119

NOORDZEE Middelharnis

•f 3^^ 1

Greve--/ lingeri/

voor vegetaties die aan vochtiger situa­ ties gebonden zijn. Op de oevers werd Natuurlijke ontwikkelingen grind aangebracht en op enige afstand ervan werden in het water grinddammen aangelegd om de eilanden te behoeden en het beheer op PA. Slim voor afslag. De geomorfologisch en abiotisch toch al tamelijk eenvormige vlakte werd de zandplaten in de Grevelingen ingezaaid en daardoor gefixeerd, met als resultaat een eentonige 'steppe'. Door middel van extensieve begrazing met Als gevolg van de stormramp in In tegenstelling tot de andere landbouwhuisdieren wordt getracht 1953 werd bij de uitvoering van drooggevallen eilanden, die geheel kaal hierin landschappelijke en biologische het Deltaplan het Grevelingen- waren, had zich voor de afsluiting op de variatie aan te brengen (foto 2). estuarium afgesloten in 1971. Op Hompelvoet al een natuurlijke vegetatie De grote veranderingen in de Gre­ ontwikkeld. Op enkele lage duintjes velingen na de afsluiting zijn deels be- de drooggevallen zandplaten, op stond Biestarwegras (Elymus farctus); er de grens van Zuid-Holland en was een schaars begroeid slik met vegeta­ Foto 1. Ingezaaide winterrogge op de Veer­ , ontwikkelde zich een ties van Zeekraal (Salicornia europaea), mansplaat; januari 1972. natuurgebied met duinvalleiach­ Engels slijkgras (Spartina anglica) en Sown winter rye on the island of Veer­ tige vegetaties, dat qua aard en Klein zeegras (Zostera noltii), en een ta­ mansplaat; January 1972. Foto P. Oosterveld. omvang bijzonder waardevol is. melijk laaggelegen schor van 3 ha waar­ De ontwikkeling en het beheer op fraaie Zeemeldc-, Kweldergras- en van deze eilanden worden hieron­ Schorrekruidgemeenschappen tot ont­ der beschreven. wikkeling waren gekomen. Om zand­ verstuiving tegen te gaan werden de In 1964 werd in het oosten van de Gre­ hoogste delen van de drooggevallen velingen, tussen de voormalige eilanden gronden over grote oppervlakten direct •• • ..'; 'V' ; -,: ^' 'i;, ;,'''^Ï:V-:*- Overflakkee en Duiveland, de Grcvclin- na de afsluiting ingeëgd met stro, en in­ gendam voltooid. In 1971 werd in het gezaaid met winterrogge, zomergerst en westen, door sluiting van het Brouwers- o.a. Veldbeemdgras (Poa pratensis), havense Gat, het tij in het estuarium ge­ Rood zwenkgras (Pestuca rubra) en En­ keerd. Na voltooiing van de Brouwers- gels raaigras (Lolium perenne) (foto 1). - . T% , - ^•'••/ •'^/ '^i De rogge werd in 1972 geoogst. Tegelijk dam vielen in de Grevelingen bijna 3000 ^ï|j.,- . .» . . .'-r iJ "-,. . •••'S? ha op- en aanwassen permanent droog, met het ineggen van het stro werden met o.a. de eilanden Hompelvoet, Veer­ schermen van rijshout geplaatst. De mansplaat (beide ca. 300 ha) en Stam- hiertegen, tot 3 m boven het maaiveld, '««l'; pcrsplaat (100 ha). Door inlaten van zee­ opgestoven zandruggen werden beplant water via een doorlaatsluis in deze weste­ met Helm (Ammophila arenaria). Een lijke afsluitdam wordt het water van de beperkt gedeelte van het centrale deel Grevelingen even zout gehouden als dat van Hompelvoet en Veermansplaat werd t""'*^"' '^•Cw van de Noordzee. In 1986 is beslist dat niet ingezaaid om, door het zand te la­ '.'**^^?" •«":.. j^-^, %, ten afstuiven, het maaiveld te verlagen de Grevelingen een meer zal blijven met PMHMH stilstaand zout water. en daarmee mogelijkheden te scheppen Levende 88ste jaargang, nr. 3 120 Natuur

