht die terugging tot de tijd van Aurelianus. Vervolgens liet hij zijn slachtoffers het viervoud van hun openstaande belastingen betalen. Groot was ook zijn ontgoocheling als hij iemand vrij moest laten.

8. Zijn ondeugden bleven echter niet beperkt tot het zich verrijken ten koste van anderen. Op de koop toe was hij onverbiddelijk, wreed, meedogenloos en niet voor rede vatbaar. Hierdoor werd hij meer gehaat dan de waanzinnig arrogante Cleander, waarvan we lezen dat die als prefect onder keizer Commodus veel mensen in het failliet stortte. Petronius overtrof zelfs Plautianus, een prefect onder Septimius Severus, wiens bovenmenselijke hoogmoed een onmetelijke chaos ontketend zou hebben. Het zwaard van de vergelding behoedde ons hier echter voor.

9. Dergelijke wantoestanden werden door toedoen van Petronius meer regel dan uitzondering. Hierdoor bleven onder Valens vele huizen van arm en rijk gesloten. Zowel burgers als soldaten, die onder hetzelfde juk kreunden, vreesden de verschrikkingen die hen nog te wachten stonden. Heimelijk en zwijgzaam baden zij eensgezind tot de hoogste god om een totale ommekeer van de huidige situatie.

10. Procopius kreeg hier heimelijk weet van. Hij meende dat hij, wanneer het lot hem gunstig gezind was, moeiteloos de opperste macht kon grijpen. Daarom lag hij op de loer als een roofdier. Zodra zijn prooi zich vertoonde, zou hij tot de aanval overgaan.

11. Terwijl hij zijn vurig verlangen naar de macht in toom probeerde te houden, wierp het lot hem een unieke kans in de schoot. Op het eind van de winter spoedde Valens zich naar Syrië. Hij bevond zich al in Bithynië toen zijn duces hem het volgende meldden: de voltallige, onverschrokken Gotische stammen hadden hun krachten gebundeld met het oog op een inval in Ammianus in vertaling 38

Thracië. Om ongehinderd zijn tocht verder te kunnen zetten, stuurde Valens extra cavalerie en infanterie naar de plaatsen waar men een aanval van de barbaren vreesde.

12. Nu de keizer zich elders bevond, had Procopius genoeg van alle kommer en kwel. Een gruwelijke dood leek hem nog beter dan zijn huidig ellendig bestaan. Hij besloot hoog spel te spelen, weigerde te denken aan een noodlottige afloop en beraamde met zijn verderfelijke geest een riskant plan. De Diventenses en de Juniores van de Tungricani hadden van Valens de opdracht gekregen om zich samen met andere troepen naar het Thracische strijdtoneel te begeven. Zoals gewoonlijk bleven deze legioenen twee dagen in Constantinopel. Hier probeerde Procopius enkele bekenden uit deze troepen voor zich te winnen. Aangezien het gevaarlijk en moeilijk zou zijn om al zijn kennissen toe te spreken, vertrouwde hij maar enkelen zijn plannen toe.

13. Bekoord door de hoop op reusachtige beloningen zwoeren deze soldaten alles te doen wat hij hen opdroeg. Daarnaast beloofden ze hem ook de steun van hun kameraden. Die zouden het advies van hun kompanen volgen, uit respect voor hun anciënniteit en talrijke verdiensten.

14. Zoals afgesproken trok Procopius, verscheurd door twijfel, bij het ochtendgloren naar de thermen van Anastasia. Dit gebouw, dat zijn naam aan Constantijns zus dankt, was de verblijfplaats van de troepen. Hier meldden zijn handlangers hem dat alle troepen hun steun hadden beloofd tijdens een nachtelijke vergadering. Nadat men Procopius’ veiligheid had gegarandeerd, werd hij door de meute hebzuchtige soldaten ontvangen. Enerzijds betoonden ze hem respect, anderzijds leek zijn situatie op die van een gijzelaar. Na de dood van Pertinax hadden de praetorianen eveneens de kant van de hoogste bieder gekozen, namelijk Didius Julianus. Ook nu was geld de belangrijkste drijfveer voor de steun aan Procopius’ onheilspellende coup.

15. Procopius stond er miserabel bij en leek teruggekeerd uit de onderwereld. Omdat er nergens een keizersmantel voorhanden was, ging hij zoals een hofdienaar gekleed in een met gouddraad geborduurde tuniek. Tot aan zijn middel zag hij er eigenlijk uit als een page. Hij droeg purperen laarzen, een lans en in zijn linkerhand een kleine purperen vaandel. Voor de toeschouwers had Procopius veel weg van een acteur die op groteske wijze een keizersaanstelling in scène zette.

16. Zo bereikte Procopius op een bespottelijke en volstrekt oneerlijke wijze het keizerlijke ereambt. Onderdanig maakte hij zijn achterban het hof door hen enorme rijkdommen en topfuncties als de eerste vruchten van zijn keizerschap te beloven. Vervolgens verscheen hij in het openbaar. Geflankeerd door een menigte soldaten met omhooggestoken standaarden liep hij met Ammianus in vertaling 39 opgeheven hoofd door de straten. Een hels kabaal van knetterende schilden omringde hem. Uit schrik om van op daken bekogeld te worden met stenen of stukken dakpan, hielden de soldaten hun schild heel dicht boven hun helmbossen.

17. Zelfverzekerd zette Procopius zijn tocht verder. Het volk was hem niet slecht, maar ook niet goed gezind. Toch is het eigen aan de man in de straat om iets nieuws prettig te vinden. Hier was dit nog meer dan anders het geval door het gedrag van Petronius. Zoals reeds eerder aangehaald werd, verrijkte hij zichzelf schaamteloos, waardoor allen hem haatten uit de grond van hun hart. Daar kwam nog bij dat hij stokoude zaken en schulden uit het schimmige verleden van onder het stof haalde, waarbij zowel arm als rijk het ontgelden moest.

18. Vervolgens beklom Procopius het spreekgestoelte waar het volk hem verbaasd aanstaarde. Verstijfd door deze onaangename stilte vreesde hij stellig dat de dood hem op de hielen zat. Die gedachte bezorgde hem koude rillingen, waardoor het spreken maar niet lukte. Lange tijd bleef hij staan zonder een woord uit te brengen. Uiteindelijk nam hij met veel moeite stotterend het woord. Hij rechtvaardigde zijn onderneming door zijn bloedband met de keizerlijke familie aan te halen. Hierop volgde eerst geroezemoes van een paar stromannen en vervolgens het tumultueuze gejuich van het volk. In deze chaos werd Procopius tot keizer uitgeroepen. Daarna haastte hij zich naar de senaat. Omdat hij daar geen enkele invloedrijke senator vond, enkel een paar onbeduidende figuren, ging hij vliegensvlug naar het paleis dat hij fataal met de linkervoet betrad.

19. Sommigen vragen zich beslist af hoe een bewind, dat met zo’n onbezonnen en ondoordacht begin op de lachspieren werkt, kan uitgroeien tot een ramp die de hele staat teistert. Zij die zich dat afvragen, hebben misschien geen weet van eerdere voorbeelden en menen dat dit toen voor het eerst gebeurde.

20. Nochtans verhief de laaggeboren Andriscus van Adramyttium zichzelf tot de naam Pseudophilippus en veroorzaakte een derde, weerzinwekkende Macedonische oorlog. Voorts werd in Antiochië keizer Macrinus gekweld door Heliogabalus Antoninus uit Emesa. Daarnaast bekochten Alexander Severus en zijn moeder Mamaea de onverwachte staatsgreep van Maximinus met de dood. Ten slotte werd in Africa Gordianus (de oudere) op de troon gezet. Uit schrik voor de gevaren die hem boven het hoofd hingen, maakte hij met de strop een einde aan zijn leven.

Ammianus in vertaling 40

26.7. Procopius krijgt Thracië zonder bloedvergieten in zijn greep. De cavalerie en infanterie die door Thracië trokken, overhaalt hij met beloften. De Jovii en Victores, die Valens tegen hem ingezet had, palmt hij met een redevoering in.

1. Alledaagse voedselhandelaars, hofdienaars, zij die vroeger dit ambt bekleedden en mannen die de militaire dienst hadden ingeruild voor een rustiger bestaan, werden willens nillens bij Procopius’ buitengewoon hachelijke onderneming betrokken. Sommigen vonden echter alles veiliger dan de huidige toestand. Heimelijk ontvluchtten ze de stad en begaven zich met bekwame spoed naar het kamp van de keizer.

2. Allen moesten onderdoen voor de duizelingwekkende snelheid van Sophronius, de toenmalige notarius die later prefect in Constantinopel werd. Hij bereikte Valens toen die op het punt stond te vertrekken uit Caesarea in Cappadocië. Aangezien de verzengende hitte in Cilicië enigszins gemilderd was, zou Valens naar zijn residentie in Antiochië trekken. Na het relaas van Sophronias, besloot hij onthutst en verbijsterd (wat begrijpelijk is) af te reizen naar Galatië om er orde op zaken te stellen.

3. Terwijl Valens in allerijl terugkeerde, zette Procopius dag en nacht alle zeilen bij. Zijn handlangers liet hij zich voordoen als gezanten uit de Oriënt en Gallië. Ze beweerden valselijk dat Valentinianus gestorven was, waardoor niets de nieuwe en geliefde keizer nog in de weg stond.

