Noodwaterberging Groot Weijerswold

Aanmeldingsnotitie voor m.e.r.-beoordeling

Concept

Opdrachtgever: Waterschap Velt en Vecht

Grontmij Nederland B.V. Assen, 5 februari 2010

272230 02

Verantwoording

Titel : Noodwaterberging Groot Weijerswold

Subtitel : Aanmeldingsnotitie voor m.e.r.-beoordeling

Projectnummer : 272230

Referentienummer : 272230

Revisie 02

Datum 5 februari 2010

Auteur(s) : drs. F.M.W. Bax; drs. H. Praamstra

E-mail adres : [email protected]

Gecontroleerd door : drs. A. Luinenburg

Paraaf gecontroleerd :

Goedgekeurd door : drs. ing. J.W. Popken

Paraaf goedgekeurd :

Contact : Stationsplein 12 9401 LB Assen Postbus 29 9400 AA Assen T +31 592 33 88 99 F +31 592 33 06 67 [email protected] www.grontmij.nl

272230 02 Pagina 3 van 40

Inhoudsopgave

1 Inleiding...... 7 1.1 Aanleiding ...... 7 1.2 Groot Weijerswold...... 7 1.3 Plan-m.e.r...... 8 1.4 M.e.r.-beoordeling...... 8 1.5 Initiatiefnemer en bevoegd gezag...... 9 1.6 Leeswijzer ...... 9

2 Kenmerken voorgenomen activiteit ...... 11 2.1 Beleidskeuzes...... 11 2.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden...... 12 2.3 Inrichtingsplan...... 14 2.4 Toekomstige bestemming en beheer ...... 15

3 Plaats activiteit en effectanalyse...... 17 3.1 Plaats van de activiteit ...... 17 3.2 Kenmerken van de potentiële milieueffecten...... 18 3.2.1 Ruimtegebruik en leefbaarheid...... 18 3.2.2 Landschap en cultuurhistorie...... 19 3.2.3 Archeologie en geomorfologie ...... 25 3.2.4 Flora en fauna...... 28 3.2.5 Water...... 32 3.2.6 Bodemhygiëne ...... 33 3.2.7 Verkeer, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid ...... 34

4 Afweging ...... 37 4.1 Overzicht omstandigheden ...... 37 4.2 Conclusie ...... 38

Bijlage 1: Maatregelenkaart

272230 02 Pagina 5 van 40

1 Inleiding

1.1 Aanleiding In het najaar van 1998 hadden de drie noordelijke Provincies te kampen met ernstige water- overlast. Ten zuiden van heeft Waterschap Velt en Vecht polders langs de Vecht onder water laten lopen om ernstiger problemen elders te voorkomen. Op veel plaatsen is water over de kades gestroomd, waardoor landerijen onder water zijn gelopen.

De verwachting is dat Nederland in de toekomst vaker te maken krijgt met extreme neerslag- situaties. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Wa- ter (NBW) voorziet in het anticiperen op deze veranderingen. Mede naar aanleiding van deze wateroverlast heeft de Provincie samen met de Waterschappen Velt & Vecht en Reest & Wieden besloten om in (onder meer) Zuid Drenthe bergingsgebieden aan te wijzen om het watersysteem op orde te brengen of te houden.

In de Stroomgebiedsvisie Vecht – Zwarte Water hebben de waterschappen in Zuid Drenthe de taak gekregen om een concrete en meer precieze invulling te geven aan de benodigde ruimte- claim binnen hun beheergebieden die nodig is om de watersystemen op orde te brengen en te houden. De ruimteclaim is vervolgens vertaald naar en vastgelegd in de provinciale plannen.

Met de aanwijzing van (nood)waterbergingsgebieden in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) wordt de inrichting van deze gebieden voor noodwaterberging planologisch mogelijk gemaakt en worden deze gebieden in de toekomst voor deze functie geschikt gehouden. De aanwijzing van de (nood)waterbergingsgebieden in Zuid Drenthe vindt plaats door middel van een uitwer- king van het POP.

Gedeputeerde staten van Drenthe hebben op 27 januari 2009 de ontwerp-deelstructuurvisie Waterberging Zuid-Drenthe vastgesteld. De ontwerp-deelstructuurvisie heeft van 11 februari 2009 tot en met 25 maart 2009 ter inzage gelegen. Het ligt in de planning dat Gedeputeerde staten van Drenthe de deelstructuurvisie later in 2009 vaststelt.

Door deze aanwijzing kunnen gemeenten de bestemmingsplannen aanpassen, zodat de gebie- den door het waterschap voor (nood)waterberging kunnen worden ingericht. Noodwaterberging Groot Weijerswold is één van de gebieden die is aangewezen als bergingsgebied.

1.2 Groot Weijerswold Groot Weijerswold is één van de gebieden die is aangewezen als noodwaterberging. Het ge- plande bergingsgebied heeft een omvang van circa 200 hectare en ligt tussen de kernen Coe- vorden en Schoonebeek. De aanwijzing betekent dat het gebied door Waterschap Velt en Vecht geschikt gemaakt wordt voor de berging van water in tijden van extreem natte situaties. Dit houdt in dat het gebied gemiddeld één keer per 100 jaar of minder wordt ingezet.

Het is de bedoeling dat Groot Weijerswold uiterlijk in 2011 operationeel is en vanaf dat moment kan worden ingezet als noodwaterberging. De planning is om het project daarom in 2009 ge- heel uit te voeren en af te ronden, waarbij rekening wordt gehouden met de broedperiode van onder meer weidevogels. De tussenliggende periode is bestemd voor de afronding van het be- stemmingsplan.

272230 02 Pagina 7 van 40

Inleiding

Ligging plangebied noodwaterberging Weijerswold

Het plangebied heeft globaal de volgende begrenzing: • De noordrand wordt begrensd door het gehucht Weijerswold en de Europaweg N863; • De oostkant wordt begrensd door de weg tussen het Schoonebekerdiep en de N863; • De zuidkant wordt begrensd door de Schoonerbekerdiep, tevens de landsgrens tussen Ne- derland en Duitsland;

1.3 Plan-m.e.r. De aanwijzing van noodwaterbergingsgebieden is een activiteit waarvoor een Plan-MER1 moet worden doorlopen. Er is namelijk sprake van het nemen van maatregelen om overstromingen tegen te gaan (“flood relief works”) als bedoeld in de Europese richtlijn betreffende milieueffect- rapportage. De m.e.r. is uitgevoerd ter voorbereiding op de POP-uitwerking waarin de noodwa- terbergingsgebieden worden aangewezen.

Het Plan-MER beschrijft de milieueffecten van verschillende oplossingen en geeft een relatieve vergelijking van alternatieven (op milieueffecten). De drie alternatieven omvatten een combina- tie van zoekgebieden waarmee voldoende waterberging kan worden gerealiseerd zodat het wa- tersysteem op orde wordt gebracht en wordt voldaan aan de opgave voor waterberging. In dit rapport zijn 12 potentiële (nood)waterbergingsgebieden in het beheersgebied van waterschap Reest & Wieden en Velt & Vecht vergeleken en op milieueffecten beoordeeld.

1.4 M.e.r.-beoordeling De voorgenomen activiteit is het nemen van maatregelen om overstromingen tegen te gaan (“flood relief works”) als bedoeld in de Europese richtlijn betreffende milieueffectrapportage. Voor deze activiteit geldt een m.e.r-beoordelingsplicht. Voordat berging Groot Weijerswold daadwerkelijk kan worden ingericht als noodwaterbergingsgebied is een bestemmingsplanwijzi- ging nodig. Gekoppeld aan deze bestemmingsplanwijziging dient een m.e.r.-beoordeling uitge- voerd te worden.

In de voorliggende aanmeldingsnotitie wordt – in aanvulling op het plan-MER – meer in detail ingegaan op de milieueffecten die worden verwacht als gevolg van de inrichting en het gebruik van Groot Weijerswold als noodwaterbergingsgebied. Deze notitie heeft tot doel om het be- voegd gezag (de raad van de gemeente Coevorden) in kennis te stellen van de voorgenomen activiteit, zodat zij een besluit kan nemen over de noodzaak tot het opstellen van een MER. De m.e.r.-beoordeling moet gedaan zijn op het moment dat een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. De m.e.r.-aanmeldingsnotitie wordt geschreven onder vigeur van het Besluit milieu-effectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), zoals dat laatstelijk is gewijzigd op 28 september 2006.

1 M.e.r..= de milieueffectrapportage (procedure), MER = het milieueffectrapport (document).

272230 02 Pagina 8 van 40

Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor een aantal activiteiten geldt daarom een zoge- naamde m.e.r.-plicht (in dit geval de aanwijzing van waterbergingsgebieden in Zuid Dren- the). Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belang- rijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor andere activiteiten geldt dat zij afhankelijk van de omstandigheden nadelige milieugevolgen kunnen hebben. Voor deze activiteiten geldt een zogenaamde m.e.r.-beoordelingsplicht (in dit geval de inrichting van waterbergingsge- bied Groot Weijerswold).

Het bevoegd gezag (de gemeente Coevorden) moet uiteindelijk beoordelen of een m.e.r.- procedure dient te worden doorlopen. De m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij- principe. Dit betekent dat er géén MER hoeft te worden opgesteld, tenzij er sprake is van be- langrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij wordt specifiek verwezen naar het toet- singkader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Bij het bepalen van de belangrijke nadelige gevolgen wordt ingegaan op de volgende onderdelen: • De kenmerken van de activiteit; • De plaats waar de activiteit wordt verricht; • De kenmerken van de gevolgen van de activiteit.

1.5 Initiatiefnemer en bevoegd gezag Het waterschap Velt en Vecht is de initiatiefnemer voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. De gemeenteraad van de gemeente Coevorden is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer In deze aanmeldingsnotitie wordt eerst in hoofdstuk 2 de activiteit beschreven en toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de mogelijke belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Dit gebeurt aan de hand van verschillende milieuaspecten, zoals bodem, water, verkeer, landschap en dergelijke. In hoofdstuk 4 wordt de conclusie getrokken waarbij de gevolgen voor het milieu in een overzichtelijke tabel zijn weergegeven.

272230 02 Pagina 9 van 40

2 Kenmerken voorgenomen activiteit

2.1 Beleidskeuzes Na het hoogwater van oktober 1998 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de hoogwaterproble- matiek rondom Coevorden. Het Waterschap heeft beleidsmatig verschillende oplossingsrichtin- gen afgewogen. Op basis van de werknormen voor regionale wateroverlast is berekend dat de totale wateropgave 11 miljoen m³ bedraagt (voor de bestaande knelpunten 7,5 en ten gevolge van de toename van de neerslag 3,5 miljoen m³). Uitgaande van de werknormen voldoet in Wa- terschap Velt en Vecht 850 hectare niet aan deze werknormen. Als geen maatregelen worden genomen, dan voldoet in 2050 circa 1500 hectare niet aan de werknormen. De keuze waar het Waterschap voor staat is maatregelen treffen in de haarvaten of aanleggen van noodretentie.