schreven door Anonymus (1973); De Spoelde, moesten de oorspronkelijke ve­ Jong & De Kogel (1977); Beijersbergen getaties relatief snel plaats maken voor & During (1980); Van den Hoven & andere. Figuur 2 illustreert het 'opgaan, Mooren (1980); Slim & Dirkse (1984) en blinken en verzinken' van een aantal van Nienhuis (1983). deze soorten. Vergelijkbare processen hebben zich na het droogvallen af­ Vegetatieontwikkeling gespeeld in de voormalige Zuiderzee, Na de afsluiting van de Grevelingen tra­ Lauwerszee en elders in Zuidwest- den enorme veranderingen op. De nog Nederland. onbegroeide en nu drooggevallen platen De ingezaaide delen laten een in kregen snel een plantendek. Het aantal verhouding langzame ontwikkeling van plantesoorten nam toe van ca. tien tot de vegetatie zien. Nog steeds is het een­ enige honderden. De meeste nieuwe vormige patroon van de rijtjes- of ruitjes- soorten, waaronder veel windversprei- gewijze inzaai hier en daar waar te ne­ ders, vestigden zich in de eerste onstui­ men en binnen deze ingezaaide matrix is f ,/ "" mige jaren. Daarna verliep de ontwikke­ ook de soortensamenstelling van de Foto 2. Schapen in de inzaaiing op de ling veel kalmer (fig. 1). spontane vegetatie nog relatief eenzij­ Stampersplaat; juli 1972. Het eerst vestigden zich de soorten dig. Langzamerhand heeft zich hier een Sheep in the sown area on the island of die direct reageerden op de voe­ aantal soorten gevestigd dat 's zomers Stampersplaat; July 1972. Foto J. H. Smit- op veel plaatsen het aspect bepaalt: o.a. tenberg. dingsstoffen die na het droogvallen ver­ sneld beschikbaar kwamen. Zeeraket Klein streepzand (Crepis capillaris), Ge­ (Cakile maritima) en Loogkruid (Salsola woon biggekruid (Hypochaeris radicata), kali) verschenen op stuifruggen en op Herfstleeuwetand (Leontodon autumna- door zand overstoven vloedmerk. Ver­ lis) en Kleine leeuwetand (L. saxatilis). spreid op het slik groeiende pollen En­ Daarnaast beginnen hier een aantal gels slijkgras vormden met behulp van zeldzame plantengemeenschappen een het stuivende zand evenzovele duintjes. rol te spelen. Op sommige plaatsen is, Allerlei soorten Ganzevoet (Chenopodi- naast het ingezaaide Rood zwenkgras, um), Melde (Atriplex) en windversprei- het aspect van Duindoorn (Hippophae ders als Kruiskruid (Senecio), Paarde­ rhamnoides) en Kruipwilg (Salix repens) bloem (Taraxacum), Melkdistel (Son- overheersend. chus), Fijnstraal (Erigeron) en Wilge­ Op de (niet-ingezaaide) oeverzo­ roosje (Epilobium) maakten gebruik van nes tenslotte, ontwikkelden zich relatief de plotseling veranderde milieuomstan- 1969 70 71 72 73 74 75 76 77 soortenrijke vegetaties, vooral als gevolg digheden. Reeds aanwezige vegetaties van allerlei overgangen in abiotische om­ Fig. 1. Jaarlijkse toename van het aantal van Schorrekruid (Suaeda maritima), standigheden. Hier komen zeldzame nieuwe plantesoorten op de Hompelvoet maar ook van Gewoon kweldergras (Puc- soorten voor, aanvankelijk nog ruimte­ na het droogvallen in 1971. cinellia maritima) ontwikkelden zich lijk gescheiden, maar geleidelijk steeds Annual numbers of new plant species on zeer uitbundig. De drooggevallen slik­ meer in kenmerkende combinaties. Een the island of Hompelvoet after embank- ken raakten begroeid met vegetaties van ment in 1971. aantal daarvan behoort tot het Dwerg- halofyten, waarin Zeekraal, Schorre- biezenverbond, andere tot bij voorbeeld kruid, Schijnspurrie (Spergularia), het Knopbiesverbond en het Zeevet- Kweldergras (Puccinellia) en Zulte muurverbond. (Aster tripolium) een belangrijke rol Naast de opvallende zeldzame speelden. Waar de voormalige slikken Herfstbitterling (Blackstonia perfoliata Fig. 2. Voorbeeld van de globale vegetatie­ nog onder invloed van het zoute water ontwikkeling op het voormalige schor van subsp. serotina) (foto 3) die zich na de stonden (bijvoorbeeld opgestuwd door de Hompelvoet na het droogvallen in 1971. eerste vestiging (Beijersbergen & Slim, de wind), konden deze vegetaties zich Example of the vegetation development on 1976) enorm uitbreidde, is Ruige anjer the former salt marsh of the island of Hom­ handhaven en zelfs uitbreiden; waar op (Dianthus armeria) (Slim, 1983b) (foto pelvoet after embankment in 1971 (genera- het voormalige schor het zout snel uit- iized, not all species included). 4) een bijzondere verschijning in de Gre­ velingen. Sinds 1979 wordt deze in Ne­ derland zeldzaam geworden anjersoort

.£ 80 op de Veermansplaat in grote aantallen aangetroffen. De soort was tot nu toe co 60 J vooral bekend van op het zuiden geëx- poneerde taluds van binnendijken in

Ruw beemdgros Zeeland. De omstandigheden op de Veldbeemdgras nieuwe vindplaats zijn nogal verschil­ Gestreepte witbol lend van de reeds bekende. Waarschijn­ lijk bevordert de extensieve begrazing het voorkomen. 71 72 73 "71 75 76 121 %.

vegetaties van halofyten Hl-25 permanente proefvlakken

voormalig sciior steiger

vegetaties van zowel halofyten als glycofyten woning

spontane vegetaties van glycofyten schuur

vegetaties van meer ruderale aard (broedvogel kolonies e. d.) /:•'

ingezaaid grasland- mPt rood zwenkgras en t-oms l ni)fls i idicjras vnl. op stuifrijqiji n aangeplante hi'lm -ïnins /,' biestarwegras

Fig. 3. Globale vegetatlekaart van de Hom- pelvoet, kort na de afsluiting. Generalized vegetation map of the island of Hompelvoet, shortly after the dam construction was completed.