4. Aangezien men bij brutale staatsgrepen vaak door snelle actie vaste voet aan de grond krijgt en Procopius elk mogelijk gevaar wou neutraliseren, nam hij een aantal maatregelen. Nebridius, die recent door toedoen van Petronius’ partij de prefect Salutius had opgevolgd, werd samen met Caesarius, de prefect van Constantinopel, in de boeien geslagen. Phronimius kreeg met de gebruikelijke bevoegdheden de leiding over de stad toevertrouwd en Euphrasius werd de nieuwe magister officiorum. Beiden waren gerenommeerde, belezen Galliërs. Het militaire bestuur ging naar Gomoarius en Agilo, die opnieuw opgeroepen werden. Dit laatste bleek een ondoordachte beslissing, aangezien deze twee Procopius later zouden verraden.

5. Daarnaast vreesde men de comes Julius, die aan het hoofd stond van de troepen in Thracië. Als hij weet zou hebben van de staatsgreep, zou hij niet aarzelen om vanuit de nabijgelegen posten de rebellen hardhandig te lijf te gaan. Daarom werd een doeltreffend plan beraamd. In zijn cel werd Nebridius verplicht een brief te schrijven, waarin Julius op verzoek van Valens naar Constantinopel ontboden werd om er de manoeuvres van de barbaren te bespreken. Toen Julius in Constantinopel aangekomen was, plaatste men hem onder strenge bewaking. Door Ammianus in vertaling 41 deze sluwe zet kreeg Procopius probleemloos de oorlogszuchtige Thraciërs aan zijn kant, wat een geweldige steun voor zijn hachelijke onderneming vormde.

6. Na dit geweldige succes klopte Araxius aan bij het hof. Hij werd er prefect dankzij de - weliswaar onuitgesproken - steun van zijn schoonzoon Agilo. Naast Araxius werden ook vele anderen aan het hof of in de provinciale administratie aangesteld. Sommigen deden dit tegen hun zin, anderen boden dan weer geld voor dergelijke functies.

7. Zoals wel vaker het geval is in burgeroorlogen, schoten sommigen van het voetvolk bliksemsnel omhoog in de rangorde. Wanhoop en verborgen plannen waren hierbij hun belangrijkste drijfveer. Anderzijds verloren enkele functionarissen van hoge afkomst hun rang, wat zij soms met de dood of een verbanning bekochten.

8. Door dit soort maatregelen leek de groep medewerkers rond Procopius stevig in zijn schoenen te staan. Er restte hem enkel nog de uitbouw van een slagvaardig leger. Hij volbracht deze opgave moeiteloos, terwijl vele gewaagde opstanden, zelfs al vecht men voor de goede zaak, hierdoor in het water vallen.

9. De afdelingen cavalerie en infanterie, die opgeroepen waren voor de expeditie in Thracië, trokken door Constantinopel. Procopius ontving hen hoffelijk en genereus. Vervolgens voegde hij alle afdelingen samen, waardoor zijn troepen de aanblik van een leger kregen. Begerig naar de gulle beloningen die in het verschiet lagen, zwoeren ze onder verschrikkelijke vervloekingen hun trouw aan Procopius en beloofden ze hem te verdedigen met lijf en leden.

10. Daarnaast slaagde Procopius er op meesterlijke wijze in op hun gemoed te werken. In zijn armen hield hij het dochtertje van Constantius. Zo wees hij op zijn verwantschap met de vorige keizer, aan wie de herinnering nog levend was. Verder viel hem nog een buitenkans te beurt: Faustina, de moeder van het meisje, was aanwezig toen hij enkele keizerlijke insignes had ontvangen.

11. Zijn volgende actie vereiste een snel en daadkrachtig optreden. Hij koos enkele domme waaghalzen uit om Illyrië te veroveren. Voor deze taak konden zij enkel een beroep doen op hun roekeloosheid, gouden munten met de beeltenis van de nieuwe keizer en andere overtuigingsmiddelen. Equitius, de militaire bevelhebber in deze regio, pakte hen echter op en doodde hen op verschillende manieren.

12. Uit angst voor gelijkaardige voorvallen, versperde Equitius de drie smalle passen die toegang verschaften tot de noordelijke provincies: een pas door Dacië aan de Donau, de bekendste door Succi en de derde, die Acontisma heet, door Macedonië. Door deze Ammianus in vertaling 42 voorzorgsmaatregelen bleek Procopius’ hoop om Illyrië in te lijven ijdel. De onrechtmatige heerser verloor op die manier een grote bron aan oorlogskrachten.

13. Ondertussen was Valens, onthutst door het verschrikkelijke nieuws, op de terugweg in Galatië. Toen hij weet kreeg van de ontwikkelingen in Constantinopel, zette hij wantrouwig en angstig zijn reis verder. Deze plotse paniek belette hem de zaken in perspectief te plaatsen. De moed was hem zo diep in de schoenen gezonken dat hij ernstig overwoog het zware juk van zijn keizerskledij af te werpen. Hij zou dit werkelijk gedaan hebben, indien zijn naasten hem niet de lafheid van zijn plan hadden doen inzien. Nadat superieure mensen op hem ingepraat hadden, beval hij twee eenheden, de Jovii en de Victores, de rebellen in hun kamp aan te vallen.

14. Door dit naderende gevaar was Procopius’ verblijf in Nicaea van korte duur. Samen met de Divitenses en een in der haast verzamelde troep deserteurs spoedde hij zich naar Mygdus bij de Sangariusrivier.

15. Daar stonden de legioenen met getrokken zwaarden tegenover elkaar. Procopius daagde de vijand uit door als enige tussen de linies een spervuur van pijlen te trotseren. Het lot leek hem gunstig gezind. Bij zijn tegenstanders scheen hij een zekere Vitalianus te herkennen - of hij hem werkelijk kende, is een andere vraag - hij groette hem in het Latijn en riep hem welwillend bij zich. Vervolgens reikte hij hem de hand en kuste hem tot ieders ontsteltenis.

16. Hij sprak als volgt: ‘Dit is dus de oude Romeinse krijgstrouw. Zoveel zijn die dure eden nog waard! Moeten jullie, heldhaftige mannen, voor vreemdelingen het zwaard heffen? Hierdoor overtreft een verachtelijke Pannoniër zijn stoutste dromen: de hele wereld doet hij op zijn grondvesten daveren en alles en iedereen vernietigt hij in zijn gooi naar de macht. Moeten wij daarom elkaar naar het leven staan? Volg liever ons eigen keizerlijke geslacht! Niet om andermans bezittingen te roven, wel om ons oeroude aanzien in ere te herstellen grijpen wij met recht en reden naar de wapens.’

17. Met deze kalmerende woorden bracht hij iedereen tot bedaren. Zij die zich opmaakten voor een hevig gevecht liepen met neergelaten adelaars en veldtekens vrijwillig naar hem over. In plaats van angstaanjagende kreten, die de barbaren ‘barritus’ noemen, werd Procopius op passende wijze als keizer aangeroepen. Dichte drommen aanhangers brachten hem in volmaakte harmonie naar zijn kamp en zwoeren, als echte soldaten, bij Jupiter dat Procopius onoverwinnelijk was.

Ammianus in vertaling 43

26.8. Nicaea en Chalcedon worden bevrijd. Vervolgens krijgt Procopius greep op Bithynië. Na de verovering van Cyzicus volgt ook Hellespontus.

1. Voor de rebellen bleef het niet bij dit ene succes. Rumitalca, een tribuun die naar Procopius’ zijde was overgelopen en verantwoordelijk was voor de bescherming van het paleis, had immers een zorgvuldig uitgekiend plan. Met zijn soldaten stak hij de zee over naar Helenopolis, het vroegere Drepanum, en nam hij vliegensvlug Nicaea in.

2. Om deze stad te belegeren zond Valens enkele specialisten in dit soort oorlogsvoering daarheen, waaronder Vadomarius, een voormalige dux en koning van de Alamannen. Zelf zette hij koers naar Nicomedia. Toen Valens deze stad achter zich gelaten had, bezette hij met man en macht Chalcedon. Vanaf de muren kreeg hij verwijten naar het hoofd geslingerd en werd hij honend bestempeld als een Sabaiadrinker. Sabaia is immers een armzalige Illyrische drank, gebrouwen uit gerst en graan.

3.Door de beperkte voorraden en het hardnekkige verzet van op de muren zag Valens zich genoodzaakt te vertrekken. Op dat ogenblik openden de troepen die vastzaten in Nicaea de poorten en snelden naar buiten. Onder leiding van de stoutmoedige Rumitalca brachten ze een groot aantal belegeraars om. Vurig zetten ze alles op alles om Valens, die nog in de omgeving van Chalcedon vertoefde, in de rug aan te vallen. Dit zou hen ook gelukt zijn, indien Valens niet op de hoogte was gebracht van het dreigende gevaar. Haastig trok hij zich terug aan het Sunonische meer en de Gallusrivier met zijn vele bochten. Hoewel de vijand hem op de hielen zat, was hij hem toch te slim af. Op die manier greep Procopius ook de macht in Bithynië.

4. Vervolgens keerde Valens met rasse schreden terug naar Ankara, waar hij vernam dat Lupicinus, de magister equitum in de Oriënt, met een niet te onderschatten troepenmacht in aantocht was. Daardoor laaide bij Valens de hoop op en zond hij zijn beste dux Arintheus op oorlogspad.