De Provincie Drenthe heeft samen met de Provincies Groningen en Overijssel en de inliggende Waterschappen onderzoek laten plaatsvinden en overleg gevoerd met als doel het oplossen van de knelpunten en het op orde brengen van de waterhuishouding. In het tweede Provinciaal Omgevingsplan (POP II) van de Provincie Drenthe zoals dat is vastgesteld in juli 2004, zijn de uitgangspunten en de criteria opgenomen voor het aanwijzen van bergingsgebieden.

Bij de vaststelling van het POP II waren de noodzaak en de ligging van de bergingsgebieden in Noord-Drenthe bekend en dat heeft ertoe geleid dat deze gebieden in het POP II zijn vastge- legd. De noodzaak en de ligging van de bergingsgebieden in het zuiden van de Provincie waren echter nog niet bekend. Vandaar dat in het POP II op dit punt een uitwerkingsopdracht is opge- nomen. De uitwerkingsopdracht bergingsgebieden in het POP II beperkt zich tot het aanwijzen van zoeklocaties voor (gestuurde) noodwaterberging. Deze bergingsgebieden zijn in principe gericht op het bergen van water in extreem natte situaties die ongeveer één keer per 100 jaar kunnen voorkomen. In principe worden deze bergingsgebieden ingezet wanneer andere maat- regelen tekort schieten en grootschalige wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden voorkomen dient te worden.

De aanwijzing van waterbergingsgebieden in Zuid-Drenthe – waaronder Weijerswold – en de daaraan ten grondslag liggende argumenten is beschreven in de betreffende planuitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan en het daaraan ten grondslag liggende Plan MER. Op basis van beschikbare kennis, beleidsvoornemens en de meest recente hydrologische gegevens zijn in de milieueffectrapportage drie alternatieven samengesteld. Met alle alternatieven kan het water- systeem op orde worden gebracht en wordt voldaan aan de opgave voor waterberging in 2015.

In onderstaande tabel wordt een totaaloverzicht gegeven van de effecten in alle zoekgebieden. In de tabel is tevens aangegeven welke gebieden behoren tot de alternatieven 1, 2 en 3. Ge- bieden die noodzakelijk zijn voor de bergingsopgave zijn onderstreept. Deze zoekgebieden – waaronder Weijerswold – zijn noodzakelijk (en daarom in alle alternatieven opgenomen) omdat anders onvoldoende waterberging gerealiseerd kan worden of specifieke knelpunten niet kun- nen worden opgelost.

272230 02 Pagina 11 van 40

Kenmerken voorgenomen activiteit

Resultaten toetsing milieueffecten Plan MER Aanwijzing waterbergingsgebieden Zuid-Drenthe

Op basis van een weging van de alternatieven heeft de provincie gekozen voor alternatief 2, waarbij enkele delen van een aantal aan te wijzen gebieden uitgesloten worden van waterber- ging. Alternatief 2 sluit aan bij de plannen van de waterschappen voor de periode tot 2015. Met dit alternatief kan voldoende waterberging worden gerealiseerd.

2.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden Het plangebied zal geschikt moeten worden gemaakt voor de berging van water in tijden van extreem natte situaties. Dit betekent dat het gebied gemiddeld één keer per 100 jaar of minder wordt ingezet. In deze situatie wordt het gehele gebied ingezet als noodberging. De inzet van bergingsgebieden zal plaatsvinden in perioden waarin er reeds zeer veel neerslag is gevallen. Er kan van worden uitgegaan dat in dergelijke perioden de bodem verzadigd met water zal zijn, en dat het grondwater in het plangebied ‘op het maaiveld’ zal staan. De noodberging houdt in dat hier bovenop tijdelijk nog een extra schijf water wordt gezet.

In de meeste gevallen zal de berging plaatsvinden in de periode tussen medio oktober en me- dio maart. Maar ook inzet buiten deze periode wordt niet uitgesloten. Later in het voorjaar kun- nen ook zeer natte omstandigheden voorkomen. De kans dat in de zomer zeer natte omstan- digheden voorkomen is klein. Wel wordt in het middenscenario voor klimaatverandering (het scenario dat wordt gehanteerd in het kader van WB21) uitgegaan van intensieve buien in de zomerperiode. Het uitgangspunt is dat noodberging het gehele jaar kan plaatsvinden. Dit is een worst case benadering.

Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de binnen het plan beoogde maatregelen ten behoeve van de inrichting van het gebied Groot Weijerswold als noodbergingsgebied. De beno- digde inrichtingsmaatregelen hebben betrekking op: • Het beschermen van het omliggende gebied en inliggende bebouwing en infrastructuur te- gen hoog water; • Het realiseren van kunstwerken ten behoeve van de gecontroleerde in- en uitlaat van boe- zemwater.

Voor de inrichting van het gebied Groot Weijerswold als noodbergingsgebied geldt een aantal hydrologische randvoorwaarden:

272230 02 Pagina 12 van 40

Kenmerken voorgenomen activiteit

1. Het bergend vermogen van het bergingsgebied bedraagt ca. 720.000 m3 bij een waterstand van NAP +10,40m in de binnenstad van Coevorden (Bentheimerbrug) en een waterstand van NAP +10,75m in het noodbergingsgebied; 2. Het noodbergingsgebied dient binnen 24 uur volledig gevuld te worden en binnen 14 dagen te legen zijn, beide onder vrij verval; 3. Ten behoeve van de lediging zal het peil in het Schoonebeekerdiep voldoende snel naar beneden gebracht moeten worden om lediging mogelijk te maken; 4. Het noodbergingsgebied zal gemiddeld 1 keer per 100 jaar worden ingezet om gedurende maximaal 30 dagen water te bergen. 5. Het overige bemalingsgebied Groot Weijerswold (stedelijk gebied en landbouwgebied) mag geen wateroverlast ondervinden als gevolg van inzet van het noodbergingsgebied.

Maaiveldhoogtekaart

Op basis van de randvoorwaarden zijn enkele belangrijke elementen voor de inrichting van het noodbergingsgebied onderscheiden: • Oppervlakte noodbergingsgebied wordt bepaald door het bergend vermogen per m2 (NAP +10,75m minus huidige maaiveldhoogte) bij handhaving van het huidige agrarisch gebruik; • Het water wordt via een apart inlaatwerk het gebied ingelaten om voldoende aanvoer te rea- liseren in verband met de vul- en ledigingstijd; • Het noodbergingsgebied wordt omgeven door kaden met een minimale hoogte van NAP +10,95m; • Voor het huidige afwateringsysteem in het noodbergingsgebied bestaat geen noodzaak tot aanpassing om, ten tijde van inzet van het noodbergingsgebied, te blijven functioneren. Van- zelfsprekend zullen de inkomende en uitgaande waterstromen worden afgesloten om water te kunnen vasthouden binnen het noodbergingsgebied.

Oppervlakte noodbergingsgebied Op basis van de begrenzing van het noodbergingsgebied en de actuele maaiveldhoogte in het gebied (AHN, 2006) is een kaart gemaakt met daarin het bergend vermogen tot NAP +10,75m. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 200 hectare. Omdat in het zoekgebied het maaiveld een hoogtevariatie kent tussen circa NAP +9,40m en NAP +11,40m is de effectiviteit per per- ceel ook verschillend. De lage delen liggen met name in het midden en aan de zuidwestzijde en de hogere delen met name aan de noordoostzijde. De gemiddelde berging per m2 bedraagt ca. 0,40m3.

272230 02 Pagina 13 van 40

Kenmerken voorgenomen activiteit

Inlaatwerk Het inlaatwerk wordt aan het Schoonebeekerdiep gesitueerd. Via een of enkele grote duikers onder de weg/fietspad langs het Schoonebeekerdiep wordt het water ingelaten in het noodber- gingsgebied. Achter de duikers ligt een uitstroomvoorziening met een steenbestorting die de energie vernietigd van het instromende water bij aanvang van inlaat. Vanuit de uitstroomvoor- ziening verspreidt het water zich via het maaiveld en bestaande slotenpatroon door het gebied.

Kaden Omdat het maaiveld van grote delen van het bemalingsgebied onder het maximum waterpeil van NAP +10,75m liggen is het noodzakelijk kaden rondom het noodbergingsgebied te realise- ren.

Aanpassing huidig watersysteem De “waterverbinding” vanuit het noodbergingsgebied moet worden verbroken tijdens de inzet. Inlaat van water vindt alleen plaats vanuit het Schoonebeekerdiep.

2.3 Inrichtingsplan Uitgangspunt van het plan is dat het huidige gebruik gewoon doorgang kan vinden. Waterber- ging is gemiddeld 1 x per 100 jaar gedurende maximaal 30 dagen de functie van het gebied. Inrichtingsmaatregelen moeten de huidige functie dus niet belemmeren maar mogelijk zelfs verbeteren (zie bijlage 1).

De werking van het noodbergingsgebied is een drietrapsraket: 1. Inlaten; 2. Vasthouden; 3. Uitlaten.

Het inlaten van water uit het Schoonebeekerdiep zal worden gereguleerd door het aanbrengen van één of enkele duikers voorzien van een handmatig te bedienen afsluiter. Achter de dui- ker(s) zal een voorziening worden gerealiseerd die de “kracht” van het water zullen breken waardoor de stroomsnelheid zal afnemen en het water met een geringere snelheid over het maaiveld en door de sloten zal stromen. Wanneer blijkt dat de snelheid te hoog is zal de inna- me worden beperkt tot het moment dat er weer volledig ingelaten kan worden.

De benodigde kaden om het water binnen de grenzen te houden zullen zodanig worden vorm- gegeven dat ze bewerkbaar/berijdbaar zijn. Waar mogelijk zullen aanwezige maaiveldhoogten worden gebruikt zodat er geen ingreep noodzakelijk is. Een aantal bestaande wegtracés kun- nen fungeren als waterkering, ook deze beperking in uitvoeringsmaatregelen zal worden ge- bruikt.

Om na maximaal 30 dagen het water uit het noodbergingsgebied te laten stromen worden de afsluiters op de afwaterende duikers geopend, evenals de inlaatduikers (zowel aan de oostzijde als naar het Schoonebeekerdiep. Water stroomt zo af naar het gemaal Ossehaar en naar het Schoonebeekerdiep.

Bescherming omliggende bebouwing en gebied Door het realiseren van kades of bestaande hoogtes te bestemmen als kade wordt het ver- spreiden van het ingelaten water beperkt tot de begrenzing van het noodbergingsgebied.

Mogelijke grondwaterstijging in de richting van de bebouwing van Weijerswold zal buiten de kades worden “afgevangen” in de mogelijk te verbeteren perceelsafwateringssloten. Deze sloot zal worden aangekoppeld aan het watersysteem van het gemaal Ossehaar. Overigens is de bebouwing van Weijerswold gelegen boven NAP +10,75m.

Er worden in het gebied twee typen kades aangelegd. Het eerste type is de grondkade en het tweede type is de verhoogde wegkade.

