bergh,

gendringen en wehl

bestemmingsplan buitengebied 2000

gemeente bergh, doetinchem, gendringen en wehl

bestemmingsplan buitengebied 2000

toelichting voorschriften plankaarten

Bergh: vastgesteld d.d. 30 november 2000 goedgekeurd d.d......

Doetinchem: vastgesteld d.d. 23 november 2000 goedgekeurd d.d......

Gendringen: vastgesteld d.d. 21 december 2000 goedgekeurd d.d......

Wehl: vastgesteld d.d. 16 november 2000 goedgekeurd d.d......

19-062 2 januari 2001 amer adviseurs b.v. ruimtelijke ordening INHOUDSOPGAVE Blz.

1. INLEIDING 1 1.1. Paraplunota buitengebied: basis voor het bestemmingsplan 1 1.2. Inhoud van de Paraplunota 4 1.3. Opbouw van de toelichting 6 1.4. Plangebied 6 1.5. Werkwijze en procedure 6 1.6. Beeldkwaliteitplan 7

2. VERANTWOORDING VAN DE JURIDISCHE OPZET EN DE GEHANTEERDE BESTEMMINGEN 10 2.1. Actualiteit en flexibiliteit: plankaart en ontwikkelingskaart 10 2.2. Afstemming bestemmingsplan met milieuregelgeving en beeldkwaliteitplan 11 2.3. Bestemmingen voor de agrarische gebieden 14 2.4. Bestemmingen voor natuur, landschap en water 33 2.5. Wonen en bedrijven 39 2.6. Recreatie 44 2.7. Overige bestemmingen en aanduidingen 48

3. BESCHRIJVING VAN DE PLANKAARTEN 52 3.1. Gemeente Bergh 52 3.2. Gemeente Doetinchem 54 3.3. Gemeente Gendringen 55 3.4. Gemeente Wehl 56

4. BESCHRIJVING VAN DE ONTWIKKELINGSKAART 59 4.1. Niet agrarisch gebruik voormalige agrarische gebouwen 59 4.2. Natuurontwikkeling 62 4.3. Regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied 67

5. UITVOERBAARHEID 69 5.1. Inspraak en overleg 69 5.2. Economische uitvoerbaarheid 69 5.3. Handhaving 70

BIJLAGE 1: Overzicht regelingen plattelandsvernieuwing 75 BIJLAGE 2: Streefbeelden beeldkwaliteitplan 83 BIJLAGE 3: Nadere onderbouwing bedrijven e.d. met meer dan 15% uitbreiding 84 BIJLAGE 4: Intergemeentelijke Ruimtelijke Inrichtings Schets (IRIS) 7 BIJLAGE 5: Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 4

- 1 -

1. INLEIDING

1.1. Paraplunota buitengebied: basis voor het bestemmingsplan De gemeenten Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl hebben besloten om gezamen- lijk te komen tot een herziening van hun bestemmingsplannen buitengebied. Doel van dit gezamenlijke project is het opstellen van actuele en ontwikkelingsgerichte bestem- mingsplannen buitengebied voor alle vier gemeenten tegelijkertijd. Het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen buitengebied is noodzakelijk, omdat de geldende bestemmingsplannen verouderd zijn. Het bestemmingsplan buitengebied Bergh stamt uit 1973; Gendringen uit 1978; Wehl uit 1981 en Doetinchem uit 1982. Daarnaast zijn er recentelijk in drie van de vier gemeenten landschapsbeleidsplannen vastgesteld, die vertaald worden in het bestemmingsplan buitengebied. Tevens krijgt door middel van de nieuwe bestemmingsplannen buitengebied het Streekplan zijn doorwerking in de gemeentelijke beleidskaders.

Samenwerking tussen de gemeenten leidt tot een beter inzicht van de problematiek op regionaal niveau. Het karakter van het buitengebied van de vier gemeenten komt in grote lijnen overeen. Daardoor is het gewenst om de juridische regeling voor dit gebied in belangrijke mate op elkaar af te stemmen. Dit komt de duidelijkheid en rechtszekerheid ten goede. Bovendien vergemakkelijkt dit de uitvoering en handhaving van de bestem- mingsplannen.

Voorafgaand aan het vervaardigen van vier bestemmingsplannen buitengebied is een gezamenlijke Paraplunota buitengebied opgesteld. De Paraplunota maakte onderdeel uit van het project 'Veehouderij op zandgrond - actualisering bestemmingsplannen buiten- gebied' van de Regio Achterhoek. Door middel van dit project is met subsidie van de provincie en het rijk extra aandacht gevraagd voor de problematiek van de bestemmings- plannen buitengebied. In dit kader is een ideeënboek voor de actualisering van bestem- mingsplannen buitengebied samengesteld.

De Paraplunota voor Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl is in november 1997 door de gemeenteraden van de vier gemeenten vastgesteld. De Paraplunota is een interge- meentelijk beleidsstuk, waarin het ruimtelijk beleid voor het buitengebied van de vier gemeenten in één samenhangende en onderling afgestemde visie is verwoord. In deze Paraplunota zijn de hoofdlijnen van het te voeren beleid in het buitengebied be- schreven en vertaald in een zonering en een gebiedsindeling op twee kaarten, die beho- ren bij de Paraplunota, te weten de Bestemmingen- en de Ontwikkelingskaart. De Paraplunota vormt het uitgangspunt voor de op te stellen bestemmingsplannen per gemeente. De in de Paraplunota voorgestelde plansystematiek wordt in principe in alle vier bestemmingsplannen aangehouden. De hoofdopzet is daardoor in alle vier bestemmingsplannen dezelfde. Wel kunnen de bestemmingsplannen op onderdelen ondergeschikte aanvullingen en afwijkingen bevat- ten, vanwege de verschillende omstandigheden per gemeente.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 2 -

B&W / RAAD(SCOMMISSIE)

FASE VAN ONDERZOEK EN ANALYSE (incl. beleidskader) FASE VAN KEUZES MAKEN PLANVORMING

NATUUR EN LAND- ontwikkeling verwachte / mogelijke Aanbevelingen SCHAP tot heden + ontwikkelingen ð voor planopzet ð

ontwikkeling verwachte / mogelijke Aanbevelingen LANDBOUW tot heden + ontwikkelingen ð voor planopzet ð UITGANGS- OPSTELLEN

BELEIDS- PUNTEN ð ð VAN HET

AFWEGING VOOR DE ontwikkeling verwachte / mogelijke Aanbevelingen BESTEMMINGS- WONEN tot heden + ontw ikkelingen ð voor planopzet ð PLANOPZET PLAN

ANDERE FUNCTIES: ontwikkeling verwachte / mogelijke Aanbevelingen · recreatie, · verkeer tot heden + ontwikkelingen ð voor planopzet ð · bedrijven, etc.

< ––––––––––––––––paraplunota buitengebied––––––––––––– – >

- 3 -

OPBOUW PARAPLUNOTA EN BESTEMMINGSPLAN

- 4 -

1.2. Inhoud van de Paraplunota De vastgestelde Paraplunota bestaat uit een beschrijving van een stuk onderzoek en analyse (hoofdstuk 2 en 3) en uit een beschrijving van de hoofdopzet van de te hanteren plansystematiek in de bestemmingsplannen buitengebied (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de belangrijkste beleidsvisies van rijk, provi ncie en regio met betrekking tot het buitengebied.

In de fase van inspraak en vooroverleg is duidelijk geworden dat de relatie met het rap- port Intergemeentelijke Ruimtelijke Inrichtings Schets (IRIS) gemist wordt. Ten tijde van het opstellen van de paraplunota was het IRIS nog dermate prematuur dat het IRIS geen plek in de paraplunota heeft gekregen. Het IRIS-rapport is een streekplan uitwerking en bevat zodoende vooral een toekomstvisie op streekplanniveau. Slechts de hoofdlijnen van beleid zijn hierin aangegeven. Diverse onderwerpen uit het IRIS moeten nog verder uitgewerkt worden en behoeven geen vertaling in dit bestemmingsplan buitengebied. Meer informatie over het IRIS is opgenomen in de bijlage bij dit plan.

In hoofdstuk 3 zijn vervolgens de verschillende functies en bijbehorende activiteiten en voorzieningen in het buitengebied sectorgewijs besproken (functionele analyse van natuur en landschap, water, landbouw, burgerwoningen, niet-agrarische bedrijven en instellingen, recreatie, infrastructuur en milieu). Elk van deze hoofdstukken wordt beslo- ten met conclusies en aanbevelingen voor de planopzet. Hierbij is voor de duidelijkheid het eigen belang van de functie centraal gesteld. De conclusies en aanbevelingen zijn dus nog niet afgewogen tegenover andere sectorale belangen. Deze functionele analyse is in de voorliggende toelichting niet opnieuw opgenomen. Kortheidshalve wordt voor deze specifieke informatie verwezen naar de Paraplunota.

Hoofdstuk 4 vormt de essentie van de Paraplunota. Immers in dat hoofdstuk is de afwe- ging beschreven van de soms tegenstrijdige aanbevelingen uit de functionele analyse. Deze afweging heeft geleid tot de uitgangspunten voor de planopzet van de bestem- mingsplannen buitengebied. Dit hoofdstuk kan dus gezien worden als de hoofdopzet van de op te stellen bestem- mingsplannen. De hoofdlijnen van juridische regeling zijn in dit hoofdstuk weergegeven, alsmede een voorstel voor de te hanteren hoofdbestemmingen in het plangebied (op de zogenaamde Bestemmingenkaart). Daarnaast zijn op een afzonderlijke kaart, de Ont- wikkelingskaart, gebieden aangegeven waarin bijzondere ontwikkelingsmogelijkheden aan de orde zijn. De beide kaarten zijn getekend op een schaal 1:25.000.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 5 -

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 6 -

1.3. Opbouw van de toelichting De voor u liggende toelichting vervangt hoofdstuk 4 van de Paraplunota. De hoofdopzet van de te hanteren plansystematiek uit de Paraplunota is in deze toelichting dus nog- maals verwoord en op onderdelen aangepast. De functionele analyse uit hoofdstuk 3 van de Paraplunota is dus niet in de voor u liggende toelichting opgenomen, maar maakt wel onderdeel uit van de toelichting. Voor de inhoud daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de Paraplunota.

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 van deze toelichting de gehanteerde plansystematiek nader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens een verantwoording gegeven van de gelegde bestemmin- gen in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkelingskaart beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid. Ook het aspect handhaving komt in dit hoofd- stuk aan de orde. Tevens is in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de gehou- den inspraak en overleg over het voorontwerp-bestemmingsplan.

1.4. Plangebied Het plangebied komt in grote lijnen overeen met het plangebied van de geldende be- stemmingsplannen buitengebied van de vier gemeenten. Binnen de gemeentegrenzen vallen met name de verschillende bebouwde kommen niet in het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied. Per gemeente gaat het om de volgende gebieden, die geen onderdeel uitmaken van het plangebied: Bergh: 's Heerenberg (inclusief Lengel en het gebied tussen 's Heerenberg en de grens met Duitsland), Zeddam, Stokkum, Beek, Kilder, Braamt, Azewijn en het bedrijfsterrein Matjeskolk. Ook het nieuw te ontwikkelen internationaal bedrijvenpark 's-Heerenberg- Emmerich (oostelijke uitbreiding van bedrijventerrein 't Goor) valt buiten het plangebied. Doetinchem: de stad Doetinchem (inclusief de nieuwe uitbreidingsgebieden Dichteren en Wijnbergen –woongebied en bedrijventerrein–), Gaanderen en Langerak. Gendringen: de dorpen Gendringen, Ulft (incl. de kampeerterreinen Slotermeer en Scholtenhof), Etten, Megchelen, Netterden, Varsselder en Breedenbroek. Wehl: de dorpen Wehl en Nieuw-Wehl.

1.5. Werkwijze en procedure De werkzaamheden voor het opstellen van de bestemmingsplannen buitengebied van de vier gemeenten zijn opgedragen aan het bureau voor ruimtelijke ordening Amer- Advi- seurs uit Amersfoort. De samenwerking tussen Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl is zodanig vorm gegeven, dat er sprake is van slechts één set voorschriften en één toelichting voor de vier gemeente tezamen. Gelet op de omvang van het plangebied zijn er natuurlijk wel afzonderlijke plankaarten per gemeente. In artikel 1 lid 1 van de voorschriften is duidelijk aangegeven welke onderdelen van de voorschriften niet van toepassing zijn op de betref- fende gemeente.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 7 -

De inhoudelijke begeleiding van de bestemmingsplannen buitengebied vindt plaats in een projectgroep. Deze projectgroep wordt gevormd door ambtelijke vertegenwoordigers vanuit de vier betrokken gemeenten en AmerAdviseurs b.v. Daarnaast wordt het project in bestuurlijke zin aangestuurd door een stuurgroep. De stuurgroep bestaat uit de verantwoordelijke wethouders van de vier gemeenten, aange- vuld met de projectgroep. Op verschillende momenten zijn er in de stuurgroep keuzes gemaakt en knopen doorgehakt.

Om er voor te zorgen dat de te maken plannen ook "in het veld" op voldoende steun kunnen rekenen, is een klankbordgroep in het leven geroepen. In de klankbordgroep hebben vertegenwoordigers van de volgende organisaties zitting: § landbouworganisatie G.L.T.O. Zuid Midden Oost § plaatselijke landbouworganisaties § I.V.N. de Oude IJsselstreek § Stichting Gelderse Milieufederatie § Milieuwerkgroep de Oude IJsselstreek § één van de bos- en landgoedeigenaren: de Vereniging Natuurmonumenten § Gelders Particulier Grondbezit § Bosschap § Waterschap Rijn en IJssel § Recreatieschap Achterhoek - Liemers § RECRON § Sociaal-Economisch Overleg Regio Achterhoek § Regio Achterhoek De klankbordgroep wordt voorgezeten door één van de wethouders van de vier gemeen- ten, te weten de wethouder van de gemeente Bergh. De klankbordgroep is bij de totstandkoming van de Paraplunota enkele malen bij elkaar geweest. Ook het concept-bestemmingsplan is besproken met de klankbordgroep, waarbij de leden de gelegenheid hebben gehad om schriftelijk commentaar in te dienen. De beantwoording van dit commentaar is vastgelegd in een afzonderlijke commentaarno- ta klankbordgroep d.d. 21 juni 1999. Tenslotte is ook de commentaarnota in- spraak&overleg besproken in de klankbordgroep.

Vanzelfsprekend is ook de bevolking uitgebreid bij de totstandkoming van de bestem- mingsplannen buitengebied betrokken door middel van informatie- en inspraakbijeen- komsten (zie § 5.1).

1.6. Beeldkwaliteitplan Naast het bestemmingsplan is ook een Beeldkwaliteitplan voor het buitengebied van Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl opgesteld. Dit plan is opgesteld met subsidie van het Stimuleringsfonds voor de Architectuur. De behoefte aan een Beeldkwaliteitplan is ontstaan uit de zorg dat er allerlei (agrarische) bebouwing in het buitengebied verschijnt, die niet of nauwelijks nog een binding heeft met de streek. Anders gezegd het streekeigen karakter dreigt verloren te gaan. Tevens bestaat er zorg omtrent de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing, die nogal eens te wensen overlaat. Er is steeds vaker sprake van “catalogus-bouw”, hetgeen het landschapsbeeld en de kwaliteit van het buitengebied zeker niet ten goede komen. Deze zorg wordt des te groter omdat verwacht mag worden dat in de komende jaren veel

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 8 -

agrarische bedrijven de bedrijfsvoering in zijn huidige vorm zullen beëindigen. Dit zal zeker leiden tot nieuwe bouw- en verbouwwensen. Nieuwe ontwikkelingen, die vragen om een goede inpassing in het landschap. Kortom er bestaat behoefte om meer sturend op te treden ten aanzien van de verschij- ningsvorm van de bebouwing (bijv. materiaal- en kleurgebruik) en de inrichting van het erf (bijv. beplanting, ligging opstallen op het erf). Anders gezegd: er is behoefte aan een toetsingskader voor de beoordeling van welstandsaspecten van bouwaanvragen in het buitengebied.

Het bestemmingsplan buitengebied heeft daarvoor slechts beperkte mogelijkheden. Een beeldkwaliteitplan is hiervoor een veel meer geëigend middel. Het beeldkwaliteitplan probeert duidelijke richtlijnen te geven voor de welstandstoetsing. Bouwaanvragen in de buitengebieden van de vier gemeenten kunnen op deze manier voor wat betreft de wel- standsaspecten op een vergelijkbare manier door het Gelders Genootschap beoordeeld worden.

Het Beeldkwaliteitplan is door middel van een zogenaamde Beschrijving in Hoofdlijnen gekoppeld aan het bestemmingsplan buitengebied. Op deze wijze heeft het Beeldkwali- teitplan een juridische basis gekregen. In paragraaf 2.2.2. wordt nader ingegaan op de relatie tussen bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 9 -

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 10 -

2. VERANTWOORDING VAN DE JURIDISCHE OPZET EN DE GEHANTEERDE BESTEMMINGEN

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van de gehanteerde bestemmingen. Dit bestemmingensysteem is voor alle vier gemeenten dezelfde. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat voor de vier gemeenten slechts één toelichting en één set voorschriften is gehanteerd. De verantwoording van de ligging van de verschillende bestemmingen op de plankaarten wordt gegeven in hoofdstuk 3.

2.1. Actualiteit en flexibiliteit: plankaart en ontwikkelingskaart Het bestemmingsplan dient actueel te zijn en tevens flexibel te kunnen inspelen op de ontwikkelingen van de komende jaren. Er dient recht gedaan te worden aan enerzijds de behoefte aan duidelijkheid en rechtszekerheid en anderzijds de beoogde verandering in de bestemming en het gebruik van de gronden en opstallen uit hoofde van economisch en maatschappelijk gewenste veranderingen. Eén en ander natuurlijk wel binnen de mogelijkheden die de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt. De bovengenoemde twee aspecten zijn vertaald op twee afzonderlijke kaarten: de "ge- wone" plankaart en de ontwikkelingskaart.

Plankaart Het bestemmingsplan dient een duidelijk toetsingskader op te leveren voor alle direct betrokkenen. Op basis van de in hoofdstuk 3 van de Paraplunota geformuleerde aanbevelingen per functie en de afweging tussen die verschillende aanbevelingen zijn bestemmingen aangegeven overeenkomstig de actuele waarde en het huidige gebruik van de gronden. Het resultaat daarvan is vastgelegd op de plankaart (schaal 1:5.000). Deze plankaart betreft dus een uitwerking van de bestemmingenkaart uit de Paraplu- nota. In de paragrafen 2.3 tot en met 2.7 wordt uitgebreid ingegaan op de gehanteerde be- stemmingen op de plankaart, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de voor- gestelde agrarische en bos- en natuurbestemmingen. Deze twee functies vormen im- mers de belangrijkste "gebruikers" van het buitengebied. In hoofdstuk 3 van deze toelich- ting wordt een verantwoording gegeven voor de ligging van de verschillende zones op de plankaart.

Ontwikkelingskaart Naast een helder toetsingskader op basis van de actuele waarden en het huidige ge- bruik, dient het bestemmingsplan ook ontwikkelingsgericht te zijn. Dit houdt in dat duidelijkheid gegeven moet worden over de wijze waarop en waar beleidsmatige, stuctu- rele veranderingen worden voorgestaan en mogelijk gemaakt. Dit komt vooral tot uitdruk- king in verschillende wijzigingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden gelden in bepaalde deelgebieden, die nader zijn aangegeven op de ontwikkelingskaart (schaal 1:25.000). Deze ontwikkelingskaart kan derhalve worden gezien als een toekomstgerichte visie, waarbij het beleid erop is gericht om dit streefbeeld op basis van vrijwilligheid te gaan realiseren.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 11 -

De ontwikkelingskaart maakt onderdeel uit van de voorschriften als toetsingskader voor de toepassing van een aantal wijzigingsbevoegdheden. In artikel 36 van de voorschriften staat nl. als één van de criteria voor de toepassing van bepaalde wijzigingsbevoegdhe- den, dat die bevoegdheid alleen kan worden toegepast in gebieden die op de ontwikke- lingskaart zijn aangegeven.

Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een wijzigingsbevoegdheid om andere functies toe staan op een agrarisch bouwperceel, in het geval het agrarisch bedrijf definitief is beëin- digd. Of een wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van een agrarische bestemming in een natuurbestemming, nadat de betreffende gronden (op basis van vrijwilligheid) zijn aangekocht in het kader van het relatienotabeleid of ander beleid (compensatiebeginsel, particulier initiatief). Dergelijke bevoegdheden geven het plan de nodige flexibiliteit.

Een mogelijke wijziging in bestemming vereist de actieve medewerking van direct be- trokkenen, of het nu gaat om de omzetting van agrarisch gebruik en bestemming naar natuur, of functieverandering van gebouwen. Nadrukkelijk wordt daarom gesteld dat vrijwilligheid voorop staat bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden. In de voorschriften van het bestemmingsplan is daarom opgenomen, dat de betreffende wijzi- gingsbevoegdheden slechts kunnen worden toegepast indien de grondeigenaren het daarmee eens zijn. Startpunt blijft de huidige situatie, zoals aangegeven op de plankaart. De huidige belan- gen van eigenaars/gebruikers worden gerespecteerd om niet op voorhand gebrek aan medewerking en schadeclaims te krijgen. De voorgestane veranderingen in bestemming en gebruik van het gebied overeenkomstig de ontwikkelingskaart kunnen dus niet afgedwongen worden, ook niet nadat het plan is goedgekeurd. Wel vormt de ontwikkelingskaart het toetsingskader voor wensen m.b.t. veranderingen in bestemmingen, nadat daarover overeenstemming bestaat met de betrokkenen.

In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid ingegaan op de zones op de ontwikkelingskaart.

2.2. Afstemming bestemmingsplan met milieuregelgeving en beeldkwaliteitplan

2.2.1. Relatie bestemmingsplan en milieuregelgeving Naast de ruimtelijke ordening geeft ook de milieuregelgeving belangrijke spelregels voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven. In dit verband kan vooral het Ammoniakreductieplan (ARP) worden genoemd. Het ARP is vooral bedoeld om aan te geven, onder welke (milieuhygiënische) voorwaar- den een agrarisch bedrijf kan uitbreiden, hervestigen e.d., voor wat betreft het onderdeel uitstoot en neerslag van ammoniak. Voor uitbreiding en/of hervestiging dient te worden aangetoond, dat de milieukwaliteit binnen nabijgelegen voor verzuring gevoelige gebieden niet te zwaar wordt aangetast. Dat betekent, dat het ARP in feite een belangrijk deel van het "milieu-spoor" regelt. Een ander belangrijk deel van het "milieu-spoor" wordt gevormd door de geurhinder- problematiek.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 12 -

Met nadruk dient er op gewezen te worden, dat de plankaart géén status heeft, waar het "voor verzuring gevoelige elementen" betreft. Ook al staat de hele kaart vol met allerlei bosjes, natuurgebiedjes en dergelijke, dan nog betekent dit niet, dat er "dus" met deze elementen rekening gehouden dient te worden bij de toetsing aan het ARP. Uitsluitend de "voor verzuring gevoelige elementen", die aangegeven zijn op de ARP- kaart spelen een rol bij de afgifte van een milieuvergunning. Wellicht ten overvloede nog het volgende: "Nieuwe natuur" wordt niet aangemerkt als "voor verzuring gevoelige elementen". Bij natuurontwikkeling, danwel extra erfbeplanting behoeft dus niet gevreesd te worden voor nadelige effecten.

Met betrekking tot de relatie van het bestemmingsplan met de milieuregelgeving wordt een tweesporenbeleid voorgestaan. Dat wat via de milieuregelgeving al afdoende gere- geld is, behoeft dus niet nog eens in een bestemmingsplan te worden geregeld. Doublu- res van regelgeving moeten worden voorkomen.

Wel is het mogelijk en zelfs gewenst om de milieuregelgeving en de ruimtelijke ordening op elkaar af te stemmen (geen bouwvergunning zonder milieuvergunning en omgekeerd). Via het bestemmingsplan dient gestreefd te worden naar betere samenhang tussen het RO-spoor en het milieuspoor. Zo kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan het verminderen van de verzuring in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op basis van het KB Lochem en het vervan- gingsbesluit van de Minister van VROM m.b.t. de goedkeuring van de art. 30-herziening van het bestemmingsplan buitengebied Lochem is duidelijk geworden, dat de Minister van mening is dat het bestemmingsplan daartoe een zonering moet bevatten, rondom kwetsbare bos- en natuurgebieden, die onderdeel uitmaken van de EHS. In het voorlig- gende bestemmingsplan is daartoe een zogenaamde natuurrandzone opgenomen (zie hierna in § 2.3.1 m.b.t. aanvullende subzones).

2.2.2. Juridische koppeling bestemmingsplan met beeldkwaliteitplan Zoals in paragraaf 1.6 is aangegeven is er aanvullend op het bestemmingsplan tevens een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het doel van het beeldkwaliteitplan is om een toetsingskader te scheppen voor de beoordeling van welstandsaspecten van bouwaanvragen in het buitengebied. Het gaat daarbij om richtlijnen voor de bebouwing in termen van kleur, materiaalgebruik, kaprich- ting, maatvoering e.d., maar ook richtlijnen ten aanzien van de situering van de bebou- wing in het landschap (bebouwing langs de weg of juist niet; wel of geen erfbeplanting e.d.). Voor het opnemen van richtlijnen voor de welstandstoetsing heeft het bestemmingsplan buitengebied slechts beperkte mogelijkheden. Een beeldkwaliteitplan is hiervoor een veel meer geëigend middel.

Juridische koppeling met het bestemmingsplan Gelet op de samenhang van de twee plannen, bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan, wordt het wel wenselijk geacht om een duidelijke koppeling tussen deze twee plannen aan te brengen. Deze koppeling is aangebracht door in het bestemmingsplan een verwij- zing op te nemen naar het beeldkwaliteitplan op die plaatsen waar dat relevant is.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 13 -

Daartoe is in de voorschriften een zogenaamde Beschrijving in Hoofdlijnen opgenomen (artikel 4). Daarin is aangegeven dat voor de aspecten van beeldkwaliteit getoetst moet worden aan de streefbeelden uit het beeldkwaliteitplan. Dit betreft met name hoofdstuk 5 van het beeldkwaliteitplan. De Beschrijving in Hoofdlijnen heeft op deze wijze een “af- stemmingsfunctie” tussen bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan. Voor het overzicht en het gemak is het betreffende hoofdstuk 5 tevens als bijlage bij deze toelichting opgeno- men (bijlage 2).

In de voorschriften is verder op verschillende plaatsen verwezen naar de Beschrijving in hoofdlijnen, en daarmee naar de streefbeelden uit het Beeldkwaliteitplan. (“.. met inacht- neming van de Beschrijving in hoofdlijnen..”). Het gaat dan met name om een verwijzing in relevante vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden, waarin een aanzienlijke bouwmas- sa extra mogelijk wordt gemaakt, en/of indien het in belangrijke mate andere functies binnen die bebouwing betreft, met eventuele gevolgen voor de uiterlijke verschijnings- vorm. Bijvoorbeeld wijzigingsbevoegdheden voor: - het verschuiven en vergroten van bouwpercelen; - het leggen van nieuwe bouwpercelen, en - het toestaan van andere functies in voormalig agrarische gebouwen.

Aanvullend is in artikel 32 een zogenaamde “nadere eisen regeling” opgenomen. Deze regeling geeft aan het college van B&W de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de situering en maatvoering van gebouwen en aan de situering van beplanting, ter reali- sering van de beoogde beeldkwaliteit.

Door deze vorm van inbouw in de voorschriften van het bestemmingsplan komt het aspect beeldkwaliteit in een vroegtijdig stadium aan de orde en niet pas als bouwplan- nen al volledig zijn uitgewerkt bij de welstandstoetsing. Door tijdige aandacht aan de beeldkwaliteit is het naar verwachting mogelijk om bij de uitwerking van bouwplannen al rekening te houden met de gewenste beeldkwaliteit. Daarnaast vormt het beeldkwaliteitplan natuurlijk ook het toetsingskader voor het Gel- ders Genootschap bij de (definitieve) welstandstoetsing.

Door de hierboven vermelde koppeling wordt het beeldkwaliteitplan samen met het bestemmingsplan vastgesteld als richtlijn voor de welstandstoetsing.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 14 -

2.3. Bestemmingen voor de agrarische gebieden

2.3.1. Zonering in drie agrarische bestemmingen Het onderzoek naar de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden in het plangebied, zoals weergegeven in hoofdstuk 3 van de Paraplunota, geeft aanleiding om in het agrarisch gebied mede rekening te houden met de bescherming van die waarden. De aanwezige waarden zijn niet overal gelijk. Gelet op waargenomen landschaps- en natuurwaarden in het betreffende gebied, wordt uitgegaan van een indeling van de agrari- sche gronden in drie bestemmingen: Agrarisch gebied (A), Agrarisch gebied met land- schapswaarden (AL) en Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (ALN).

1. agrarisch gebied (A) Hier bevinden zich weinig tot geen aaneengesloten terreinen, die landschapswaarden dan wel natuurwaarden van voldoende belang hebben. In de gemeente Bergh vallen in deze categorie ook de gebieden, die als open agrari- sche gebieden gekenmerkt kunnen worden. Daar waar er sprake is van duidelijke openheid is dit op de plankaart van Bergh ook aangegeven als A(o).

2. agrarisch gebied met landschapswaarden (AL) Op grond van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden verschillende gebieden bestemd tot agrarisch gebied met landschapswaarden. Het kan daarbij bij- voorbeeld gaan om openheid of reliëf.

3. agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (ALN) Deze gebieden vallen alle onder de eerder genoemde categorie met landschapswaar- de. Door hun hoge kwaliteit op het terrein van de vegetatie en/of fauna, zijn zij boven- dien van bijzonder ecologisch belang.