5. Toen die Dadastana bereikte, waar Jovianus gestorven was, stond hij opeens lijnrecht tegenover Hyperechius en zijn troepen. Deze laatste was vroeger verantwoordelijk voor de voorraden van de castrensis (hij ontfermde zich met andere woorden over diens buik en keel). Als vriendendienst had Procopius hem nu tot bevelhebber van de hulptroepen benoemd. Arintheus wou zich niet verlagen tot een gevecht met dit inferieur sujet. Met zijn gezag en imposante postuur beval hij de vijandelijke soldaten hun leider in de boeien te slaan. Zo werd deze schijncommandant door zijn eigen mannen gevangen genomen. Ammianus in vertaling 44

6. Lang voor deze gebeurtenissen plaatsvonden, was een zekere Venustus, financieel ambtenaar onder Valens, naar Nicomedia gestuurd. Daar verzamelde hij het geld om de oostelijk gelegerde soldaten uit te betalen. Toen hij echter de rampzalige successen van Procopius vernam, achtte hij de tijd niet rijp voor zijn taak. IJlings begaf hij zich met het geld naar Cyzicus.

7. Daar stootte hij toevallig op Serenianus, de toenmalige comes domesticorum. Die was hierheen gezonden ter verdediging van de staatskas. Met behulp van een in allerijl opgetrommeld garnizoen trachtte hij de stad, omgeven door onbedwingbare wallen en bekend om zijn oude monumenten, te vrijwaren. Procopius had zijn beste krachten ingezet voor de bestorming van de stad, om zo na Bithynië ook Hellespontus in zijn bezit te krijgen.

8. Dit verliep echter niet zonder slag of stoot. Pijlen, slingerstenen en andere projectielen velden massa’s belegeraars. Daarnaast hadden de geslepen verdedigers met een forse ijzeren ketting de ingang van de haven geblokkeerd. Door verstevigingen aan beide uiteinden was ze zelfs bestand tegen oorlogsschepen.

9. Talloze soldaten en aanvoerders, uitgeput door de helse gevechten, probeerden tevergeefs de ketting te doorbreken. Uiteindelijk slaagde de tribuun Aliso, waar anderen faalden. Deze excellente, ervaren strijder bond drie schepen aan elkaar en hij plaatste er op de volgende manier een schilddak boven: vooraan op de roeibanken stonden soldaten met de schilden boven hun hoofden dicht bij elkaar, de rij daarachter had zich wat meer gebukt en de derde rij stond nog wat lager. Doordat de achtersten gehurkt stonden, leek het geheel op een gewelf. Deze constructie werd vaak gebruikt bij stadsmuren, aangezien projectielen en rotsblokken van de schuine zijde afglijden zoals regendruppels wegvloeien.

10. Hierdoor was Aliso voor een poos beschermd tegen deze aanvallen. Met zijn stevige lichaam plaatste hij een blok onder de ketting en hakte er heftig met een bijl op in. Uiteindelijk begaf de ketting het, zodat de toegang open lag en de stad machteloos stond tegenover een aanval van de vijand. Toen later Procopius gedood werd en zijn medestanders het hard te verduren kregen, liet men Aliso dankzij diens buitengewone prestatie niet alleen leven, maar ook tribuun blijven. Uiteindelijk stierf hij een hele tijd later bij een conflict met een Isaurische roversbende.

11. Nu zijn manschappen Cyzicus in handen hadden, haastte Procopius zich daarheen. Al zijn tegenstanders schonk hij genade, op Serenianus na. Die sloeg hij in de boeien en liet hij onder strikte bewaking in Nicaea plaatsen. Ammianus in vertaling 45

12. Onmiddellijk daarna kende Procopius aan Hormisdas, de volwassen geworden zoon van de Perzische prins met dezelfde naam, het proconsulschap toe. Volgens aloude gewoonte ging daarmee het toezicht op de burgerlijke en militaire zaken gepaard. De zachte aard van Hormisdas kwam naar boven in zijn beslissingen. Toen Valens zijn soldaten via Phrygische sluipwegen op hem af had gestuurd, wist Hormisdas onverschrokken te ontkomen aan dit plotse gevaar. Hij klom aan boord van een schip dat altijd paraat stond voor noodgevallen, en loodste zijn echtgenote, die hem op de voet volgde en op een haar na gevangen genomen werd, door een spervuur van pijlen. Deze vrouw van goeden huize redde later met haar aanzien en roemrijke volharding op haar beurt haar echtgenoot uit hachelijke situaties.

13. Door zijn overwinning in Cyzicus ging Procopius zich bovenmenselijk gedragen. Hij werd overmoedig en besefte niet dat bij elk mens, wanneer het lot zich tegen hem keert, het geluk van heel korte duur kan zijn. Het huis van Arbitio, in wie hij een bondgenoot zag, had hij altijd gespaard alsof het zijn eigen bezit was. Nu beval Procopius dit huis met zijn onschatbare inboedel te plunderen. Hij was immers verontwaardigd, omdat Arbitio zich steevast verontschuldigde als Procopius hem ontbood. Nu eens beriep hij zich op een ouderdomskwaal, dan weer deed hij zich ziek voor.

14. Procopius vreesde dat dit gebrek aan steun ernstige gevolgen zou hebben. Desondanks had hij zonder enige tegenstand brutaal de oostelijke provincies kunnen inlijven, waar de inwoners hem met open armen ontvangen zouden hebben. Reikhalzend keken ze uit naar een nieuwe leider die een einde aan het strenge bewind zou maken. Toch liet hij na enkele steden uit Asia te annexeren en ervaren fondsenwervers rond zich te scharen (wat van pas zou komen bij de talrijke, grote veldslagen die hem te wachten stonden). Stilletjes aan werd hij laks, net zoals een scherp mes na verloop van tijd stomp wordt.

15. Precies hetzelfde overkwam Perscennius Niger. Toen het Romeinse volk in hoge nood verkeerde, vroegen ze herhaaldelijk zijn hulp. Doordat Perscennius echter in Syrië bleef treuzelen, werd hij door Septimius Severus verslagen in Issus (in Cilicië, waar Alexander de Grote Darius op de vlucht deed slaan). Perscennius koos vervolgens het hazenpad maar werd in de buurt van Antiochië geveld door een onbeduidende soldaat.

Ammianus in vertaling 46

26.9. Procopius raakt zijn volgelingen kwijt in Bithynië, Lycië en Phrygië. Hij wordt aan Valens uitgeleverd en onthoofd.

1. Deze feiten vonden plaats tijdens de winter van het consuljaar van Valentinianus en Valens. In het daaropvolgende jaar droeg men het hoge consulambt over aan Gratianus, die nog geen ambt bekleedde, en Dagalaifus. Hierna riep Valens in de vroege lente zijn troepen bijeen. Nadat Lupicinus zich met zijn vervaarlijke hulptroepen bij hem had aangesloten, haastte het gezelschap zich naar Pessinus, ooit een Phrygische, nu een Galatische stad.

2. Hier verzekerde hij de veiligheid met extra versterkingen zodat verrassingsaanvallen in deze regio geen schijn van kans hadden. Vervolgens trok hij langs de voet van de Olympusberg over hobbelige paden naar Lydië, om daar de versufte Gomoarius aan te vallen.

3. Valens stootte echter op verwoed verzet van velen. Als belangrijkste reden hiervoor gold dat zijn vijand (zoals reeds eerder vermeld) zowel tijdens marsen als vlakbij het slagveld vergezeld werd door het dochtertje van Constantius en haar moeder Faustina in een draagstoel. Op die manier hitste Procopius zijn soldaten op. Voor de keizerlijke familie, waarvan hij beweerde deel uit te maken, gingen ze immers door het vuur. De Macedoniërs hadden hem dit voorgedaan: vlak voordat de soldaten ten strijde trokken tegen de Illyriërs, kregen ze hun koning in zijn wiegje net achter de frontlinie te zien. Uit angst dat hij ten prooi zou vallen aan de vijand, hakten de soldaten hun tegenstanders in de pan.

4. Na dit snode plan koos de keizer op zijn beurt voor een slimme zet om de strijd te winnen. Hij gebood Arbitio, een oud-consul die al geruime tijd op rust was, naar hem toe te komen. Het respect voor een dux van Constantijn zou volgens hem de verhitte gemoederen kunnen bedaren. Valens’ hoop bleek niet ongegrond.

5. Arbitio, die allen in ouderdom en prestige oversteeg, toonde zijn eerbiedwaardige grijze haren aan de massa die in opstand dreigde te komen. Procopius noemde hij een staatsvijand, maar de soldaten die van het rechte pad afgeweken waren, waren als zonen en vroegere strijdmakkers voor hem. Hij smeekte hen om hem, hun oude vader die succesrijke veldslagen had gekend, te verkiezen boven een gewetenloze schurk die op het punt stond zijn aanhang te verliezen en wiens ondergang nabij was.

6. Toen dit Gomoarius ter ore kwam, had hij de vijand kunnen ontwijken en zo ongedeerd zijn vroegere onderkomen bereiken. Hij liep echter over naar het vlakbij gelegen kamp van de Ammianus in vertaling 47 keizer. Daar deed hij zich voor als een gevangene die na een onverwachte aanval door de vijand omsingeld was.

