Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer

De ondergetekenden:

Waterschap Velt en Vecht Gevestigd Burgemeester Feithsingel 2 te bij deze vertegenwoordigd door: Dijkgraaf W. Wolthuis

Gemeente Emmen Gevestigd Raadhuisplein 1 te Emmen bij deze vertegenwoordigd door: Wethouder J. Holman

Gemeente Coevorden Gevestigd A. Kramersingel 4 te Coevorden bij deze vertegenwoordigd door: Wethouder G.H. Braam

Gemeente Hardenberg Gevestigd Stephanusplein 1 te Hardenberg bij deze vertegenwoordigd door: Wethouder J. Janssen

Gemeente Ommen Gevestigd Chevalleraustraat 2 te Ommen bij deze vertegenwoordigd door: Wethouder LM. Lagas-Meijer gezamenlijk te noemen de partijen: overwegende dat :

1. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) afspraken zijn vastgelegd over de wijze waarop de overheden structurele veranderingen in de nationale waterproblematiek, zoals klimaatveranderingen, bodemdaling, zeespiegelstijging en verstedelijking, tegemoet zullen treden.

2. Waterschap Veit en Vecht, het Stedelijk Netwerk Zuid en de gemeentes Emmen, Coevorden en Hardenberg tijdens het Bestuurlijk Overleg van het Stedelijk Netwerk Zuid Drenthe d.d. 23 november 2006 hiertoe een intentieverklaring (LBN) hebben ondertekend.

3. De gemeente Ommen geen partij was in de intentieverklaring - aangezien zij geen lid is van het Stedelijk Netwerk Zuid Drenthe - maar diezelfde gemeente Ommen wel partner is in onderhavig bestuursakkoord, gelet op het feit dat een aanzienlijk deei van haar grondgebied is gelegen in het beheersgebied van waterschap Velt en Vecht.

4. Door de koppeling met de Kaderrichtlijn Water de nadruk van waterbeheer middels noodretentie is verschoven naar het vasthouden van water in gebieden, op percelen en in waterschapsleidingen. Door deze nieuwe mogelijkheden voor het invullen van de wateropgave zijn enkele in de intentieovereenkomst aangewezen zoekgebieden voor noodretentie afgevallen. Er is voor deze gebieden op korte termijn geen directe noodzaak voor waterberging, alleen als klimaatverandering verder doorzet danwei aanleiding geeft tot extra waterberging, zullen deze gebieden opnieuw bekeken worden. verklaren dat :

1. Wateropgave

1.1 Partijen tot afspraken zijn gekomen over de wijze waarop de totale wateropgave voor het beheersgebied van waterschap Velt en Vecht kan worden ingevuld en deze afspraken middels onderhavig Lokaal Bestuurskkoord Waterbeheer (LBW) willen vastleggen.

1.2 Door partijen is bepaald dat de totale wateropgave voor het landelijk gebied - binnen het beheersgebied van waterschap Velt en Vecht - circa 11,6 min m3 bedraagt. Eén en ander in het verlengde van de afspraken zoals bij wijze van intentieovereenkomst eerder overeengekomen.

De stedelijke wateropgave in Coevorden bedraagt 0,6 min m3. Aangezien er weinig tot geen mogelijkheden zijn om dit bergingstekort in het stedelijk gebied van Coevorden op te lossen is afgesproken om het hemelwater uit het stedelijk gebied van Coevorden zo veel mogelijk af te voeren naar bergingslocaties in het landelijk gebied. Uitzondering hierop vormt de woonkern Coevorden, deze wateropgave zal in het plan Holwert worden opgelost. Intentieverklaring Verdeling wateropgave Programma (naar rato van grondoppervlak) {landelijk gebied + stedelijk gebied wateropgave Landelijk Stedelijk Coevorden) Coevorden 3,77 0,6 4,37 6,70 ~ Emmen 2,41 0,3 2,41 2,01 Hardenberg 3,79 0,1 3,79 1,69 Ommen 1,03 0,09 1^03 0 Totaal 11 1,09 11,60 10,40 Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de gemeente Coevorden de wateropgave van de gemeenten Emmen, Hardenberg en Ommen deels op zich neemt.

1.3 De partijen zijn het inhoudelijk eens over de verdeling van de totale wateropgave over de verschillende locaties, zoals opgenomen in een tabel en op een kaart die respectievelijk ais bijlage 1 en bijlage 2 bij dit bestuursakkoord zijn opgenomen. Het totale programma gaat voorlopig uit van het invullen van een wateropgave van 10,4 min m3.

1.4 Het programma (10,4 min m3) is bepaald middels berekeningen op basis van de huidige hoogtekaarten. Bij de inrichting van de gebieden wordt echter substantieel grondverzet voorzien, waardoor een grotere opvangcapaciteit zai ontstaan. Het effect op de wateropgave kan nu niet worden berekend maar naar verwachting wordt daarmee het tekort (1,3 min m2) tussen opgave en programma weggewerkt. Mocht de totale wateropgave op deze wijze niet worden gehaald, dan zullen partijen in overleg gaan om andere mogelijkheden te verkennen.

1.5 In de toekomst kunnen zwaardere klimaatscenario's leiden tot een forsere wateropgave. Indien dit het geval is, zal het waterschap in overleg treden met de gemeenten om te zien op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan deze forsere wateropgave.

1.6 Mogelijke tegemoetkomingen in schade die voortvloeien uit de planologische besluiten van de gemeenten (planschade zoals bedoeld in art 6.1 Wet ruimtelijke ordening), die genomen moeten worden i.v.m. het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer, zullen voor rekening komen van de initiatiefnemer van de waterbeheerplannen, zijnde het waterschap. Het waterschap wordt overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en de gemeentelijke procedure regeling planschade, betrokken bij de behandeling van ingediende verzoeken om tegemoetkoming in schade.

1.7 Partijen komen overeen zich ervoor in te spannen dat de ruimtelijke procedures voor het hierboven aangegeven programma uiterlijk in 2015 zijn afgerond. Partijen komen daarnaast overeen om - overeenkomstig het waterbeheerplan - zich ervoor in te spannen dat de fysieke realisatie van het programma uiterlijk in 2021 is afgerond.

2. Overige afspraken

2.1 De projecten zoals weergegeven in bijlage 1 en 2 vormen onderdeel van het waterbeheerplan van het waterschap Velt en Vecht dat eind 2008 in de inspraak is gebracht. De resultaten van de inspraakronde op het waterbeheerplan zijn verwerkt in onderhavig LBW.

2.2 Partijen komen overeen een informatiefolder te maken over de inhoud van het LBW, die na ondertekening van het LBW breed wordt verspreid. Indien individuele gemeenten aanvullend nog wensen hebben ten aanzien van de communicatie over het LBW dan vullen zij dat zelfstandig in. Het waterschap is bereid - indien nodig - deze aanvullende communicatieacties te ondersteunen.

2.3 In de communicatie over de planvorming binnen de zelfstandige projecten van het programma werken waterschap en de betreffende gemeente samen. 2.4 Betrokkenen en belanghebbenden kunnen in de te doorlopen planologische procedures voor de zelfstandige projecten binnen het programma hun zienswijzen inbrengen cq. beroep en/of bezwaar aantekenen,

2.5 De gemeente Coevorden realiseert op haar grondgebied de stedelijke wateropgave van de gemeente Emmen die samenhangt met de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein De Tweeling.

2.6 Stedelijk gebied dient overeenkomstig het NBW waterneutraal te worden aangelegd. Voor specifieke situaties waar het uit het oogpunt van veiligheid en/of kosteneffectiviteit niet mogelijk cq. wenselijk is deze watemeutraliteit te realiseren in het stedelijk gebied zelf, komen partijen overeen - als daarvoor de (technische) mogelijkheden aanwezig zijn - de stedelijke wateropgave te compenseren, door deze te verdisconteren in de landelijke wateropgave.

2.7 Bovenstaande afspraken worden eens per twee jaar herijkt. Alsdan wordt gemonitord of er voldoende vooruitgang is geboekt en wordt bepaald of het programma bijstelling behoeft uit oogpunt van de te realiseren doelstellingen.

2.8 In geval van geschillen komen partijen bijeen om te komen tot nadere afspraken over deze geschillen binnen de context van dit akkoord. Coevorden, 2009 (datum)

Getekend door:

Waterschap Velt en Vecht Gemeente Ommen

Dijkgraaf W. Wolthuis Wethouder I.M. Lagas-Meijer

Gemeente Hardenberg Gemeente Emmen

Wethouder J. Janssen Wethouder J. Holman

Gemeente Coevorden

Wethouder G.H. Braam t- O LIJ UCH TING

1)W aterberging In ee n gebied data& Ä- s grens d als waterberging , is of gaat gaat het waterech overt eg met de betreff'end e •8 t .£ « we c».n e* c en naren o m ee îhtingsplanopte n zodat

I een fuiicti e aterberging kan k ro i. ^ CN -i 8œ •o-a g TS .E' =-rt o> ^« b o- w Ep 'ertr deb estaa nde hoofdfunctie m

