Download (839Kb)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
'57 HOOFDSTUK 8 De ankerplaats Over de steunpilaren van de christen-democratie 'Politieke partijen zijn er niet meer voor het ideologische hou- vast', schreef NRC Handelsblad kort voor de Tweede-Kamer- verkiezingen van mei 1994. De krant had tientallen verslagge- vers op pad gestuurd voor gesprekken met meer dan vijfhonderd Nederlanders. De kiezers van de jaren negentig, zo bleek, heb- ben slechts belangstelling voor een beperkt scala van concrete, actuele issues: de uitkeringen, de bedreigde AOW, de werkloos- heid, de grote instroom van asielzoekers, de criminaliteit. Zij laten zich bij hun keuze leiden door vertrouwen in de persoon van de lijsttrekker; met de politieke partij die deze vertegen- woordigt en haar bredere gedachtengoed hebben zij meestal niet meer dan een vage affiniteit. In veel gevallen zijn zij 'zwe- vende kiezers'. Meer dan de helft van de Nederlanders in de representatieve NRC-steekproef zou of niet op dezelfde partij gaan stemmen als de keer daarvoor, of niet met de verkiezingen meedoen, of wist het allemaal nog niet. Het CDA kon ditmaal vooraf met redelijke zekerheid rekenen op de steun van een kleine vijftien procent van het electoraat (22 kamerzetels), de PVDA op één procent meer (24 zetels) en de VVD op iets minder dan dertien procent (19 zetels). Wat daar bovenop zou komen was hoogst onzeker. Kiezers worden op allerlei manieren in groepen ingedeeld, waarbij de meest gebruikte kenmerken leeftijd, geslacht, op- leiding, beroep, regio, sociale klasse en godsdienst zijn. Het CDA-electoraat, zo benadrukt de partij zelf altijd trots, vormt een afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Weliswaar 158 HOOFDSTUK 8 stemmen relatiefveel vrouwen, laag-opgeleiden en ouderen op de partij, maar grosso modo is bij het electoraat van de andere grote partijen sprake van veel sterkere afwijkingen van het lan- delijk beeld. Het CDA noemt zich dan ook 'de enige echte volkspartij'. Toch is dit een te eenvoudige weergave van de werkelijk- heid. Een aspect waarin CDA-kiezers zich namelijk vrij scherp onderscheiden van het totale electoraat is en blijft de godsdienst. De Nederlandse bevolking kan wat haar gelovigheid betreft worden ingedeeld in vier categorieën. De christen-democraten hadden hun succes in de jaren tachtig deels te danken aan de zogenoemde 'randkerkelijken', kiezers die afstand hebben genomen van de kerken, maar zich nog wel als gelovig beschou- wen. Daarnaast wist de partij ook steun te verwerven van 'ont- kerkelijkten', mensen die zowel de kerk als het geloof— waarin zij wèl zijn grootgebracht - hebben verlaten. Op buitenkerke- lijke, atheïstisch opgevoede kiezers heeft het CDA ook in het vorige decennium geen vat gekregen, terwijl de aanhang onder de traditioneel gelovigen -de 'kerksen' - op peil bleef Op welke van deze categorieën kon het CDA zich begin jaren negentig nu richten om het verkiezingssucces van dejaren tachtig te continueren? Nadruk op het kerkse deel der natie leek weinig zinvol. Dat was een een slinkende groep, in 1980 nog twintig procent van de bevolking, een decennium later niet meer dan tien procent. Hun aandeel in het CDA-electoraat daal- de daardoor in dezelfde periode van vijftig naar dertig procent. Compensatie hiervoor zou uit de andere groepen moeten komen. Allereerst kwamen de buitenkerkelijken in aanmer- king. Deze groep, rond een kwart van de Nederlanders, bleef stabiel in omvang. Voor het CDA, dat niet meer dan een kleine drie procent buitenkerkelijken onder zijn kiezers telde, zou dit een nieuwe markt kunnen zijn. Maar geen gemakkelijke: het aantal niet-stemmers in deze categorie is nogal groot, zij zijn moeilijk tot een gang naar het stemlokaal te verleiden. Bij de randkerkelijken - eveneens een kwart van de bevol- king en in omvang stabiel-haalde het CDA een veel betere score dan de andere partijen. Deze categorie vormde eindjaren tach- tig al ongeveer de helft van zijn electoraat, tegen een derde aan het begin van dat decennium. 'Cultuurchristenen' noemt CDA- intellectueel prof dr. Anton Zijderveld deze kiezers. Het zijn De ankerplaats 159 mensen die een persoonlijk, onorthodox geloof handhaven en niet langer zoeken naar een ideologisch houvast. Maar gezien hun stemgedrag hechten ze aan een vorm, zij het een wat vage vorm, van 'verankering van confessionele identiteit', bijvoor- beeld via een politieke partij, zo schreef de politicoloog Bert Pijnenburg in de bundel Geloven in macht (içç). Bij hen viel voor de christen-democraten in principe dus verdere winst te boeken. De categorie der ontkerkelijkten ten slotte nam in de jaren tachtig qua omvang toe van ruim twintig naar dertig procent van de bevolking. In het CDA-electoraat steeg hun aandeel ten gevolge van het 'Lubbers-effect' nog veel sneller, van tien naar twintig