Tenslotte moet nog Kleverige ogentroost (Parentucellia viscosa) (foto 5) worden genoemd (Van Haperen & De Kogel, 1981). Deze nieuwe soort voor Nederland werd tot voor kort als niet- inheems beschouwd, maar heeft zich in de Grcvelingen permanent gevestigd. 2e komt vooral voor in de flauw aflopende oeverzone op de overgang tussen zout- zoet en nat-droog. De soort is ook wel in het Veerse Meer aanwezig geweest, maar daar komen de vereiste groeiplaats- omstandigheden niet voor omdat er een plaat) van de schelpenlaag. Ook werd de Foto 3. Herfstbitterling (Blackstonia perfo- geheel ander waterregime wordt ge­ schelpenfractic op enkele plaatsen op liata subsp. serotina). handhaafd. mechanische wijze verwijderd en in ho­ Yellow-wort. Foto J. W. G. van Osch. Figuur 3 geeft als voorbeeld de ve­ pen gezet. Foto 4. Ruige anjer (Dianthus armeria) getatlekaart van de Hompelvoet, kort na Een vergelijking van de inventari­ Deptford Pink. Foto J. W. G. van Osch). de afsluiting. saties van de stuifketel van Hompelvoet en Veermansplaat levert niet alleen een Foto 5. Kleverige ogentroost (Parentucellia viscosa) Beheersmaatregelen vegctatiebeeld op dat het verschil Yellow Bartsia. Foto J. W. G. van Osch. Grondbewerking weerspiegelt in abiotische uitgangssitua­ Reeds spoedig na het wegstuiven van een tie tussen de centrale delen van beide deel van het zand van de stuifketels platen, maar illustreert ook het verschil vormde de aanwezige schelpenfractie in effect tussen enkele malen vergruizen een vloertje en belemmerde daarmee en jaarlijks ploegen (tot 1980). Enerzijds verder uitstuiven van de stuifketels. doordat de Veermansplaat vochtiger is Aangezien het verlagen van het maai­ en anderzijds door de langer voortgega­ veld hier juist werd gewenst, is met wis­ ne verstuiving (en daardoor vochtiger selend succes getracht het stuiven weer bodem) van de stuifketel, vinden we op gang te brengen door vergruizen daar meer soorten — en in grotere aan­ (Hompelvoet) en ploegen (Veermans­ tallen — van het Dwergbiezenverbond. Levende 88ste jaargang, nr. 3 122 Natuur