Beekherstel Beekherstel Beekherstel Beekherstel Beekherstel Gerealiseerd Gerealiseerd Optimalisatie Optimalisatie Waterberging Waterberging Waterberging Water berg ing Waterberging Optimalisatie Optimalisatie Waterberging Waterberging waterhuishouding waterhuishouding Soort project waterhuishouding waterhuishouding 0 0 13.804 341.625 430.000 700.000 450.000 119.000 500.000 800.000 211.000 125.000 190.000 400.000 571.000 400.000 400.000 2.446.333 1.300.000 1.000.000 6.700.762 2.011.000 1,686.000 1.686.000 6.700.762 2.011.000 : 10.397.762 Wateropgave LBW 0 5.000 1.000 89.000 79.000 84.000 25.000 25.000 25.000 25.000 188.000 458.000 450.000 702.000 210.000 570.000 700.000 240.000 125,000 100.000 190.000 Getekende 571.000 427.000 734.000 1.017.000 1.280.000 3.566.000 2.163.000 1.800.000 3.880.000 9.582.000 9.582.000 3.880.000 2.387.000 2.387.000

intentieverklaring 15.849.000 augustus 2006 1,12 min m3 4,37 min m3 2,71 min m3 3,89 min m3 : ; ± 12mlnm3 Roonboom 1 Roonboom II Roonboom III Steigerswijk Oosterhesselerlanden IV Dalerveensche veen Deutlanden 1 Deutlanden II Randzone Bargerveen Bruchterbroek Oranjedal-noord Beekherstel Sieenerstroom en Holslootdiep Kerkestukken Oosteindsche Boeen Oosteindsche Stukken Beekherstel Loodiep Deutlanden III Oosterhesselerlanden 1 Oosterhesselerlanden II Oosterhesselerlanden III Ossehaar/Ossestede De Schans De de m s vaart-Zuid/De Veenderij Gramsbergen-oost/Holtherne Moeshoek uitgebreid Beekherstel Radewijkerbeek Waterbeheersingsplan Oosteindse veen Collendoorn II Collendoorn/Molengoot Oranjedal-zuid Zandpol Beekherstel Schoonebeekerdîep Westerstroom en Nieuwe Drostendiep Waterbeheersingsplan Weijerswold Gebied Weijerswold Waterbeheersingsplan Brucht Waterbeheersingsplan Dooze Westeindsche stukken Hardenberg Hardenberg Emmen Emmen Emmen Emmen Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Emmen Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Hardenberg Emmen Emmen Emmen Emmen Emmen Emmen Emmen Coevorden Coevorden Coevorden Coevorden Gemeente Coevorden Ommen Totaal -.-: Coevorden

Maatregelenprogramma WB21

Uitgave Thomas de Meij, Beleid en Strategie 1 februari 2

Maatregelenprogramma WB21

Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

2 Randvoorwaarden uit het beleid 4 2.1 Beleidskader WB21 4 2.2 Beleidskader Kaderrichtlijn water 5 2.3 Beleidskader ruimtelijke ordening 6

3 Kennis van de hoogwaterproblematiek 7 3.1 Overijsselse Vecht en kanalen 7 3.2 Haarvaten 8 3.3 Conclusies 9

4 Beschrijving van mogelijke maatregelen 10 4.1 Vasthouden van water in greppels en sloten (Maatregel 1) 10 4.2 Vasthouden van water in waterschapsleidingen (Maatregel 2) 11 4.3 Vasthouden in lokale laagten (Maatregel 3) 12 4.4 Beekherstel (Maatregel 4) 13 4.5 Noodberging vanuit het hoofdsysteem in retentie gebieden (Maatregel 5) 14

5 Beoordeling van de maatregelen 16 5.1 Vasthouden van water in greppels en sloten (Maatregel 1) 16 5.2 Vasthouden van water in waterschapsleidingen (Maatregel 2) 17 5.3 Vasthouden van water in lokale laagten (Maatregel 3) 18 5.4 Beekherstel (Maatregel 4) 20 5.5 Noodberging vanuit het hoofdsysteem in bergingsgebieden (Maatregel 5) 22

6 Aanbevelingen 24 6.1 Invulling van de landelijke wateropgave 24 6.2 Toekomstige ontwikkelingen 24 6.3 Effecten en neveneffecten 25

1 Inleiding

Een belangrijke beleidsdoelstelling van waterschap Velt en Vecht is het aanpakken van de bestaande hoogwaterknelpunten in het beheersgebied. Er is berekend dat het tekort aan waterberging in het landelijk gebied 11 miljoen m3 bedraagt. Landelijk is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Inmiddels zijn al verschillende inrichtingsprojecten in voorbereiding om deze bergingsopgave te realiseren. Het ontbreekt echter nog aan een samenhangend maatregelenprogramma. Ook moet de voorgenomen inrichtingsmaatregelen nog worden ingepast binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn water. Binnen Rijn Oost is afgesproken dat alle waterschappen in 2008 een samenhangend maatregelenpakket uitwerken waarin de maatregelen voor de Kaderrichtlijn water en de maatregelen voor WB21 (de hoogparagraaf waterproblematiek) volledig zijn geïntegreerd. Dit maatregelenpakket wordt in 2009 bestuurlijk vastgelegd in het waterbeheerplan.

Deze notitie beschrijft op welke manieren de bergingsopgave kan worden gerealiseerd door inrichtingsmaatregelen. Op basis van voor- en nadelen wordt een advies gegeven over de gewenste invulling van de wateropgave.

De opbouw van deze notitie is als volgt: • Een beknopt overzicht van eerder vastgesteld beleid. Het waterschap is hieraan gebonden bij de keuze voor oplossingsrichtingen voor de hoogwaterproblematiek. • Samenvatting van bestaande kennis van de hoogwaterproblemen binnen het beheersgebied. Dit geeft een idee van de aard van de problemen en van mogelijke oplossingsrichtingen • Beschrijving van vijf mogelijke manieren om water te bergen en de voor- en nadelen per maatregel. • Tenslotte wordt een beargumenteerd advies gegeven voor de gewenste invulling van de wateropgave, met een advies voor een maatregelenprogramma van inrichting s projecten.

s 2 Randvoorwaarden uit het beleid

2.1 Beleidskader WB21

Het beleidskader voor WB21 bestaat in essentie uit drie landelijke en regionale beleidsstukken: het advies van de commissie waterbeheer 21e eeuw (2001), het stroomgebiedsplan Vecht-Zwarte water (2003) en het nationaal bestuursakkoord water (2003). Op.basis van dit vastgestelde beleid is Velt en Vecht gebonden aan de volgende afspraken: 1. Het teveel aan water tijdens hoogwaterperioden wordt niet langer afgewenteld op benedenstrooms gelegen gebieden. Om dat te bereiken krijgt het watersysteem meer ruimte en gaan we anticiperen op klimaatsontwikkeling (uit: Stroomgebiedsvisie) 2. In 2015 is het watersysteem op orde, rekening houdend met de verwachte klimaatverandering, de zeespiegelstijging en de afkoppeling van verhard oppervlak (uit: NBW). 3. Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met andere beleidsdoelstellingen, zoals verdrogingsbestrijding, realiseren van de ecologische hoofdstructuur en ontwikkeling van woonwijken en bedrijventerreinen (uit: NBW). 4. Waterschappen toetsen het watersysteem aan de landelijke normen voor wateroverlast en leggen op basis daarvan een ruimteclaim neer bij de provincies en gemeenten (uit: NBW). 5. De burger krijgt meer inzicht in de risico's tijdens hoogwaterperioden (uit: Stroomgebiedsvisie)

ïn 2007 heeft het Regionaal Bestuursoverleg Overleg voor Rijn Oost het Kader Regionale Normering Wateroverlast vastgesteld. Daarin wordt afgesproken dat de waterschappen in 2008 een gebiedsproces organiseren waarin de werknormen voor wateroverlast worden vastgelegd in een besluit van het algemeen bestuur van het waterschap. Dit besluit moet worden goedgekeurd door de provincie. Het besluit moet ook maatregelen omvatten die nodig zijn om bestaande knelpunten in het watersysteem aan te pakken.

Het Kader Regionale Normering wateroverlast stelt de volgende normen voor als vertrekpunt voor het gebiedsproces:

Grondgebruik Inundatienorm Maaiveldcriterium Grasland 1:10 jaar 5% Akkerbouw 1:25 jaar 1% Hoogwaardige land- en tuinbouw 1:50 jaar 1% Glastuinbouw 1:50 jaar 1% Bebouwd gebied 1:100 jaar 0%

Deze normen zijn gelijk aan de landelijke werknormen voor wateroverlast waaraan het watersysteem is getoetst. Die toetsing heeft laten zien dat het beheersgebied van Velt en Vecht bij het huidige klimaat maar weinig knelpunten kent. Het is dan ook niet te verwachten dat het gebiedsproces veel nieuwe inzichten oplevert. Een belangrijke afweging zal zijn of lokale inundaties door hoge waterstanden op de Vecht als een knelpunt worden beschouwd. In de praktijk blijken ingelanden dit nauwelijks als een knelpunt te ervaren. Men realiseert zich dat de Vecht af en toe gedurende enkele uren, hooguit dagen, wat hoger staat en dat daardoor de afwatering naar de Vecht gestremd is. Verwacht mag worden dat ingelanden er de voorkeur aan geven om dit verschijnsel te laten voor wat is. Immers, het alternatief is om landbouwgrond om te zetten in bergingsgebied voor een situatie die zich slechts af en toe voordoet. Deze verwachting zullen we echter zorgvuldig toetsen in het gebiedsproces. Het algemeen bestuur neemt hierover uiteindelijk een beslissing.

2.2 Beleidskader Kaderrichtlijn water

De vastgestelde doelen voor de KRW hebben vooral betrekking op de waterlichamen. Dat zijn 16 grotere watergangen, zoals de Vecht, de kanalen en een aantal beken. Begin 2007 hebben belanghebbenden uitgebreid overleg gevoerd over de manier waarop doelstellingen het beste gerealiseerd kunnen worden. Tijdens het gebiedproces hebben gemeenten, belangenorganisaties en individuele burgers uitgebreid kunnen meedenken over mogelijk oplossingen.

Op basis van het gebiedsproces kunnen de volgende hoofdlijnen onderscheiden worden: • met de maatregelen die we de laatste jaren realiseren in de Overijsselse Vecht zijn we op de goede weg om de doelstellingen van de KRW te bereiken. • voor sommige waterlichamen is het voldoende om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Het gaat dan om de kanalen en om ecologisch minder waardevolle watergangen zoals de Braambergersloot, de Dommerswijk en het Dommerskanaal. • een drietal beken binnen het beheersgebied is zo waardevol dat grootschalig herstel nodig is om de doelen te bereiken. Het gaat dan om de Radewijkerbeek, het Loodiep en het Nieuwe Drostendiep. Voor deze waterlichamen wordt gedacht aan inrichting van de beek als een twee fas enprofiel. Dat is een inrichting die overeenkomt met het inrichtingsvoorstel voor het Schoonebeekerdiep dat in 2006 in het bestuur is besproken. Hierbij krijgt de beek over een strook van enkele tientallen meters de ruimte om vrij te meanderen in een verlaagd winterbed. Deze inrichting draagt bij tot een ecologisch waardevol beekmilieu zonder dat de aanliggende landbouwkundige belangen in het geding komen.