procent, een verdubbeling. Door deze inhaalbeweging week de concurrentiepositie van het CDA op dit deel van de kie- zersmarkt niet veel meer afvan die van de PVDA en de VVD. D66 stond hier wèl een stuk sterker. In ieder geval zat ook hier een potentiële groeimarkt. Al met al had het produkt 'Christen-Democratisch Appèl' een probleem. Voor succes bij de tot dan toe onbereikbare bui- tenkerkelijken en bij de ontkerkelijkten zou minstens een nieuw 'Lubbers'-effect nodig zijn. Kon de nieuwe voorman Elco Brinkman dat teweegbrengen? Zo'n effect is in al zijn ongrijp- baarheid sterk afhankelijk van de persoonlijke uitstraling van de lijsttrekker. Tegelijkertijd was het de vraag of het CDA de randkerkelijke kiezer wel kon vasthouden. De partij werd begin jaren negentig immers meer gekenmerkt door technocratic, professionalisering, machtsdenken en arrogantie dan door een christen-democratische oriëntatie. In het in 1993 gemoderni- seerde Program van Uitgangspunten van de partij was die oriën- tatie nog wel zichtbaar; daar werd bijvoorbeeld ruime aandacht besteed aan het overeind houden van de sociale zekerheid en de ontwikkelingshulp (solidariteit), en aan de zorg voor het milieu (rentmeesterschap). Bij lijsttrekker Brinkman was van dit soort standpunten echter weinig te bespeuren. Hij gafgeen blijk van betrokkenheid en idealisme. Eerder van het tegenoverge- stelde: van hem mocht de ontwikkelingshulp -in het voetspoor van de terugtredende overheid - worden ingekrompen, moes- ten milieubelangen vooral niet boven economische belangen worden gesteld, en hoefde sociale zekerheid niet meer in te hou- den dan een stelsel van minimumuitkeringen (het zogenoemde 160 HOOFDSTUK 8 'mini-stelsel'). Was dat nu die vaag-confessionele identiteit waar de randkerkelijken prijs op stelden? Vertrouwen hebben in een partij en haar lijsttrekker bete- kent ook: erop vertrouwen dat die opkomt voorje persoonlijke belangen. Kiezers beseffen dat hun stem meer gewicht in de schaal legt als ze die geven aan een partij die groot genoeg is om te regeren. Behalve als identiteits-'anker' fungeerde het CDA tot diep in dej aren tachtig dus ook als machts-'anker'. Talloze maat- schappelijke organisaties met een confessionele achtergrond hadden de ontkerkelijking en ontzuiling overleefd, en het CDA was hiin partij, de partij van het katholieke en protestants-chris- telijke deel van het maatschappelijk middenveld: vakbeweging (met name het Christelijk Nationaal Vakverbond CNV), orga- nisaties van boeren, ouderen, werkgevers, en de koepelorgani- saties van instituten op het gebied van onderwijs, gezondheids- zorg en welzijnswerk. Vooral in het denken van de KVP en de ARP heeft het mid- denveld altijd een belangrijke rol gespeeld. Het vormde in hun ogen een sociaal bindmiddel, tussen de staat en het individu in; de maatschappelijke organisaties waren - naast het gezin natuurlijk -de hoekstenen van de samenleving. De katholieken gebruikten hier de term 'subsidiariteitsbeginsel' voor, de antire- volutionairen spraken van 'soevereiniteit in eigen kring'. De directe banden van het CDA en zijn voorgangers met het mid- denveld zijn dan ook zeer oud. De APP hield al in 1891 voor het eerst een 'Sociaal Congres' met een aantal christelijke maat- schappelijke organisaties. In 1937 ontstond hieruit een regulier platform, het Convent van Christelijk-Sociale Organisaties, dat nog steeds nauwe contacten met het CDA onderhoudt. In 1991, honderd jaar na het voornoemde congres, organiseerde het Convent samen met de Vrije Universiteit opnieuw een 'Chris- telijk Sociaal Congres'. Hoewel het CDA daar niet als partij aan deelnam, bevonden zich veel prominente leden onder de deel- nemers. Er heeft steeds een behoorlijke doorstroming vanuit het middenveld naar het CDA bestaan. Wie naar de herkomst van de 54 CDA-kamerleden van 1989 kijkt, ziet het nog steeds: een derde was afkomstig van ofhad banden met landbouworganisa- ties, de gezondheidszorg of het onderwijsveld. Daarnaast beho- ren ook de vakcentrale CNV en de werkgeversvereniging NCWÇ De ankerplaats 161 tot de vaste leveranciers van CDA-politici. Dergelijke organisa- ties bemoeien zich soms nadrukkelijk met verkiezingen door voor bepaalde kandidaten te lobbyen of de CDA-campagne te steunen. Zo besloot de Noordbrabantse Christelijke Boeren- bond (NCB) in 1989 tachtigduizend gulden aan de Brabantse CDA-verkiezingskas te schenken. Vooral vanuit de centrale landbouworganisaties stapten altijd nogal wat mensen over naar de politiek. Jan de Koning en Piet Bukman bijvoorbeeld kwamen voort uit de Christelijke Boe- ren- en Tuindersbond (CBTB). Het ministerie van Landbouw werd meestal door een christen-democraat geleid, de CDA- woordvoerder voor Landbouw in de Tweede Kamer, Jan van Noord, was adviseur van de CBTB en bestuurslid van het Land- bouwschap, het CDA Eerste-Kamerlid