VROUWEN IN MANNENKLEREN EN SPINOZA. DE KLOEKMOEDIGE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) ALS VERPAKKING VAN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA

Dick WORTEL

Abstract – The dissertation by Inger Leemans which appeared in 2002 indicates an influence of the radical Enlightenment on the content of pornographic novels published in the Dutch Republic between 1650 and 1700. She concludes that this influence is very strong on the novels she has researched. She also deduces that the philosophies of Descartes and Spinoza were hidden in the storylines of the novels. In her view, this was the only way to make the forbidden philosophies known to the broad public. Her conclusion raises the interesting question whether this influence also concerns other, non-pornographic novels which appeared in the same period. This article tries to prove that the novel the Kloekmoedige Land- en Zee-Heldin [The Courageous Land and Sea Heroine], published in 1682, also shows a strong influence of the philosophical ideas of Cartesianism and Spinozism.

Inleiding: het pakket

In de Nederlandse literatuurgeschiedenis is een Nederlandse Verlichting lange tijd ondenkbaar geweest. De Verlichting was in de eerste plaats een Frans verschijnsel dat gericht was op de ontmanteling van de godsdienst. De verschijning van The Radical Enlightenment van M.C. Jacob in 1981 en vooral die van Radical Enlightenment van J.I. Israel in 2001 brachten een belangrijke verandering in deze opvatting. Israel stelt dat vooral in de begin- fase, die gelegd kan worden tussen 1650 en 1700, de Nederlandse Verlich- ting zeer vooruitstrevend was. In de jaren 1660-1670 hield de Nederlandse intellectuele cultuur zelfs gelijke tred met de Europese ontwikkelingen, was volgens sommigen de Europese cultuur ver vooruit. In 2002 verscheen Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans, de handelsuitgave van het proefschrift van Inger Leemans. In haar proefschrift stelt zij dat gedurende de tweede helft van de zeventiende eeuw de Republiek een – tot nu toe niet juist gewaardeerde – sterke invloed had op de ontwikkeling van het verlichtingsdenken in Europa, met name op die van Frankrijk en Engeland (Leemans 2002, 234). Dankzij de universiteiten, de boekhandel en de tolerantie kon de Republiek zelfs uitgroeien tot een invloedrijk centrum van het verlichtingsdenken in Europa. Het belangrijkste resultaat van Leemans’ onderzoek is het door haar blootgelegd verband tussen het spinozisme en de inhoud van een aantal

Spiegel der Letteren 48 (1), 27-55. doi: 10.2143/SDL.48.1.2005609 © 2006 by Spiegel der Letteren. All rights reserved. 28 DICK WORTEL pornografische romans, zodanig zelfs dat sommige daarvan, voorzover die zijn verschenen tussen 1670 en 1700, als verkapte cartesiaanse of spinozistische tractaten kunnen worden beschouwd. Zij kwam tot de conclusie dat hun vaak erotische en seksueel getinte thema’s als verpakking dienden voor een andere belangrijke boodschap: die van de rede, die van kritiek op de theologie en op de hiërarchie en de structuur van de zeventiende-eeuwse samenleving, maatschappijkritiek avant la lettre. Op die manier kon de in 1678 verboden spinozistische filosofie toch nog, zij het langs een omweg en minder open- lijk, aan de lezer worden voorgeschoteld. In dit artikel wil ik enkele spinozistische beginselen toetsen aan een zeven- tiende-eeuwse roman, die niet pornografisch is. Het betreft het boekje Het wonderlijk Leeven, en de dappere Oorlogs-daaden van de Kloekmoedige Land- en Zee-heldin (hierna aangehaald als de Heldin) dat in 1682 bij de Amsterdamse uitgever Jan Klaasz. ten Hoorn verscheen.1 De oudste druk van de Heldin, voorzover bekend, is van 1682, hoewel op het titelblad van het tweede deel 1681 als verschijningsjaar is vermeld.2 Dit boekje vertelt over de avonturen van een jong Maastrichts meisje dat ontevreden is met haar traditionele bestemming: trouwen, kinderen krijgen en huisvrouw worden. Zij wil haar eigen keuzes maken. Zij vertrekt heime- lijk naar Brussel waar zij, verkleed als man, dienst neemt als ruiter in het leger van de Prins van Condé. Zij vecht dapper mee in de slag van Atrecht, die in augustus 1654 plaats vindt. Na afloop maakt zij nog veel avonturen mee, pikante liefdesperikelen, plundertochten samen met onderbetaalde soldaten totdat zij wordt afgedankt als gevolg van de Vrede van de Pyreneeën in 1659. In het tweede deel trekt zij van Maastricht naar . Zij meldt zich aan als matroos bij de zeemacht en komt terecht op het schip van Admiraal Tromp. Tijdens de zeeslag voor de kust van Lowestoft in juni 1665 raakt zij ernstig gewond. Na afloop wordt zij overgebracht naar een hospitaal in Amsterdam, waar de dokter haar ware geslacht ontdekt.

1 Het wonderlijk Leeven; en de dappere Oorlogs-daaden van de Kloekmoedige Land- en Zee-Heldin. Waarachtige Geschiedenis. t’ Amsterdam, By Jan Klaasz. Ten Hoorn, Boekverkooper tegen over ‘t oude Heeren-Logement. 1682. [Deel 2:] Het wonderlijk Leeven, en dappere Oorloghs- daaden van de Kloekmoedige Zee-Heldin. Tot Amsterdam, By Jan Claessen ten Hoorn, Boek- verkooper. A. 1681. Van deze editie, die zich bevindt in de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen, zal in 2006 een teksteditie verschijnen, van aantekeningen en een inleiding voor- zien door Dick Wortel. 2 Van de Heldin verschenen nog veel drukken: in 1694 tweemaal bij verschillende uitge- vers: Gerrit en Andries Schelling te Amsterdam en bij de Weduwe van Gysbert de Groot, in 1706 bij Jacobus en Jan Bouman, in 1711 bij de Weduwe van Gysbert de Groot, bij de erven van de weduwe van Gysbert de Groot in 1735, bij Jan van der Heyden in 1756 en tussen 1767 en 1790 bij de erven van de weduwe van Jacobus van Egmont; daarnaast is er nog een onge- dateerde roofdruk van Jan Pottebol te . DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 29

In dit artikel beperk ik mij, kortheidswege, tot slechts drie beginselen van het spinozisme:3 (a) God is volkomen identiek met de natuur; in de Heldin vindt men deze opvatting zeer duidelijk terug. (b) De bijbel moet niet letterlijk worden geïnterpreteerd, maar figuurlijk. Aan de hand van een sermoen van een monnik, dat in extenso in de Heldin is opgenomen, zal ik proberen aan te tonen dat de auteur dit standpunt huldigt. (c) Mannen en vrouwen zijn gelijk. Dat blijkt al uit de inhoud van de Heldin: de hoofd- persoon, een vrouw, doet in geen enkel opzicht onder voor een man. Haar gedrag is gelijk aan dat van een man, zowel negatief: zij zuipt en gebruikt ruwe taal, als positief: zij betoont dezelfde dapperheid en moed in de strijd. De gelijkheid tussen man en vrouw houdt ook in dat zij onderhevig zijn aan dezelfde lust en gelijke primaire driften hebben. In de Heldin zijn zowel de mannen als de vrouwen seksueel actief. Is de Heldin een spinozistisch tractaat of een doodgewone roman over een vrouw die als man verkleed allerlei avonturen beleeft? Laat ik de Heldin eerst eens van zijn verpakking ontdoen.

De verpakking: het humanisme en de Latijnse school

Laag 1 van de verpakking: ouwerwetse degelijkheid, de bijbel en fraaie zinnen

Wanneer de argeloze moderne lezer de Heldin doorbladert, vallen hem aller- eerst typische zeventiende-eeuwse kenmerken op: de vele lange en ingewik- kelde zinsconstructies, die grammaticaal echter altijd in orde zijn en de vele verwijzingen naar de klassieke Oudheid. Dit zijn typische kenmerken die verwijzen naar de humanistische traditie.4 De humanisten waren van mening dat de westerse beschaving in de middeleeuwen van haar bronnen was vervreemd. Onder ‘beschaving’ verstonden de humanisten allereerst de Latijnse taal en literatuur. Deze hadden volgens hen hun hoogtepunt gekend in de Romeinse tijd, in de eerste eeuw voor en de eerste eeuw na Christus.

3 Een ander belangrijk beginsel van het spinozisme is het radicaal afwijzen van het geloof in het bestaan van de duivel. Tien jaar voor het verschijnen van Balthasar Bekkers’ Betoverde Wereldt in 1691 rekent de auteur van de Heldin af met het geloof in de duivel. Zie verder Wortel 2005. 4 De term humanisme dateert pas van de negentiende eeuw en is afgeleid van het Italiaanse umanista, docent in de Latijnse taal, welsprekendheid, dichtkunst en literatuur, vakken die studia humaniora werden genoemd. De term heeft dus niets te maken met ‘het centraal stellen van de mens’, ‘de ontdekking van het individu’ en dergelijke. In het christelijk humanisme stond wel degelijk God centraal, en over het individu heeft geen humanist zich het hoofd gebroken. 30 DICK WORTEL