Het is mogelijk om een groot deel van de doelstellingen te bereiken door maatregelen te nemen in de waterlichamen zelf. Bovenstroomse gebieden zijn op dit moment optimaal ingericht voor de landbouw. De landbouwkundige functie zal bovendien leidend blijven. Daarom ligt het niet voor de hand om het watersysteem in deze gebieden op grote schaal ecologisch in te richten. De ecologische waarden zullen toch niet erg hoog worden. Wel is het zo, dat een verandering van het afvoerregime van bovenstrooms gelegen landbouwgebieden een zeer positieve uitwerking zou hebben op de ecologische kwaliteit van de waterlichamen. Het gaat dan vooral om het afvlakken van de piekafvoeren die vaak (enkele keren per jaar) optreden. Daarvoor is het nodig om bovenstrooms meer water vast te houden. Dan kan bijvoorbeeld door het verruimen van de berging in de watergangen, zodat vasthouden kan samengaan met het behoud van een voldoende ontwatering voor de g? landbouw. Deze maatregel is veel moeilijker te realiseren dan aanpassing van de inrichting g" van de waterlichamen zelf en is op dit moment niet opgenomen in het £ maatregelenprogramma. 'S Wanneer watergangen opnieuw ingericht worden, zal dat zo gebeuren, dat ze voldoen aan •§ de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Op dit moment betekent dat meestal een inrichting | op eenzijdig onderhoud met een verlaagde onderhoudspad. Er wordt echter nagedacht over ^ alternatieve inrichtingsvarianten. K 2.3 Beleidskader ruimtelijke ordening

Het realiseren van waterberging vereist in veel gevallen dat gronden van planologische functietoekenning veranderen. Daarom zijn we met gemeenten in overleg over een eerlijke verdeling van de waterberging over de gemeentes, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Er blijkt voldoende ruimte te zijn om de huidige doelstelling voor het beleid te halen. Dat betekent dat 10% meer neerslag moet kunnen worden geborgen in 2050. Er is zelfs ruimte om ook de toename die voor de periode daarna wordt voorzien te bergen. In totaal gaat het om een toename van de neerslag met 20% in 2100. Gezien het lange tijdsperspectief van de ontwikkelingen zal in de ruimtelijke reserveringen onderscheid gemaakt worden in maatregelen voor de korte termijn en planologische bescherming van gebieden voor de lange termijn. Dit betekent dat we ruimte planologisch bestemmen voor de projecten die binnen enkele jaren moeten worden uitgevoerd. In gebieden die op lange termijn misschien nodig zijn wordt volstaan met het ( toetsen van nieuwe ontwikkelingen aan de geschiktheid voor waterberging. Uiteindelijk zijn we hierin echter afhankelijk van de bestuurlijke afwegingen die de gemeenten gaan maken. 3 Kennis van de hoogwaterproblematiek

3.1 Overijsselse Vecht en kanalen

Knelpunten op de Vecht Voor de Vecht zijn maatgevende hoogwaterstanden vastgesteld door de provincie Overijssel. Deze zijn afkomstig uiteen studie die Rijkswaterstaat in 1992 heeft laten uitvoeren. In 2008 worden de waterkeringen langs de Vecht getoetst aan de vastgestelde norm. Naar verwachting zal dat leiden tot het advies om de kades op een aantal plaatsen aan te passen. Een onzekere factor tijdens hoogwater is het optreden van de afvoergolf uit Duitsland. Op het moment dat die golf voorbijtrekt is lozing op de Vecht praktisch onmogelijk door het hoge waterpeil op de rivier. Dit leidt in de vrij afwaterende gebieden, bijvoorbeeld in de stad Coevorden, tot een snelle stijging van het water. Uit het onderzoek naar de omvang van de stedelijke wateropgave blijken ook de steden Ommen en Hardenberg erg kwetsbaar te zijn bij hoge waterstanden op de Vecht.

Knelpunten op de kanalen Na het hoogwater van oktober 1998 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de hoogwaterproblematiek rondom Coevorden. Uit een reeks van onderzoeken blijkt dat het systeem voldoet aan de normen die gesteld worden aan het falen van kades (eens per tweehonderd jaar). Deze conclusie geldt bij het huidige klimaat. Uit de studies blijkt dat bij klimaatverandering knelpunten gaan ontstaan. Dat komt doordat meer water afstroomt vanuit de haarvaten. De afvoercapaciteit van sluizen en stuwen in het kanalensysteem is berekend met de huidige neerslagstatistieken en op basis van de ontwerpnormen uit het cultuurtechnisch vademecum zorgvuldig afgestemd op de verwachte toevoer van water uit de haarvaten. Door klimaatverandering worden deze normen eerder overschreden, Het is belangrijk om de extra neerslag vast te houden voordat het in het kanalensysteem terecht komt.

Over knelpunten op het kanalensysteem in Overijssel is weinig bekend. Een detailonderzoek naar de omstandigheden op de Lutterhoofdwijk maakt aannemelijk dat de wateroverlast in het ponypark Slagharen een eenmalige gebeurtenis is geweest. Dat wordt bevestigd door praktijkervaring; alleen in 1998 waren er problemen, daarvoor eigenlijk nooit. Op de Overijsselse kanalen zijn in 1998 wel problemen geweest, maar de inschatting is dat die inmiddels zijn opgelost door lokale inrichtingsmaatregelen. Voor de overige kanalen zijn er geen aanwijzingen dat het systeem niet op orde is.

Oplossingsrichtingen voor het hoofdsysteem Tijdens hoogwater is het van belang om het water dat eenmaal in de kanalen en de Vecht terecht is gekomen zo min mogelijk te belemmeren. Dat betekent opstuwing rondom kunstwerken als bruggen, sluizen en stuwen zo veel mogelijk voorkomen. De bruggen in s de stad Coevorden alleen al zorgen met elkaar voor een verhang van enkele decimeters. Ook op de Vecht blijken bruggen bij de Haandrik, bij Hardenberg en bij Ommen voor opstuwing te zorgen. Verruimen van het profiel bij deze knelpunten zorgt ervoor dat de waterstanden , zonder dat de afvoer significant versnelt. 3 Voor de brug bij de Haandrik is uitgerekend dat een andere inrichting leidt tot een daling | van de waterstand met één tot twee decimeter. De afvoerpiek wordt hierdoor volgens de berekeningen met ongeveer een uur versneld, wat in de praktijk te verwaarlozen is. Het profiel bij Hardenberg is in de huidige situatie waarschijnlijk te klein, ook als we rekening houden met de maatregelen die na 1998 zijn uitgevoerd. Voor de brug bij Ommen doet de gemeente momenteel onderzoek in het kader van de herontwikkeling van het centrum.

Door het winterbed van de Vecht meer ruimte te geven kunnen afvoerpieken op de rivier worden gedempt, wat bijdraagt aan een meer natuurlijk afvoergedrag. Dit is vooral belangrijk vanuit ecologisch oogpunt. Lokaal kunnen waterstanden ook lager worden door winterbedverruiming, wat bijdraagt aan de veiligheid. Maatregelen in het winterbed dragen niet bij aan het realiseren van de landelijke wateropgave. Dat komt doordat het moment waarop de berging in het winterbed wordt benut niet samenvalt met de piekafvoer in hét regionale systeem.

3.2 Haarvaten

Wateroverlast in de haarvaten De hoogwaterperiode van 1998 liet zien dat in een zeer extreme hoogwatersituatie op perceelsniveau grote overlast van water optreedt. Lager gelegen percelen hebben soms dagenlang onder water gestaan. Binnen het beleidskader voor WB21 wordt dit niet ervaren als een probleem dat het waterschap moet oplossen. Alleen inundaties die vaker optreden dan de norm voorschrijft moeten worden aangepakt. In 2005 is het afwateringssysteem getoetst aan de normen voor wateroverlast. Daarbij is vooral gekeken naar lokale knelpunten. Het blijkt dat ons gebied bij het huidige neerslaghoeveelheden grotendeels voldoet aan de normen voor wateroverlast: 97% van het gebied voldoet aan de werknormen. De knelpunten liggen vooral in de gebieden die vrij afstromen op de Vecht. De afvoer is hier gestremd op het moment dat het peil van de Vecht stijgt. De wateropgave voor het landelijk gebied is bij het huidige klimaat ongeveer 5 miljoen m3.

Door klimaatverandering neemt de neerslag tijdens hoogwater toe met ongeveer 10 procent in 2050. Dit leidt tot een toename van de afvoer naar waterschapssloten met eveneens tien procent, de extra neerslag wordt niet vastgehouden. Dat komt doordat het ontwateringssysteem op perceelsniveau in sterke mate is ingericht op afvoer van water. De kleinere waterschapsleiding en blijken het grootste deel van de extra afvoer ongeremd af te voeren naar het hoofdsysteem. Berekeningen voor het Schoonebeekerdiep laten zien dat klimaatverandering bij ongewijzigde inrichting van de beek ertoe leidt dat in 2050 de afvoer naar Coevorden toeneemt met tien procent. De kans op wateroverlast in de stad neemt daardoor toe. Het is dus nodig om bovenstrooms inrichtingsmaatregelen te nemen.

De totale wateropgave als gevolg van klimaatverandering voor waterschap Velt en Vecht is ongeveer 6 miljoen m3 in 2050. In stedelijke gebieden ontstaat een tekort van in totaal 1 miljoen m3. Samen met de wateropgave van 5 miljoen m3 dor bestaande knelpunten leidt dat tot een wateropgave van 12 miljoen m3 voor het beheersgebied van Velt en Vecht.

