De Vrije Fries
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
de vrije fries Jaarboek Uitgegeven door het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde en de Fryske Akademy Zesenzeventigste deel (1996) Redactie: J.M. Bos, Ph.H. Breuker, S. ten Hoeve, L.G. Jansma, G.Th. Jensma, J.A. Mol (secr.), P.N. Noomen, H. Spanninga (voorz.), R.H.C. Vos Redactieadres: Doelestraat 8 (Fryske Akademy) Leeuwarden 3 Op it omslach: Steedhâlder Hindrik Casimir (1612-1640) as lânskommandeur fan de Dútske Oarder mei it krús fan dy oarder (skilderij fan Wybrant de Geest, Ryksmuseum Amsterdam, A 533). Yllustraasje by it artikel fan Ph.H. Breuker oer 'It Fryske miei (ca. 1650) as manifestaasje fan dinastykfamyljebesef'. CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Vrije De Vrije Fries: jaarboek: zesenzeventigste deel (1996)/uitg. door het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde en de Fryske Akademy; red. J.M. Bos ... [et al.j.-Ljouwert [Leeuwarden]: Fryske Akademy.-III.-(Fryske Akademy; nr. 829) Met lit. opg. ISBN 90-6171-829-5 NUGI 641 Trefw.: Friesland; geschiedenis; opstellen/Friesland; jaarboeken. Grafisch Bedrijf Hellinga, Leeuwarden 1996 Nr. 829 4 Inhoud Personalia medewerkers en redacteuren 6 Artikelen 7 Corien Rattink Ontoelaatbare gezinnen in Leeuwarden, 1902-1940 7 Thomas Elsmann Ein unbekannter Ordo lectionum et horarum der Franeker Universität, (1675) 27 Ph.H. Breuker Pier Epes op it gastmiel fan prins Adel? 35 'It Fryske miei' (ca. 1650) as manifestaasje fan dinastyk famyljebesef D.W.Kok Een late roeping. Het leven van de historicus Furmerius 55 P. Valkema Blouw De eerste drukker van Leeuwarden: Joannes Petreius 67 Vibeke Michelsen A Frisian relief in Denmark 75 H. Schoort De uithoven van Ludingakerke op Texel 87 Panorama fan Fryslân 1995 109 Fryske kultuer (Geart de Vries) 109 Fryske taal- en letterkunde (Tineke Steenmeijer-Wielenga) 112 Monumintensoarch (S. ten Hoeve) 120 Skiednis (H. Spanninga) 125 Archeologische kroniek van Friesland over 1995 131 Jaarverslag van het Fries Genootschap 139 Aanwinsten Fries Museum 142 Schilderijen 1994 en 1995 142 Beeldhouwkunst 1994 en 1995 146 Prenten 1994 en 1995 146 Textiel en speelgoed 1994 en 1995 157 Archeologie 1994 164 Numismatiek 1994 en 1995 165 Verzetsmuseum 1994 en 1995 166 5 Personalia medewerkers en redacteuren J.M. Bos (1957), studeerde filosofie en middeleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam (prom. 1988), universitair docent aan het Archeologisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Ph.H. Breuker (1939), studearre Nederlânsk en Frysk (prom. 1989), wittenskiplik amtner Fryske Akademy en bysûnder heechleraar Fryske taal- en letterkunde oan de Ryksuniversiteit Leiden en de Universiteit fan Amsterdam, publisearre oer literatuer, skiednis en nammekunde. Th. Elsmann (1958), Studium der Geschichte und Germanistik an der Universität Bremen (Promotion in Geschichte 1986), Forschungsstipendiat, Wissenschaftlichter Mitarbeiter an der Universität Osnabrück, Dozent an der Universität Bremen. S. ten Hoeve (1945), direkteur Frysk Skipfeartmuseum, publisearre oer lokale skiednis, tsjerkeskiednis, monumintensoarch, tsjerke-ynrjochting en ambachtskeunstners. L.G. Jansma (1943), studearre sosjology oan de Ryksuniversiteit Grins (prom. 1977 yn Rotterdam), wit tenskiplik direkteur Fryske Akademy, publisearre oer religieuze bewegingen en minderheden. Goffe Jensma (1956), studeerde geschiedenis (doet. ex. 1981) en filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij publiceerde onder andere over Friese geschiedenis. D.W. Kok (1930), studearre rjochten oan de Vrije Universiteit te Amsterdam (dokt. eks. 1954), wie fan 1972 oant 1989 wittenskiplik meiwurker oan de Provinsjale en Buma biblioteek te Ljouwert. Vibeke Michelsen (1926), studied history at the University of Copenhagen (M.A. 1957). From 1946 she was employed at the Danish National Museum, since 1959 one of the editors of the reference work Danmarks Kirker (The Churches of Denmark). JA. Mol (1954), studearre skiednis oan de Vrije Universiteit te Amsterdam (prom. 1991), wittenskiplik meiwurker Fryske Akademy; publisearre oer midsieuske skiednis. P.N. Noomen (1949), studearre midsieuske skiednis, Jânbouskiednis en Aldfrysk rjocht yn Grins; as wit tenskiplik meiwurker ferbûn oan de Fryske Akademy; publisearre oer midsieuske skiednis. Corien Rattink (1938), studeerde geschiedenis (MO-B) aan de Rijksuniversiteit Groningen; is werkzaam geweest in het onderwijs. H. Schoorl (1920), publiceerde sinds 1963 een groot aantal artikelen en boeken op historisch-geogra- fisch terrein, waaronder 't Oge. Het waddeneiland Callensoog onder de heren Van Brederode (1979), verkreeg in 1990 een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. Hotso Spanninga (1954), studearre skiednis yn Grins (dokt. eks. 1981), learaar skiednis en