Daarna was er verval ingetreden. De humanisten wensten het tij te keren. Het middel daartoe was de hervorming van het onderwijs. Zij wilden een literaire opvoeding: leerlingen moesten klassiek Latijn en liefst ook Grieks leren om de teksten uit de Oudheid te kunnen lezen en om zichzelf zuiver te kunnen uitdrukken. Wat opvalt aan de Heldin zijn deze kenmerken van de humanistische traditie. Een leerling van de Latijnse school legde verzamelingen aan van citaten, uitdrukkingen en woorden die hem opvielen of waarvan hij dacht dat ze hem nog wel eens van pas konden komen, alles uitgedrukt in het woord eloquentia. Hij moest in brieven, oraties of gedichten laten zien dat hij de gelezen teksten kon benutten. Men las met de leerlingen klassieke teksten vooral om hun taal- en stijlwaarde, met het oog op de imitatio door de leerlingen, een bekende term die voor de leerlingen van de Latijnse school een belangrijke betekenis in zich droeg: het navolgen van hoogstaande voor- beelden uit de literatuur. De imitatio is nog goed herkenbaar. Uit de zin: de Knoopen, die aan de Rok gestaan hadden [...], en welken ik nu hoopte dat my mijn leeven zouden baaten (Heldin, 1, 28). blijkt dat de auteur van de Heldin de schrijver P.C. Hooft goed kent, want bij hem komt het werkwoord baten in dezelfde betekenis ‘het leven doen behouden’ voor: ‘Soud ick u dan u leven baten?’ (Hooft, Ged. 1, 38).5 Hier strekt Hooft als voorbeeld ter navolging, volkomen in de humanisti- sche traditie van de Latijnse school. Hier is er sprake van de imitatio. Een zeventiende-eeuwse oud-leerling van de Latijnse school, die geleerd heeft Hooft als groot auteur te waarderen, doorziet direct deze imitatio. Verder werden op de Latijnse school teksten voorgelezen en verklaard, de moeilijke woorden werden gedicteerd. Het is, om een voorbeeld te noemen, opvallend dat de auteur van de Heldin de verbinding ‘te viervoet’ [te paard, in galop] bezigde als mooie Nederlandse vertaling voor het Latijnse quadrupedi (of quadrupedo cursu): ‘den Kluchtigen Haan (stiet) [...] te viervoet voor uit’ (Heldin, 1, 50) en: ‘[...] te viervoet voort ging’ (Heldin, 1, 72). Veel tijd besteedden de leerlingen aan stijloefeningen. Hierbij hoorde ook het tot in de puntjes leren beheersen van grammaticale regels. De mooie zinnen, fraai geformuleerde ‘sententies’ en idiomatische wendingen werden door de leerlingen in aparte schriften opgeschreven. In de Heldin staan inder- daad fraaie en gecompliceerde zinsconstructies:

5 Zie WNT s.v. baten, citaat uit: P. Leendertz (ed.), Gedichten van P.Cz. Hooft. Amster- dam, 1871. Deel 1, 38 [1603]. Hierbij de aantekening: Baten, doen behouden. Iemand het leven baten komt ook voor bij Vondel: ‘Een kijf-aas, en niet meer, dat baet u ’t lieve leven’ (Hippolytis, 1628), zie ook WNT, s.v. kijfaas. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 31

en ondertusschen heb ik geen geld om Mans-kleederen te koopen, zonder de welken gy wel weet dat ik niet aangenomen kan worden (Heldin, 2, 10). Ten welken einde ik niet en twyfelde of (Heldin, 1, 73). Al deze stilistische hoogstandjes zijn duidelijke sporen van het onderwijs in de humanistische traditie van voor circa 1650, die door kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers en door de calvinistische elite wel degelijk herkend werden.

Laag 2 van de verpakking: verwijzingen naar de Oudheid

De auteur is kwistig met zijn verwijzingen naar de Oudheid. Hij laat op verschillende plaatsen in het verhaal zien dat hij kennis heeft van de Oud- heid en verwijst naar voorbeelden of gebeurtenissen uit de Griekse en Romeinse literatuur. Inhoudelijk bevatten deze boeken, zo werd tenminste in de zestiende en zeventiende eeuw gedacht, zo ongeveer alles wat de moeite van het weten waard was. Door een dergelijke vorming hoopten de huma- nisten onwetendheid en barbarij uit te bannen en tegemoet te komen aan de bestaande dorst naar kennis. Reeds in het voorwoord wordt verwezen naar de Amazonen, de heldhaftige en strijdbare vrouwen van Scythië uit de Griekse mythologie: ‘De voorige Eeuwen hebben op hun Amazoonen gepraald’ (Heldin, 1, *3r). Bij een grote brand van het logement, waar de heldin was ondergebracht, wordt er verwezen naar Troje: ‘noit kan ’er in ’t verbranden van Troye een erbarmelijker geklag gehoord zijn, als hier geschiedde’ (Heldin, 1, 132). Bekend, onder meer van D.P. Pers, was de Romeinse sage van Lucretia, geschreven door Livius. Lucretia werd door Sextus verkracht. Nadat zij dit aan haar vader en echtgenoot had verteld en hen opdroeg haar te wreken, pleegde ze zelfmoord en werd zo het symbool van de kuisheid: hoewel ik mijn eer niet gaarne bezoedelen wilde was my echter het leeven noch veel liever; en ik geloof, dat het met de meeste menschen zoo gelegen is, en dat z’er valschelijk aan liegen, wanneer ze voorgeeven liever te willen sterven, als hun Kuisheid in ’t minst te bevlekken. De Lukretias zijn niet meer in de Wereld (Heldin, 1, 113). Opvallend is wel, dat de auteur met zijn verwijzingen voortdurend blijft bij de meest bekende en veel geciteerde sagen en namen uit de mythologie, uit werken van Romeinse schrijvers die op de Latijnse scholen standaard aan de orde werden gesteld. Veel verwijzingen naar de Oudheid maakten de verpakking dus veiliger. 32 DICK WORTEL

Het pakketje uitgepakt

Nu de verpakking van de Heldin is verwijderd, kan de boodschap van deze volksroman worden geanalyseerd. Daarvoor is het nodig om de nieuwe filo- sofie aan de orde te stellen. Wie waren de filosofen Descartes (1596-1650) en Spinoza (1632-1677)? Beiden publiceerden in de Republiek enkele boe- ken die een sterke invloed op het Europese verlichtingsdenken zouden gaan uitoefenen. Zij vormden in de tweede helft van de zeventiende eeuw een steeds invloedrijker en internationaal wordend gezelschap. Wat hield hun filosofie eigenlijk in en waarom was het debat over deze filosofieën in de Republiek zo ongemeen fel? Waaruit bestaat dan die boodschap en wat zijn de spinozistische elementen die verpakt in het verhaal aan de lezer worden voorgelegd?

De filosofieën

Descartes: De wil van God en de wet van de natuur

De filosofie van René Descartes, het cartesianisme, probeerde de religie op rationele gronden te onderzoeken.6 De scheiding van lichaam en geest en de visie op de natuur die onderworpen was aan mechanistische bewegingswet- ten kwamen in botsing met de religieus georiënteerde maatschappelijke orde. Volgens Descartes moeten alle ‘vormen van onbezielde lichamen’ worden verklaard met behulp van ‘de beweging, de grootte, de vorm en de rang- schikking van haar delen’. Voorzover elke verandering in de lichamelijke wereld kan worden uitgelegd in termen van de invloed die de bewegende delen van de materie op elkaar uitoefenen, werkt de stoffelijke natuur als een machine. Elke natuurlijke verandering moet volgens Descartes worden verklaard als het natuurwetmatige gevolg van een voorafgaande materiële toestand. De natuur werkt met een samenspel van regels.

6 Voor de bespreking van de inhoud van de filosofie van Descartes heb ik o. m. gebruik gemaakt van Van Ruler 1998 en Mijnhardt 1998. Verlichting had een dubbele betekenis. De ene betekenis was ‘wetenschappelijk, geleerd, verlicht door de rede, vrij van vooroordeel’, de andere betekenis was ‘geïnspireerd door het innerlijk licht, het licht van de Heilige Geest’. In de jaren zestig van de zeventiende eeuw kwamen deze twee betekenissen steeds meer tegen- over elkaar te staan. Later, in de achttiende eeuw kreeg het woord verlicht de moderne bete- kenis ‘verlicht door het verstand’ en verdween de betekenis ‘verlicht door de Heilige Geest’. De betekenisontwikkeling van het woord verlicht is heel goed te volgen in het WNT, s.v. verlicht, verlichten, verlichting. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 33

Het denken wordt daarmee een onderdeel van de materie. Een van zijn daaruit voortvloeiende conclusies was dat de mens een eigen vrije wil had en dus ook onafhankelijk van God kon zijn. Toch wees Descartes het bestaan van God niet af. God was de drijvende kracht achter het functioneren van de natuurwetten, de impuls van God was nodig om de natuur te doen bewegen en het samenspel van de natuurkrachten te veroorzaken. Zijn filosofie sloot bijna naadloos aan bij de ontwikkeling van de natuur- wetenschap die al bij Galilei is begonnen. De secularisering van de natuur- wetenschap leidde snel tot een botsing tussen de op wiskunde geënte carte- siaanse filosofie en de theologie. De eerste fase van de strijd rond Descartes speelde zich al in de jaren veertig af aan de Universiteit van . Hier had de orthodox-calvinistische hoogleraar Gisbert Voetius (1589-1676) de strijd aangebonden met collega’s die hij ervan verdacht enige sympathie voor de ideeën van Descartes te hebben opgevat. Voetius die met alle kracht vasthield aan de basisfilosofie van Aristoteles, was ervan overtuigd dat het cartesianisme een bedreiging vormde voor alle tot dan toe geldende vormen van denken over wetenschap, religie en politiek. Hij was bovenal verontrust over een bondgenootschap dat hij zag ontstaan tussen de Cocceiaanse theologie en het cartesianisme. Johannes Cocceius (1603-1669) was een invloedrijk Leids theoloog die een grote groep volgelingen bestaande uit leken en predikanten achter zich had gekregen op basis van zijn overtuiging dat een deel van de bijbel niet letterlijk geïnterpreteerd moest worden, maar figuurlijk, en moest worden uitgelegd in zijn historische contekst. In eerste instantie wilden de aanhangers van Descartes geen discussie aan- gaan over religieuze zaken. Zij probeerden met een gematigde vorm hun nieuwe visie in harmonie te brengen met de religie. Vanaf het begin van de jaren vijftig hadden cartesiaanse filosofen en theologen hun best gedaan tot een compromis te komen inzake te verhouding tussen filosofie en theologie. Min of meer zoals Descartes dat zelf had voorgesteld, had een hele succes- sie van academische cartesianen betoogd dat filosofie in het algemeen, en het cartesianisme in het bijzonder geen bedreiging inhield voor de theologie, omdat filosofie en theologie twee totaal verschillende disciplines zouden zijn. Een gedeelte van de aanhangers van Descartes was niet uit op een conflict maar zocht naar een samenhang tussen deze twee disciplines. Men kwam zelfs tot de slotsom dat het cartesianisme en de theologie elkaar niet uitsloten, maar elkaar aanvulden. In de praktijk bleek het cartesianisme, zoals dat op de filosofische faculteiten in de Republiek werd onderwezen, inderdaad geen gevaar op te leveren voor het curriculum van de faculteiten der godgeleerd- heid. Kerk en overheid konden met die gematigde variant wel leven. De macht van God hoefde volstrekt niet te worden aangetast. Hij was en bleef 34 DICK WORTEL de belangrijkste scheppende en almachtige en volmaakste kracht waardoor de natuur en haar wetten werkzaam waren. Hoezeer Descartes hiermee een nieuwe weg insloeg, kan niet sterk genoeg worden benadrukt. De invloed van zijn filosofie is nog tot in onze tijd merkbaar. In wetenschappelijke verklaringen komen persoonlijke ervaring, godsdienstige, emotionele en kunstzinnige beleving meer en meer los te staan van de natuurwetmatige beschrijving van de wereld. Deze scheiding als zodanig is een blijvend deel geworden van het moderne denken. Meer nog dan op het terugdringen van geloof en bijgeloof, is Descartes’ filoso- fie van invloed geweest op de moderne natuuropvatting. Vast staat dat een keuze voor Descartes niet alleen een keuze was tegen bijgeloof en voor een meer allegorische interpretatie van de Schrift. Een keuze voor Descartes hield in dat men ook de verhouding tussen God en natuur moest herfor- muleren. Het cartesianisme speelde ook een centrale rol bij de totstand- koming van de natuurwetenschap als een aparte tak van wetenschap en kennis. De verschillende wetenschappen deden grote stappen vooruit ten opzichte van de Oudheid en sloegen een totaal andere richting in. Het groeiend gevoel van eigenwaarde van naties en maatschappelijke klassen, van wetenschaps- mensen en kunstenaars, ook in de letterkunde, heeft de afhankelijkheid van de geschriften van de klassieke Oudheid voor een belangrijk deel ongedaan gemaakt (zie ook Akkerman 1977).

