Nog Eens De Wilhelmus-Melodie. Door S
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
NOG EENS DE WILHELMUS-MELODIE. DOOR S. VAN MILLIGEN. Voor een paar maanden is deze quaestie weer meer onder de aandacht gebracht dooi• de polemiek gevoerd over eene gewijzigde lezing van ons oude Wilhelmus en door de pogingen bij de Vereeniging tot bevordering van Eenheid in den Volkszang aangewend om in de uitgave der gekozen volksliederen de zetting van VALEBIUS te vervangen door een betere lezing. De Heer J. W. ENSCHEDÉ, door het bestuur dier vereeniging uitgenoodigd om dit onderwerp toe te lichten, heeft met kracht gepleit voor de oudste, meest authentieke lezing, n.1. de Noordduitsche van het jaar 1607. Over die voordracht heeft men op de vergadering van gedachten gewisseld. Algemeen werd erkend dat het den Heer ENSCHEDÉ gelukt was de vergadering te overtuigen dat de zetting van VALEBIUS te verwerpen is, doch . met het oog op de groote bekendheid en populariteit van deze melodie, besloot men de zaak toch maar te laten zooals ze was en in dien bundel weer de gebruikelijke lezing op te nemen. De muziekredacteur van het Algemeen Handelsblad, de Heer SIBMACHEB ZIJNEN had mij de gelegenheid geschonken een en ander over deze quaestie in het midden te brengen, (hetgeen eene polemiek heeft uitgelokt met den muziekredacteur van de N. Arnhemsche Courant) waarin ik de melodie van VALEBIUS verwierp en die van 1607 als de beste erkende, doch, met het oog op de moeilijkheid om het tweede deel, zoo geheel afwijkend van de bekende lezing ingang te doen vinden, eene notatie voorstelde eveneens gegrond op oude, tot ons gekomen melodieën van het Wilhelmus, die de lezing van VALEBIUS meer nabij komt. De verschijning van den tweeden druk van de studie van FLOB. VAN DUYSE over de teksten, vertalingen en melodie van het Wilhelmus (bij MAETINUS NIJHOFF te 's-Gravenhage) geeft mij te meer aanleiding deze quaestie nog eens te berde te brengen en door notenvoor• beelden te verduidelijken. De geschiedenis van het Oude Wilhelmus is in het kort de volgende: In het laatst der 16e en begin der 17e eeuw is de melodie van het Oude Wilhelmus, van verschillende kanten door huurtroepen in ons land bekend geworden. De gewoonte om op nieuwe teksten reeds bekende melodieën te zingen is herhaaldelijk in ons tijdschrift behandeld. Zooals de Heer ENSCHEDÉ in dit tijdschrift indertijd (Januari 1904) heeft medegedeeld, is die melodie, oorspronkelijk een Fransche, waarschijnlijk naar hier gekomen door huurtroepen, na 1568 door Prins Willem in dienst genomen. Huurtroepen waren dan eens in dienst van den één, dan weer in dienst van een ander. Zulks gaf aan soldatenliederen eene internationale verspreiding. Die verspreiding is oorzaak dat eene melodie-vervorming in de eene streek niet hetzelfde karakter vertoont als in een andere. Die melodievormen van het Wilhelmus zijn: 1. Een Zuid Duitsche (1603) waarvan een verdere geschiedenis onbekend is; er mag dus aangenomen worden, dat hij te niet is gegaan. 241 2. Een Noord Fransche (walsche) uit 1619 waarvan in liet midden der vorige eeuw nog sporen worden gevonden onder de bevolking te Brugge. Deze notatie is de eenig bekende opteekening der Chartres wijs, die blijkens de stemverwijzing in het Geuzenlied-boek (1581) en de denkelijk anterieure fransche vertaling van Fourmennois, als melodie voor het Wil• helmus diende. 