272230 02 Pagina 14 van 40

Kenmerken voorgenomen activiteit

Grondkade Daar waar het huidige maaiveld lager is dan NAP +10,75m zal de bouwvoor worden ontgraven over de volledige breedte van de kade. Door het aanbrengen en profileren van grond aange- voerd van elders zal de kade vorm en hoogte krijgen. Wanneer de kade op hoogte is zal de op zij gezette bouwvoor weer teruggebracht worden op de kade. De kades krijgen een boven- breedte van ca. 3 meter en de taluds zullen onder zeer flauw talud van 1 op 10 worden aange- bracht. De kade zal worden voorzien van een waakhoogte van 0,35m, daarmee komt de kruin op NAP +11,10m. In onderstaande artist impression is een dwarsdoorsnede van een grondkade weergegeven.

Verhoogde wegkade Omdat er aan de oost, noord en noordwestzijde van de noodberging wegen aanwezig zijn, is er gekeken naar de hoogte van die wegen. De Europaweg behoeft geen aanpassing, deze ligt hoog genoeg. Enkele weggedeeltes hebben lage plekken beneden NAP +10,75m, hier zal de weg worden opgehoogd. Een aantal wegen zullen in zijn geheel worden opgehoogd. Het gaat hier om een ophoging van gemiddeld 0,40m. De kade zal worden voorzien van een waakhoogte van 0,20 m, daarmee komt de kruin op NAP +10,95m.

Af- en ontwatering bemalingsgebied Het noodbergingsgebied vormt het begin van een watersysteem. Door de afkoppeling (afsluiters in de inkomende en uitgaande waterstromen) wordt er geen probleem veroorzaakt in het bema- lingsgebied stroomopwaarts. In de twee bestaande afwaterende duikers (in normale situaties watert het noodbergingsgebied af richting gemaal Ossehaar) komen afsluiters. Ook in de inlaat- duiker aan de oostzijde wordt een afsluiter geplaatst. In de huidige situatie wordt er water inge- laten aan de oostzijde van het noodbergingsgebied. Door tijdens de inzet van het noodber- gingsgebied de inlaatduiker af te sluiten zal de toevoer gestopt worden waardoor het water in noordelijke richting, om het noodbergingsgebied heen, afstroomt richting het gemaal Ossehaar. Op het moment dat het gebied wordt ingezet voor noodberging worden deze duikers afgesloten.

Bescherming inliggende bebouwing en infrastructuur Binnen het noodbergingsgebied liggen geen woningen en bedrijfsgebouwen. Aan infrastructuur is een zogenaamde NAM-weg aanwezig. Omdat het hier gaat om bebouwing met een relatief hoge ligging ten opzichte van het inundatiepeil, is bescherming tegen oppervlaktewater door middel van relatief lage grondkaden noodzakelijk en bescherming tegen kwelwater. Met de be- treffende aanliggende eigenaren zal worden gezocht naar de meest passende oplossing. Voor- lopig is een oplossing voorzien van het verbeteren van de aanwezige perceelssloten, achter de woningen, die onder het bemalingsregime van het gemaal Ossehaar blijven en het op afstand tot aan de gebouwen aanleggen van de kades.

Bescherming van kabels en leidingen In een voorlichtingsbijeenkomst met de kabels en leidingen beheerders binnen de gemeente Coevorden en de NAM is gebleken dat zich binnen het noodbergingsgebied geen kabels en of leidingen bevinden en dat er ook geen plannen bestaan om nieuwe kabels en of leidingen aan te leggen.

NAM Binnen de contouren van het noodbergingsgebied is een NAM locatie gepland (Schoonebeek 1000). De NAM locatie zal ook door middel van kades worden beschermd.

2.4 Toekomstige bestemming en beheer Voor berging Groot Weijerswold gaat een dubbelbestemming gelden. Naast een functie als landbouwgebied is het tevens bergingsgebied. In de aangewezen bergingsgebieden zijn kapi- taalintensieve functies, zoals grootschalige bebouwing, ongewenst. De landbouwkundige waar- den zijn mede bepalend voor de inrichting en het gebruik van het bergingsgebied. De wijze waarop de verschillende gebieden worden ingezet is onderwerp van overleg tussen grondeige- naren en het waterschap. Het waterschap is uiteindelijk verantwoordelijk voor de inzet van de bergingsgebieden.

272230 02 Pagina 15 van 40

Kenmerken voorgenomen activiteit

Waterschap Velt en Vecht en de gemeente Coevorden nemen de aanwijzing van het bergings- gebied over in hun beheersplan c.q. bestemmingsplan. De voorwaarden die aan het gebruik van de genoemde gebieden moeten worden gesteld om ze geschikt te maken en te houden als bergingsgebied worden hierin opgenomen.

272230 02 Pagina 16 van 40

3 Plaats activiteit en effectanalyse

3.1 Plaats van de activiteit In de huidige situatie is het plangebied in agrarisch gebruik. Er bevindt zich geen bebouwing binnen het plangebied.

Bestemmingsplan Buitengebied Coevorden In het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Coevorden’ is het gebied aangeduid met de bestemming ‘Landelijk gebied’ (voor het grootste deel met de nadere bestemmingsaanduiding ‘Beekdal Schoonebekerdiep’).

In deze bestemming staat de landbouwfunctie centraal. In het deelgebied Beekdal Schoonebe- kerdiep zijn openheid en rust essentieel. Nieuwe bebouwing en wegen zijn daarom ongewenst.

Provinciaal omgevingsplan (POPII) In POP 2 is het landelijk gebied van de provincie ingedeeld in een zestal verschillende zones. Deze zonering speelt als globaal toetsingskader een belangrijke rol bij de afweging van ruimte- lijke ontwikkelingen.

Het plangebied ligt grotendeels in het gebied dat in het POPII aangeduid wordt als zone II (grondgebonden landbouw met mogelijkheden voor recreatie binnen landschappelijke en cul- tuurhistorische hoofdstructuur). Binnen deze zone staat de landbouwfunctie voorop. Daarnaast wordt recreatief medegebruik en de ontwikkeling van toeristisch/recreatieve bedrijven bevor- derd. Daarbij mag de landbouwkundige hoofdfunctie niet wezenlijk worden aangetast en wordt gestreefd naar het in stand houden van de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. De waterhuishouding is – binnen de mogelijkheden van het watersysteem – afgestemd op op- timale productieomstandigheden voor de landbouw.

Het noordelijk deel van het plangebied ligt in zone III (verwevingsgebied landbouw en land- schap). In deze zone zijn landbouw, recreatief gebruik en de waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie gelijkwaardig. Daarbij staat de samenhang tussen landbouwkundige, abiotische, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden voorop. De waterhuishouding is – binnen de mogelijkheden van het watersysteem – afgestemd op optimale productieomstan- digheden voor de landbouw met instandhouding van de natuurlijke verschillen tussen laag en hoog.

Beschermde gebieden Het gebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur of een Ecologische verbindingszone. Ook zijn er geen specifieke natuurdoelen voor het gebied opgesteld. Het plangebied behoort evenmin tot een Natura 2000 gebied. Op korte afstand zijn evenmin derge- lijke gebieden aanwezig.

Het plangebied is in het POP aangemerkt als gebied van belang voor weidevogels, ganzen, zwanen en steltlopers. Tevens is het gebied met botanische waarden voor sloten.

272230 02 Pagina 17 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

POP zonering berging Groot Weijerswold

3.2 Kenmerken van de potentiële milieueffecten Hieronder worden alle relevante milieuaspecten afzonderlijk behandeld. Eerst worden de huidi- ge situatie en – indien relevant – de autonome ontwikkeling beschreven, vervolgens de ken- merken van de potentiële milieueffecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de inrich- tingsfase en de gebruikfase.

3.2.1 Ruimtegebruik en leefbaarheid

Huidige situatie en autonome ontwikkeling In de huidige situatie is het gebied in agrarisch gebruik en er bevinden zich geen woningen. Ten noorden van het gebied ligt de weg N683. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door het Schoonebeekerdiep op de Nederlands – Duitse grens.

De ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied komen naar voren in het beleid en de plan- nen van provincie Drenthe, gemeente Coevorden, waterschap Velt en Vecht en landinrichting Schoonebeek. Als gevolg van de landinrichting Schoonebeek zal de landbouwstructuur worden verbeterd. Voor het overige zijn in dit zoekgebied geen relevante autonome ontwikkelingen.

Milieu-effecten

Inrichting De inrichting van het plangebied kan enige beperkte effecten hebben op landbouwgronden. De aanleg van kaden, watergangen, inlaat en uitlaat leidt namelijk tot een beperkte afname van het areaal landbouwgrond. Dit wordt grotendeels voorkomen door de kades aan te leggen met zo- danige flauwe taluds dat de landbouwfunctie voortgezet kan worden. Daarnaast kunnen er tijde- lijke effecten optreden als gevolg van het grondverzet en bijbehorende werkverkeer. De inrich- ting van het plangebied leidt niet tot effecten op kapitaalsintensieve teelten.

De nieuwe kaden veroorzaken nauwelijks negatieve effecten op de leefbaarheid in omliggende bewoonde gebieden. De dijken verminderen het uitzicht op en de toegankelijkheid van het land- schap. De kaden hebben overigens in de meeste gevallen een maximale hoogte van 1,0 meter

272230 02 Pagina 18 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

boven het maaiveld, zodat in de regel nog wel over de kade heengekeken kan worden. Waar het plangebied grenst aan een erf, kan worden onderzocht of het haalbaar is om in plaats van de aanleg van een kade te kiezen voor ophoging van het erf.

Gebruik Voor de bergingsgebieden geldt een dubbelbestemming. Naast de huidige functie als land- bouwgebied zal het de bestemming noodwaterberging krijgen. Omdat de noodwaterberging gemiddeld eens in de 100 jaar ingezet zal worden kan het huidige ruimtegebruik voortgezet worden na realisatie. Wel zullen er maatregelen genomen worden zodat de woningen ten tijde van inzet van de berging bereikbaar blijven vanaf de openbare weg.

De wijze waarop berging Groot Weijerswold wordt ingezet is onderwerp van overleg tussen grondeigenaren en het waterschap. Het waterschap is uiteindelijk verantwoordelijk voor de inzet van het bergingsgebied.

De belangrijkste effecten op de landbouwgronden als gevolg van de inzet voor noodwaterber- ging zijn: 1. Bodemstructuurdegradatie: Bodemstructuurdegradatie kan optreden doordat de bodem verspoelt door het ingelaten water. Dit effect wordt echter beperkt doordat de inlaat wordt ingericht met een woelbak zodat de energie uit het water vernietigd wordt; 2. Verspreiding van contaminanten via slib (nutriënten, bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PAK’s): De aanvoer van contaminanten vindt vooral plaats via slib. Alleen bij jaarlijkse noodwaterberging met vervuild sediment treden effecten op. Doordat de frequentie van in- zet één keer in de 100 jaar is, worden geen significante effecten verwacht. Als de inlaat wordt ingericht met een slibvang, worden de effecten beperkt; 3. Aantasting van gewassen: Plantenziekten die bij noodwaterberging tot een extra risico lei- den doen zich vooral voor bij akkerbouwgewassen. Voorts kan berging leiden tot gewasre- ductie en verrotting van gewassen. Dit speelt vooral bij tuin- en akkerbouwgewassen. Noodberging in het groeiseizoen brengt grotere effecten met zich mee. Omdat het plange- bied grotendeels als grasland in gebruik is, zijn er geen negatieve effecten te verwachten; 4. Verspreiding van onkruiden: Er treedt weliswaar verspreiding van een beperkt aantal on- kruidzaden op, maar dit leidt niet tot grootschalige onkruidexplosies. Alleen op plaatsen waar veel sediment wordt afgezet kunnen onkruiden lokaal toenemen. 5. Verspreiding van dierziekten: Stoffen die vrijkomen vanuit riooloverstorten, mest en zuive- ringsinstallaties gelden als potentiële infectiebronnen. Deze stoffen komen echter dermate verdund in het bergingsgebied terecht zodat het risico op het uitbreken van dierziekten uit- gesloten is.

