De Geschiedenis Van Het Schaatsen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De geschiedenis van het schaatsen Wanneer, hoe en waar het schaatsen ooit is begonnen, dat weet niemand precies. Wel weten we, dat mensen al ver voor het jaar 0 geslepen dierenbotten onder hun voeten bonden, en zo over het ijs gleden. Een echte schaatsslag maken was met zulke ‘schaatsen’ nog niet mogelijk, dus gebruikten mensen stokken met punten eraan, of zelfs de wind om vooruit te komen. Op veel plaatsen in Europa zijn zulke schaatsen van dierenbotten teruggevonden. De oudste is opgegraven in de omgeving van Bern (Zwitserland) en is ongeveer 4000 jaar oud. Het eerste duidelijke beeld van een zwierende schaatser, is te zien in de houtsnede van Johannes Brugmans, ‘Lidwina’s val’. Kijk maar eens goed op de achtergrond van het plaatje. DE EERSTE WEDSTRIJDEN Al snel werden schaatsen niet meer alleen gebruikt om over het ijs van de ene naar de andere plaats te komen, maar ook om wedstrijden te rijden. Rond 1180 schreef de Engelsman Thomas Becket bijvoorbeeld al, dat twee mensen op schaatsen in volle vaart op elkaar aanrennen, als wedstrijdje. De eerste bekende ‘hardrijders’ zijn Adam Hurdrider en Cornelis IJnzes van Cubaard. Die laatste won rond 1800 bij een kortebaanwedstrijd in Sneek een zilveren tabaksdoos! De meeste wedstrijden waren voor mannen of paren, pas later mochten ook vrouwen wedstrijden rijden. OPRICHTING KNSB ‘Hardrijderijen’, zoals schaatswedstrijden vroeger werden genoemd, werden steeds populairder. Rond 1850 werden overal in Nederland ijsverenigingen opgericht, die zorgden voor een ijsbaan waarop in de winter wedstrijden konden worden gehouden. In 1882 werd door tien van die ijsverenigingen een landelijke bond opgericht. Die bestaat nu nog steeds: de KNSB. In 1891 organiseerde de Amsterdamsche Sportclub het eerste ‘wereldkampioenschap’, al heeft de Internationale Schaats Unie (die bestond toen nog niet) pas in de vorige eeuw officiële wereldkampioenschappen erkend. Wie de eerste wereldkampioen was? De Amerikaan Jos Donoghue. In 1892 werd de voorloper van de ISU opgericht, waarvan de voorzitter Pim Mulier werd. Pim Mulier staat in Nederland bekend als één van de belangrijkste personen in de sport zoals we die nu kennen. Al snel werd een Nederlander een absolute wereldtopper. Jaap Eden uit Haarlem werd in pag. 1 1893, 1895 én 1896 wereldkampioen. Voor die tijd was zijn schaatstechniek heel erg goed. Maar tot 1950 waren het vooral de buitenlandse schaatsers die veel titels pakten. Na de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. In 1952 pakten Kees Broekman en Wim van der Voort de eerste Nederlandse Olympische medailles. Daarna behoorde Nederland steeds meer tot de wereldtop in het schaatsen. Tien jaar later werd dan ook de eerste 400 meter-kunstijsbaan in Nederland geopend. Daardoor konden Nederlanders nu in eigen land regelmatig trainen, ook als er geen natuurijs lag. Die baan bestaat nu nog steeds: de Jaap Edenbaan in Amsterdam. Zoals je misschien weet is de Jaap Edenbaan niet overdekt. Dat komt omdat pas in 1986 de eerste ijsbanen een dak kregen. Het voordeel daarvan is dat de omstandigheden beter beheersbaan zijn en dat iedereen daarmee eerlijke kansen heeft. Én dat er snellere tijden worden gereden. De misschien wel bekendste schaatsers uit de Nederlandse geschiedenis zijn Ard Schenk en Kees Verkerk. Zij domineerden wereldwijd tussen 1964 en 1972 en stonden al gauw bekend als ‘Ard en Keessie’. Latere winnaars van internationale titels zijn bijvoorbeeld Bart Veldkamp, Rintje Ritsma en Sven Kramer. Bij de vrouwen was Stien Kaiser de eerste wereldkampioene uit Nederland (in 1965), later volgden Atje Keulen-Deelstra en Yvonne van Gennip. Die laatste won bij de Olympische Winterspelen in Calgary maar liefst drie gouden medailles! Met bijvoorbeeld Annamarie Thomas en Ireen Wüst haalde Nederland bij de vrouwen ook later nog veel succes. Op de langebaan zijn er verschillende onderdelen waarop wedstrijden worden gereden. Zo kennen we het ‘allrounden’, waarbij een kampioenschap wordt verreden over vier afstanden: Mannen: 500, 1500, 5000 en 10.000 meter. Vrouwen: 500, 1500, 3000 en 5000 meter. Verder zijn er kampioenschappen op losse afstanden (ook op de Olympische Spelen wordt er alleen maar om losse afstanden gestreden), en kampioenschappen sprint, waarbij alleen de 500 en 1000 meter worden gereden. Nog niet zo oud is ook het onderdeel ‘ploegenachtervolging’, het enige teamonderdeel in het langebaanschaatsen. Dit werd in 2006 in Turijn voor het eerst bij de Olympische Spelen gereden. pag. 2 Voorbereiding Voordat je gaat schaatsen, is het net als in iedere andere sport belangrijk dat je goed bent voorbereid. Je hebt niets aan de beste kleding en de scherpste schaatsen als je niets aan voorbereiding hebt gedaan. En dat is helemaal niet zo moeilijk als het klinkt. Als je regelmatig traint, ben je al druk bezig met voorbereiden. Je werkt bijvoorbeeld aan je