Effect van vasthouden De beschikbare onderzoeksresultaten laten zien dat het nodig is om meer water vast te houden in het systeem. Het probleem is echter, dat vasthouden van water niet alleen afvoerpieken verlaagd, maar dat de afvoer ook trager wordt. Daardoor bestaat de kans dat lokale afvoergolveii gaan samenvallen met de piekafvoer op de Vecht. Die wordt vooral bepaald door de afvoer uit Duitsland. Analyse van hoogwatergolven over de afgelopen twintig jaar laat zien dat de afvoergolf op de Vecht in de helft van de gevallen 24 tot 48 uur optreedt na de lokale piekafvoer. Die periode van 24 uur tot 48 uur na het begin van de hoogwaterperiode is kritisch, toename van de lokale afvoeren ten opzichte van het huidige niveau vergroot de kans op toename van hoog waterpeilen op de Vecht.

Het grootste risico van water vasthouden is dat de lokale afvoerpiek zover vertraagd, dat de piek verschuift naar de kritische periode van 24 - 48 uur. Inrichtingsmaatregelen die zijn gericht op vasthouden van water zijn alleen veilig als dit wordt voorkomen. Berekeningen laten zien dat het begrenzen van de afvoer op een bovengrens de veiligste manier is om die verschuiving te voorkomen. Een goede vuistregel is dat de afvoer van een gebied na herinrichting nooit groter zou mogen worden dan de afvoer die nu eens in de tien jaar optreedt. Om te voorkomen dat bovenstrooms gelegen gronden daardoor gaan inunderen, moet ongeveer 16 mm berging worden gerealiseerd. Deze berging loopt tijdens de eerste 48 uur van een hoogwaterperiode langzaam vol. Al die tijd vindt nauwelijks een toename van de afvoer vanuit het gebied plaats. Pas als de lokale hoogwaterperiode en de golf op de Vecht voorbij zijn, stroomt het water dat is geborgen af naar de Vecht. Zo kan water veilig worden vastgehouden in het systeem, juist dankzij de sterke vertraging die optreedt. In de beekdalen zijn de beste plekken te vinden om water vast te houden. Ze liggen ver genoeg stroomafwaarts om grote hoeveelheden water op te vangen, maar ze horen nog niet tot het hoofdsysteem, waar de afvoeren vaak zo groot zijn dan sturing niet meer mogelijk is.

3.3 Conclusies

• Bij de huidige afvoeren is het watersysteem, inclusief het hoofdsysteem van kanalen en de Vecht grotendeels op orde. • Bestaande lokale knelpunten kunnen worden aangepakt door verruiming van het doorstromingsprofiel bij bruggen. Eventueel kan noodretentie ingezet worden om het waterpeil op de kanalen en de Vecht in korte tijd te laten dalen. • Klimaatverandering leidt bij de huidige inrichting tot een toename van de afvoer naar het hoofdsysteem. Dat veroorzaakt nieuwe hoogwaterknelpunten, omdat kunstwerken en kades zijn ontworpen op basis van de huidige afvoeren. • De extra afvoer door klimaatverandering wordt bij de huidige inrichting door de haarvaten onvertraagd doorgegeven aan het hoofdsysteem. Om water bovenstrooms vast te houden zijn inrichtingsmaatregelen nodig. Dit draagt ook bij aan het verminderen van de lokale wateroverlast. • Het samenvallen van lokale afvoergolven met de afvoergolf op de Vecht is een factor waar we rekening mee moeten houden. Vooral het tijdvak van 24 tot 48 uur na het begin van de lokale hoogwatergolf is kritisch. Vasthouden van water leidt s alleen tot verbetering als de maximumafvoer wordt teruggebracht ten opzichte van de huidige situatie. 4 Beschrijving van mogelijke maatregelen

Om water bovenstrooms vast te houden zijn vijf mogelijke inrichtingsmaatregelen beschikbaar. Deze worden in deze paragraaf beschreven. We volgen daarbij het water van de haarvaten, via de beken naar de kanalen en tenslotte de Vecht. Op elke niveau in het watersysteem zijn weer andere inrichtingsmaatregelen van toepassing.

4.1 Vasthouden van water in greppels en sloten (Maatregel 1)

Extra neerslag kan in eerste instantie worden opgevangen in perceelsloten en kleine waterschapsleidingen. Dit remt de afvoer naar hoofdwatergangen en beken. Praktisch is dit te realiseren door het plaatsen van knijpduikers.

Voordelen van deze maatregel zijn: • Het hoogwaterprobleem wordt hoog in het watersysteem aangepakt. Grote hoogwaterknelpunten benedenstrooms, bij steden als Coevorden en Hardenberg, treden niet meer op. • Berging is in ieder deelstroomgebied aanwezig. Dit is een groot voordeel tijdens zware zomerbuien. Deze treden vaak heel lokaal op. Lokale berging zorgt ervoor dat wateroverlast op perceelsniveau wordt voorkomen. • Er zijn geen extra beheersingrepen nodig tijdens hoogwater, want knijpduikers zijn vaste constructies. De ervaring leert dat de peilbeheerders en onderhoudsmedewerkers het tijdens hoogwater al druk genoeg hebben. • Het is een eerlijk systeem, want ieder gebied is verantwoordelijk voor het vasthouden van het eigen water.Het ruimtegebruik dat nodig is voor waterberging wordt gelijkmatig verdeeld over het gebied. • Inrichtingsmaatregelen lopen mee in de bestaande inrichting s projecten. Het plaatsen van knijpduikers kan gelijk oplopen met het vervangen van bestaande duikers. Hierdoor is een kostenbesparing mogelijk in waterbeheersing s plannen. Anderzijds zullen ook duikers vervangen worden die we normaal gesproken zouden laten liggen. • Positief effect op de ecologie. Knijpduikers kunnen zodanig ontworpen worden dat ook kleinere afvoerpieken worden gedempt. Hierdoor verandert het afvoergedrag een stroomgebied, zeker als knijpduikers op grote schaal worden toegepast. Dit heeft een positief effect op de ecologische kwaliteit van de benedenstroomse watergangen. Omdat dit vaak waterlichamen zijn, kan het toepassen van knijpconstructies een aanzienlijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstellingen voor de Kaderrichlijn.

Nadelen zijn: • Extra inspanningen voor onderhoud. Knijpduikers liggen hoog in het systeem en hebben relatief kleine diameters. Daardoor treedt snel verstopping op. Dit is een serieus bezwaar, als bedacht wordt dat in ons gebied alleen al duizenden duikers | liggen die in beheer zijn bij het waterschap en nog eens een veelvoud daarvan in E beheer bij eigenaren. • Klachten over peilstijgingen bij normale piekafvoeren. Knijpduikers beginnen al te werken bij afvoeren die zich ongeveer eens per jaar voordoen. Dit leidt tot een kortdurende peilstijging in het achterliggende gebied. Naarmate de buien extremer zijn duren deze peilstijgingen langer. Grondgebruikers zullen op basis van jaarlijks optredende peilstijgingen van enkele uren wellicht de conclusie trekken dat knijpduikers veel te klein gedimensioneerd zijn. Er is dus sprake van een gewenningsperiode waarin klachten verwacht mogen worden. Weinig zichtbare maatregel. Het vervangen van duikers is een aanzienlijke kostenpost bij waterbeheersingsplannen (ongeveer een derde deel). Bij plaatsen van knijpduikers gaat dus relatief veel geld zitten in een weinig zichtbare maatregel. Het is geen bewezen techniek. Er is nog weinig ervaring met knijpduikers in het veld. In principe is het mogelijk om een duiker zo te ontwerpen dat deze bij normale afvoeren water gewoon doorlaat en pas bij hoge afvoeren gaat vasthouden. In de praktijk worden deze nog maar weinig aangelegd. Onbekendheid bij waterschappen en te verwachten bezwaren van ingelanden zijn hiervoor de belangrijkste oorzaken.

4.2 Vasthouden van water in waterschapsleidingen (Maatregel 2)

De huidige waterschapsleidingen zijn ontworpen om het water zo snel mogelijk af te voeren. Er is rekening gehouden met een minimaal doorstroomprofiel, dat op maat gehouden wordt door intensief maaibeheer in de zomer. Dit gaat ten koste van de ecologische kwaliteit van de watergangen. Het onderhoud wordt grotendeels uitgevoerd met smalspo or materieel. Om de werkomstandigheden te verbeteren is besloten om over te gaan op zwaarder materieel. Dat vereist aanpassing van de inrichting van profielen en onderhoudspaden. Het ligt voor de hand om daarbij ook te kijken naar mogelijkheden om de berging in de watergangen te vergroten.

Bij het opstellen van de waterbeheersingsplannen voor Weijerswold, Oosteindsche veen en het Schoonebeekerdiepdal is uitgebreid gekeken naar mogelijkheden om meer berging te creëren. Verruimen van de berging wordt daarbij gekoppeld aan maatregelen die toch al genomen worden. Concreet betekent dat bijvoorbeeld alleen profiel verruiming van watergangen die toch al aangepakt worden. Het is mogelijk om handmatig bediende stuwen te automatiseren, zodat ze effectiever reageren op hoogwater. Dat levert over een gebied ongeveer 7,5 mm berging op. De kosten zijn slechts 60 eurocent per m3 waterberging. Automatiseren van stuwen is een zeer goedkope manier om extra berging te krijgen. Als daarnaast onderhoudspaden worden afgegraven tot 10 cm boven winterpeil ('s zomers staan ze dan onder water), wordt nog eens 2,6 mm berging gevonden. De extra kosten van deze berging is 8 euro per m3 (inclusief grond- en projectkosten). In beekdalen levert deze maatregel nauwelijks extra berging oplevert. Het water staat daar in natte situaties al zo hoog dat optrekken van stuwkleppen geen zin heeft. Het water loopt om de stuwen heen, over het maaiveld. Dit fenomeen is tijdens het hoogwater van 1998 ook waargenomen door de peilbeheerders.