De inundatie zal naar verwachting niet leiden tot grote toename van het aantal muggen. Ook is het ingelaten water van zodanige kwaliteit dat geen stankhinder zal optreden.

3.2.2 Landschap en cultuurhistorie

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Cultuurhistorie

Periode tot circa 1900 Het plangebied maakt van oorsprong deel uit van het grote hoogveenlandschap van het Bour- tangerveen. Dit strekte zich vroeger uit langs de hele zuidelijke en oostelijke grens van het hui- dige Drenthe en vormde een vrijwel onneembare natuurlijke grens. Het natte veengebied was slechts via enkele hoger gelegen zandruggen (Tangen) te doorkruisen. Langs deze routes wer- den vanaf het eind van de 17de eeuw schansen gebouwd om de doorgang te verdedigen. De schans bij Katshaar, net ten noorden van het plangebied, is hiervan een voorbeeld.

De nederzetting Weijerswold is van heel oude datum en bestond al in de 13de eeuw. In die peri- ode werden de eerste nederzettingen in dit gebied gesticht op de in het veengebied aanwezige

272230 02 Pagina 19 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

kleine oost-west lopende dekzandruggen. Op deze wijze zijn aan de noordkant van het Schoonerbekerdiep meerdere kleine wegdorpen ontstaan.

De eerste ontginningen van het veen vonden plaats vanuit de nederzetting in noordelijke rich- ting. Hierbij gold het zogenaamde “recht van opstrek”, waarbij elke grondbezitter het recht had op de onontgonnen gronden in het verlengde van zijn eigen huiskavel. Dit verklaart het sloten- patroon haaks op de nederzetting. Deze relatief hoog gelegen gronden werden als bouwland in gebruik genomen. De gronden in zuidelijke richting, richting de beek, die lager gelegen zijn, werden als wei- en hooiland in gebruik genomen. Aan de zuidkant van de nederzetting Weij- erswold liep het slotenpatroon niet helemaal in een rechte lijn door tot aan de beek. De zuidelij- ke huiskavels waren omgeven met houtsingels en ten zuiden hiervan lag de Groote Made en nog meer richting de beek het Schoonebeekerland. Het verkavelingspatroon wordt in zuidelijke richting steeds grofmaziger.

Op de kaart van Hottinger (1795) is dit beeld rond Weijerswold goed te zien. Ook is de meer mozaïekachtige verkaveling met boomgaarden behorende bij het esgehuchtenlandschap rich- ting Coevorden goed herkenbaar.

Weijerswold en omgeving (1795)

De strook grond ten westen van Weijerswold (de Weijerswold Weide) en de strook grond ten oosten van Weijerswold (de Vliegweide) waren als onderdeel van het beekdal in gebruik als gemeenschappelijk weiland. Hierdoor missen ze de kenmerkende smalle particuliere noord-zuid verkaveling. Dergelijke gemeenschappelijke groenlanden werden vaak beweid vanuit een “boo”. Een boo was, een los van het moederbedrijf functionerende, veestal. Het vee werd hier, onder leiding van een booheer, gehouden in het zomerseizoen. De boo is een specifiek voor het ge- bied van Schoonebeek kenmerkend verschijnsel.

272230 02 Pagina 20 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

De ontginning van de onverdeelde weidegrond van de Weijerswold Weide en de Vliegweide heeft plaatsgevonden in de tweede helft van de 19de eeuw. Het betreft zogenaamde jonge ont- ginningen. Het grofmazig slotenpatroon van de Weijerswold Weide loopt in oost-west richting, en vormt hiermee de overgang naar het westelijk gelegen esgehuchtenlandschap. Het sloten- patroon van de Vliegweide loopt, meer traditioneel in noord-zuid richting, maar omdat het hier ook een jonge ontginning betreft is de afstand tussen de sloten veel groter dan in de oude ver- kaveling (13de eeuw) ten zuiden van Weijerswold. De kaart van rond 1900 geeft een goed beeld van het verkavelingspatroon.

Weijerswold en omgeving (1900)

Periode na 1900 Na 1900 heeft het landschapsbeeld bij Weijerswold een aantal wijzigen ondergaan. Het meest opvallend is de kanalisatie van het Schoonerbekerdiep. Deze is eerst in 1930 genormaliseerd en in 1974 heeft een hernormalisatie plaatsgevonden.

Weijerswold en omgeving (1972)

Verder is het verkavelingspatroon, door de toenemende rationalisering in de landbouw, steeds grofmaziger geworden. Dit heeft met name vanaf circa 1960 plaatsgevonden. Ook is in de loop van de tijd de afwatering verbeterd. Ten zuiden van Weijerswold is een oost-west lopende wa- tergang gerealiseerd om het beekdal goed te kunnen ontwateren voor de landbouw. Dit heeft o.a. tot gevolg gehad dat het akkerland zich nu uitstrekt tot aan de oevers van het Schooner- beekerdiep.

272230 02 Pagina 21 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Een vergelijking van de huidige situatie met het beeld van rond 1900 laat ook zien dat de kavel- grensbeplanting aan de zuidkant van Weijerswold vrijwel geheel verdwenen is. Het landschap is dus in zijn geheel grootschaliger en opener geworden.

Weijerswold en omgeving (1990)

De cultuurhistorische kwaliteit van het noodbergingsgebied Groot Weijerswold is ondermeer gelegen in: • de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis; • het direct naast elkaar voorkomen van verschillende stadia van vervening en ontginning; • de geheel eigen vorm van landschapsontwikkeling die kenmerkend is voor het beekdal van het Schoonerbeekerdiep.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Drenthe is te zien, dat het Schoone- beekerdiep samenvalt met een markegrens van Coevorden. In het gebied komt een aantal dubbele en enkele bomenrijen voor. In het westen van het zoekgebied is een verhoging aange- geven. Het gebied in het centrale noorden van het zoekgebied, maakt onderdeel uit van het esgehucht Weijerswold, zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Weijerswold ligt in het Belvedèregebied Schoonebeek/Bargerveen.

Landschap Het plangebied kent twee landschapstypen: • het randveenontginningslandschap. Dit betreft het midden- en oostelijk deel van het plange- bied. Dit landschapstype wordt ook wel aangeduid met de naam; wegdorpenlandschap van de randveenontginningen; • het esgehuchtenlandschap. Dit betreft het westelijk deel van het plangebied.

Het randveenontginningslandschap maakt hier deel uit van het beekdal van het Schoonerbe- kerdiep. Kenmerken van het beekdal ter plekke van het bergingsgebied zijn: • de openheid die zich uitstrekt aan weerszijden van het Schoonerbekerdiep; • de ruimtelijke begrenzing langs noordrand van beekdal (bebouwing en beplanting); • de verspreide boerderijen en lintvormige clusters van boerderijen (Weijerswold) op hogere kopjes; • de strokenverkaveling loodrecht op de beek; • het grondgebruik dat overwegend uit grasland bestaat met plaatselijk akkerland dat zich uit- strekt tot aan het Schoonerbekerdiep.

Dit landschapsbeeld heeft een redelijk authentiek karakter. Dit geldt vooral voor het oostelijk deel van het plangebied (Vliegweide tussen Weijerswold en ).In POP II wordt de mate van gaafheid van dit deel van het landschap dan ook aangeduid met middelste gaafheidsgraad.

272230 02 Pagina 22 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Cultuurhistorische gaafheid en landschapstypen

De Weijerswold Weide, net ten westen van Weijerswold, behoort ook nog tot het randveenont- ginningslandschap, maar vormt tevens een overgangsgebied richting het meer westelijke gele- gen esgehuchtenlandschap. Dit vindt zijn oorsprong in de ontginningsgeschiedenis van het ge- bied. (zie hierboven bij cultuurhistorie).

Het landschap van de Weijerswold Weide kenmerkt zich door: • een strokenverkaveling in oost-west richting, terwijl de rest van het beekdal een noord-zuid richting heeft; • de plaatselijk wegbeplanting langs de randen van het gebied, waardoor het gebied minder open is dan het beekdal, maar het mist de kleinschaligheid van het esgehuchtenlandschap. In POPII wordt de mate van gaafheid van het landschap van de Weijerswold Weide aange- duid met laagste gaafheidsgraad.

Plaatselijke wegbeplanting Weijerswold Weide

272230 02 Pagina 23 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Het esgehuchtenlandschap maakt deel uit van een strook die zich verder in westelijke richting uitstrekt aan de zuidrand van Coevorden. Het meest oostelijke puntje hiervan (Meden, Bever- loo) ligt binnen de begrenzing van het noodbergingsgebied.

Kenmerken van het esgehuchtenlandschap zijn: • het gevarieerde kavelpatroon zonder duidelijke richting; • een, ten opzichte van het beekdal, hoog gelegen gebied met plaatselijk zandkopjes; • de aanwezigheid van relatief veel singelbeplanting als kavelgrens; • het grondgebruik dat bestaat uit een mozaïek van akkerland en grasland; • de aanwezigheid van de opgaande beplanting van een grote boomkwekerij, welke de weste- lijke begrenzing vormt van het plangebied. • In POPII wordt de mate van gaafheid van dit landschap aangeduid met laagste gaafheids- graad.

De landschappelijke kwaliteit van het noodbergingsgebied Groot Weijerswold is onder meer gelegen in: • de landschappelijke variatie van west naar oost (esgehuchten en randveenontginning); • de variatie van noord naar zuid (de ontginningsbasis van de nederzetting Weijerswold met een relatief kleinschalig karakter en het open beekdal); • de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap wat nog af te lezen is in het patroon van wegen, sloten en verkaveling.

Milieu-effecten

Inrichting Voor de inrichting van het plangebied als bergingsgebied is het nodig dat er twee typen kaden om het gebied worden aangelegd; een grondkade en een verhoogde wegkade. Aangesloten wordt bij de oriëntatie van de ontginningsassen en de verkaveling. Bij de aanleg van kaden wordt uitgegaan van een waterstand van NAP +10,75m in het noodbergingsgebied. Overigens is de bebouwing van Weijerswold gelegen boven NAP +10,75m. De grondkades worden voor- zien van een waakhoogte van 0,35m waarmee de kruin op NAP +11,10m komt. De verhoogde wegkades worden gemiddeld opgehoogd met 0,40m. De kades zullen worden voorzien van een waakhoogte van 0,20m waarmee de kruin op NAP +10,95m komt te liggen.