In deze bestemmingen staat de agrarische functie voorop, maar in toenemende mate wordt mede de bescherming van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden nage- streefd. Uitgangspunt voor het plan is, dat in ieder geval de bestaande agrarische bedrij- ven op verantwoorde wijze hun bedrijfsvoering kunnen voortzetten. Wel legt het plan in gebieden met landschaps- en natuurwaarden (zones AL en ALN), aan de bedrijven beperkingen op aan enkele potentieel schadelijke bouw- en gebruiksvormen. Om er voor te zorgen dat er alleen dan beperkingen aan het agrarisch gebruik worden opgelegd, indien dit strikt noodzakelijk is, is het gewenst de aanwezige waarden zo concreet mogelijk te benoemen. De specifieke kwaliteiten per gebiedsdeel zijn daarom met aanduidingen op de plankaart vastgelegd. Met name het aanlegvergunningstelsel kan op deze manier zeer gericht worden ingezet (zie verder paragraaf 2.3.5.). Overigens dient opgemerkt te worden dat in bepaalde gevallen de landschapselementen in het agrarisch gebied (A) de Boswet van toepassing is incl. de meldings- en herplantplicht.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 15 -

Aanvullende subzones: hydrologische bufferzone, kernrand- en natuurrandzone

Binnen de hierboven aangegeven drie agrarische bestemmingen is op een aantal plaat- sen een "nadere invulling" in subzones nodig. Het gaat dan met name om subzones, die nodig zijn ter bescherming van de waarden en belangen in aanliggende bestemmingen en dus niet worden ontleend aan het gebied zelf.

hydrologische bufferzone Rondom de belangrijke natte natuurgebieden (moerasgebieden e.d.) is een hydrologi- sche bufferzone opgenomen binnen de agrarische bestemmingen. Doel van deze hydrologische bufferzone is om verdroging van de nabijgelegen natte natuurgebieden te voorkomen. Hiertoe zijn een aantal aanlegvergunningen opgenomen. De breedte van de bufferzone is afgestemd op de specifieke situatie per natuurgebied (maatwerk): · Staatsnatuurmonument De Zumpe: voor dit gebied is een bufferzone opgenomen, die overeenkomt met het bemalingsgebied van de Zompesloot van circa 30 ha. Tevens is voor de begrenzing van de bufferzone rekening gehouden met het hydrologisch beïn- vloedingsgebied overeenkomstig de geplande vernattingsmaatregelen in het kader van het REGIWA-project De Zumpe. · Bufferzone Kluunpand: hydrologisch beïnvloedingsgebied beslaat vele honderden meters. Het voert te ver om daarvoor een regeling in het plan op te nemen. Daarom is voor deze gebieden een soort basisbescherming opgenomen door middel van een bufferzone van 100 à 200 meter. · Waalsche Water: voor dit natte natuurgebied is geen bufferzone opgenomen. De invloed vanuit de direkte omgeving is beperkt door de aanwezige scherpe overgang van nat naar droog en de voeding door kwel, dat veel verder weg komt. Deze hydrologische bufferzone komt dus alleen voor in de gemeenten Doetinchem en Gendringen.

kernrandzone De gemeenten Wehl en Gendringen hebben ervoor gekozen om ook een kernrandzone in hun bestemmingsplan op te nemen. De gemeente Wehl sluit met deze kernrandzone aan op de mogelijkheid die reeds in het geldende bestemmingsplan is opgenomen (agrarisch gebied met beperkte bebouwing). In Gendringen blijkt uit bouwaanvragen in de afgelopen jaren een duidelijke behoefte te bestaan aan extra mogelijkheden voor paar- denstallen e.d. In de kernrandzone zijn derhalve ruimere bebouwingsmogelijkheden opgenomen buiten bouwpercelen voor schuilgelegenheden voor vee. Deze bebouwingsmogelijkheden zijn bedoeld voor bijv. bewoners van een dorp, wiens paard graast aan de rand van de be- bouwde kom. De bouw van een kleine stal of berging kan in zo'n geval gewenst zijn. Daartoe is een regeling in de voorschriften opgenomen (zie artikel 35) dat in de agrari- sche bestemmingen via vrijstelling een schuilgelegenheid voor vee en/of voederberging kan worden toegestaan van 40 m² (max. 30 m2 voor een stal en 10 m2 voor een berging), mits de aanvrager beschikt over tenminste 1 ha onbebouwd gebied. De ruimtelijke gevolgen zijn beperkt doordat het uitsluitend in de zone langs de bebouwde kom wordt toegestaan en anderzijds een behoorlijke oppervlakte grond nodig is voor het bouwen van een stal.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 16 -

natuurrandzone Tenslotte is in de gemeenten Bergh en Doetinchem een zogenaamde natuurrandzone opgenomen. Het gaat hierbij om een zone van circa 500 m rondom bestaande bos- en natuurgebieden (van meer dan 5 ha), die onderdeel uitmaken van de (rijks- en provi ncia- le) Ecologische Hoofdstructuur (met name Montferland en Byvanck in de gemeente Bergh en Slangenburg en Hagen in de gemeente Doetinchem). Met deze natuurrandzo- ne werd beoogd om een bijdrage te leveren aan de vermindering van de verzuring in de Achterhoek.

In de Paraplunota was een natuurrandzone opgenomen met een breedte van 1.000 m, overeenkomstig het KB Lochem. Naar de mening van de gemeenten dient voor de breedte van de natuurrandzone nu geen 1.000 meter meer aangehouden te worden. De nieuwste inzichten op het gebied van de Reconstructiewet, nieuw ammoniakbeleid e.d. wijst erop dat volstaan kan worden met een breedte van 500 meter (zie onder andere bestuurlijk afsprakenkader tussen VROM, LNV, de reconstructieprovincies en de VNG van 15 maart 2000 en de brief van de minister van LNV d.d. 7 september 2000 betreffen- de het voorstel voor de Reconstructiewet concentratiegebieden).

In de natuurrandzone geldt een bouwverbod voor veestallen t.b.v. niet-grond- gebonden activiteiten. Anders gezegd: de bouw van stallen t.b.v. intensieve veehoude- rij is als recht niet toegestaan. Ook uitbreiding van dergelijke stallen valt onder het bouwverbod. De bouw van andere gebouwen dan veestallen, zoals bijv. materiaalbergin- gen zijn dus wel als recht toegestaan. Gekozen is voor de beperking tot niet-grondgebonden activiteiten, omdat de ammoniak problematiek zich met name concentreert in de varkens- en pluimveesector. Ook de Reconstructiewet en beëindigingsregeling veehouderijtakken (incl. ruimte voor ruimte- regeling) richt zich op deze sectoren. Overigens is ook nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan in de natuur- randzone (zie § 2.4.3).

Via een vrijstellingsprocedure kan onder voorwaarden de bouw van dergelijke stallen alsnog worden toegestaan. In die vrijstellingsprocedure wordt dan getoetst of de milieukwaliteit in de aangrenzende voor verzuring gevoelige EHS-gebieden niet one- venredig wordt aangetast. Daarbij geldt als uitgangspunt voor het verlenen van vrijstelling dat de ammoniak emissie op bedrijfsniveau niet mag toenemen ten opzichte van de geldende milieuvergunning. Vrijstelling kan dus wel worden verleend voor bijvoorbeeld: - vergroting van de stallen om te voldoen aan de regels op het gebied van dierwelzijn, zonder toename van het aantal dieren, - vergroting en nieuwbouw van stallen t.b.v. de uitbreiding van de veestapel kan wor- den toegestaan, mits tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in emissie-reducerende maat- regelen bij zowel de bestaande als de nieuwe stal, teneinde de totale emissie van het bedrijf niet te laten toenemen. - In een uitzonderingsgeval mag de ammoniakemissie op bedrijfsniveau wel toene- men, mits de toename van de ammoniak emissie op bedrijfsniveau wordt gecom- penseerd door een afname van de ammoniak emissie elders in de betreffende na- tuurrandzone (d.w.z. de zone rondom het betreffende EHS-gebied), zodanig dat er per saldo sprake is van een afname van de ammoniak emissie.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 17 -

Op deze wijze draagt het bestemmingsplan bij aan het terugdringen van de verzuring in de EHS-gebieden in het plangebied.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 18 -

SCHEMA: Hoofdlijnen agrarische bestemmingsregelingen *)

Agrarisch Agrarisch Hydrolo- gebied met gebied met gische buffer- Agrarisch landschaps- landschaps- en zone (h) of gebied A waarden AL natuurwaarden natuurrand- ALN zone (n) a. oppervlakte bouwperceel per geval te per geval te per geval te per geval te (afh. Van de bedrijfsom- bepalen bepalen bepalen bepalen vang; maatwerk) b. veranderen vorm bouw- wijz. bev.; wijz. bev.; wijz. bev.; wijz. bev.; perceel max. 50% max. 50% max. 50% max. 50% veranderen veranderen veranderen veranderen

c. vergroten bouwperceel wijz. bev. wijz. bev. wijz. bev. afh. van de max. 1,5 ha max. 1,25 ha max. 1,25 ha bestemming of 25% of 25% of 25% + adv. A + adv. A + adv. A

d. nieuw bouwperceel wijz. bev. in zone wijz. bev. in zone neen neen landbouw op landbouw op ontw.kaart ontw.kaart + adv. A + adv. A e. bouwbepalingen: · uitbreiding van stallen recht recht recht recht in (h) vrijst. in (n)

· kwekerijen recht recht; vrijst. in vrijst. recht in (n) open gebieden vrijst. in (h)

· tweede bedrijfswoning niet niet niet niet

· gebouwen buiten niet niet niet niet bouwperceel

· silo's recht 10 m recht 10 m recht 10 m afh. van de bestemming · individuele mestop- slag recht recht recht recht - op bouwperceel vrijst. vrijst. vrijst. vrijst. - direkt aansluitend buiten bouwperceel

· kassen recht 300 m² recht 300 m² neen recht 300 m² (hoogte > 1 m; op bouwperceel) · windmolens recht 15 m recht 15 m recht 15 m recht 15 m

f. kleinschalig kamperen vrijst. 10+5 vrijst. 10+5 vrijst. 10+5 vrijst. 10+5 standplaatsen standplaatsen standplaatsen standplaatsen op bouwperceel op bouwperceel op bouwperceel op bouwper- (niet in Wehl) ceel

recht = als recht toegestaan vrijst. = via toepassing vrijstellingsbevoegdheid wijz. bev. = via toepassing wijzigingsbevoegdheid adv. A = advies provinciale dienst betreffende agr. aangelegenheden

*) In de tabel staan de bebouwingsmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan. De feitelijk bebouwings- mogelijkheden kunnen beperkter zijn i.v.m. regels uit het ARP, stankcirkels etc.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 - 19 -

betreffende de bedrijfseconomische noodzaak

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 20

2.3.2. Bebouwingsmogelijkheden in de agrarisch gebieden Een zonering van het agrarisch gebied in drie bestemmingen A, AL en ALN beperkt zich uiteraard niet tot de aanwijzing op de plankaart, maar krijgt zijn betekenis vanwege de regels ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden en het overige gebruik in de voorschriften van het bestemmingsplan. Een overzicht daarvan is opgenomen in bijgaand schema, waarin in het kort de hoofdlijnen van de juridische rege- ling zijn weergegeven, in onderlinge samenhang, teneinde het systeem duidelijk te maken. In de bestemmingen AL en ALN is op twee manieren vorm gegeven aan de beoogde bescherming van natuur en/of landschap. Enerzijds door op de kaart en in de voor- schriften de bebouwingsmogelijkheden af te stemmen op deze waarden. Anderzijds door een vergunningenstelsel, waarin een aantal werkzaamheden vooraf worden getoetst aan hun invloed op het landschap of de natuur (aanlegvergunning, zie § 2.3.5). In het alge- meen is dus geen sprake van een absoluut verbod op deze werkzaamheden. Evenzeer zijn de bouwbeperkingen niet absoluut, maar kunnen de mogelijkheden door een aan- vullend stelsel van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden, met toetsing vooraf, worden uitgebreid.

2.3.3. Systeem bouwpercelen Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen de op de kaart aan te geven bouwpercelen (= bouwblokken). Dit systeem met bouwpercelen wordt algemeen aanvaard als de meest effectieve regeling ter beperking van een ongewenste spreiding van bebouwing. Alle bebouwing, inclusief mest- en sleufsilo's, dient in het bouwperceel geconcentreerd te worden. Ook in de geldende bestemmingsplannen is met deze methode gewerkt en deze voldoet goed. In de voorschriften is geregeld dat alleen gebouwd mag worden indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond. Dit om te voorkomen dat er bijvoorbeeld voor een niet-agrarische nevenactiviteit gebouwd zou kunnen worden, het- geen niet gewenst is (zie ook hierna bij plattelandsvernieuwing).

De behoefte aan mogelijkheden om te bouwen kan per agrarisch bedrijf sterk verschillen. Een intensieve veehouderij heeft bijvoorbeeld meer bedrijfsgebouwen nodig dan een vollegrondstuinbouwbedrijf. Daarom is in het bestemmingsplan gewerkt met “bouwpercelen op maat”. Bij het bepalen van de oppervlakte van de bouwpercelen hebben de volgende aspecten een rol gespeeld: · omvang van het bedrijf in termen van aantal s.b.e./n.g.e. . *). · omvang bouwperceel in het geldende bestemmingsplan · reeds aanwezige bebouwing · de ligging van mest- en sleufsilo's

*) nederlandse grootte eenheden (n.g.e.'s) en standaard bedrijfseenheden (s.b.e.'s) zijn verhoudingsgetallen die een vergelijking mogelijk maken van de omvang van agrarische bedrijven. Elke diersoort en elk ha gewas wordt daarbij omgerekend in geldwaarde, rekening houdend met regionale verschillen en met de geldontwaarding. Daardoor wordt vergelijking in de tijd mogelijk.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 21

Bij de omvang van de bouwpercelen is in principe 1 ha als uitgangspunt genomen. In meerdere gevallen bleek dit uitgangspunt moeilijk aan te houden, doordat de bestaande bebouwing (incl. sleuf- en mestsilo's) al een groter oppervlak beslaat. In die gevallen is een ruimer bouwperceel aangehouden, om ook aan deze agrariërs een reële mogelijk- heid voor aanpassing aan de nieuwste eisen (bijv. dierwelzijn), c.q. uitbreiding te bieden. Aan de zogenaamde hobbyboeren (geen bedrijfsmatige activiteiten en dus geen milieu- vergunning of melding) is geen bouwperceel toegekend.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn alle agrarische bedrijven, die beschik- ken over een milieuvergunning danwel een melding hebben gedaan, in Bergh, Gendrin- gen en Wehl aangeschreven (agrarische enquête). Daarin is aan de hand van een kaartfragment een voorstel gedaan voor het in te tekenen bouwperceel per agrarisch bedrijf. De agrariër kon daarbij reageren op dit voorstel en zijn wensen ten aanzien van vorm en begrenzing aangeven. In goed overleg met de agrariërs zijn aldus de bouwperce- len bepaald. Niet in alle gevallen konden de wensen van de agrariërs uit de enquête evenwel worden gehonoreerd, met name in die gevallen waar een (te) forse uitbreiding van het bouwblok werd gevraagd. Agrarische bedrijven, die naast het agrarisch bedrijf ook als loonwerkbedrijf functioneren, hebben op de plankaart een speciale aanduiding gekregen.

In Doetinchem is geen agrarische enquête uitgevoerd. Deze gemeente is in 1992 al begonnen met de voorbereiding van een herziening van het bestemmingsplan buitenge- bied. Uiteindelijk is deze herziening nooit in procedure gebracht. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om die bouwpercelen uit 1992 nu als uitgangspunt te nemen voor het bestemmingsplan. Hierbij hebben alleen de agrarische bedrijven die nog beschikken over een milieuvergunning (of melding) een bouwperceel gekregen. Tevens zijn vanzelf- sprekend de wijzigingen en herzieningen vanaf 1992 in het voorliggende plan verwerkt.

Binnen deze beperking van de oppervlakte van het bouwperceel wordt de nodige flexibi- liteit bewerkstelligd door middel van een wijzigingsregeling voor gedeeltelijke verlegging van het bouwperceel (hoepelbepaling). Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kan de vorm van een bouwperceel worden aangepast, zodanig dat minimaal 50% van het bestaande bouwperceel wordt gehandhaafd op dezelfde plaats. Daarbij dienen de be- staande opstallen uiteraard ook in het nieuwe bouwperceel te worden opgenomen. In gebieden met natuur- en landschapswaarden geldt natuurlijk ook als voorwaarde voor de wijziging, dat de aanwezige waarden niet mogen worden aangetast.

Wanneer een ondernemer bedrijfseconomisch en ruimtelijk kan aantonen, dat hij een groter bouwperceel nodig heeft, dan is vergroting van het bouwperceel in principe mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid (na advies provincie). Op deze manier kan een bouwperceel worden vergroot naar maximaal 1,5 ha in A of 1,25 ha in AL en ALN. Indien het bouwperceel in A nu al 1,2 ha of meer is en in AL of ALN nu al 1 ha of meer is, mag de oppervlakte van het bouwperceel worden vergroot met 25%. In AL- en ALN-gebied moet een dergelijke vergroting daarnaast overigens ook getoetst worden op landschap- pelijke en ecologische aanvaardbaarheid. Voor de duidelijkheid wordt hierbij opgemerkt dat de ontwikkelingskaart geen juridisch toetsingskader vormt voor deze wijzigingsbe- voegdheid, aangezien de voorgestane ontwikkelingen op die kaart een vrijwillig karakter hebben (zogenaamde planologische schaduwwerking voorkomen). Hierop is één uitzon- dering aangebracht. Dit betreft een aan te houden afstand tot watergangen, die tevens

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 22

een functie hebben of krijgen als natte ecologische verbindingszone. Om te voorkomen dat de ontwikkeling van de natte ecologische verbindingszone onomkeerbaar wordt gefrustreerd door de uitbreiding van een bouwperceel is als voorwaarde opgenomen dat een afstand van 10 m tot de watergang in acht moet worden genomen. Hierbij moet tevens bedacht worden dat ook vanwege de Keur van het Waterschap al een afstand van 5 m tot de watergang vrij moet blijven van bebouwing.

Plattelandsvernieuwing: nevenactiviteiten agrarische bedrijven

Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrari- sche activiteiten. Te denken valt aan agro-toerisme (‘Bed en Breakfast’), detailhandel, bewerking van agrarische produkten etc. Een dergelijke neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument, en kan een bijdrage worden geleverd aan imago verbetering van de landbouw in het algemeen. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van de plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt. In de voorschriften van de agrarische bestemmingen is om bovenstaande redenen een vrijstellingsregeling opgenomen om nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven mogelijk te maken (verkoop vanaf de boerderij, realiseren van vakantie-appartementen, kleinschalige horeca en stalling van caravans, campers en boten). Voor deze vrijstelling gelden nadere voorwaarden, zoals: het moet een ondergeschikte nevenactiviteit blijven, er mag geen belemmering van omliggende agrarische bedrijven plaatsvinden, uitsluitend binnen bestaande gebouwen (dus geen nieuwbouw t.b.v. de nevenactiviteit) en detailhandel is alleen toegestaan in ter plaatse voortgebrachte produkten. Daarnaast kan ook het kamperen bij de boer onder de verbrede landbouw worden gere- kend. De voorschriften bevatten hiervoor een afzonderlijke vrijstellingsregeling (zie § 2.3.6).

Overigens kan ook een verantwoord hergebruik van voormalig agrarische gebouwen als vorm van plattelandsvernieuwing worden gezien (zie § 4.1).

Geen nieuwe tweede agrarische bedrijfswoningen

In het bestemmingsplan is geen regeling opgenomen voor de bouw van tweede bedrijfs- woningen. Een terughoudend beleid m.b.t. tweede bedrijfswoningen wordt ingegeven door het feit, dat in het verleden tweede bedrijfswoningen vaak zijn afgesplitst van het bedrijf en daar- door feitelijk burgerwoningen zijn geworden. Dit is aan de ene kant in strijd met het beleid om geen nieuwe burgerwoningen aan het buitengebied toe te voegen. Aan de andere kant snijdt de agrariër zich daarmee ook zelf in de vingers, omdat de milieutoet- sing op het aspect stankhinder dan zwaarder kan gaan uitvallen. Overigens zou een tweede bedrijfswoning slechts dan kunnen worden toegelaten, indien er sprake dient te zijn van een zodanig toezicht dat het wonen van twee arbeidskrachten

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 23

nodig is en indien het bedrijf werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrach- ten. Een tweede bedrijfswoning zal daarom alleen bij hoge uitzondering kunnen worden toegelaten. Op dat moment kan daarvoor een planherziening worden opgesteld. In het kader van die herziening zal uiteraard ook advies ingewonnen worden omtrent de be- drijfseconomische noodzaak bij deskundigen, zoals de provinciale landbouwkundige dienst. Terzijde kan nog worden opgemerkt dat de bouw van een extra (bedrijfs-)woning in het buitengebied ook gevolgen heeft voor de woningbouwmogelijkheden in de kernen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 24

2.3.4. Nieuwe bouwpercelen Ten aanzien van de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven is het beleid er op gericht om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande opstallen (hervestiging). In de meeste gevallen zullen deze opstallen al een agrarisch bouwperceel hebben, waardoor hervestiging zonder meer mogelijk is. Uit ruimtelijk oogpunt is het gewenst zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande opstallen, maar ook het agrarisch bedrijfsleven zelf is niet gebaat bij extra bebouwing in het buitengebied. Door middel van de milieutoetsing kan een extra bouwperceel de omliggende bedrijven beperken. Er is dan ook veel voor te zeggen om een actief beleid op te zetten om het gebruik van vrijkomende opstallen handen en voeten te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een regionale onroerend goed bank.

De vraag kan derhalve gesteld worden, of er nog wel nieuwe agrarische bouwpercelen toegestaan dienen te worden. Vanuit ruimtelijk en milieu-oogpunt zou in eerste instantie gepleit kunnen worden voor een eenvoudig principe: géén nieuwe bouwpercelen, dus géén zwaardere milieubelasting. Bij nadere beschouwing blijkt dit kortzichtig te zijn. Dit ontneemt de mogelijkheid tot hervestiging van één of meer agrarische bedrijven op een locatie, die wellicht minder belastend is voor de natuur- en/of nabijgelegen woongebie- den. Juist door dergelijke hervestigingen kan de landbouw weer perspectief geboden worden. Dit pleit er voor in ieder geval nieuwe bouwpercelen toe te laten teneinde herves- tiging mogelijk te maken van bedrijven, afkomstig van elders uit het plangebied. Dat betekent echter niet, dat er "overal" nieuwe bouwpercelen toegelaten dienen te worden. De aanwezige landschaps- en/of natuurwaarden mogen niet aangetast worden.

Om deze reden wordt in eerste instantie voorgesteld nieuwe bouwpercelen in principe niet toe te laten: · in ALN-gebieden · in de landschappelijk waardevolle gebieden, waarin het behoud van de openheid wordt nagestreefd. · binnen de 1 km.-zone rondom bestaande bos- en natuurgebieden (van meer dan 5 ha), die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. · in randzones langs de bebouwde kommen van ca. 200 meter, teneinde (nieuwe) conflictsituaties tussen agrarische bedrijven en woon-gebieden te voorkomen.

Wanneer er nu concreet gekeken wordt naar de resterende mogelijkheden, dan komen in het plangebied relatief weinig gronden in aanmerking voor nieuwvestiging. Het resul- taat daarvan is op de ontwikkelingskaart ingetekend met de aanduiding “gebied nieuw- vestiging agrarische bedrijven”. Het betreft een groot deel van de agrarische gronden tussen ‘s-Heerenberg en Gendringen. De keuze voor dit gebied is mede ingegeven door de volgende overwegingen: · het gebied ten westen van het Montferland is door de gemeente Bergh in de toe- komstvisie aangewezen als toeristisch-recreatief ontwikkelingsgebied en dus niet als agrarisch ontwikkelingsgebied. · In het gehele buitengebied van Wehl zijn al zoveel bouwpercelen en burgerwoningen aanwezig, dat dit gebied landbouwkundig en milieutechnisch gezien als vol moet worden beschouwd. Tevens ligt nieuwvestiging in het oostelijk deel van het buitenge- bied van Wehl niet voor de hand, omdat dit gebied in het Streekplan is aangewezen als Stedelijk Uitloopgebied (STUIT-zie ook bijlage IRIS).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 25

· In het oostelijk gedeelte van de gemeente Gendringen is het aantal verspreid voorko- mende voor verzuring gevoelige bosgebieden zodanig, dat aanwijzing als agrarisch vestigingsgebied als niet reëel wordt beschouwd. · Het gebied direkt ten oosten van Doetinchem is door de ligging nabij de bebouwde kom en nabij de natuurgebieden De Zumpe en Slangenburg ook minder geschikt. · Door de aanwezigheid van veel verspreide bebouwing en bospercelen lijkt ook het noord-oostelijk deel van Doetinchem niet in aanmerking te komen.

Bij de intekening van het “gebied nieuwvestiging agrarische bedrijven” is rekening gehou- den met de volgende gebiedsdelen, waar geen nieuwvestiging gewenst is: - de randzones van circa 200 m breed langs de bebouwde kommen van Azewijn en Netterden; - bestaande natuurgebieden; - het cultuurhistorisch waardevolle gebied Kemnade/Waalsche Water; - het open broekgebied Azewijnsche Broek en het weidevogelgebied bij Netterden; - de ontgrondingslocatie aan de Azewijnsestraat. In het regionaal hydrologisch beïvloedingsgebied aan de zuidrand van het plangebied kan nieuwvestiging uitsluitend worden toegelaten na overleg met het waterschap over de gevolgen voor de grondwatersituatie en het peilbeheer. In de buurt van de aanduidingen natuurontwikkeling en ecologische verbindingszone moet het realiseren daarvan door een nieuwvestiging niet onmogelijk worden gemaakt. In het algemeen zal bij nieuwvestiging zorggedragen moeten worden voor het aanbren- gen van afschermende erfbeplanting.

Het feit dat slechts een relatief klein gebied is aangewezen voor nieuwvestiging, behoeft op zich geen bezwaar te zijn, aangezien er toch slechts bij uitzondering sprake zal zijn van nieuwvestigingen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 26

2.3.5. Aanlegvergunningen Ter bescherming van de landschaps- en natuurwaarden van AL en ALN is het wenselijk, dat een aantal werken en werkzaamheden in het agrarisch gebied (buiten het bouw- perceel) eerst worden getoetst, alvorens toestemming wordt verleend. Dit vereiste van een zogenaamde aanlegvergunning betreft de werkzaamheden, zoals opgenomen in bijgaand schema. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat onverenigbaar met de bestemming, maar daarvoor is wel een nadere afweging noodzakelijk.

Toegevoegd kan worden, dat het resultaat van de toetsing niet òf positief òf negatief behoeft te zijn, maar ook een verandering, verschuiving of beperking van de voorgenomen werkzaamheid als resultaat kan hebben, na overleg met de aanvrager.

Het probleem bij aanlegvergunningen is vooral de handhaafbaarheid. Omdat de proble- men van afweging van belangen met name in de agrarische bestemmingen het grootst zijn, is gekozen voor een gebiedsgericht aanlegvergunningenstelsel.

Schema aanlegvergunningen

alle gronden met de aandui- Werkzaamheden # ding: 1 2 3 4 5 6 7 beslotenheid/houtwallenlandschap X (b) openheid van het landschap (o) X reliëf van de bodem (r) X X X zandwegen (z) X vegetatie behorend bij droge omstandigheden (v) X X X X X waterrijk/ moerasvogels/-vegetatie X X X X X X (m) hydrologische bufferzone (h) X X X X X archeologische waarden X X X X X

# Werkzaamheden: 1 = aanleggen en verharden van wegen van meer dan 60 m² 2 = egaliseren, ophogen, afgraven van gronden 3 = dempen van sloten, graven van watergangen 4 = aanleg ondergrondse leidingen 5 = vellen en rooien van houtopstanden (m.u.v. fruitbomen) 6 = diepploegen 7 = bebossen en beplanten met houtopstanden, boomkwekerijen en sierteelt

Geen vergunning is nodig voor o.a.: · werkzaamheden ten behoeve van normaal beheer en onderhoud (= het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren). · werkzaamheden binnen een bouwperceel

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 27

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 28

In de agrarische bestemmingen kan daarmee het aantal noodzakelijke aanleg- vergunningen beperkt worden door alleen voor de meest essentiële waarden van een gebied een aanlegvergunning te vragen. Zo wordt bereikt dat alleen voor die activiteiten een aanlegvergunning wordt gevraagd, die de waarden in het betreffende gebied zouden kunnen aantasten.

Aldus zijn op de plankaart bij de agrarische bestemmingen lettercodes vermeld, die aangeven om welke waarden het gaat. Voor de agrarische bestemmingen gelden deze codes uitsluitend voor de gronden buiten de bouwpercelen.

Hieronder worden de gehanteerde codes nader toegelicht. Daarbij wordt ook zoveel mogelijk duidelijk gemaakt op welke manier de beoordeling plaats zal vinden van de vraag of concrete werkzaamheden aanleiding kunnen geven tot onevenredige schade. Dit biedt enerzijds handvaten voor diegenen die bij de beoordeling betrokken zijn, en ander- zijds ook meer duidelijkheid voor de aanvrager.

'b': beslotenheid / houtwallenlandschap In de gebieden, die met de code 'b' zijn aangeduid, vormen houtopstanden in de vorm van bosjes, houtwallen, houtsingels, weg- en erfbeplanting mede het gebiedseigene. In die gebieden geven die houtopstanden het landschap een bijzonder karakter, dat be- schermd moet worden. Daarom is het vellen en rooien van deze houtopstanden gekop- peld aan een aanlegvergunning. Het vellen van houtopstanden is niet verboden, maar alleen toegestaan, indien het speciale karakter van het landschap daardoor niet wordt aangetast. Het vellen van hout- opstanden kan eventueel acceptabel worden door in de direkte nabijheid houtopstanden te herplanten van een vergelijkbare soort. Overigens is voor het vellen en uitdunnen voor periodiek onderhoud en beheer geen aanlegvergunning nodig (bijvoorbeeld kappen en snoeien van hakhout).

