Buigingsverschijnselen in Het Nederlands. Deel III Tweede Stuk
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
BUIGINGSVERSCHIJNSELEN IN HET NEDERLANDS DEEL III TWEEDE STUK DOOR P. GERLACH ROYEN O.F.M. VERHANDELINGEN DER KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN, AFD. LETTERKUNDE NIEUWE REEKS DEEL LVIII, No. 2 1953 NORTH-HOLLAND PUBLISHING COMPANY (N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Mij.) AMSTERDAM IX. ADJEKTlEVEN c.a. In de voorafgaande paragrafen was er, juist als in Deel I en 1I van dit werk, telkens en telkens sprake van adjektieven als dragers van de naamvalsexponenten. In dit hoofdstuk zullen we niet enkel aandacht schenken aan het al of niet verbogen zijn op -e van adjektieven, maar nu en dan ook aan het al of niet adjektivisch funktioneren van attributen. De post-attributen immers staan in dezen niet op één lijn met de pre-attributen. Bovendien moet bij wat zich als pre-attribuut aan dient schijn en werkelijkheid goed onderscheiden worden. In de eerste paragraaf krijgt het predikaat c.a. slechts een vluchtige vermelding; en anticiperen enkele opmerkingen van anderen al eventjes op wat we elders over de sekundaire adjektieven in ruimer verband wilden behan delen. § 1. Predikatie ven : attributieven. 183. Adjektieven kunnen zowel attributief als predikatief ge bruikt worden; al zijn er dan ook die uitsluitend attributief of uitsluitend predikatief voorkomen 1). Bij predikatief gebruik blijft het 'adjektief' onverbogen: "het kind is braaf"; bij attributief gebruik wordt het voor afgaand bnw. al naar omstandigheden verbogen of niet verbogen, bijv. "het braaf: brave kind, een braaf meisje: een brave jongen". Intussen zijn er veel adjektieven die zelden of nooit de exponent -e aannemen. Het is een zuiver akademische vraag, of bij predikatief gebruik het adjektief bnw. blijft of tot bijwoord wordt. In gevallen als: "de kachel is uit, het werk is af, dat is niet netjes", noemt men de gekursiveerde woorden gemeenlijk bijwoord (Overdiep 436); vgl. n. 184. Wie bij "hij is oud" van adjektief spreekt, en bij "het is af" van bijwoord, zou zich bij: "Jammer, dat hij nu oud en af is" (Molzahn 219), wel eens geparenteerd kunnen voelen aan de bekende ezel tussen twee hooischelven. Zie vooral Terwey T.L. III 93 vvo en Van Wijk aId. XV 446 v.; en vergelijk Kruisinga T. en L. V 115. Ik laat die kwestie rusten; en ga hier ook niet uitvoerig in op de z.g; bepalingen van gesteldheid. Want ook dat zijn predikatieven, onverschillig of die bepalingen bij een onderwerp aansluiten: "moeder kwam ziek thuis", of bij een voorwerp: "moeder voelde zich onwel". Het predikaatsnomen kan ook een substantief zijn: "zijn vader was burgemeester, dit kind is een wees". Dit geldt ook van bepalingen van ge steldheid, zoals de term nu eenmaal luidt: "hij kwam als kapitein terug, hij werd tot kapitein benoemd; ik noem hem mijn vriend, hij erkent hem 1) Zie voor zelfstandig attributief en predikatief.attributief gebruik Talen-Kalle· wijn § 153 v., 165, (183 v.). 