3. Een Zeeuwsche (1626) waaromtrent verder niets bericht is. Hij is, blijkbaar foutief, genoteerd in Valerius Gedenck-clanck en is nu bekend als de oude toonzetting. 4. Een Noord Duitsche (1607) die, opmerkelijk genoeg rechtstreeks overgaat in het nieuwe Wilhelmus. De melodie door den Heer ENSCHEDÉ voorgestaan omdat hier wel over• eenstemming is in den strofenbouw van vers en lied en omdat deze melodie onmiddellijk verband houdt met het nieuwe Wilhelmus. Deze mededeelingen worden hier herhaald tot beter begrip van het volgende: Na de oprichting (in 1869) van de Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschie• denis, is reeds spoedig een bundel oude zangen uitgegeven: Gedenck-clanck van AD. VALEBIUS, intertijd notaris te Veere, waarin de melodie van het Wilhelmus, volgens diens notatie voorkomt. Zoo is deze notatie in ons land gekomen en door verschillende zettingen voor koor en een solostem algemeen bekend geworden. Later is er strijd ontstaan over de waarde dier notatie, doch de melodie was eenmaal bekend geworden en hoewel de firma ENSCHEDÉ bij gelegenheid van de Tentoonstelling op het Museumterrein in 1895 op het terrein van Oud-Holland eene lezing bekend maakte, ouder en beter dan die van VALERIUS en bovendien een pennestrijd tusschen Prof. A. D. LOMAN en de Heer J. W. ENSCHEDÉ over die notaties ontstond, bleef ieder vasthouden aan de eenmaal bekend geworden lezing. Ook FLOR. VAN DUYSE mengde zich in het geding en verwierp eveneens de lezing van VALERIUS. Waar de Heer ENSCHEDÉ echter de geheele figuratie zoowel in het eerste als tweede deel der melodie veroordeelde, behield de Heer VAN DUYSE de VALERius-lezing van het eerste deel, maar gaf aan het tweede deel, op grond van betere oude melodie-vormingen, een gewijzigden vorm. De drie lezingen mogen dit duidelijk maken. ADR. VALERIUS, Neder-landtsche Gredenck-clanck. 1626 Haarlem. 242 Wanneer men het eerste deel van de notaties VALEBIUS en ENSCHEDÉ, met elkaar vergelijkt, bespeurt men dat het verschil alleen hierin bestaat, dat in de notatie van VALEBIUS versieringen voorkomen die in zetting ENSCHEDÉ ontbreken, maar in het tweede gedeelte vindt men niet alleen het verschil van een driedeelige en tweedeelige (beurtelings^ en 2/4) maat, maar ook een sterk afwijkende melodie. VAN DUYSE die het eerste deel van VALEBIUS behoudt, wijzigt in het tweede deel eveneens de maat (ook beurtelings twee en vier) maar vereenvoudigt tevens de figuratie bij de woorden: „Coninck van Hispaen-gien" en enkele noten tegen het slot. Wie nu deze drie lezingen zingt, zal bespeuren dat de scansie van het tweede deel bij VALEBIUS stroef en onjuist is, hetgeen bij sommige andere coupletten nog erger wordt, en in de beide andere lezingen veel natuurlijker klinkt. Er is wel door de tegenstanders van de notatie van 1607 gezegd dat die vier gelijke noten bij „Een Prince van Oraengien" moeilijk te zingen zijn, doch wanneer men op de afscheidingen let bij de lezing van ENSCHEDÉ zal men bespeuren dat het gedicht sprekender wordt en de melodie, door de hoogere ligging bij „Een Prince van Oraengien" eene schoone stijging geeft. Wanneer wij nu een blik slaan op oudere en latere wijzen, door VAN DUYSE ge• noemd, dan moet men tot de conclusie komen, dat de versieringen, zoowel in het eerste als tweede gedeelte er bijgemaakt zijn en de melodie niet weinig verzwakken. 