Op onderstaande kaart is de benodigde kadehoogte aangegeven bij een kruinhoogte van NAP 11,10 m. Hieruit blijkt dat de hoogste kades in het centrale deel van het plangebied worden aan- gelegd. In het oostelijke en westelijke deel van het plangebied en ter plaatse van de woningen zijn de kades lager.

Kadehoogte in m bij kruinhoogte NAP +11,10 m

272230 02 Pagina 24 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Voor cultuurhistorische waarden is het van belang dat de waarden op de plaats (in situ) behou- den blijven. De kaden en watergangen worden zodanig gesitueerd dat de dekzandopduikingen in het plangebied niet fysiek worden aangetast. Wel zal de beleefbaarheid enigszins verminde- ren omdat de kaden NAP +11,10 meter hoog worden.

Ook kan door de inrichting een effect optreden op de aanwezige verkavelingspatronen en we- gen. Deze effecten kunnen overigens ook positief zijn, doordat bepaalde cultuurhistorische pa- tronen worden versterkt of geaccentueerd. Omdat bij de aanleg van de kaden aangesloten wordt bij de ligging van de wegen en de verkaveling zal voor dit aspect geen negatief effect op- treden.

Gebruik Een kortdurende inundatie heeft geen effect op de landschappelijke waarden in het gebied. Omdat bij inzet van de noodwaterberging het waterpeil maximaal NAP +10,75 meter bedraagt, zullen de cultuurhistorische waardevolle dekzandopduikingen niet aangetast worden.

3.2.3 Archeologie en geomorfologie

Huidige situatie

Archeologische Monumentenkaart (AMK) Op de AMK staan terreinen die op grond van verschillende criteria een archeologische waarde hebben gekregen. Deze waardering is opgesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuur- landschap en Monumenten (RACM; voorheen ROB).

In het plangebied is één AMK-terrein geregistreerd (monument nr. 2728). Dit is een terrein van hoge archeologische waarde in het uiterste zuidwesten van het plangebied, waar in de jaren ’70 enkele stuks vuursteen zijn gevonden uit het Mesolithicum-Neolithicum.

In de directe omgeving van het plangebied zijn 3 AMK-terreinen geregistreerd. Het gaat om twee terreinen van archeologische waarde, ten westen van het plangebied (monument nr. 2740 en 2741). Op die plekken is tijdens een veldkartering Mesolithisch vuursteen gevonden. Ten oosten van het plangebied ligt een AMK-terrein van hoge archeologische waarde (monument nr. 9121), dit betreft een vuursteen-atelier op een opduiking rond een kleine depressie.

ARCHIS-waarnemingen In Archis2 van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. In het plangebied zijn 10 waarnemingen geregistreerd. In de directe omgeving, binnen een straal van 200 m, zijn 13 waarnemingen geregistreerd. De waarnemingen zijn allemaal gedaan in de nabije omgeving van het Schoonebeekerdiep.

Alle vuursteenvondsten betreffen vondsten die gedaan zijn door de heer J. Beuker, in de jaren ’70. Eén waarneming betreft vaak meerdere stuks bewerkt vuursteen, waaronder klingen, schrabbers, kernen, afslagen, maar ook bijlen en spitsen.

Naast de gemelde waarnemingen, zijn er ook vondstmeldingen gedaan in de omgeving van het plangebied. Deze vondsten zijn gedaan tijdens archeologisch onderzoek door RAAP bij oliewin- locaties, en betreft ten oosten van het plangebied bewerkt vuursteen en aardewerk, en ten wes- ten van het plangebied een esdek en vuursteenafslagen.

Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) De IKAW geeft voor heel Nederland de trefkans aan op de aanwezigheid van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën: een hoge, middelhoge, lage en zeer la- ge trefkans. De kaart is voornamelijk gebaseerd op de bodemkaart. Volgens de IKAW heeft het plangebied voornamelijk een middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische resten. Het uiterste zuidwesten van het plangebied, ter hoogte van het AMK-terrein met hoge archeolo-

272230 02 Pagina 25 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

gische waarde, heeft een hoge verwachting. De stroken met de beekeerdgronden hebben vol- gens de IKAW een lage archeologische verwachting.

Aardkundige waarden Groot Weijerswold is deels gelegen in aardkundig waardevol gebied met rivierduinen (dekzand- ruggen en kopjes). Volgens de Aardkundige Waardenkaart van de provincie Drenthe ligt het gebied deels in een gebied uit de moderne geologische tijd (Holoceen) waar beken en beekda- len met veen voorkomen. De dekzandopduikingen zijn oudere eolische landschapselementen van de categorie poolwoestijn en toendra.

Bodem en geomorfologie Om de archeologische verwachting van een gebied te kunnen bepalen is het van belang de bodemkundige gegevens te bestuderen. Samen met de bekende archeologische gegevens kan vervolgens een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld worden.

De bodems in het plangebied worden op de Bodemkaart2 getypeerd als een associatie van ve- nige beekdalgronden (eenheid ABv). Het betreft zeer overwegend moerige gronden, gelegen in het mondingsgebied van het Drostendiep en het Schoonebeekerdiep in de Kleine Vecht.

Verder liggen er een aantal kopjes in het landschap, bestaande uit veldpodzolgronden, met leemarm en zwak lemig fijn zand. Langs deze kopjes liggen in het noorden, midden en zuiden van het plangbied drie stroken met beekeerdgronden, bestaande uit lemig, fijn zand en lös- sleem binnen 120 cm (eenheid pZg23t).

Tevens ligt er ten zuiden van Weijerswold een zogeheten eenmanses. Dit is een oude akker, met een bouwvoor van een tenminste 50 cm dikke antropogene toplaag die bestaat uit potstal- mest.

De Geomorfologische kaart3 geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te on- derscheiden zijn aan. Het plangebied ligt in een beekoverstromingsvlakte (eenheid 2M24). In een dergelijke vlakte is, wanneer de beek buiten haar oevers trad, slib afgezet in de lage delen in het landschap. Ook liggen er in het plangebied een aantal dekzandruggen, al dan niet met oud bouwlanddek (eenheid 3K14 & 3L5). Weijerswold ligt op zo’n dekzandrug (eenheid 3L5). In het oosten en westen van het plangebied liggen enkele geïsoleerde dekzandruggen (eenheid 3K14).

Archeologische verwachting Het plangebied ligt in het beekdal van het Schoonebeekerdiep, dicht bij de plek waar het Schoonebeekerdiep en het Drostendiep uitmonden in de kleine Vecht. In het plangebied liggen een aantal hoger gelegen dekzandkoppen en -ruggen. Daarnaast liggen een aantal laaggele- gen beekeerdgronden. Het plangebied bestaat, met uitzondering van de hoger gelegen delen, uit een beekoverstromingsvlakte.

Het dorp Weijerswold is gesticht in de Middeleeuwen en aanvankelijk is het plangebied slechts op kleine schaal ontgonnen, zoals ook de aanwezigheid van een eenmanses ten zuiden van Weijerswold aantoont. Maar ook vóór de Middeleeuwen zijn delen van het plangebied al be- zocht en/of bewoond. Vooral de hoge en droge delen van het plangebied zullen aantrekkelijke woonplaatsen voor steentijdbewoning zijn geweest.

Steentijdresten zijn te verwachten op dekzandkoppen en –ruggen, in de vorm van vuurstenen artefacten en houtskool van haardplaatsen. Mesolithische nederzettingen liggen vaak op de flanken van dekzandkoppen, in de nabijheid van water.

2 Stiboka 1989. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. 22 oost, Coevorden; Stiboka 1989. Bo- demkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 22 West Coevorden en 22 Oost Coevorden. Staring Centrum Wageningen 3 Alterra, geraadpleegd via Archis2.

272230 02 Pagina 26 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Er zijn in en nabij het plangebied reeds archeologische vondsten gedaan, met name uit de steentijd en met name nabij het Schoonebeekerdiep. De vondsten, in datering variërend van het Paleolithicum tot en met de Bronstijd, bestaan voornamelijk uit vuurstenen artefacten en zijn vooral afkomstig uit het Mesolithicum.

Voor het Paleolithicum en Mesolithicum is er een middelhoge tot hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. In het gehele gebied zijn dekzandkoppen aanwezig, waar even- tuele bewoningsresten aan te treffen zijn.

Voor het Neolithicum en de Bronstijd is er een lage tot middelhoge verwachting voor het aan- treffen van archeologische resten in de lagere, met veen opgevulde delen van het plangebied, en ook voor het Schoonebeekerdiep zelf en de oude meanders van het Schoonebeekerdiep. De verwachting geldt voor depotvondsten en andere vondsten en/of structuren.

Voor de IJzertijd en de Middeleeuwen geldt voor de hoger gelegen delen van voornamelijk het noordelijk deel van het plangebied een lage tot middelhoge trefkans. Mogelijk kunnen hier vroe- ge nederzettingssporen aangetroffen worden. Ook kunnen min of meer losse toevalsvondsten of afvaldumps (bijvoorbeeld van metaal of aardewerk) aangetroffen worden.

In het noordoosten van het plangebied heeft in ieder geval in de 19e eeuw een school gestaan. Mogelijk zijn er nog resten van deze school of het pad dat ernaar toe liep aanwezig in de grond.

Beekdallandschappen hebben hun eigen bijzondere kenmerken. Op de randen van beekdalen is een hoge trefkans voor het aantreffen van steentijdbewoning, in de beekdalen zouden bij- voorbeeld bruggen, voordes en eendenkooien kunnen worden aangetroffen. Ook bestaat er een kans op depotvondsten. Dit zijn vondsten die met opzet in het veen zijn gedumpt, bijvoorbeeld met een rituele betekenis.

De archeologische verwachting wordt weergegeven op de archeologische verwachtingskaart . Hierop staat weergegeven dat het gehele plangebied een middelhoge archeologische verwach- ting heeft, met uitzondering van de zandkoppen en oude meanders van het Schoonebeeker- diep, welke een hoge verwachting hebben, en de oude opgevulde geulen, welke een lage tot middelhoge verwachting hebben.

Archeologische verwachtingskaart Groot Weijerswold

272230 02 Pagina 27 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Milieu-effecten Voor archeologische en aardkundige waarden is het van belang dat de waarden op de plaats (in situ) behouden blijven. De plaats (ruimtelijke verspreiding (horizontaal en verticaal) van de vondsten en grondsporen of archeologische resten onderling) is onderdeel van de archeologi- sche en aardkundige waarde.

Inrichting De aanleg van kades en andere waterkerende constructies gaat gepaard met bodemingrepen waardoor mogelijk aanwezige archeologische en aardkundige waarden onomkeerbaar ver- stoord en/of vernietigd kunnen worden. In het plangebied gaat het om bodemingrepen als het graven van een inlaat en uitlaat, nieuwe waterlopen en het opwerpen van kaden (afdekken van de vindplaats, waardoor bijvoorbeeld zetting ontstaat). Om negatieve effecten uit te sluiten dient, voorafgaand aan bodemingrepen die dieper gaan dan de bouwvoor, een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient te worden uit- gevoerd door middel van grondboringen, gedaan met een edelmanboor met een diameter van 10 cm. Relevante grondlagen dienen te worden gezeefd met een zeef met een maaswijdte van 4 mm.