'o': openheid van het landschap Bij de openheid van het landschap staat vooral het behoud van karakteristieke open gedeelten van het landschap centraal. Overigens wijkt de aanduiding ‘o’ enigszins af van de ‘open essen’ die op de streekplan- kaart zijn aangeduid. Het behoudt van deze open essen wordt door de gemeenten nagestreefd. Bij het kwalificeren van de openheid ontstaan echter nuanceverschillen, veroorzaakt door zowel vertaling van het schaalniveau van streekplankaart naar bestem- mingsplankaart als veldinventarisatie ter plaatse. Het gaat daarbij om open rivierweiden, open essengebieden en kleinere open plekken tussen gesloten bossen. Dit geeft het landschap een kenmerkende karakteristiek, die niet verloren mag gaan. Het bebossen (ook boomkwekerij en/of sierteelt) van deze gebieden is daarom aan een aanlegvergunning gekoppeld. Met dien verstande dat het moet gaan om het inplanten van een gebied van meer dan 1 ha, waarbij pluksgewijs inplanten met bomen over meerdere gebiedjes die kleiner zijn dan 1 ha eveneens aan een aanlegvergunning is gebonden. Het bebossen van gebieden van minder dan 1 ha zal veelal niet op overwegende bezwaren stuiten.

'r': reliëf van de bodem Bij de aanduiding reliëf van de bodem wordt bedoeld het micro-reliëf, zoals steilranden, dekzandruggen en rivierduinen, die vaak gepaard gaan met de aanwezigheid van bijzon-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 29

dere plant- en diersoorten. Daarnaast zijn reliëfrijke gebieden natuurlijk ook ni land- schappelijk opzicht waardevol. Het spreekt voor zich dat in deze gebieden het egaliseren, afgraven en ophogen aan een aanlegvergunning is gebonden ter bescherming van de aanwezige hoogteverschillen. Als algemeen criterium geldt dat egaliseren, afgraven en ophogen betrekking moet hebben op een vergraving van meer dan 50 cm verschil ten opzichte van het aangrenzende maaiveld. Bij meer dan 50 cm vergraven vinden essentiële veranderingen in het land- schap plaats. Bij het egaliseren, afgraven en ophogen met minder dan 50 cm zal de aanlegvergunning in de meeste gevallen verleend kunnen worden. Normale (agrarische) activiteiten, zoals ploegen, en andere omzettingen in verband met het normale beheer en onderhoud vallen niet onder het aanlegvergunningenstelsel. Daarnaast wordt in de reliëfrijke gebieden een aanlegvergunning gevraagd voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen, omdat dit veelal gepaard gaat met het afgraven van gronden. Deze aanleg mag niet leiden tot het verdwijnen van de karakteristieke hoogteverschillen. Het aantakken of aansluiten op hoofdleidingen ten behoeve van bouw- percelen is niet aan een aanlegvergunning gekoppeld. Tenslotte kan ook het aanleggen en/of dempen van sloten, greppels e.d. van invloed zijn op het aanwezige reliëf. Evenals het aanbrengen van leidingen zal deze activiteit over het algemeen toelaatbaar kunnen zijn, onder de voorwaarde, dat de aanwezige waardevolle hoogteverschillen niet aangetast worden.

'z': zandwegen In de gebieden die zijn aangeduid met de code ‘z’, worden de aanwezige zandwegen beschermd tegen verharding.

'v': vegetatie behorend bij droge omstandigheden In de agrarische gebieden met deze code gaat het om de bescherming van planten aan de bosranden, bosvogels en reptielen. Het woelen in de bodem en het verwijderen van houtopstanden is daarom niet zonder meer toegestaan, maar aan een aanlegvergunning gekoppeld. Ook het beplanten met houtopstanden is niet zonder meer gewenst, aange- zien met name de overgangen van agrarische gronden naar bosgebieden veelal ecolo- gisch waardevol zijn (bosranden). Het aanbrengen van verhardingen moet worden tegen- gegaan. Ook maïsteelt zou hier beperkt moeten worden vanwege de daarvoor benodigde meststoffen.

'm': waterrijk / moerasvogels en -vegetatie Bij de aanduiding 'm' gaat het zowel om de aanwezigheid van voldoende kwalitatief goed water, als om de natuurwaarden, die van dit water afhankelijk zijn. Veelal zijn aangren- zend aan deze gebieden bos- en natuurterreinen aanwezig, die afhankelijk zijn van de bestaande bodem en waterhuishouding. Sloten en slootkanten vormen in deze gebieden een belangrijk onderdeel van de ecologische infrastructuur. Als toetsingscriterium geldt dat de activiteit niet mag leiden tot vermindering van de kweldruk, verdroging op grote schaal of een toename van water- of onderwaterbodem- vervuiling. Daarnaast wordt in deze gebieden een aanlegvergunning gevraagd voor het afgraven en ophogen van gronden, voor het diepploegen en voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen (voor bovengrondse leidingen meestal zonder meer een vergunning kunnen worden verleend). Ook het bebossen van gronden kan leiden tot aantasting van het aanwezige ecologische systeem. Deze aanlegvergunningen zijn opgenomen op met

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 30

name de waardevolle vegetaties op de slootkanten te beschermen, alsmede op de ecologisch waardevolle overgangen met de aangrenzende bos- en natuurgebieden. Het spreekt voor zich dat de activiteit niet mag leiden tot beschadiging van de waardevolle beplanting (inclusief de beworteling ervan). Tevens mag de activiteit geen verdroging of ontwatering tot gevolg hebben.

hydrologische bufferzone Zoals al toegelicht, betreft de hydrologische bufferzone een strook langs bestaande natte natuurgebieden, waarin het gebruik mede moet worden afgestemd op de bescher- ming van die natte natuurwaarden. Toetsing van de aanvraag om een aanlegvergunning vindt dan ook plaats op basis van de te verwachten gevolgen voor het aangrenzende natte natuurgebied. Werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor de natte natuurwaarden zijn daarom aan een aanlegvergunning gekoppeld. In z'n algemeenheid kan gesteld worden dat de activiteit niet mag leiden tot ontwatering of verdroging in het aangrenzende natte natuur- gebied.

archeologische waarden Bij de gebieden die zijn aangeduid als "archeologische waarden" gaat het om de gebie- den die op de provinciale Archeologische Monumenten Kaart (AMK) zijn aangewezen als gebieden van zeer hoge en gebieden van hoge archeologische waarde. Het gaat daarbij o.a. om terreinen met overblijfselen van Laat-Middeleeuwse versterkte huizen en grafheuvels. In principe moet worden gestreefd naar een ongestoord behoud van de in deze terreinen aanwezige archeologische sporen. (Grond)werkzaamheden, noodzakelijk voor andere functies van deze terreinen, dienen - na overleg met de archeoloog van de provincie - te worden voorafgegaan of begeleid door oudheidkundig bodemonderzoek of waarnemingen. Allerlei grondbewerkingen, die dieper reiken dan de bestaande bouwvoor, zoals woelen en draineren, of die grondverzet inhouden, zijn daarom aan een aanlegvergunning gekop- peld. Bij het kappen van bomen is het van belang dat de stobben blijven zitten. Bij het uitsle- pen van de stammen dient verstoring van de heuvel en de 10-meter zone voorkomen te worden. In deze gebieden dient bij voorkeur niet geploegd te worden en niet opnieuw ingeplant.

handhaving De gemeente zal via gerichte voorlichting vooraf en controle in het veld toezien op de naleving van dit aanlegvergunningenstelsel (zie paragraaf 5.3).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 31

2.3.6. Kleinschalig kamperen (‘kamperen bij de boer’) Gelet op het feit dat het plangebied toeristisch-recreatief interessant genoemd mag worden, is het zeker gewenst om een regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor het kleinschalig kamperen. In de praktijk is gebleken dat kleinschalige en eenvoudige vormen van kamperen in een grote vraag bij de consument voorzien. Het gaat daarbij om een specifieke vraag aanvullend op de reguliere verblijfsrecreatie. Daarnaast kan het een aantrekkelijke manier zijn voor agrariërs als bron van neveninkomsten.

De volgende regeling is voor het kleinschalig kamperen opgenomen: · koppeling aan agrarisch bouwperceel Om wildgroei te voorkomen (en daarmee aantasting van het landschap) is er in dit plan voor gekozen om het kleinschalig kamperen te beperken tot agrarische bouw- percelen (eventueel direct aansluitend op het bouwperceel), die ook nog daadwerke- lijk als agrarisch bedrijf functioneren. Hierbij speelt ook een rol dat dit kleinschalige kamperen gezien kan worden als een bron van neveninkomsten voor de agrariërs. Te- vens voegt het produkt "boerderij" iets toe aan de "gewone" kampeerterreinen. In Wehl is er voor gekozen om ook bij voormalig agrarische bouwpercelen (opgeno- men in het bestemmingsplan buitengebied uit 1981) het kleinschalig kamperen toe te staan. De voorzieningen t.b.v. het kamperen bij de boer (sanitair e.d.) dienen op het bouw- perceel te worden gesitueerd. Uitgangspunt daarbij is het gebruik maken van de be- staande gebouwen, tenzij aangetoond kan worden dat daarvoor geen mogelijkheden bestaan. · maximaal 10 en -gedurende een beperkte periode per jaar- maximaal 15 kam- peermiddelen De Wet OR biedt de mogelijkheid om maximaal 10 kampeermiddelen te plaatsen. In een nader te bepalen periode kan dit aantal worden verhoogd tot 15. Deze periode is met name bedoeld voor de grote toeloop in vakantieperiodes. Voor de periode wordt gekozen voor: de periode tussen Hemelvaart en Pinksteren en de maanden juli en augustus. · periode beperken: 15 maart tot en met 31 oktober Het is gewenst om het kleinschalig kamperen slechts toe te staan in een beperkte periode. Dit met name om permanente bewoning tegen te gaan en ontsiering van het winterlandschap te voorkomen. Daarmee wordt ook voorkomen, dat er stacaravans kunnen worden geplaatst. · alleen tenten en "gewone" caravans; geen stacaravans Ook om permanente bewoning tegen te gaan en te voorkomen dat een soort kleine vakantieparkjes ontstaan, met aanbouwsels, hekwerkjes etc. · landschappelijke inpassing Het wordt noodzakelijk geacht, dat er eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing. Door middel van erfbeplanting dienen de kampeermiddelen zo veel moge- lijk aan het oog te worden onttrokken. Aanvullend is in Wehl de bepaling opgenomen dat er slechts 1 kleinschalig kampeerter- rein kan worden toegelaten in een gebied van 10 ha.

De vraag zou gesteld kunnen worden, of het kleinschalig kamperen niet uitgesloten zou moeten worden in agrarische gebieden met hoge landschaps- en natuurwaarden (be- stemming ALN).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 32

Aangezien de regeling beperkt is tot het agrarisch bouwperceel is het de vraag of er negatieve gevolgen zijn voor de omringende natuur en landschap. Een overweging kan zijn de beperking van de recreatieve druk in ALN-gebieden. Ook kleinschalige kampeer- ders uit gebieden met een A of AL bestemming zullen echter de ALN-gebieden bezoe- ken. Een dringende reden om kamperen bij de boer in ALN uit te sluiten lijkt derhalve niet aanwezig. De gemeente Wehl heeft er wel voor gekozen om het kleinschalig kamperen in de ALN- gebieden uit te sluiten.

Hierbij kan nog opgemerkt worden dat het kleinschalig kamperen geen gevolgen heeft voor de milieuvergunningen van omliggende agrarische bedrijven, aangezien het klein- schalig kamperen niet aangemerkt wordt als stankgevoelig object (richtlijn veehouderij en stankhinder). Anders gezegd: door het kleinschalig kamperen treedt er geen verande- ring op in de omgevingscategorie volgens de richtlijn veehouderij en stankhinder.

Verenigings- en natuurkamperen

Naast het kleinschalig kamperen biedt de Wet OR o.a. ruimte om mogelijkheden te bieden aan verenigingskamperen (kamperen door verenigingen als Nederlandse Cara- vanclub en scouting) en natuurkampeerterreinen (kampeerbewijsterreinen; mits gelegen binnen een aaneengesloten gebied van 25 ha). In de gemeenten Bergh, Doetinchem en Wehl komen dergelijke terreinen voor (in het Montferland, in landgoed Slangenburg en in landgoed ‘t Jagershuis). Volgens de Wet OR mag het bestemmingsplan zich niet verzet- ten tegen het gebruik als verenigings- of natuurkampeerterrein. De aanwezige natuurkampeerterreinen zijn als aanduiding op de plankaart aangegeven, met een regeling in de voorschriften. Aldus zijn ze toegestaan binnen het bestemmings- plan.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 33

2.4. Bestemmingen voor natuur, landschap en water Bos- en natuurgebieden Op basis van de gegevens over natuur en landschap, zoals beschreven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 van de Paraplunota, zijn de bosgebieden onder gebracht in drie bestemmin- gen: Natuurgebied, Bosgebied met natuurwaarden en Multifunctioneel bosgebied.

Gebieden waar het behoud van de aanwezige natuurwetenschappelijke waarden voorop staat, hebben de bestemming Natuurgebied gekregen. Het gaat hierbij voornamelijk om natuurterreinen met korte vegetaties, zoals heide-, grasland- en moerasgebieden. De (natte) natuurgebieden worden daarnaast nog extra beschermd door het systeem van hydrologische bufferzones rond deze gebieden. Extensieve dagrecreatie is binnen deze bestemming toegestaan, voorzover de natuurwaarden daardoor niet worden geschaad. Daarbij kan gedacht worden aan wandelpaden, visplekken etc.

De bossen met belangrijke natuurwaarden hebben de bestemming Bosgebied met natuurwaarden gekregen. De bepaling wanneer er sprake is van belangrijke natuur- waarden is gebaseerd op de aanwezige inventarisatiegegevens en de provinciale waarde- ring daarvan. In het voorliggende bestemmingsplan is er voor gekozen om bossen aan te wijzen als Bosgebied met natuurwaarden, indien ze volgens de provi nciale waarderings- methodiek zijn ingedeeld in de natuurwaarde-klasse 6 en hoger. Dat wil zeggen dat er sprake is van bovengemiddelde natuurwaarden. #) Voor het Bergherbos beschikt de provincie echter over weinig inventarisatie opnames, waardoor de bovengenoemde indeling niet gehanteerd kon worden. Daarom is in het uit praktische overwegingen een indeling gemaakt op basis van het beheersplan van Na- tuurmonumenten voor het Bergherbos. Daarin wordt onderscheid gemaakt in Natuurbos, Inheems bos en Geïntegreerd bos. Bij het geïntegreerde bos is ook sprake van een houtproduktiefunctie. Daarom is in overleg met de eigenaren (Natuurmonumenten en Stichting Huis Bergh) gekozen voor de bestemming Multifunctioneel bosgebied voor deze bossen op de plankaart en de aanduiding natuurontwikkeling op de ontwikkelings- kaart (voor de bossen waar de ontwikkeling van natuurbos wordt nagestreefd).

#) Voor nadere informatie omtrent deze provinciale waarderingsmethodiek wordt hierbij verwezen naar het Achtergronddocument Natuur behorend bij de Omgevingsplannen Gelderland.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 34

In de bossen met natuurwaarden ligt de nadruk op de instandhouding van het bos, met de aldaar voorkomende natuur- en landschapswaarden. De andere functies zijn daaraan ondergeschikt: bosbouw (zoals houtproduktie) en extensieve recreatie zijn toegestaan, maar telkens na afweging van de gevolgen voor genoemde waarden.

Voor de overige bossen (> 1ha) wordt de bestemming Multifunctioneel bosgebied toegekend. In deze bossen behoren natuur- en landschapsbehoud ook tot de doelein- den, maar niet primair, boven andere functies. Bosbouw, houtproduktie en extensieve recreatie hebben in deze bestemming een gelijkwaardige positie.

Diverse werkzaamheden, die niet inherent zijn aan de natuur- en bosbestemmingen en de kwaliteiten van het gebied kunnen schaden, worden aan een aanlegvergunning gebon- den (zie schema aanlegvergunningen).

Schema aanlegvergunningen

Alle gronden met de bestemming werkzaamheden (zie onder de tabel) of aanduiding: 1 2 3 4 5 6 Natuurgebied X X X X X X Bosgebied met natuurwaarden X X X X X Multifunctioneel bosgebied X X X X Werkzaamheden: 1 = aanleggen en verharden van wegen 2 = egaliseren, ophogen, afgraven van gronden 3 = dempen van sloten, graven van watergangen 4 = aanleg ondergrondse leidingen 5 = vellen en rooien van houtopstanden 6 = bebossen, beplanten met houtopstanden

In de bestemming Multifunctioneel bosgebied is geen vergunning nodig voor het vellen en rooien van houtopstanden, omdat deze activiteit wordt beschouwd onderdeel uit te maken van het normale beheer, en is gebonden aan de bepalingen op basis van de Boswet, die het kwantitatieve behoud van het bos moet bewerkstelligen.

Het aspect natuurontwikkeling wordt nader toegelicht in § 4.2.

In Doetinchem is rekening gehouden met de inrichting van de Ruige Horst (ten westen van de bebouwde kom, tussen Vossenstraat en Vijverlaan) als park. In dat gebied wordt onder andere een roekenbos aangelegd, een hondenlosloopterrein en wandel- mogelijkheden. Het park wordt door middel van extensieve begrazing onderhouden.

Bestaande landgoederen Landgoederen vormen in het plangebied cultuurhistorisch waardevolle elementen. Zij vertellen iets over de geschiedenis van het gebied en zijn landschappelijk erg aan- trekkelijk. Mede daarom zorgen ze er voor dat de omgeving ook recreatief zeer aan- trekkelijk is. Het meest karakteristieke van een landgoed vormt de afwisseling van verschillende functies (met name bos en landbouw), waarbij de omvang per functie geen vast gegeven behoeft te zijn.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 35

Deze bijzondere waarde van een landgoed zijn aanleiding geweest voor het opnemen van een dubbelbestemming "Landgoed" in de bestemmingsplannen. Om in aanmerking te komen voor deze dubbelbestemming moet er sprake zijn van een geheel van bos en agrarische gronden (ook als geheel in beheer), waarop meestal ook een landhuis voor- komt. Binnen dit geheel moet sprake zijn van een cultuur-historisch waardevolle, samen- hangende structuur, in de vorm van assen, zichtlijnen en uitzichten. De landgoederen, die vallen onder de Natuurschoonwet 1928, hebben deze dubbelbe- stemming dus niet zonder meer gekregen. Alleen die NSW-landgoederen die voldoen aan het hierboven vermelde criterium (met name de samenhangende structuur) komen voor die dubbelbestemming in aanmerking.

In de paraplunota is al een beoordeling gemaakt, van wat cultuur-historisch waardevolle landgoederen zijn in het gebied (blz. 41 e.v. en kaartje cultuurhistorie). Daarbij is gekeken naar de gebiedsdelen, waarvan de verkaveling (perceelsvorm en - grootte) en landgebruik sedert 1850 weinig of niet veranderd zijn. Tevens moest er sprake zijn herkenbare lanen, structuren, parken (in ‘franse’ of ‘engelse’ stijl) of (landgoed-)bossen. Van de jonge landschappen (broek- en heideontginningen vanaf 1850) is alleen de curieuze bosaanleg van de landgoederen ten zuiden van Wehl (Jagershuis, Stillewald en Plakslag) als waardevol element opgenomen. Bij het begrenzen van de landgoederen is gekeken naar historische en beheersbare grenzen, waarbinnen cultuurhistorische, samenhangende structuur nog goed zichtbaar is.

Aldus is aan de volgende terrein de dubbelbestemming landgoed toegekend: Bergh - Bijvanck. Landgoed (18e eeuw) Doetinchem: - landgoed Hagen. Bebost rivierduin (inclusief uitgestoven laagtes met vennen) met kampen, met op de overgang naar het Oude-IJsseldal open esgronden en met landhuis/havezate (inclusief lanen) - landgoed Slangenburg. Landgoed (17e eeuw) en redelijk gaaf kampen- landschap er omheen Gendringen: - Landfort. Landgoed (18e eeuw) Wehl: - Stille Wald/klein Stille Wald/Plakslag Landgoed (tweede helft 19e eeuw) - Jagershuis Landgoed (tweede helft 19e eeuw)

In de doeleindenomschrijving is de bijzondere cultuur-historische waarden van deze landgoederen (samenhangende structuur e.d.) tot uitdrukking gebracht. Uit oogpunt van flexibel beheer van het landgoed is verder een vrijstellingsregeling in de voorschriften opgenomen, waarbij de gebouwen op het landgoed onder nadere voorwaar-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 36

den gebruikt mogen worden voor maatschappelijke voorzieningen (bijv. inrichten als trouwzaal), een kantoor, recreatie, kleinschalige horeca (bijv. een theehuis) en/of verga- deraccommodatie. De belangrijkste voorwaarden zijn: - geen aantasting van de cultuur-historisch waardevolle, samenhangende structuur; - door middel van een bedrijfsplan wordt aangetoond dat de functiewijziging bijdraagt aan de instandhouding van het landgoed, - geen overlast voor het milieu, - niet verkeersaantrekkend (het zal dus om kleinschalige activiteiten moeten gaan) - voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein

Nieuwe landgoederen Het ontwikkelen van nieuwe landgoederen geniet een toenemende belangstelling. Nieu- we landgoederen passen in het kader van plattelandsvernieuwing en kunnen bijdragen aan natuur- en landschapsbeleid. Hierbij valt te denken realisatie van ecologische ver- bindingszones en particulier beheer van delen van het landelijk gebied. De gemeenten staan open voor initiatieven om nieuwe landgoederen te ontwikkelen. Bij plannen voor nieuwe landgoederen dient duidelijk gemaakt te worden hoe de functies wonen, werken, bos/natuur èn landbouw duurzaam als één geheel kunnen voortbestaan in de vorm “landgoed”. Daarnaast moet duidelijk worden in hoeverre functieverandering bijdraagt aan een grotere landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit van het geheel. Aantasting van karakteristieke elementen is daarbij niet acceptabel. Naast de genoemde onderzoeksvragen, gelden een aantal concrete criteria waaraan het toekomstig landgoed moet voldoen: - minimaal 5 ha bos, - openbaar toegankelijk; - één woongebouw met allure, - met maximaal twee à drie wooneenheden.

Bij het ontwikkelen van nieuwe landgoederen geeft het beeldkwaliteitsplan aanknopings- punten voor de landschappelijke inpassing van het complex.

Landgoed ’t Maatje In één geval is de ontwikkeling van een nieuw landgoed/buitenplaats al zo concreet dat deze al op de plankaart is opgenomen d.m.v. een afzonderlijke dubbelbestemming. Dit betreft landgoed ’t Maatje van de heer Hammink ten noorden van de Vreeltstraat te Gaanderen. Voor dit nieuwe landgoed is een afzonderlijke inrichtingsschets en beeld- kwaliteitplan gemaakt. Dit rapport is als losse bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Dit nieuwe landgoed voorziet in de bouw van circa 6 villa’s van allure in het gebied tussen de Bielheimerbeek, de Vreeltstraat en de bebouwde kom van Gaanderen. In combinatie daarmee wordt in totaal circa 20 ha nieuw bos aangelegd, wordt de meanderende loop van de Bielheimerbeek in ere hersteld (naast handhaving van de bestaande beek) en worden recreatieve wandel- en fietspaden aangelegd.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 37

Water De hoofdwatergangen (A-watergangen, inclusief oevers, onderhoudspaden en kaden) zijn met de bestemming Waterhuishouding in de bestemmingsplannen opgenomen.

Op deze watergangen is de Keur van het Waterschap Rijn en IJssel van toepassing. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in, op of aan deze watergangen gelden regels van de Keur. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden kan door het Waterschap ontheffing worden verleend. Ook nabij de watergang gelden deze regels. Daartoe bevat de Keur een zogenaamde Keurzone. Voor A-watergangen bedraagt deze Keurzone 5 m uit de boveninsteek van de waterloop.

Ter afstemming met deze Keur en signalering is in het bestemmingsplan geregeld, dat in een zone van 5 meter langs de watergangen het bouwen alleen is toegestaan na overleg met het waterschap. Hierbij is uit praktische overwegingen gekozen voor een afstand van 5 m uit de grens van de bestemming Waterhuishouding. De door de Keur gehanteerde boveninsteek is op de kaart nl. niet terug te vinden. De 5 m-zone uit het bestemmingsplan komt daardoor niet exact overeen met de Keurzone. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht aangezien de zone in het bestemmingsplan toch vooral een afstem- mende en signalerende functie heeft.

De gemeente Doetinchem is voornemens over de Oude IJssel een oeververbinding te realiseren tussen het bedrijventerrein Wijnbergen en industrieterrein Verheulsweiden. Door de aanleg van dit Vlijtsttraattracé komt de bestaande zwaaikom te vervallen. Het Waterschap heeft dientengevolge plannen om stroomopwaarts van de brug A18 in de gemeente Bergh een nieuwe zwaaikom met bijbehorend opslagterrein te realiseren. Daartoe is in het betreffende gebied een ruime bestemming Water opgenomen, waarbin- nen de zwaaikom kan worden gerealiseerd. Ten behoeve van het opslagterrein is een aparte bedrijfsbestemming opgenomen.

De dijken langs de Oude IJssel ten noord-westen van Doetinchem hebben een belangrij- ke waterkerende functie. Het betreft hier zogenaamde eerste waterkeringen, waarop het Reglement Gelderse Waterschappen van toepassing is. De hierbij behorende veilig- heidszones bedragen 20 m aan weerszijden van de waterkering, gemeten vanuit de binnen- c.q. buitenteen van de waterkering. Overeenkomstig het bovengenoemde Re- glement gelden in de veiligheidszones beperkingen ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden, waarbij afhankelijk van de aard van de werkzaamheden ontheffing kan worden verleend door het Waterschap Rijn en IJssel.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 38

Gelet op het belang van deze waterkerende functie en de noodzakelijke bescherming daarvan hebben de waterkeringen met de daarbij behorende veiligheidszones in het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waterkering” gekregen. Daarin is geregeld dat het bebouwen en gebruiken van deze gronden slechts mogelijk is voorzover dat niet in strijd komt met de waterkerende functie en daarover advies is ingewonnen bij het Water- schap Rijn en IJssel. Op deze wijze is het bestemmingsplan afgestemd met Reglement Gelderse Waterschappen.

De in het plangebied aanwezige waterwingebieden zijn als dubbelbestemming in de bestemmingsplannen opgenomen. Hiermee wordt het belang van de waterwinning bena- drukt. De grens van het daaromheen gelegen grondwaterbeschermingsgebied is als aanduiding op de plankaart opgenomen. De beschermingsmaatregelen binnen deze zones zijn afdoende geregeld in de Provinciale MilieuVerordening. De aanduiding van de grens grondwaterbeschermingsgebied op de plankaart heeft dus primair een signaleren- de functie, nl. dat daar de Provinciale MilieuVerordening van kracht is. Als aanvulling hierop zijn in de grondwaterbeschermingsgebieden geen nieuwe ontwikke- lingen toegestaan op het gebied van boom- en sierteelt (kwekerijen), gelet op de gevol- gen daarvan voor de waterhuishouding. Tevens is in de regeling voor vrijkomende agrari- sche opstallen hiermee rekening gehouden (zie § 4.1).

Het regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied wordt nader toegelicht in § 4.4.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 39

2.5. Wonen en bedrijven

2.5.1. Regeling bestaande burgerwoningen Woningen hebben een positieve bestemming "Wonen" gekregen, indien kwaliteit en ligging dit rechtvaardigen. De systematiek van de woonbestemming bestaat uit aanpijling van de woningen binnen de onderliggende bestemmingen. Het gebruik als woning vormt daarmee een dubbelbestemming. De woning, zoals zichtbaar op de topografische ondergrond van de plankaart is telkens aangepijld. De aangepijlde woning is dus mede bestemd voor wonen. Daarbij blijft de onderliggende bestemming (meestal een agrari- sche bestemming zonder bebouwingsmogelijkheden) gehandhaafd. Ligging en omvang van de rond het aangepijlde object gelegen, "daarbij behorende" gronden, worden vol- doende objectief vastgelegd door de bepaling dat het dient te betreffen: de ligging en omvang van die gronden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Teneinde verspreiding van bijgebouwen te voorkomen, is in de voorschriften een regeling opgenomen, dat bijgebouwen op ten hoogste 20 meter van de woning mogen zijn gelegen.

Uitbreiding woningen: Voor de hoofdbouwmassa gelden de volgende maximale inhoudsmaten t.b.v. de woon- functie: · nu minder dan 450 m³ max. 550 m³ · nu 450 - 750 m³ met max. 100 m3 vergroten, met een maximum van 750 m3 · nu meer dan 750 m³ niet vergroten

Uitgangspunt bij deze regeling is dat alle woningen in beginsel maximaal 550 m3 mogen worden. Daarenboven zijn er verschillende woningen (veelal voormalige boerderijen) die nu al een grotere inhoud hebben, en daardoor niet meer zouden kunnen worden uitge- breid. Daarom is voor deze woningen een regeling opgenomen die nog een bescheiden uitbreiding mogelijk maakt met maximaal 100 m3. 750 m3 vormt daarbij het absolute maximum. Bij de tussencategorie (450 - 750 m3) is als beginpunt 450 m3 aangehouden (en niet 550 m3) omdat anders woningen van 450 - 550 m3 minder zouden mogen uitbrei- den dan de 100 m3 van de grotere woningen.