De filosofie van Spinoza

Spinoza begint met God, en leidt van daaruit verder alles af: de volgorde van de uiteenzetting correspondeert aldus met de werkelijke samenhang der din- gen, die immers volgens Spinoza allemaal hun uiteindelijke oorzaak in God hebben (vergelijk hierover Steenbakkers 1999). Centraal staat de gedachte, dat God oorzaak is van alles, en wel als immanente oorzaak, van binnen uit; niet transcendent, als een wezen buiten de wereld, dat de wereld zou hebben geschapen zoals een ambachtsman producten maakt. De wording van de wereld moet als een inwendig proces worden begrepen, als een zichzelf voort- brengen van de natuur: Natura naturans. God is dus volkomen identiek met de natuur. Omdat de natuur alles omvat, dient in die samenhang alles te worden begrepen. Ook de mens is deel van de natuur. Mensen zijn onderhevig aan allerlei affecten, en voor zover zij daarop geen invloed kunnen uitoefenen, zijn ze machteloos en ongelukkig. Door toe- nemend inzicht – adequate kennis, dus kennis van de hogere niveaus – kan evenwel de greep op het eigen bestaan verstevigd worden, en kunnen DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 35 mensen zich opwerken tot een kennis van God of de natuur die gepaard gaat met liefde; een liefde tot God die tevens een liefde tot de natuur is. In Rijnsburg schreef hij zijn eerste gepubliceerde werk, en het enige met zijn naam op de titelpagina. Het was een bewerking van delen van de Principia philosophiae van Descartes. Toen deze Principia in 1663 verscheen, was Spinoza inmiddels verhuisd naar Voorburg. In 1664 verscheen een Neder- landse uitgave in een vertaling van zijn vriend Pieter Balling.7 In Voorburg werkte Spinoza aan zijn Ethica. Met de Ethica werkte Spinoza de filosofie van Descartes verder uit en beperkte nog meer de macht van God. In het begin dacht hij nog te kunnen vasthouden aan een driedeling: eerst een deel over God of de natuur, dan een deel over de plaats van de mens in dat geheel en meer in het bijzonder de aard van de menselijke geest of ziel, en tenslotte een schets van de weg tot het menselijk geluk, uitgaande van de beperkingen en mogelijkheden van de men- selijke geest. Naarmate het project vorderde, bleek dat speciaal het derde deel veel omvangrijker uitviel. Toen Spinoza tenslotte in 1675 het boek af had, bestond het uit vijf delen. Die handelen achtereenvolgens over God, de men- selijke geest, de affecten, de onderworpenheid van de mens aan de affecten, en ten slotte de macht van het verstand ofwel de menselijke vrijheid. In Den Haag voltooide Spinoza zijn Ethica. Het manuscript was in 1675 gereed en hij ging er mee naar Amsterdam om de uitgave te regelen. Toen hij daarmee bezig was, bleek dat het gerucht hem al was vooruit gesneld. Men fluisterde dat hij een boek ter perse had waarin hij wilde aantonen dat er geen God bestond. Er waren al predikanten naar de overheid gestapt om hun beklag te doen en cartesiaanse geleerden, op wier steun Spinoza toch een beetje gerekend had, probeerden zich te vrijwaren van de verdenking van spinozistische ideeën. Zij vielen zelfs zijn werk aan. De sfeer was zo vijandig dat Spinoza afzag van publicatie. Hij borg het manuscript weer op en wachtte op betere tijden. Het was Spinoza wel duidelijk dat zijn Ethica volkomen indruiste tegen alle met hartstocht en fanatisme gekoesterde godsbeelden en heilsopvattingen van zijn tijdgenoten. Nederland mocht dan een betrekkelijk tolerant politiek klimaat hebben, dit boek zou een storm van verontwaar- diging ontketenen en gelovigen van alle gezindten tegen de auteur in het harnas jagen. Er waren maar weinig mensen zo vrij van bijgeloof en vooroordeel dat ze de Ethica zouden willen en kunnen begrijpen. Toen hij in 1677 zijn einde voelde naderen gaf hij zijn huisbaas Van Spyk de opdracht om het manuscript direct na zijn overlijden naar de uitgever te

7 Renatus Des Cartes Beginzelen der Wysbegeerte [...]. By Benedictus de Spinoza. Amsterdam: J. Rieuwerts, 1664. 36 DICK WORTEL brengen. Op 21 februari 1677 overleed Spinoza. De huisbaas hield zijn woord en bracht het manuscript per trekschuit meteen naar Amsterdam. Binnen het jaar verschenen Spinoza’s Opera posthuma,8 tegelijkertijd met een Nederlandse vertaling onder de titel De nagelaten schriften van BdS.9 Behalve de Ethica bevatte de Opera posthuma nog brieven en een drietal onvoltooide verhandelingen: een vroeg werk over de methode, tractatus de intellectus emendatione, een beknopte Hebreeuwse grammatica en een werk waaraan hij nog bezig was, de Tractatus politicus. Zijn grote werken verschenen niet tijdens zijn leven, maar toch bereikten zijn manuscripten een groot publiek. Vooral in de Nederlandse steden, waar ook zijn boeken en geschriften werden gedrukt, schoten zijn ideeën wortel in een vruchtbare grond. In Amsterdam, Rotterdam en Rijnsburg verwierf hij zich een groot aantal volgelingen, die zijn werk wilden verspreiden. Zij legden echter niet die zorgvuldigheid aan den dag als Spinoza en zij waren minder genuanceerd.

De radicale Verlichting

Rond 1660 kwam het debat in een nieuwe fase. Tot dan toe was dat debat rond Descartes gevoerd binnen de muren van de universiteiten, voorname- lijk uitgevochten in het Latijn van de geleerden. Enkele academische in het Latijn geschreven tractaten verschenen in het Nederlands. Mede daardoor konden de discussies zich voortzetten buiten de lokalen van de universitei- ten en worden overgenomen door een aantal stedelijke leken buiten de uni- versiteiten. Niet-academici die afkomstig waren uit de welvarende en goed opgeleide middenklasse mengden zich in de discussies. Zij misten alle aca- demische voorzichtigheid van de universitaire geleerden. Waar de geleerden dogma’s als de goddelijkheid van Christus of de Drieëenheid buiten de dis- cussies hielden, deden de radicale stedelingen in de koffiehuizen, in de salons en in de boekwinkels niets liever. De radicale denkers stelden de geopenbaarde religie, de idee van een alwetende God die ingrijpt in de individuele mensenlevens en het bestaan van wonderen, duivels en engelen ter discussie. Het bestaan van een leven

8 Opera posthuma, quorum series post praefationem exhibetur. 1677. Het verscheen zonder aanduiding van plaats en uitgever, maar is gedrukt te Amsterdam door Jan Rieuwertsz. 9 De nagelatene schriften van BdS. Als zedekunst, staatkunde, verbetering van ’t verstant, brieven en antwoorden. Vit verscheide talen in de Nederlandsche gebragt. Z.pl.: z.u., 1677. De auteur is Benedictus de Spinoza. De drukker is Jan Rieuwertsz. te Amsterdam. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 37 na de dood werd door hen ernstig betwijfeld. Dat een vorst, of enig ander wereldlijk heerser door God zelf was aangesteld en in Zijn naam regeerde, werd door de aanhangers als onzin bestempeld. De natuurwetten functio- neerden autonoom, ook zonder de invloed van God. Het cartesiaanse stand- punt dat een dier geen ziel had, wierp bij anderen de vraag op, wat de ziel eigenlijk nog is. Petrus van Balen verwierp in zijn De paradoxis quibusquam medicis dat in 1676 verscheen, zelfs het bestaan van de ziel: ‘Ons leven bestaat enkel in lichamelijke beweging, die wij met de dieren gemeen hebben; ons leven is niet afhankelijk van de ziel’ (geciteerd naar Leemans 2002, 249, met verwijzing naar Klever 2000). Lichaam en geest vallen samen. Er is geen vrije wil en het bovennatuurlijke bestaat niet. In 1662 verscheen van Pieter Balling Het licht op den kandelaar10 het aller- eerste spinozistisch geschrift, waarin fundamentele geloofsartikelen als de Drieëenheid en de goddelijke natuur van Jezus ter discussie werden gesteld. Franciscus van den Enden gaf in 1665 zijn Vrye politijcke stellingen en consideratien van staat in het licht. Daarin stelde hij voor het eerst dat de democratie de enige vorm van landsbestuur is die tot het algemeen welzijn van de bevolking leidt. Tegen hem traden de dominees en de overheid hard op. Hij mocht geen openbare disputen meer houden en werd voortdurend achtervolgd. In 1670 had hij daar genoeg van en vertrok naar Parijs. Daar ging het hem ook niet goed. Hij werd gearresteerd wegens het samenzweren tegen Lodewijk XIV en in december 1674 aan de galg opgehangen (Klever 1992, 84). Lodewijk Meyer (1638-1681) schreef, in navolging van Balling, in 1666 een clandestien tractaat, met de titel Philosophia Sacrae Scripturae, dat een jaar later in het Nederlands verscheen. Hij paste de cartesiaanse filosofie toe op de bijbel. Hij kwam tot de conclusie dat de bijbel vol stond met contra- dicties en ongerijmdheden. Het zou een schande zijn voor de Schepper om zo’n onvolmaakt en inconsequent boek te hebben geschreven. Tientallen woedende reacties verschenen binnen een jaar tijd en in 1674 werd het door de Staten van Holland officieel verboden. Meyers boek heeft dan ook veel weg van een welbewuste provocatie van zowel voetiaanse als de cartesiaanse orthodoxie. Meyer had in zijn Interpres alleen nog maar gezinspeeld op de