7. Aangevuurd door dit heuglijke nieuws rukte Valens verder op naar Phrygië. Bij Nacolia raakten beide legers slaags. De twee partijen waren aan elkaar gewaagd tot Agilo plotseling de kant van de vijand koos en velen zijn voorbeeld volgden. Allen stonden nog te zwaaien met hun speren en zwaarden toen ze naar de keizer overliepen met omgekeerde standaarden en schilden, wat overduidelijk op hun overgave wees.

8. Deze onverwachte wending deed Procopius het uitzichtloze van zijn situatie inzien. Hij nam de benen en verschanste zich in de omliggende bergwouden, op de voet gevolgd door Florentius en Barchalba. Deze laatste was een tribuun die roem had verworven in de ergste veldslagen sinds de tijd van Constantijn. Noodgedwongen, niet uit vrije wil had hij voor dit verraad gekozen.

9. De nacht liep ten einde. De maan, die schitterde vanaf de vroege avond tot de dageraad, boezemde Procopius nog meer angst in. Ten einde raad besefte hij dat hij reddeloos verloren was. Zoals wel vaker voorkomt in hoge nood, beklaagde hij zijn trieste en erbarmelijke lot. Volledig ontredderd werd hij door zijn gezellen vastgebonden, bij het ochtendgloren naar het kamp van Valens gebracht en aan de keizer uitgeleverd. Procopius bracht de hele tijd geen woord uit. Onmiddellijk na zijn uitlevering onthoofdde men hem, waardoor de uitdijende krijgsstorm ging liggen. Perperna was ooit hetzelfde lot beschoren. Nadat hij Sertorius aan tafel vermoord had, zwaaide ook hij even de scepter. Men haalde hem echter uit zijn schuilplaats in het struikgewas en leverde hem uit aan Pompeius, op wiens bevel hij gedood werd.

10. Valens’ woede-uitbarsting eiste nog meer levens. In een bui van zinsverbijstering liet hij ook Florentius en Barchalba ombrengen, die Procopius aan hem overgeleverd hadden. Hadden ze een legitieme vorst verraden, dan zou zelfs vrouwe Justitia het een terechte executie gevonden hebben. Procopius werd echter als een opstandeling en oproerkraaier beschouwd, waardoor een rijkelijke beloning voor hun heroïsche daad meer op zijn plaats zou geweest zijn.

11. Procopius liet het leven toen hij veertig jaar en tien maanden oud was. Hij was niet onknap, vrij groot en had een gebronsde huid. Bij het stappen hield hij zijn blik steevast op de grond gericht. Met zijn treurig en ondoorgrondelijk gemoed leek hij op Crassus, die zijn hele leven lang slechts één keer gelachen had, aldus Lucilius en Cicero, maar aan wiens handen er verrassend genoeg nooit bloed gekleefd had. 48

26.10. De protector Marcellus, een familielid van Procopius, en veel volgelingen worden ter dood veroordeeld.

1. Enkele dagen later vernam de protector Marcellus, een familielid van Procopius die in Nicaea aan het hoofd van het garnizoen stond, het verraad van Procopius’ soldaten. Nu Procopius dood was, had het laatste uur van Serenianus geslagen. In het holst van de nacht ging Marcellus onverwacht de gevangene in het paleis te lijf en vermoordde hem. Zijn dood redde het leven van velen.

2. Serenianus was immers een onverlaat die brandde van verlangen anderen te tergen. Omdat Valens en hij hetzelfde karakter en vaderland hadden, was hij een lieveling van de keizer. Valens’ duistere drang naar wreedheden was hem dan ook bekend. Had hij nog geleefd na Valens’ overwinning, dan zou hij de dood van vele onschuldigen op zijn geweten gehad hebben.

3. Na de moord op Serenianus nam Marcellus bliksemsnel Chalcedon in. Met de steun van enkele waardeloze ellendelingen die in de misdaad beland waren, deed hij een fatale gooi naar een zweem van heerschappij. Hij maakte immers twee inschattingsfouten. De eerste betrof het aantal manschappen. Toen Procopius op zijn band met Constantius wees, had hij van de Gotische koningen, met wie ondertussen alles peis en vree was, drieduizend soldaten als steun gekregen. Marcellus dacht dit leger met weinig geld aan zijn kant te krijgen. Ten tweede was hij niet op de hoogte van de gebeurtenissen in Illyrië.

4. Te midden van deze chaos was Equitius uit goede bron te weten gekomen dat het epicentrum van de strijd naar Asia verplaatst was. Hij stak de Succipas over naar Philippopolis, het vroegere Eumolpias, waar hij met man en macht probeerde de vijandelijke blokkade te doorbreken. Door haar strategische ligging kon hij de stad onmogelijk links laten liggen. Dat zou hem parten spelen wanneer hij Valens hulp zou moeten bieden in Haemimontus. Equitius had namelijk nog geen weet van wat zich in Nacolia had afgespeeld.

5. Maar toen enige tijd later Marcellus’ lichtzinnige roekeloosheid Equitius ter ore kwam, stuurde hij meteen enkele heldhaftige en vastberaden soldaten op pad. Ze kregen Marcellus te pakken en wierpen hem als een schuldslaaf in de cel. Enkele dagen later bracht men hem naar buiten, waar hij en zijn handlangers vervolgens hevige folteringen ondergingen. Op die manier stierf een man die als enige goede daad de wereld verlost had van Serenianus, een wreedaard die Phalaris evenaarde en een trouwe bondgenoot van de heersers omdat hij zijn gruwelijke praktijken met ijdele uitvluchten camoufleerde. Ammianus in vertaling 49

6. Marcellus’ dood maakte een einde aan de oorlogsgruwel. In de nasleep werden velen zwaarder gestraft dan hun fouten en misstappen eisten. Dit was zeker het geval bij de verdedigers van Philippopolis. Pas toen ze het afgehakte hoofd van Procopius, onderweg naar Gallië, gezien hadden, gaven ze zichzelf en de stad tot hun grote spijt over. 7. Toch kregen sommige opstandelingen dankzij hun pleitbezorgers een mildere straf. Onder hen sprong Araxius in het oog, die in het heetst van de strijd de macht in de prefectuur gegrepen had. Door toedoen van zijn schoonzoon Agilo bleef zijn straf beperkt tot een verbanning naar een eiland, waarvan hij kort daarna ontsnapte.

8. Euphrasius en Phronimius werden op hun beurt naar het westen gezonden en onderworpen aan het oordeel van Valentinianus. Die sprak Euphrasius vrij, maar verbande Phronimius naar de Taurische Chersonesos. Aangezien beiden hetzelfde misdrijf op hun kerfstok hadden, hanteerde Valentinianus twee maten en twee gewichten. Phronimius stond immers dicht bij de vergoddelijkte Julianus, wiens uitzonderlijke verdiensten door beide keizers niet naar waarde werden geschat, hoewel ze nog niet tot aan zijn enkels reikten.

9. Hierop volgden nog ergere zaken, waarbij de eerdere gebeurtenissen op het slagveld in het niets verzonken. De beul met zijn folteringen en bloedige ondervragingen maakte geen onderscheid tussen jong en oud en sloeg toe bij mensen van alle rang en stand. Voorts vonden er onder het voorwendsel van vrede verfoeilijke plunderingen plaats. Overal vervloekte men de ellendige overwinning die bloedige oorlogen naar de kroon stak.

10. Tussen wapens en krijgstrompetten zit iedereen immers in dezelfde situatie, waardoor de gevaren draaglijker worden: op het slagveld verwerft men eeuwige roem of gaat men ten onder. De komst van de dood is dan geen schande, er komt een einde aan het leven en tegelijkertijd aan het lijden. Na de oorlog praatten recht en wet echter goddeloos gedrag goed. De rechters maten zich in hun zittingen de autoriteit van Cato en Cassius aan, maar in werkelijkheid was de wil van de hoge heren wet. Volgens hun goeddunken werd er over leven en dood van beschuldigden beslist, wat onmiddellijk in de doodstraf resulteerde.

11. Toentertijd had een aantal mensen op een of andere manier zoveel macht verworven dat ze zich bijna alleenheerser waanden. Belust op andermans goed dagvaardden ze volkomen onschuldige burgers. Deze machthebbers werden verwelkomd als trouwe intimi die zich mochten verrijken ten koste van anderen.

12. Vermits de keizer er altijd voor te vinden was iemand schade te berokkenen, luisterde hij welwillend naar de aanklagers en aanvaardde hij hun dodelijke beschuldigingen. De Ammianus in vertaling 50 verschillende soorten executies maakten hem blij als een klein kind. Cicero’s gezegde dat wie meent zich alles te kunnen permitteren een ongelukkig man is, was hem duidelijk onbekend.

13. Hoewel de onverbiddelijke keizer het recht aan zijn kant had, plaatste hij zo een smet op de overwinning. Ontelbare onschuldigen werden gefolterd: de een werd op het martelpaard geplaatst tot hij kreupel liep, de ander kreeg het zwaard van de wrede beul te verduren. Allen zouden (als het mogelijk was) liever tien keer het leven gelaten hebben op het slagveld dan de huidige folteringen te moeten ondergaan. Nu werden tot ieders droefenis de lenden van onberispelijke mensen opengereten. Na deze verminkingen strafte men hen voor hoogverraad, een troostelozere dood was niet denkbaar.