Bij de bepaling van de inhoud van een woning worden ook inpandige ruimten meegeteld (hoofdbouwmassa; uiterlijk één geheel). Bij een voormalige boerderij moet de deel dus worden meegeteld v.w.b. de inhoud. Een moeilijke situatie ontstaat wanneer de wens is om de deel bij de woning te betrek- ken, maar daardoor een inhoud ontstaat van meer dan 750 m3. Strikt genomen zou dan een gedeelte van de deel niet voor wonen gebruikt mogen worden. In het kader van de instandhouding van karakteristieke gebouwen in het buitengebied is het dan gewenst om de woonfunctie binnen de totale (voormalige) boerderij toe te laten, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot meerdere afzonderlijke woningen (woning- splitsing). Daartoe is in de voorschriften een vrijstellingsregeling opgenomen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 40

Woningsplitsing (verbouwen tot twee afzonderlijke, zelfstandige woningen, met eigen voordeuren, etc.) wordt niet toegestaan. Alleen om dringende redenen is splitsing denk- baar, met name wanneer daardoor een cultuurhistorisch waardevol pand bewaard kan blijven (aanduiding “cultuurhistorisch waardevolle bebouwing” op de plankaart). Dubbele bewoning (twee gezinnen wonen in één woning; uiterlijk blijft er sprake van één woning, voldoende onderlinge samenhang en verwevenheid tussen de vertrekken binnen de woning, één voordeur) daarentegen kan wel worden geaccepteerd. Woningen, waarin al sprake is van dubbele bewoning worden logischerwijze ook beschouwd als één wo- ning, omdat anders niet kan worden voorkomen dat twee zelfstandige woningen ont- staan. Deze woningen hebben dan ook één woonbestemming kregen, en daarbij mogen dus bij één woning toegestane bijgebouwen worden gebouwd. Daar waar er nu al sprake is van een gesplitste woning zijn vanzelfsprekend wel 2 wo- ningen bestemd (code W2 op de plankaart). Voor alle duidelijkheid wordt hierbij opgemerkt dat het wel of niet aanwezig zijn van twee huisnummers bij deze beoordeling geen relevant criterium is. Huisnummers worden veelal toegekend los van de wijze van bestemmen in het bestemmingsplan.

Bijgebouwen: Per (ongesplitste) woning zijn bijgebouwen toegestaan tot een maximum van 100 m², mits 50% van het perceel onbebouwd blijft. De bijgebouwen mogen uitsluitend op 3 m achter het verlengde van de voorgevel worden geplaatst. Tevens is een sanerende regeling voor bijgebouwen opgenomen. Deze regeling is met name van belang zijn, indien er nu een grote hoeveelheid aan bijgebouwen bij een wo- ning aanwezig is (bijvoorbeeld van een voormalig agrarisch bedrijf). In zo’n situatie kan een ruimere oppervlakte aan bijgebouwen worden toegelaten, mits die voormalige be- drijfsbebouwing wordt gesloopt. Uitgangspunt daarbij is dat 50% van de te slopen be- bouwing mag worden herbouwd, mits de totale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer gaat bedragen dan 200 m2. Op deze manier wordt dus een premie geboden voor het bereiken van een landschappelijke verbetering, doordat de verstening van het buitenge- bied afneemt. In Doetinchem mag een aangebouwd bijgebouw bij de woonfunctie worden betrokken conform de Nota Planologisch Beleid 2000 (concept: mei 2000).

Vanaf 3 april 2000 zijn zowel de Wet op de Ruimtelijke Ordening, als ook het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 gewijzigd. In artikel 20 van dit besluit zijn de gevallen opgenomen (de zogenaamde kruimelgevallen) waarbij Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen van een bestemmingsplan. Volgens art. 20 B.r.o. kan het college van B&W door toepassing van art. 19, lid 3 W.R.O. 25 m² extra aan bijgebouwen toestaan bij woningen buiten de bebouwde kom (onder nadere voorwaarden). De gemeenten spreken hierbij uit dat zij van mening zijn dat de bijgebouwen regeling voor woningen in het buitengebied al zodanig ruim is, dat terughoudend gebruik moet worden gemaakt van deze aanvullende vrijstellingsmogelijkheid van 25 m².

Vrijstelling beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen In de voorschriften is verder een vrijstellingsregeling opgenomen voor het toestaan van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen (zie artikel 34 van de voorschriften). Op deze wijze kunnen kleinschalige beroepsmatige activiteiten in een woning en/of

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 41

bijgebouwen worden toegestaan. Wel moet aan de nodige voorwaarden worden voldaan, teneinde te garanderen dat de woonfunctie overheersend blijft: - maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning en ieder geval niet meer dan 50 m2, het moet dus gaan om kleinschalige activiteiten; - het moet gaan om milieuvriendelijke bedrijvigheid: categorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten #) of qua milieuhinder daarmee te vergelijken bedrijven, zoals bij- voorbeeld een schoonmaakbedrijf, kapper, drukkerij, reparatiebedrijf, foto-atelier, naai- atelier etc. - geen detailhandel, geen horeca; - geen buitenopslag, - geen visuele hinder in de vorm van reclame-uitingen of technische installaties, en - geen verkeers- en parkeeroverlast.

2.5.2. Regeling bestaande bedrijven en instellingen Bedrijven, horeca, detailhandel en maatschappelijke en nutsvoorzieningen zijn positief bestemd, indien het een hoofdactiviteit in het pand of op het perceel betreft en het bedrijf of de voorziening legaal aanwezig is. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte bedrijfsactivi- teiten (bijvoorbeeld een praktijkruimte bij een woning) zijn niet zelfstandig bestemd.

regeling Deze niet-agrarische functies zijn op de plankaart met een bestemmingsvlak aangege- ven. Per functie is een specifieke code aangegeven, die verwijst naar de voorschriften. In de voorschriften is per situatie/geval in een tabel vermeld welke bebouwings- mogelijkheden in dat geval zijn toegestaan. Bijvoorbeeld op de plankaart staat de code B5 aangegeven. De "B" verwijst naar de bestemming Bedrijven en de "5" naar het volg- nummer in de voorschriften. In de voorschriften staat bij deze code dan het toegestane aantal bedrijfswoningen, de toegestane bebouwing (in m²) en de maximale goothoogte en hoogte aangegeven. Aldus is in de voorschriften per gemeente een tabel met bedrijven opgenomen. Een vergelijkbare regeling is opgenomen voor horecabedrijven, detailhandelsbedrijven en maatschappelijke voorzieningen.

De gemeenten Bergh, Gendringen en Wehl vinden het van belang om afschermende groenstroken bij niet-agrarische bedrijven (en kampeerterreinen) in het plan vast te leggen. Daartoe is de aanduiding “afschermend groen” in voorkomende gevallen op de plankaart ingetekend. In de voorschriften is daarvoor geregeld, dat ter plaatse van die aanduiding de gronden uitsluitend mogen worden gebruikt voor afschermende groenvoor- zieningen en instandhouding daarvan.

#) Ontleend aan “Bedrijven en Milieuzonering”, milieureeks nr. 9, Uitgeverij VNG, ‘s-Gravenhage (1999). Daarin zijn bedrijven ingedeeld in categorieën van milieuhinder ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving (met name woningen). In de brochure zijn richtlijnen voor aan te houden afstanden tot een rustige woonwijk aangegeven. Het gaat daarbij om indicatieve afstanden. De in een specifiek geval aan te houden afstand is afhankelijk van de inhoud van de milieuvergunning, alsmede de ligging van het bedrijf.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 42

uitbreidingsmogelijkheden Voorzover de ruimte aanwezig is en de functie ter plekke niet storend is, zijn in de meeste gevallen in beperkte mate mogelijkheden gegeven voor enige uitbreiding van de bestaande activiteiten en de bestaande bebouwing. Onder beperkte uitbreidingsmoge- lijkheden wordt verstaan een uitbreiding met ten hoogste 15%. In bijzondere gevallen is meer dan 15% uitbreiding toegestaan. Een nadere motivatie daarvan is per bedrijf opge- nomen in bijlage 3.

In bijzondere gevallen kan meer dan 15% uitbreiding van de bebouwing worden toege- staan. In dat geval dient het bedrijf door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan (zie kader) aan te tonen, dat het bedrijf meer uitbreidingsmogelijkheid nodig heeft voor een normale en rendabele bedrijfsvoering en verplaatsing naar een bedrijventerrein aantoon- baar niet te realiseren is. Dit vergt aldus een beoordeling per geval.

De gemeente Doetinchem heeft er voor gekozen om een algemene regeling toe te passen voor de uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijven. In de tabel in de voorschriften zijn bij de bedrijven van Doetinchem daarom geen bebouwingsmogelijkhe- den per bedrijf opgenomen. In het lid van de voorschriften dat over bouwen gaat (lid 4 bij bedrijven, lid 3 bij horeca, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen) is voor Doetinchem de algemene regeling voor uitbreiding van bedrijven opgenomen. Deze houdt in: · nu minder dan 550 m2 max. 550 m2 · nu 550 - 750 m2 met max. 100 m2 vergroten, met een maximum van 750 m2 · nu meer dan 750 m2 niet vergroten

Kader: Eisen voor een gekwalificeerd bedrijfsplan Een gekwalificeerd bedrijfsplan betekent een goed onderbouwde toelichting op de bedrijfs- economische ontwikkeling van het bedrijf. Ook de milieuhygienische situatie dient daarbij te worden betrokken. Het moet gaan om een professioneel bedrijfsplan, opgesteld onder begeleiding van Kamer van Koophandel of IMK, danwel door een ter zake kundig adviesbu- reau. Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

1. voorgeschiedenis bedrijf 2. Bestaande toestand - ruimtebeslag - productiewijze - geïnvesteerd vermogen - verkeersaspecten - milieuvergunningen 3. Uitbreiding ter plaatse - ontwikkeling productie, noodzakelijke bedrijfscontinuïteit - gewenst ruimtebeslag - inpassing in omgeving (ruimtelijk, verkeerstechnisch, milieutechnisch) - additionele investering 4. Alternatieve vestigingsmogelijkheden - beschrijving mogelijkheden, c.q. locaties - consequenties productieproces bij gehele of gedeeltelijke bedrijfsverplaatsing - consequenties investeringen

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 43

5. Afweging "uitbreiding ter plaatse" en "alternatieve vestigingsmogelijkheden"

Voor deze methode is gekozen, omdat deze aansluit bij de huidige regeling uit het geldende bestemmingsplan voor kleine nijverheids- en handelsbedrijven (max. 500 m2, en een vrijstelling van 10%). Deze bestaande regeling is wat verruimd omdat veel bedrij- ven bijna geen mogelijkheden voor uitbreiding meer hadden. De voorgestelde regeling biedt daarvoor wel (beperkte) ruimte. Een uitzondering is hierbij gemaakt voor een horecabedrijf aan de Rekhemseweg 175. Bij dit bedrijf bestaan concrete moderniserings- en uitbreidingswensen. Een bestaande landbouwschuur achter het bedrijf wordt daarbij omgebouwd tot pension. Daarnaast is er nu een zeer kleine inpandige bedrijfswoning. Het verzoek is om een volwaardige vrij- staande bedrijfswoning te mogen bouwen. De vrijkomende ruimte kan dan bij de bedrijfs- voering worden betrokken. Gelet op de gunstige ligging (nabij aantrekkelijke recreatiege- bieden, bij recreatieve routes, zoals het Graafschappad en aan een hoofdverkeersweg) is bij dit bedrijf meer dan 750 m² bebouwing toegestaan.

Voor zover zich visueel, landschappelijk storende situaties voordoen bij niet-agrarische bedrijven is het beleid erop gericht in goed overleg met betrokkenen verbeteringen aan te brengen. Het zal dan veelal gaan om de realisatie van passende beplanting voor een goede landschappelijke inpassing.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van functieverandering bij niet-agrarische bedrijven is erop gericht van geval tot geval te kunnen beoordelen in hoeverre hieraan meegewerkt kan worden. Hiertoe is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor omscha- keling naar een ander soort bedrijf. Daarbij moet wel aan een aantal criteria worden voldaan, zoals: - het alleen gaan om weinig milieuhinder veroorzakende bedrijven (milieucategorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten of daarmee te vergelijken) - geen toename van de oppervlakte aan bebouwing - geen detailhandel - geen buitenopslag

2.5.3. Nieuwvestiging van niet-agrarische functies Het gemeentelijk beleid laat geen nieuwvestiging van niet-agrarische functies toe, of het nu gaat om wonen of bedrijven. Vestiging van een nieuwe woning of een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied heeft veelal tot gevolg, dat de ontplooiingsmogelijkheden voor de omringende agrarische bedrijven afnemen. De toetsing op basis van de Wet Milieu- beheer wordt zwaarder naarmate sprake is van het meer nabij liggen van burgerwoningen of bedrijven. Verdichting van bebouwing tast ook het landschappelijk beeld van het buitengebied aan. Een dergelijk terughoudend beleid sluit ook aan bij het provinciale standpunt.

Een uitzondering kan eventueel worden gemaakt voor de vestiging van bepaalde functies, die naar hun aard beter in het buitengebied passen dan in de kern (dierenpension, manege, agrarisch hulpbedrijf). Dergelijke functies kunnen eventueel worden toegelaten in het buitengebied in vrijkomende agrarische gebouwen (zie paragraaf 4.1).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 44

2.6. Recreatie

Verblijfsrecreatie

De in het plangebied gelegen campings zijn als zodanig bestemd. Daarbij horen ook enkele mini-campings, die oorspronkelijk zijn ontstaan als kamperen bij de boer, maar waar de agrarische activiteiten inmiddels op de achtergrond zijn geraakt (bijv. Millingse- weg 9 (R5) en Zwanenburgseweg 19 (R6) in Gendringen en Plakslagseweg 1a (R6) in Wehl). Ook de vakantiewoningen in het recreatiegebied Stroombroek zijn bestemd tot “Recrea- tieve doeleinden”.

Voorzover er uitbreidingswensen aanwezig zijn van campings, zal per geval beoordeeld moeten worden of hieraan kan worden meegewerkt, rekening houdend met landschaps- en/of natuurwaarden en de nabijheid van agrarische bedrijven (met hindercirkel). In géén geval mag een uitbreiding van een recreatieverblijf tot gevolg hebben, dat de agrariër(s) in de omgeving in hun activiteiten beperkt worden. Met betrekking tot de inrichting van de kampeerterreinen is de Wet op de Openluchtre- creatie (Wet OR) van toepassing. Bij de noodzakelijke vergunning verlening op basis van die wet moet het college van B&W voorschriften verbinden over de soort en het aantal van de op het kampeerterrein toe te laten kampeermiddelen (zie artikel 11 van die wet). Tevens kunnen nadere voorwaarden gesteld worden aan de inrichting van de terreinen, bijv. ten aanzien van de landschappelijke inpassing en de rust en orde op het terrein (zie art. 11, lid 2 Wet OR). Wel wordt het ruimtelijk relevant geacht om het aantal stacaravans en/of recreatiewonin- gen in het bestemmingsplan te reguleren. Immers daarbij gaat het om gebouwen waar- voor in beginsel bouwvergunning is vereist en die tevens permanent op het kampeerter- rein aanwezig zullen zijn.

Elk kampeerterrein is met een specifieke code (R1, R2 etc.) op de plankaart aangege- ven, die verwijst naar de voorschriften. In de voorschriften is per situatie/geval in een tabel vermeld welke bebouwingsmogelijkheden in dat geval zijn toegestaan. In de voor- schriften staat bij de specifieke code dan het toegestane aantal stacara- vans/recreatiewoningen, het toegestane aantal bedrijfswoningen, de toegestane bebou- wing (centrale voorzieningen en bedrijfswoning(en) in m²) en de maximale goothoogte en hoogte aangegeven.

Permanente bewoning op kampeerterreinen is in de voorschriften uitgesloten (zie be- gripsomschrijving van permanente bewoning, stacaravan en recreatiewoning in artikel 1, alsmede het gebruiksverbod in artikel 23 en 24). Overigens vereist de aanpak van per- manente bewoning van recreatiecomplexen een intensieve handhaving.

Revitalisering camping Stillewald, gemeente Wehl Eind 1998 is de gemeente Wehl gevraagd mee te werken aan het revitaliseren van camping Stillewald. De huidige camping biedt een onverzorgde, verloederde indruk. 70 Stacaravans staan hier met vergunning, daarnaast staan er nog enkele zonder vergun- ning.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 45

Met de revitalisering boekt de camping een aanzienlijke kwaliteitsverbetering en worden tevens illegale situaties ter plaatse beëindigd. In de nieuwe situatie worden de stacara- vans opgeruimd en wordt het terrein ingericht als terrein voor recreatiewoningen. In totaal biedt het plan ruimte voor 36 recreatiewoningen van 75 m² op grotere kavels waarbij meer ruimte ontstaat voor groenvoorziening. In de voorwaarden bij de terreininrichting is opge- nomen dat er minimaal 25% van het terrein met groenvoorzieningen ingericht dient te worden. Tevens zullen bij de recreatiewoningen geen bijgebouwen mogen worden ge- plaatst. Hierdoor ontstaat een situatie met een kleinschalig terrein met 35 hoogwaardig gekwalificeerde recreatiewoningen.

Een deel van het huidige campingterrein wordt ontmanteld en krijgt een agrarische bestemming. Het terrein waarop de recreatiewoningen worden gebouwd is dus kleiner dan de huidige camping. Wel wordt een stuk grond tussen de camping en de snelweg bij de camping betrokken in de vorm van een uitloopgebied voor de recreatiewoningen met een dierenweide en een speelveld. De huidige bedrijfswoning blijft bestaan en is ook als zodanig bestemd. Bouw van extra bedrijfswoningen wordt niet toegestaan. De revitalisering zal dus een positief effect hebben op de recreatieve functie van het gebied en zal het (landschappelijk) karakter van de omgeving verbeteren.

Dagrecreatie

De in het plangebied aanwezige dagrecreatieve objecten, zoals sportvelden, maneges, visvijvers, zwembad etc., hebben eveneens de bestemming "Recreatieve voorzieningen" gekregen, met een specifieke code van het huidige gebruik. In een tabel in de voor- schriften zijn per code de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In één geval is een nieuwe ontwikkeling gehonoreerd. Het gaat daarbij om de omzetting van een varkenshouderij in een manege met twee vakantie-appartementen, Grensweg 4 te Voorst (R4, gemeente Gendringen). Daarbij is ruimte geboden voor de noodzakelijke verbouw van bestaande gebouwen en de nieuwbouw van een rijhal.

Het recreatieschap Achterhoek-Liemers heeft plannen voor het verbeteren van de dagre- creatieve functie van Stroombroek. Meer hierover wordt hieronder beschreven

Het beleid is erop gericht het buitengebied de komende planperiode aantrekkelijk te houden voor met name recreatief medegebruik in de dagrecreatieve sfeer, zoals wandelen, fietsen en paardrijden. Waar nodig en mogelijk zonder de natuur geweld aan te doen, zal het padenstelsel aangevuld en verbeterd worden om het recreatief mede- gebruik te bevorderen. De aanleg van picknick-plaatsen hoort hier ook bij. Het betreft voornamelijk maatregelen die geen directe vertaling in het bestemmingsplan behoeven. Verder gaat het om het onverhard laten van zandwegen, alsmede specifieke recreatie- voorzieningen langs beken, maneges en ruiterpaden. Daarbij dient voorkomen te worden dat bestaande en/of te ontwikkelen natuurwaarden in het gedrang komen. In dit verband kan ook vermeld worden dat het recreatieschap Achterhoek-Liemers plannen ontwikkelt voor recreatieve wandel- en fietsroutes langs de Oude IJssel en AA- strang. Als beleidsvoornemen zijn deze routes op de ontwikkelingskaart aangegeven.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 46

Verwacht wordt dat de wijze waarop de recreatie in het buitengebied mogelijk gemaakt wordt geen noemenswaardige conflicten zal opleveren met de andere gebruiksvormen, zoals de landbouw en het natuurbeheer.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 47

Recreatieve ontwikkeling omgeving Stroombroek, gemeente Bergh

In paragraaf 3.8.4. van de Paraplunota is vermeld, dat de gemeente Bergh een concept- integrale, ruimtelijke visie voor het gebied rondom Stroombroek heeft opgesteld, getiteld “Een gouden driehoek?!”. Daarin wordt aangegeven op welke wijze in dat gebied een verdere toeristisch-recreatieve ontwikkeling kan plaatsvinden. Op basis van een discussie met de belangrijkste betrokken partijen is in dat rapport het zogenaamde 'Synthese-model' geformuleerd. Uitgangspunt van dit model is het verster- ken van de aantrekkingskracht van het gebied op de huidige doelgroepen (gezinnen met jonge kinderen, jonge senioren, tweeverdieners). Dat model bevatte onder meer: · clustering van verblijfsrecreatie aan de zuidzijde van de plas (uitbreiding bungalow- park, ontwikkeling van een hotel, vestiging van een camping) · nieuwe dagrecreatieve voorzieningen ten noorden van de plas en ten noorden van visvijver (vermaaksgerichte voorzieningen, watergebonden recreatie, survivalvoorzie- ningen, minigolf, mountain-bike-parcours etc.) · een nieuwe ontsluiting van het gebied aan de noordzijde, direct bij de afrit van de snelweg. Daarbij dienden belangrijke randvoorwaarden in acht te worden genomen, zoals: - een bufferzone aanhouden tussen de verblijfsrecreatieve zone en het dorp Braamt - zichtlijnen op het Montferland behouden en zicht vanaf de wegen op de plas behou- den - zorgvuldige landschappelijke inpassing van met name nieuwe verblijfsrecreatieve elementen. De gedachte daarbij was om te komen tot een integrale aanpak van het betreffende gebied.

Het hoge ambitieniveau van de visie “Een gouden driehoek?!” is op dit moment niet gehaald. De gemeente Bergh was dan ook van mening dat er een heroverweging van de visie moest plaatsvinden. De omvang van het gebied is nader bezien, waarna voor dat gebied een samenhangend beleid is ontwikkeld. Hierbij gaat het om mogelijkheden bieden aan nieuwe ontwikkelingen, die in het gebied passen, zodat bestaande bedrijven en particulieren kunnen inspelen op de nieuwe situatie, dat tevens recht doet aan bedrij- ven die er opereren. Het Recreatieschap Achterhoek-Liemers (RAL) heeft een zogenaamd Realisatieplan ontwikkeld. In het realisatieplan (zie bijlage 5) worden tal van voorstellen beschreven die moeten leiden tot flinke verbetering van de recreatieve aantrekkingskracht van Stroom- broek. Het betreft hier onder andere de realisatie van een hotel-restaurant, verbetering van zwemvoorzieningen, sport- en spelfaciliteiten etc. De bestemming recreatieve voor- zieningen (R7) maakt een groot deel van de ontwikkeling van deze plannen mogelijk. Tevens voorziet het bestemmingsplan in de realisering van een outdoor- en survivalcen- trum (R6) beneden de voormalige visvijver tussen de Braamweg en Gildeweg. De plannen die het RAL heeft voor de uitbreiding van het bungalowpark is op de ontwikkelingskaart aangegeven met de aanduiding “uitbreiding bungalowpark”. In de voorschriften (artikel 36) is hiertoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouw van maximaal 40 bungalows mogelijk te maken. Een belangrijk aspect hierbij is dat een marktonderzoek de behoefte aan nieuwe bungalows ter plaatse aan moet tonen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 48

2.7. Overige bestemmingen en aanduidingen

Verkeersvoorzieningen Alle openbare wegen in het plangebied, alsmede de belangrijkste specifieke fietspaden, zijn bestemd tot "Wegen", inclusief de daarvan deeluitmakende bermen, rabatstroken, voetpaden, fietspaden en -stroken. Op de plankaart is bij de diverse wegen een categorienummer aangegeven. Dat nummer heeft betrekking op: · de langs de wegen in acht te nemen bebouwingsbeperking. Hoe belangrijker de weg, des te breder in principe de bebouwingsvrije zone, samenhangend met de intensiteit van, en het gewenste vrije uitzicht voor het verkeer. · de toegestane hoogte van andere bouwwerken (viaducten, kunstwerken, palen en masten etc.); Een andere belangrijke reden voor deze indeling in categorieën is het feit, dat daarbij het aantal rijstroken is aangegeven. Dat voorkomt dat gewerkt zou moeten worden met profielen op de plankaart. Het aangeven van het aantal rijstroken is onder andere van belang voor de eisen uit de Wet geluidhinder. Tevens wordt met de categorie-aanduiding voorkomen dat een smalle weg sterk kan worden verbreed. Ter bescherming van belangrijke fietspaden hebben deze een afzonder- lijk categorienummer gekregen.

Voor zover nu valt te overzien zullen de komende planperiode geen wegen van betekenis worden toegevoegd in het buitengebied ter ontsluiting. De enige uitzondering vormt de aanleg van een rondweg rondom Zeddam en ‘s-Heerenberg. Het gedeelte rondom Zed- dam zal op korte termijn worden uitgevoerd en wordt daarom als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan voor Bergh. Het gedeelte Terborgseweg- ‘s-Heerenberg is op de ontwikkelingskaart opgenomen als beleidsuitgangspunt. Dit gedeelte zal alleen worden gerealiseerd, indien de economische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Overigens zal het daadwerkelijk realiseren van dit gedeelte op basis van een afzonderlijk bestemmingsplan moeten geschieden, gelet op grote gevolgen van deze ingreep (o.a. verkeerstechnisch, benodigd akoestisch onderzoek etc.). Ook in Doetinchem wordt gestudeerd op de aanleg van een oostelijke rondweg. Het tracé is indicatief op de ontwikkelingskaart opgenomen. De exacte ligging is nog niet vastgesteld.

De in het plangebied gelegen onverharde wegen, die geen uitgesproken verkeersfunctie hebben, zullen zoveel mogelijk onverhard worden gelaten, om recreatieve en landschap- pelijke waarden te dienen. Bescherming van deze zandwegen is in het bestemmingsplan geregeld, daar waar het geen openbare wegen betreft is een subcode zandwegen binnen de agrarische bestemming opgenomen. Om redenen van bescherming van natuur- en landschapswaarden zal het autoverkeer zoveel mogelijk geweerd worden uit de natuur- en bosgebieden.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 49

Overige infrastructurele voorzieningen Voor de komende planperiode worden weinig ingrijpende infrastructurele werken ver- wacht in het buitengebied, die andere gebruiksbelangen dwars kunnen zitten. In de meeste gevallen gaat het om het voortzetten van het huidige gebruik, c.q. het blijven bestemmen van bestaande voorzieningen in het gebied. De volgende infrastructurele voorzieningen zijn als aanduiding of dubbelbestemming op de plankaarten aangegeven, met een bijbehorende regeling in de voorschriften: · De hoogspanningsleidingen · De aardgastransportleidingen · De straalverbindingen (met maximale bouwhoogten) · De rioolpersleidingen · De ondergrondse buisleiding van Defensie

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportlei- dingen is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van 26 november 1984 van toepassing. In de privaatrechtelijk geregelde contractstrook aan weerszijden van de leidingen (= bebouwingsafstand volgens de circulaire) zijn geen bouwwerken toelaatbaar zonder toestemming van de beheerder. Deze contractstrook bedraagt 5 meter tot het hart voor de hoofd-aardgastransportleiding en 4 meter tot het hart voor de regionale leidingen. Binnen deze stroken is geen bebouwing toegestaan, anders dan ten dienste van de bestemming “Aardgastransportleiding”. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor het bouwen binnen ge- noemde zones overeenkomstig de andere bestemming, die op de betreffende gronden is gelegd. Deze vrijstelling kan echter slechts worden verleend, indien bij de leidingbeheer advies is ingewonnen.

Milieu In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de geluidsbelasting vanwege de wegen en vanwege de spoorlijnen bij de projectie van nieuwe geluidgevoelige objecten (met name extra woningen in cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en een bedrijfs- woning bij een nieuw agrarisch bouwperceel). In de betreffende bepalingen van de voor- schriften is geregeld, dat de geluidsbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder niet mag overschrijden. Tevens zijn de 50 dB(A)-contouren van de bedrijven en/of bedrijfsterreinen die vallen onder de Wet geluidhinder als aanduiding op de plankaarten opgenomen.

Windenergie De vier gemeenten hebben gezamenlijk een zogenaamde quick scan voor windenergie laten uitvoeren (met subsidie van de NOVEM). De quick scan is een verkenning van de mogelijkheden voor windenergie binnen de gemeentegrenzen. Zowel mogelijkheden voor solitaire turbines als voor lijn- en clusteropstellingen zijn onderzocht. In de quick scan zijn via een zeefanalyse, op basis van huidige en toekomstige strijdige gebruiksfuncties (waaronder woningbouw en natuur), gebieden geselecteerd waar ruimtelijke mogelijkhe- den zijn voor windenergie. Vervolgens zijn deze gebieden beoordeeld op landschappelij- ke inpassing, windaanbod, elektrische ontsluiting en civiele ontsluiting. De gemeenten hebben de verschillende locaties overwogen en daaruit een viertal zoekgebieden gese- lecteerd die in beginsel in aanmerking zouden kunnen komen voor plaatsing van lijnop- stellingen van windmolens. Het betreft een tweetal gebieden ten noordoosten van Doetinchem, waar bij vervanging van de hoogspanningsmasten deze gecombineerd

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 50

kunnen worden met windturbines, alsmede een gebied direct ten zuiden van Doetinchem bij de afrit van de snelweg en een gebied tussen ’s-Heerenberg en Netterden. Deze nadere selectie is mede gebaseerd op het onderzoek van de provincie Gelderland naar de mogelijkheden van windturbines in Gelderland. De gebieden zijn als indicatie op de ontwikkelingskaart opgenomen, lokale initiatieven kunnen hieraan worden getoetst. De daadwerkelijke bouw van windturbines vergt een zorgvuldige afweging en beoordeling. Mochten initiatieven voor windturbines zich aandienen, dan zal hiervoor een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan moeten worden opgesteld.