10 William Ames [Pieter Balling], Het licht op den kandelaar. Dienende tot opmerkinge van de voornaamste dingen; in het boekje genaamt De verborgentheden van het rijke Ghodts, &c. tegens Galenus Abrahamsz [...] Z.pl. [Amsterdam]: gedrukt voor den autheur, 1662. Zie ver- der Klever 1988; zie over Balling ook Van Bunge 2002, Manusov 1987 en Van Bunge 3003, vooral p. 13. 38 DICK WORTEL

– op dat moment nog ongepubliceerde – filosofie van Spinoza.11 Ons staat, zo had hij laten weten binnenkort nog een grote verrassing te wachten: de filosofie van Descartes zal binnenkort haar ultieme voltooiing vinden. Adriaan Koerbagh (circa 1632-1669) publiceerde in 1668 zijn woorden- boek Een Bloem-Hof van allerley lieflykheyd sonder verdriet (zie onder meer Sanders 1993, met literatuurverwijzingen). In dit woordenboek viel hij de autoriteiten, vooral de kerkelijke, aan met een scherpe satire en polemiek. Hij uitte een bijtende en agressieve spot met het goddelijk gezag van de bijbel, de drie-eenheid, het geloof in wonderen en de idee van een werkende God. Ook zijn verklaring voor woorden als Mirakel – wonderen bestaan natuurlijk niet – en Metaphysica – buiten de Natuur is er niets – laten er weinig twijfel over bestaan: hier was een leerling van Spinoza aan het woord, zoals bijvoorbeeld blijkt uit zijn uitleg voor het woord Ipstantie, waar een vrij nauwkeurige weergave staat van Spinoza’s substantie-begrip, dat pas in 1677, na het verschijnen van de Ethica, bij het grote publiek bekend zou worden. De Bloem-Hof lag nauwelijks een week in de winkel of de Amsterdamse kerkenraad kwam in actie. Justitie werd gealarmeerd, een arrestatiebevel werd uitgevaardigd en Koerbagh moest zich uit de voeten maken. Toen hij een paar maanden later in de vrijplaats Zeist werkte aan het persklaar maken van een zo mogelijk nog radicaler geschrift, Een ligt schijnende in duystere plaatsen (Vandenbossche 1974), ging het mis. In dit werk concludeerde Koerbagh dat het licht van de Geest de mensheid in de duisternis had geleid waaruit alleen de zuivere rede de mensheid nog kon redden. De drukker gaf hem aan bij de schout, en hoewel Koerbagh er aanvankelijk in slaagde te vluchten – met een pruik op week hij uit naar Leiden – werd hij al snel in de kraag gevat. In Amsterdam werd hij veroordeeld wegens godslastering. Uiteindelijk leidden zijn radicale ideeën tot een zware straf: tien jaar cel, tien jaar verbanning uit Amsterdam en omstreken en een boete van 6000 gulden. Hij stierf in oktober 1669 in het Amsterdamse rasphuis.

Het spinozisme: een verboden filosofie

De invloed van Spinoza in de republiek beperkte zich niet alleen tot de linkervleugel van de Reformatie. Van meer belang is zijn invloed in

11 Meyer die zelf een latinist was, trok ten strijde tegen het Latijn. Die taal was, volgens hem, alleen maar door een zware en tijdrovende studie te leren. Hij maakte een Woorden- Schat om termen uit wetenschap en techniek voor het niet-geleerde bevolkingsdeel, dat geen Latijn kende, toegankelijk te maken. De eerste editie van Meyers Woorden-Schat verscheen anoniem in 1650 te . Zie verder Van Hardeveld 2000. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 39 calvinistische kring aan het einde van de zeventiende en in het begin van de achttiende eeuw. Het officiële standpunt van de Nederlandse calvinisten liet aan duidelijkheid niets te wensen over. In een reeks van synodale besluiten was al tijdens het leven van Spinoza besloten dat hij een gevaarlijke ‘ongodist’ was. In 1670, vlak na het verschijnen van de Tractatus Theologico-Politicus sprak de synode van Zuid-Holland van een boek ‘so vuyl ende godslasterlyk als men weet, dat oyt de werelt gesien heeft’. De kringsynode had het over een ‘uytsteekend godloos boek’, de kerkeraad van Den Haag had het in 1675 over ‘de hooglijk godvergeten opinien van Spinoza’ (Van Bunge 2002). En de Ethica moest toen nog verschijnen. Spinoza’s werk werd door de Staten van Holland verboden, eerst in 1674, later nog eens in 1678. In een aantal steden sorteerde het verbod een effect. In Leiden en Utrecht bijvoorbeeld, waar de Voetiaanse orthodoxie sterk was vertegenwoordigd, werd Spinoza’s werk uit de handel genomen. In 1678 kregen de Amsterdamse dominees de overheid in ’s-Gravenhage zelfs zo ver dat zij een verbod uitvaardigde tegen al het werk van Spinoza en tegen zijn filosofie. Het werd dus na dat jaar gevaarlijk om openlijk de filosofie van Spinoza te verkondigen of zelfs maar te verdedigen. Spinoza’s werken circuleerden clandestien, zodat maar betrekkelijk weinigen er kennis van namen, terwijl wel iedereen er een mening over had. Het strenge optreden van de burgerlijke overheid en de harde strijd die de kerkelijke overheid voerde tegen de ‘ongodisten’, hadden tot gevolg dat de spinozisten hun gedachtegoed verstopten in werken die op het eerste gezicht weinig met het spinozisme te maken hadden. Bovendien was het grote voordeel van deze verpakking dat een groot gedeelte van het publiek op de hoogte kon raken van de nieuwe filosofie.

De Heldin en de filosofie van Spinoza

God en natuur in de Heldin

Het is Spinoza’s diepste overtuiging dat de mens geen zelfstandig koninkrijkje binnen het grote rijk van de natuur is, geen imperium in imperio, maar een integraal onderdeel van die natuur, waarin alles in een oneindig causale samenhang met elkaar verbonden is. Het is dan ook vanuit zo’n totaal- perspectief dat de mens moet worden bezien. Vanuit zijn erkenning dat de mens deel uitmaakt van de natuur en aan de algemene wetmatigheden daar- van is onderworpen, zet hij zich fel af tegen alle pogingen om de wereld te duiden als geschapen ten behoeve van de mens. Het duidelijkste en meest 40 DICK WORTEL funeste voorbeeld is de bijgelovige opvatting van God als een persoon, die de wereld zou hebben geschapen ter wille van de mens. In de Ethica is er een vernietigende kritiek op alle vormen van antropocentrisme (de opvatting dat de mens het middelpunt en het doel van de schepping is) en finalisme (de opvatting dat de natuur met een doel of bedoeling werkt, in dienst van de mens). Juist omdat de mens betrekkelijk zwak en machteloos is, en een speelbal van de natuur – zowel buiten als in zichzelf – zijn de marges voor het menselijk handelen maar heel klein. Aan de andere kant zijn het precies die natuurwetmatigheden die de mens, bij verstandig beleid, in staat stelt aan zijn geluk te werken. De mens dient zich ervan bewust te zijn, dat hij deel uitmaakt van de natuur als geheel en dat hij aan de inrichting daarvan onderworpen is. Leemans merkt op dat in de tien door haar onderzochte Nederlandse pornografische romans die verschenen tussen 1670 en 1700 het woord ‘God’ niet gevonden wordt (Leemans 2002, 241). Ook in de Heldin zoekt men het woord tevergeefs. Wel komt het woord ‘natuur’ een groot aantal malen voor, en dan steeds daar waar niet-spinozisten het woord God zouden gebruiken: Het is wat ingemeens een Geslacht, het geen zoo geweldig teder is, en dat de Natuur alleenlijk geschaapen schijnt te hebben, om door een kwijnende lieftaligheid en de andere aanlokselen de Mannen te bekooren, de ruuwe oeffeningen van den Oorlogs-god te zien waarnemen (Heldin, 1, *3r). De natuur is de scheppende kracht in de wereld, zij is wijs, machtig en verstandig. Het is de natuur die haar als vrouw, en niet als man op de wereld heeft gezet en daarmee haar lot heeft bepaald:12 ’k Ben van mijn tederste jeugd af mee een van deezen geweest, en my docht dat de Natuur my het grootste ongelijk des werelds had gedaan, dat ze my in een staat had doen gebooren worden, waar in ik niet veel geluks te ver- hoopen had; te meer, daar ze my een hert had ingeboezemd, dat door geen gevaarlijkheeden verschrikt kon worden, en dat de dood met bezadigde oogen zoude hebben konnen aanzien (Heldin, 1, 7).

12 Andere plaatsen in de Heldin, waar de natuur treedt in de plaats van God zijn o.a.: ‘want schoon ik nooit de welspreekentheid geleerd heb, had’er my de natuur wel zo veel van mee gedeeld, om een Boerin, die nooit uit haars Moeders Keuken was geweest, te bekooren’ (Heldin, 1, 30); ‘Zeker, indien de natuur my op een ander fatsoen ter weereld had doen komen, ’k zou de macht niet gehad hebben van deeze troetelingen tegen te staan’ (Heldin, 1, 34); ‘want ik hadde gantsch geen Geweer, als het geen my de natuur heeft gegeven’ (Heldin, 1, 39). In het tweede deel van de Heldin komt het woord natuur niet meer voor in deze betekenis. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 41

De conclusie mag luiden dat de auteur van de Heldin ‘God’ heeft vervan- gen door de ‘natuur’ als allesoverheersende, scheppende en beschikkende macht die ook het lot van de mens bepaalt. Geheel dus volgens de nieuwe spinozistische visie.