Voordelen zijn: B • Meeliften met bestaande projecten. Realiseren van extra berging in de watergangen $ gaat gelijk op met de reeds bestaande doelstelling om watergangen te | dimensioneren op extensiever onderhoud. ! • Berging is in ieder deelstroomgebied aanwezig (zie maatregel 1). | 3 Nadelen zijn: I Peilstijging bovenstrooms. Berging in waterschapsleiding betekent dat er een peilstijging optreedt. Daardoor wordt de afwatering uit bovenstrooms gelegen gebieden geremd, wat ook daar leidt tot een peilstijging. Anderzijds betekent dit ook dat er meer berging optreedt, wat weer gezien kan worden als een voordeel. Noodzaak voor sturing. Om tijdens hoogwater berging in waterschapsleidingen op het juiste moment in te zetten moeten stuwen worden opgetrokken. Dit vereist een actieve beslissing op een moment dat de waterschapsmedewerkers het al druk genoeg hebben. Een alternatief is het op grote schaal toepassen van geautomatiseerde stuwen, maar dat leidt wel tot een grotere afhankelijkheid van techniek. Bovendien brengt dit een extra kostenpost met zich mee. Klachten over peilstijgingen bij normale piekafvoeren. Stuwen die water moeten vasthouden krijgen een smallere stuwklep dan nu gebruikelijk is. Als dat niet gebeurd, dan wordt het water bij het optrekken van de stuw gewoon afgevoerd, maar dan bij een hoger waterpeil. Een smallere klep leidt echter tot grotere waterpeilschommelingen onder normale omstandigheden, wat in de praktijk kan leiden tot een toename van de klachten van ingelanden.. Toename van barrières voor migratie van vissen, doordat meer stuwen worden geplaatst. In hellend gebied zullen extra stuwen geplaatst moeten worden om water vast te houden. Dit zorgt ervoor dat vissen meer barrières tegenkomen. Plaatsen van vistrappen kan dit probleem deels compenseren, maar ook een vistrap blijft een barrière. Relatief hoge grondprijs. De extra ruimte voor waterberging moet gevonden worden langs waterschapsleidingen. In veel gevallen blijkt deze grond niet verworven te kunnen worden, bijvoorbeeld waar een watergang langs de tuin van een particulier loopt. Bij gronden die wel verworven kunnen worden blijkt de vraagprijs van de grond langs waterschapsleidingen boven het gemiddelde te liggen.

4.3 Vasthouden in lokale laagten (Maatregel 3)

Een derde mogelijkheid voor het vasthouden van water is het inrichten van permanente watergebieden als onderdeel van het watersysteem. Een goed voorbeeld hiervan is het watergebied Roonboom in de Geeserstroom. In dit gebied kan zoveel water worden vastgehouden dat we ervan uit mogen gaan dat dit stroomgebied tijdens hoogwater geen waterbezwaar meer oplevert voor benedenstrooms gelegen gebieden. Ook op kleinere schaal kan deze maatregel worden toegepast. Een goed voorbeeld is het bergingsgebied Steigerwijk.

Voordelen zijn: • Lokale laagten zijn vaak relatief natte gebieden die eenvoudig verworven kunnen worden omdat de landbouwkundige waarde geringer is. • Veel effect per inrichtingsproject. Het ruimtebeslag voor waterberging wordt geconcentreerd in een paar gebieden. Met een beperkt aantal gerichte inrichtingsprojecten kan een groot deel van de wateropgave worden gerealiseerd. • Zichtbare maatregel. Waterberging in een gebied dat iedere winter deels onder water staat en waar voortdurende peilschommelingen optreden, blijken door veel mensen positief gewaardeerd te worden. Het zijn spannende gebieden, waar mensen genieten van landschap en natuur. Deze vorm van berging kan het belang van waterberging en de rol van het waterschap daarin beter zichtbaar maken. • Robuust en veerkrachtig. Watergebieden worden zo ingericht dat ze vanaf een bepaalde afvoer inunderen, ook zonder sturing door de peilbeheerder. Hierdoor vindt een geleidelijke daling van de afvoer plaats zonder dat het systeem afhankelijk is van sturing en beheersingrepen. • Combinatie met verdrogingsbestrijding. Rondom natuurgebieden kan inrichting van waterberging in laagten gecombineerd worden met het bestrijden van verdroging. Immers, door de laagste percelen rondom natuurgebieden uit productie te nemen kan het gemiddelde streefpeil omhoog.

Nadelen zijn: • Laagten zijn zelden laag genoeg. In de praktijk blijkt het maaiveld in lokale laagten nog altijd vrij hoog te liggen ten opzichte van het waterpeil in de watergangen. Dan is duur grondwerk nodig om het maaiveld te verlagen. De vrijkomende grond is vaak van slechte kwaliteit en moeilijk kwijt te raken. • Peilstijging in waterschapsleiding en. Om een lokale laagte te vullen met water is vaak een aanzienlijke peilstijging nodig in de aanliggende watergang. Eerder genoemde nadelen als belemmering van de afvoer en een toename van stuwen gelden vaak bij deze maatregel. • Beperkte keuzemogelijkheden voor grondgebruik. Omdat inundaties vrijwel jaarlijks zullen voorkomen, is het grondgebruik in deze gebieden praktisch gezien alleen te combineren met een natuurfunctie. Dat roept de vraag op hoe het beheer van deze gebieden moet worden geregeld.

4.4 Beekherstel (Maatregel 4)

ïn 2007 zijn in het gebiedsproces voor de Kaderrichtlijn water maatregelen bedacht om de KRW-doelen te realiseren. Hieruit komt naar voren dat Velt en Vecht zich vooral moet richten op herstel van ecologisch waardevolle beekdalen. Het gaat dan om de Radewijkerbeek, het Loodiep, het Nieuwe Drostendiep, de Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. De voorkeursinrichting voor een beek vanuit de KRW is een zogenaamd tweefasenprofiel, waarbij de beek vrij meandert in een verlaagd winterbed. De benodigde ruimte bedraagt enkele tientallen meters aan weerzijden van de huidige beekloop. We spreken daarom van een beekdalbrede inrichting.

Een beekdalbrede inrichting is goed te combineren met het realiseren van extra waterberging. Hierdoor kan water in het beekdal worden vastgehouden om benedenstrooms gelegen knelpunten te ontlasten, zonder dat landbouwgronden inunderen.

Voordelen: • Doelen vanuit het beleid voor de Kaderrichlijn water (voldoen aan eisen vanuit ecologie en waterkwaliteit), het beleid voor WB21 (voldoen aan de werknormen voor wateroverlast) en het beleid voor GGOR (optimale ontwatering) worden binnen één inrichting s project gerealiseerd. Dit past in het streven naar plannen die integraal zijn, waarin meerdere beleidsdoelen gelijktijdig gerealiseerd worden. • Een beekdalbrede inrichting draagt bij aan een duurzaam en veerkrachtig watersysteem, er is minder sturing nodig tijdens hoogwater. • Er kan een kostenvoordeel behaald worden doordat maatregelen voor KRW en WB21 samengaan. • Beekstel levert aansprekende projecten op, waar het waterschap in positieve zin mee naar buiten kan treden • Er is veel draagvlak voor deze maatregel bij ingelanden en mede overheden

Nadelen • Vasthouden brengt een risico met zich mee dat afvoergolven gaan samenvallen. Deze maatregel werkt alleen als er meteen veel water vastgehouden wordt, zodat piekafvoeren over een langere periode dalen • Er is een aanzienlijke hoeveelheid grondverzet nodig. De prijs van inrichtingsprojecten wordt zeer afhankelijk.van de situatie op de grondmarkt. • De mogelijkheid voor een snelle gestuurde afvoer van water in de voorfase van een hoogwater is niet meer mogelijk.

4.5 Noodberging vanuit het hoofdsysteem in retentiegebieden (Maatregel 5)

Water dat eenmaal in het hoofdsysteem van de kanalen en de Vecht terecht is gekomen kan alleen nog opgevangen worden door grootschalige berging. Daarbij wordt water over een kade ingelaten in een laaggelegen omdijkt gebied. Het oppervlakte waterpeil benedenstrooms daalt daardoor snel. Langs de Vecht beschikken we reeds over de retentiegebieden Noord en Zuid Meene. Deze zorgen voor een peildaling van 15 cm op de rivier, doordat in een tijdsbestek van enkele uren ongeveer 10% van de hoogwaterafvoer wordt ingelaten. Ook voor de kanalen kan noodretentie effectief zijn. Het mogelijke retentiegebied Ossenstede bijvoorbeeld zorgt voor een peildaling van 5 cm in Coevorden.

Het effect van noodretentie is alleen merkbaar op het kanaalpand waar water aan wordt onttrokken. Berging van water uit de Hoogeveensche vaart leidt dus niet tot een peildaling op het benedenstrooms gelegen . Dat komt doordat de afvoer over de sluizen tussen deze kanaalpanden nauwelijks kleiner wordt door een peildaling bovenstrooms van de sluis. De oorzaak is dat het peilverschil over de sluis erg groot is, in de orde van meters. Een daling in de orde van een decimeter heeft daardoor nauwelijks invloed op de afvoer.