Fijnproevers zoals soorten van het Knop- 30 _ biesverbond, die wel in de begraasde in­ niet ingezaaid zaaiing van de Veermansplaat voorko­ 20 men, ontbreken echter. Daarentegen waren naast o.a. Loogkruid en Smal vlieszaad (Corispermum leptopterum), 10 _ als reactie op het regelmatig ploegen, c ra wel de ruderale Viltige duizendknoop < (Polygonum lapathifolium) talrijk aan­ 1970 wezig alsmede Varkensgras (P. avicula- re), Rode ganzevoet (Chenopodium ru- Fig. 4. Verloop van de soortenrijkdom in in­ ten in de inzaaiing zitten in het begin brum), Melganzevoet (C. album), Bros­ gezaaide en niet-ingezaaide proefvlakken ook nog de (4-5) ingebrachte soorten. In op de Hompelvoet. se melkdistel (Sonchus asper), Straatgras Number of plant species in sown ('inge­ beide figuren vertoont de vegetatie na (Poa annua), Reukeloze kamille (Matri- zaaid') and unsown ('niet ingezaaid') ob- de beginjaren een tijdelijke daling van caria maritima), Canadese fijnstraal (Eri- servation plots on the island of Hompel­ het soortenaantal. geron canadensis) en Akkerdistel (Cirsi- voet. Uit vergelijking van de inventari­ um arvense). De elders ingezaaide gras­ saties van de inzaaiing op de Stam­ sen en aangeplante Helm treden ook in De vegetaties in de ingezaaide de­ persplaat met een daarnaast gelegen ge­ de stuifketels op de voorgrond. Stijve len zijn soortenarmer dan de vegetaties heel vergelijkbaar deel dat niet werd in­ ogentroost (Euphrasia stricta subsp. op de (niet-ingezaaide) oeverzones (fig. gezaaid, blijkt niet alleen dat de soor­ stricta) (foto 6) komt uitsluitend (veel) 4). Niet alleen omdat zich op de oevers tenrijkdom in beide gevallen ongeveer voor in de stuifketel van de Hompelvoet, allerlei overgangen voordoen, maar ook even hoog is, maar eveneens dat de geïn­ omdat de spontane vegetatie op de inge­ troduceerde grassen hier ook in de 'on­ zaaide delen een tragere ontwikkeling te gestoorde' situatie op de voorgrond tre­ , fi'. .^« zien geeft. De soortenrijkdom komt den. Op luchtfoto's is te zien dat de hier, tenminste gedeeltelijk, pas na een heersende zuidwestenwind een subspon- s*-^' 4»••'*''*€ f- % jaar of tien op het niveau van de niet- tane vestiging van deze soorten vanuit ingezaaide vegetaties. Op de Veer­ de inzaaiing veroorzaakte. De invloed mansplaat verkrijgen de ongestoorde ve­ van het inzaaien reikt dus veel verder getaties hun aanvankelijke voorsprong dan de bewerkte oppervlakte zelf. Ten­ soms wat later dan op de Hompelvoet. slotte blijkt dat naast het voorkomen van Dat de soortenarmoede in de ingezaaide bijzondere soorten als Schaafstro (Equi- delen niet alleen wordt veroorzaakt door setum hyemale), Breedbladige orchis ICI' ! , • É^:m-m^-iA'''''''I'S-.'• de afwezigheid van allerlei gradiënten, (Dactylorhiza majalis subsp. praetermis- maar ook door de ingezaaide vegetatie sa), Parnassia (Parnassia palustris), Geel- Foto 6. Stijve ogentroost (Euphrasia stricta zelf, blijkt uit hetgeen in figuur 5 is subsp. stricta). Foto J. W. G. van Osch. hartje (Linum catharticum) en Moeras- weergegeven. Daar zijn twee vlak naast wespenorchis (Epipactis palustris), na elkaar gelegen vegetaties, wel en niet in­ het staken van de begrazing met schapen gezaaid, vergeleken. Bij het aantal soor- in tegenstelling tot Duinriet (Calama- zich een struweel vestigt van (naast grostis epigejos) dat duidelijk meer op Duindoorn) Kruipwilg, Boswilg (Salix de Veermansplaat voorkomt. 30 -, caprea). Grauwe wilg {S. cinerea), De bijzondere vegetaties van de Schietwilg (S. alba), Amandelwilg (S. stuifketels ontwikkelen zich beter in si­ triandra), Grauwe abeel (Populus cane- tuaties waar geen grondbewerking is toe­ scens), Ratelpopulier (P. tremula) en gepast. De op enkele plaatsen in hopen V 20 Ruwe berk (Betuia pendula). gezette schelpenfractie heeft in geen en­ kel opzicht een interessante vegetatie Maaien opgeleverd. Op een deel van het ingezaaide in het noorden van de Veermansplaat gelegen Zaaien onbegraasde terrein werd een experi­ Ongeveer 40% van de oppervlakte van menteel maaibeheer toegepast. In te­ de drooggevallen eilanden werd ingeëgd genstelling tot een graasbeheer, waarbij met stroom en ingezaaid met graan en de biotische en abiotische verscheiden­ andere grassen. De uit stro opgeslagen 1971 72 73 74 75 76 77 79 81 heid wordt geaccentueerd, werkt maaien nivellerend op het natuurlijk reliëf van tarwe en de ingezaaide rogge waren na Fig. 5. Verloop van de soortenrijkdom in 1974 wel verdwenen. Ook het tetraploï- een vlak naast elkaar gelegen ingezaaid het maaiveld en op de verschillen die de Engels raaigras speelde na 1976 geen (wit) en niet-ingezaaid (zwart) proefvlak op daarin door biotische processen worden rol van betekenis meer. Daarentegen be­ de Stampersplaat. aangebracht. Dit laatste gebeurt hier bij­ palen Rood zwenkgras en Veldbeemd- Annually observed numbers of plant spe­ voorbeeld door Zwarte wegmier (Lasius cies in adjacent sown (white) and unsown niger). Noordse woelmuis (Microtus oe- gras nog steeds het aanzien van de vege­ (black) observation plots on the island of tatie over grote delen van de eilanden. Stampersplaat. conomus) en Haas (Lepus capensis). 123