14. Uiteindelijk doofden de tranen van de rouwenden de vlammende woede. Verbeurdverklaringen, verbanningen en schijnbaar lichtere straffen waren echter nog steeds gebruikelijk bij voorname burgers. Om een ander te verrijken werden personen van goeden huize, die zich misschien nog meer onderscheiden hadden door hun verdiensten, verdreven van hun eigendom en op staande voet in ballingschap gezonden. Doodsbenauwd moesten ze zich redden met aalmoezen. Deze verderfelijke wreedheden bleven duren tot de keizer en zijn naasten voldaan waren van diefstal en bloedvergieten.

15. Nu keer ik terug naar de tijd dat Procopius, over wiens daden en dood ik het al uitgebreid gehad heb, nog in leven was. Op de tweeëntwintigste juli van het eerste consuljaar van Valentinianus en zijn broer woedden plots huiveringwekkende verschijnselen over de hele wereld. Zelfs uit oude, verzonnen of waargebeurde verhalen kwamen ze ons niet bekend voor.

16. Vlak na zonsopgang barstte immers een hevig onweer los, waarna de hele aarde op haar grondvesten begon te daveren. De zee trok zich met haar hoge golven terug van het land zodat eindeloze diepten zichtbaar werden. Men merkte verschillende soorten zeedieren op die vastzaten in het slijk. Immense bergen en valleien zagen toen (hier gaat men althans vanuit) voor het eerst de zonnestralen, aangezien de natuur hen in het begin der tijden ver onder de zeespiegel verstopt had.

17. Hierdoor strandden vele schepen op het droge land. Onbezorgd liepen vele mensen door de laatste plassen en vingen met hun handen vissen en andere waterdieren. Misnoegd om haar gedwongen aftocht zette de razende zee op haar beurt de tegenaanval in. De kolkende golven gingen hevig tekeer op de eilanden en een groot gedeelte van het vasteland. Ontelbare gebouwen maakten ze met de grond gelijk, zowel in steden als op het platteland. Op die manier wijzigden de razende elementen het uitzicht van de wereld en waren er wonderbaarlijke zaken te zien. Ammianus in vertaling 51

18. Totaal onverwacht sloegen de watermassa’s immers terug waardoor duizenden mensen stierven door verdrinking. Toen de waterwoede geluwd was, bleken een aantal schepen door de tsunami gezonken. De levenloze lichamen van schipbreukelingen dreven op het water.

19. Andere kolossale schepen waren een speelbal van de orkaanwinden en belandden op de daken van de huizen (zoals in Alexandrië gebeurde). Sommige schepen werden bijna twee mijl landinwaarts geslingerd. Hiervan was ik zelf getuige toen ik voorbij Mothone kwam, waar een Laconisch schip door verrotting bijna uiteenviel. Ammianus in vertaling 52

5.3. REGISTERS

Bij het samenstellen van de registers werd gebruik gemaakt van de Philological and Historical Commentary on Ammianus Marcellinus XXVI, Der Neue Pauly, de Ammianuswebsite (www.ammianus.info) van Aart Blom en het Woordenboek Latijn-Nederlands van Harm Pinkster.

5.3.1 AMBTELIJKE EN MILITAIRE TITULATUUR

Castrensis: Hofmeester. (8,5)

Centurie: Eenheid van honderd man (oorspronkelijk 100, later 60 man; het 60ste deel van een legioen, het 6de deel van een cohort, de helft van een manipel). (2,3)

Cohort: Het tiende deel van een Romeins legioen. (2,3)

Comes: Hoog militair en civiel ambt. Op militair vlak waren comites verantwoordelijk voor een grote regio en stonden ze in de militaire rangorde onder de magistri militum en boven de duces. (5,1; 5,14; 6,1; 6,5)

Comes domesticorum: Hoofd van de keizerlijke garde (5,3; 8,7)

Divitenses: Legioen gestationeerd aan de rechteroever van de Rijn vlakbij het huidige Keulen. (6,12; 7,14)

Dux: Militaire leider die verantwoordelijk was voor een kleinere regio. In de militaire rangorde stonden de duces onder de comites en de magistri militum. (6,11; 8,2; 8,5; 9,4)

Jovii: Romeinse legereenheid. (7,13)

Juniores: Recent gevormde legerafdelingen, dit in tegenstelling tot de Seniores. (6,12)

Magister peditum: Het hoofd van de infanterie. De magistri equitum et peditum (samen magistri militum) waren de opperbevelhebbers in de regio’s.

Magister equitum: Het hoofd van de cavalerie. De magistri equitum et peditum (samen magistri militum) waren de opperbevelhebbers in de regio’s. (1,6; 5,2)

Magister officiorum: Hoofd van de centrale administratie (op financiën na) en de hofceremonies. (1,6; 5,7)

Manipel: Een derde van een cohort, ongeveer 200 soldaten. (2,3)

Martensii: Romeins legioen in het oosten. (6,7)

Notarius: Secretaris. (5,14; 6,1; 6,3; 7,2) Ammianus in vertaling 53

Palatinus miles: Administratieve functie. (6,5)

Patricius: Belangrijke eretitel ingevoerd door Constantijn. (6,7)

Praetorianen: Toenmalige keizerlijke lijfwachten. (6,14)

Prefect: Ambtelijk hoofd van een prefectuur. Het Romeinse Rijk bestond uit vier prefecturen: de Oriënt, Illyrië, Italië en Gallië. (2,1; 5,5; 6,8; 7,2; 7,4; 7,6; 10,7)

Proconsul: Gouverneur van een senatoriale provincie. Na de hervormingen van Diocletianus hadden enkel Africa en Asia nog een proconsul. (8,12)

Protectores: Elitetroepen die de keizerlijke garde vormen. (5,14; 10,1)

Quaestor sacri palatii: Auteur of ontwerper van keizerlijke verordeningen (4,4)

Scholae Palatinae: Divisies van keizerlijke lijfwachten bestaande uit ongeveer 500 manschappen die onder de verantwoordelijkheid van de magister officiorum vielen. Aan het hoofd van elke divisie stond een tribuun. (1, 4; 1,5)

Scutarii: Afdeling van de scholae palatinae. (1,4; 1,5; 5,14)

Stadsprefect: Hoofd van een stadsprefectuur. Het Romeinse Rijk kende twee stadsprefecturen: Rome en Constantinopel. (1,1; 3,1)

Tribunus stabuli: Stalmeester. Hij was verantwoordelijk voor de recrutering van paarden. (4,2)

Tungricani: Legioen dat gestationeerd was op het grondgebied van de Tungri, in de omgeving van het huidige Tongeren. (6,12)

Victores: Romeins legioen. (7,13)

5.3.2 PERSONEN

Agilo: Magister peditum (7,4; 7,6; 9,7; 10,7)

Alexander de Grote: Koning van Macedonië van 336 tot 323 v. Chr. (8,15)

Alexander Severus: Romeins keizer van 222 tot 235. (6,20)

Aliso: Tribuun. (8,8: 8,9)

Anastasia: Zus van Constantijn. (6,14)

Andriscus van Adramyttium: Beweerde de zoon van de Macedonische koning Perseus te zijn, heerste van 149 tot 148 voor Christus als Philippus over Macedonië. (6,20)

Antonius: Tribuun in Centraal-Dacië. (5,10)

Apronianus: Stadsprefect van Rome. (3,1-6) Ammianus in vertaling 54

Araxius: Prefect onder Procopius. (7,6; 10,7)

Arbitio: Magister equitum, consul van 355. (8,13; 9,4; 9,5)

Archimedes: Grieks wiskundige. (1,8)

Arintheus: Magister peditum. (5,2; 8,4; 8,5)

Aurelianus: Romeins keizer van 270 tot 275. (6,7)

Barchalba: Tribuun. (9,8)

Caesarius: Stadsprefect van Constantinopel. (7,4)

Cato, M.P.: Strenge censor in 184 v. Chr. (10,10)

Cassius: Strenge Romeinse rechter. (10,10)

Cicero, M. Tullius: Politicus, schrijver en redenaar. (1,2; 9,11; 10,12)

Cleander: Prefect van de Praetoriaanse garde onder keizer Commodus. (6,7)

Commodus: Romeins keizer van 180 tot 192. (6,7)

Constantijn: Romeins keizer van 306 tot 337. (9,4; 9,8)

Constantius II: Romeins keizer van 337 tot 361. (5,11; 6,1; 7,10; 9,3; 10,3)

Crassus, M. Licinius: Grootvader van Crassus Dives (bekend van het triumviraat met Julius Caesar en Pompeius). (9,11)

Cretio: Comes. (5,14)

Dagalaifus: Magister equitum. (1,6; 4,1; 5,2) Krijgt van Valentinianus het bevel om de Alamannen onder handen te nemen. (5,9) Consul in 365. (9,1)

Darius III: Perzische koning van 336 tot 330 v. Chr. (8,15)

Duillius: Consul die in 260 v. Chr. de Carthaagse vloot aan de noordkust van Sicilië versloeg. (3,5)

Equitius: Tribuun van de eerste schola van de Scutarii, kandidaat-opvolger van Jovianus. (1,4) Comes, magister equitum et peditum in Illyrië. (5,3; 5,10; 5,11; 7,11; 7,12; 10,4)

Euctemon: Grieks astronoom. (1,8)

Euphrasius: Door Procopius aangestelde magister officiorum. (7,4; 10,8)

