DE BEDIJKING DER HINCLINE OP ZUID- BEVELAND (1263-1269). BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN HET 13E EEUWSCHE DIJKRECHT, DOOR

HENRI OBREEN (WESTEBLOO)

Terwijt wij uit de 14e eeuw een groot aantal stukken bezitten , waaruit wij ons een denkbeeld kunnen vormen omtrent het dijkwezen in de middeleeuwen en de daarbij heerschende wetten en gebruiken, zijn wij voor de 13e eeuw niet zoo goed bedeeld. Dit gebrek aan bronnen is te meer te betreuren, omdat juist in dien tijd het dijkwezen zich ten onzent ontwikkeld heeft en de vorming van het dijkrecht dan zijn oorsprong vindt, terwijl de latere oorkonden ons slechts vergunnen met het gevormde recht kenriis te maken. Te aangenamer was het mij dan ook, dat ik in het rijke archief van het Groot Seminarie te Brugge de hand mocht leggen op een reeks oorkonden, welke, tot nu toe in hoofdzaak onbekend, uit de tweede helft der 13e eeuw dagteekenen en ons een beeld geven van de geheele wordingsgeschiedenis eener bedijking in . MijIi doel is in de volgende bladzijden deze stukken aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpon en daarna de mogelijke gevolgtrekkingen naar voren te brengem; tot welke zij voor het ontstaan van het dijkrecht aanleiding kunnen geven. * * De eerste in aanmerking komende oorkonde, van Mei 1263

1) Latijnsch origineel: Groot Seminarie te Brugge, inventaris no. 947. Het stuk is zoo zwaar beschadigd, dat het voor uitgave *niet in aan- merking kan komen; zie: Bijdr. en Meded. Hist. Genootsch. Utrecht, deel XL VII (1926), bl. 206. - Er bestaat in evengenoemd archief, 57 is gegeven door vier Zuid-Bevelandsche edelen : heer Godfried heer van Cruiningen; ridder, Henric Henricszoon van den Wale, Hugo Claeszoon van den Wale (genoemd naar een nu verdwenen ambacht, ten z.w. van Reimerswaal te zoeken) en Biggo van Coudewerve (nu eveneens verdronken, voormaals gelegen aan de Ooster-Schelde, ten o. van Yersekendam.) 1). Zij maken daarin bekend, dat "eene vorworde was ghemaect" ,,vander dycage van Hincline" tusschen de abd?j van Ter Does eener- en verschillende belanghebbenden anderzijds. De Hincline, later Hinkele, was een Waterloo?, die het z.-o. gedeelte van Zuid-Beveland, van o. naar w. dooz?snced en ongeveer evenwijdig liep met de Honte. Hij mondde ten o. in de Schelde uit bij Hinclenoort (ter plaatse van den tegen- woordigen spoordam) en vloeide ten w. in de Honte, even heneden het dorp Waarde 2). 'L'usschen Honte eri Hinkele lagen, van o. naar w. gaande, de ambachten Coveringhe 3), Mare (nu: Maire), Valkenesse en Waarde; ten n. der Hinkele, eveneens dezelfde richting volgende: Everswa,erde (verdroul?en; nog op de stafkaart), Scoudee (verdl'onken; Schaudee op de stafkaart), Krabbendijke en Kruiningen. Zoodanig was hier de topographische toestand, waa.rbij, tot recht begrip van het later volgende, even moest worden stilgestaan. Het is zeer begrijpelijk, dat bij een voorgenomen regeling van den waterstaatknndigen toesta,nd der Hincline, de bewoners van lVlare, Coveringhe, Valkenesse en Wacrde gekend werden,, en wij zien dan ook enkele (wel de voornaainstc) ingelanden 4) dier vier ambachten met de abdij van der Does een overeenkomst

inv. n°. 944, een gelijktijdige Nederlandscle vel'taling van dit stuk, door mij uitgegeven: Bi,jdr. als voren, deel XLIX (1928), bl. 250 en vlgg., n°. XXXII. Het is deze uitgave, welke hier gevolgd wordt. 1) De stafka.a,rt bewaart beide namen (Couwerve en Zwartewaal) nog, in het Verdronken land van Zuid-.Beveland; blad 49 van de kaart op de schaal 1 : 50.000. 2) Geschiedk. Atlas van Nederland. Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300, door A. A. Beekman, blad VI. 3) Op de in vorige noot vermelde kaart genoemd met den lateren naam Ouderdinghe; nu verdronken. 1) Hun namen worden in ons stuk genoemd; er zijn van elders bekend personen onder.