De Heldin en de bijbel

Omdat de theologen zich voor hun aanspraken beroepen op het woord van God, zoals geopenbaard in de bijbel, onderneemt Spinoza een zeer uitvoe- rige en fundamentele analyse van de bijbel. In zijn Tractatus theologico- politicus,13 dat in 1670 anoniem en met een vals uitgeversadres verscheen om vervolging te voorkomen, plaatste Spinoza een zeer radicaal bouwwerk op cartesiaans fundament. De Tractatus wil iets bewerkstelligen in de maat- schappij, namelijk de scheiding van theologie en filosofie, of minder neutraal geformuleerd: de vrijheid om te filosoferen. De Tractatus wil bewijzen dat die vrijheid een voorwaarde is voor een vreedzame en deugdzame samen- leving. Het gaat Spinoza om het recht op het vrije gebruik van de rede, zonder inmenging van de zijde van de theologen. Hij wilde zowel het individu als de samenleving bevrijden van angst en bijgeloof. Het voornaamste middel om die bevrijding te bereiken was het licht van de rede tot richtsnoer van elke vorm van bijbelstudie te maken. Spinoza’s onderzoek naar de waarheidsaanspraken van de theologen begint met een zeer kritische uiteenzetting over delicate bijbelse aangelegenheden als de profetie, de uitverkiezing van de Joden, en wonderen. De bijbel dient vanuit zichzelf, in zijn eigen termen en op grond van zijn eigen bedoelingen (voor zover te achterhalen) te worden verklaard. Dan wordt duidelijk, aldus Spinoza, dat de inhoud van de verschillende bijbelboeken gezien moet worden in de context van de specifieke geschiedenis van deze teksten. Dat geldt ook voor de bundeling van deze boeken tot een bijbelse canon. Het besluit bepaalde teksten wel op te nemen en andere niet is mensenwerk. Ook de vorm waarin ze tot ons zijn gekomen is het resultaat van historische processen; zoals alle boeken bevat de bijbel ook fouten. De goddelijkheid van de bijbel resideert dus niet in de (toevallige) samenstelling, noch in de letter van de

13 Tractatus theologico-politicus, continens dissertationes aliquot, quibus ostenditur libertatem philosophandi non tantum salva pietate et reipublicae pace posse concedi, sed eandem nisi cum pace reipublicae ipsaque pietate tolli non posse. [Theologisch-politiek traktaat, bevattende een aan- tal uiteenzettingen, waarin wordt aangetoond dat men de vrijheid van filosoferen niet alleen kan toestaan met behoud van de vroomheid en van de vrede in de staat, maar dat men haar niet kan opheffen zonder tevens de vrede in de staat en zelfs de vroomheid op te heffen]. Hamburgi: H. Kuenrath, 1670 [= Amsterdam: J. Rieuwerts]. 42 DICK WORTEL tekst. Hier ligt Spinoza’s belangrijkste bijdrage aan de moderne wetenschap. Hij geldt als een van de grondleggers van het historisch-kritische bijbel- onderzoek. De bijbelboeken zijn voor hem historisch gegroeide teksten, gemaakt door mensen, ontstaan en overgeleverd in specifieke omstandig- heden. Veel van wat hij in dit verband aanvoert, is inmiddels algemeen aanvaard, maar op een aantal punten is men sindsdien, met het voortschrij- den van het onderzoek, tot andere inzichten gekomen. Wie de bijbel in zijn letterlijke gedaante als het directe woord van God beschouwt, maakt de godsdienst tot bijgeloof, aldus Spinoza. In een zorg- vuldige analyse van vele aspecten van het Oude Testament wil Spinoza aantonen dat hetgeen daarin beschreven wordt, is aangepast aan het bevat- tingsvermogen van het volk, en geen bron van filosofische of wetenschap- pelijke theorieën wil of kan zijn. Spinoza heeft de auteur van de Heldin duidelijk geïnspireerd. Dat blijkt uit een sermoen dat in extenso in de lopende tekst is afgedrukt (zie bijlage). In deze preek maakt een monnik een vergelijking tussen Jezus en de toeluis- terende rovers. Hier is Jezus een mens, zoals iedereen. Hij is net als de rovers een arm mens, zonder enige goederen, zonder een vaste verblijfplaats, ook voortdurend op de vlucht voor zijn vervolgers. Hij werd uiteindelijk gevan- gen genomen en veroordeeld en dat lot zal ook de rovers wachten. Maar Jezus werd ten onrechte ter dood gebracht door verraad, de rovers als gevolg van gerechtigheid over hun afschuwelijke misdaden. De rovers naar de hel, maar Jezus als triomfator over het kwaad naar de hemel (Heldin, 1, 52). Hoewel, waren de dominees wel blij met deze voorstelling van Jezus, de Zoon van God? Niet als het centrum van de wereld, een almachtige, de ver- losser van de mensheid, een beeld dat past in de theologie waar God, en dus ook zijn zoon, als heerser, als Koning der koningen optreedt. In het sermoen is Jezus net als de rovers een eenvoudig en arm persoon, zodanig zelfs dat de echte rovers zich met Hem konden identificeren. Jezus wordt in de preek van de monnik voorgesteld als een waarachtig mens, niet als de zoon van God. Het effect van het sermoen van de bedelmonnik was daarom precies in de juiste toonzetting voor de struikrovers vervat. Zij waren door het verhaal geamuseerd en lieten de monnik ongemoeid verder trekken. Het zou voor deze monnik veel slechter zijn afgelopen ‘zoo hy in goeden ernst uit de Schrift had begonnen te praaten’ (Heldin, 1, 56). De auteur van de heldin huldigt hier duidelijk het spinozistische standpunt. Alleen als de bijbel niet meer letterlijk wordt opgevat, maar figuurlijk, dan worden de verhalen ook door eenvoudige mensen begrepen. De bijbel moet daarom worden verkondigd in een taal die het volk begrijpt, zonder geleerde of hoogdravende woorden. Gewone mensen DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 43 begrijpen die woorden niet. Het verschil tussen het taalgebruik van de predikanten en dat van het gewone volk wil de auteur van de Heldin over- tuigend aantonen. Hij doet dat met een brief die afkomstig is van een eenvoudige, nauwelijks geschoolde dochter van een linnenkoopman, die nog nooit haar huis of haar dorp heeft verlaten. Toch schrijft zij fraai geformu- leerde en ingewikkeld geconstrueerde zinnen als: Gelijk de Liefde voor het beminde voorwerp alles doet vreezen, verbeeld ik my uw wonden mogelijk swaarder, als ze in der daad zijn; en deeze gedach- ten baaren my de wreedste ongerustheeden, welke ooit eenig mensch gevoeld heeft. Echter heeft my de hoop niet zoo zeer verlaaten, dat ik uw gezond- wording t’ eenemaal onmogelijk zoude stellen: maar ’t geen my onophou- delijk pijnigd, is dat mijn hoop ver door mijn vrees overtroffen word (Heldin, 1, 92). Zelfs een zeventiende-eeuwer moet het hier gebezigde taalgebruik ongeloof- waardig, misschien zelfs lachwekkend, gevonden hebben. Zo schrijft een eenvoudig boerenmeisje dat nooit enige opleiding heeft gehad, toch niet. Hier drijft hij de spot met het soort predikanten-Nederlands, een taal die hun lidmaten absoluut niet begrijpen?14 Nog een voorbeeld: de auteur laat de heldin bijbelse woorden gebruiken: ‘dat ik mijn tonge te vergeefs roerde’ (Heldin, 1, 50). De verbinding ‘de tong roeren’ komt men tegen in Statenbijbel, Jos. 10, 21 (ed. 1637): ‘Niemant hadde sijne tonge tegen de kinderen Israëls geroert’. Dit bijbelse taalgebruik zou zeer zeker zijn opgemerkt door oplettende lezers. Zij zullen in de gaten zullen hebben gehad, dat deze woorden in de tekst van de Heldin geen betrekking hadden op ‘de kinderen Israels’, op het uitverkoren volk, maar op struikrovers, de ergste en wreedste moeskoppers, in wier gezelschap zij op dat moment verkeerde.

Emancipatie en seksualiteit

De emancipatie van de vrouw De gelijkstelling van de vrouw aan de man is een onderdeel van de carte- siaanse filosofie. Het cartesianisme bepleitte reeds gelijkstelling van de vrouw

14 Dat ik hier meer denk aan het spotten met rechtzinnige calvinistische dominees, dan met de calvinistische maatschappelijke elite als politici, bestuurders, komt door het in hier gegeven citaat voorkomende woord ‘gezondwording’ [genezing]. Een zeer bijzonder woord, want in het hele WNT is dat woord niet in enig citaat te vinden. Wel wordt in de Statenbijbel het woord ‘gezondmaking’ aangetroffen (1 Cor. 12: 9, 28, 30), volgens het WNT ‘meestal in bijbelsche taal’. Het woord ‘gezondwording’ is dus een niet bestaand woord dat niemand kent of begrijpt. 44 DICK WORTEL aan de man. Vrouwen waren even capabel als mannen als deelnemer aan de samenleving. Ook bij Spinoza is de gelijkheid belangrijk. Zijn filosofie vormde dan ook de basis voor allerlei emancipatie-theorieën. De auteur van de Heldin had geen beter thema kunnen nemen voor zijn roman om de gelijkheid, de evenwaardigheid van man en vrouw aan te tonen: het thema van de travestie.15 De vrouw verkleedt zich als man en gaat deelnemen aan de mannenwereld: het leger. Aan die wereld neemt zij hartstochtelijk deel. In slag bij Atrecht in 1654 bestormt zij met een ware doodsverachting zij aan zij met andere soldaten de wallen van de stad. Zij gaat, wanneer betaling uitblijft op rooftocht door de Noord-Franse streken. Als er geen strijd hoeft te worden gevoerd, dobbelt zij met haar metgezel- len, vecht met haar degen allerlei ruzies uit. In deze travestieroman wordt de vrouw een man, zij handelt en denkt als een man. Wanneer zij op een dag in een herberg door een soldaat werd uitgescholden voor ‘een lafbek en een baardeloozen Melkmuil’, greep zij zonder aarzeling haar degen en zei hem: Dat ik nooit gehoord had, dat de dapperheid in de Baard bestond, en dat ik het grootse verlangen des Werelds had om hem met den Degen in de vuist te zien, en eens te beproeven of zijn Knevels hem in ’t gevecht ook voordeelig zouden wezen (Heldin, 1, 100). Spinoza meende dat vrouwen ondergeschikt waren aan de man, alleen omdat zij zich lieten domineren. Vrouwen waren even goed in staat als mannen om bijvoorbeeld het land te besturen. Zij zouden daar slechts de juiste educatie voor moeten krijgen. Als vrouwen anders zouden willen, dan konden zij gelijk aan de man worden. In D’Openhertige Juffrouw staat dit heel duidelijk: Maar ’t is om dat de mannen de wetten gemaackt hebben, en wanneer de vrouwen eens aan’t roer van de Regeering zitten, zal’t’er gantsch anders gaan (D’Openhertige Juffrouw, 2, 32). In de romans kregen de vrouwen een eigen stem en konden zij hun mening en visie laten horen. Zij evolueerden van een ondergeschikte positie naar een mondige en rationele positie, waar zij de wereld konden inrichten naar

