Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Gulden Passer. Jaargang 27 bron De Gulden Passer. Jaargang 27. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1949 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul005194901_01/colofon.php © 2015 dbnl i.s.m. 1 [De Gulden Passer 1949] [Nummer 1] Rederijkers en prozaromans door Dr Luc Debaene (Antwerpen) Op 27 April 1949 hield Z.E.P. Dr J. van Mierlo S.J. in de Kon. VI. Academie voor Taal- en Letterkunde, een lezing over Mariken van Nieumeghen (oudste druk: circa 1518 bij Willem Vorsterman te Antwerpen). Uit interne gegevens kwam hij tot het besluit dat de auteur niemand anders zou zijn dan de in 1493 geboren Anna Bijns. De geleerde literatuurhistoricus werd op dit spoor gebracht door ons doctoraal proefschrift: De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse Prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540 (Leuven, Februari 1949). In deze dissertatie werden reeds hypothesen naar vóór gebracht aangaande een mogelijke activiteit van de jonge Antwerpse dichteres op het gebied van volksboeken. Van Mierlo nam onze zienswijze en beschouwingen over de evolutie van het genre der prozaromans over, doch achtte het gewenst de publicatie van de bewijsvoering in deze zaak aan onszelf over te laten. We behandelen hier achtereenvolgens de evolutie der prozaromans - met - rederijkersverzen, de historie van Floris ende Blanceflour en een drietal histories welke een bijzonder onderzoek vereisen. I Tussen circa 1475 en 1540 verschenen er in de Nederlanden een dertigtal prozaromans. Degene die vóór 1501 van de pers kwamen waren alle geheel in proza. Onder degene die tussen 1500 De Gulden Passer. Jaargang 27 2 en 1540 verschenen, zijn er evenwel een aantal die het proza afwisselen met rederijkersverzen, met name: de historie van Alexander van Mets(1), van de Borchgravinne van Vergi(2), Buevijn van Austoen (1504, Antwerpen, Jan van Doesborch), Floris ende Blanceflour (oudste gedeeltelijk bewaarde druk: circa 1517, Antwerpen, Jan van Doesborch), Frederick van Jenuen (oudste bewaarde druk: 8 Februari 1531, Antwerpen, Willem Vorsterman. Bestond wrschl. reeds circa 1518), Helias Ridder metter Swane (we vermoeden dat er reeds vóór 1513 een druk bestond: is het de gedeeltelijk bewaarde van Antwerpen, Jan van Doesborch?), Hughe van Bourdeus (circa 1540, Antwerpen, Willem Vorsterman), de Pastoor te Kalenberghe(3), Margarieta van Lymborch (1516, Antwerpen, Willem Vorsterman), Merlijn (circa 1540?, Antwerpen, Symon Cock?), Peeter van Provencen (circa 1517, Antwerpen, Willem Vorsterman), Broeder Russche (circa 1520, Antwerpen, Adriaen van Berghen), de Strijt van Roncevale (oudste bewaarde druk: circa 1520, Antwerpen, Willem Vorsterman. Een oudere druk is verloren)(4). Men weet niet of de histories van Malegijs (oudste bewaarde druk: 1556, Antwerpen, Jan van Ghelen. Approbatie van 1554. Een oudere druk is wrschl. verloren) en Helena van Constantinopel (oudste bewaarde druk: 1640, Amsterdam, Broer Iansz.; de approbatie door ‘Ian Gooswin van Oorschot Prochiaen van S. Iacobs Kercke tot Antwerpen’ wijst echter op het e midden der XVI eeuw) nog tot dezelfde tijd als de vorige behoren. Latere prozaromans zijn echter geheel in proza (met uitzondering (1) De oudste druk is van 1645. Zie hieronder meer over de datum van ontstaan. (2) De oudste bewaarde druk is van 1648: Amsterdam, Otto Barentsz. Smient ('s Gravenhage Kon. Bibl.). Een oudere druk: circa 