Daarbij is een maaibeheer duurder dan het voormalige schor van de Hompelvoet candrum) meer voor in het door pony's een alternatief graasbeheer. had ook niet het beoogde effect. De be­ begraasde deel, doordat zij enerzijds de Duidelijke verschillen in de sa­ dekking van Akkerdistel werd daar niet bodem verdichten en anderzijds juist menstelling en soottenrijkdom van de minder dan op plaatsen waar niet werd openhouden. Op de Hompelvoet komt, vegetatie in de gemaaide en ongemaaide gemaaid. Waar het maaisel bleef liggen, door het drogere karakter, ook nog proefvlakken lijken niet aanwezig. Mis­ handhaafde de soort zich op hetzelfde Bleekgele droogbloem (Gnaphalium schien is het vcelvuldiger voorkomen van niveau. luteo-album) voor, naast de eveneens op Kleine klaver (Trifolium dubium) een de Veermansplaat aangetroffen verte­ gevolg van het gevoerde maaibeheer. Begrazen genwoordigers van het Dwergbiezenver- Aanvankelijk liet het zich aanzien dat de In 1973 werd op het grootste deel van de bond. Soorten van het Knopbiesverbond opslag van Duindoorn uit zaad en de Hompelvoet in twee gescheiden delen ontbreken. In tegenstelling tot de Veer­ daarop volgende vegetatieve uitbrei­ een extensief begrazingsbeheer ingesteld mansplaat zijn er wel vertegenwoordi­ ding, met jaarlijks maaien kon worden met pony's resp. schapen. Het gaat hier gers van het Zeevetmuurverbond aanwe­ onderdrukt. Na enige jaren bleek dit om seizoenbegrazing met resp. ca. 0,1 zig. De verspreiding van Witte Klaver niet het geval te zijn. Het maaien van en ca. 1 beest/ha. De vegetatie aan (Trifolium repens), door middel van Duindoorn op de Hompelvoet geeft het­ weerszijden van het raster levert (nog) zaad, wordt vooral via ponymest bevor­ zelfde beeld te zien. Er is zelfs eerder weinig duidelijke verschillen op in sa­ derd. sprake van een uitbreiding van de be­ menstelling en soortenrijkdom bij de di­ Regelmatig uitgevoerde inventari­ dekking van Duindoorn door sterke verse beheersvormen. Wel komen Herts- saties van onbegraasde en door pony's wortelopslag, dan van een verminde­ hoornweegbree (Plantago coronopus) en begraasde delen van de Hompelvoet in ring. Jaarlijks maaien van Akkerdistel op Zandhoornbloem (Cerastium semide- oorspronkelijk zeer homogene vegeta­ ties, laten nog steeds een grote overeen­ komst zien in samenstelling en soorten­ rijkdom. Opvallend is evenwel dat Veld­ beemdgras en Rode Klaver (Trifolium pratense) in het onbegraasde deel duide­ lijk abundanter voorkomen. Kleine leeuwetand, Kleine hoornbloem (Ce­ rastium diffusum), Grote weegbree (Plantago major), Hertshoornweegbree en Bleekgele droogbloem komen daar­ entegen meer voor in het door pony's vanaf 1973 tot 1973 begraasde terrein. Naast de aanwezig­ heid van een tiental specifiek op (po­ V 9 VIO V 11 V 12 permanent proefvlak ny )mest voorkomende paddestoelen, zo­ Gestreepte witbol als de elders steeds zeldzamer wordende Straatgras Speldeprikzwam (Poronia punctata), Ruw beemdgras Rogge moet nog het op de grond voorkomen Engels raaigras van een aantal meestal op bomen groei­ Veldbeemdgras ende korstmossen worden vermeld. In Rood zwenkgras het door pony's begraasde deel komen Timotheegras Fioringras meer soorten korstmossen voor dan in Witte klaver het onbegraasde, waarschijnlijk door de Kropaar daar geringere vegetatiebedekking. Der­ Moeraswespenorchls Kleine leeuwetand gelijke situaties zijn ook beschreven voor Wilge roosje het Veerse Meer en de . 1 1 Speerdistel 1 Gewone hoornbloem Reeds in 1972, nog voor het oog­ 1 Kruipwilg sten van de rogge, werd op een deel van 1 Herfstbitterling Fraai duizendguldenkruid de Veermansplaat een begrazingsbeheer Liggende vetmuur gestart met ossen en later met zoogkoei­ Zeemelkdistel en, eerst met seizoenbegrazing en later • Greppelrus Zomprus met jaarrondbegrazing, met resp. ca. 0,4 ' i Stranddui zendgul den kruid Paardebloem Fig. 6. Verandering in de soortenrijkdom Smalle weegbree door omkering van de begrazingsgradiënt: Gewoon biggekruid wit 1973; zwart 1981 (B), veroorzaakt door ' Kleine klaver verplaatsing van de drinkplaats: A tot • Sierlijke vetmuur 1973; A vanaf 1973 (A). I Geelhartje Changes in species numbers due to a shif- ' Kleinbloemig wilgenroosje ting of the livestock drinking facility: A till t Parnassia ^ Echt duizendguldenkruid 1973; A from 1973 onwards (A), resulting in a reversed grazing pattern: white 1973; black 1981 (B). Levende 88ste jaargang, nr. 3 Natuur 124 en ca. 0,1 beest/ha. In 1973 wctd langs bruikneming in 1978 van de sluis in de RIVON voorgesteld om in de Grevelin­ een transect op verschillende afstanden wordt er weer een enkele gen een natuurreservaat te stichten met vanaf de drinkplaats een aantal proef- verdwaalde zeehond gezien. Na het een omvang van enige duizenden hecta­ vlakken aangelegd teneinde het effect droogvallen werden de zandplaten geko­ ren. Ongeveer tien jaar later stond de van een gradiënt in de begrazingsdruk loniseerd door Bruine rat (Rattus norve- bestemming van de drooggevallen eilan­ op de vegetatie te bestuderen. Door het gicus), Noordse woelmuis en Haas. Ko­ den tot natuurgebied min of meer vast. verplaatsen van de drinkplaats naar het nijn (Oryctolagus cuniculus), Bosmuis De Commissie Inrichting Deltawateren andere eind van het transect, konden we (Apodemus sylvaticus) en misschien Mol (1967) had de eilanden immers bestemd tevens het effect van de omkering van (Talpa europaea) zijn wel aanwezig ge­ tot 'natuur- of recreatiegebied, inrich­ deze begrazingsgradiënt bestuderen. Fi­ weest maar weer uitgestorven. Een Ree ting nader vast te stellen (voorlopig te guur 6 illustreert de vegetatie in de des­ (Capreolus