In het bestemmingsplan is een mogelijkheid opgenomen voor de bouw van kleine wind- molens (max. 15 m) op een bouwperceel, bijvoorbeeld voor het oppompen van water of t.b.v. ventilatie. De bouw van grote windturbines (circa 70 meter ashoogte) wordt alleen toegestaan in de zoekgebieden die op de ontwikkelingskaart zijn aangegeven.

GSM-masten Door het toenemend gebruik van mobiele telefoons ontstaat steeds meer behoefte aan basisstations voor mobiele communicatie. Een basisstation bestaat uit een antenne- constructie van circa 35 à 40 meter hoog met een apparatuuronderkomen. Om te voor- komen dat telkens een partiële herziening voor dergelijke basisstations moet worden gemaakt, is een regeling daarvoor in het bestemmingsplan opgenomen (artikel 35, lid 1, sub e en f). Voor het beleid m.b.t. GSM-masten zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: · De telefoonmaatschappijen dienen zo veel mogelijk gezamenlijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten(“site-sharing”), tenzij dit blijkens een voldoende motivering technisch niet mogelijk is. · De telefoonmaatschappijen dienen zo veel mogelijk gebruik te maken van bestaan- de hoge gebouwen, hoogspanningsmasten, reclamezuilen e.d., om horizonvervuiling tegen te gaan. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder monumenten) dienen hierbij te worden ontzien. In plaatsing op een gebouw of bouwwerk niet mo- gelijk, dan dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij bestaande bouwwerken.

Vooral de combinatie met hoogspanningsmasten wordt als kansrijk ingeschat. Daarom is in sub f van artikel 35, lid 1, het plaatsen van GSM-masten bovenop hoogspanningsmasten expliciet toegestaan. · De zendmasten mogen niet hoger zijn dan strikt noodzakelijk, en in ieder geval niet hoger dan 40 m. · Er worden in principe geen GSM-masten toegestaan op woningen of woon- gebouwen. Hiermee wordt de woon- en leefomgeving beschermd. Tevens wordt hiermee tegemoet gekomen aan een zekere vrees bij inwoners, dat er onvoldoende zekerheid is over het al dan niet schadelijk zijn voor het menselijk lichaam van lang- durige blootstelling aan pulserende elektromagnetische golven/velden. · GSM-masten worden bij voorkeur geplaatst bij bestaande (en toekomstige) rijks- en provinciale wegen of op een bedrijfsterrein.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 51

Opheffing bordeelverbod Met ingang van 1 oktober 2000 is het zogenaamde algemene bordeelverbod verdwenen (d.m.v. een wijziging van de Wet van Strafrecht). Dat wil zeggen dat “het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het verrichten van sexuele handelingen met een derde tegen betaling” voortaan als “normale” bedrijfs- c.q. dienstverlenende activiteit wordt aange- merkt. Door de gemeenten wordt het echter wenselijk geacht om het bordeelverbod voor het buitengebied wel in stand te houden. Daarom is dat nu in het bestemmingsplan gere- geld. In het plan is om die reden het gebruik als seksinrichting als strijdig gebruik aan- gemerkt (artikel 34, lid 2). Wat onder een seksinrichting moet worden verstaan is in artikel 1 nader omschreven.

De gemeente Wehl heeft besloten om in het buitengebied wel maximaal één mogelijk- heid te bieden voor de vestiging van een seksinrichting. Hiertoe is een wijzigings- bevoegdheid opgenomen in de bestemming A en AL, met nadere voorwaarden.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 52

3. BESCHRIJVING VAN DE PLANKAARTEN

Om te komen tot de toekenning van bestemmingen aan specifieke gebieden zullen de belangen van het agrarisch grondgebruik nader afgewogen dienen te worden tegen die van natuur en landschap. Uitgaande van een ongestoorde voortzetting van het agrarisch grondgebruik is per gebiedsdeel nagegaan in hoeverre de aanwezige natuur- en land- schapswaarden aanleiding zijn in meer of mindere mate beperkingen op te leggen aan de agrarische bedrijfsvoering. Ofwel: voor welke bestemmingen is gekozen in de verschil- lende gebiedsdelen?

Het gaat in dit hoofdstuk dus om een beschrijving en verantwoording van de voorgestelde hoofdbestemmingen op de plankaart. Deze beschrijving wordt onderstaand per gemeen- te weergegeven.

3.1. Gemeente Bergh Het Montferland/Bergherbos is deels in beheer van Natuurmonumenten en deels van Stichting Huis Bergh. In delen van het Bergherbos is sprake van een functie voor hout- produktie. Dat geeft aan dat deze functie nevengeschikt is aan het behoud van de aan- wezige landschaps- en natuurwaarden. In de systematiek van het bestemmingsplan betekent dit dat de bestemming Multifunctioneel bosgebied beter de lading dekt dan de bestemming Bos met natuurwaarden. Het gehele Bergherbos is daarom alsnog bestemd als Multifunctioneel bosgebied. Tegelijkertijd zijn delen van het Bergherbos met de aanduiding natuurontwikkeling op de ontwikkelingskaart aangegeven, teneinde aan te geven dat hier een op natuurbos gericht beheer wordt gevoerd.

Een deel wordt op de ontwikkelingskaart dan ook aangeduid als natuurontwikkeling. Delen waar de natuurwaarden minder hoog gewaardeerd worden en waar sprake is van belangrijk recreatief medegebruik krijgen de bestemming “Multifunctioneel bosgebied”. De akkers aan de rand van het Montferland herbergen bijzondere plantesoorten. Tevens zijn deze open esgronden landschappelijk waardevol, omdat ze door hun openheid en glooiing goed zicht geven op de stuwwal. Deze gronden zijn dan ook bestemd tot “Agra- risch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Een uitloper hiervan is aanwezig nabij Stroombroek. Het gaat hierbij om de restanten van het landgoed rondom Loo (incl. landbouwgronden). De open esgronden tussen de akkers en de dorpen Beek, Loerbeek en Stokkum zijn vanwege hun openheid, glooiing en het zicht wat daardoor wordt geboden op het Montferland landschappelijk waardevol. Voor deze gronden is daarom de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden” gekozen (AL (o,r)). Datzelfde geldt ook voor de open esgronden tussen Zeddam en Lengel. De esgronden in het Braamtsche Veld (ten zuiden van Braamt) zijn primair open van karakter. Gekozen is daarom voor de bestemming “Agrarisch gebied" met openheid A(o). Voor het open essengebied tussen het Montferland en Stille Wald/Plakslag is ervoor gekozen om de landschappelijke waarden niet in de bestemming te laten terugkomen. Dit gebied is aangewezen als zoekgebied voor het realiseren van een droge ecologische verbindingszone. Realisatie kan o.a. plaatsvinden door de aanleg van kleine landschaps- elementen (bosjes, houtwallen e.d.). Een bestemming waarbij de openheid in stand gehouden moet worden is daarmee in strijd. Daarom is gekozen voor de “gewone” bestemming “Agrarisch gebied”.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 53

De landgoederen de Byvanck en De Plantage zijn uit oogpunt van natuurwaarden en cultuurhistorie waardevol. Daarom is hieraan de bestemming “Bosgebied met natuur- waarden” gegeven. De Byvanck is daarnaast ook cultuur-historisch waardevol. Aan dit landgoed is daarom de dubbelbestemming "landgoed" gegeven. De openheid van de terrasvlaktes Vinkwijksche en Azewijnse Broek geven aanleiding om hieraan de bestemming “Agrarisch gebied" met openheid A(o) te geven. Deze gebie- den hebben tevens een beperkte waarde voor weidevogels. Deze waarde is echter niet zodanig, dat een ALN-bestemming gerechtvaardigd zou zijn. Overigens zijn deze vogels met name gebaat bij behoud van rust en openheid in deze gebieden, hetgeen via de A(o)-bestemming wordt gewaarborgd. Tussen de nieuwe rondweg van Zeddam en de bebouwde kom van Zeddam hebben de gronden de bestemming A gekregen. Door de doorsnijding van de rondweg Zeddam maakt het gebied niet echt meer deel uit van het open broekgebied. Daarbij komt dat dit gebied al behoorlijk is versteend (bebouwing Heeswijk en Vinkwijk). Het overige gebied ten oosten van het Montferland kan worden aangemerkt als primair agrarisch gebied. Gekozen is daarom voor de bestemming “Agrarisch gebied”. Het moerasgebied het Waalsche Water herbergt bijzondere plante- en vogelsoorten. De watergang met zijn oevers, incl. de omgeving van de havezathe De Kemnade worden daarom bestemd als “Natuurgebied”. Aanliggende agrarische gronden zijn om dezelfde redenen bestemd tot “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Overigens heeft het Waalsche Water ook een afwaterende functie, die vanzelfsprekend door middel van de bestemming gegarandeerd moet worden. Verder herbergen de aanwezige (oude) laanbeplanting en de aanwezige bospercelen voor planten en met name voor vogels. De aangrenzende graslanden worden puur agrari- sche gebruikt en herbergen geen bijzondere natuurwaarden. De landbouwgronden in het landgoed de Kemnade hebben wel een landschappelijke functie, maar niet echt meer een cultuurhistorische waarde. De van oudsher aanwezige percelering is namelijk geheel verdwenen en omgezet in een rationele agrarische verka- veling. Het (micro-)reliëf is afgevlakt. Alleen twee poelen resteren van het voormalige golvende aardoppervlak. De aanwezige lanen en oude wegen vormen nog wel een waardevol restant uit vroeger tijden. Door de samenhang van de Kemnade met het park en de Kruisallee met de omliggende agrarische gronden kan dit gebied als landschappelijk waardevol worden aangemerkt. Ook de oude boerderijen Bluemerhoeve en Groenendaal spelen hierin een rol. Daarom is aan het gebied tussen globaal de Kruis-allee en de Oude IJssel de be- stemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden” gegeven, alsmede de dubbelbe- stemming "landgoed".

Voor de kleiafgraving Kleine Reeven is gekozen voor de bestemming “Natuurgebied”. vanwege de aanwezigheid van karakteristiek wilgenbos, alsmede vanwege een rijke watervegetatie en de functie van rustgebied voor diverse broedvogels (o.a. ganzen).

Het recreatiegebied Stroombroek met de recreatieplas, vakantiehuisjes en bijbehoren- de voorzieningen hebben de bestemming “Recreatieve doeleinden” gekregen. Door middel van een nadere codering (R5, R6 etc) is een onderscheid aangebracht tussen de verschillende onderdelen van het recreatiegebied, bijvoorbeeld dagrecreatieterrein, visvi j- ver en terrein voor recreatiewoningen. Er bestaan plannen voor verdere uitbreiding en ontwikkeling van het recreatiegebied (zie § 2.6. Dagrecreatie).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 54

De aanwezige kampeerterreinen hebben vanzelfsprekend eveneens een recreatieve bestemming gekregen.

3.2. Gemeente Doetinchem Landgoed Hagen kan worden gekarakteriseerd als een gebied met zeer hoge natuur- waarden. Dat geldt voor de plantesoorten maar ook voor (broed-)vogelsoorten, amfibie- en/reptielen en voor vlinders. Kortom gekozen is voor een bestemming “Bosgebied met natuurwaarden” met een bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuur- waarden” voor de cultuurgronden tussen de bossen. Daarnaast is het als landgoed cultuurhistorisch waardevol, wat aanleiding was voor de dubbelbestemming "landgoed". De open es tussen de Keppelseweg en het landgoed is bestemd tot landschappelijk waardevol agrarische gebied, openheid in combinatie met reliëf. De open rivierweiden langs de Oude IJssel (Barlham) herbergen verschillende weidevo- gelsoorten. Ter bescherming daarvan zijn deze agrarische weiden bestemd tot land- schappelijk waardevol open agrarisch gebied. De houtopstanden met vochtige graslanden in de Zumpe herbergen belangrijke floristi- sche waarden, evenals moerasvogels en libellen. Dit moerasgebied krijgt dan ook de bestemming “Natuurgebied”. De natte natuurwaarden worden tevens beschermd door een hydrologische bufferzone rondom het natuurgebied. Deze waarden zijn ook terug te vinden in de direkt aangrenzende agrarische gronden. Voor deze gronden is derhalve gekozen voor een ALN-bestemming. De sportvelden bij de Zumpe krijgen een recreatieve bestemming. Het landgoed De Wrange/Koekendaal zijn hoofdzakelijk cultuurbossen, zonder bij- zondere natuurwaarden. Dit geldt met name voor het bosgebied ten noorden van de snelweg, dat ook een belangrijke recreatieve functie heeft. Deze bossen zijn dan ook bestemd tot “Multifunctioneel bosgebied”. De bossen ten zuiden van de snelweg zijn vooral landschappelijk en ecologisch van belang. Daarom is aan deze bossen de be- stemming "Bosgebied met natuurwaarden" gegeven. Het kleinschalig karakter van dit bosgebied, maken dat de in dit gebied gelegen agrari- sche gronden landschappelijk en natuurwetenschappelijk (vogels van kleinschalig cul- tuurlandschap) waardevol zijn (bestemming ALN). Het waterwingebied De Pol is als dubbelbestemming op de kaart opgenomen (incl. aanduiding voor grondwaterbescher- mingsgebied). De in dit gebied gelegen camping heeft vanzelfsprekend een recreatieve bestemming gekregen. In de strook agrarisch gebied tussen de Wrange en de Slinge is sprake van forse restan- ten van een oud beplantingspatroon in een slagenlandschap. Dit vormt aanleiding voor het leggen van een AL-bestemming. In het overige agrarisch gebied tussen de Wrange en Slangenburg is de gemeente Doetinchem bezig met de uitvoering van het land- schapsbeleidsplan, namelijk om in dit gebied te komen tot een ecologische verbinding tussen de Wrange en de Slangenburg. In dat kader worden onder andere landschaps- elementen aangelegd en vindt particulier natuurbeheer plaats. Daarom is in dit gebied gekozen voor een AL-bestemming. Het landgoed Slangenburg is een gevarieerd gebied met diverse natuurwaarden. Naast vogels en planten, die behoren bij bosgebieden komen langs de oever van de Beneden-Slinge ook bijzondere moerasplanten voor. Gekozen is dan ook voor een bestemming “Bosgebied met natuurwaarden”. De in het landgoed gelegen agrarische gronden zijn met name voor broedvogels van belang. Deze zijn bestemd tot “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Tevens gaat het hierbij om een redelijk gaaf kampenlandschap. Daarnaast is de kenmerkende lanenstructuur van het landgoed ook bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 55

cultuurhistorisch van belang. Daarom is tevens de dubbelbestemming "landgoed" toege- kend. Het gebied ten noorden van de Bruggenweg heeft nog enige kenmerken van een klein- schalig landschap. De agrarische functie is in dit gebied echter zodanig nadrukkelijk aanwezig, dat gekozen is voor de bestemming “Agrarisch gebied”. Het agrarisch gebied ten oosten van Gaanderen kan worden gekarakteriseerd als een kleinschalig, afwisselend kampenlandschap met bijzonder reliëf (rivierduinen). Het gebied is dan ook als landschappelijk waardevol aangemerkt. De open rivierweiden langs de Oude IJssel (ten westen Ettenseweg en Rijksweg) zijn vanwege openheid en reliëf landschappelijk waardevol.

3.3. Gemeente Gendringen Het westelijk deel van het buitengebied van Gendringen kan worden gekarakteriseerd als een agrarisch produktiegebied gebied met enkele open broekgebieden en open essen. Het grootste gedeelte van dit gebied is dan ook bestemd tot “Agrarisch gebied”. Evenals in de gemeente Bergh is het moerasgebied het Waalsche Water bestemd als “Natuurgebied”, vanwege de bijzondere waarde voor plante- en vogelsoorten. Aanliggende agrarische gronden, met name ter weerszijden van de Oude IJsselweg, zijn om dezelfde redenen bestemd tot “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Daar waar steilranden langs het Waalse Water nog goed herkenbaar zijn, is de bestemming AL gelegd ter bescherming van het aanwezige reliëf. Het Azewijnsche Broek op de grens met Bergh is een open broekgebied en kan om die reden als landschappelijk waardevol worden aangemerkt (bestemming AL). Daar- naast heeft dit gebied enige waarde voor weidevogels. Deze waarden zijn echter niet zodanig, dat een ALN-bestemming gerechtvaardigd zou zijn. De aanwezige kleiafgravi n- gen herbergen karakteristiek wilgenbos en bijzondere amfibie- en reptielsoorten. Geko- zen is daarom voor de bestemming “Natuurgebied”. Voor de ontzanding in het Azewijnse Broek is naast de bestemming "Natuurgebied" ook de voorlopige bestemming "Ontgronding" opgenomen. Dit betreft een regionale locatie voor industriezandwinning, die past in het beleid van het Streekplan. In de ko- mende jaren zal er nog sprake zijn van zandwinning. Daarna zal het terrein worden ingericht als natuurgebied. Daarom is gekozen voor een voorlopige bestemming Ont- gronding en een definitieve bestemming Natuurgebied. Het kleinere landgoed Landfort herbergt bijzondere planten- en vogelsoorten. Voorge- steld wordt daarom de bestemmingen “Bosgebied met natuurwaarden” (bosgebieden) en “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden” (cultuurgronden). Tevens is de dubbelbestemming "landgoed" toegekend ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Aan de zuidzijde van het landgoed zijn gronden ten noorden van de Geurweg bestemd tot de bestemming AL vanwege de aanwezigheid van een oude dekzandrug. Een ge- biedsdeel ten westen van de Hogestraat is eveneens bestemd tot AL vanwege het open zicht op het Landfort en op de laanbeplanting langs de Hogestraat. Het karakter van de open rivierweiden langs de Oude IJssel wordt beschermd door de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden”. Het natte natuurgebied Het Kluunpand is bestemd tot "Natuurgebied". Het gebied herbergt met name veel waardevolle vegetaties. De natte natuurwaarden worden tevens beschermd door een hydrologische bufferzone rondom het natuurgebied.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 56

Landgoed Engbergen is een aantrekkelijk bosgebied, dat vooral landschappelijk en recreatief hoog scoort (o.a. vanwege het reliëf). De natuurwaarden zijn hier beperkt. Gekozen is daarom voor de bestemming “Multifunctioneel bosgebied”. Het agrarisch gebied ten oosten van Engbergen (ten zuiden van de Grensweg) is als landschappelijk waardevol aangemerkt (bestemming AL) vanwege het relatieve open karakter en het aanwezige reliëf. Het Anholtsche Broek is een bosgebied met vrij algemene natuurwaarden. Gekozen is daarom voor de bestemming “Multifunctioneel bosgebied”. In het gebied tussen Engbergen en het Anholtsche Broek komen enkele kleine open gebieden voor. De schaal hiervan is echter niet zodanig dat een AL-bestemming ge- rechtvaardigd zou zijn. Gekozen is daarom voor de bestemming “Agrarisch gebied”. Het meest oostelijk gelegen agrarisch gebied (ten noorden van de Terborgseweg) kan worden gekarakteriseerd als een tamelijk gaaf bewaard kampenlandschap. Vanwe- ge de kleinschaligheid en het reliëf is dit gebied landschappelijk waardevol (bestemming AL). De in dit gebied verspreid aanwezige kleinere bospercelen hebben vooral een landschappelijke en ecologische functie. Deze zijn bestemd tot "Multifunctioneel bosge- bied". In het gebied ten westen van de Molenweg en ten zuiden van Duitshofweg is het kampenlandschap minder goed herkenbaar door de grotere openheid. Daarom is dit gebied bestemd tot Agrarisch gebied (A).

3.4. Gemeente Wehl De bosgebieden in de landgoederen Plakslag/Stille Wald/klein Stille Wald/Jagers- huis in combinatie met de aanwezig cultuurgronden zijn vooral waardevol vanwege de aanwezige vogelsoorten. Het gebied is echter niet zodanig waardevol, dat daaraan de bestemming “Bosgebied met natuurwaarden” gegeven zou moeten worden. Hierbij spelen o.a. de gevolgen van de verdroging een rol. Voorgesteld wordt daarom de be- stemming “Multifunctioneel bosgebied”, alsmede de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden” voor de daarbinnen liggende cultuurgronden. In het kader van o.a. het REGIWA-project 'Bestrijding verdroging Bevermeer' wordt gewerkt aan het tegengaan van de verdroging in dit gebied. Gehoopt wordt dat hiermee de natuurwaarden weer zullen toenemen. Daarom is het bosgebied op de ontwikkelingskaart opgenomen met de aanduiding natuurontwikkeling, zodat te zijner tijd de bestemming “Multifunctio- neel bosgebied” hopelijk kan worden omgezet naar “Bosgebied met natuurwaarden”. Uit cultuurhistorisch oogpunt zijn deze landgoederen wel waardevol. Dat is aanleiding geweest voor het opnemen van de dubbelbestemming "landgoed". Plakslag is tevens aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied. Op de kaart is het waterwingebied als dubbelbestemming aangegeven, met de beschermingszone daarom- heen als aanduiding. De open esgronden rondom Nieuw-Wehl worden als landschappelijk waardevol aan- gemerkt, vanwege hun kenmerkend open karakter. Ook de grond direkt ten oosten van de bebouwde kom van Wehl behoren oorspronkelijk tot de open esgronden. Om die reden is ook aan deze gronden de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaar- den” gegeven. Het afwisselende karakter van het kampenlandschap ten noorden van de Grindstraat geeft aanleiding om de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden” te leggen. De afwisseling wordt ter plaatse vooral veroorzaakt door de aanwezige hagen als lijnvormige elementen. Ter bescherming van de hagen is de subcode b (beslotenheid) toegekend, waardoor het vellen en rooien aan een aanlegvergunning is gekoppeld.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 57

Het oostelijk gedeelte van de gemeente is overwegend als agrarisch produktiegebied in gebruik. Landschaps- en natuurwaarden zijn slechts zeer beperkt aanwezig. Gekozen is derhalve voor de bestemming “Agrarisch gebied”. De sportvelden, het zwembad en de zuiveringsinstallatie gelegen in de direkte omgeving van Wehl hebben een specifieke bestemming gekregen overeenkomstig het huidig gebruik.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 58

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 59

4. BESCHRIJVING VAN DE ONTWIKKELINGSKAART

In deze paragraaf worden een aantal bijzondere ontwikkelingsmogelijkheden behandeld. Deze mogelijkheden komen vooral tot uitdrukking in verschillende wijzigingsbevoegdhe- den, die in de voorschriften zijn opgenomen (artikel 36). Deze bevoegdheden gelden in bepaalde deelgebieden, die nader zijn aangegeven op de ontwikkelingskaart (schaal 1:25.000).

4.1. Niet agrarisch gebruik voormalige agrarische gebouwen Gelet op de vaak moeilijke positie waarin het agrarisch bedrijfsleven zich bevindt tenge- volge van scherpe milieu-eisen en het internationale markt- en prijsbeleid mag verwacht worden, dat in de komende planperiode er meerdere agrarische bedrijven zullen worden beëindigd. Tot nog toe zijn het vooral de kleinere agrarische bedrijven die er mee ophou- den, maar de verwachting bestaat dat dit in toenemende mate ook grotere bedrijven met behoorlijke opstallen betreft. Deze vrijkomende agrarische opstallen roepen de vraag op naar de toekomstige bestemming en gebruik.

Uitgangspunt van beleid is dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar agrarisch hergebruik van de opstallen. Voordat over het toestaan van eventuele andere functies wordt gespro- ken zal dan ook moeten worden aangetoond, dat agrarisch hergebruik niet mogelijk is of niet reëel is. In de praktijk blijkt echter, dat veel van deze gebouwen zijn verouderd en daarom geen directe waarde meer hebben voor agrarisch hergebruik.

Indien agrarisch hergebruik echter niet mogelijk blijkt, zou uit landschappelijk oogpunt sloop gewenst zijn. In de praktijk is daadwerkelijk slopen echter vaak moeilijk te realise- ren (kostenoverweging; kapitaalvernietiging). Het is dan ook wenselijk om sturing te geven aan de hergebruiksmogelijkheden van deze (voormalig agrarische) bedrijfsgebou- wen. De gedachte daarbij is dat een positief beleid (onder stringente randvoorwaarden enige mogelijkheden bieden), effectiever wordt geacht dan een verbod, omdat in de praktijk handhaving van de verbodspraktijken moeizaam zal werken. Bovendien zijn er goede maatschappelijke argumenten aan te voeren: sloop van de gebouwen wordt voorkomen (= kapitaalvernietiging; slopen kost veel geld). In geval van voormalig agrarische gebou- wen in zeer kwetsbare gebieden kan sloop evenwel de voorkeur hebben. Dat is alleen te realiseren indien daar ook geld voor beschikbaar komt (bijvoorbeeld in de vorm van een sloopfonds).

Als algemene uitgangspunten voor hergebruik van voormalig agrarische gebouwen gelden de volgende regels: · de omliggende agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd (bijv. uit oogpunt van stankhindercirkels). · geen onevenredige hinder voor het milieu · geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm · geen detailhandel · geen buitenopslag of uiterlijk vertoon · geen verkeersoverlast voor de omgeving Bij de hergebruiksmogelijkheden is bij de wijzigingsbevoegdheden onderscheid gemaakt in mogelijkheden, die in het gehele gebied gelden en enkele aanvullende mogelijkheden,

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 60

die slechts in bepaalde deelgebieden zijn toegestaan. De deelgebieden, waar die aanvul- lende mogelijkheden zijn toegestaan, zijn terug te vinden op de ontwikkelingskaart. Met nadruk wordt hierbij vermeld, dat het hierbij dus niet gaat om nieuwvestiging, maar alleen om het benutten van bestaande gebouwen.

1. Algemene hergebruiksmogelijkheden van bestaande gebouwen voor het hele plangebied

a. gebruik (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning (omzetten agrarisch bouwper- ceel in een woonbestemming), teneinde verdere toename van de bebouwing tegen te gaan. Anderzijds moet het bouwperceel niet te snel worden weggepoetst om agrarisch hergebruik niet onnodig te belemmeren. In deze woning mag ook sprake zijn van dubbele bewoning (geen woningsplitsing; zie § 2.5. bij regeling burgerwoningen). b. verbouw voormalige boerderij tot max. twee woningen, indien daardoor een karakte- ristiek of monumentaal pand kan worden behouden. De betreffende panden zijn op de plankaart met de aanduidingen "rijksmonument", "gemeentelijk monument" of "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" aangegeven. Deze woningsplitsing is toegestaan onder de volgende voorwaarden: · er is aangetoond dat agrarisch hergebruik niet mogelijk is; · er is sprake van inpandige bedrijfsruimte, die verbouwd kan worden tot (twee- de) woning; veelal de grotere boerderijen, geen verbouw van vrijstaande be- drijfs- of bijgebouwen tot woning, · de overige opstallen worden gesloopt, met uitzondering van gebouwen die als bijgebouw voor het wonen dienst gaan doen; · de extra woning is in te passen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. (Deze extra woning moet worden meegeteld in het gemeentelijke woningbouw- programma en gaat dus ten koste van de woningbouwmogelijkheden in de dorpen en steden. Het toestaan van een extra woning in het buitengebied mag er niet toe leiden dat woningbouwplannen in dorpen of steden geen doorgang kunnen vinden.) Teneinde in te spelen op de Regeling beëindiging veehouderijtakken (maart 2000) is een afzonderlijke wijzigingsbevoegdheid in de voorschriften opgenomen (art. 36, lid 7). Daarmee kan een extra vrijstaande woning worden toegelaten, mits passend binnen de regeling. c. niet-milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten: bedrijven uit de milieucategorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten #) of qua milieuhinder daarmee te vergelijken be- drijven, die als bijlage bij de voorschriften is opgenomen. Onder deze bedrijven val- len in ieder geval: kantoren, hoveniersbedrijven, dierenpensions, opslag van goede- ren zoals caravans e.d. In grondwaterbeschermingsgebieden zijn geen bedrijven toegestaan, die potentieel verontreiniging van de bodem zouden kunnen veroorza- ken (opmerking “B” uit de Staat van bedrijfsactiviteiten).

#) Ontleend aan “Bedrijven en Milieuzonering”, milieureeks nr. 9, Uitgeverij VNG, ‘s-Gravenhage (1999). Daarin zijn bedrijven ingedeeld in categorieën van milieuhinder ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving (met name woningen). In de brochure zijn richtlijnen voor aan te houden afstanden tot een rustige woonwijk aangegeven. Het gaat daarbij om indicatieve afstanden. De in een specifiek geval aan te houden afstand is afhankelijk van de inhoud van de milieuvergunning, alsmede de ligging van het bedrijf.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 61

Potentieel verkeersaantrekkende functies uit de Staat van bedrijfsactiviteiten worden in de wijzigingsbevoegdheid naar Bedrijven alleen toegelaten langs wegen van cate- gorie 2. In de voorschriften is geregeld dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vergroot. Het gebruik van erven voor buitenopslag van goederen, caravans en dergelijke wordt niet toegestaan.

Gelet op de grootte van de voormalige agrarische opstallen zal uitbreiding van bebouwing meestal niet nodig zijn. Voorzover daar toch behoefte aan bestaat, zou dit gecombineerd moeten worden met het slopen van (een deel van) de voormalige agrarische opstallen.

2. Aanvullende hergebruiksmogelijkheden voor bestaande gebouwen in bepaalde deelgebieden (zie ontwikkelingskaart)

In een aantal deelgebieden kunnen aanvullend op de algemene hergebruiksmogelijkhe- den extra mogelijkheden worden geboden. Deze deelgebieden zijn nader aangegeven op de ontwikkelingskaart.

in de zone “landbouw” op de ontwikkelingskaart tevens: d. loonwerk- en grondverzetbedrijf (het verrichten van werkzaamheden voor agrariërs en anderen met behulp van landbouwwerktuigen en graafmachines op locatie; geen re- paratie/onderhoud of verkoop van landbouwwerktuigen), e. veehandelsbedrijf (een bedrijf primair gericht op aankoop en verkoop van vee, t.b.v. daarvan is veelal stallingsruimte nodig), f. fouragehandel (groothandel van agrarische artikelen; geen verkoop aan particulie- ren); Voor de keuze van de zone landbouw is aangesloten bij het gebied dat voor nieuwvesti- ging in aanmerking komt (zie paragraaf 4.2.2).

in de zone “toeristisch-recreatieve ontwikkeling” op de ontwikkelingskaart tevens: g. maneges h. een kampeerboerderij/ pension, een camping of vakantie-appartementen i. kleinschalige horeca, bijv., een theehuis, pannenkoekenrestaurant, ijssalon etc. (geen café’s, hotels e.d.) j. een museum of galerie Voor de keuze van de gebieden met de aanduiding toeristisch-recreatieve ontwikkeling is in de gemeente Bergh aangesloten bij de toekomstvisie waarin het gebied ten noorden en westen van het Montferland als zodanig is aangewezen. Aanvullend zijn ook de recreatief aantrekkelijke gronden rondom het landgoed Slangen- burg aangemerkt met “toeristisch-recreatieve ontwikkeling”.