ierdryks- kunde yn Dokkum; publisearre oer sosjale en politike skiednis. Tineke Steenmeijer-Wielenga (1946), studearre Nederlânsk (kand. eks. 1968) en Frysk (dokt. eks. 1970) oan de Ryksuniversiteit Utert; is konservator Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum, en wurke mei oan de útjefte fan de sammele fersen fan Schurer, Postma en Troelstra. P Valkema Blouw, bibliograaf. Auteur van een reeks studies over het Noord- en Zuidnederlandse boek in de 16de eeuw. R.H.C. Vos (1941), studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht (doet. ex. 1970), direc teur Fries Museum, publiceerde onder meer over de vroege Italiaanse schilderkunst, het Renaissance- ornament, Lucas van Leyden en de schoolboekenillustrator Cornelis Jetses. Geart de Vries (1956), studearre skiednis mei byfak Frysk oan de Ryksuniversiteit Grins, en is sûnt 1981 as redakteur yn tsjinst by Omrop Fryslân. 6 Ontoelaatbare gezinnen in Leeuwarden, 1902-1940 C. Rattink Inleiding De Woningwet van 1902 wordt algemeen beschouwd als een mijlpaal in de sociale geschiedenis van ons land. Meer dan vijftig jaar was gediscussieerd over het woningvraagstuk en de rol van de overheid bij de oplossing ervan. Een belangrijke aanzet tot de discussie vormde een rapport uit 1854, opgesteld door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Dit rapport was de uitkomst van een onderzoek in opdracht van koning Willem III naar de toestand van arbeiderswonin gen in Nederland. Het legde een direct verband tussen de slechte huisvesting, de erbarmelijke levensomstandigheden en het lage zedelijk peil van de arbeiders, en het zag verbetering van de arbeiderswoningen als eerste voorwaarde voor ver heffing van de laagste klasse. Na 1855 verschenen met zekere regelmaat geschriften over de noodzaak de huis vesting van arbeiders te verbeteren. Zij waren de neerslag van onderzoekingen van verschillende organisaties, zoals de Volksbond Vereeniging tegen Drankmisbruik en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De Volksbond organiseerde in 1892 een enquête naar de huisvesting van arbeiders, 't Nut publiceerde in 1890 De Arbeiderswoningen in Nederland, een kritisch overzicht van wat er tot stand was gebracht aan verbeterde arbeiderswoningen, en in 1896 Het vraagstuk der volks huisvesting, waarin aanbevelingen werden gedaan voor wettelijke maatregelen met betrekking tot de volkshuisvesting. Goeman Borgesius, de indiener van de Woningwet, was overigens voorzitter van de Volksbond en hij had grote invloed in 't Nut. Alle onderzoeken wezen steeds weer in dezelfde richting: verheffing van de arbeiders zou niets uithalen als hun woningen niet drastisch verbeterd werden. In de tweede helft van de 19de eeuw waren er redenen genoeg om de huisvesting van de laagste klasse aan de orde te stellen. De urbanisatie begon in Nederland op gang te komen en de nieuwkomers in de steden moesten gehuisvest worden binnen de bestaande stadsgrenzen. De Vestingwet (1874) maakte het de steden mogelijk buiten hun grenzen te bouwen, maar zolang de gemeenten zich niet inspanden voor betere huisvesting van de arbeiders, bracht dat nauwelijks soelaas. De toename van de stedelijke bevolking had tot gevolg dat alles wat maar op een huis leek, bewoond was. We zullen zien dat in Leeuwarden de hoge bezettingsgraad van het woningbe stand een probleem vormde bij de uitvoering van de Woningwet. De bevolkings groei in de steden was mede oorzaak van de erbarmelijke woonomstandigheden van een hele maatschappelijke klasse. Mensen woonden in donkere, vochtige kelders of woonden met velen in een- of tweekamerwoningen. Koken, eten, slapen, wassen gebeurden in hetzelfde vertrek. Water moest men vaak van elders halen, en ver schillende gezinnen deelden één wc; of de plaatsing van het toilet, bijvoorbeeld in de keuken, riep ernstige hygiënische bezwaren op. Veel huizen lagen in sloppen en stegen waar geen of nauwelijks zonlicht kwam en waar het vuil zich gemakkelijk ophoopte. De Vrije Fries, LXXVI (1996) 7-26 7 Afb. 1. Onbewoonbaar verklaarde woningen bij het Bagijneklooster. Topografisch- historische atlas Gemeentearchief Leeuwarden. Foto Dikken en Hulsinga In het debat over de volkshuisvesting hebben hygiënisten, artsen die strijd voer den voor de verbetering van de openbare hygiëne, een belangrijke rol gespeeld. Zij toonden aan dat er een relatie lag tussen de uiterst onhygiënische toestanden in de steden en de verspreiding van besmettelijke ziekten. Hun onderzoek naar de ver spreiding van cholera maakte duidelijk dat deze ziekte zich niet beperkte tot de volksklasse.1 Het werd dus de moeite waard te streven naar verbetering van de leef omstandigheden. In de Woningwet van 1902 bleef het aspect van de volksgezond heid een rol spelen. Gezondheidscommissies kregen onder meer als taak gemeen tebesturen te adviseren over onbewoonbaarverklaring. De hygiënisten