capreolus) spoelde aan. Voor handhaven in natuurlijke staat)' en ook betreffende proefvlakken in 1973 en een uitgebreide beschrijving van de ont­ de Werkgroep herziening inrichtings- '81. Uit deze resultaten blijkt dat naar­ wikkeling in de zoogdierfauna van de ei­ schets Grevelingenbekken (1975) plande mate de proefvlakken meer door de gro­ landen wordt verwezen naar Slim binnen de nu gegeven bestemming 'na­ te grazers zijn beïnvloed (d.w.z. dichter (1985a). Het voorkomen van de Noordse tuurgebieden' steunpunten voor wa­ bij het — zoete — drinkwater zijn gele­ woelmuis is zeer bijzonder (zie ook Ligt- tersport en gebieden voor natuurbouw. gen), niet alleen het aantal soorten plan­ voet, 1985). Deze in Nederland zeldza­ Pas in 1986 functioneert er een natuur­ ten toeneemt, maar ook het aantal verte­ me en in zijn voortbestaan bedreigde en recreatieschap met een op natuurbe­ genwoordigers van het in Nederland soort is door vernietiging van biotoop en heer gericht beheersplan. Kennelijk steeds zeldzamer wordende Dwergbie- concurrentie door Veldmuis (Microtus loopt het beleid telkens meer dan tien zen- en Knopbiesverbond. Daarnaast arvalis) en Aardmuis (M. agrestis) zeer jaar achter. blijkt dat voor de omkering van de be­ sterk achteruitgegaan. Hij kan zich op Bijna alle gronden die destijds grazingsgradiënt proefvlak V12 toen de de eilanden vooral handhaven door de droogvielen, behoorden aan de Staat en minste soorten telde. In 1981 kwamen afwezigheid van concurrenten. werden beheerd door de Dienst der Do­ daar Herfstbitterling, Fraai duizendgul­ Ook voor de vogels is het gebied meinen (Min. van Financiën). De Rijks­ denkruid (Centaurium pulchellum), van uitzonderlijk belang. Dit geldt met dienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) Strandduizendguldenkruid (C. littora- name voor oorspronkelijke broedvogels zou als aannemer fungeren bij de toen le), Echt duizendguldenkruid (C. ery- als Grote stern (Sterna sandvicensis) (ca. nog noodzakelijk geachte inrichting van thraea), Greppelrus (Juncus bufonius), 4000 paar). Kluut (Kecurvirostra avoset- het gebied. Pas in 1978 werd de verant­ Zomprus Q. articulatus), Sierlijke vet- ta) en Visdief (Sterna hirundo), die na woordelijkheid voor het gebied, aange­ muur (Sagina nodosa), Geelhartje en de afsluiting aanzienlijk in aantal toena­ zien Domeinen niet adequaat was toege­ Parnassia voor. Naast het proefvlak ston­ men, en later voor bijvoorbeeld Strand- rust voor deze taak, overgedragen aan den Moeraswespenorchis en Late zegge plevier (Charadrius alexandrinus), Bont- CRM (later Min. van Landbouw en Vis­ (Carex oederi subsp. pulchella. Niet ver bekplevier (C. hiaticula) en Dwergstern serij), en daarmee het beheer aan Staats­ hiervandaan bedekte Bonte paardestaart (Sterna albifrons). Maar ook voor overzo- bosbeheer en de inrichting aan de RIJP. (Equisetum variegatum) grote opper­ meraars, doortrekkers en wintergasten De hiervoor besproken maatregelen zijn vlakten. Tenslotte valt de toename van als de viseters Fuut (Podiceps cristatus), dan ook voornamelijk onder verantwoor­ het aantal soorten in de tijd op. Middelste zaagbek (Mergus serrator) en delijkheid van Domeinen uitgevoerd. Begrazing door pony's lijkt 'ver- Aalscholver (Phalacrocorax carbo), de Door de verschillende opvattingen over bossing' op de Hompelvoet, voorname­ grazers van wier- en zeegrasvelden Rot­ de invulling van de bestemming natuur­ lijk bestaande uit Duindoornopslag, af gans (Branta bernicla) en Knobbelzwaan gebied, het 'handhaven in natuurlijke te remmen. Opslag van Kruipwilg, Kat- (Cygnus olor) en de gebruikers van zee- staat' en door de tamelijk starre cultuur­ wilg (Salix viminalis), Grauwe wilg en kraalvegetaties en graslanden Winterta­ technische opvattingen van de aanvan­ Boswilg komt daar vooral voor in het ling (Anas crecca), Pijlstaart (A. acuta), kelijk beherende instantie, heeft het ge­ door pony's niet-begraasde deel. Ook de Smient (A. penelope), Wilde eend (A. bied zich in het begin niet optimaal runderbegrazing op de Veermansplaat platyrhynchos) en Brandgans (Branta kunnen ontwikkelen. leucopsis) is het gebied van groot belang heeft de uitbreiding van Duindoorn dui­ Zo trad er na de afsluiting wel ver­ (zie ook Beijersbergen & Van den Berg, delijk geremd. stuiving van zand op, maar het ineggen 1980). van stro en inzaaien van grassen was, ze­ Ontwikkeling van de fauna Een geheel andere groep dieren ker op deze schaal, niet nodig geweest. De fauna van de Grevelingen verander­ die de eilanden koloniseerden, zijn de Spontane vegetatieontwikkeling zou al de na de afsluiting eveneens zeer dras­ landslakken (Butot & Slim, 1981). Na snel voor een zodanige vastlegging van tisch. Er is echter weinig in detail be­ de afsluiting stierven "de maziene soor­ de bodem hebben gezorgd dat van over­ kend. Slechts van de meest opvallende ten massaal." Zij konden zich slechts last geen sprake meer geweest zou zijn. diersoorten is de ontwikkeling goed ge­ langs de oevers handhaven. Vijfjaar la­ De uitgangssituatie was dan in mindere volgd. ter slaagden de eerste 'triviale' soorten mate gefixeerd en na verdwijnen van de De oorspronkelijke zoogdieren landslakken (meegereisd met vogels?) er rogge zou Rood zwenkgras de vegetatie van het gebied, Bruinvis (Phocoenapho- al in zich te vestigen. niet hebben gedomineerd. Bij het plaat­ coena) en Gewone zeehond (Phoca vitu- sen van schermen van rijshout zou men lina), stierven bijna geheel uit. De Discussie en conclusies dan aanvankelijk beter van het stuivende Bruinvis verdween en sinds de inge­ Reeds in 1961 werd door het voormalige zand hebben kunnen profiteren om een 125