Tuincentra Overwogen kan worden om in zones direkt aansluitend aan de bebouwde kommen (de kernrandzones) ook mogelijkheden te bieden voor tuincentra in vrijkomende agrarische opstallen. Indien daarbij gedacht wordt aan grootschalige vestigingen, zoals Intratuin en Europa- tuin, dan is het duidelijk dat deze een veel grotere ruimtebehoefte hebben, dan in de

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 62

vorm van een vrijkomend agrarisch bedrijf kan worden aangeboden. Vrijkomende agrari- sche gebouwen zijn daarvoor dus niet geschikt. Daarbij komt dat detailhandel in het buitengebied niet bevorderd zou moeten worden. Voor een dergelijk tuincentrum kan gedacht worden aan vestiging op een bedrijventerrein. Voorzover er aan de rand van de bebouwde kom ruimte moet worden geboden voor een nieuw tuincentrum is hiervoor een afzonderlijke afweging per geval nodig. Het instrument planherziening biedt hiervoor de beste waarborgen. Aangezien het hierbij toch om incidentele gevallen zal gaan, is dit ook niet bezwaarlijk. Bij een meer kleinschalig tuincentrum zou het kunnen gaan om verkoop van bloemen en planten in combinatie met een kwekerij van planten. Het kweken van planten is dan een activiteit die wel thuishoort in het buitengebied. Het gevaar is aanwezig dat de verkoop van bloemen en planten al gauw wordt uitgebreid tot bloempotten, tuinartikelen e.d. Om die reden wordt het niet gewenst geacht om hiervoor ruimte te bieden in vrijkomende agrarische gebouwen.

4.2. Natuurontwikkeling Niet alleen bij gebouwen kan er sprake zijn van een functieverandering (zoals in de vorige paragraaf vermeld). Ook bij het gebruik van de gronden kan er in de komende planperio- de sprake zijn van een functiewijziging. Het gaat daarbij o.a. om een wijziging van de agrarische functie in een natuurfunctie van de gronden, die zijn opgenomen binnen de grenzen van het beheersplan Montferland. Dit plan vormt de nadere begrenzing van de zogenaamde Ecologische HoofdStructuur (EHS). Naast bestaande natuurgebieden bevat de EHS, zoals opgenomen in paragraaf 3.2.2 van de Paraplunota ook gebieden waar de ontwikkeling van natuurwaarden wordt nagestreefd en ecologische verbindingszones.

Van landbouw naar natuur

Bij de gebieden waar ontwikkeling van natuurwaarden wordt nagestreefd gaat het om aanwijzing van agrarische gronden als: 1. beheersgebied, of 2. reservaatsgebied, of 3. natuurontwikkelingsgebied

In beheers- en reservaatsgebieden worden via de toepassing van de Relatienota maatre- gelen voorgesteld om een meer op natuur en landschap afgestemd agrarisch grondge- bruik te gaan voeren. In beheersgebieden kunnen grondgebruikers (op vrijwillige basis) een beheersovereenkomst afsluiten met Bureau Beheer Landbouwgronden, in de reser- vaatsgebieden is het de bedoeling om deze gronden op vrijwillige basis aan te kopen (door BBL) ten behoeve van een natuurbeschermingsorganisatie (bijv. Natuurmonumen- ten). In beheers- en reservaatsgebieden gaat het om gebieden, die nu al natuurwaarden bevatten. Op deze manier zijn bijvoorbeeld in het beheersplan Montferland , begrenzingenplan Hummelo en Keppel, de gronden in beheer van Staatsbosbeheer en de agrarische akkers aan de rand van het Montferland aangewezen als reservaatsgebied.

Bij natuurontwikkelingsgebieden behoeven er op dit moment nog geen natuurwaarden aanwezig te zijn, maar hebben de gebieden wel potenties om natuurwaarden te ontwik- kelen. Vergelijkbaar met de reservaatsgebieden is het streven erop gericht om de gron- bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 63

den aan te kopen op vrijwillige basis. De agrarische gronden worden daarna omgezet in natuurgebied (bos, moeras). Dit geldt bijvoorbeeld voor de agrarische gronden rondom De Zumpe bij Doetinchem, waar moerasontwikkeling is gedacht.

Indien op deze wijze de gronden zijn verworven ten behoeve van de ontwikkeling van natuurwaarden is het gewenst dat de agrarische bestemming eventueel kan worden gewijzigd in een natuurbestemming. Daarom staan de betreffende gronden op de ont- wikkelingskaart aangeduid met "natuurontwikkeling". De gronden, die op de ontwikkelingskaart met "natuurontwikkeling" zijn aangeduid, kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid in de voorschriften worden omgezet in een meer op de natuur gerichte bestemming, bijvoorbeeld van ALN in Natuurgebied. Daarbij is als voorwaarde opgenomen dat de grondeigenaren moeten instemmen met de bestemmingswijziging. Gronden, die als beheersgebied zijn aangemerkt zijn niet op de ontwikkelingskaart opgenomen. Immers in de beheersgebieden blijft het agrarisch gebruik gehandhaafd. Een verandering van de voorgestelde ALN-bestemming is dus niet voorzien. Ook ni reservaatsgebieden kan na verwerving eventueel het agrarisch gebruik gehandhaafd blijven. Als dat het geval is, behoeft de wijzigingsbevoegdheid dus niet toegepast te worden.

Op de ontwikkelingskaart zijn langs de Wehlse Beek op het grondgebied van de ge- meente Doetinchem tevens enkele percelen met de aanduiding “natuurontwikkeling” aangegeven. Dit betreft de wens bij de gemeente Doetinchem om gedeeltes van het gebied langs de Wehlse Beek her in te richten. Daartoe is een visie “Nieuw leven in de Wehlse Beek” (1997) opgesteld. Het doel daarvan is dat de Wehlse Beek en direkte omgeving gaat functioneren als een natuurlijk bekenstelsel, dat zowel ecologisch als visueel-ruimtelijk een belangrijk verbindingslint in het landschap vormt. Deze wens sluit ook aan bij de wens van de gemeente Wehl om de Wehlse Beek in te richten als ecolo- gische verbindingszone (zie hieronder).

Ecologische verbindingszones

Bij ecologische verbindingszones gaat het om bestaande of nieuw te realiseren natuur, die ertoe dienen om bestaande natuurgebieden met elkaar te verbinden en zodoende migratie-mogelijkheden te scheppen voor flora en fauna. In het plangebied zijn enkele natte (langs watergangen) en droge (houtwallen, bospercelen etc.) ecologische verbin- dingszones voorzien (zie paragraaf 3.2.2 van de Paraplunota).

Voor de ecologische verbindingszones is de recente provinciale notitie “Ecologische verbindingszones in Gelderland, een nadere uitwerking” (jan. ’99) van belang. In deze notitie wordt duidelijkheid gegeven over de inhoud van de ecologische verbindingszones in Gelderland. Het betreft een nadere uitwerking van de globale pijlen, die in het provinci- ale Streekplan en het Waterhuishoudingsplan zijn opgenomen. De uitwerking betreft zowel de tracering als de doelstellingen en de te realiseren elementen. In de notitie zijn de inzichten verwerkt van eerder door anderen uitgevoerd onderzoek, zoals: § “de ecologische hoofdstructuur in Gelderland” van de Gelderse natuur- en milieuor- ganisaties;

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 64

§ “evaluatie van de ecologische verbindingszones in de provincie Gelderland” van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek; § “verbindingszones voor dagvlinders en libellen” van de Vlinderstichting.

In de notitie worden 7 inrichtingsmodellen onderscheiden voor de ecologische verbin- dingszone: das, kamsalamander, hagedis, vuurvlinder, ijsvogelvlinder, rietzanger en winde. Ieder inrichtingsmodel staat voor één of meerdere typen natuur (natuurdoeltypen) en verspreidingswijzen van dieren. De modellen betreffen kenmerkende soorten, maar de verbindingszones zijn natuurlijk ook voor veel andere plante- en diersoorten van belang. De genoemde soorten zijn dan ook slechts leidraad voor de inrichting, maar zijn is essentie gericht op de gehele natuur. Per verbindingszone kan er sprake zijn van stapstenen of corridors. Een stapsteen is een natuurterrein waar een populatie van een soort zich kan handhaven en voortplanten. Een corridor is een zone waardoor of waarlangs een soort zich verplaatst. Dit kan een smalle doorlopende strook zijn, maar ook een samenhangend stelsel van bosgebiedjes, houtwallen e.d. De verbindingszones kunnen worden onderscheiden in natte en droge verbindingszones. Voor de droge verbindingszones zijn de gemeenten primair verant- woordelijk. Het Waterschap vervult een trekkersrol voor de natte ecologische verbin- dingszones.

De inrichtingsmodellen voor het plangebied worden hieronder kort beschreven: model das (droog): Dit betreft een brede corridor van circa 500 m, die is opgebouwd uit kleinschalig landschap waarin houtwallen, singels en bosjes dekking bieden en geleiding geven, en waarin voldoende geschikte voedsel gebieden aanwezig zijn. Over korte afstand (max. 1 km) mag de corridor smaller zijn dan 500 m, maar niet minder dan 100 m. model hagedis (droog): Dit model bestaat uit een corridor van circa 250 m. met stapste- nen, ingebed in een landschapszone. Het voorkomen van open, schrale plekken is essentieel voor dit type. model winde (nat): Dit model bestaat uit een corridor (een beek of rivier en oevers met gedeeltelijk plas-dras bermen en bosjes) met stapstenen. Herstel van stromende wate- ren staat centraal. De verbindingszone is van belang voor de hele waterfauna. model rietzanger (nat): Dit model bestaat uit grote en kleine stapstenen. Het is bedoeld om de populaties van rietvogels te versterken door de afstand tussen de verschillende broedgebieden te verkleinen. model ijsvogelvlinder (droog): Dit model bestaat uit kleine en grote stapstenen open bos in een zone 250 m breed van kleinschalig landschap of open bos. Bedoeld voor orga- nismen die (kleine) bossen van hoge kwaliteit nodig hebben. model kamsalamander (nat): Dit betreft een corridor met stapstenen, waarbij natte elementen, zoals poelen essentieel zijn. De breedte van de zone is 250 m, waarbij per strekkende km tenminste 5 poelen nodig zijn.

Voor het plangebied zijn de volgende verbindingszones van belang (lettercodes slaan op de gemeenten waarin de verbindingszones lopen):

- BDG Oude IJssel (natte evz): leefgebied en trekgebied voor vis (model win- de/kamsalamander/rietzanger/das). Ook de AA-strang en de Bielheimer- beek horen hier bij. Voor de Oude IJssel heeft het Waterschap Rijn en IJs- sel eind 1998 een visie opgesteld en is de ecologische verbindingszone in

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 65

hoofdlijnen ingevuld. Ook de verbindingszones Waalse Water en Montfer- land-Slangenburg zijn in deze visie opgenomen. In het kader van het pro- vinciale project Groene Connecties is de Oude IJssel aangewezen als pilot project om tot realisatie te komen. - BG Waalse Water (natte evz): een waardevol moerasgebied, dat versterkt moet worden om zodoende een belangrijke stapsteen te vormen in een samenhangende reeks deelpopulaties van moerasvogels (model rietzan- ger/winde). Het Waalse Water maakt onderdeel uit van de evz Oude IJssel. - BD Bergherbos – Slangenburg (droge evz): Dit betreft een nieuwe verbin- dingszone, die in het Streekplan nog niet is genoemd. Op Montferland is een kleine dassenpopulatie aanwezig. Incidenteel worden langs de Oude IJssel nabij Etten dassen waargenomen. Slangenburg vormt een potentieel leefgebied voor de das en geeft verbinding met andere potentiële leefgebie- den. Het betreft hier de herinrichting van een strook van circa 500 meter breed tussen het Bergherbos en Kemnade volgens een nog vast te stellen route. (model das) In dit geval is een brede zone aangehouden aangezien de ligging van deze verbindingszone nog onderwerp van discussie is. Der- halve is de ligging van deze verbindingszone een ruime jas gegeven in de vorm van deze brede zone op de ontwikkelingskaart. E.e.a. wordt ook be- schreven in het “Actieplan Natuur+Landschap” van de gemeente Bergh. - G Keyzersbeek (droge evz): Rivierduinen langs de Oude IJssel vormden vroeger leefgebied voor de das en plaatselijk nog steeds. Onderlinge ver- binding (potentiële) restpopulaties nog mogelijk in gebied ten westen van Gendringen. (model das). De route is: Aastrang-stukje Keizersbeek, bosjes aan de Wissinklaan (nabij Bergerslagbeek)- via Westendorp-Noordenbroek- aansluiting Boven Slinge. De gemeente Wisch vervult de trekkersrol voor deze verbindingszone. - D Boven Slinge (natte evz)(modellen das, winde, kamsalamander, ijsvogel- vlinder) - D Slangenburg in noordelijke richting (droge evz)(Het Zand). Slangen- burg en Graafschap zijn potentiële leefgebieden voor dassen en reptielen (modellen das en hagedis) - D Slangenburg – Kruisbergsche Bossen (droge evz): van belang voor amfibieën vlinders van bossen en potentieel voor dassen (modellen kamsa- lamander, das en ijsvogelvlinder) - BW Montferland – Hummelo-Keppel (droge evz): op Montferland en in Hummelo-Keppel zijn kleine dassenpopulaties aanwezig. Een verbinding maken is dus gewenst. (model das) - B Montferland – Rijnstrangen, via Wild (natte evz): Via de onderdoor- gang Wild kunnen dassen de A12 passeren. Vervolg in Duitsland is opge- nomen in het zogenaamde Landschaftsentwicklungsplan. Wild is ook be- langrijke watergang voor vissen. (modellen das en winde) - B Montferland – Rijstrangen via Byvanck (droge evz): Montferland, Byvanck en Rijnstrangen vormen (potentiële) leefgebieden voor de das. Vanaf Byvanck verbinden via Duitsland (Leege Heide). (model das)

Naast deze provinciale ecologische verbindingszones bestaat er bij zowel de Nederland- se als Duitse waterbeheerders de wens om het Grenskanaal natuurvriendelijker in te richten en te beheren en de onderhoudskosten te verlagen. Tevens is het gewenst dat er

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 66

een nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de hydrologie van vooral het gebied gelegen in de omgeving van Netterden. Voor dit project is een stuurgroep samengesteld be- staande uit Nederlandse en Duitse instanties. Er vindt op dit moment nog onderzoek plaats naar de ecologische als hydrologische aspecten. Naar verwachting zullen de onderzoeken medio 1999 worden afgerond waarna de voorstellen vervolgens verwerkt zullen worden tot uitvoeringsgerede plannen. De hierbij betrokken watergangen zijn de Oude Rijn, de Wild, het Grenskanaal, de Lander, de Löwenberger Landwehr, de Hetter Landwehr en de Tote Landwehr.

Daarnaast bestaat er bij enkele gemeenten de wens om watergangen meer ecologisch in te richten als lokale ecologische verbindingszone. Deze wens is gebaseerd om de gemeentelijke landschaps(beleids)plannen. Het betreft hier de volgende watergangen: - BG Reefsche, Vethuizense en Roode Wetering, gelegen op de grens van de gemeenten Bergh en Gendringen. Dit betreft een aantal ('natte') natuur- gebieden, die met elkaar verbonden zijn d.m.v. de Reefsche/- Vethuizensche/Roode wetering. Het zijn kleine gebieden in een verder agrarische omgeving. Vanwege de abiotische situatie alhier (rivierklei, kwel) vormen verdroging, verzuring en vermesting echter nauwelijks een pro- bleem. Het interne beheer en de onderlinge samenhang zijn echter wel voor verbetering vatbaar. Deze watergangen hebben een belangrijke waterhuishoudkundige functie en worden ook als zodanig onderhouden. Aanwezige natuurwaarden betref- fen soorten, die een regelmatig maairegiem behoeven of verdragen. De functie als verbindingszone wordt echter pas inhoud gegeven als (een deel van) het water en de oever extensiever beheerd wordt of exclusief gereser- veerd wordt voor natuurontwikkeling (plasberm, poel). (modellen kamsala- mander en rietzanger). - W Wehlse Beek: Deze hoofdwatergang ontspringt net ten zuiden van de A18 in de gemeente Bergh. Het gedeelte A18-Broekhuizerstraat vraagt aan de oostzijde om brede hagen of bosstroken om het visuele opdringen van de bebouwde kom van Doetinchem in te dammen. Aan de westzijde is een enkele verbreding van de beek met moeras of plas-drassituatie gewenst. Ten noorden van de Broekhuizerstraat zou een profiel moeten krijgen van natte/droge ruigte.

De hierboven genoemde ecologische verbindingszones zijn als aanduiding op de ontwik- kelingskaart opgenomen. Daar waar de verbindingszones bestaan uit corridors (in de meeste gevallen 500 m t.b.v. model das) is op de ontwikkelingskaart een zoekgebied droge ecologische verbindingszone aangegeven. Binnen dit zoekgebied moet gezocht worden naar mogelijkheden voor de aanleg van landschapselementen, zoals bosjes, houtsingels etc. (althans in geval van model das). Het Waalse Water is als natuuront- wikkelingsgebied opgenomen op de ontwikkelingskaart, teneinde recht te doen aan de gewenste versterking van deze stapsteen. Indien op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren gekomen wordt tot het realiseren van deze ecologische verbindingszones dan bieden de voorschriften de moge- lijkheid om aan de betreffende gronden de bestemming "Natuurgebied" toe te kennen. Een bestemmingswijziging zal alleen worden doorgevoerd indien de vrijwillige medewer- king van de grondeigenaren is verkregen. Overigens zal in sommige gevallen geen bestemmingswijziging nodig zijn, omdat het realiseren van de natte ecologische verbin-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 67

dingszone vaak al mogelijk is, zonder dat daarvoor agrarische gronden benodigd zijn (bijvoorbeeld door herinrichting van oevers, die al in beheer zijn bij waterschappen).

4.3. Regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied Aan de zuidrand van het plangebied van de gemeente Bergh en deels gemeente Gen- dringen bevindt zich het zogenaamde regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied. Het beschermingsbeleid in dit gebied richt zich vooral op een aangepast peilbeheer en het handhaven van de gewenste grondwatersituatie ter bescherming van de benedenstrooms gelegen natuur (Rijnstrangen). Het waterschap Rijn en IJssel speelt hier een belangrijke rol in en heeft instrumenten om dit beleid te kunnen verwezenlijken (vergunning voor drainage, bemaling, graven van watergangen etc.). De provi ncie verleent vergunningen voor grondwateronttrekkingen. De gemeenten dienen dit gebied in het bestemmingsplan aan te geven als signalering dat in dat gebied voor een aantal zaken vergunning gevraagd moet worden bij het waterschap. Een aanlegvergunningstelsel hiervoor in het bestem- mingsplan opnemen zou in dit geval dubbelop zijn. Daarom is gekozen voor het opnemen van het regionaal hydrologisch beïnvloedingsge- bied als signaal op de ontwikkelingskaart.

Het doel van dit actiegebied is om te komen tot een gebundelde inzet van middelen, waarbij de provincie in overleg met en samen met de streek tot verbetering van de mili- eusituatie wil komen (in dit geval met name de kwaliteit van het water in het Grenska- naal/Hettergraaf). Gelet op dit meer projectmatige karakter is het gewenst om terughou- dend te zijn met het opnemen van dwingende regels in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is slechts getracht om ontwikkelingen tegen te gaan, die schadelijk zouden kunnen zijn voor de waterhuishouding. Daarom is in het plan geregeld, dat kwekerijen van bomen en struiken niet als recht zijn toegestaan, maar slechts via vrijstelling. In deze vrijstellingsprocedure zal in overleg met het Waterschap bekeken moeten worden wat de gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Ook bij vestiging van nieuwe agrarische bedrijven binnen het regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied is als voorwaarde opgenomen, dat advies moet worden ingewonnen bij het Waterschap omtrent de gevolgen voor de waterhuishouding (zie ook § 2.3.4). Op deze wijze kan het bestemmingsplan een (kleine) bijdrage leveren aan de invulling van het strategisch actiegebied.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 68

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 69

5. UITVOERBAARHEID

5.1. Inspraak en overleg

In het najaar van 1999 is het voorontwerp-plan onderwerp geweest van inspraak en overleg. Het voorontwerp heeft in het kader van de inspraak met ingang van 11 november 1999 gedurende vier weken ter inzage gelegen. In die periode kon op de gemeentehuizen een nieuwsbrief worden afgehaald over het voorontwerp-plan, alsmede een nieuwsbrief over het beeldkwaliteitplan buitengebied, dat aan het bestemmingsplan is gekoppeld. Tevens is op 17 november 1999 in zalencentrum De Olde Beth in Wehl een openbare inspraak- en informatie-avond georganiseerd omgeven door de nodige publiciteit. In de periode van inzage bestond de mogelijkheid om schriftelijk te reageren. Van deze mogelijkheid is in ruime mate gebruik gemaakt. Circa 160 schriftelijke reacties van burgers met bezwaren en verzoeken om aanpassing van het plan op onderdelen zijn binnengekomen. Naast de gehouden inspraak is het plan in september 1999 toegezonden aan diverse instanties, die volgens art. 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening bij de plan- vorming betrokken dienen te worden.

De resultaten van de gehouden inspraak en het overleg zijn in een afzonderlijke nota inspraak & overleg voor de vier gemeenten tezamen verwoord. Op deze plaats wordt dus slechts verwezen naar deze afzonderlijke nota, die als losse bijlage onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Bij de terinzagelegging is naast het voorliggende bestemmingsplan ook deze nota inspraak & overleg ter inzage gelegd.

Met nadruk wordt hierbij opgemerkt dat het plan na de gehouden inspraak en het overleg nog op een aantal punten is gewijzigd, naar aanleiding van ziens- wijzen in het kader van de ontwerp terinzagelegging. De toelichting, zoals opgenomen in de voorgaande hoofdstukken, heeft betrek- king op de meest recente versie van het plan (zoals dat door de raad is vastge- steld).

5.2. Economische uitvoerbaarheid Het onderhavige bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waar- bij de ontwikkelingen uiteindelijk bepaald worden door derden en vooral op basis van vrijwilligheid. Voor de gemeente vloeien hier slechts beheersactiviteiten uit voort. Voor zover nu valt te overzien voorziet dit bestemmingsplan niet in bestemmingen, die aanleiding kunnen geven tot schadeclaims. Het bestemmingsplan wordt dan ook economisch uitvoerbaar geacht.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 70

5.3. Handhaving Het hebben van een actueel en flexibel bestemmingsplan wordt door iedereen onder- kend. Immers daarmee kunnen aanwezige kwaliteiten van het buitengebied worden beschermd en ontwikkelingen gestuurd. Als het bestemmingsplan gereed is, kan echter niet tevreden achterover geleund worden. Dan komt het aan op een goede controle op de naleving van het bestemmingsplan. Niet of te weinig handhaven leidt tot ongewenste ontwikkelingen en komt de geloofwaardigheid van de overheid niet ten goede.

Met betrekking tot de handhaving is eind april 1999 door de regio Achterhoek een “Draaiboek voor de handhaving van bestemmingsplannen buitengebied” verschenen. Dit in het kader van het project “Veehouderij op Zandgrond” en gesubsidieerd door het Ministerie VROM en de provincie Gelderland. Van de vier gemeenten van dit bestemmingsplan hebben de gemeenten Bergh, Doetin- chem en Wehl deelgenomen aan dit project Draaiboek. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan heeft de gemeente Gendringen aangegeven ook graag aan te willen sluiten bij het Draaiboek. Onderstaand wordt de inhoud van het Draaiboek in globale termen beschreven.

Het doel van het draaiboek was drieledig: 1. Het vormgeven van bestuurlijk draagvlak voor de handhaving van het bestem- mingsplan buitengebied. Bestuurlijk draagvlak is voor de invulling en uitvoering van handhaving onontbeerlijk. De handhaving krijgt met de voorstellen en afspraken zoals deze in het draaiboek zijn opgenomen een structurele plaats in het gemeentelijk takenpakket. Bij voorkeur zou het Draaiboek (met name deel A, het handhavingsplan per gemeente) dan ook vastgesteld moeten worden door het college van B&W en/of de gemeenteraad 2. Bewerkstelligen van een mogelijk uniforme, (inter)gemeentelijke daadkrachtige aanpak van handhaving bestemmingsplan buitengebied. Door gelijke gevallen zowel gemeentelijk als ook intergemeentelijk op gelijke wijze en op daadkrachtige wijze aan te pakken wordt de rechtszekerheid en rechtsgelijk- heid voor de burger vergroot. Het draaiboek geeft voor de gemeente praktische en beleidsmatige lijnen voor de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied. 3. Praktisch naslagwerk voor de uitvoerende ambtenaren. De uitvoeringsgerichtheid komt tot uiting in actiepunten die gericht zijn op een ade- quaat handhavingsniveau en stroomschema’s en in standaardbrieven welke gebruikt kunnen worden bij de uitvoering van sanctiemiddelen.

Het Draaiboek bestaat in grote lijnen uit de volgende onderdelen:

Deel Inleiding In Deel Inleiding wordt naast de toelichting op het draaiboek zelf, de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied in het algemeen beschreven. Voor de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied is het van belang dat de gemeente beschikt over een actueel, handhaafbaar bestemmingsplan. Een verouderd bestemmingsplan dat niet is toegerust op de werkelijke situatie in het buitengebied maakt het sturen van (on)gewenste ontwikkelingen moeilijk.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 71

Uit inventarisatie (1998) bij de deelnemende gemeenten in de Regio Achterhoek, blijkt dat handhaving bestemmingsplan buitengebied in het algemeen een lage prioriteit heeft. Het belang van handhaving wordt weliswaar ingezien, maar de praktijk leert dat het handhaven zich in veel gevallen beperkt tot het reageren op meldingen door burgers en 'toevallige' meldingen/constateringen door gemeenteambtenaren (passieve handhaving). Argumenten voor de beperkte handhaving liggen vaak in de sfeer van gebrek aan financi- ele en personele middelen en de hoge werkdruk. In kleinere gemeenten speelt de invloed van sociale en politieke verhoudingen vaak een rol in de overweging om al dan niet handhavend op te treden. (Dit is gebleken uit gesprekken met zowel bestuurders als ambtenaren.) Aan deze passieve manier van handhaven kleven diverse nadelen: § de gemeente kan pas optreden als het kwaad reeds geschied is; § geen meldingen betekent niet vanzelfsprekend dat geen overtredingen plaatsvi nden, dit werkt gedoogsituaties in de hand; § passieve handhaving kan nooit leiden tot een consistent, consequent hand- havingsbeleid waardoor de gemeente in juridische procedures niet sterk staat.

Om die redenen zijn de gemeenten zich meer en meer bewust dat handhaving noodza- kelijk is. Niet of weinig handhaven van de regels uit het bestemmingsplan leidt tot onge- wenste ontwikkelingen en kan zelfs vervaging van normen en waarden tot gevolg hebben. Naast maatschappelijke motieven spelen verschillende juridische argumenten een rol die het voeren van een actief handhavingsbeleid onderschrijven. Overige belangrijke argumenten voor een goede handhaving: § door een goede handhaving bereikt de gemeente uiteindelijk in steeds grotere mate haar beleidsdoel, blijkend uit de bestemmingsplanvoorschriften; § de rechtszekerheid en de gelijke behandeling van burgers wordt gewaarborgd; § het handhaven van bestemmingsplanvoorschriften kan weerslag hebben op het maatschappelijk draagvlak en daarmee op de naleving van de voorschriften; de ge- loofwaardigheid, betrouwbaarheid en integriteit van bestuurders worden vergroot; § handhaving in alle fasen van het beleidsproces komt de gemeentelijke organisatie en middelen ten goede en beperkt schadeclaims.

Voor een waardevolle invulling van het ruimtelijk beleid (inclusief de handhaving) is het van groot belang dat politiek draagvlak aanwezig is, zowel bij de raad als bij het college en de individuele bestuurder. Bestuurders moeten inzien dat het maken van beleid voor het buitengebied, resulterend in het bestemmingsplan, een vanzelfsprekend vervolg krijgt in de vorm van adequate handhaving. Met het vervaardigen van een bestemmingsplan is een forse investering gemoeid. Dit rechtvaardigt een gedegen handhavi ng van het ruimte- lijk beleid. Het verkrijgen en behouden van politiek draagvlak is een continu proces en kan plaats- vinden door het informeren van zittende en nieuwe bestuurders over het gevoerde hand- havingsbeleid.