Faustina: Echtgenote van Constantius. (7,10; 9,3)

Florentius: Tribuun. (9,8; 9,10)

Gaudentius: Scutarius. (5,14) Ammianus in vertaling 55

Germanianus: Prefect van Gallië. (5,5)

Gomoarius: Magister equitum (7,4; 9,2; 9,6)

Gordianus de Oudere: Keizer, in 238 tegen wil en dank op de troon geplaatst. (6,20)

Gratianus: Zoon van Valentinianus, consul in 365, Romeins keizer van 367 tot 383. (9,1) Heliogabalus: Romeins keizer van 218 tot 222. (6,20)

Hilarinus: Wagenmenner die van Apronianus de doodstraf kreeg. (3,3)

Hipparchus: Grieks geograaf en astronoom. (1,8)

Hyperechius: Bevelhebber van Procopius’ hulptroepen. (8,5)

Januarius: Familielid van Jovianus, topfunctionaris inzake bevoorrading van de kampen in Illyrië. (1,4)

Jovianus: Romeins keizer van 363 tot 364, opvolger van Julianus, sterft in Dadastana, wordt begraven in Constantinopel. (1,3; 4,6; 5,2; 6,4; 8,5)

Jovianus: Notarius, vermoord nadat zijn naamgenoot tot keizer benoemd werd (6,3)

Jovinus: magister equitum. (5,2; 6,3)

Julianus: Romeins keizer van 361-363. (3,2; 5,11; 6,1; 6,2; 6,3; 10,8)

Julianus, M. Didius Severus: Romeins keizer in 193 na de dood van Pertinax. (6,14)

Julius: Comes aan het hoofd van de troepen in Thracië. (7,5)

Justitia: Godin van de gerechtigheid. (9,10)

Leo: Militaire betaalmeester, later magister officiorum. (1,6)

Lucilius: Epigrammendichter. (9,11)

Lupicinus: Magister equitum. (5,2; 8,4; 9,1)

Macrinus: Romeins keizer van 217 tot 218. (6,20)

Mamaea: Moeder van Alexander Severus. (6,20)

Mamertinus: Prefect van Italië (met Africa) en Illyrië. (5,5)

Marcellus: Protector. (10,1; 10,3; 10,5)

Masaucio: Officier van de protectores. (5,14)

Maximinus: Romeinse keizer van 235 tot 238. (6,20)

Nebridius: Prefect.(7,4; 7,5) Ammianus in vertaling 56

Meton: Grieks filosoof en astronoom. (1,8)

Neoterius: Notarius, consul. (5,14)

Nepos, Cornelius: Romeins geschiedschrijver. (1,2)

Octavianus: Romeins keizer van 31 v. Chr. tot 14 n. Chr. (1,13)

Ormisdas: Perzische prins. (8,12)

Ormisdas: Zoon van de Perzische prins, proconsul. (8,12)

Perperna: Generaal van Sertorius. (9,9)

Perscennius Niger: Door zijn troepen uitgeroepen tot keizer in 193, gedood in 194. (8,15)

Pertinax: Romeins keizer gedurende drie maanden in 193. (6,14)

Petronius: Schoonvader van Valens. (6,7; 6,8; 6,9; 6,17; 7,4)

Phalaris: Tiran van Akragas (Sicilië) die zijn vijanden roosterde in een bronzen stier (10,5)

Phronimius: Door Procopius aangestelde stadsprefect van Constantinopel. (7,4; 10,8)

Plautianus: Prefect onder keizer Severus. (6,8)

Pompeius: Romeinse generaal en politicus, verantwoordelijk voor de dood van Perperna (9,9)

Procopius: Opstandeling in het Midden-Oosten. (5,8-9; 5,11; 5,13; 6,1-6; 6,10-12; 6,14-18) Krijgt Thracië zonder bloedvergieten in zijn greep. (7,1; 7,3; 7,4; 7,8-10; 7,12; 7,14-17) Verovert Bithynië en de Hellespont. (8,1; 8,3; 8,5; 8,7; 8,11-14) Verliest zijn bondgenoten en wordt gedood. (9,3; 9,5; 9,8-11) Na zijn dood leidt Marcellus de opstand .(10,1; 10,3; 10,5; 10,6; 10,15)

Rumitalca: Tribuun. (8,1; 8,3)

Sabaia: Soort bier. (8,2)

Salutius: Prefect van het Midden-Oosten. (2,1; 5,5)

Serenianus: Comes domesticorum. (5,3; 8,7; 8,11; 10,1: 10,2; 10,3)

Sertorius: Leidde een opstandige regering op het Iberische Schiereiland van 77 tot 72 v. Chr. (9,9)

Severus: L. Septimius, Romeins keizer van 193 tot 211. (6,8)

Sophronius: Notarius, prefect in Constantinopel. (7,2)

Strategius: Palatinus miles, senator. (6,5)

Ursatius: Dalmatische magister officiorum. (4,4; 5,7) Ammianus in vertaling 57

Vadomarius: Voormalige dux en koning van de Alamannen. (8,2)

Valens: Tribunus stabuli. (4,2) Tot keizer gekozen. (4,3) Neemt Victor, Arintheus en Lupicinus als magistri militum. (5,2) Kiest Constantinopel als keizerlijke residentie. (5,4) Zijn wreed regime kent heel wat criticasters. (6,6-9) Maakt zich zorgen over Procopius’ opstand. (7,2; 7,3; 7,5; 7,13) Gaat in het verweer tegen Procopius. (8,2-4; 8,6) Doodt Procopius. (9,1; 9,3; 9,7; 9,9; 9,10) Bevriend met Serenianus. (10,2)

Valentinianus: Romeins keizer, tribuun van de tweede schola van de Scutarii, in Nicaea tot keizer verkozen. (1,5; 2,2) Stelt in Nicomedia zijn broer Valens aan als tribunus stabuli. (4,2) Neemt Jovinus en Dagalaifus als magistri militum. (5,2) Kiest Milaan als keizerlijke residentie. (5,4) Op weg naar Parijs verneemt hij Procopius’ opstand. (5,8) Keert terug naar Illyrië. (5,11) Versterkt Africa. (5,14) Op weg naar Syrië. (6,11) Stuurt hulptroepen naar Thracië. (6,12) Zou volgens valse bodes gestorven zijn. (7,3) (9,1) Veroordeelt Phronimius. (10,8; 10,15)

Venustus: Financieel ambtenaar onder Valens. (8,5)

Victor: Magister equitum. (5,2)

Vitalianus: Soldaat. (7,15)

Viventius Siscianus: Quaestor sacri palatii. (4,4)

5.3.3 PLAATSEN

Acontismapas: Smalle, steile pas door Macedonië .(7,12)

Africa: Diocees die het noorden van het huidige Tunesië en de westelijke Libische kust omvat. (4,5; 5,14; 6,20)

Alamannen: Groep Germaanse stammen in de buurt van de Main, behorende tot de Sueven. Ten tijde van Valentinianus en Valens vielen ze Gallië en Raetië binnen. (4,5; 5,7; 5,13; 8,2)

Alexandrië: Stad in Egypte, aan de monding van de Nijl. (10,19)

Ankara: Stad in Galatië. (1,5; 8,4 )

Antiochië: Hoofdstad van Syrië, nu Antakya. (6,20; 7,2; 8,15 )

Armenië: Hoogland aan de bovenloop van de Eufraat en de Tigris. (4,6)

Asia: Diocees in de westelijke helft van Klein-Azië. (8,14; 10,4)

Atacotten: Stam die den tijde van Valentinianus en Valens Britannië teisterde. (4,5)

Austorianen: Moors volk dat Africa binnenviel. (4,5)

Bithynië: Provincie aan de noordkust van Klein-Azië in het diocees Pontus. (1,3; 6,11; 8,4; 8,7) Ammianus in vertaling 58

Caesarea: Hoofdstad van Cappadocië. (7,2)

Cappadocië: Provincie in het diocees Pontus in Klein-Azië. (7,2)

Chalcedon: Plaats in Bithynië aan de ingang van de Bosporus, tegenover Byzantium .(6,4; 8,2; 8,3; 10,3)

Constantinopel: Begraafplaats van Jovianus. (1,3) Residentie Valens. (5,4; 6,5) Procopius zoekt hier bondgenoten onder de troepen. (6,12; 7,2; 7,4; 7,5; 7,9; 7,13)

Cilicië: Provincie in het zuidoosten van Klein-Azië in het diocees Oriënt. (6,1; 7,2;8,15)

Cyzicus: Stad in Hellespontus. (8,5; 8,11)

Dacië, Dacia Aureliana: Diocees in Illyrië die onder meer Centraal-Dacië (Dacia mediterranea) en Dacië aan de Donau (Dacia Ripensis) omvat. (5,10; 7,12)

Dadastana: Stad tussen Ankara en Nicaea, waar Jovianus stierf. (8,5)

Dalmatië: Provincie ten oosten van de Adriatische Zee die deel uitmaakt van het diocees Pannonië. (4,4)

Drepanum: Stad in Bithynië, het latere Helenopolis. (8,1)

Emesa: Syrische stad, het huidige Homs of Hims/ (6,20)

Eumolpias: zie Philippopolis. (10,4)

Galatië: Romeinse provincie in het diocees Pontus. (7,2; 7,13; 9,1)

Gallië: Prefectuur in het westen van het rijk. (4,5; 5,12; 7,3; 10,6)