4 BUIGINGSVERSCHIJNSELEN IN HET NEDERLANDS als zijn heer en meester". Er is nog meer variatie in het predikaat: "hij is helemaal in de war, ze waren druk in de weer, wat is er nu weer aan de hand; hij stond druk te gestikuleren, het kind lag rustig te slapen. Daar het hier dé plaats niet is om zulke predikatieven ex professo te behandelen, kan ik het bij deze losse voorbeelden laten - onder verwijzing o.m. naar Stoett § 9 vvo en zaakregister; V. Helten, Vond. § 242 vV.; Den Hertog, De Nederl. taaP I § 5 V. en 61 vv.; Terwey § 16 en 107 vv.; Overdiep zaak register. Vergelijk vooral Jespersen, The Philosophy of Grammer 120- 132, 145-156 en Index s.v. attribute en predicat(iv)e. 184. Toch nemen we nog geen afscheid van de predikatieven. Gelijk ik reeds aanstipte, en men in elke grammatika kan nagaan, zijn er een aantal bijvoeglijke naamwoorden die uitsluitend predikatief ge bruikt worden. Zo noemt Talen-Kollewijn § 157 sub 1: anders, beu, beducht, behept, benieuwd, bestand, bijster, deelachtig, gedachtig, gewaar, hand gemeen, hoe, indachtig, jammer, kwijt, meester [N.W. IX 428 vvo tegenover "heer en meester zijn" VI 340], schuld 2), stilletjes, tuk, wars, wel, wèl, welletjes, zo; eventueel nog braak - als men nl. braak liggen niet voor een samenstelling houdt. Zie voor het bnw. braak E.W. 88 en N.W. III 957. Ofschoon niet vaststaat dat "braak liggen" rechtstreeks is ontstaan uit de substantivische verbinding te braak liggen, aarzelt het N.W. toch niet braak liggen te vergelijken met gevallen als: stuk(maken), weg (gaan) , zoek(raken), scheepgf.!-an, schoolgaan, zeilgaan, . schoolliggen, schaakspelen, zaklopen, huisbakken, mnl. hUU8sitte "huiszittende arme", nhd. beichte sitzen, modell stehn, modell sitzen, kopf stehn, "waarvan enkele uit phone tische samensmelting van t'-s(z) tot s, maar de meeste uit jongere analogie te verklaren zijn". Ik mag en moet voor dit alles wel verwijzen naar Dl. Il 224 vV., 531, waar "braak liggen" echter niet vermeld werd. Andere louter-predikatieven zijn nog: afhandig maken, diets maken, gewend zijn, kond doen, kwalijk worden, onpasselijk zijn, overstuur raken, het is daar niet pluis, niet prut "in orde", hij werd schaakmat gezet, het was sneu voor haar. Zie ook voor ·n. 185 vooral nog Den Hertog, De Nederl. taaP I 89 V. 185. Dan volgen bij Talen-Kollewijn nog sub 2: alleen, bedacht, bereid, besloten, gereed, getroost, gewoon, klaar, machtig, moe, waarvan het enkel-predikatief gebruik aan een bepaald verband gebonden is, of aan een bepaalde betekenis 3). Dat geldt ook van "het is mij leed dit te moeten zeggen: iets met lede ogen aanzien". Omgekeerd worden de stof felijke bnw., adjektieven die een plaats of een tijd aanduiden, en nog I) Het N.W. XIV 1194 zwijgt over zinnen als: "Jij bent schuld, dat alles mislukt is". Vgl. duits er iet schuld daran. 3) De hier en in n. 184 gespatieerd~ bnw. hebben een vast voorzetsel: behept met, bestand tegen, enz. Zo ook: afkerig van, gekant tegen, paf van, prat op, vatbaar voor, ",'erzot op. BUIGINGSVERSCHIJNSELEN IN HET NEDERLANDS 5 enkele meer, uitsluitend attributief gebezigd. Alleen is ook dit geen wet van Meden en Perzen (Overdiep 262; Terwey § 105); n. 208 met [70]. In Opm. 3 rekenen Talen- Kollewijn nog een reeks van "b ij wo 0 r d e I ij ke bij vn w." tot de uitsluitend-predikatieven - wat ook alweer cum grano salis te verstaan is: aan, af, achter, binnen, bij, dichtbij, door, mee, mis, na, nabij, neer, om, onder, op, open, over, tegen, terug, toe, uit, voor, voorbij. Al komt de