Tevens wordt geadviseerd het AMK-terrein in het zuidwesten van het plangebied te ontzien in de planvorming.

Inundatie Inundatie kan effect hebben doordat waardevolle bodemlagen kunnen eroderen of wegspoelen. In het inrichtingsontwerp is rekening gehouden met een apart inlaatwerk waarmee het water gecontroleerd het bergingsgebied in wordt gevoerd. Achter de duiker(s) zal een voorziening worden gerealiseerd die de “kracht” van het water zullen breken waardoor de stroomsnelheid zal afnemen en het water met een geringere snelheid over het maaiveld en door de sloten zal stromen. Wanneer blijkt dat de snelheid te hoog is zal de inname worden beperkt tot het mo- ment dat er weer volledig ingelaten kan worden. Gecombineerd met het grondgebruik (dat hoofdzakelijk bestaat uit grasland) is de kans op het optreden van erosie of het wegspoelen van waardevolle bodemlagen naar verwachting klein.

Aantasting van archeologische waarden kan plaatsvinden door chemisch en biologisch verval. Voor bepaalde archeologische vondsten (afhankelijk van het materiaal) kan als gevolg van af- wisseling van droge en natte perioden degradatie van het vondstmateriaal ontstaan. Er is dan sprake van chemisch of biologisch verval (ten gevolge van oxidatie, hydrolyse, micro- organismen als schimmels en bacteriën) waardoor bepaalde archeologische vondsten kunnen verdwijnen. Bij inzet van het bergingsgebied zal door grondwaterstandverhoging een water ver- zadigde bodem ontstaan; het grondwater wordt dan eenmalig tot op het maaiveld gebracht. De- ze eenmalige verhoging van de waterstand en eventuele seizoensgebonden fluctuaties kunnen een neutraal tot negatief effect hebben op bepaalde archeologische vondstcategorieën.

3.2.4 Flora en fauna

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Op 10 juni 2009 is een ecologische verkenning op het terrein uitgevoerd. Daarbij is gelet op be- schermde flora en fauna. Tevens heeft een visbemonstering plaatsgevonden middels een steeknet van het RAVON-type. Daarnaast zijn inschattingen gemaakt van het mogelijk voorko- men van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken. Het veldonderzoek is uitsluitend uitgevoerd vanuit het terrein dat in eigendom is van de gemeente of het waterschap. Dit waren de brede sloot die het gebied in het midden in de lengte doorsnijdt, de oever van het Schoone- bekerdiep en de paden en wegen die door en langs het gebied lopen.

Flora en vegetatie Bijna het volledige plangebied is in agrarisch gebruik als akker- of grasland. De akkerranden, oeverzones en bermen zijn gecontroleerd op het voorkomen van beschermde plantensoorten. Deze zijn niet aangetroffen. Er werden uitsluitend algemene soorten van een voedselrijke bo-

272230 02 Pagina 28 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

dem aangetroffen zoals Akkerdistel, Kruipende boterbloem, Smalle weegbree, Riet, Blaartrek- kende boterbloem, Gestreepte witbol, Ruw beemdgras en Kropaar. In de waterschapssloot in het midden van het gebied werd weinig tot geen onderwatervegetatie aangetroffen. Op één plaats werd Fijne waterranonkel en Holpijp in het water gezien. In een groot deel van deze sloot waren grote hoeveelheden draadalgen aanwezig. Langs de oever van het Schoonebekerdiep stonden algemeen voorkomende soorten zoals Riet, Liesgras, Ridderzuring, Dagkoekoeks- bloem, Vlasbekje, Heermoes, Hemelsleutel, Zeegroene muur en Grote valeriaan. Gezien de voedselrijke omstandigheden, het intensieve gebruik en het huidige maairegime worden er geen beschermde plantensoorten verwacht.

In 1999 en 2003 werden in het meest westelijk kilometerhok, waar een klein gedeelte van het plangebied in valt, de middelhoog beschermde Steenanjer, Gele helmbloem, Lange ereprijs en Rietorchis (FFW tabel 2) aangetroffen (bestaande gegevens Provincie Drenthe). Het is niet dui- delijk waar de groeiplaatsen zich precies bevinden en of deze nog aanwezig zijn. Tijdens de quickscan op 10 juni werden deze soorten in het gebied niet aangetroffen. Daarom wordt er vanuit gegaan dat de groeiplaatsen van deze soorten zich buiten het onderzoeksgebied bevin- den. In hetzelfde kilometerhok werden eveneens de licht beschermde soorten Aardaker, Gewo- ne vogelmelk, Grote kaardebol, Kleine maagdenpalm en Grasklokje (FFW tabel 1) aangetrof- fen.

Andere soorten die in 2002 in het gebied voorkwamen zijn Dotterbloem (FFW tabel 1), Koren- bloem (FFW tabel 1), Wilde bertram, Knoopkruid, Grof hoornblad, Naaldgras, Moerasspirea, Muizenoor, Waterviolier, Bosbies, Kleine egelskop, Watervorkje, Rode waterereprijs, Groot blaasjeskruid Kleine watereppe en Pijlkruid. Van deze soorten zijn alleen Dotterbloem en Ko- renbloem licht beschermd door de Flora- en faunawet.

Fauna

Vogels Tijdens het veldbezoek werden er enkele vogelsoorten waargenomen binnen het plangebied, waarvan een aantal hier zeker tot waarschijnlijk tot broeden komt.

In het oostelijke deel van het plangebied werd een aantal soorten weidevogels aangetroffen, waaronder enkele soorten indicaties gaven in het gebied te broeden. Zo werden er meerdere Veldleeuweriken (Rode Lijst: gevoelig) waargenomen in baltsvlucht, Scholeksters met halfwas jongen, Kieviten en Grutto’s (Rode Lijst: gevoelig) die agressief gedrag vertoonden, wat duidt op het hebben van een nest of jongen. Er werden ook andere soorten van akker en weide wer- den waargenomen, waarvan geen broedindicerend gedrag is waargenomen. Van deze soorten is het echter wel zeer waarschijnlijk dat zij ook in het agrarische deel van het plangebied tot broeden komen. Dit waren de Gele kwikstaart (Rode Lijst: gevoelig), Geelgors, Graspieper (Ro- de Lijst: gevoelig), Fazant, Wulp en Patrijs (Rode Lijst: kwetsbaar). Deze verzameling aan vo- gelsoorten duidt op een relatief goed weide- en akkervogelgebied, een type gebied dat in Ne- derland steeds kwetsbaarder en schaarser wordt. Dit is ook te zien aan het waargenomen aan- tal vogels van de Rode Lijst.

In één van de aanwezige bomenrijen werd een holte van de Grote bonte specht aangetroffen, waarvan enkele bomen verderop een exemplaar aan het foerageren was. In twee van de bo- men die langs het zandpad in het noordwesten staan, bevond zich een horst. Mogelijk dat deze in gebruik zijn door de Buizerd en/of de Havik die in het plangebied werden gezien en gehoord. De bomen inclusief de aanwezige ondergroei bieden een onderkomen aan meerdere soorten broedvogels. Hiervan werden soorten gezien en gehoord zoals de Vink, Pimpelmees, Kool- mees, Merel, Houtduif, Holenduif, Boomkruiper, Gaai, Winterkoning, Tjiftjaf, Fitis en Heggemus. Al deze soorten kunnen binnen het plangebied tot broeden komen.

Zoogdieren Tijdens het nader onderzoek met inloopvallen werd de Veldspitsmuis aangetroffen in de oude Eikenlaan aan de noordwestzijde van het plangebied. Deze gehele Eikenlaan kan als geschikt biotoop worden aangemerkt. Opvallend is dat dit de enige spitsmuis is die tijdens het onderzoek

272230 02 Pagina 29 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

werd gevangen. Voor het overige werden uitsluitend Bosmuis en Rosse woelmuis gevangen, soms in zeer hoge dichtheden. Mogelijk hielden deze algemene soorten de vallen bezet waar- door meer zeldzame soorten zoals de Veldspitsmuis en andere (spits)muizensoorten moeilijker waren te vangen. Een aantal locaties waar geen vallen konden worden geplaatst in verband met weigering door grondeigenaren dienen wel als geschikt voor de Veldspitsmuis te worden aangemerkt.

In een brede, verhoogde houtwal buiten het onderzoeksgebied werd een Dassenburcht aange- troffen. Deze burcht bezit 5 pijpen (ingangen) waarvan één pijp was belopen. Binnen het onder- zoeksgebied zijn geen Dassenburchten aanwezig. Het onderzoeksgebied kan wel door Dassen worden gebruikt om te foerageren.

Een aantal van de bomen in het plangebied bevat holtes waarvan het mogelijk is dat er vleer- muizen hun vaste verblijfplaats hebben. Enkele van deze holtes zijn waargenomen, maar er worden er meer verwacht die niet te zien zijn doordat deze aan het oog worden onttrokken door de bladeren. Tevens is het mogelijk dat (een deel van) de bomenrijen worden gebruikt als vlieg- route.

Wat betreft overige zoogdieren werden tijdens het veldbezoek enkele Reeën en Hazen gezien. Tevens werden sporen aangetroffen van Vos, Veldmuis en Mol. Vermoedelijk komen binnen het plangebied ook soorten voor zoals Aardmuis, Rosse woelmuis, Woelrat, Bosmuis en Bosspits- muis. Waar kleine zoogdieren zijn komen ook hun predators voor, waardoor ook soorten als de Bunzing, Hermelijn en Wezel hun verblijfplaatsen in het plangebied kunnen hebben. Dit zijn alle licht beschermde soorten.

Vissen, amfibieën en reptielen Tijdens de schepnetinventarisatie zijn twee vissoorten aangetroffen, te weten het Tiendoornig stekelbaarsje en op één locatie één exemplaar van een jonge Brasem. Beschermde vissoorten zijn niet binnen het onderzoeksgebied aangetroffen. Het Schoonebekerdiep kon vanwege zijn omvang niet worden bemonsterd met het schepnet. Hoewel de waterkwaliteit van het Schoone- bekerdiep te wensen over laat, is het echter niet met zekerheid uit te sluiten dat hier bescherm- de soorten voorkomen. In het verleden zijn in de nabijheid van het plangebied (op circa 2 kilo- meter afstand) Bermpje, Kleine modderkruiper en Vetje (RL) aangetroffen (Buro Bakker, 2008).

De Provincie Drenthe beschikt over bestaande gegevens ten aanzien van vissen in het gebied. In de jaren 1991, 2004 en 2005 werden Brasem, Alver, Paling, Kolblei, Kroeskarper (Rode lijst), Graskarper, Karper, Snoek, Riviergrondel, Pos, Winde, Baars, Blankvoorn, Ruisvoorn en Zeelt aangetroffen. Beschermde soorten werden niet gevangen. Deze gegevens zijn op kilometerhok niveau, het is niet bekend of de soorten binnen of buiten het onderzoeksgebied werden gevan- gen.