De handhaving kan op verschillende manieren ingevuld worden, afhankelijk van prioriteit, capaciteit en tijdsfasering. Er zijn een aantal handhavingsmethoden te onderscheiden welke in combinatie kunnen leiden tot een adequaat handhavingsniveau, te weten: a) passieve handhaving; Passieve handhaving betekent het reageren op meldingen van derden (burgers of or-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 72

ganisaties). Dit wordt ook wel “piepsysteem” genoemd of liever: signaleringssys- teem. b) preventieve handhaving; De preventieve handhaving is gericht op voorkomen van overtredingen. Overtredingen voorkomen is een logische en belangrijke stap in het voeren van gemeentelijk hand- havingsbeleid. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Met name deze overtredingen kan de gemeente voor- komen door het geven van goede voorlichting, bijvoorbeeld door brochures of voor- lichtingsbijeenkomsten. 'Bewuste' overtredingen kunnen het best voorkomen worden door een consistent en consequent handhavingsbeleid te voeren. Belangrijk daarbij is een actief controlerende gemeente. c) repressieve handhaving; Repressief handhaven is het beëindigen van een overtreding door het inzetten van één van de sanctiemiddelen. De gemeente heeft verschillende sanctiemiddelen waarmee zij kan optreden tegen de overtreder. Bestuursdwang en dwangsom zijn de belangrijkste instrumenten waarmee de gemeente overtreders terecht kan wijzen. Voordat deze instrumenten ingezet kunnen worden kan via overleg met de overtreder vaak al een oplossing gevonden worden. d) gedogen. Gedogen is het bewust niet optreden tegen een overtreding van de wettelijke voor- schriften, terwijl de gemeente wel op de hoogte is, of redelijkerwijze op de hoogte kan zijn geweest. Het is niet altijd mogelijk, niet nodig en soms zelfs niet wenselijk dat tegen elke overtreding van een bepaalde rechtsregel wordt opgetreden. Niet mo- gelijk omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijze controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarder wegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Bij bestemmingsplannen mag er echter nooit sprake zijn van een algemeen gedoogbeleid.

De bovengenoemde handhavingsmethoden worden uitgebreid toegelicht in Deel C van het Draaiboek.

Deel A, Handhavingsplan per gemeente In Deel A, Handhavingsplan per gemeente worden voor elke gemeente vele handreikin- gen gegeven om de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied in de betreffende gemeente naar een 'adequaat' niveau te tillen. Deze handreikingen zijn verwoord in actiepunten hetgeen de vrijblijvendheid van dit draaiboek kan beperken. Voorts zijn in deel A, strategische uitgangspunten van beleid opgenomen. Actiepunten betreffen onder andere: - handhaafbare voorschriften in het nieuwe bestemmingsplan: het bestemmingsplan moet zo helder mogelijk zijn in zijn bedoelingen en bijbeho- rende spelregels moeten helder en overzichtelijk zijn. In dit bestemmingsplan is zo- wel in de toelichting als in de voorschriften gebruik gemaakt van praktische tabellen en overzichten. Tevens kan vermeld worden dat in het plan een gebiedsspecifiek stelsel van aanlegvergunningen is opgenomen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat voor de meest wezenlijke waarden van een gebied aanlegvergunning wordt gevraagd. - creëren van een maatschappelijk draagvlak voor het nieuwe plan. Het gaat hierbij om goede voorlichting en informatie. Bij de voorbereiding van zowel de Paraplunota als het bestemmingsplan is daarom gebruik gemaakt van een

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 73

klankbordgroep (zie § 1.5). Tevens is ruim aandacht besteed aan voorlichting d.m.v. voorlichtingsbijeenkomsten en persberichten. - creëren van een politiek draagvlak: het nadrukkelijk betrekken van het college van B&W en de gemeenteraad bij zowel het bestemmingsplan als de handhaving. - het aanwijzen van een handhavingscoördinator per gemeente of wellicht voor de vier gemeenten gezamenlijk. - het jaarlijks evalueren van de handhaving door de handhavingscoördinator - actiepunten bij de verschillende handhavingsmethoden, zoals hierboven onder a t/m d genoemd.

Als strategische uitgangspunten van beleid worden onder andere genoemd: · alle geconstateerde overtredingen worden aangepakt; · ingezette procedures worden afgemaakt; · er worden standaard procedures gehanteerd; · in geval van gedogen zal dit actief moeten plaatsvinden d.m.v. bijv. een gedoogbe- schikking; · binnen één jaar wordt het gehele buitengebied actief gecontroleerd.

Deel B, Standaardisering Deel B, Standaardisering geeft op overzichtelijke wijze de verschillende handhavings- procedures weer. Deze procedures zijn ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de verschillende procedurefasen zijn standaardbrieven en formulieren gekop- peld.

Deel C, Achtergrondinformatie Deel C, Achtergrondinformatie omvat een vrij uitgebreide beschrijving van de hand- havingsmogelijkheden die de gemeente ter beschikking staan. Dit deel is voornamelijk interessant voor diegenen die meer informatie willen hebben over hetgeen in Deel Inlei- ding en Deel A kort aan bod komt.

Conclusie

Het Draaiboek biedt een uitstekend handvat voor een adequaat handhavingsbeleid in de komende jaren. De gemeenten Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl spreken hierbij uit, dat zij het Draaiboek in de komende jaren actief zullen toepassen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt ook het Draaiboek door de gemeenteraden vastgesteld. In ieder geval kan vermeld worden dat in Doetinchem en Wehl luchtfoto’s gemaakt worden, welke zullen dienen als “nulsituatie” (Bergh beschikt reeds over actuele luchtfo- to’s). Bovendien zijn binnen de gemeente handhavi ngscoördinatoren aangewezen die regelma- tig in overleg zullen treden. In dat kader is een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld. Bij gezamenlijke handhaving kan gedacht worden aan voorbereiding van handhavingsac- ties en afstemming van de handhaving.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 74

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 75

BIJLAGE 1: Overzicht regelingen plattelandsvernieuwing

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 76

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 77

Overzicht regelingen plattelandsvernieuwing

Gelet op de teruggang van het aantal agrarische bedrijven in het buitengebied en de mogelijk ingrijpende gevolgen voor het buitengebied van in ontwikkeling zijnde regelge- ving (bijv. Reconstructiewet) is het van belang dat er een nieuw perspectief wordt gebo- den voor het landelijk gebied. Dit nieuwe perspectief wordt veelal gevat onder de noemer van plattelandsvernieuwing. Wat wel en niet onder plattelandsvernieuwing moet worden gerekend, staat op dit moment op verschillende beleidsniveau's ter discussie. In dit plan is getracht om een bijdrage te leveren aan die discussie door een voorstel te doen voor een uitwerking van plattelandsvernieuwing. Plattelandsvernieuwing is in dit plan in grote lijnen in twee onderdelen terug te vinden, te weten: 1. niet-agrarische nevenactiviteiten op functionerende agrarische bedrijven; 2. niet-agrarische functies op voormalig agrarische bedrijven

Voor de overzichtelijkheid is de toelichting op deze onderdelen in deze bijlage bij elkaar gezet.

a. Nevenactiviteiten bij functionerende agrarische bedrijven Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrari- sche activiteiten. Te denken valt aan agro-toerisme (‘Bed en Breakfast’), detailhandel, bewerking van agrarische produkten etc. Een dergelijke neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument, en kan een bijdrage worden geleverd aan imago verbetering van de landbouw in het algemeen. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van de plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt. In de voorschriften van de agrarische bestemmingen is om bovenstaande redenen een vrijstellingsregeling opgenomen om nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven mogelijk te maken (verkoop vanaf de boerderij, realiseren van vakantie-appartementen, kleinschalige horeca en stalling van caravans, campers en boten). Voor deze vrijstelling gelden nadere voorwaarden, zoals: het moet een ondergeschikte nevenactiviteit blijven, er mag geen belemmering van omliggende agrarische bedrijven plaatsvinden, uitsluitend binnen bestaande gebouwen (dus geen nieuwbouw t.b.v. de nevenactiviteit) en detailhandel is alleen toegestaan in ter plaatse voortgebrachte produkten.

Kleinschalig kamperen Daarnaast kan ook het kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) onder de verbrede landbouw worden gerekend. In de praktijk is gebleken dat kleinschalige en eenvoudige vormen van kamperen in een grote vraag bij de consument voorzien. Het gaat daarbij om een specifieke vraag aanvullend op de reguliere verblijfsrecreatie. Daarnaast kan het een aantrekkelijke manier zijn voor agrariërs als bron van neveninkomsten.

De volgende regeling is voor het kleinschalig kamperen opgenomen: · koppeling aan agrarisch bouwperceel bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 78

Om wildgroei te voorkomen (en daarmee aantasting van het landschap) is er in dit plan voor gekozen om het kleinschalig kamperen te beperken tot agrarische bouw- percelen (eventueel direct aansluitend op het bouwperceel). Hierbij speelt ook een rol dat dit kleinschalige kamperen gezien kan worden als een bron van neveninkomsten voor de agrariërs. Tevens voegt het produkt "boerderij" iets toe aan de "gewone" kam- peerterreinen. In Wehl is er voor gekozen om ook bij voormalig agrarische bouwpercelen (opgeno- men in het bestemmingsplan buitengebied uit 1981) het kleinschalig kamperen toe te staan. De voorzieningen t.b.v. het kamperen bij de boer (sanitair e.d.) dienen op het bouw- perceel te worden gesitueerd. Uitgangspunt daarbij is het gebruik maken van de be- staande gebouwen, tenzij aangetoond kan worden dat daarvoor geen mogelijkheden bestaan. · maximaal 10 en -gedurende een beperkte periode per jaar- maximaal 15 kam- peermiddelen De Wet OR biedt de mogelijkheid om maximaal 10 kampeermiddelen te plaatsen. In een nader te bepalen periode kan dit aantal worden verhoogd tot 15. Deze periode is met name bedoeld voor de grote toeloop in vakantieperiodes. Voor de periode wordt gekozen voor: de periode tussen Hemelvaart en Pinksteren en de maanden juli en augustus. · periode beperken: 15 maart tot en met 31 oktober Het is gewenst om het kleinschalig kamperen slechts toe te staan in een beperkte periode. Dit met name om permanente bewoning tegen te gaan en ontsiering van het winterlandschap te voorkomen. Daarmee wordt ook voorkomen, dat er stacaravans kunnen worden geplaatst. · alleen tenten en "gewone" caravans; geen stacaravans Ook om permanente bewoning tegen te gaan en te voorkomen dat een soort kleine vakantieparkjes ontstaan, met aanbouwsels, hekwerkjes etc. · landschappelijke inpassing Het wordt noodzakelijk geacht, dat er eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing. Door middel van erfbeplanting dienen de kampeermiddelen zo veel moge- lijk aan het oog te worden onttrokken. Aanvullend is in Wehl de bepaling opgenomen dat er slechts 1 kleinschalig kampeerter- rein kan worden toegelaten in een gebied van 10 ha.

De vraag zou gesteld kunnen worden, of het kleinschalig kamperen niet uitgesloten zou moeten worden in agrarische gebieden met hoge landschaps- en natuurwaarden (be- stemming ALN). Aangezien de regeling beperkt is tot het agrarisch bouwperceel is het de vraag of er negatieve gevolgen zijn voor de omringende natuur en landschap. Een overweging kan zijn de beperking van de recreatieve druk in ALN-gebieden. Ook kleinschalige kampeer- ders uit gebieden met een A of AL bestemming zullen echter de ALN-gebieden bezoe- ken. Een dringende reden om kamperen bij de boer in ALN uit te sluiten lijkt derhalve niet aanwezig. De gemeente Wehl heeft er wel voor gekozen om het kleinschalig kamperen in de ALN- gebieden uit te sluiten.

Hierbij kan nog opgemerkt worden dat het kleinschalig kamperen geen gevolgen heeft voor de milieuvergunningen van omliggende agrarische bedrijven, aangezien het klein-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 79

schalig kamperen niet aangemerkt wordt als stankgevoelig object (richtlijn veehouderij en stankhinder). Anders gezegd: door het kleinschalig kamperen treedt er geen verande- ring op in de omgevingscategorie volgens de richtlijn veehouderij en stankhinder. b. Niet-agrarisch gebruik van voormalig agrarische gebouwen Gelet op de vaak moeilijke positie waarin het agrarisch bedrijfsleven zich bevindt tenge- volge van scherpe milieu-eisen en het internationale markt- en prijsbeleid mag verwacht worden, dat in de komende planperiode er meerdere agrarische bedrijven zullen worden beëindigd. Tot nog toe zijn het vooral de kleinere agrarische bedrijven die er mee ophou- den, maar de verwachting bestaat dat dit in toenemende mate ook grotere bedrijven met behoorlijke opstallen betreft. Deze vrijkomende agrarische opstallen roepen de vraag op naar de toekomstige bestemming en gebruik.

Uitgangspunt van beleid is dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar agrarisch hergebruik van de opstallen. Voordat over het toestaan van eventuele andere functies wordt gespro- ken zal dan ook moeten worden aangetoond, dat agrarisch hergebruik niet mogelijk is of niet reëel is. In de praktijk blijkt echter, dat veel van deze gebouwen zijn verouderd en daarom geen directe waarde meer hebben voor agrarisch hergebruik.

Indien agrarisch hergebruik echter niet mogelijk blijkt, zou uit landschappelijk oogpunt sloop gewenst zijn. In de praktijk is daadwerkelijk slopen echter vaak moeilijk te realise- ren (kostenoverweging; kapitaalvernietiging). Het is dan ook wenselijk om sturing te geven aan de hergebruiksmogelijkheden van deze (voormalig agrarische) bedrijfsgebou- wen. De gedachte daarbij is dat een positief beleid (onder stringente randvoorwaarden enige mogelijkheden bieden), effectiever wordt geacht dan een verbod, omdat in de praktijk handhaving van de verbodspraktijken moeizaam zal werken. Bovendien zijn er goede maatschappelijke argumenten aan te voeren: sloop van de gebouwen wordt voorkomen (= kapitaalvernietiging; slopen kost veel geld). In geval van voormalig agrarische gebou- wen in zeer kwetsbare gebieden kan sloop evenwel de voorkeur hebben. Dat is alleen te realiseren indien daar ook geld voor beschikbaar komt (bijvoorbeeld in de vorm van een sloopfonds).

Als algemene uitgangspunten voor hergebruik van voormalig agrarische gebouwen gelden de volgende regels: · de omliggende agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd (bijv. uit oogpunt van stankhindercirkels). · geen onevenredige hinder voor het milieu · geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm · geen detailhandel · geen buitenopslag of uiterlijk vertoon · geen verkeersoverlast voor de omgeving

Bij de hergebruiksmogelijkheden is onderscheid gemaakt in mogelijkheden, die in het gehele gebied gelden en enkele aanvullende mogelijkheden, die slechts in bepaalde deelgebieden zijn toegestaan. De deelgebieden, waar die aanvullende mogelijkheden zijn toegestaan, zijn terug te vinden op de ontwikkelingskaart. Met nadruk wordt hierbij vermeld, dat het hierbij dus niet gaat om nieuwvestiging, maar alleen om het benutten van bestaande gebouwen. bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 80

2. Algemene hergebruiksmogelijkheden van bestaande gebouwen voor het hele plangebied

a. gebruik (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning (omzetten agrarisch bouwper- ceel in een woonbestemming), teneinde verdere toename van de bebouwing tegen te gaan. Anderzijds moet het bouwperceel niet te snel worden weggepoetst om agrarisch hergebruik niet onnodig te belemmeren. In deze woning mag ook sprake zijn van dubbele bewoning (geen woningsplitsing; zie § 2.5. bij regeling burgerwoningen). b. verbouw voormalige boerderij tot max. twee woningen, indien daardoor een karakte- ristiek of monumentaal pand kan worden behouden. De betreffende panden zijn op de plankaart met de aanduidingen "rijksmonument", "gemeentelijk monument" of "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" aangegeven. Deze woningsplitsing is toegestaan onder de volgende voorwaarden: · er is aangetoond dat agrarisch hergebruik niet mogelijk is; · er is sprake van inpandige bedrijfsruimte, die verbouwd kan worden tot (twee- de) woning; veelal de grotere boerderijen, geen verbouw van vrijstaande be- drijfs- of bijgebouwen tot woning, · de overige opstallen worden gesloopt, met uitzondering van gebouwen die als bijgebouw voor het wonen dienst gaan doen; · de extra woning is in te passen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. (Deze extra woning moet worden meegeteld in het gemeentelijke woningbouw- programma en gaat dus ten koste van de woningbouwmogelijkheden in de dorpen en steden. Het toestaan van een extra woning in het buitengebied mag er niet toe leiden dat woningbouwplannen in dorpen of steden geen doorgang kunnen vinden.) c. niet-milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten: bedrijven uit de milieucategorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten #) of qua milieuhinder daarmee te vergelijken be- drijven, die als bijlage bij de voorschriften is opgenomen. Onder deze bedrijven val- len in ieder geval: kantoren, hoveniersbedrijven, opslag van goederen zoals caravans e.d. In grondwaterbeschermingsgebieden zijn geen bedrijven toegestaan, die poten- tieel verontreiniging van de bodem zouden kunnen veroorzaken (bodemindex 2 en 3 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten). In de voorschriften is geregeld dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet mag worden vergroot.

Het gebruik van erven voor buitenopslag van goederen, caravans en dergelijke wordt niet toegestaan.

#) Ontleend aan “Bedrijven en Milieuzonering”, milieureeks nr. 9, Uitgeverij VNG, ‘s-Gravenhage (1999). Daarin zijn bedrijven ingedeeld in categorieën van milieuhinder ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving (met name woningen). In de brochure zijn richtlijnen voor aan te houden afstanden tot een rustige woonwijk aangegeven. Het gaat daarbij om indicatieve afstanden. De in een specifiek geval aan te houden afstand is afhankelijk van de inhoud van de milieuvergunning, alsmede de ligging van het bedrijf.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 81

Gelet op de grootte van de voormalige agrarische opstallen zal uitbreiding van bebouwing meestal niet nodig zijn. Voorzover daar toch behoefte aan bestaat, zou dit gecombineerd moeten worden met het slopen van (een deel van) de voormalige agrarische opstallen.

3. Aanvullende hergebruiksmogelijkheden voor bestaande gebouwen in bepaalde deelgebieden (zie ontwikkelingskaart)

In een aantal deelgebieden kunnen aanvullend op de algemene hergebruiksmogelijkhe- den extra mogelijkheden worden geboden. Deze deelgebieden zijn nader aangegeven op de ontwikkelingskaart.

in de zone “landbouw” op de ontwikkelingskaart tevens: d. loonwerk- en grondverzetbedrijf (het verrichten van werkzaamheden voor agrariërs en anderen met behulp van landbouwwerktuigen en graafmachines op locatie; geen re- paratie/onderhoud of verkoop van landbouwwerktuigen), e. veehandelsbedrijf (een bedrijf primair gericht op aankoop en verkoop van vee, t.b.v. daarvan is veelal stallingsruimte nodig), f. fouragehandel (groothandel van agrarische artikelen; geen verkoop aan particulie- ren); Voor de keuze van de zone landbouw is aangesloten bij het gebied dat voor nieuwvesti- ging in aanmerking komt (zie paragraaf 4.2.2).

in de zone “toeristisch-recreatieve ontwikkeling” op de ontwikkelingskaart tevens: g. maneges h. een kampeerboerderij/ pension of een camping i. kleinschalige horeca, bijv., een theehuis, pannenkoekenrestaurant, ijssalon etc. (geen café’s, hotels e.d.) j. een museum of galerie Voor de keuze van de gebieden met de aanduiding toeristisch-recreatieve ontwikkeling is in de gemeente Bergh aangesloten bij de toekomstvisie waarin het gebied ten noorden en westen van het Montferland als zodanig is aangewezen. Aanvullend zijn ook de recreatief aantrekkelijke gronden rondom het landgoed Slangen- burg aangemerkt met “toeristisch-recreatieve ontwikkeling”.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 82

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 83

BIJLAGE 2: Streefbeelden beeldkwaliteitplan

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 84

BIJLAGE 3: Nadere onderbouwing bedrijven e.d. met meer dan 15% uitbreiding

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3 -i

Onderbouwing Bedrijven met uitbreidingsmogelijkheden van meer dan 15%

Als algemene beleidsregel is bij niet-agrarische bedrijven beperkte uitbreidingsmogelijkheden gegeven, te weten ten hoogste 15%. In sommige gevallen is een iets ruimere uitbreidingsmogelijk- heid dan 15 % geboden. Meestal heeft dit te maken met reeds verkregen rechten op basis van vigerende bestemmingsplannen. Ook zijn soms concrete bouwplannen gehonoreerd, die ruimtelijk niet op bezwaren stuiten. Voor deze bouwplannen zijn veelal reeds partiële herzieningen opge- steld, danwel artikel 19-procedures gevolgd. Onderstaand volgt per gemeente een overzicht van de bedrijven met meer dan 15% uitbreidingsmogelijkheid.

Bergh:

B3, Ompertsestraat 11, Azewijn De betreffende locatie in geregeld in een partiële herziening uit 1994 (gedeeltelijke herziening AA) met de bestemming "Ambachtelijk bedrijf met veehouderijtak". Op grond van dit plan heeft het bedrijf nog een behoorlijke uitbreidingsmogelijkheid, die uitgaan boven het algemene principe van 15%. Door de eigenaar is net na de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan een bouwplan ingediend voor een loods van 450 m². Op grond van het toen nog vigerende bestem- mingsplan kon daaraan medewerking worden verleend. Het bedrijf ligt in een niet erg kwetsbaar landschappelijk gebied (omliggende bestemming "ge- woon" A, open- en vlak kommenlandschap volgens het BKP, waar grotere bouwvolumes gemakke- lijker zijn in te passen). In ruimtelijk opzicht kan de nieuwe bedrijfshal wel bijdragen aan een verbetering van de bestaande situatie en de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Het bouwplan is wat dat betreft aantrek- kelijk omdat het de beide bestaande loodsen afschermt. Bij een beperktere uitbreidingsmogelijk- heid is dit niet mogelijk. Wij achten het daarbij essentieel dat aan de zijkanten en achterzijde voorzien wordt in voldoende streekeigen erfbeplanting. Bij de beoordeling van het bouwplan zullen wij daaraan speciale aan- dacht besteden. Wij zijn van oordeel dat voor de gevraagde 450 m² de bestaande planologische medewerking kan worden gecontinueerd.

B5, Terborgseweg 30-32, Azewijn De bebouwingsmogelijkheden zijn overgenomen uit de partiële herziening Steenfabriek de Nijver- heid; goedgekeurd d.d. 6-1-00. Inmiddels onherroepelijk.

B10, Fijnmechanicabedrijf, St. Jansgildestraat 16, Beek Volgens het bestemmingsplan St. Jansgildestraat Deelplan 1 Raad d.d.:23-11-'95 GS d.d:14-03- '96 mag het bouwblok volledig worden volgebouwd. Het oppervlak van het bouwblok bedraagt 2.765 m2. Het oppervlak van de bestaande bouw is 2.040 m2. Er rest nog een uitbreidingsmoge- lijkheid van 725 m2.

B13, Wijnbergseweg 5, Braamt Het betreft hier vervangende nieuwbouw van bedrijfswoning Tomesenparket, geregeld in de partiele herziening: bestemmingsplan Tomesen Parket; goedgekeurd door G.S. op 17-2-00.

B19, Didamseweg 50, Loerbeek Medewerking is gevraagd voor de bouw van een vervangende bedrijfswoning. De bestaande be- drijfswoning wordt dan ingericht als bedrijfs- en kantoorruimte. Bij een uitbreidingsmogelijkheid van 15% is 120 m² beschikbaar voor een bedrijfswoning. Voor een vrijstaande woning is dit krap beme-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3- ii ten. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke en beeldkwaliteit acht de gemeente een uitbreiding met 180 m² alleszins redelijk, zeker gelet op de nu aanwezige beperkte oppervlakte bebouwing. Aldus is de uitbreidingsmogelijkheid gesteld op 23%.

B27/B28, St. Jansgildestraat 35 & 45a, Beek Betreft in feite kleinschalig bedrijventerrein bij Beek. Daarom zijn daar ruimere uitbreidingsmoge- lijkheden geboden. Ter plaatse is enkele jaren geleden door de gemeente een afschermende groenstrook aangebracht. Conform de feitelijke situatie zijn de bestemmingsvlakken tot aan deze groenstrook opgenomen.

B31, Nibbeling St. Jansgildestraat 10 De bestaande bebouwing heeft een oppervlak van ± 430 m2. Uitbreiding tot 500 m2 zou reëel zijn.

D3, Woning inrichtingsbedrijf Bulsink, Wehlseweg 4 te Kilder In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Bergh 1993, Herziening BC vastgesteld, Raad d.d.:02-01-92 Goedgekeurd door GS d.d.:28-02-92, is de grootte van het bouwblok 5.070 m2.Hiervan mag 60 % worden bebouwd n.m.l. 3.042 m2. Er is bebouwd 2014 m2 De max. toege- stane bebouwing mag nog met ± 1.000m2 worden uitgebreid tot 3000 m2.

H8, Hotel-Pension De Uitkijk, Zeddamseweg 27 te Zeddam Dit bedrijf heeft plannen voor een herindeling en uitbreiding van het hotel-pension. Het doel van de plannen is te komen tot uitbreiding van het aantal slaapplaatsen waarbij een betere indeling van de ruimtes wordt bereikt en privé en zakelijk gebruik beter worden gescheiden. Om dit te bereiken is het de bedoeling om het hotel-pension gefaseerd uit te breiden, met als eindresultaat 27 tweeper- soonskamers en 8 eenpersoonskamers (= 62 slaapplaatsen). Er zijn nu 20 tweepersoonskamers en 1 eenpersoonskamer. In de nieuwbouw is tevens ruimte ingepland voor een nieuwe bedrijfswo- ning. De bestaande privéruimten worden dan bij het hotel betrokken. Het huidige hotel heeft onvoldoende capaciteit om grote groepen te herbergen. Derhalve is er behoefte aan uitbreiding. Voorts zijn de verschillende ruimtes van het hotel niet optimaal gesitu- eerd en worden privéruimten ook bedrijfsmatig gebruikt. Zo fungeert de hotelkeuken tevens als privékeuken en is de woonkamer nauwelijks als privé te gebruiken, aangezien vanuit de bedrijfs- keuken en vanuit de hal/recreatieruimte directe verbindingen met de woonkamer zijn. De ont- vangstruimte blijkt snel te klein als grotere groepen ontvangen worden, bovendien mist deze de uitstraling van een hotel. Verder wordt het zicht op Montferland onvoldoende benut, doordat het terras juist aan de andere zijde van het gebouw, aan de Kilderseweg is gesitueerd. Daarom voor- zien de plannen in de aanleg van een terras aan de westzijde van het perceel (richting Montferland) en wordt een parkeerplaats aangelegd aan de zijde van de Kilderseweg. Het bedrijf ligt in het Streekplan Gelderland in "landelijk gebied C". Het Streekplan schrijft over deze aanduiding (blz. 65), dat nieuwvestiging en uitbreiding van verblijfs- en intensieve dagrecrea- tieve voorzieningen mogelijk is, mits rekening wordt gehouden met de waardevolle openheid. Verder zegt de Handreiking bestemmingsplannen op blz. 42 over horeca in het landelijk gebied, dat uitbreiding van bestaande bedrijven is toegestaan, mits dit past binnen de gebiedscategorie (landelijk gebied C) en nader afgewogen op verkeersaspecten, schaal en uitstralingseffecten. Aangezien het gaat om een herinrichting van de bestaande locatie, een kwalitatieve verbetering van het bedrijf en voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid past de voorgestelde uitbreiding in het Streekplanbeleid.

R5, Dagrecreatieterrein, Landweerswal 2, Braamt; R6, Recreatieplas, Gildeweg, Braamt Zie de toelichting § 2.6 onder het kopje Recreatieve ontwikkelingen omgeving Stroombroek, als- mede bijlage 5.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3- iii

R9, Land van Jan Klaassen, Gildeweg, Braamt. Op grond van het voorheen vigerende bestemmingsplan (28-9-1995 vastgesteld) bedroeg de maxi- maal te bebouwen oppervlakte 4.460 m². De huidige bebouwing, incl. de recent aangevraagde bouwvergunning bedraagt 3.640 m². Er bestaat geen bezwaar om de aanwezige bouwmogelijkhe- den te continueren. Tevens bood het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid voor de bouw van een tweede bedrijfswoning. Ook deze mogelijkheid is in het voorliggende bestemmingsplan teruggekomen. De oppervlakte hiervan komt ten laste van de nog resterende bouwmogelijkheden.

M2, school, Didamseweg 3, Loerbeek In het kader van het onderwijshuisvestingsplan is er behoefte aan uitbreiding van de school. Uit- gaande van een reële toekomstige behoefte van 2 lokalen is de maximaal te bebouwen oppervlakte gesteld op 1.000 m².

Gendringen

B2, Den Dam 1a, Breedenbroek Betreft bouw van stallingsruimte voor het loonwerkbedrijf Wildenbeest

B35, Wiekenseweg 32, Gendringen Hoewel opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied betreft dit gedeelte van de Wiekense- weg feitelijk een uitloper van het dorp Gendringen met verschillende functies. Het betreffende bedrijfsterrein was ook in het geldende bestemmingsplan al als zodanig bestemd. Ook nu is er voor gekozen om daaraan een algemene bedrijfsbestemming te geven (categorie 1 t/m 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten). Een verdere verdichting van het terrein wordt niet bezwaarlijk geacht, mits landschappelijk goed ingepast.

B48, Uilenweg 2b, Megchelen Dit betreft een bedrijf waarvoor in 1991 een agrarisch bouwperceel in het bestemmingsplan is opgenomen (besluit B&W d.d. 22-1-1991) ten behoeve van een boomkwekerij. Geleidelijk aan zijn de bedrijfsactiviteiten echter gewijzigd in een fouragehandel. Gelet daarop is nu geen agrarisch bouwperceel meer opgenomen, maar een bedrijfsbestemming. Bij het bedrijf bestaat behoefte aan een opslagloods voor hooi, stro e.d. Mede gelet op de nadrukkelijke binding met de agrarische sector is hieraan in het bestemmingsplan medewerking verleend.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3- iv

Wehl

B2, Broekhuizerstraat 26 Het aannemersbedrijf wenst de timmerwerkplaats van nieuwe moderne houtbewerkingsmachines te voorzien. Deze machines en de voorschriften m.b.t. de Arbo-regelgeving verlangen een meer ruimtelijke opstelling en grotere werkruimte rondom de machines. Daarom is het noodzakelijk de bedrijfsruimte met 20 meter te verlengen, Bij een bestaande breedte van 12 meter resulteert dit in oppervlakte vermeerdering van ongeveer 250 m2.