15 De Heldin is niet de eerste roman waarin de travestie het hoofdthema is, het is wel de eerste oorspronkelijk Nederlandse roman. Omstreeks 1679 verscheen een Nederlandse ver- taling van Jean de Prézac, l’Heroïne mousquetaire (1677 of 1678) onder de titel De Musket-draag- ende Heldin. In 1682 verscheen bij Aert Wolsgrijn te Amsterdam De bagyn in mans klederen, dat uit het Frans was vertaald. Pas in de achttiende eeuw wordt de travestieroman in Neder- land populair. Zie verder de te verschijnen teksteditie van de Heldin. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 45 haar wil. In D’Openhertige Juffrouw neemt een vrouw zelf het woord, zonder introductie van een man. Zij volgt haar eigen beslissingen en zij speelt een onafhankelijke rol. Zij is actief en heeft de touwtjes in handen. Als hoer bedient zij haar klanten, zoveel mogelijk volgens hun wensen, maar zij bepaalt tot hoever ze gaat en levert commentaar op het gedrag van haar klanten. Zij handelt haar bezigheden zakelijk af en wordt daarmee ook financieel onafhankelijk. Zij handelt als een ambitieuze en ondernemende zakenvrouw (Kloek e.a. 1998). De hoofdpersoon van de Heldin neemt ook zelfstandig en zelfbewust het woord. De zakelijke afweging gaat bij haar zelfs zover, dat ook de seksuele moraal overboord wordt gegooid, wanneer dat haar persoonlijke situatie verbetert. Het aangaan van een seksuele betrekking kan soms een aantrek- kelijk voordeel opleveren: [...] ook heb ik dikwils genoeg bevonden, dat het Vryen, ’t zy voor Ruiter of Voet knecht, een zeer noodzakelijk ding is, en dat den geen, die zich, wanneer men ergens in Guarnizoen of Bezetting legt, daar niet mee weet te behelpen, menigmaal een zeer schrale Tafel moet houden; daar men anders, inzonderheid zoo men maar wat uit zijn oogen ziet, en dat men zich aan geen Jan Hagel vergaapt, ’t beste leeven van de weereld kan voeren (Heldin, 1, 44). Zelfs vindt zij vrouwen die het op moralistische gronden niet met dit gedrags- patroon eens zijn, naïef. Zij hebben niet het zakelijk belang voor ogen, of zijn gewoon jaloers. Men zal hier ongetwijfeld zeggen, dat ze dan geweldig ongelukkig zijn die Vrouw en Kinderen hebben; ’t is waar, se sijn ongelukkig, maar ze vryen zoo wel als d’Ongetrouwden, zoo anders hun Wijven geen stok in ’t wiel steeken, gelijk ’er veele daar zot genoeg toe zijn, hoewel ze by ondervinding dikwils wel weeten dat ’er de Schoorsteen beter af rookt (Heldin, 1, 44). De beslissingen die de heldin neemt zijn weloverwogen en beargumenteerd. Zij, en niemand anders, is verantwoordelijk voor haar eigen beslissingen.

Vrijmoedig met de erotiek Leemans stelt dat in de door haar onderzochte romans de vrouwen mensen zijn van vlees en bloed: zij zijn aan dezelfde driften onderhevig als mannen en zij gebruiken dezelfde trucs om de wereld naar hun hand te zetten (Leemans 2002, 260 en volgende). Als onafhankelijke vrouw uit zij kritiek op het bestaande beeld van de kuise, bescheiden en deugdzame vrouw. De auteur van de Heldin realiseert zich maar al te goed, dat de gelijkheid tussen de man en de vrouw nog lang niet een maatschappelijk feit is. In het 46 DICK WORTEL verhaal is daarom ook impliciet kritiek op de bestaande verhoudingen en waarden in de maatschappij aanwezig. Hij laat zijn hoofdpersoon met grote tegenzin het vrouwelijke gewaad weer aantrekken ‘want de vryigheden, welke men door middel van een Broek geniet’ zullen haar altijd bezighouden en zij doet zichzelf te kort met haar ‘ligchaam tot Vrouwelijke bezigheden te gebruiken’ (Heldin, 2, 71). Kuisheid en maagdelijkheid, de ‘vrouwelijke deugden’, waren geen speciaal vrouwelijke kenmerken, of uitingen van godsvrucht of deugd, maar een door de mannelijke maatschappij opgelegde handelwijze (Leemans 2002, 261). Al in 1656 verscheen een tractaatje onder de titel Nader openinghe van eenige stucken in de cartesiaensche philosophie raeckende de H. Theologie, waarin de cartesiaanse visie ook de menselijke geslachtsdrift autonoom en oncon- troleerbaar zou zijn (Thijssen-Schoute 1954, 36). Adriaan Beverland (1650-1716) gaf in 1678, vlak na het spinozisme- verbod, een boekje uit, getiteld Peccatum originale [de erfzonde]. Hierin verkondigde hij zijn stelling dat de zondeval zou staan voor de eerste coïtus en dat de erfzonde de seksuele prikkel voorstelde die de ouders aan de kinderen overdroegen. Beverland werd onmiddellijk ter verantwoording geroepen door de universiteit. Hij moest zijn spijt betuigen en zijn boeken verbranden en beloven nooit meer zoiets te schrijven. Maar een jaar later verscheen er een nieuw geschrift van hem: De peccato originali met de zelfde inhoud. Daarop werd hij gearresteerd en veroordeeld. Hij werd vanwege zijn mening verbannen uit Holland en West-Friesland en verhuisde naar Enge- land, waar hij uiteindelijk berooid en vergeten zou sterven.16 Beverland werkte het pantheïsme van Spinoza in extremo uit. God en natuur waren gelijk. En volgens hem was er in de natuur één zeer sterke kracht aan te wijzen: de seksuele. Hij staaft zijn standpunt door het figuur- lijk lezen van het bijbelse scheppingsverhaal. Het bezwijken van Eva voor de geneugten die door de slang werden geuit, moet volgens hem worden gelezen als het door de knieën gaan van Eva voor de verleiding en de lust. Het plukken van de vruchten van de boom staat voor de geslachtsdaad. Zij heeft Adam verleid. Sinds die tijd wordt de erfzonde, de seksuele drift, door- gegeven van ouder op kind. Alles staat als gevolg daarvan in het teken van

16 Steenhuis 2001 formuleerde het als volgt: ‘De spinozist Adriaan Beverland ... [werd] ver- volgd en het land uitgejaagd, nadat hij geschreven had dat vrouwen evenveel zin in seks had- den als mannen, en dat het verhaal van de Zondeval in de Bijbel louter als poëtische allgorie moest worden opgevat, waarin beschreven wordt hoe Adam en Eva ontdekten dat ze ‘het’ met elkaar konden doen. Vooral dat laatste schoot de dominees in het verkeerde keelgat’. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 47 de erotiek. Al het menselijk handelen wordt in eerste instantie door het primaire lustgevoelen gestuurd. Iedereen die een ascetische moraal voorstaat is dus zinloos en hypocriet bezig. De geest is geen zelfstandige en beheers- bare substantie meer, maar een onderdeel van de materie en daardoor onder- hevig aan de kracht van de lust. Het denken past zich aan bij de materiële realiteit en niet omgekeerd. De redelijkheid moet dus altijd en bij iedereen zwichten voor de seksualiteit en niet omgekeerd. Niemand is kuis. Beverland legde voor het eerst nadruk op het bestaan van seksuele driften bij de vrouw. De auteur van de Heldin exploiteert deze driften bij de vrouw ten volle en op een zeer expliciete wijze. Enkele scènes tonen aan hoe de auteur met deze mogelijkheden omgaat en hoe hij zelf tegen de grenzen van het toelaatbare aanloopt. De heldin die als man verkleed door het leven gaat, komt in pikante situaties terecht. De auteur buit deze situaties volledig uit. Allereerst laat hij haar al snel tot de ontdekking komen, dat ze als vrouw weliswaar niet de mooiste is, maar als man aantrekkelijk gevonden wordt door andere vrouwen: ’t Is waar, hoewel ik ten tijde dat ik ’t Vrouwelijk Gewaad noch droeg, noit iemant door mijne schoonheid tot verwondering verstrekt heb, dat ik met een Mans Kleed de leelijkste wel niet en was (Heldin, 1, 30). Toen zij bij een boer was ondergebracht om van haar wonden die zij in veld- slag bij Atrecht opliep, te genezen, ontmoette zij de dochter van de boer, Margo. De heldin woog zeer rationeel haar belangen. Ze begon een relatie met het eenvoudige boerenmeisje, omdat ze dan nog beter door haar zou worden verpleegd. Zij ging niet verder dan aanrakingen, vriendelijke en lieve woordjes en enkele onschuldige vrijpartijtjes, slechts ‘tokkelingen’. Maar de heldin vergiste daarin deerlijk: ‘Deze tokkelingen maakten het arme meisje zoo geweldig gaande, dan men haar bij wijlen wel duidelijk ten oogen uit kon zien, waar zy na verlangde’ (Heldin, 1, 31). De heldin bracht zich zelf daar- mee in groot gevaar om ontdekt te worden, want zij bespeurde ‘dat het gevaar- lijk was, een Meisje de tanden waterig te maken; inzonderheid voor iemand, die, gelijk ik, niet en heeft waer mee haar vernoeging te geven’ (Heldin, 1, 32). Op zekere nacht kwam er de verliefde Margo naar het bed waarin zij sliep en de problemen begonnen: ‘Schik, ai schik, zei ze, en laat me hier zoo lang niet in ’t hembd in de kou staan’ (Heldin, 1, 33). Wat de heldin ook probeerde, zij kon niet verhinderen dat het meisje bij haar in bed stapte: Hier mee stapte zy, zonder na mijn antwoord te wachten, op het Bed, en voegde zich nevens mijn zijde, waar na, my zeer minnelijk om den hals gevat hebbende, zy met haar beenen en gantsche lichaam de dartelste gebeer- den des werelts bedreef (Heldin, 1, 33). 48 DICK WORTEL