Tijdens de schepnetinventarisatie werden enkele Meerkikkers gevangen. Naast deze soort worden ook de Bastaardkikker, Bruine kikker en de Gewone pad binnen het onderzoeksgebied verwacht. Strikt beschermde amfibieënsoorten zoals de Poelkikker of Heikikker zijn niet aange- troffen en, worden gezien het biotoop, ook niet verwacht.

Voor reptielen is geen geschikt biotoop aangetroffen; hun voorkomen binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

Ongewervelden Tijdens de schepnetinventarisatie zijn een aantal ongewervelden aangetroffen zoals juffer- en libellenlarven, bootsmannetjes, de Spinnende watertor en de Geelgerande waterkever. Strikt beschermde soorten zoals de Gestreepte waterroofkever zijn niet aangetroffen en worden ge- zien het biotoop en verspreidingsgebied ook niet verwacht.

Tijdens het veldbezoek werden enkele libellensoorten waargenomen. Hieronder waren de Plat- buik, Glassnijder (Rode Lijst: kwetsbaar), Vuurjuffer, Azuurwaterjuffer, Blauwe breedscheenjuf-

272230 02 Pagina 30 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

fer en de Weidebeekjuffer. Geen van deze soorten zijn beschermd. Beschermde libellensoorten worden op basis van het biotoop niet verwacht.

Van de dagvlinders werden exemplaren van de Atalanta, Distelvlinder en Bruin zandoogje ge- zien. Er werden geen beschermde vlindersoorten aangetroffen. Deze worden gezien het bio- toop ook niet verwacht. Uit bestaande gegevens van de Provincie Drenthe is bekend dat er in de kilometerhokken waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt geen beschermde vlinders of soorten van de Rode lijst zijn aangetroffen.

Het voorkomen van beschermde libellen- of vlindersoorten kan worden uitgesloten.

Milieu-effecten Het is noodzakelijk onderscheid te maken tussen werkzaamheden die nodig zijn voor de inrich- ting van het gebied en de gebruiksfase. Voor de inrichting als overstromingsgebied is het nood- zakelijk om delen van het plangebied te verhogen met kades. Hiervoor hoeven geen bomen te worden gekapt.

In de gebruiksfase kan het gebied onder water worden gezet (geïnundeerd) om de bebouwde kom van Coevorden te beschermen tegen hoogwater en mogelijke overstroming. Naar ver- wachting zal dit gemiddeld slechts eenmaal in de 100 jaar plaats vinden. Bij inundatie zullen met name op de grond levende dieren, vissen en planten worden getroffen. Noodwaterberging in het groei- en broedseizoen veroorzaakt meer en grotere negatieve effecten dan in het winter- seizoen.

Inrichting Voor de aanwezige fauna zijn vooral vaste verblijfplaatsen van belang. Voor de categorie 1 soorten geldt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het onvermijdelijk is dat er indivi- duen van een aantal algemene soorten zoogdieren en amfibieën worden gedood en/of hun ho- len worden verstoord. De ingrepen zullen echter geen sterke nadelige invloed hebben op de totale populaties. De meeste soorten zullen in de overblijvende landschappelijke structuren gunstige biotopen blijven vinden. Het gaat in dat geval om diersoorten waarvoor geldt dat met deze ingrepen de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding komt.

Er zullen geen bomenrijen worden verwijderd: • Holtes in bomen en vliegroutes langs de bomenrijen die mogelijk gebruikt worden door vleermuizen gaan derhalve niet verloren. • Er zullen geen broedvogels en hun legsels worden verstoord of gedood. Met betrekking tot de horsten van de Buizerd en/of Havik geldt dat deze vaste nestplaatsen niet zullen worden vernietigd. • Als de strikt beschermde Veldspitsmuis hier voorkomt, dan zal deze hierdoor niet worden verstoord of gedood.

Door de werkzaamheden zoals het grondverzet zullen enkele algemene zoogdier- of amfibieën- soorten mogelijk worden gedood en/of verstoord. Dit zijn alle soorten die behoren tot tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Mitigerende maatregelen Ten aanzien van de broedvogels is het noodzakelijk het broedseizoen te ontzien, wat betreft de werkzaamheden ten behoeve van het opwerpen van een kade. Dat betekent dat de werkzaam- heden ruim vóór of na het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd. Werkzaamheden die vóór de aanvang van het broedseizoen zijn begonnen, mogen in het broedseizoen doorlopen, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen vogels in het gebied zijn begonnen met broeden. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli.

Schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet hoeft niet te wor- den gecompenseerd. Dit zijn alle soorten uit categorie 1. Op deze soorten is de zorgplicht wel van toepassing. De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade

272230 02 Pagina 31 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

dient te berokkenen. Dit kan er uit bestaan door enkele dagen voordat de werkzaamheden star- ten de vegetatie zeer kort af te maaien. Het gebrek aan dekking maakt dat het leefgebied voor muizensoorten onaantrekkelijk wordt gemaakt, waardoor deze worden gestimuleerd elders hun heenkomen te zoeken.

Gebruik Vleermuizen zullen naar verwachting geen ernstige hinder van inundatie ondervinden. Verblijf- plaatsen bevinden zich doorgaans op ten minste drie meter boven de grond. Eventueel aanwe- zige vliegroutes blijven behouden. Het aanwezige jachtbiotoop zal tijdelijk minder geschikt wordt. Op termijn zal dit worden hersteld.

Wat betreft de akker- en weidevogels geldt dat hun legsels zullen omkomen als het gebied on- der water komt te staan gedurende het broedseizoen.

Als het gebied onder water komt te staan, dan zullen de in het plangebied aanwezige Veld- spitsmuizen hierdoor omkomen.

Indien er beschermde vissoorten in het Schoonebekerdiep voorkomen, kunnen in het geval van een overstroming nadelige effecten optreden doordat vissen zich dan buiten het Schoonebeek- erdiep zullen begeven. Bij het terugtrekken van het water zal een groot gedeelte van de vissen opgesloten raken in geïsoleerde waterlichamen die uiteindelijk op zullen drogen. Een gedeelte van de populatie zal mogelijk overleven.

Tijdens het onder water staan van het gebied, zullen enkele algemene zoogdiersoorten mogelijk worden gedood en/of verstoord. Dit zijn alle soorten die behoren tot tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Mitigerende maatregelen Omdat het niet mogelijk is om de gebruiksfase te plannen, zijn er geen mogelijkheden tot miti- geren of compenseren van de schade aan beschermde zoogdiersoorten of broedende vogels. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Conclusies en consequenties • Er zullen geen bomen worden gekapt ten behoeve van de aanleg van de kaden. Er zullen derhalve geen verblijfplaatsen en exemplaren vleermuizen, vogels en Veldspitsmuis ver- stoord en/of gedood worden. • Uit bestaande gegevens blijkt dat er in de kilometerhokken waarvan het plangebied onder- deel uitmaakt, geen beschermde vissoorten voorkomen. De exacte vanglocatie van deze vissen is niet bekend. Om uitsluitsel te kunnen geven over het voorkomen van beschermde vissoorten in het Schoonebekerdiep zal nader onderzoek moeten worden verricht. • De Veldspitsmuis komt voor in het gebied. De bomenrij aan de westkant van het gebied vormt het belangrijkste leefgebied maar ook op andere plekken in het onderzoeksgebied komt de soort naar verwachting voor. • Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. • De in de plangebieden gevonden en te verwachten zoogdier- en amfibieënsoorten waarvan verblijfplaatsen en exemplaren verstoord en/of gedood kunnen worden, zijn allemaal licht beschermd. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De alge- mene zorgplicht is voor deze soorten wel van kracht.

3.2.5 Water

Huidige situatie en autonome ontwikkeling Het plangebied maakt onderdeel uit van een beekdalsysteem in het versneden keileemland- schap op de zuidgrens van het Drents Plateau. Van oorsprong waterde de ten noorden gelegen beken (o.a. Drostendiep en Sleenerstroom) af in zuidelijke richting waar nu ongeveer het Stiel-

272230 02 Pagina 32 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

tjeskanaal ligt. Ten zuiden van het Drents plateau bevindt zich het oerstroomdal van de Vecht (Vechtdal). Door de relatief lage ligging is hier in het verleden veen gevormd. De stad Coevor- den is een oude Vestingstad gelegen op een droge zandrug in de vroeger onbegaanbare Zuid- drentse venen en moerassen. Het veen is echter onder invloed van de ontginningen groten- deels verdwenen. Eind 19e eeuw is het door het gebied gegraven, waarna de ont- en afwatering ten behoeve van de landbouw verder voortzette.

Het plangebied bestaat uit agrarisch grasland. Er bevinden zich enkele gebouwen in het plan- gebied, waarvan één zich op een dekzandkopje bevindt en dus hoger gelegen is. Het heeft een landbouwgerichte waterhuishouding welke deels gericht is op ontwatering afgestemd op gras- land en deels niet. Er zijn geen kapitaalintensieve vormen van landbouw, zoals fruitteelt, bollen- teelt of boomgaarden.

Als gevolg van de generieke vermindering van het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen in de landbouw kan de belasting van het oppervlaktewater met deze stoffen in de toekomst naar verwachting verminderen. Niettemin zal ook in de toekomstige situatie in agrarische gebieden meer nutriënten en bestrijdingsmiddelen in het water aanwezig zijn dan in gebieden waar de landbouwfunctie minder of niet aanwezig is.

Milieu-effecten

Inrichting Bij de inrichting van de gebieden treden er naar verwachting geen effecten op de waterkwaliteit op. Hooguit kan door het grondverzet bij de inrichting het water enige tijd troebel zijn. Als dit effect optreedt, is het van tijdelijke aard.

Bij de inrichting van de gebieden treden er naar verwachting geen relevante effecten op het grondwater op. Er wordt vanuit gegaan dat voor de aanlegwerkzaamheden geen bemaling no- dig zal zijn.

Gebruik De waterkwaliteit van het ingelaten water is niet op voorhand te voorspellen maar zal door ver- dunning relatief goed zijn. Berging vindt namelijk plaats in situaties waarin er al zeer veel neer- slag is gevallen.

De kade rondom de waterberging moet voorkomen dat omliggende gebieden tijdens de nood- berging onder water lopen. Gezien de goed waterdoorlatende ondergrond, kan het water in het bergingsgebied echter ook onder de kaden door naar de omgeving stromen. Dit leidt dan tot een grondwaterstandverhoging ter plaatse van omliggende belangen. In welke mate de grond- waterstandsverhoging optreedt is in dit stadium niet te zeggen. Wel kan worden gesteld dat het waterpeil in het gebied met circa 1 meter wordt opgezet. Het maximum peil van NAP +10,75 m is daarbij circa 1,5 meter hoger dan de huidige grondwaterstanden in de omgeving.

De voorgenomen waterberging zal plaats vinden tijdens, en direct na, extreme neerslagom- standigheden (1x per 100 jaar situatie). In deze periode, is de verwachting dat de gehele omge- ving al verzadigd is en hoge grondwaterstanden en waterstanden optreden. Wellicht zal in deze periode, als gevolg van het extreme weer, al natschade of grondwateroverlast optreden. Wan- neer in deze situatie het waterpeil in het gebied ten behoeve van de waterberging met circa 1 meter wordt opgezet, resulteert dit tijdelijk in nog hogere grondwaterstanden in de omgeving, met als gevolg meer natschade/grondwateroverlast of natschade over een langere periode. Doel van de noodwaterberging is echter om veel grotere schade elders (stroomafwaarts) te voorkomen.