techniek en aan je conditie, zodat je je schaatsdiploma kunt halen, een goede wedstrijd kunt rijden of een hele toertocht kunt uitschaatsen. Bij veel clubs kun je ook aan zomertraining doen. Dat kan fietsen, skeeleren of hardlopen zijn, maar ook bijvoorbeeld speciale schaatsoefeningen. Je bent dan aan het einde van de zomer al goed voorbereid op de winter omdat je de spieren die je met schaatsen gebruikt, in de zomer ook al hebt gebruikt. De schaatshouding en –beweging is voor een mens eigenlijk niet natuurlijk, dus is het goed om daar veel op te oefenen. Belangrijke punten om aan te werken in je voorbereiding op het schaatsen zijn: - Uithoudingsvermogen - Kracht - Snelheid - Lenigheid - Coördinatie - Mentaliteit Warming-up en cooling-down Sporten, en dus ook schaatsen, is leuk en vooral ook gezond. Maar je moet er ook rekening mee houden dat er altijd een risico is op blessures. Gelukkig kunnen veel blessures voorkomen worden. Dat kan al door vóórdat je gaat schaatsen, een warming-up te doen. Letterlijk betekent dat: opwarmen. Je warmt je spieren op voordat je je echt gaat inspannen. Een goede warming-up bestaat uit drie onderdelen: - (Rustig) inlopen - Specifieke schaatsoefeningen (passen, sprongen en rekken) - Inrijden op het ijs Na de training is het tijd om weer af te koelen: cooling-down. Een cooling-down brengt je lichaam geleidelijk weer tot rust, zodat je geen spierpijn krijgt. Even uitlopen en wat rekken is vaak al genoeg om je spieren weer op de normale spanning terug te brengen. Vergeet tot slot niet dat het ook belangrijk is om, als je hard hebt getraind, rust te houden! pag. 3 Schaatsmateriaal Het belangrijkste onderdeel van de schaatsuitrusting vormen natuurlijk je schaatsen zelf. Zorg in ieder geval altijd dat je goed passende schaatsen hebt, waarin je normale (niet te dikke) sokken kunt dragen. Schaatsen in je eigen schoenmaat zijn meestal prima. Soorten schaatsen De meeste kinderen beginnen rond hun zevende jaar met schaatsen op ‘houtjes’ of ‘easy- gliders’. Dat zijn eigenlijk een soort onderstellen met een ijzer eronder, die je vast kunt binden onder je eigen (sport)schoenen. Voor hele jonge kinderen bestaan er zulke onderstellen met twee of drie ijzertjes, zodat ze steviger staan. Later kun je overstappen op noren. Je hebt hoge en lage noren: hoge noren zijn vooral bedoeld om bij hoge snelheid een goede bocht te kunnen lopen, zonder dat je schoen het ijs raakt. Lage noren zijn dan weer heel goed op natuurijs, omdat ze stabieler zijn. Als je wedstrijden gaat rijden, kun je vanaf ongeveer je twaalfde overstappen op klapschaatsen. Die zitten aan de achterkant niet vast aan de schoen, maar klappen open als je een slag maakt. De bedoeling daarvan is om je slag op het ijs wat langer te maken. Onderhoud Het is belangrijk om goed voor je schaatsen te zorgen. Vooral de ijzers vragen wat onderhoud. Omdat de ijzers scherp moeten zijn om goed te kunnen afzetten, moeten ze regelmatig geslepen worden. Dat kan bij de schaatswinkel gedaan worden, maar kun je ook zelf leren. Daarvoor heb je in ieder geval een slijpblok, een slijpsteen en een afbraamsteentje nodig. Draag als je niet op het ijs staat (dus als je naar het ijs toeloopt of van het ijs afgaat) altijd beschermers onder je schaatsen, anders worden je ijzers bot en moet je veel sneller weer slijpen. Dat heeft als gevolg dat je ijzers veel korter meegaan. Verder moet je je schaatsen altijd goed afdrogen als je van het ijs komt, want als het ijs dat erop zit smelt kunnen je ijzers gaan roesten. Af en toe moeten schaatsen ook gerond worden. De ijzers zijn aan de onderkant een beetje rond geslepen, zodat je goed kunt sturen. Dat ronden gebeurt met een speciale machine, dus dat moet je bij de schaatswinkel laten doen. Als je echt goed kunt schaatsen en veel wedstrijden rijdt, kun je je ijzers ook iets met de bocht mee laten krommen om meer raakvlak met het ijs te krijgen. Kunstschaatsen en schaatsen voor shorttrack hebben iets andere kenmerken. Zo hebben kunstschaatsen veel kortere ijzers met puntjes aan de voorkant waarmee je goed kunt springen en draaien. Shorttrackschaatsen zijn heel erg stevig en hebben ze ijzers iets links van het midden staan. pag. 4 Schaatskleding Goede kleding is bij het schaatsen heel belangrijk. Het beschermt je als je valt en houdt je warm. Het moet natuurlijk ook lekker zitten: het mag niet knellen, maar ook niet flapperen. Als je gaat schaatsen moet je aan een aantal dingen denken. Op het ijs is het natuurlijk koud, maar je moet niet vergeten dat je bij het sporten (en dus ook bij het schaatsen) snel zweet en dus vocht verliest. Je kunt dus beter ook niet teveel kleding dragen. Het beste kun je verschillende laagjes aandoen, en een makkelijk draagbaar tasje meenemen zodat je kleding uit kunt trekken als je het te warm krijgt. Veel schaatsers trekken eerst een shirt aan, gemaakt van een stof die de huid goed laat ademen en die zweet snel afvoert. Daaroverheen gaat hun wedstrijdpak.