Gallus: Rivier ten oosten van het Sunonische meer. Deze rivier bevat echter weinig bochten. Misschien vergist Ammianus zich en bedoelt hij de Sangariusrivier. (8,3)

Goten: Oost-Germaanse stam die Thracië en Pannonië binnenviel. (4,5; 6,11; 10,3)

Haemimontus: Romeinse provincie in het diocees Thracië met als hoofdstad Hadrianopolis. (10,4)

Hebdomum: Voorstad van Constantinopel, waar Valens medekeizer van Valentinianus werd. (4,3)

Helenopolis: Stad in Bithynië, het vroegere Drepanum. (8,1)

Hellespontus: Romeinse provincie aan de Hellespont die deel uitmaakt van het diocees Asia. (8,7)

Illyrië: Prefectuur in de Balkan. (1,4; 5,3; 7,11; 7,12; 9,3; 10,3)

Issus: Stad in Cilicië, vlakbij de Syrische grens. (8,15)

Laconië: Landstreek op de Peloponnesos. (10,19)

Lydië: Provincie in het diocees Asia in het westen van Klein-Azië. (9,2) Ammianus in vertaling 59

Macedonië: Landstreek tussen Thessalië en Thracië in Noord-Griekenland. (6,20; 9,3)

Mediana: Voorstad van Naissus. (5,1)

Mesopotamië: Provincie in het diocees Oriënt. (6,2)

Milaan: Residentie Valentinianus. (5,4)

Moren: Bevolkingsgroep die Africa binnenviel. (4,6)

Mothone: Stad in het zuidwesten van de Peloponnesos. (10,19)

Mygdus: Stad aan de Sangariusrivier (7,14)

Nacolia: Stad in het noordoosten van Phrygië. (9,7; 10,4)

Naissus: Stad die overeenkomt met het huidige Niš in Servië. (5,1)

Nicaea: Stad in Bithynië (Klein-Azië), waar Valentinianus het keizerschap wordt toegekend. (1,5; 7,14; 8,1; 8,3; 8,11; 10,1)

Nicomedia: Stad in Bithynië (Klein-Azië), nu İzmit, waar Valentinianus zijn broer Valens als tribunus stabuli aanstelt. (4,2; 8,2; 8,6)

Olympus: Berg in Bithynië, de huidige Ula Dagh. (9,2)

Oriënt: Prefectuur in het oostelijk gedeelte van het rijk, omvat de diocesen Thracië, Asia, Pontus, Oriënt en Egypte. (3,1; 5,5; 7,3; 8,4)

Pannonië: Diocees in de prefectuur Illyrië. Geboortegrond van Valentinianus en Valens. (1,6; 4,5; 5,3; 5,11;7,16)

Pessinus: Stad 130 km ten zuidwesten van Ankara. (9,1)

Perzië: Landstreek aan de huidige Perzische Golf rond Pasargadae en (de hoofdstad) Persepolis. (4,6; 6,2)

Philippopolis: Stad in Thracië, het vroegere Eumolpias, nu Plovdiv (in Bulgarije). (10,4; 10,6)

Phrygië: Landstreek in het huidige Centraal-Anatolië. (8,12; 9,1; 9,7)

Picten: Stammen die in het noorden van het huidige Schotland woonden. Ten tijde van Valentinianus en Valens teisterden ze Britannië. (4,5)

Quaden: Germaanse volksstam, die in ca. 8 v. Chr. van de omgeving van de rivier de Main naar het huidige Moravië (oosten van het huidige Tsjechië) trok. Ten tijde van Valentinianus en Valens vielen ze Pannonië binnen. (4,5)

Raetië: Het gebied van de oostelijke Alpen ten noorden van het Comomeer. (4,5) Ammianus in vertaling 60

Saksen: Germaanse stammen die in het huidige Duitsland en het oosten van het huidige Nederland woonden. Ten tijde van Valentinianus en Valens teisterden ze Britannië. (4,5)

Sangarius: De huidige Sakaryarivier, rivier in Bithynië die uitmondt in de Zwarte Zee. (7,14)

Sarmaten: Iraanse nomadenstammen die rondtrokken in het gebied tussen de huidige Oostzee en de Zwarte Zee, tot aan de Wolga en de Kaspische Zee. Ten tijde van Valentinianus en Valens vielen ze Pannonië binnen. (4,5)

Scotten: Keltische stam die in het huidige Ierland woonde. Ten tijde van Valentinianus en Valens teisterden ze Britannië. (4,5)

Sirmium: Stad in Pannonië. (5,4)

Succipas: Smalle pas aan de Haemusberg, op de grens tussen Thracië en Dacië, en even ver van Sirmium als van Constantinopel. (7,12; 10,4)

Sunonische meer: Meer dat ten oosten van Nicomedia ligt. (8,3)

Syrië: Provincie in het diocees Oriënt ten zuiden van het Taurusgebergte. (3,2;6,11; 8,15)

Taurische Chersonesos: Schiereiland in het zuiden van de Krim. (10,8)

Thracië: Diocees in de prefectuur Oriënt. (4,5; 5,1; 5,11; 6,11; 6,12; 7,5; 7,9) 61

6. BIJLAGEN

6.1. KAART ROMEINSE RIJK7

7 http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/04/The_Roman_Empire_ca_400_AD.png (15 november 2010) 62

6.2. TEKSTUITGAVE TEUBNER 63

6.3. OVERZICHT VERTALINGEN AMMIANUS8

ENGELS - C.D. Yonge, Ammianus Marcellinus. The Roman History, London 1862 - J.C. Rolfe, Ammianus Marcellinus, with an English translation, Loeb Classical Library, 3 vols, London/Cambridge Mass. 1935-1939 (repr. 1971-1972); based on Clarks edition. - W. Hamilton, A. Wallace-Hadrill, Ammianus Marcellinus. The Later Roman Empire (AD 354-378), Harmondsworth 1986; with omission of many of the digressions.

DUITS - O. Veh, Ammianus Marcellinus. Das römische Weltreich vor dem Untergang, übersetzt von Veh, eingeleitet und erläutert von G. Wirth, Zürich/Munich 1974 - W. Seyfarth, Ammianus Marcellinus, Römische Geschichte. Lateinisch und Deutsch und mit einem Kommentar versehen, 4 vols, Berlin 1968-1970/1

FRANS - J. Fontaine, E. Galletier, G. Sabbah, M.-A. Marié, Ammien Marcellin, Histoire, Texte établi, traduit et annoté, 6 vols., Collection des universités de France publiée sous le patronage de l'Association Guillaume Budé, Paris 1968-1996

ITALIAANS - A. Selem, Le Storie di Ammiano Marcellino. Testo e Traduzione, Turin 1965 (repr. 1973) - A. Resta Barrile, Ammiano Marcellino, istorie, testo latino, traduzione e note, 3 vols, Bologna 1973-1974 - M. Caltabiano, Ammiano Marcellino. Storie. I fatti degli anni 353-378, Milan 1989 - G. Viansino, Ammiano Marcellino. Storie, testo critico, traduzione e commento, 3 vols, Milan 2001-2002

SPAANS - Historia del Imperio Romano desde al año 350 al 378 de la era cristiana en latín por Ammiano Marcellino, vertida al castellano por F. Norberto Castilla, 2 vols, Madrid 1895-1896 - Amiano Marcelino. Historia, Edición de Ma Luisa Harto Trujillo, Madrid 2002

8 http://odur.let.rug.nl/~drijvers/ammianus/translations.htm (10 mei 2011) Bijlagen 64

RUSSISCH - Ammianus Marcellinus. History. Translated into Russian by Y. Kulakovskiy and A. Sonni, 3 vols., Kiev 1906-1908; repr.1996.

ROEMEENS - D. Popescu, Ammianus Marcellinus, Istoria romana, stud., introd., trad., note e indice, Bucharest 1982

TSJECHISCH - History of the Roman Empire, transl. by Josef Ceška, with introduction and index, Prague 2002

SLOVAAKS - Daniel Skovera, History of Rome, Bratislava 1988

HONGAARS - transl. by Imre Pirchala, Budapest 1917 - transl. by Szepesy Gyula, Budapest 1993

NEDERLANDS - Een Nederlandse vertaling is te raadplegen op de Ammianuswebsite van Aart Blom: www.ammianus.info 65

6.4. FRAGMENT VERTALING BLOM

26.2. Valentinianus, opgeroepen uit Ankara, komt snel naar Nicaea en wordt definitief unaniem tot keizer gekozen. In het purper en gekroond met een diadeem wordt hij als Augustus begroet en houdt hij een toespraak tot de troepen.

1.Toen de dag die (zoals sommigen menen) ongeschikt is voor het aanvatten van belangrijke zaken voorbij was en de avond viel, werd op instigatie van de praefectus praetorio Salutius direct unaniem besloten dat op straffe des doods geen enkele hoge gezagdrager en niemand verdacht van hogere aspiraties zich de volgende morgen in het publiek mocht vertonen.

2.En toen na die nacht, waarin verschillenden hun teleurstelling om vervlogen illusies hadden liggen verbijten, de ochtend gloorde, verzamelde zich het leger en verscheen Valentinianus op de appelplaats, werd op een tribune genodigd die daarvoor gebouwd was en als in een volksvergadering met algemene stemmen als een man van karakter tot heerser over het rijk uitgeroepen.