De exacte effecten op het grondwater en de dimensionering van eventueel te nemen mitigeren- de maatregelen (kwelsloot noordzijde) en de kades zullen nog nader worden gedetailleerd.

3.2.6 Bodemhygiëne

272230 02 Pagina 33 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Huidige situatie en autonome ontwikkeling Voor het plangebied zal onderzocht moeten worden in hoeverre de bodem (grond en grondwa- ter) bruikbaar is en of sanering noodzakelijk is in geval van een eventuele verontreiniging. Om inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een vooronderzoek uitge- voerd.

Vooronderzoek Voor het plangebied is een vooronderzoek naar potentieel verontreinigde locaties uitgevoerd. Gebruik is gemaakt van: • Bodeminformatiekaart provincie Drenthe; • Luchtfoto’s; • Digitaal bouwarchief gemeente Coevorden; • Milieueffectrapportage Herontwikkeling olieveld Schoonebeek (Haskoning, maart 2006).

Ter plaatse van het geplande noodwaterbergingsgebied zijn de volgende ten aanzien van bo- demverontreiniging verdachte en/of verontreinigde locaties aanwezig: • 3 NAM locaties (S-099, S-147 en S-164) waar nog vervolgacties nodig zijn vanwege veront- reiniging. NAM locatie S-118 waar zich mogelijk erfverharding met puin en / of bouw en sloopafval bevindt; • 3 locaties (Weijerswold 6 en 8 en Europaweg 32) waar sprake is van een bovengrondse dieseltank. De verwachting is dat de betreffende tanks zich net buiten het gebied bevinden; • Een benzine-service-station ter plaatse van Weijerswold 20.

Milieu-effecten

Inrichting De inrichting van de noodwaterberging leidt tot grondverzet vanwege de aanleg van kades, slo- ten, inlaat en een uitlaat. Op deze locaties dient de bodemkwaliteit bekend te zijn. Als de exacte locaties van kaden, watergangen en inlaat bekend zijn, zal (indien nodig) een verkennend bo- demonderzoek worden uitgevoerd. In dit stadium wordt er van uitgegaan dat bij de inrichting voldaan kan worden aan de wettelijke regels betreffende de omgang met eventuele verontreini- gingen bij vergraving en het eventueel afvoeren of hergebruik van grond.

Gebruik Verontreiniging kan door inundatie verder worden verspreid via het grondwater of met het op- pervlaktewater worden meegevoerd. Het risico op verspreiding is tevens afhankelijk van de aard van de verontreiniging. Het risico speelt met name bij mobiele verontreinigingen zoals bij- voorbeeld olieverontreinigingen. Aangezien de verspreiding via het grondwater kan plaatsvin- den, zouden ook verontreinigde locaties in de directe nabijheid van een bergingsgebied een risico kunnen vormen. Als er een potentieel verontreinigde locatie binnen het plangebied ligt, is het risico op verspreiding via het grondwater groter. Op basis van de aard van de bedrijvigheid in en nabij het plangebied valt geen bodemverontreiniging ten gevolge van bedrijven binnen het gebied te verwachten.

Een ander type bodemverontreiniging kan aanwezig zijn in gedempte sloten. Door inundatie kunnen uit deze gedempte sloten stoffen vrijkomen en door het water worden meegevoerd. Ge- dempte sloten komen echter niet voor in het plangebied.

Ten slotte is het mogelijk dat door de inundatie stoffen uit de bodem vrijkomen die daar door landbouwkundig gebruik aanwezig zijn (fosfaten, nitraten). Of dit gebeurt hangt af van de speci- fieke bodemsituatie. De stoffen zijn voor de bodemkwaliteit minder belastend dan de hierboven genoemde verontreinigingen.

3.2.7 Verkeer, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid

Huidige situatie en autonome ontwikkeling In de huidige situatie wordt het gebied ontsloten door de Europaweg (N863) en het Schoone- beekerdiep.

272230 02 Pagina 34 van 40

Plaats activiteit en effectanalyse

Milieu-effecten

Inrichting Grond ten behoeve van de kaden, zal zo veel mogelijk uit het plangebied gehaald worden. Hierdoor worden onnodige verkeersbewegingen voorkomen. Omdat een gesloten grondbalans niet mogelijk is, zal de inrichting wel extra verkeersbewegingen opleveren. Er zijn geen negatie- ve effecten te verwachten op het gebied van verkeersveiligheid.

Gebruik Dit plan voorziet niet in ruimtelijke ingrepen waarmee een toename van verkeer of milieugevoe- lige functies mogelijk worden gemaakt. Ook geeft het geen gelegenheid tot activiteiten die ge- luidhinder voor de omgeving kunnen veroorzaken.

Tevens leidt het plan niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit (verkeersaantrekkende werking en/of bedrijfsmatige activiteiten). Naar verwachting kan dan ook worden voldaan aan het be- paalde in de Wet luchtkwaliteit.

Ook wordt in dit plan geen extra ruimte geboden aan woonruimte of commerciële ruimte. Der- halve verandert het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet waardoor externe veiligheid niet relevant is.

272230 02 Pagina 35 van 40

4 Afweging

4.1 Overzicht omstandigheden Ten behoeve van de besluitvorming wordt hoofdstuk 3 hieronder in een tabel samengevat. De- ze samenvatting is opgesteld naar analogie van de “Handreiking voor de m.e.r.-beoordelings- plicht” (VROM, 1999).

Bijzondere omstandigheid Noodwaterberging Groot Weijerswold Kenmerken van de activiteit • Bergingsgebied ten oosten van Coevorden (circa 200 ha) gericht op het bergen van water in extreem natte situaties die ongeveer één keer per 100 jaar kunnen voorkomen; • Gebruik wanneer andere maatregelen tekort schieten en grootschalige water- overlast in benedenstrooms gelegen gebieden voorkomen dient te worden; • Het bergend vermogen van het bergingsgebied bedraagt minimaal 720.000 m3 bij een waterstand van maximaal NAP +10,40 m in de binnenstad van Coevor- den (Bentheimerbrug) en een waterstand van NAP +10,75m in het noodber- gingsgebied; • Inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het beschermen van het omliggende gebied en inliggende bebouwing en infrastructuur tegen hoog water. Tevens het realiseren van kunstwerken ten behoeve van de gecontroleerde in- en uitlaat van boezemwater. Plaats van de activiteit • Het plangebied is in agrarisch gebruik en er bevindt zich geen bebouwing; • In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Coevorden’ is het plangebied aangeduid met de bestemming landelijk gebied (met de nadere bestemmingsaanduiding ‘Beekdal Schoonebekerdiep’). In deze bestemming staat de landbouwfunctie centraal. In het deelgebied Beekdal Schoonebekerdiep zijn openheid en rust essentieel. • In het POPII ligt het plangebied grotendeels in zone II (grondgebonden land- bouw met mogelijkheden voor recreatie binnen landschappelijke en cultuurhis- torische hoofdstructuur). Het noordelijk deel van het plangebied ligt in zone III (verwevingsgebied landbouw en landschap); • Het gebied maakt geen onderdeel uit van c.q. ligt niet in de nabijheid van de EHS of Natura 2000 gebied; • Het plangebied is als gebied van belang voor weidevogels, ganzen, zwanen en steltlopers. Tevens is het gebied met botanische waarden voor sloten. Kenmerken van de potentiële Ruimtegebruik effecten voor het milieu • De inrichting van het plangebied leidt tot een zeer beperkte afname van het areaal landbouwgrond en veroorzaakt nauwelijks negatieve effecten op de leef- baarheid; • Het huidige landbouwkundig gebruik kan voortgezet worden na realisatie. De effecten van gebruik van de berging op de landbouwgronden zullen beperkt zijn. Landschap en cultuurhistorie • Beperkte visuele impact op het landschap door inrichting (o.a. flauwe taluds); • Geen aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden door gebruik van de berging. Archeologie en geomorfologie • Voor het plangebied geldt grotendeels een middel c.q. middel tot hoge ver- wachting op het aantreffen van archeologische waarden;

272230 02 Pagina 37 van 40

Afweging

Bijzondere omstandigheid Noodwaterberging Groot Weijerswold • Door de inrichting worden geen archeologische en aardkundige waarden on- omkeerbaar verstoord en/of vernietigd; • De kans op het wegspoelen van waardevolle bodemlagen is zeer klein door een gecontroleerde inlaat met een woelbak; • Bepaalde archeologische vondstcategorieën kunnen negatief beïnvloed worden door gebruik van de berging. Kenmerken van de potentiële Flora en fauna effecten voor het milieu (vervolg) • Geen negatieve effecten op EHS op Natura 2000 gebieden tijdens inrichting en gebruik van de berging; • Tijdens aanleg van de berging geen negatieve effecten op beschermde soorten indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen. • Tijdens gebruik van de berging negatieve effecten op broedvogels en vissen. Door de lage frequentie van gebruik is dit een zeer weinig voorkomend effect. Water • De waterkwaliteit zal door verdunning relatief goed zijn; • Door inzet van de berging stijgt de grondwaterstand lokaal en krijgt de omge- ving te maken krijgen met hogere grondwaterstanden en mogelijk grondwater- overlast; • Eventuele negatieve grondwatereffecten kunnen voorkomen of beperkt worden door het aanbrengen van een kwelsloot aan de noordzijde. Bodemhygiëne • Uit het verrichte vooronderzoek zijn enkele verdachte en/of verontreinigde loca- tie aanwezig. Het gaat om 3 NAM locaties, 3 locaties met een bovengronds die- seltank en een benzineservicestation. • Op basis van de aard van de bedrijvigheid in en nabij het plangebied valt geen bodemverontreiniging binnen het gebied te verwachten. Verspreiding via grond- of oppervlaktewater tijdens gebruik van de berging is daarom niet te verwach- ten; • Bij de inrichting zal voldaan worden aan de wettelijke regels betreffende om- gang met bodemverontreiniging bij bodemingrepen en eventueel afvoeren of hergebruik van de grond. Verkeer, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid • Er zijn geen negatieve effecten op het gebied van verkeersveiligheid te ver- wachten. • Geen overschrijding van wettelijke normen ten aanzien van geluid en luchtkwa- liteit. • Externe veiligheid is niet van toepassing

4.2 Conclusie In het voorgaande is aan de hand van drie hoofdthema’s (kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële milieueffect) onderzocht of de voorgenomen activiteit, de realisatie van Noodwaterberging Groot Weijerswold, belangrijke negatieve gevol- gen voor het milieu heeft. De uitkomst van dit onderzoek is dat er géén belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu worden verwacht. Om die reden is er geen aanleiding om de voorge- nomen activiteit in een uitgebreide milieueffectrapportage af te wegen.

272230 02 Pagina 38 van 40

Bijlage 1

Maatregelenkaart

272230 02

Bijlage 1: Maatregelenkaart

272230 02