Voordelen; • Relatief lage kosten. Grootschalige berging is relatief goedkoop omdat een grote waterschijf wordt geborgen in een gebied dat gewoon in landbouwkundig gebruik blijft. Afhankelijk van het gebied zijn wel inrichtingsmaatregelen nodig om de bedrijfsvoering tijdens hoogwater te garanderen. • Het effect is onmiddellijk zichtbaar: er treedt een zichtbare peildaling op

Nadelen: • Weinig geschikte gebieden. Noodretentie vereist de beschikbaarheid van een groot, laaggelegen gebied met weinig bebouwing. Daarvan zijn er niet zoveel in ons beheersgebied. Deze maatregel is dus maar beperkt toepasbaar. • Effect alleen lokaal merkbaar. Noodretentie zorgt alleen maar voor een snelle e | peildaling op het stuwpand waar het water wordt afgelaten. Het effect op de waterpeilen benedenstrooms is nauwelijks zichtbaar. Op de Vecht neemt ook de afvoer naar benedenstrooms gelegen gebied af, maar op de kanalen treedt dit effect nauwelijks op. • Toename van de noodzaak voor sturing en voorspelmodellen. Optimale inzet van grootschalige berging vereist een actieve beslissing op het juiste moment. In de praktijk kan dat moment alleen met een ingewikkeld modelinstrumentarium bepaald worden. • Afwikkeling van schade na hoogwater. Als gevolg van waterberging treedt schade op in het gebied die vergoed moet worden. Dat brengt directe kosten met zich mee, maar het heeft ook indirecte nadelen. Afwikkeling van de schade vereist een grote tijdsinvestering van juristen en schade-experts, met alle bijkomende kosten van dien. • Imagoschade. Aanwijzing van bergingsgebieden leidt in de praktijk tot veel weerstand uit de streek. De media spelen hier graag op in. Dit probleem doet zich ook voor wanneer een gebied is ingezet bij hoogwater. Wanneer de schadeafwikkeling niet snel en ruimhartig plaatsvindt, leidt het waterschap een aanzienlijke imagoschade.

s 5 Beoordeling van de maatregelen

In de voorgaande hoofdstukken zijn vijf mogelijke maatregelen beschreven om water vast te houden. Ook zijn voor- en nadelen per maatregel genoemd. In dit hoofdstuk worden de genoemde voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. Daarbij wordt gekeken naar de effectiviteit van de maatregelen en naar de neveneffecten. Maatregelen die sterk bijdragen tot het verminderen van wateroverlast, die weinig nadelige effecten hebben voor de dagelijkse beheers situatie en die goed gecombineerd kunnen worden met andere beleidsdoelen scoren het hoogst. Die maatregelen zullen in de aanbevelingen ook de hoogste prioriteit krijgen. Naast de algemene afweging van voor- en nadelen wordt ook gekeken naar concrete inrichtingsprojecten per maatregel. In de afgelopen jaren zijn veel ideeën uitgewerkt om maatregelen te realiseren door inrichtingsprojecten. Er zijn nu ruimschoots voldoende ideeën voor projecten om de hele wateropgave te realiseren. Er is dus keuzeruimte voor het waterschap. Dit hoofdstuk levert argumenten waarop die keuzes gebaseerd kunnen worden.

5.1 Vasthouden van water in greppels en sloten (Maatregel 1)

Afweging van voor- en nadelen Vasthouden van water in de haarvaten van het systeem heeft gevolgen voor de dagelijkse beheerssituatie. Peilschommelingen zullen groter worden en de onderhoudsinspanning wordt groter. In de praktijk zijn er maar weinig praktijkvoorbeelden van gebieden waar deze maatregel is toegepast. Toepassing van knijpconstructies gebeurt nu vooral in stedelijke gebieden, omdat daarmee veel water geborgen kan worden op een klein oppervlak. De grote peilfluctuaties die optreden achter knijpinstructies leiden tot veel klachten van bewoners. Ingelanden vragen zich af of het systeem wel berekend is op natte omstandigheden. Voor de beleving van veiligheid zijn vaste knijpconstructies niet gunstig. Het aanleggen van knijpconstructies op grote schaal zou een grote cultuuromslag vragen, niet in de laatste plaats binnen het waterschap zelf.

Gegeven de vele onzekerheden is het op dit moment niet realistisch om voor deze oplossingsrichting te kiezen. Het verdient echter aanbeveling om op bescheiden schaal ervaring op te doen met deze inrichtingsvorm. De potentiële voordelen zijn zo groot, dat ze opwegen tegen de mogelijke consequenties van een mislukking op kleine schaal. Hoe erg is het om na enige tijd een handvol knijpduikers weg te halen omdat ze in de praktijk onvoldoende functioneren? Toepassing van knijpduikers kan in de toekomst kansen bieden, bijvoorbeeld als er nieuwe klimaatscenario's komen die een verdere toename van extreme neerslag voorzien. Knijpduikers bieden dan een kans om nog een extra inspanning te verrichten.

Kansen voor projecten Er worden voor de maatregel vasthouden in greppels en sloten geen concrete inrichtingsmaatregelen voorgesteld. 5.2 Vasthouden van water in waterschapsleiding en (Maatregel 2)

Afweging van voor- en nadelen Berging in waterschapsleidingen kan in relatief vlakke gebieden een bijdrage leveren aan de bergingsopgave. Voorbeelden zijn de waterbeheersingsplannen voor Weijerswold en Oosteindsche Veen. Langs benedenlopen van beken is deze maatregel niet zinvol. De waterstanden zijn daar tijdens hoogwater al zo hoog, dat optrekken van stuwen geen zin meer heeft. Om vismigratie niet verder te belemmeren is het niet gewenst dat er meer stuwen geplaatst worden in ons beheersgebied. Door automatiseren van bestaande stuwen valt echter veel winst te behalen tegen zeer geringe kosten.

Het is lastig om aan te geven in welke gebieden deze maatregel kan worden toegepast. De helling van de waterspiegel mag niet te groot zijn {maximaal 10 cm per kilometer). Gegevens over de helling van onze watergangen zijn niet beschikbaar. De inschatting is echter, dat binnen het beheersgebied deze maatregel op grote schaal toepasbaar is. Dit zou dan ook een vast onderdeel van onze waterbeheersingsplannen moeten worden.

Het grootste deel van het beheersgebied is goed ingericht voor de landbouwkundige functie. Weinig gebieden moeten echt volledig op de schop. Het ligt niet voor de hand om alleen voor het creëren van extra berging waterbeheersingsplannen uit te gaan voeren. Het begrip voor inrichting s projecten die de ingelanden verder weinig voordeel opleveren zal gering zijn. Daarom wordt hier alleen gekeken naar de hoeveelheid berging die reeds geplande waterbeheersingsprojecten naar zullen gaan opleveren.

Bij herinrichting van watergangen worden op dit moment de onderhoudspaden standaard verlaagd aangelegd om meer berging te creëren. Daar blijken in de praktijk de nodige nadelen aan te zitten. De verlaagde onderhoudspaden zorgen voor problemen bij het onderhoud. Ook roept het vegetatiebeeld veel weerstand op bij ingelanden. Het lijkt er bovendien op, dat de kosten van onderhoud niet lager zijn dan het reguliere onderhoud. Vanuit ecologie is de begroeiing van verlaagde onderhoudspaden vaak niet de meest interessante oplossing, omdat het strakke peilbeheer zorgt voor weinig dynamische omstandigheden. De gewenste inrichting van watergangen is een zeer complex onderwerp. Daar is een zorgvuldiger afweging voor nodig dan in deze notitie mogelijk is. Om niet op die afweging vooruit te lopen, wordt de extra berging die zou ontstaan door verlagen van onderhoudspaden niet meegerekend in de effecten. De aanname is dus, dat we ons beperken tot het automatiseren van bestaande stuwen. Mocht in een later stadium het besluit genomen worden om onderhoudspaden standaard overal te verlagen, dan levert dat extra berging op ten opzichte van de getallen die hier worden gegeven.

Kansen voor projecten

Oppervlak Hoeveelheid Kosten Effectiviteit Relatieve (ha) berging (m3) (miljoen (m3/m2) kosten euro) (euro/m3) Waterbeheersingsplan 1587 119.000 2,0 16,8 Weijerswold Waterbeheersingsplan 2447 211.000 1,7 8,1 Oosteindse veen Waterbeheersingsplan 1900 190.000 2,6 13,7 Brucht Waterbeheersingsplan 4000 400.000 6,0 15,0 Dooze Totaal 10.000 920.000 12,3 13,4

Toelichting op de gegevens De grootte van de projectgebieden, de hoeveelheid waterberging die wordt gerealiseerd en de kosten zijn voor de projectgebieden Weijerswold en Oosteindsche veen overgenomen uit de waterbeheersingsplannen. Voor Brucht en de Dooze wordt aangenomen dat gemiddeld een waterlaag van 10 mm berging over het hele projectgebied wordt gerealiseerd. Ervaring in andere waterbeheersing s projecten laat zien dat 10 tot 15 mm realiseerbaar is. De gemiddelde kosten van een waterbeheersingsplan worden geraamd op 1500 euro per hectare. Deze kosten zijn totaalkosten voor een project, dus niet alleen toe te rekenen aan de waterberging, maar ook aan verbetering van de waterhuishouding voor de landbouw en maatregelen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit verklaart ook de relatief hoge kosten per m3 berging, het grootste deel van de maatregelen in een waterbeheersingsplan worden uitgevoerd voor verbetering van de afwatering door het aanleggen van nieuwe watergangen en het vervangen van duikers. De kosten voor het realiseren van extra berging bestaan uit het renoveren en automatiseren van bestaande stuwen. Als alleen die kosten worden toegerekend aan de berging, wordt de kostprijs ongeveer 50 eurocent per m3 berging.

Beschrijving projecten Voor de gebieden Weijerswold en Oosteindse veen zijn de waterbeheersingsplannen al gereed. Uitvoering zal plaatsvinden in samenhang met het plan van toedeling voor de HAK+ Schoonebeek. Ook het waterbeheersingsplan Brucht is gereed om uitgevoerd te worden. Voor de Dooze moet planvorming nog beginnen. De belangrijkste reden om in dit gebied een project uit te voeren, is het grote aantal klachten vanuit de landbouw. Vermoedelijk zal het aantal verb ete rings werken niet zo groot zijn, maar kan een eenmalige verbtering wel zorgen dat de landbouwkundige afwatering sterk verbeterd door een betere samenhang in het systeem.

Conclusies De waterbeheersingsplannen die nu zijn voorzien leveren samen een hoeveelheid berging van bijna 1 miljoen m3. Deze projecten zijn reeds allemaal opgenomen in de meerjarenbeleidsvertaling en zullen naar verwachting uiterlijk in 2015 zijn uitgevoerd.

5.3 Vasthouden van water in lokale laagten (Maatregel 3)

Afweging van voor- en nadelen Binnen ons watersysteem liggen een aantal kansen voor deze inrichtingsmaatregel op wat grotere schaal. Te denken valt aan de gebieden Oosterhesselerlanden (stroomgebied Aalderstroom) en Marslanden (stroomgebied Molengoot). De mogelijkheden in het gebied Oranjedal (berging van stedelijk water uit Emmen) zijn waarschijnlijk beperkt doordat het g | peil maar weinig mag stijgen. Het rioolstelsel van Emmen kan bij hogere peilen niet meer afwateren.