grotere abiotische verscheidenheid te la­ tot de beste resultaten. Andere zoögene opleveren, dan zou toch zeker de aange­ ten ontstaan. Door het grootschalig in­ factoren verfijnen de aangebrachte diffe­ plante Katwilg, vanwaaruit naar elders zaaien was dit niet mogelijk. Deze maat­ rentiatie. Begrazing levert op de Veer­ vestiging plaatsvindt, verwijderd moeten regel vertraagt de spontane vegetatieont­ mansplaat soortenrijkerc vegetaties op worden. wikkeling in belangrijke mate en resul­ dan in onbegraasde situaties. Jaarrond Het maaien van Duindoorn en teert zeker in de beginjaren in een gerin­ begrazing met pony's en schapen op de Akkerdistel, zoals dit in de Grevelingen gere soortenrijkdom. De invloed strekt Hompelvoet zal ook daar tot betere re­ werd uitgevoerd, heeft een averechts ef­ zich uit tot ver buiten de ingezaaide de­ sultaten leiden, met name wat betreft de fect gehad. Het maaiexperiment op de len. Toch is het effect minder desastreus begroeiing met Duindoorn. Begrazing Veermansplaat leverde geen duidelijke dan zich eerst liet aanzien. Daarnaast lijkt 'verbossing' tegen te gaan of te ver­ resultaten op. zorgen de ontstane stuifruggen op met tragen, maar meer onderzoek op dit De instandhouding van de isolatie name de Veermansplaat voor omstan­ punt is noodzakelijk. Het gebruik van van de eilanden is niet alleen voor de digheden die de ontwikkeling van vege­ een minder gedomesticeerd schaperas Noordse woelmuis van levensbelang. Er taties van vochtige duinvalleien mogelijk dan het Texelse, zal minder problemen moeten geen soorten worden geïntrodu­ maken (foto 7). geven dan nu het geval is. ceerd en het bestrijden van ratten moet Extensieve begrazing met runde­ Grondbewerking heeft nauwelijks met terughoudendheid geschieden. ren leidt voor de vegetatieontwikkeling een positief effect gehad op de vegetatie­ Het zal duidelijk zijn dat alleen in ontwikkeling. Grondverzet verstoort wat een zoute Grevelingen, het liefst met al is opgebouwd en leidt bij vermenging een gedempt getij, het voortbestaan van van de grond zelfs tot ruderale vegeta­ zoutplantenvegetaties en soortenrijke ties. Het alsnog uitvoeren van allerlei in- overgangen naar hoger gelegen planten- richtingswerken (noodzakelijkerwijs ge­ gemeenschapen mogelijk is. paard gaande met grondverzet) zal, zo­ De Grevelingen is nu, zestien jaar veel jaren na de afsluiting, niet tot bete­ na de afsluiting, na alle wisselingen, ge­ re resultaten leiden. De situatie na baat bij een stabiel, consequent gevoerd grondbewerking in de stuifkctels be­ beheer. Dat biedt de beste kansen voor vestigt dat. de gewenste ontwikkeling. Nu het ge­ Foto 7. Relatief nat gedeelte van de inzaai­ De aanplant van Helm op de stuif­ bied onder verantwoordelijkheid van het ing op de Veermansplaat met opslag van ruggen rond de stuifketel op de Hom­ natuur- en recreatieschap met behulp Kruip wilg (Salix repens); 1981. pelvoet leidde daarbinnen tot een domi­ van een beheersplan door Staatsbosbe­ Relatively moist, low situated part of the nantie van deze soort en had beter ach­ heer wordt beheerd, lijkt aan deze voor­ sown area on the island of Veermansplaat in 1981, with shrub development (Creeping terwege kunnen blijven. Zo de 'verbos­ waarden gemakkelijk voldaan te kunnen Willow). Foto P. Oosterveld. sing' met Duindoorn problemen zou worden.