1550? Antwerpen, Wed. Jacob van Liesveldt, schijnt thans onvindbaar te zijn. Over de datum van ontstaan, cfr ons artikel: Nieuwe varianten van refreinen uit de bundels van Jan van Doesborch en Jan van Styevoort, in Tijdschr. v. Ndl. Taal- en Letterkunde, LXV (1947), pp. 181-185. (3) De oudste bewaarde druk is van 1613: Amsterdam, Albert Bouwmanszen (Göttingen Univ. Bibl.). Er bestaat echter een Engelse vertaling van (na 1520? - Antwerpen, Jan van Doesborch) en we vermoeden dat de eerste Ndl. druk circa 1519 verscheen. (4) Over samenstelling en datering, cfr ons artikel: Het Volksboek ‘Den Strijt van Ronceuale’ en de ‘Alder excellenste Cronyke van Brabant’, in Miscellanea J. Gessler, s.l., 1948, pp. 348-353. De Gulden Passer. Jaargang 27 3 van enkele versjes in Dr Faustus, welke de bewerker van de Hgd. tekst overnam). Men zou kunnen veronderstellen dat het door de overwinning van het proza op de poëzie is dat men tussen 1475 en 1540 tot prozabewerkingen van Mndl. en vreemde dichtwerken is gekomen; zo ware het dan weer invoegen van deze rederijkersverzen vrij contradictorisch. Men zal het zich echter zo moeten voorstellen dat de schrijvers en de lezers van de volksboeken omstreeks 1500 steeds minder voelden voor de oude Mndl. versvormen: zij beschouwden de vorm van de ridderpoëzie ongetwijfeld als enigszins verouderd, doch de stof moest bewaard blijven. Het was natuurlijk onmogelijk de verhalen in hun geheel over te zetten in rederijkerstrant; waar er echter gelegenheid toe was, werden fragmenten in verzen omgewerkt, die de lezing ongetwijfeld levendiger maakten en aan deze werken een meer literair belang verleenden. Dat de auteurs dit beseften blijkt bij voorbeeld uit het reeds bij voorbaat in de tekst aankondigen dat iets gaat volgen ‘in schonen dichte’ (cfr Margarieta van Lymborch, Kap. C; de bedoelde verzen staan er in Kap. CIV), of de reclame in de titel van de Borchgravinne van Vergi ‘die in overspel leefde met eenen Ridder, daer groote moort af quam, met veel schoone Refereynen, van Sinnen, ende amoureusheyt’. Boekenoogen's opmerking, dat de rederijkersverzen dikwijls zó los staan van de tekst, dat zij, zonder het verhaal iets te wijzigen. zouden kunnen weggelaten worden(5), is voor sommige volksboeken juist. In andere echter vormen zij een wezenlijk deel van het verhaal en helpen dit vooruit. Daar o.i. de verzen hoofdzakelijk met de bedoeling om te verfraaien werden ingelast, is hun soms los verband met de prozatekst niet erg vreemd. Overigens gaven doorgaans gelijkaardige omstandigheden in de histories aanleiding tot rederijkerslyriek of -dramatiek. De vorm dezer fragmenten is soms zeer verschillend. Er zijn prologen en epilogen, alleen- en samenspraken, refreinen in (5) Dr G.J. Boekenoogen, De Nederlandsche Volksboeken, in Tijdschr. v. Boeken Bibliotheekwezen, III (1905), (pp. 107-142), p. 133. De Gulden Passer. Jaargang 27 4 't vroede en in 't amoureuse. Soms ook speciale versvormen, b.v. een lied in Buevijn van Austoen, paarsgewijze rijmende verzen in Hughe van Bourdeus, een gedicht van vier strofen met rijmschema abab in de Strijt van Roncevale (dat voor het overige gedeeltelijk uit het Mndl. Roelantslied bestaat). Onder de refreinen zijn gewoonlijk de liefdesuitingen met het gebruikelijk envoi tot prince of princesse de beste. Ook gebeden, klachten en andere monologen zijn in strofenvorm gedwongen; verscheidene afscheidsgedichten treffen we aan, welke een bijzondere schoonheid hebben. De