Bij het inrichten van gebieden voor grootschalig vasthouden is een voorwaarde dat we als waterbeheerder onbeperkt kunnen beschikken over de aanwezige ruimte. Deze ruimte wordt toegevoegd aan het watersysteem. De laagste delen zullen jaarlijks onder water staan, de hoogste delen eens per vijfentwintig jaar. Er zijn dus beperkingen aan het grondgebruik. Bij de inrichting van dit soort gronden zal moeten worden nagedacht hoe we dit op een goede manier regelen met de grondgebruikers.

Het is moeilijk om een gebiedsdekkende inschatting te maken van de kansen voor kleinschalige toepassing van waterberging in lokale laagten. In de praktijk moet per gebied bekeken worden wat het effect is. Zulke studies zijn uitgevoerd voor het stroomgebied van de Geeserstroom en voor . ïn Nieuwlande heeft dat geleid tot inrichting van het gebied Steigerwijk. In het algemeen zijn de resultaten niet erg bemoedigend. Lokale laagten blijken vaak maar een kleine waterschijf te kunnen bergen.

Een mogelijkheid die nog niet voldoende is onderzocht, is het vasthouden van water rondom natte natuurgebieden. Hier zit in principe een mogelijkheid om verdrogingsbestrijding te combineren met WB21. Vooral in het stroomgebied van de Aalderstroom liggen nog mogelijkheden. Het is zinvol om hier nader naar te kijken. Op dit moment wordt aan deze maatregel nog geen bergingsvolume toegerekend.

Kansen voor projecten

Oppervlak (ha) Hoeveelheid Kosten Effectiviteit Relatieve berging (m3) (miljoen (m3/m2) kosten euro) (euro/m3) Waterberging 700.000 Reeds Roonboom uitgevoerd Waterberging 50.000 Reeds Steigerwijk uitgevoerd Waterberging 346 2.500.000 1,0 0,72 2,5 Broeklanden Waterberging 70 1.100.000 4,8 1,57 4,4 Marslanden Waterberging 900 1.500.000 2,7 0,17 1,8 Oranje dal Randzone 400 2.000.000 1,2 0,50 0,6 Bargerveen Totaal 1716 7.850.000 9,7 0,74 2,3

Toelichting op de gegevens De kosten van inrichting van grote watergebieden worden geschat op 3000 euro per hectare. Dat is het totale bedrag voor inrichting en aankoop van grond. Daarbij is het uitgangspunt dat de gronden na inrichting een natuurfunctie krijgen, omdat landbouwkundig gebruik niet meer mogelijk is doordat jaarlijks inundaties plaatsvinden. De getallen voor Marslanden zijn afkomstig uit een rapportage met bergingsberekeningen die is opgesteld in samenwerking met de gemeente Hardenberg. Het oppervlak van de randzones van het Bargerveen is ongeveer 400 hectare. Als daar een waterschijf van een halve meter kan worden geborgen, levert dat 2 miljoen m3 berging op.

Beschrijving van de projecten Het watergebied Broeklanden is de nieuwe naam voor het gebied dat tot nu toe werd aangeduid als Oosterhesselerlanden. Vanuit de streek is aangevoerd dat gebruik van de naam Broeklanden beter aansluit bij de benaming die lokaal wordt gebruikt. Dit gebied biedt goede kansen voor berging van water. Er zal nauw samengewerkt moeten worden met Natuurmonumenten, die een groot deel van het gebied heeft verworven.

Bij watergebied Marslanden werken we samen met de gemeente Hardenberg. Zij zien kansen voor ontwikkeling als uitloopgebied voor de wijk Marslanden en voor het realiseren van stedelijke waterberging.

De potenties van het gebied Oranjedal worden beperkt doordat de peilen op de Bladderswijk niet mogen stijgen. Het regenwaterriool van Emmen kan dan niet meer afwateren. Omdat het gebied vanuit de Bladderswijk moet worden gevoed, kan slechts een kleine watérlaag worden geborgen. De genoemde 1,5 miljoen moet gezien worden als een schatting van de maximale capaciteit. Momenteel wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van dit project.

Bij het Bargerveen gaat DLG in de komende jaren randzones inrichten. Ook ligt er in deze bieden een kans voor vasthouden van water. Hiermee kan de huidige bergingsfunctie in het hoogveengebied verschoven worden naar de randzones. Dit is nodig om op termijn realisatie van de doelen voor het natura-2000 gebied Bargerveen mogelijk te maken. Omdat het gaat om berging van water dat nu in het Bargerveen wordt geborgen, draagt deze maatregel niet bij aan het invullen van de wateropgave.

Conclusies De projecten Broeklanden en Marslanden kunnen op vrij korte termijn worden gerealiseerd en leveren samen een bijdrage van 3,6 miljoen m3 aan de wateropgave. De effectiviteit van Oranjedal wordt nog onderzocht. Gezien de nadelige effecten op de afwatering van het regenwaterriool is de kans groot dat realisatie van dit project uiteindelijk niet door gaat. Vooralsnog wordt de berging in Oranjedal daarom niet meegerekend. De randzones Bargerveen dragen niet bij aan invulling van de wateropgave, omdat het gaat om herverdeling van de bestaande berging.

5.4 Beekherstel (Maatregel 4)

Afweging van voor- en nadelen Voor het opnieuw inrichten van ecologisch waardevolle beken bestaat breed maatschappelijk draagvlak. Ook binnen het landelijk en provinciaal beleid is beekherstel een belangrijke doelstelling. Vaak zijn er goede combinatiemogelijkheden met realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, wat in het nationaal bestuursakkoord water als een belangrijke combinatie functie met waterberging wordt genoemd.

Beekherstel kan ook bijdragen tot een aanzienlijke toename van de bergingsruimte in het ^_ watersysteem. Vanuit het oogpunt van KRW heeft deze optie de voorkeur om de § wateropgave te realiseren, omdat het ruimte creëert voor ecologische ontwikkelingen op & een plek waar het ook echt effect heeft. Ook op basis van de uitgangspunten van WB21 | scoort deze maatregel goed. Het leidt tot een watersysteem wat minder afhankelijk is van | sturing, een watersysteem dat veerkrachtiger en duurzamer is. | Realisatie van de maatregelen voor WB21 en KRW kan uitstekend gecombineerd worden -f door vasthouden van water in beekdalen. In de praktijk betekent dit dat de beken een | winterbed krijgen dat enkele tientallen meters breed is. Opvallend is, dat de eisen vanuit WB21 tot een veel grotere ruimteclaim leiden dan de eisen vanuit de KRW. Om de vereiste hoeveelheid berging te realiseren is een breedte nodig van enkele tientallen meters. Die extra ruimte zorgt weer voor een versterking van de ecologische doelen. De KRW krijgt als het ware een extra steuntje in de rug doordat meer ruimte langs de beek wordt ingericht voor het watersysteem.

Kansen voor projecten Bij de maatregel vasthouden in beekdalen moeten we rekening houden met het vertragen van lokale golven. Dat betekent dat de afvoer minimaal begrensd moet worden op de huidige tienjaarlijkse afvoer. Eventueel is begrenzing tot de jaarlijkse afvoer mogelijk. Beide scenario's worden hieronder weergegeven.

Variant 1. Vasthouden in beekdalen - begrenzing op de tienjaarlijkse afvoer

Beek Stroomgebied Bergingsvolume Lengte Ruimtegebruik Kosten (ha) (m3) beek (ha) (miljoen (km) euro) Schoonebeekerdiep 1800 800.000 18 PM 14,0 Westerstroom en 7800 1.300.000 10 125 12,5 Nieuwe Drostendiep Loodiep 2600 400.000 8 45 4,0 Radewijkerbeek 2400 400.000 12 40 4,0 Sleenerstroom en 6800 1.000.000 11 11,0 Holslootdiep Totaal 21.400 3,900.000 50 318 45,5

Variant 2. Vasthouden in beekdalen - begrenzing op de jaarlijkse afvoer

Beek Stroomgebied Bergingsvolume Lengte Ruimtegebruik Kosten (ha) (m3) beek (ha) (miljoen (km) euro) S cho o neb e ekerdiep 1800 800.000 15 PM 14,0 Westerstroom en 7800 1.900.000 10 190 18,7 Nieuwe Drostendiep Loodiep 2600 600.000 8 60 6,0 Radewijkerbeek 2400 600.000 12 60 6,0 Sleenerstroom en 6800 1.600.000 11 160 16,0 Holslootdiep Totaal 21.400 5,500.000 50 470 60,7

Toelichting op de gegevens De gewenste hoeveelheid berging bij het uitvoeren van een beekherstelproject is 16 mm over het totale stroomgebied van de beek. Bij uitwerking van de projecten verdient het aanbeveling om te bepalen of uitbreiding tot 24 mm mogelijk is. De kosten van realisatie worden geraamd op 10 euro/m3. De hoeveelheid berging en de kosten voor het project Schoonebeekerdiep zijn afgeleid uit het inrichtingsplan dat op dit moment als uitgangspunt voor het project wordt gehanteerd.

Conclusies Het inrichtingsplan voor het Schoonebeekerdiep is in een vergevorderd stadium en zal naar verwachting voor 2015 zijn gerealiseerd. Voor de overige beekdalen moet planvorming nog beginnen. Afhankelijk van de gekozen doelstelling leveren de beekherstelprojecten 3,9 miljoen m3 berging of 5,5 miljoen m3 berging. De inschatting is dat 3,9 goed te realiseren is en dat een doelstelling van 5,5 miljoen betekent dat we echt het maximum uit het gebied moeten gaan halen. In feite nemen we met een keuze voor 5,5 een zeker risico dat de doelstelling uiteindelijk niet gehaald wordt. Dat zou betekenen dat op de lange termijn naar nieuwe projecten gezocht moet worden om deze berging alsnog te realiseren. In de aanbevelingen wordt het bestuur geadviseerd hierin een afweging te maken.