Literatuur burg]. 151 p. + bijl. Summary Anonymus (red.), 1975. De Grevelingen; Jong, D. J. de & T. J. de Kogel, 1977. Vege­ Natural developments and management een afgesneden zeearm. Sterna 19, 1: 1-34. tatie Veermansplaat, Stampersplaat, Hom­ practices on the sandflats in the Grevelingen. Beijersbergen, J. & A. van den Berg, 1980. pelvoet 1974. RWS-Deltadienst, Middel­ As a consequence of the disastious storm De Grevelingen; de vogels van een afgedam- burg. 16 p. + bijl. flood of 1953, the Grevelingen estuary in the de zeearm. Kerckebosch, Zeist. Ligtvoet, W., 1985. De Noordse Woelmuis southwestern part of The was Beijersbergen, J. & H. J. During, 1980. Mos­ in de knel! De Levende Natuur 86, 1: 2-7. closed in 1971 by a dam. A few thousands of sen op de Hompelvoet in de Grevelingen, Nienhuis, P. H. (red.), 1985. Het Grevelin- hectares of sandflats feil permanently dry. ZW-Nederland. Lindbergia 6, 2: 147-153. genmeer; van estuarium naar zoutwater- About 40 percent of the surface of these flats Beijersbergen, J. & P. A. Slim, 1976. Een meer. Natuur en Techniek, Maas­ was immediately afterwards sown with Rye vondst van de Bitterling in de Grevelingen. tricht/Brussel. and other Gramineae. Natural development De Levende Natuur 79, 12: 273-276. Slim, P. A., 1985a. Van bruinvis tot noordse processes occurred whereby low-density gra­ Butot, L. J. M. & P. A. Slim, 1981. Landslak- woelmuis; de zoogdieren van de eilanden in zing with livestock (sheep, cattle, and hoises) ken op de eilanden in de Grevelingen. Cor­ de Grevelingen. Lutra 28, 1: 4-20. was inttoduced as a management practice. respondentieblad van de Nederlandse Mala- Slim, P. A. 1985b. Bijdrage tot de kennis This soon lesulted into a more or less natural cologische Vereniging 200: 1149-1151. van Dianthus armeria L. Gorteria 12, 11/12: area with from a conservation point of view Commissie Inrichting Deltawateren, 1967. 286-294. valuable vegetation types of dune slacks, in De Inrichting van het Grevelingenbekken. Slim, P. A. & G. M. Dirkse, 1984. De bryo- many aspects unique for The Netherlands. [RWS], 's-Gravenhage. logische najaarsexcursie van 1981 naar de The paper describes these develop­ Haperen, A. M. M. van & T. J. de Kogel, Veermansplaat en de Hompelvoet. Buxbau- ments with emphasis on the management 1981. Het voorkomen van Hordeum juba- miella 15: 4-15. practices, a more elaborate desciiption and tum L. en Parentucellia viscosa (L.) Caruel in Slim, P. A. & P. Oosterveld, 1985. Vegeta- analysis in English (Slim & Oosterveld, 1985) Zuidwest-Nederland. Gorteria 10, 9: tion development on newly embanked sand- is available from the authoi. 159-168. flats in the Grevelingen (The Netherlands). Hoven, A. J. M. van den & R. H. J. Mooren, Vegetatie 62, 1-3: 407-414. Ing. F. A. Slim, Rijksinstituut voot Natuur­ 1980. Landschapsecologische kartering van Werkgroep herziening inrichtingsschets Gre­ beheer, Postbus 46, 3956 ZR Leersum. de Vcermansplaat; gericht op de ontwikke­ velingenbekken, 1975. Nieuwe Inrichtings­ ling van vochtige duinvalleivegetaties in de schets voor het Grevelingenbekken. Deel A, Grevelingen. RWS-Deltadienst, [Middel­ B en C. [CRM], Lelystad. Foto's: P. A. Slim