samenspraken zijn uit de aard der zaak veel vaster in de loop van de verhalen gehecht. Niet ten onrechte werd die wijze van voorstelling dramatisch genoemd, zelfs zijn deze episodes vaak levendiger en spontaner dan in vele rederijkersspelen. Niet in alle volksboeken vindt men verzen, en ook niet overal evenveel. Peeter van Provencen spant wel de kroon: 28 refreinen en één dialoog: samen meer dan vijftienhonderd verzen. Hoe kwam men er omstreeks 1500 voor het eerst toe in prozaromans verzen in te lassen? De oudste voorbeelden van dit genre in de Nederlanden waren immers geheel in proza; men kijke maar naar de proza-Reynaert, de Seven Wijzen van Rome, Teghen die strael der Minnen, Parys ende Vienna, de Vier Heemskinderen, Meluzine, Appollonius van Thyro, Griseldis. - In een paar didactisch-moraliserende vertalingen van Pierre Michault, met name Vanden drie blinde Danssen (9 Augustus 1482) en Doctrinael des Tyts (24 Juli 1486), konden de bewerkers van prozaromans reeds voorbeelden aantreffen van versreeksen tussen de prozatekst. In Die alder excellenste Cronyke van Brabant (1497) vond de bewerker van Den Strijt van Roncevale (kort vóór of circa 1500?) een rederijkersvertaling van een Latijns gedicht over Roelant, waarvan hij de grote helft voor zijn prozaroman overnam. Eén der eerste gedrukte prozaboeken waarin tevens een aanzienlijk deel door rederijkersverzen werd ingenomen, was de hystorie vander destrucyen van Troyen (circa 1500, Antwerpen, Rolandt van den Dorpe)(6). Dit boek had zoveel bijval dat het kort daarop (6) Dit volksboek verdient een herdruk. Voorlopig stelle men zich tevreden met enkele artikels: Analecta Biblion, in Le Bibliophile belge, IV (1869), pp. 14-19. - Émile H. van Heurck, Les livres populaires flamands, Anvers, (1931), pp. 47-50. - Henrik van Wyn, Historische en letterkundige Avontstonden..., Amsterdam, 1800, I, p. 361. - J. Fr. Willems, Verhandeling over de Nederl. Tael- en Letterk., I, Antwerpen, 1819, p. 209. De Gulden Passer. Jaargang 27 5 driemaal (in 1512, circa 1510-15? en 1541) werd herdrukt. We menen deze historie veeleer bij de half-historische dan bij de louter verhalende literatuur te moeten rekenen, niettegenstaande het feit dat er een aanzienlijke plaats wordt ingeruimd voor fictieve elementen. Het grootste deel van het boek gaat immers terug op Guido de Columna's Historien van Troyen (oudste Ndl. editie: 4 Juni 1479, Gouda, G. Leeu). Toch mogen we geenszins uit het oog verliezen dat hier voor de eerste maal een bewerker ingrijpende wijzigingen aan zijn voorbeeld (Guido de Columna's tekst) toebracht. Hij schreef een lange proloog (thema: de vrouw is onbetrouwbaar) en ruimde een aanzienlijke plaats in voor de liefdesidylles tussen Troilus en Briseis, en Achilles en Polyxena, waarbij uitvoerige delen, alleenspraken en dialogen, in rederijkersverzen werden behandeld, welke uitblinken door hun frisse toon. Een voorbeeld: O schoonste laet mi u ionste ghebueren Verdrijft nu van my alle melancolie quaet Die loovers bloeyen / die padt groen staet. Ende die voghelkens nu inden velde singhen Die lent en tijt verblijt nu alle dinghen. Verblijt u herte met nieuwer minnen(7). De schrijver, een rederijker, was er zich ongetwijfeld van bewust dat het stroeve vertalingsproza, dat toen in de mode was, van een literair standpunt alle aantrekkelijkheid miste. Er was iets meer nodig om bij het lezend publiek - de gegoede burgerij - blijvende belangstelling voor het genre te wekken.