5.5 Noodberging vanuit het hoofdsysteem in bergingsgebieden (Maatregel 5)

Afweging van voor- en nadelen Berging van pieken in het hoofdsysteem moet gezien worden als een end-of-pipe maatregel. Een ingreep die we als waterbeheer pas doen als alle andere maatregelen niet meer helpen. Het effect is alleen zichtbaar in een peildaling gedurende een korte tijdsspanne in de hoogwaterperiode. Een belangrijk probleem is de juiste inzet van deze gebieden. Dat vereist een bestuurlijke keuze tijdens hoogwaterperioden. De vraag is of het mogelijk is om in zo'n situatie te zorgen voor goede informatie over het effect van inzetten. Dat vereist geavanceerd hoogwatervoorspellingen, een activiteit waar we als waterschap tot nu toe erg weinig ervaring mee hebben. In principe zouden we deze maatregel niet nodig moeten hebben als we de andere oplossingsrichtingen voldoende benutten. We hebben echter te maken met factoren die we niet in de hand hebben en die grote onzekerheden met zich meebrengen. Zo weten we niet of de toename van de buien zich ontwikkeld zoals nu voorspeld wordt. Ook de ontwikkeling van afvoeren vanuit Duitsland kunnen we niet direct beheersen. Daarom is het verstandig om in ieder geval ruimte te reserveren voor noodberging.

Kansen voor projecten

Oppervlak Hoeveelheid Effectivteit Kosten (miljoen (ha) berging (m3) (m3/m2) euro) Bergingsgebied 75 430.000 0,57 4,0 Osstenstede Bergingsgebied 95 500.000 0,53 1,5 Weijerswold Bergingsgebied Zandpol 50 700.000 1,40 2,1 Bergingsgebied 300 2.600.000 0,87 5,2 Deutlanden Bergingsgebied Holtheeme 550 750.000 0,14 2,3 Totaal 1070 5.000.000 15,1 Toelichting op de gegevens De kosten voor noodretentie worden geschat op 3 euro per m3. Voor Deutlanden wordt aangenomen dat dooi het schaalvoordeel de kosten 2 euro per m3 bedragen. De gegevens voor Weijerswold komen uit een notitie van Grontmij met een globale verkenning van varianten en kosten, de gegevens voor Ossenstede komen uit het AB- besluit (5868/BS/al/2007). De gegevens voor Deutlanden, Holtheeme en Zandpol zijn afgeleid uit de informatie die verzameld is voor het gebiedsproces bergingsgebieden Zuid- Dxenthe,

Beschrijving van de projecten We hebben reeds noodberging gerealiseerd in het gebied Noord en Zuid Meene. Maar liefst 10% van de afvoerpiek van de Vecht kan in dit gebied worden opgevangen. Daarmee hebben we de belangrijkste kans wel benut. Gebieden die op basis van de huidige inzichten eveneens in aanmerking komen voor deze vorm berging zijn Ossenstede, Zandpol, Deutlanden en Holtheeme.

Noodberging heeft op het kanalensysteem alleen effect op het kanaalpand waaraan water wordt onttrokken. Dat betekent dat ook alleen gebieden die langs hetzelfde pand liggen met elkaar kunnen worden vergeleken. Langs het Stieltjeskanaal liggen de gebieden Ossenstede en Weijerswold. Gezien de hoogwaterproblematiek in Coevorden is het gewenst om beide gebieden in te richten als noodberging. De berekende peildaling is 5 cm per gebied. Langs de Hoogeveensche Vaart liggen drie mogelijke gebieden: Deutlanden, Oosterhesselerlanden en Zandpol. Het is de vraag of alle drie de gebieden nodig zijn. Deze afweging wordt gemaakt in het gebiedsproces voor de uitwerking van waterberging in het POP.

Lang de Vecht is nog noodretentie mogelijk in het gebied Holtheme. Nut en noodzaak van dit gebied zijn nog niet onderzocht.

Conclusies Voor de gebieden Ossenstede en Weijerswold is de planvorming in een vergevorderd stadium. Deze projecten zijn naar verwachting voor 2015 gerealiseerd. Ook het gebied Zandpol kan naar verwachting redelijk eenvoudig gerealiseerd worden. Deze drie gebieden dragen samen 1,6 miljoen m3 bij aan de wateropgave. 6 Aanbevelingen

6.1 Invulling van de landelijke wateropgave

Op basis van de weging van argumenten in het vorige hoofdstuk worden hier aanbeveling gedaan voor een maatregelenprogramma. Uitgangspunt is dat de landelijke wateropgave van 11 miljoen m3 volledig wordt gerealiseerd wanneer de aanbevelingen worden opgevolgd.

Aanbeveling 1. Vasthouden van water in waterschapsleidingen Aanbevolen wordt om de volgende projecten uit te voeren: • Waterbeheersingsplan Weijerswold (119.000 m3) • Waterbeheersingsplan Oosteindse veen (211.000 m3) • Waterbeheersingsplan Brucht (190.000 m3) • Waterbeheersingsplan Dooze (400.000 m3). Hiermee wordt 0,9 miljoen m3 berging gerealiseerd.

Aanbeveling 2. Vasthouden van water in lokale laagten Aanbevolen wordt om de volgende projecten uit te voeren: • waterberging Broeklanden (2,5 miljoen m3) • waterberging Marslanden (1,1 miljoen m3) Hiermee wordt 3,6 miljoen m3 berging gerealiseerd. Samen met reeds gerealiseerde projecten Steigerwijk en Roonboom levert deze maatregel 4,4 miljoen m3 berging.

Aanbeveling 3, Beekherstel Aanbevolen wordt om de volgende projecten uit te voeren: • beekherstel Loodiep (400.000 m3) • beekherstel Westerstroom en Nieuwe Drostendiep (1,3 miljoen m3) • beekherstel Sleenerstroom en Holslootdiep (1 miljoen m3) • beekherstel Radewijkerbeek (400.000 m3) • beekherstel Schoonebeekerdiep (800.000 m3) Hiermee wordt 3,9 miljoen m3 berging gerealiseerd.

Aanbeveling 4. Noodberging Aanbevolen wordt om de volgende projecten uit te voeren: • noodberging Osstenstede (430.000 m3) • noodberging Weijerswold (500.000 m3) • noodberging Zandpol (700.000 m3) Hiermee wordt 1,6 miljoen m3 berging gerealiseerd.

6.2 Toekomstige ontwikkelingen

Aanbeveling 5. Ruimtelijke reservering voor de toekomst Tot 2050 wordt een toename van de neerslag voorzien van 10%, wat voor het beheersgebied een wateropgave van 6 miljoen euro betekent. Voor de periode daarna wordt een verdere toename met nog eens 10% voorzien. Op zich biedt het beheersgebied nog ruimte om ook deze hoeveelheid water te bergen, maar dan is het wel belangrijk om de nog resterende geschikte gebieden vrij te houden van kapitaalintensieve investeringen. Daarom wordt aanbevolen om de gemeenten binnen het beheersgebied te vragen om deze gebieden een planologische bescherming te geven door middel van een watertoets op nieuwe ontwikkelingen.

Aanbeveling 6, Doelstelling voor vasthouden in de beekdaten Voor de beekdalen wordt voorgesteld afvoer te begrenzen op de tienjaarlijkse afvoer. Dat is het minimale niveau om water veilig vast te houden. Het verdient aanbeveling om bij inrichting s projecten te streven naar een begrenzing op de jaarlijkse afvoer. De bergingsopgave voor de beekdalen stijgt daarmee van 3,9 naar 5,6 miljoen m3. Deze extra opgave kunnen we beschouwen als een buffer die ruimte geeft voor mogelijke nieuwe inzichten in de komende jaren.

6.3 Effecten en neveneffecten

Realisatie van de wateropgave Wanneer de genoemde aanbevelingen worden opgevolgd wordt de landelijke wateropgave van 11 miljoen m3 als volgt gerealiseerd:

Maatregel Berging Kosten Vasthouden in waterschapsleidingen 0,9 miljoen m3 13,4 miljoen euro Vasthouden van water in lokale laagten 4,4 miljoen m3 6,9 miljoen euro Vasthouden in beekdalen 3,9 miljoen m3 45,5 miljoen euro Noodberging 1,6 miljoen m3 7,6 miljoen euro Nog in te vullen 0,2 miljoen m3 PM 10,8 miljoen m3 73,4 miljoen euro

Met de geraamde projecten moet dus nog 200.000 m3 berging worden ingevuld. Dit is een relatief klein getal ten opzichte van de totale wateropgave. Daarom wordt op dit moment niet nader aangegeven binnen welk project dit wordt gerealiseerd.

Kostenbesparing door integrale projecten Een aantal maatregelen voor de KRW vallen samen met de maatregelen voor WB21 die hier worden voorgesteld. Het gaat om een bedrag van 5,4 miljoen euro voor grondaankoop in beekdalen en een bedrag van 8,8 miljoen voor inrichtingskosten van beekherstel. Er wordt dus ongeveer 14 miljoen euro verdiend door inrichtingsmaatregelen voor KRW en WB21 zoveel mogelijk samen te laten gaan.

Lokaal bestuursakkoord waterberging Met de gemeenten maken we afspraken over een ruimtelijke reservering voor waterberging. Voor een deel is dit om de voorgestelde projecten te kunnen realiseren, maar ook zitten s hier ruimtelijke reserveringen bij voor de toekomst. Een belangrijk gevolg van de | aanbevelingen is dat de gebieden Oranjedal en Deutlanden in de huidige planning niet § zullen worden ingericht, maar wel planologisch worden beschermd voor toekomstige % ontwikkelingen. Deze gebieden krijgen dus geen stempel waterberging, wel worden nieuwe J ontwikkelingen getoetst aan de effecten voor waterberging in de toekomst. g

VOLMACHT

Het college van burgemeester en wethouders in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer C. Bijl, burgemeester van de gemeente Emmen, en als zodanig de gemeente op grond van artikel 171, eerste lid, van de gemeentewet, vertegenwoordigende, machtigt hierbij

J. Holman, wethouder

Om het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer (LBW) inzake de afspraken over de wijze waarop de totale wateropgave voor het beheergebied van waterschap Velt en Vecht wordt ingevuld.

Emmen, 26 mei 2009

De burgemeester voornoemd,

C. Bijl