Boekbesprekingen Crisis in Het De Poppetjes En De Achtergronden
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Boekbesprekingen Crisis in het De poppetjes en de achtergronden Marcel Metze, De stranding. Het van hoogtepunt naar catastrofe (;Nijmegen ) , p., niet meer leverbaar. Pieter Gerrit Kroeger en Jaap Stam, De rogge staat er dun bij. Macht en verval van het - (Balans; Amsterdam ) , p., prijs: ƒ ,. Kees Versteegh, De honden blaffen. Waarom het geen oppositie kan voeren (Bert Bakker; Amsterdam ) , p., prijs: ƒ ,. Een politieke partij aan de geschiedenis waarvan binnen enkele jaren zes dikke boeken wordt gewijd, is een zeldzaamheid. Alleen het is er tot nu toe in geslaagd zoveel belangstelling van historici en journalisten te wekken. In verschenen zo goed als gelijktijdig twee boe- ken over de wording van het , min of meer institutionele geschiedenissen die in werden aangevuld met een studie over de ideologische achtergronden van de groei naar een- heid van de drie grote confessionele partijen in Nederland. Wellicht was dit alles symptoom van – toen nog – de onvermijdelijkheid van de partij in het centrum van de macht. Het was de tijd waarin -kamerlid Joost van Iersel de positie van de christen-democratische con- centratie nog kort en krachtig kon samenvatten in de woorden:‘We run this country.’En daar was weinig tegen in te brengen, even weinig trouwens als tegen de enigszins omineuze titel van Rutger Zwarts studie ‘Gods wil in Nederland’. Inmiddels is echter ook Gods wil in Nederland niet langer wet. Ontkerkelijking en ontzui- ling hebben definitief toegeslagen. En, wat tien jaar geleden niemand had verwacht, zelfs het is aan een ernstige crisis onderhevig nadat het tijdens de Tweede-Kamerverkiezingen van van naar zetels was geduikeld, waarvan er inmiddels nog maar over zijn. Het belang van die crisis, gesymboliseerd in de strijd tussen premier Ruud Lubbers en zijn beoogd opvolger, fractieleider Elco Brinkman, en door beider vertrek uit de actieve politiek, wordt onderstreept door de hier besproken drie boeken. Zomin overigens als de drie eerstgenoemde studies een eenduidig recept leveren voor een succesvol optreden van een fusiepartij, bieden de overige pasklare oplossingen voor het te boven komen van de crisis.Metze,Kroeger en Stam concentreren zich vooral op het functioneren van de hoofdrolspelers,Versteegh zoekt de oor- zaken van de crisis ook in externe en structurele factoren. De drie boeken bieden elk voor zich in ieder geval een deel van het verhaal plus de nodige analyses, die elkaar overigens even vaak tegenspreken als aanvullen. Als bonus krijgt de lezer boeiende inkijkjes achter de schermen van een partij die niet langer uit de voeten kan met haar ideologische boodschap noch enkel met de praktijk van het schikken en plooien die zij tot politieke kunst heeft verheven. De stranding van onderzoeksjournalist Marcel Metze focust het sterkst op de tweestrijd tus- sen de onbetwiste -leider Lubbers en zijn kroonprins Brinkman. Erg diepgravend is het boek daardoor niet. Wellicht wreekt zich hier het gebrek aan afstand van de auteur tot de gebeurtenissen; amper een jaar na de verkiezingsnederlaag lag het boek in de winkel, wat op zichzelf overigens een prestatie van formaat mag heten. De voorgeschiedenis van het koningsdrama – de discussies over de ideologische grondslag van het en het wel en wee van drie kabinetten-Lubbers – wordt weliswaar uitvoerig uit de doeken gedaan, maar Metze overtuigt de lezer er niet altijd van dat die informatie nodig is voor een beter begrip van zijn betoog. Op de keper beschouwd gaat het om niet veel meer dan een lange aanloop tot de beschrijving van de titanenstrijd tussen twee christen-democratische coryfeeën met ver- schillende opvattingen over politieke stijl, maar vooral met onverenigbare karakters. Metze lijkt telkens te willen zeggen dat Brinkmans weerzin tegen de stroperigheid van de politiek, zoals die door Lubbers werd belichaamd, minder te maken had met de inhoud van zijn boodschap dan met de ongeremdheid van zijn karakter. Metze weet hoe hij karakters moet tekenen; daarin ligt tegelijk de kracht en de zwakte van zijn boek. Als we de goed-fout-tegenstelling op het verhaal projecteren, dan is Brinkman zonder meer fout en Lubbers goed, ook al heeft hij fouten gemaakt. Het hele boek lijkt in het teken te staan van een finale afrekening met de fractieleider, over wie de vernietigende con- clusie luidt: ‘Elco Brinkmans zwakte was vooral gelegen in zijn gebrekkige zelfkennis, in zijn onvermogen zijn ambitie en ijdelheid te beheersen, en in zijn volledige gemis aan strategisch inzicht. Hij gedroeg zich (...) met name op momenten waarop hij een verlies moest nemen, als een klein kind. (...) Zijn Grote Prijs [lees: het premierschap, JR] is hem afgepakt, hemzelf treft geen blaam, in wezen is hij nog steeds overtuigd van zijn gelijk.’ Kortom: enkel door eigen toedoen kwam Brinkman in een maalstroom terecht die hem onvermijdelijk naar de afgrond sleurde. Gedreven door tomeloze ambitie en zelfoverschat- ting koos hij voor een neoliberale koers, verkwanselde hij het sociale gezicht van het , vervreemdde hij het electoraat van het in kwesties als de en de en liep hij de premier zodanig voor de voeten dat die niet anders kon dan zijn kroonprins te laten vallen. Het portret van Lubbers is aanmerkelijk positiever en genuanceerder. Hij is weliswaar ongrijpbaar en dominant, een man voor wie niemand echt warme gevoelens koestert, maar hij is wel een politiek grootmeester die ontzag afdwingt, pragmatisch is en bereid tot com- promissen en vooral minder egocentrisch dan zijn tegenspeler. Haast lyrisch bezingt Metze Lubbers’ vakmanschap: ‘Hij was niet gewetenloos of machiavellistisch, hij zette de macht niet in voor persoonlijk gewin of voor andere lage doeleinden. (...) Gedurende meer dan twaalf jaar bekwaamde hij zich als- maar meer in zijn rol. Als een ambachtsman werkte hij zich op van leerling tot gezel tot meester. “Werkende weg” – een van zijn favoriete uitdrukkingen – vergroeide hij met de finesses van zijn vak, werd hij één met het premierschap. Hij werd daarbij niet gedreven door grootheidswaan of bezitterigheid, maar koesterde zijn vaardigheid als een geliefd stuk gereedschap dat men liever niet uit handen geeft.’ Lubbers’ fout lag volgens Metze niet zozeer in het feit dat hij Brinkman tot zijn opvolger koos; zijn grootste fout maakte hij door zelf de exclusieve verantwoordelijkheid voor die keu- ze te nemen, waardoor hij niet door anderen in de partij kon worden gecorrigeerd. Met ande- re woorden: Lubbers werd slachtoffer van zijn eigen bedrevenheid om met macht om te gaan. Met het vertrek van Lubbers en Brinkman uit de politiek is volgens Metze het grootste probleem voor het dat het de partij ontbreekt aan politiek leiderschap, aan een binden- de figuur die de partij een duidelijk zichtbaar karakter geeft. Het herstel zal daarom uit de lagere partijregionen moeten komen, maar als het inspirerende leiderschap dat een nieuwe koers uitzet te lang uitblijft, zal op den duur ook de infrastructuur van de partij afbrokkelen. Het lijkt erop dat het er vijf jaar na de stranding nog steeds niet in is geslaagd uit deze vicieuze cirkel te ontsnappen. Terecht merken Peter Gerrit Kroeger en Jaap Stam in hun boek op dat de leiderschapscrisis binnen het nog dieper ingrijpt dan Metze het doet voorkomen. Want rond de verkie- zingsnederlaag van raakte het niet alleen Lubbers en Brinkman kwijt, maar ook Jan de Koning, alternatieve aanvoerders als Onno Ruding en Hans van den Broek, partijvoorzitter Wim van Velzen en partijsecretaris Kees Bremmer. En een nieuwe koers zit er ook volgens hen voorlopig niet in, al was het maar omdat het eerste kabinet-Kok meer no-nonsense was dan Lubbers ooit durfde of mocht zijn en uitvoerde wat de vd aan Brinkman als asociaal en onverantwoord hard had verweten. Hun sombere conclusie luidt dan ook dat het over- bodig dreigt te worden, dat een dynamische tegenbeweging in de partij nog niet te bespeuren valt en dat het nog maar even hoeft te duren en het blijft uit louter armoede bij elkaar. Wat Kroeger, voormalig politiek adviseur van minister van Onderwijs Wim Deetman, en Volkskrant-redacteur Stam te melden hebben, lijkt dus na het boek van Metze niet bijzonder nieuw. Ook zij besteden ruimschoots aandacht aan de totstandkoming van het en het koningsdrama rond Lubbers en Brinkman. Toch is De rogge staat er dun bij – de titel is ont- leend aan een geliefkoosd gezegde van wijlen Jan de Koning – geen overbodig boek. Het biedt niet alleen een behoorlijk compleet beeld van de -geschiedenis, ook leggen Kroeger en Stam beslist andere accenten dan Metze in hun analyse van het fatale conflict tussen Lubbers en Brinkman. De lezer die zich de moeite getroost beide boeken naast elkaar te leggen, krijgt daardoor een genuanceerder beeld van de affaire. Kroeger en Stam volgen de geschiedenis van het op de voet aan de hand van getui- genissen van de hoofdrolspelers. Het vaardig geschreven verhaal verraadt gevoel voor detail en voor de persoonlijke noot. Toch bekruipt ook de lezer van dit boek op den duur de gedachte dat de auteurs zich door enige vooringenomenheid hebben laten leiden. Kennelijk konden ook zij geen weerstand bieden aan de verleiding de ‘good guys’ van de ‘bad guys’ te onderscheiden. De meeste -coryfeeën komen er in dit boek genadig af, ofschoon indivi- duele tekortkomingen, vergissingen en fouten niet worden verhuld. Over het weifelachtige opereren van zelfverklaard non-politicus Dries van Agt, het zwakke optreden van -voor- man Roelof Kruisinga, het verzwegen ‘oorlogsverleden’ van Willem Aantjes, het gelijkhebbe- rige van Frans Andriessen