3.Meteen werd hij met een keizerlijk gewaad omhangen en gekroond, begroet als Augustus en gelukgewenst zoals de vreugde om de nieuwe situatie dat ingaf, waarna hij zich opmaakte om een toespraak te houden die hij had voorbereid. Maar... toen hij zijn armbedekking terugsloeg om vrijer te kunnen gebaren, ontstond een veelbetekenend geroezemoes, gepaard met geroffel op schilden, terwijl van de centuriën en manipels tot de cohorten toe de eis klonk meteen een tweede keizer te doen kiezen.

4.Er werd wel gedacht dat sommigen daartoe waren omgekocht ten gunste van gepasseerde kandidaten, maar dit leek daarom toch een ongegrond vermoeden, dat niet zomaar een paar gekochte stemmen werden gehoord, maar massaal geroep opklonk van de hele menigte, die sinds de recente geschiedenis genoeg wist van de broosheid van het geluk van hun hooggeplaatsten. Dit gerommel onder de troepen, die steeds driftiger werden, leek te gaan uitlopen op gewelddadigheden, zodat het gevaar bestond dat hun onverantwoordelijkheid, zoals vaker, rampzalige gevolgen zou hebben.

5.Niemand was daar meer beducht voor dan Valentinianus zelf. Hij hief direct zijn hand op, liet zijn keizerlijke autoriteit gelden, was niet te bang een paar figuren - ‘oproerkraaiers!’ Bijlagen 66

‘dwarskoppen!’ - op hun plaats te zetten, en hield vervolgens zonder verdere interrupties zijn toespraak.

6.‘Dappere verdedigers van onze provincies! Met vreugde en trots constateer ik, en zal ik mij blijven herinneren, hoe door uw toedoen aan mij, die daaraan niet gedacht, daarnaar niet gestreefd had, boven allen uitverkoren, de regering van de Romeinse wereld is opgedragen.

7.Van de taak die in uw handen lag toen het aankwam op de keuze van de bestuurder van het rijk hebt u zich op een gepaste en prijzenswaardige manier gekweten door iemand tot de hoogste eer te verheffen van wie u uit ervaring weet dat hij van zijn jongste jaren tot zijn rijpe leeftijd een integer en onbesproken mens is geweest. Daarom vraag ik u met een welwillend oor te luisteren naar wat ik in een paar woorden wil zeggen over hetgeen ik het beste vind voor het algemeen belang.

8.Dat het, om aan alle eventualiteiten het hoofd te kunnen bieden, nodig is de macht te delen met een mederegent, is, alles welbeschouwd, ook voor mij buiten elke twijfel, want ik ben ook een mens, beducht voor een overmaat van zorgen en de wisselvalligheden van onze tijd. Maar we moeten wel, hoe dan ook, de eendracht zien te bewaren - waardoor zelfs de allerzwakste dingen sterk plegen te worden - hetgeen we gemakkelijk kunnen bereiken als u rustig, naar behoren, bereid bent aan mij over te laten wat mij in mijn positie toekomt te doen.

9.Want Fortuna, die een goede raadgeefster is, zal mij hopelijk, als ik naar mijn beste vermogen daarnaar streef en zorgvuldig om mij heen zie, zeker attenderen op een man van een beproefd karakter. Want zoals wijze mannen ons leren, is het niet alleen in de sfeer van de regering zo, waar de risico’s en de bedreigingen het grootst en het talrijkst zijn, maar ook in de sfeer van de dagelijkse, persoonlijke verhoudingen, dat een verstandig man een onbekende pas als zijn vriend kan beschouwen als hij hem beoordeeld heeft en hem niet moet beoordelen nadat hij hem al als zijn vriend aanvaard heeft.

10.Dat mag u van mij verwachten, met uitzicht op een goede toekomst, als u standvastig en trouw blijft. En zolang de winterrust het toelaat, wil ik dat u geestelijk en lichamelijk op krachten komt; ook zal ik u zonder uitstel datgene schenken7 waarop u wegens mijn benoeming tot keizer recht hebt.’

11.Met deze woorden, die hun gewicht dankten aan zijn onverwacht verkregen autoriteit, won de keizer allen voor zijn voorstel; en degenen die kort tevoren nog iets anders eisten, gingen Bijlagen 67 daarin met hem mee en zo werd hij omgeven door adelaars en standaards en een dichte menigte uit de verschillende geledingen naar zijn keizerlijke verblijf begeleid - al een voorwerp van eerbied en ontzag. 68

7. BIBLIOGRAFIE

7.1. PRIMAIRE LITERATUUR

Blom, A. (ed.), Ammianus Marcellinus. "Res Gestae". Historiën. Geraadpleegd 28 maart 2011 op www.ammianus.info

Galletier, E. - Fontaine, J. (edd.), Ammien Marcellin. Histoires. Livres XIV-XIV, Les Belles Lettres (Budé). Paris 1968

Rolfe, J.C. (ed.), Ammianus Marcellinus, Loeb Classical Library. London 1937

Seyfarth, W. (ed.), Ammianus Marcellinus. Römische Geschichte. Lateinisch und deutsch und mit einem Kommentar. Erstel Teil. Buch 14-17. Berlin 1968

Seyfart, W. (ed.), Ammiani Marcellini Rerum Gestarum, Teubner. Leipzig 1978

7.2. WOORDENBOEKEN EN LEXICA

Boon, den T. - Geeraerts, D. (edd.), Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen 2005 (14de editie)

Pinkster, H. (ed.), Woordenboek Latijn-Nederlands. Amsterdam 2003 (tweede herziene druk)

Sterkenburg, van P. G. J. – Dalen, van M. C. (edd.), Groot Synoniemenwoordenboek. Utrecht 2007

7.3. ENCYCLOPEDIEËN

Cancik, H. - Schneider, H. (edd.), Der Neue Pauly. Enzyklopädie der Antike, Stuttgart - Weimar, 1996 - 2003

7.4. SECUNDAIRE LITERATUUR

Bleckmann, B., Vom Tsunami von 365 zum Mimas-Orakel: Ammianus Marcellinus als Zeithistoriker und die spätgriechische Tradition, in: Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C. (edd.), Ammianus After : The Reign of Valentinian and Valens in Books 26-31 of the Res Gestae. Leiden 2007, p. 7-32

Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C., Philological and Historical Commentary on Ammianus Marcellinus XXVI. Leiden 2008 Bibliografie 69

Boeft, J. den, Non consolandi gratia, sed probose monendi (Res Gestae 28.1.4). The Hazards of (Moral) Historiography, in: Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C. (edd.), Ammianus After Julian: The Reign of Valentinian and Valens in Books 26-31 of the Res Gestae. Leiden 2007, p. 293-312

Fontaine, J., Unité et diversité du mélange des genres et des tons chez quelques écrivains latins de la fin du IVe siècle: Ausone, Ambroise, Ammien, in : Cameron, A. - Junod-Ammerbauer, H. - Paschoud, F., Christianisme et formes littéraires de l'antiquité tardive en Occident. Genève 1977, p. 425-472

Hengst, D. den, Problemen bij het vertalen van Ammianus, Filter 8 (2001) 3, p. 14-21

Hunink, V., Antieke historici in het Nederlands, Tijdschrift voor Geschiedenis 110 (1997), p. 279- 289

Kelly, C., Crossing the Frontiers: Imperial Power in the Last Book of Ammianus, in: Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C. (edd.), Ammianus After Julian: The Reign of Valentinian and Valens in Books 26-31 of the Res Gestae. Leiden 2007, p. 271-292

Kelly, G., Ammianus and the Great Tsunami, The Journal of Roman Studies 94 (2004), p. 141- 167

Knecht, D., De literatuur van de Romeinen. Een gids voor gebruikers (herziene uitgave). Gent 2007, p. 224

Lavin, I., The Hunting Mosaics of Antioch and their Sources, DOP 17 (1963), p. 179-286

Leppin, H., Der Reflex der Selbstdarstellung der valentinianischen Dynastie bei Ammianus Marcellinus und den Kirchenhistoriken, in: Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C. (edd.), Ammianus After Julian: The Reign of Valentinian and Valens in Books 26- 31 of the Res Gestae. Leiden 2007, p. 33-51

Roberts, M., The Jeweled Style : Poetry and Poetics in Late Antiquity. Ithaca 1989

Roberts, M., The Treatment of Narrative in Late Antique Literature: Ammianus Marcellinus, Rutilius Namatianus and Paulinus of Pella, Philologus 132 (1988), p. 181-95

Teitler, H.C., Ammianus on Valentinian, in: Boeft, J. den - Drijvers, J.W. - Hengst, D. den - Teitler, H.C. (edd.), Ammianus After Julian: The Reign of Valentinian and Valens in Books 26-31 of the Res Gestae. Leiden 2007, p. 53-70

Teitler, H.C., Tussen Tacitus en Dante. Over de historicus Ammianus Marcellinus, Hermeneus 72 (2000), p. 133-141

7.5. INTERNETBRONNEN

Drijvers, J.W., Ammianus Marcellinus Online Project, Rijksuniversiteit Groningen. Geraadpleegd 10 mei 2011 op http://odur.let.rug.nl/~drijvers/ammianus/translations.htm Bibliografie 70

Wikipedia, The Roman Empire ca 400 AD. Geraadpleegd 15 november 2010 op http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/04/The_Roman_Empire_ca_400_AD.p ng