De Opkomst Van De Nederlandsche Republiek. Deel 4 (Vert
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 4 J.L. Motley vertaling R.C. Bakhuizen van den Brink bron J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 4 (vert. R.C. Bakhuizen van den Brink). Van Stockum, Den Haag 1879 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/motl001opko04_01/colofon.htm © 2008 dbnl 5 Tweede hoofdstuk De keerzijde Plechtige intrede van Don Juan in Brussel. - Keerzijde van de schilderij. - Geheime briefwisseling van Don Juan en Escovedo met Antonio Perez. - Aanslagen om den landvoogd in hechtenis te nemen. - Zijn moedeloosheid en sombere voorgevoelens. - Overhelling tot strenge maatregelen. - Standpunt en beginselen van Oranje. - Zijne denkwijs over het vraagstuk van den vrede en oorlog. - Zijne verdraagzaamheid jegens Katholieken en Doopsgezinden. - Dood van Viglius. - Nieuwe zending van den landvoogd aan Oranje. - Bijzonderheden der bijeenkomsten te Geertruidenberg. - Aard en gevolgen van die onderhandelingen. - Uitwisseling van stukken tusschen de gezanten en Oranje. - Pieter Panis om ketterij ter dood gebracht. - Drie partijen in de Nederlanden. - Veinzerij van Don Juan. - Hij vreest gevangen genomen te worden. Het spaansche krijgsvolk had op het eind van April 1577 het land verlaten, en Don Juan deed nu op den eersten Mei zijne plechtige intrede in Brussel. Sedert lang had geen zoo feestelijke Meidag de harten der Brabanders tot vroolijkheid gestemd. Zooveel hoogtijdspracht had men sinds jaren niet in de Nederlanden gezien. In statigen optocht bracht de burgerij, door zesduizend soldaten voorafgegaan, en door de vrije gilden der boogschutters en kolveniers in hunne schilderachtige kostumen begeleid, den jongen Vorst door de straten der hoofdstad. Don Juan reed te paard, in een groenen mantel gehuld, tusschen den bisschop van Luik en den pauselijken Nuncius(1), onder (1) BOR, X. 811. VAN METEREN, VI. 120. HOOFT, XII. 500, sqq. VAN DER VIJNCKT, II. 233. STRADA, IX. 433. Lettre de Barthelemi Liebar (avocat et bailli général de Tournay) 3de Mai 1577: ‘estant le Sr. Dom Jean affublé d'un manteau de drap de couleur verd,’ etc. - De hertog van Aerschot was prachtig, als gewoonlijk. ‘Vestu d'un collet de velours rouge cremoisy brodé d'or,’ etc. - Ibid. bij GACHARD, Documens inédits concernant l'histoire de la Belgique (Bruxelles, 1833), I. 362-364. J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 4 6 eerebogen en banieren, waarop de slag van Lepanto en andere tooneelen uit zijn leven voorgesteld waren. Er werden liederen gezongen, lofdichten voorgedragen en door de Rederijkerskamers zonderlinge tooneelstukken te zijner eer vertoond, terwijl hij voorbij reed. Jonge meisjes bekransten hem met lauweren, en honderde schoonen zaten gegroept in alle vensters en uitstekken, zoodat hare witte kleederen als zomerwolkjes boven hem zweefden. ‘Een liefelijke bloemenregen,’ zegt een voor al wat schoon is gevoelig geschiedschrijver (Hooft) ‘daalde uit zoo heldere wolken’. De plechtigheden begonnen met de kerk en eindigden met het festijn; het weder was gunstig, de menigte uiterst voldaan, en na een schitterend feest zag Don Juan van Oostenrijk zich als landvoogd der Nederlanden erkend. Drie dagen daarna werden de gewone eeden op het Stadhuis afgelegd, om met de gewone nauwgezetheid gehouden te worden, en voor een oogenblik liet alles zich helder en lachend aanzien. Toch had de medaille hare keerzij. Inderdaad, de taal is te zwak om den afkeer te beschrijven, dien Don Juan voor de Nederlanden en de ingezetenen koesterde. Hij was in het land gekomen, louter opdat het hem als stijgbeugel tot den troon van Engeland zou dienen, en nooit sprak hij in zijne vertrouwde brieven over de Nederlanden of het volk, dan met afschuw. Hij was in een ‘afzichtelijk Babel’, in een ‘hel’, omringd door dronkaards, wijnzakken, schelmen’, en zoovoorts. Van het oogenblik zijner aankomst af had hij alle krachten ingespannen, om de spaansche troepen in het land te houden, en om, als dat niet langer doenlijk mocht zijn, hen over zee weg te zenden. Escovedo deelde de gezindheid en vereenigde zich geheel met de ontwerpen van zijn meester. Deze in stilte beraamde aanslag, deze heimelijke onderneming, was de groote reden van Don Juan's komst in die vlaamsche lucht, die hem tegenstond. Hij achtte het daarom van hoog belang, om zoo spoedig mogelijk de hand aan de volvoering van dat gewichtig plan te slaan, en hij trad bijgevolg in briefwisseling met Antonio Perez, 's Konings vertrouwdsten staatssecretaris op dat oogenblik. Dat de landvoogd geen verraad smeedde, blijkt genoegzaam uit den inhoud zijner brieven. Met zijn rondborstig karakter schroomde hij niet, zoodra hij met iemand te doen had, dien hij voor zijn vertrouwden en oprechten vriend hield, soms uitdrukkingen te bezigen, die dubbelzinnig konden schijnen. Dit was nog meer het geval met den armen Escovedo. Innig gehecht aan zijn meester en zich blindelings verlatende op