adjektivering van bijwoorden in dit Deel niet meer aan de orde, ik citeer toch hier ter direkt nodige aanvulling uit K .E.: dichtbije geluiden 206, een misse boel 624, het nabije Oosten 645, een open mond, wagen, haard enz. 710, een toeë deur, auto 1051, het voorbiy"e jaar 1153. Trouwens Opm. 4 maakte al met enige reserve melding van: De ane en de uite kachel. M'n affe handwerkje. Zo'n afgeleefde oppe man. Dit soort van gevallen behoeft niet literair te zijn, zelfs geen navolging van literatuur. Of het evenwel allemaal algemeen Nederlands kan genoemd worden, is een tweede. Het voorafgaande uit Talen-Kollewijn is in ruimer verband te vinden in T.L. V 107 vv., 161 vv., en nogmaals VII 341 vvo - Kruisinga 147 vvo maakte enige goede opmerkingen over het attributief en predikatief ge bruik van bnw. en bijwoorden. We zouden te ver van onze opzet afdwalen, als we overal op ingingen. Voor parallellen uit het Duits bij dit en het voorafgaande nummer verwijs ik naar Van Dam II 265 v. 186. De postpositieve attributen vertonen niet minder afwisse ling dan de predikatieven. Attribuut is allerminst identiek met adjektief. Dat blijkt al aanstonds overduidelijk uit voorzetsel-bepalingen (T.L. IX 313 v.: Overdiep § 253; v. Es 377): "een flater van de bovenste plank, ik herinne r het mij als de dag van vandaag, de kamer (voor) aan de stmat, een uitbrander van je welste, een man uit één stuk, een agent te paard, een verklaring bij gebrek aan beter, een kennismaking van nabij"; "Voorbij de hoek gegaan en langs de koperen scheerbekkens van de barbier, die goeie sigaren van de acht [voor een dubbeltje] verkocht, liepen ze tussen de 'paaltjes' door" (v. Looy 233 v.); "Jules wees aan Willem van zijn kleêren in het kastje te hangen en zijn ondergoed op het plankje van boven en op het plankje van onderen te leggen, iets wat Willem tóch wel begrepen zou hebben" (v. Deyssel, Kl. R. 33 v.); "De bewapening bestond uit 6 kanons van 12 cm kort achterlaad" (Chambon, Marine 97); "En de zoon van twee meter zes nam je koffertje, waar je je dood mee gezwoegd had op alsof het een theekopje was en de dochter van één meter vijl-en-tachtig boog zich in de gang diep naar je toe ---" (Timmerman 41) [47]. "Japi is een levens genieter --- een genieter van het leven opzichzelj" (Scharten, Kroniek 207); of met streepjes: "een meisje uit-de-duist" (Vermeulen, Pokken 115). Gewoner dan de laatste twee voorbeelden, waarin ook het voorzetsel grafisch in de 'eenheid' is opgenomen, zijn de streepjes-verbindingen nà het voorzetsel: "met een tronie van doe-me-'s-wat, een gezicht van wat-zeg-je-me-daar-nou-van, een gezicht van ik-begrijp-er-letterlijk-niks-van, 6 BUIGINGSVERSCHIJNSELEN IN HET NEDERLANDS de juffrouw van drie-hoog-achter"; "Je voedt hem zeker op volgens 't nieuwe systeem van altijd-de-waarheid-zeggen" (Anna de Savornin Lohman, Mara-liefde3 54) ; "zijn mooie, droomerige oogen van man-van-de-wereld, maakten haar zoo welsprekend het hof" (Emmi LewaId, Sylvia 233); ,,'n bedwongen glimlach van wat-ben-je-toch-ondeugend om de saamge knepen lippen" (de Sinclair, Krach 152); "De makelaar in tabak --- luid ruchtigde boos, met een air van as-je-naar-mij-niet-luistert-zal-ik-wel maken-dat-er-ook-naar-jou-niet-geluisterd-wordt, met zijn mes over zijn bord" (v.