B5, Doesburgseweg 54a Het bedrijf is hier enige jaren terug gevestigd middels een bestemmingsplanwijziging die op 30 november 1995 is goedgekeurd. Het bouwperceel heeft een grootte van 6000 m2dus met ruime uitbreidingsmogelijkheden. Het jonge bedrijf wil graag uitbreidingsmogelijkheden voor de toekomst open houden. Bij een goed renderend bedrijf mag men ook verwachten dat ongeveer 5 a 6 jaar na de start deze behoefte zich voor doet. In overleg met de bedrijfsvoerder is voor een toekomstige uitbreiding een hal van ongeveer 12 x 40 m., dus ongeveer 500 m2, als redelijk beschouwd.

B8, Heislagseweg 16 en 18 Hier is al zeer lang een hondenpension aanwezig. Het pension is op dit moment in een zeer desolate toestand en geeft de indruk van bouwvallen. Tijdens de inventarisatie hebben de exploi- tanten aangegeven dat hun zoon het bedrijf wil overnemen, mits de mogelijkheid aanwezig is om qua bebouwing er een ordentelijk bedrijf van te kunnen maken. Ingeschat is dat dit slechts kan binnen de maximaal toegekende bebouwing

B11, Koksgoedweg 8a Het bedrijf is positief bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 1981 en heeft thans de mogelijkheid 1500 m2 te bebouwen. De uitbreiding van 117 m2 tot maximaal 400 m2 is door de huidige exploitant gevraagd. De exploi- tant heeft dit bedrijf ongeveer 4 à 5 jaar geleden overgenomen en staat nu voor de fase dat een verantwoorde uitbreiden in zich komt.

B12, Kruithofseweg 2 Het bedrijf is positief bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 1981. De huidige bebou- wingsmogelijkheden zijn ongeveer 6400 m2. Thans is opgenomen dat maximaal 1375 m2 mag worden bebouwd. Dit Is een uitbreiding van 600 m2 die bestemd is voor een halletje van ongeveer 15 x 40 m2 voor de thans aanwezige buitenopslag. Deze is gezien de locatie een doorn in het oog van het gemeentebestuur.

B13, Loilseweg 4 Realisering van een paardenopleidingsbedrijf. De bebouwingsmogelijkheden zijn overgenomen uit de bestemmingsplanwijziging die op 26 februa- ri 1999 zijn goedgekeurd door de provincie. (Bestemmingsplan Loilseweg 4-1998).

B14, Loilseweg 7a Realisering van een sierviskwekerij, Loilseweg 7a (B14). Hiervoor is een afzonderlijke bestemmingsplan-herziening in procedure gebracht (bestemmings- plan Loilseweg 7a-1999; vastgesteld 17 februari 2000). Deze herziening is op 23 mei 2000 gedeel- telijk goedgekeurd door G.S. G.S. achtte geen nieuwbouw noodzakelijk en de geboden uitbrei- dingsmogelijkheid dus te ruim. Tevens achtte G.S. de noodzaak van een bedrijfswoning in de vorm van een buitenhuis (1.500 m3) niet aangetoond.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3 -v

In deze integrale herziening van het buitengebied is het bedrijf opnieuw opgenomen. Daarbij is rekening gehouden met het G.S.-besluit. De bebouwingsmogelijkheden zijn aanzienlijk terugge- bracht en vallen nu binnen de normaal gangbare marge van 15%. Tevens is de normale inhouds- regeling voor bedrijfswoningen van toepassing verklaard.

B16, Nieuwestraat 7 Het bedrijf is positief bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 1981 en mag daarin maxi- maal 3750 m2 bebouwen. De bouwmogelijkheden van 550 m2 tot maximaal 1800 m2 zijn uitslui- tend bedoeld voor toekomstige expansie van het bedrijf. Het bedrijf is kort geleden overgegaan naar een jongere nieuwe directeur. Welke voornemens is het bedrijf uit te breiden.

H1, Nieuwestraat 10 De opgenomen uitbreiding zijn overgenomen uit een thans in procedure zijnde bestemmingsplan- wijziging (Bestemmingsplan de olde beth-1999). De uitbreiding is in dat bestemmingsplan gemoti- veerd.

D2, Broekhuizerstraat 20a Het garage/bergingsbedrijf is positief bestemd in het bestemmingsplan buitengebied 1981. De huidige bebouwingsmogelijkheden zijn ongeveer 3500 m2. Het aanwezige bedrijf is een samenvoeging van drie bedrijven, t.w. dit bedrijf aan de Broekhuizer- straat, een aan de Beekseweg 29 en een aan de Nijverheidsweg 14. Thans zijn veel auto's gestald in de openlucht. Vanuit de gemeente is de wens uitgesproken de auto's aan het zicht te ontrekken door de stalling onder dak te brengen. Een ander facet is de landelijke reorganisatie van verzorgingsgebieden voor de bergingsbedrijven. Hierdoor dient de ondernemer meer bergingmaterieel te hebben omdat zijn werkgebied bij de reorganisatie aanzien- lijk vergroot is. Deze beide zaken zin de oorzaak dat in goed overleg met de ondernemer tot deze maximale uitbreiding is gekomen.

D4, Nieuwestraat 4 Het brandstoftankstation is positief bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 1981. Hierbij heeft het bedrijf bouwmogelijkheden tot maximaal 2500 m2. Thans wordt de ruimte geboden tot maximaal 625 m2, waarbij de mogelijke uitbreiding van 100 m2 bestemd is, voor opslagruimte en autowasserettes

M2, Keppelseweg 41 Dit betreft de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap. De opgenomen mogelijke bouw- oppervlakte betreft de mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt. De gedachten hierbij is dat de wensen van dit soort instellingen toch gehonoreerd worden en deze instanties toch niet meer bouwen dan strikt noodzakelijk is.

M3, Plakslagseweg 1 Dit betreft het pompstation voor water van de WOG. De opgenomen mogelijke bouwoppervlakte betreft de mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt. De gedachten hierbij is dat de wensen van dit soort instellingen toch gehonoreerd worden en deze instanties toch niet meer bouwen dan strikt noodzakelijk is.

R3, Karnemelkweg 3 De manege is reeds vele jaren aanwezig en is in het bestemmingsplan Buitengebied 1981 be- stemd als agrarisch bouwperceel.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3- vi

Thans wordt de manege positief bestemd en de mogelijke verruiming van 600 m2 oppervlakte is bedoeld voor het overkappen van de buitenbak.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 3-7

BIJLAGE 4: Intergemeentelijke Ruimtelijke Inrichtings Schets (IRIS)

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 4-i

Intergemeentelijke Ruimtelijke Inrichting Schets (IRIS)

De Intergemeentelijke Ruimtelijke Inrichting Schets (IRIS) voor de zuidelijke Oude- IJsselstreek is het resultaat van project IRIS. Aan dit project hebben de gemeenten Dinxperlo, Doetinchem, Gendringen, Wehl en Wisch, de Regio Achterhoek en provi ncie Gelderland gezamenlijk gewerkt.

Het IRIS-rapport is een geheel anderssoortig rapport dan het bestemmingsplan buiten- gebied. Het IRIS-rapport is opgesteld als uitwerking van het Streekplan. In het Streekplan staat nl. aangegeven dat voor de verstedelijkingsband Wehl-Doetinchem-Gaanderen//- Silvolde-Ulft/Gendringen-Dixperlo een nadere uitwerking van het Streekplan gemaakt moest worden, een zogenaamde intergemeentelijke verstedelijkingsvisie. Een aantal onderwerpen moest hierin nader uitgewerkt te worden: § De uitvoering van de verstedelijkingsopgave, ofwel waar komen nieuwe woonwijken en waar bedrijfsterreinen; § De toekomstige ontwikkeling van het stedelijk uitloopgebied tussen Wehl en Doetin- chem; § Een integrale benadering van de verkeers- en vervoersproblematiek. Het IRIS-rapport bevat dus vooral een toekomstvi sie op Streekplan niveau. Slechts de hoofdlijnen van beleid zijn aangegeven.

IRIS projecten In de IRIS zijn 16 projecten beschreven die in het kader van IRIS zijn voorgesteld als ruimtelijke ontwikkelingen in de Oude IJsselstreek. Drie van deze projecten zijn gelegen in het buitengebied van Doetinchem en Wehl. Het betreft hier achtereenvolgens lokale ecologische verbindingen (1), regionaal bedrijventer- rein (9) en stedelijk uitloopgebied Doetinchem-Wehl (12). De nummers verwijzen naar de nummers op de bijgevoegde kaart.

Lokale ecologische verbindingen Dit project betreft het stimuleren van strategie en planvorming voor de lokale ecologische verbindingen. Deelaspecten binnen dit project betreffen Wehlse Beek, Zelhemse Beek, Slangenburg, Roode Wetering, Keizersbeek, Snijders Veerbeek. De ontwikkeling dient plaats te vinden in samenhang met landschappelijke en recreatieve plannen. Het bestemmingsplan sluit aan bij de realisering van dit project.

Regionaal bedrijventerrein Bij dit project gaat het om het duurzaam ontwikkelen van een regionaal bedrijventerrein ten zuiden van Doetinchem. Bij realiseren van dit bedrijventerrein zal worden aangesloten op het bestaande bedrijventerrein Wijnbergen. Waarschijnlijk zal het regionale bedrijventerrein deels op Doetinchems en deels op Wehl grondgebied worden gesitueerd. Welke gronden daarbij betrokken worden en hoe het nieuwe bedrijventerrein vorm moet krijgen, moet nog nader uitgewerkt worden. Een dergelijk onderwerp vergt een afzonderlijke afweging en kan niet zomaar worden “mee- genomen” in een bestemmingsplan voor het landelijke gebied. Daarbij komt dat de begrenzing van dit gebied nog niet bekend is. Te zijner tijd wordt hiervoor een afzonder- lijk bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 4-ii

Stedelijk uitloopgebied Doetinchem-Wehl In het stedelijk uitloopgebied tussen Doetinchem en Wehl zijn ontwikkelingen gericht op duurzame planontwikkeling, onder meer i.s.m. ontwikkeling regionaal bedrijventerrein, andere aangrenzende (stedelijke) ontwikkelingen van Doetinchem en het dorp Wehl, ontwikkeling duurzame landbouw en in relatie met mogelijkheden voor plattelandsvernie- wing. Voor de invulling van het Stuit-gebied geldt hetzelfde als voor het regionale bedrijventer- rein. Het IRIS-rapport geeft mogelijkheden aan, maar de exacte inrichting moet nog nader bepaald worden. Zolang die inrichting niet bekend is, is het verwerken in het bestemmingsplan buitengebied niet mogelijk. Ook hiervoor zal eventueel te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 4-iii

Kaart 16 van IRIS

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 4-4

BIJLAGE 5: Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh, Doetinchem, Gendringen en Wehl toelichting, 8 december 2000 5-i

Ontwikkeling Recreatiegebied Stroombroek

In het buitengebied van de gemeente Bergh ligt reeds jarenlang het Recreatiegebied Stroombroek. In het oude bestemmingsplan van 1973 is voor dit gebied een wijzigings- bevoegdheid opgenomen om deze recreatieve ontwikkeling mogelijk te maken. Via aparte bestemmingsplannen zijn aan de zuidzijde van de grote recreatieplas het Land van Jan Klaassen, het multifunctionele centrum Palestra, met onder andere de horeca- voorzieningen, en het bungalowpark gerealiseerd. Het realiseren van deze voorzieningen heeft niet alleen het toerisme in de gemeente Bergh gestimuleerd, maar het heeft ook een belangrijke economische impuls # geleverd. Tevens is sprake van een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid, voor een belang- rijk deel aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Daarnaast is er voor de noordoostzijde van de plas een bestemmingsplan van kracht dat de realisering van een motel mogelijk maakt.

Het Recreatieschap Achterhoek-Liemers heeft in 1995 in het kader van de provinciale subsidiemogelijkheden voor “rnajeure projecten" de gedachte om het recreatiegebied Stroombroek uit te breiden en met een aantal nieuwe voorzieningen het toerisme in deze regio een nieuwe impuls te geven. Deze gedachte is in opdracht van het recreatieschap door Heidemij Advies uitgewerkt in het Ontwikkelingsplan Stroombroek. De eindfase van dit plan lag na het jaar 2010. Bij de verdere uitwerking van het Ontwikkelingsplan bleek de grondverwerving aan de noordoostzijde van de plas op grote problemen te stuiten. Tevens bleek bij private inves- teerders door de lange looptijd van het project (een langdurige zandwinning) geen inves- teringsbereidheid aanwezig te zijn. Het recreatieschap heeft daarom in overleg met private partijen de plannen opnieuw bezien en, met behoud van de oorspronkelijke uitgangspunten, zodanig aangepast dat nu binnen de huidige begrenzing van Stroombroek, sprake is van een concreet en finan- cieel haalbaar plan. In deze aanpassing is op verzoek van de private partijen de kleine plas, gelegen ten westen van de Gildeweg in de planontwikkeling betrokken. De private partijen, te weten Palestra Horeca en Evenementen B.V. te Braamt en Mar- kant Recreatie B.V, te Doetinchem, zijn van mening dat er op dit moment in de markt ruimte is voor investeringen in een hotel en een accommodatie voor sportieve voorzienin- gen. Zij zijn bereid deze investeringen te doen mits op korte termijn de plannen te reali- seren zijn; tevens zullen zij zelf de exploitatie van de private voorzieningen ter hand te nemen. Het nieuwe plan heeft de naam Realisatieplan Stroombroek gekregen. De verwachting is dat dit plan reeds in het jaar 2002 of 2003 kan worden afgerond mits de noodzakelijke procedures op korte termijn kunnen worden afgewikkeld. Het gevoerde overleg heeft geleid tot een publiek-private-samenwerking (PPS), waarbij in hoofdlijnen het recreatieschap de publieke investeringen verzorgt en waarbij de beide private partijen belangrijke investeringen zullen doen in de commerciële voorzie- ningen. Dat heeft geresulteerd in een intentie-overeenkomst tussen het recreatieschap en de private partijen, uitgaande van een snelle realisatie van de plannen. Het Realisatieplan Stroombroek heeft als doel om de toeristische aantrekkelijkheid van het gebied rond Stroombroek te versterken, de (dag)recreatie een nieuwe impuls te geven, een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid in

# Zie het rapport van mevr. M. Nouwt getiteld “Bungalowpark Stroombroek: de gevolgen gevolgd” (jan. 2000).

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 5-ii

de regio, in het bijzonder aan de zogeheten onderzijde van de arbeidsmarkt en particulie- re investeringen te stimuleren. Bij de realisering van de plannen ontstaat een gebied met een voor Nederland unieke mix van toeristisch/recreatieve producten.

Het realisatieplan bevat de volgende belangrijke elementen met een publiek karakter: v uitbreiding van de strandcapaciteit ter plaatse van de huidige surfoever, v opnemen van een beperkt stranddeel met toiletvoorziening, waar naaktrecreatie zal worden toegestaan, v verplaatsen van de bebouwing van de surfclub, v realisering van een waterspeelplaats (voor de leeftijdscategorie van circa 8-12 jaar) in de noordwesthoek van de grote plas, v verbetering paden rond de grote plas, v evenemententerrein aan de noordoostzijde van de grote plas (thans nog bestemd voor een motel), v natuurontwikkeling bij het huidige schiereilandje aan de noordoostzijde van de plas, v surfmogelijkheden aan de zuidoostzijde van de grote plas, v herstructurering en verbetering van de parkeerterreinen nabij de Europaweg, v verplaatsen toiletgebouw nabij Palestra, v verbetering parkeerterreinen nabij de Gildeweg, v parkeerterreinen voor bussen bij de kleine plas, v herindeling terrein rond de kleine plas ten behoeve van sportieve activiteiten en ijsbaan (toegankelijk met entreeprijs),

De private elementen in het realisatieplan zijn: v een hotel met een vergadercapaciteit en circa 120 bedden in de nabijheid van Palestra (ter vervanging van het motel aan de noordoostzijde van de grote plas), v realisering in- en outdoorcentrum (met klimtoren, sporthal, overnachtingruimtes en horecavoorzieningen, sportveld e.d.) bij de kleine plas, v survivalbaan met klein riviertje, aansluitend op de kleine plas, v ATB-parcours bij de kleine pas, v voorziening voor het overnachten van groepen, inclusief de mogelijkheid voor caving, bij de kleine plas, v terrein voor groepskamperen bij kleine plas, v beperkte uitbreiding bungalowpark v beperkte uitbreiding van het land van Jan Klaassen.

Op onderdelen van het Realisatieplan Stroombroek wordt hieronder nader ingegaan.

Dagrecreatiegebied De grote plas van Stroombroek heeft een belangrijke functie voor de dagrecreatie. Het is voor een ieder vrij toegankelijk; alleen voor het parkeren van de auto wordt een vergoe- ding gevraagd. Het aantal bezoekers bedraagt op jaarbasis 200.000 tot 250.000. In het voor- en najaar wordt er rond de grote plas veel gewandeld. Het pad behoeft verbetering, omdat dit oospronkelijke wandelpad tevens veelvuldig wordt gebruikt door fietsers. Het vormt een goede recreatieve verbinding tussen de Gildeweg en de Europaweg. Verbete- ring van het pad is mede wenselijk ten behoeve van het gebruik door bezoekers van het toekomstige evenemententerrein. Op warme dagen in de zomer zoeken zeer veel men- sen verkoeling op Stroombroek. Het dagbezoek kan op (zeer) warme, zonnige dagen oplopen to meer dan 10.000 personen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 5-iii

De parkeeraccommodatie is daarop afgestemd. In totaal zijn er ongeveer 2300 parkeer- plaatsen, gelijk verdeeld over de oostzijde (Europaweg) en de westzijde (Gildeweg). Buiten het zomerseizoen is de dagbehoefte op maandag tot en met donderdag 300 tot 500 parkeerplaatsen en op vrijdag tot en met zondag 800 tot 1200 plaatsen. In het zomerseizoen varieert de dagbehoefte van 500 tot 1800 plaatsen. Slechts op uitzonder- lijke topdagen in het weekeinde zijn alle parkeerplaatsen bezet. Het veldje (met circa 300 parkeerplaatsen) ten zuiden van de huidige toegangsweg tot Palestra is de laatste vijf jaren slechts incidenteel gebruikt. Wel moeten de parkeerterreinen worden verbeterd en moet mede in verband met de bouw van het hotel de indeling aan de zijde van de Europaweg worden aangepast en efficiënter worden ingedeeld. In het realisatieplan wordt rekening gehouden met wensen, zoals die onder meer uit de gebruikersonderzoeken bekend zijn. De strandcapaciteit wordt uitgebreid omdat deze op topdagen te beperkt is. Voor jeugdigen in de leeftijd van circa 8 tot 12 jaar wordt een waterspeelplaats gerealiseerd, waarmee tegemoetgekomen wordt aan de wens voor meer vertier voor deze leeftijdsgroep. Voor naaktrecreanten wordt een strandgedeelte met ligweide gecreëerd, waarbij een klein toiletgebouw zal worden geplaatst. Het surfen zal verplaatst worden naar zuidoostelijk deel van de plas. Dit is vanaf het parkeerterrein aan de Europaweg gemakkelijk bereikbaar. Ook is de kans op conflicterende belangen van baders en surfers in deze hoek veel geringer dan op de huidige plek. Rond de kleine plas zullen voorzieningen voor sportieve activiteiten waaronder een ijsbaan gerealiseerd worden. Gelet op het karakter van deze voorzienin- gen zal de gebruiker hier een entreeprijs dienen te betalen. De aanpassing van dagre- creatiegebied is mogelijk op basis van de principebereidheid van de provincie Gelderland om een subsidie te verlenen in het kader van de realisering van “majeure projecten”.

Hotelaccommodatie Voor de noordzijde van de grote plas is een goedgekeurd bestemmingsplan van kracht, dat de bouw van een hotel mogelijk maakt; er is dus sprake van een bestaande moge- lijkheid voor het realiseren van een hotel. Uit het overleg met Palestra is naar voren gekomen dat de bouw van een hotel aan de zuidzijde de voorkeur verdient en de exploi- tatie van deze voorziening zal versterken. Het hotel zal op de nieuwe locatie aansluiten op de bestaande voorzieningen van Palestra. Het nieuwe hotel en de bestaande voorzie- ningen zullen elkaar positief beïnvloeden. Sterke punten voor de gewijzigde locatie van het hotel zijn: stedebouwkundig: de bebouwing aan de grote plas wordt geconcentreerd aan de zuidzij- de van de plas; aan de noordzijde van de plas zal geen grootschalige bebouwing ont- staan; dat betekent een handhaving van het huidige open karakter; verkeerstechnisch: een hotel trekt verkeer aan; aan de noordzijde van de plas is een toegangsweg, maar deze is verkeerstechnisch gezien verre van ideaal voor een hotello- catie; aan de zuidzijde zal het verkeer van en naar het hotel kunnen worden afgewikkeld via de recent aangelegde rotonde; bouwkundig: gekozen is voor een bebouwing in twee of drie bouwlagen, verdeeld over vijf clusters; deze bebouwing zal in haar architectuur en gespreide bouwmassa goed aan- sluiten bij het huidige Palestra; economisch: door de keuze van een andere locatie bij de grote plas wordt het hotel economisch haalbaar. Palestra Horeca en Evenementen B.V. heeft zich bereid verklaard het hotel op korte termijn te realiseren en te exploiteren. Naar de haalbaarheid van het hotel heeft de onderneming onderzoek gedaan op basis waarvan zij de bereidheid tot investeren heeft uitgesproken; zij denkt daarbij aan een hotel met circa 100 à 120 bed-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 5-iv

den. Het uitstralingsniveau van het hotel zal liggen op het niveau van “4 sterren” volgens het Benelux classificatiesysteem. Het hotel zal gerealiseerd worden in de directe nabij- heid van Doetinchem, waar geen groot hotel aanwezig is. het bedrijfsleven ervaart dit als een manco gelet op de voortgaande ontwikkeling van bedrijven in de regio Doetinchem. Het hotel is gelegen nabij de A18, een belangrijke doorgaande verbinding tussen de regio Arnhem-Nijmegen en de regio Twente. Opgemerkt kan worden dat het huidige bungalowpark 225 woningen met circa 1300 slaapplaatsen telt. Het hotel voegt daaraan 100 slaapplaatsen toe voor een geheel andere doelgroep, dus een verbreding van het aanbod. De realisatie van het hotel bij Palestra speelt in op een toenemende vraag van specifieke doelgroepen, die geënt is op een combinatie van voorzieningen zoals deze enerzijds in Palestra aanwezig zijn en anderzijds in het realisatieplan worden vorm gegeven.

Bungalowpark Het huidige bungalowpark met 225 recreatiewoningen heeft een zeer goede bezettings- graad. Op jaarbasis ontvangt het bungalowpark meer dan 50.000 bezoekers, die goed zijn voor zo’n 150.000 à 200.000 overnachtingen. In het bijzonder in de vakantieperiode is de vraag groter dan het aanbod. In de zomermaanden doet zich dit zeer sterk voelen. De aanbodzijde van 225 woningen ligt vast, maar de vraagzijde ligt op meer dan 350. Daarom overweegt het bungalowpark op termijn een beperkte uitbreiding met circa 25 à 40 recreatiewoningen. De realisering daarvan is mede afhankelijk van de verwerving van de noodzakelijke gronden. Op de Ontwikkelingskaart zal daarom een zoekgebied wor- den aangegeven.

Land van Jan Klaassen Nabij het bungalowpark en het dagrecreatiegebied is het Land van Jan Klaassen geko- men. Deze kinderattractie was daarvoor gehuisvest op een bedrijventerrein in Doetin- chem. Het Land van Jan Klaassen trekt steeds meer bezoekers, maar is voor een deel weersgevoelig. De exploitant overweegt daarom een uitbreiding van de voorzieningen, die deels overdekt zullen worden. Hij heeft daarvoor reeds het overleg met de gemeente gestart over de te verlenen bouwvergunning. Tussen de exploitant en het Recreatieschap Achterhoek-Liemers bestaat overeenstemming over deze uitbreiding. Het recreatieschap zal de benodigde grond ter beschikking stellen door een aanpassing van de erfpacht- overeenkomst. Het Land van Jan Klaassen is een attractie voor schoolreisjes. In het bijzonder rond de maand juni is er behoefte aan meer parkeerruimte voor bussen. Daar- om is in het realisatieplan bij de kleine plas een parkeervoorziening voor bussen ge- pland. Van belang is daarbij dat de verkeersafwikkeling naar de A18 via bebording wordt geleid via de Doetinchemseweg en de Braamtseweg, zulks ter ontlasting van de ver- keersdruk in het dorp Braamt.

Evenemententerrein In het Realisatieplan Stroombroek wordt het terrein, dat thans nog bestemd is voor een motel, aangewezen als evenemententerrein. Het terrein is circa twee hectare groot en biedt ruimte voor sportieve activiteiten, manifestaties en popconcerten. De evenementen zullen een plaatselijk of regionaal karakter hebben. Voor grootschalige evenementen is het terrein niet geschikt (te klein). Het terrein zal door grondwerkzaamheden verbeterd worden; het is nu te drassig. Bij de toegangsweg vanaf de Europaweg zal een beperkte parkeergelegenheid komen ten behoeve van de organisatie, de artiesten en dergelijke. Het publiek zal gebruik kunnen maken van de bestaande parkeerterreinen aan de Euro-

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 5-v

paweg en de Gildeweg en via de bestaande (te verbeteren) paden het evenemententer- rein kunnen bereiken.

Centrum voor sportieve activiteiten/survival In de afgelopen jaren is een duidelijke stijging merkbaar in de behoefte om deel te nemen aan sportieve activiteiten. Ook bij bedrijfstrainingen wordt daarop ingespeeld. Op dit terrein is de organisatie Markant B.V. reeds tien jaren actief en maakt daarvoor onder meer gebruik van de mogelijkheden van het recreatiegebied Stroombroek. De organisatie wil haar activiteiten rond de kleine plas verder professionaliseren door in samenwerking met Palestra een accommodatie voor sportieve activi teiten te realiseren, met als belang- rijke onderdelen een sporthal met horecavoorziening, overnachtingsmogelijkheid voor groepen, klimtoren, survivalbaan, terrein voor groepskamperen. Op dit moment ontbreekt voor Markant de mogelijkheid om ook bij minder goede weersomstandigheden een aangepast indoorprogramma aan te bieden. Gelet op de ontwikkelingen in de markt hebben de private partijen aangegeven dat deze ontwikkeling op korte termijn tot stand zal dienen te komen, omdat anders een grote kans bestaat dat deze voorzieningen elders in de Achterhoek of nabije omgeving gerealiseerd zullen worden. Doelgroepen voor deze voorzieningen zijn enerzijds de dagrecreanten en anderzijds groepen. In hoofdlijnen kan voor dit centrum gesproken worden over de volgende hoofd- activiteiten met bijbehorende doelgroepen: groepsactiviteiten van scholen, bedrijven, sportteams en particuliere groepen (families, reünies, vriendenclubs), jeugdkampen; gelet op het gedachte niveau van de voorzieningen zal dit centrum zowel een nationale als internationale (vooral België en Duitsland) aantrekkingskracht hebben, klimcentrum; zowel binnen als buiten zal geklommen kunnen worden langs moeilijke routes; dit zal een eigen klimpubliek aantrekken, survivalparcours en andere activiteiten voor individuele deelnemers en voor groepen.

Deze ontwikkeling zal bijdragen aan een verdere seizoenverbreding en zal in de zomer de mogelijkheden bieden om ook op minder zonnige dagen op Stroombroek actief bezig te zijn. Bij dit centrum zal een parkeerplaats voor bussen alsmede een beperkte par- keergelegenheid voor het personeel gerealiseerd worden. De bezoekers zullen gebruik kunnen maken van de ruime parkeerfaciliteiten aan de andere zijde van de Gildeweg.

Financiële haalbaarheid Het Realisatieplan is financieel haalbaar. Voor de publieke voorzieningen zal het recrea- tieschap als investeerder optreden, waarbij wordt uitgegaan van een subsidie van de provincie Gelderland in het kader van de “majeure projecten”. De particuliere investeringen in hotel en het outdoorcentrum zullen worden verzorgd door de private partners. Deze hebben zich via een intentieovereenkomst met het recreatie- schap verbonden om deze onderdelen te realiseren na het verkrijgen van de noodzakelij- ke bouwvergunningen. Voor de realisering gaan het recreatieschap en de private partijen uit van het volgende schema: publieke voorzieningen 2001 tot 2002 hotelaccomodatie 2001 in- en outdoorcentrum 2002 en 2003

Milieuaspecten

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek 5-vi

Bij de ontwikkelingen van de plannen is rekening gehouden met de stankcirkels voor het gebied Stroombroek, zoals deze in recent onderzoek van de gemeente Bergh in beeld zijn gebracht. Bij de plannen is rekening gehouden met een verkeersafwikkeling naar het hotel via de rotonde in de Europaweg en naar het land van Jan Klaassen en het in- en outdoorcen- trum via de Doetinchemseweg en de Braamtseweg. Op dit moment vindt overleg plaats met de provincie Gelderland, Rijkswaterstaat en de betrokken gemeenten om de ver- keersafwikkeling te optimaliseren. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet zodanig toe dat extra voorzieningen nodig zijn. Wel verdient het aanbeveling bij het Land van Jan Klaassen en het toekomstige centrum voor sportieve activiteiten een voetgangersoversteekplaats in de Gildeweg aan te leggen.

bestemmingsplan buitengebied 2000 Bergh Ontwikkeling recreatiegebied Stroombroek