Margo wilde maar één ding: seks. De heldin had het zeer moeilijk daarmee. Een man zou zeker in deze situatie op haar duidelijke wens zijn ingegaan: Zeker, indien de natuur my op een ander fatsoen ter weereld had doen komen, ’k zou de macht niet gehad hebben van deeze troetelingen tegen te staan (Heldin, 1, 34). De heldin wilde één ding absoluut niet: seks. Dat zou immers haar ont- dekking ten gevolge hebben. Wat zij ook deed, de drift, waaraan Margo onderhevig was, kon door haar niet meer bedwongen worden, zo sterk was de natuur. De heldin maakte haar zeer duidelijk, waarom zij zich zo passief gedroeg. Zij nam haar hand, en deed haar voelen, dat zy haar zinnen op een voorwerp had geplaatst, ’t geen van het zelve Geslacht, als zy, was. Zie daar d’ oorsaak, zeid ik haar, waarom ik uwe liefde niet beantwoorden kan (Heldin, 1, 35). De Heldin sluit hier naadloos aan bij een van de kernpunten van Beverland: alles en iedereen ondergaat de seksuele drang (Leemans 2002, 254). Niet alleen de man bezit deze driften, ook de vrouw. Opvallend is ook dat de heldin als vrouw meedoet met mannen in hun ‘mannenpraat’, hun opschepperijen, hun gepoch, over hun, meestal kort- stondige, relaties met vrouwen. In het tweede deel, dat wat betreft stijl en inhoud sterk doet denken aan ’t Amsterdamsch Hoerdom, wordt er over seks in ruwe termen gesproken. Terwijl de matrozen op het oorlogsschip zich ’s avonds verpozen, spreken zij met elkaar in machotaal over de vrouwen waarmee zij zijn omgegaan. De heldin kan natuurlijk niet achterblijven en ter plekke verzint zij indrukwekkende avonturen met vrouwen: ik [begon] hen een Vryazy [...] te vertellen, dien ik zei t ’ Amsterdam gehad te hebben, en die eindelijk daar op uit draaide, dat ik met mijn Vrijster zulke heimelijke kennis had gehouden, dat ze een aanzienlijke swelling in haar buik had gekreegen, die na allen schijn niet eer slinken zou, voor ’er een stuk vlees van een wonderlijke gedaante uit gehaald vvas (Heldin, 2, 29). En zo gaat de heldin nog een tijdje door. Zelfs een ‘baayevanger’ van een matroos moet ‘’er de broek by leggen’: zelfs hij heeft het met de vrouwen toch niet zo bont gemaakt als de heldin. De auteur zet hier een realiteit weer: in een mannenwereld wordt er op die manier over vrouwen gepraat. Met enige voldoening stelde de heldin vast dat ze een zekere bewondering oogstte van de ‘baayevangers’ op het schip van ’s Lands vloot: Ho, ho, zei een jonge Matroos, die met me de wacht had, na ’k hooren kan, zoo zijn ’er al meer, die wat te veel van dat bepiste vleesch houden. ’k Meende, vervolgde hy, dat ik al een baayevanger was, om dat ik ’er twee DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 49

aan land gelaaten heb, die me de kop zoo menigmaal op hol geholpen hebben met te praaten, dat ze al leeven voelden, en dat ’er geld tot de Luyer-mand weezen moest: maar nu moet ik ’er de broek by leggen: want, zoo je anders de waarheid spreekt, verstaan je dat Ambacht al beter als ik (Heldin, 2, 30). De hier beschreven scène is zeer vrouwonvriendelijk. Haar gelijkheid met de man toont zij juist aan door als vrouw volop mee te doen met de opschep- perijen van de matrozen en ook hier is zij niet de mindere. Een duidelijker bewijs dat de vrouw gelijk is aan de man kan eigenlijk niet worden gegeven.

De uitgever Ten Hoorn en zijn kring

De Heldin verscheen in 1682, dus vlak na het spinozismeverbod. Het zag het licht in een periode waarin binnen de Republiek hevige en felle discus- sies over godsdienst, staatsrecht, samenleving en andere onderwerpen woed- den in alle maatschappelijke geledingen, niet alleen in de collegezalen van de universiteiten, in de vergaderzalen van de politiek of de kerken, maar ook in de koffiehuizen en in de salons. Debatten waaraan niet alleen de heren maar ook de dames deelnamen. Had de auteur of uitgever Ten Hoorn connecties met spinozistische kringen? Leemans wilde niets liever dan deze connecties aan te tonen om uit te vinden of ‘de Nederlandse pornografen tevens filosofische tractaten schreven of dat zij in contact stonden met radicale filosofen’ (Leemans 2002, 277). Haar bevindingen wijzen wel in die richting. Rond Timotheus ten Hoorn kan mogelijk een groep personen worden getraceerd die een voorkeur hadden voor radicale of tegendraadse werken. Jan ten Hoorn, de uitgever van de Heldin maakte in 1671 al een begin met een Nederlandse vertaling van de Tractatus theologico-politicus dat in 1670 van de hand van Spinoza was verschenen. Spinoza die problemen voor- zag met de autoriteiten, verzocht echter dat de uitgave van dit tractaat werd gestaakt. Jan ten Hoorn zou dus de eerste geweest zijn die met een vertaling van Spinoza’s werk op de markt zou zijn gekomen. De Amsterdamse kerkenraad kwam toch achter de activiteiten van Ten Hoorn en stuurde enkele afgevaardigden naar zijn winkel. Eerst ontkende Ten Hoorn de beschuldigingen, maar nadat het bewijs hem was voorgelegd, moest hij toe- geven dat hij bezig was met een uitgave, maar toen hij ‘de godloosheid van ’t schrift’ had opgemerkt, had hij de kopij en het zetsel vernietigd. Deson- danks moest hij verschijnen voor de voltallige vergadering, waar hij werd gestraft voor zijn leugen. Het optreden van de kerkenraad had zijn effect, 50 DICK WORTEL want pas in 1693 verscheen een vertaling van de Tractatus onder de titel De rechtzinnige theologant.17 In 1695 ondervond Timotheus ten Hoorn opnieuw problemen omdat hij de verzamelde werken van Spinoza op de markt bracht. Hij moest enkele malen voor de schout verschijnen die hem uiteindelijk liet gaan. Dit alles leidde niet tot een veroordeling, en dat was bijzonder in een tijd dat er een felle jacht plaatsvond op auteurs, vertalers, uitgevers en verkopers van spinozistische geschriften. Uit het fonds van Ten Hoorn blijkt dat hij zich al heel vroeg in zijn carrière bezig hield met teksten uit de radicale Verlichting. Hij gaf niet alleen fictie uit, maar ook wetenschappelijke boekwerken die gekleurd waren door de radicale Verlichting, vanaf 1680 vooral medische werken. Daarin speel- den de nieuwe medische theorieën een belangrijke rol, werken van bijvoor- beeld Steven Blankaart, Hendrik Overkamp of Cornelis Bontekoe. Om Ten Hoorn ontwikkelde zich een uitgebreid netwerk van personen die door de radicale Verlichting waren beïnvloed. Mogelijk moet onder deze perso- nen die voor Ten Hoorn actief waren, ook de auteur van soortgelijke romans als de Leidsche straat-schender, D’Openhertige Juffrouw, ’t Amsterdams Hoer- dom en van de Heldin worden gezocht.18

Conclusie

Dit artikel wilde nagaan of Leemans’ conclusies ten aanzien van de pornografische romans ook opgaat voor de in 1681 verschenen Heldin. De

17 Benedictus de Spinoza, De rechtzinnige theologant of Godgeleerde staatkundige verhande- linge uit het Latijn vertaalt. Hamburg: Henricus Koenraad, 1693. Vert.: Jan Hendrik Glaze- maker. In werkelijkheid gedrukt te Amsterdam bij Jan Rieuwertsz. 18 In de editie worden de teksten van deze drie romans vergeleken met de tekst van de Heldin. Opvallend zijn niet alleen de overeenkomsten in thematiek, maar ook in verteltrant en taal- en woordgebruik. Het gaat om de volgende boeken, die alle verschenen vlak na het verbod van het spinozisme: ’t Amsterdams Hoerdom. Behelzende de listen en streeken, daar zich de hoeren en hoerwaardinnen van dienen; benevens der zelver maniere van leeven, dwaaze bygeloovigheden, en in ‘t algemeen alles ‘t by deze Juffers in gebruik is. t’Amsterdam, gedrukt voor de Liefhebbers. Dit boek verscheen in 1681 bij Elias Iogchemse van Rijn te Amsterdam. Van Rijn was een verzonnen naam voor waarschijnlijk de drukker Jan Bouman, die connecties had met drukkersfamilie Ten Hoorn. Vanaf 1686 werd het boek uitgegeven door Timotheus ten Hoorn. Het had veel succes met nog een tiental drukken in de daarop volgende honderd jaar. In 1694 verscheen er een illegale druk bij Jan Pottebol in ’s-Gravenhage, die ook de Heldin illegaal uitgaf; D’Openhertighe Juffrouw, of d’ontdekte Geveinsdheid. Amsterdam: Gysbert de Groot, 1680, tweede deel: 1699; en ten slotte De Leidsche Straat-Schender, Of de Roekelooze Student. Amsterdam: Gijsbert de Groot, z.j., waarschijnlijk 1679. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 51 eindconclusie mag op deze plaats wel getrokken worden: de Heldin is door- drenkt met spinozistische ideeën. De auteur van de Heldin benadrukt de gelijkheid van man en vrouw. In zijn roman is de vrouw gelijk aan de man. De enige verschillen zijn – bij wijze van spreken – de biologische verschillen, die in de Heldin op een pikante wijze worden uitgebuit. De vrijmoedigheid waarmee over de seksualiteit werd geschreven, en vooral over de vrouwelijke seksualiteit, is ook al spinozistisch. De vrouw is zelfbewust en neemt weloverwogen haar beslissingen, zonder haar man in haar beslissing te kennen. De Heldin verscheen in een periode waarin de repressie, zowel van de calvinistische dominees als van de wereldlijke overheid, op zijn hoogtepunt was. Publicaties, in welke vorm dan ook, die een pleidooi waren, of dat konden zijn, voor de nieuwe filosofie van Descartes en van Spinoza werden door de justitie streng vervolgd en bestraft. De auteurs en de uitgevers en drukkers werden hard aangepakt. Uitgever Ten Hoorn, die toch al geen goede relatie had met het gerecht van Amsterdam, was voorzichtig met het uitgeven van spinozistische werken. Een contour van de onbekende auteur komt vaag te voorschijn. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de auteur gezocht moet worden in de kring van personen uit de betere burgerij, hij heeft in zijn jeugd een Latijnse school gevolgd, heeft een calvinistische achtergrond, want hij kent de Statenbijbel. De auteur is bovendien zeer belezen, daar hij bij het schrijven van de Heldin gebruik heeft gemaakt van nieuwsbladen als de Hollandsche Mercurius en van boeken als Spiegel der Quade Vrouwen. De auteur geeft bovendien blijk van een grote kennis van de gang van zaken in het leger en bij de zeemacht en van veel kennis van politieke en bestuurlijke zaken. Is hij een jurist? Een aanwijzing daarvoor is een aantekening in achttiende- eeuws handschrift op een schutblad van de editie van 1756, die zich in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam bevindt. Daar staat: ‘De Heldin door Mr I. v.d. B. te Amsterdam’.19 Is de auteur een jurist die zich bewoog in radicaal verlichte, spinozistische kring? In de erotische passages van de Heldin lijkt de auteur zich immers zeer nauw aan te sluiten bij de opvattingen van