Perez' eergevoel, lette hij niet op uitdrukkingen, waaruit de kunstgrepen van Perez en het wantrouwen van Filips iets allerverdachtst konden distilleeren. Want Perez - de geslepenste en gewetenlooste boos- J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 4 7 wicht in dien afgrond van dubbelhartigheid, die het spaansche Hof heette, - legde het er op dat oogenblik met Filips heimelijk op toe, om aan Don Juan en Escovedo door middel van deze briefwisseling een verraad ten laste te leggen, dat de Koning en zijn dienaren beiden wenschten te ontdekken. De brieven uit Spanje werden met dat oogmerk geschreven, die uit Vlaanderen met dat doel uitgelegd. Elke vertrouwde brief, dien Perez ontving, werd door hem onmiddellijk den Koning voorgelegd; elke brief, dien de listige duivel schreef, was vol zinspelingen op het gevaar, dat de Koning het bestaan van de briefwisseling vernemen mocht, en vol beloften van de diepste geheimhouding van zijn kant, en werd dan onmiddellijk aan Filips ter hand gesteld, om door hem beoordeeld en naar goeddunken gewijzigd te worden, alvorens er een afschrift van gemaakt en naar de Nederlanden verzonden werd(1). De dienaar des Konings speelde een stout, verraderlijk spel, en hij speelde het meesterlijk. Escovedo werd in zijn verderf gelokt, Don Juan in een toestand gebracht, dat hij van hartzeer verging, en Filips - de ergst bedrogene van allen - werd in wat hij als het voorwerp zijner genegenheid beschouwde verraden, en tot het bloote werktuig gemaakt van een man, even valsch als hij zelf en oneindig geslepener. Bij zijne komst in de Nederlanden, had Don Juan terstond ongeduldig verlangd naar Escovedo, die zijn meester niet had kunnen vergezellen, maar zonder wiens hulp de landvoogd niets doen kon. ‘Daar ik een mensch en geen engel ben, kan ik niet alles doen wat ik te doen heb,’ schreef hij aan Perez, ‘als ik geen enkel mensch vertrouwen kan.’ Hij betuigde, dat hij niet meer kon doen dan hij deed; hij ging om middernacht naar bed en stond om zeven uur op, zonder over dag een uur te hebben om behoorlijk te eten; zoodat hij reeds driemalen de koorts had gehad. Hij verkeerde in een wereld van wantrouwen: iedereen verdacht hem, en hij zelf vertrouwde niemand in dat afschuwelijk Babel. Hij gaf aan Perez te kennen, dat deze zijne brieven aan den Koning toonen, of ze in den Raad voorlezen kon, daar hij in al wat hij schreef, de waarheid zou huldigen. Hij hield er zich van verzekerd, dat Perez alles om bestwil (1) Vele dier brieven zijn vervat in een kostbare verzameling van handschriften, op de koninklijke bibliotheek te 's Gravenhage, getiteld: ‘Cartas qu'el Señor Don Juan de Austria y el Secretario Joan de Escobedo, descifradas, escribieron à Su Magestad y Antonio Perez, desde Flandes.’ Waarschijnlijk werden deze afschriften vervaardigd op last van Perez zelf, toen hij verplicht was, de oorspronkelijke stukken aan de rechtbank van Arragon voor te leggen. - Zie GACHARD, Notice sur un Manuscrit de la Bibliothèque Royale de la Haye, etc. Bullet. Com. Roy. XIII. J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 4 8 deed, en er is iets roerends in die betuigingen van eerlijkheid tegenover Filips, en van vertrouwen in Perez, terwijl deze beiden hem listig poogden uit te lokken tot mededeelingen, die hem verderfelijk konden zijn. Het was zeker geen wonder, dat de Nederlanders den nieuwen landvoogd, die hen uit den grond van zijn hart verfoeide en wantrouwde, niet mochten lijden en geen vertrouwen in hem stelden; maar Filips had zeker geen reden om zich over zijn broeder te beklagen. ‘Laat mij weten, of mijne brieven in den Raad gelezen zijn en wat Zijne Majesteit er over zegt,’ schreef Don Juan, ‘en bovenal, zend mij geld. Ik word wanhopend, als ik mij dus aan dit volk verkocht zie, terwijl ik mij in zulken nood bevind, wel bewust hoe traag men in Spanje met alles te werk gaat’(1). In de Nederlanden, zoo meldde hij den Koning, was slechts één man, en zijn naam was prins van Oranje. Aan hem werd alles medegedeeld, met hem alles overlegd, zijn raad blindelings gevolgd. Levendig beschreef de landvoogd den argwaan, waarmede hij zich in de macht der Staten had begeven toen hij naar Leuven ging, en den weerzin, waarmede hij in het vertrek der troepen bewilligd had. Na die inwilliging, klaagde hij, was de onbeschaamdheid der Staten nog toegenomen. ‘Zij denken, dat zij kunnen doen en laten, wat hun gelieft, nu ik in hunne macht ben,’ schreef hij aan Filips. ‘Niettemin doe ik wat gij beveelt, zonder er acht op te slaan, dat ik verkocht ben en groot gevaar loop van mijne vrijheid te verliezen: een verlies, dat ik meer dan iets ter wereld ducht, want ik wensch voor God en de menschen gerechtvaardigd te blijven’. Hij liet echter geen hoop blijken op een goeden uitslag: de minachting en grofheid konden niet verder gedreven worden dan thans, terwijl de prins van Oranje, de werkelijke landvoogd, zijn eigen behoud afhankelijk achtte van de handhaving van den thans bestaanden toestand.