243 Ook een Lied tegen de Oeuzen (1667) geeft in liet eerste deel dezelfde en in het tweede bijna dezelfde lezing : het vangt aldus aan : Doch deze zijn reeds van later datum. De oud fransche melodie in 1568 in ons land gekomen is de wijze van „Chartres" (Geuzenliedtboek), en slaat op het beleg van den prins van CONDÉ der stad Chartres, met zijn Hugenoten. In die uitgave komt de wijsaanduiding voor: „A (voor O of Oh) la folie entrepise du Prince de Condé" toegepast op een Marialiedje: „Toujours toute ma vie" in La pieuse alouette avec son tirelire (Valencienne 1609). Deze zangwijs levert werkelijk het bewijs — zegt VAN DUYSE — dat de Wilhelmus-melodie van de wijs van Chartres afstamt. De tekst: „O la folie entrepise" werd voor de eerste maal herdrukt door J. W. ENSCHEDÉ, De melodie van het Wilhelmus in de Revue Oud Holland XII (1894). VAN DUYSE geeft eene vergelijking van de beide fransche teksten en het Wilhelmus onder de melodie geplaatst en wijst daarbij op het verschil in de strofen, doch uit dien versbouw volgt met het oog op de melodieën van „HEBE JULIUS" en een andere: Deze schrijfwijze was het die indertijd ME. C. TH. VAN DEVENTEE, wellicht er toebracht een nieuw Wilhelmus voor te stellen. Diens lezing heeft niet de aandacht getrokken die ze ver• diende, te meer omdat het gedicht zoo was gewijzigd dat het ook voor onzen tijd geschikt is gemaakt, n.1. het eerste couplet gewijd aan den Zwijger, „groot en goed", het tweede aan Wilhelmina van Nassouwe. Terecht merkt de Heer VAN DUYSE m.i. echter op, dat die conse• quente accenten der tweekwart maat iets eentonigs aan den rhythmus geven. Wanneer men nu een blik slaat op de hier aangehaalde wijzen, ziet men dat de versieringen bij VALEEIUS voorkomende, bijna overal ontbreken. 244 Het is dan ook duidelijk dat, zooals de Heer ENSCHEDÉ heeft opgemerkt, de lezing- van VALERIUS is ontstaan onder den invloed van de luitmuziek van zijn tijd en dat aan de taalmetriek geweld is aangedaan. De drie lezingen met elkaar vergelijkende, moet men wel tot de conclusie komen dat die van VALERIUS niet de natuurlijkste is, en natuurlijkheid is toch een eerste eisch bij een volkslied. Hoeveel krachtiger wordt de uitdrukking, wanneer men die achtsten op Na-ha-sou-we, weglaat en niet zingt: Ko-ho-ho-ho-ning"! Ook zegt VAN DUYSE mi. terecht dat het Oude Wilhelmus door Hofdijk „Lied des lijdens en der glorie", te gelijk Te Deum en Stabat Mater genoemd, niet die huppelende, trip• pelde driekwartsmaat kan verdragen, zooals VALERIUS het tweede deel noteerde. VALERIUS, eigenlijk WOUTERSZ geheeten, was wellicht een uitstekend notaris, maar als musicus stond hij niet hoog, dat bewijzen ook andere notaties en niet minder het onge• lukkige canon-thematje dat hij als eigen compositie op het titelblad van zijn Gredenck-Clanck zette. Noch de melodieën noch de gedichten heeft hij zelf geschreven, maar alleen ver• zameld en op zijn wijze genoteerd, en Prof. LOMAN, die indertijd de VALERius-lezing heeft bekend gemaakt en verdedigd, erkent dat wat men van hem als dichter kent, geen hoog denkbeeld van zijn gaven geeft. Zijn verdienste bestaat dus vooral hierin, dat hij heeft vastgelegd wat in zijn tijd werd gezongen, doch verder kan de waardeering voor zijn werk niet gaan.