19 De Heldin bevat verschillende fragmenten die min of meer letterlijk zijn overgenomen uit andere werken, zoals uit de Hollandsche Mercurius van 1654 en 1665, uit het in 1692 bij Timotheus ten Hoorn te Amsterdam verschenen Leven en bedryf van den vermaarden zeeheld Cornelis Tromp, dat wordt toegeschreven aan Lambert van den Bosch. In het gedeelte waar de slag bij Lowestoft aan de orde komt worden dezelfde fragmenten uit de Hollandsche Mercu- rius van 1665 gebruikt als in de Heldin en hetzelfde procédé van compileren toegepast, het- geen een sterke aanwijzing is voor het auteurschap van Lambert van den Bosch van de Hel- din. Zie over de compilatie van de Heldin: Wortel 1986. 52 DICK WORTEL

Beverland. Moet de auteur gezocht worden in de kring van fanatieke en extreme aanhangers van het spinozisme rond Beverland? In de achttiende eeuw waren de scherpe kanten van de Verlichting in Europa afgesleten. Men had zich neergelegd bij compromissen op de boven- genoemde punten van discussie. Kerk en overheid verzetten zich niet meer tegen deze compromissen. Deze conclusie nodigt uit tot verder onderzoek van andere romans en proza die zijn verschenen voor 1700. De uitdagende vraagstelling zou dan zijn in hoeverre deze romans door het spinozisme zijn beïnvloed.

Bijlage

Het sermoen van de bedelmonnink

Mijn Kinderen, wanneer ik ’t leeven van onzen Zaaligmaker, en het uwe overdenk, vind ik, dat ze in veele dingen groote overeen-komst hebben; want, voor eerst, hy is op deze Weereld zeer arm geweest, gyliezijt het ook: hy wierd in ’t algemeen van de Iooden gehaat en vervolgd, gyliezijt het ook van alle de geenen die hier ontrent woonen: hy ging voor een Verleider en Bedrieger, en gylieden zijt de grootste die men van dat slag vinden kan: hy had geen steen om zijn hoofd op te rusten, gylieden hebt insgelijks geen zeekere verblijf-plaats, [53] zulks dat dikwils, als u de Vyanden, of een party zaamgerotte Boeren achter de vodden zitten, de naare Bosschen, en akelige Spelonken, u tot schuil-plaatsen moeten verstrekken: hy ging altijd verge- selschapt met zijn Discipelen, gylieden gaat ook nooit alleen: hy verdroeg regen, wind, koude, hitte, enz. gylieden moet alle deeze ongemakken insge- lijks uitstaan: hy ging blootsvoets, en na ik geloof zijn uwe Kousen en Schoe- nen ook niet zeer veel waardig: hy hadde maar een Rok, gylieden hebt, geloof ik, ook geen andere Kleederen als gy daar aan hebt: hy droeg noch Goud noch Zilver, gylieden zijt daar gemeenlijk ook niet zeer mee belaaden: hy vaste veertig daagen in de Woestijne, gylieden vast ook meer als het u lief is: hy wierd van den Duivel verzocht, gylieden word gestaadig van hem geplaagd: hy wierd op den tinne des Tempels en op een hoogen Berg gevoerd, zoo voerd u de Duivel ook op [54] Bergen en Heuvelen om de Reizigers te verspieden en de zelve van verre te ontdekken: hy had honger en dorst, ’t gebeurd u ook menigmaalen: Wanneer onzen Zaligmaaker in eenigen Stad of Dorp vervolgd wierd, vertrok hy zich weer in een ander, alzoo ook gylieden, als men u ergens vervolgd, zoo zoekt gy weer een andere plaats, daar gy meend dat gy u rooveryen veiliger zult konnen pleegen: Eindelijk viel hy in de handen DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 53 zijner Vyanden door het verraad van een zijner Discipelen, gylieden zult ook noch eens door den een of den ander van uw Makkers in handen van uw Vyanden geleeverd worden: hy wierd voor Pilatus gebracht gylieden zult ook t’ eeniger tijd voor d’ Overigheid moeten verschijnen wegens alle de Godloosheden, die gy dagelijks aanrecht: hy wierd tot de dood des Kruis veroordeeld, gylieden zult ook, indien het maar niet slimmer uit en valt, aan de Galg opgehangen worden: hy daalde [55] ter Helle, gylieden zult ’er zekerlijk ook komen. Maar, vervolgde deezen stichtelijken Predikant, hier zijn twee groote verschillendheden, dat is, dat onzen Heer, door valsche Getuigen beschuldigd zijnde, om de zonden des Menschelijken Geslachts zeer onrechtveerdiglijk ter dood gebracht wierd, en gylieden daar en tegen zult door onwederleggelijkke Getuigen overwonnen, om uwe eigene zonden rechtveerdiglijk d’ angsten des doods moeten bezuuren: ten anderen kwam hy zegepraalende weer uit de Hel, en gylieden zult daar in alle eeuwigheden blijven, Amen.

Literatuur

AKKERMAN 1977 F. Akkerman, Spinoza’s tekort aan woorden. Humanistische aspecten van zijn schrijverschap. Leiden, 1977. (Mededelingen vanwege het Spinozahuis, 36). [Ook op http://www.ub.rug.nl/eldoc/ bookshelves/ akkerman /01tekort.pdf]. VAN BUNGE 2002 W. van Bunge, ‘Spinozistische vrijdenkers in de Republiek’, in: Rekenschap, (2002, juni. [Te vinden op ]. VAN BUNGE 2003 W. van Bunge, ‘Philopater, de radicale Verlichting en het einde van de Eindtijd’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 26 (2003), 10-19. GAILLARD 1998 M. Gaillard, ‘De zaak Wyermars of: de ingebeelde tolerantie in de Republiek?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, 21 (1998), 1-8. VAN HARDEVELD 2000 I. van Hardeveld, Lodewijk Meyer (1629-1681) als lexicograaf. (Proefschrift Uni- versiteit Leiden). Leiden, 2000. ISRAEL 2001 J.I. Israel, Radical Enlightenment. Philosophy and the making of modernity 1650- 1750. Oxford, 2001. JACOB 1981 M.C. Jacob, The Radical Enlightenment. Pantheists, Freemansons and Republicans. London, 1981. KLEVER 1988 W. Klever, ‘De Spinozistische prediking van Peter Balling. Uitgave van Het licht op de kandelaar met biografische inleiding en commentaar’, in: Doops- gezinde Bijdragen, 14 (1988), 55-85. 54 DICK WORTEL

KLEVER 1992 W. Klever (ed.), Franciscus van den Enden, Vrije Politijke Stellingen. Met een inleiding van W. Klever. Ansterdam, 1992. KLEVER 2000 W. Klever, ‘Spinozisme in het geding tussen Hulsius, Braunius en Bernoullius. Een Gronings debat in 1702’, in: De zeventiende eeuw, 16 (2000), 118-135. KLOEK e.a. 1998 J. Kloek, I. Leemans & W. Mijnhardt (ed.), D’Openhertige Juffrouw, of d’ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden, 1998 (Duivelshoekreeks, 10). LEEMANS 2002 I. Leemans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700. Z.p. [Nijmegen], 2002. MANUSOV 1987 C. Manusov, ‘Spinoza en de erfenis van Jacob Boehme’, in: Mededelingen vanwege het Spinozahuis, 51 (1987). MIJNHARDT 1998 W. Mijnhardt, ‘Nederland en de Verlichting’, in: Rekenschap, (1998), juni. [Te vinden op ]. PERS 1624 D.P. Pers, Lucretia, ofte het Beeld der Eerbaerheydt. Amsterdam, 1624. VAN RULER 1998 H. van Ruler, ‘Descartes en de onttovering van het wereldbeeld’, in: Reken- schap, juni 1998 [te vinden op www.human.nl/rekenschap/juni 1998]. SANDERS 1993 E. Sanders, Woorden van de duivel. Een bloemlezing uit het enige verboden Nederlandse woordenboek. Amsterdam, 1993. DE SMET 1988 R. de Smet, Hadianus Beverlandus 1650-1716. Non unus e multis peccator. Studie over het leven en werk van Hadriaan Berverland. Brussel, 1988. STEENBAKKERS 1999 P. Steenbakkers, ‘Benedictus de Spinoza (1632-1677). Een overzicht’, in: Filosofie: tweemaandelijks tijdschrift van de Stichting Informatie Filosofie, 9 (1999- 2000), 6, 4-14. [Ook op ]. STEENHUIS 2001 P. Steenhuis, ‘De polder is de buffer’, in: NRC, Cultureel Supplement (1 juni 2001). THIJSSEN-SCHOUTE 1954 C.L. Thijssen-Schoute, Nederlands cartesianisme. Amsterdam, 1954. VANDENBOSSCHE 1974 H. Vandenbossche (ed.), Jan & Adriaan Koerbagh, Een ligt schijnende in duystere plaatsen. Brussel, 1974. (Vrijdenkers lexicon, tekstuitgave 1). [Heruitgave editie Amsterdam, 1668]. WORTEL 1985 D. Wortel, ‘Een ooggetuige bij de Slag van Atrecht’, in: Jaarboek Zannekin, 7 (1985), 115-126. DE LAND- EN ZEE-HELDIN (1682) EN DE FILOSOFIE VAN SPINOZA 55

WORTEL 1986 D. Wortel, ‘Feit en fictie rond Atrecht’, in: Spiegel der Letteren, (1986), 71-83. WORTEL 1988 D. Wortel, ‘Een meid bij de Slag van Lowestoft’, in: Spiegel der Zeilvaart, (1988), 3, 34-40. Ook in: Mars et Historia, 25 (1990), 218-226. WORTEL 2005 D. Wortel, ‘“Vertrek dan, riep ik, in de gedaante van een fatsoenlyk Man”. De duivel en de Kloekmoedige Land- en Zee-heldin (1681)’, in: A. Quak & T.H. Schoonheim (ed.), Gehugdic sis samnungun thinro. Z.pl. [Groningen], 2005, p. 449-469.