Inleiding

Veel leerlingen op het vmbo ervaren een grote afstand tot de politiek. Ze vinden politiek vaak moeilijk en ze hebben niet het idee dat ze zelf invloed uit kunnen oefenen. ProDemos ontwikkelt speciaal voor deze doelgroep eenvoudige en activerende werkvormen. In deze reader presenteren wij een Best of: onze tien leukste werkvormen voor het vmbo.

Elke werkvorm is beschreven in een korte instructie waarin u informatie vindt over het leerdoel, de duur, de wijze van uitvoering en het benodigde materiaal. Bij een aantal werkvormen zijn werkbladen toegevoegd, of we verwijzen voor materiaal naar onze website.

U kunt nog meer werkvormen op onze website vinden. Gebruik daarvoor deze url: www.prodemos.nl/Voor-scholen/Lesmateriaal

Inhoudsopgave

Pagina 1. Democratie of dictatuur? 4 2. Zoekplaat grondrechten 6 3. De lijn van links naar rechts 9 4. Een politieke partij oprichten 15 5. Politieke bingo 20 6. Van wetsvoorstel tot wet 22 7. Hoe oefen ik invloed uit? 26 8. Protesteren kun je leren 30 9. Politieke taalquiz 34 10. Naar het stembureau 37

3

1. Democratie of dictatuur?

Korte omschrijving werkvorm: De leerlingen gaan aan de slag met kenmerken van democratie en dictatuur. Door deze kenmerken aan verschillende landen te koppelen, leren ze wat deze kenmerken zijn en zullen ze deze gaan herkennen.

Leerdoelen: Leerlingen leren wat de kenmerken van een democratie en van een dictatuur zijn. Ze kunnen deze kenmerken ook toepassen.

Duur: 20 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Verdeel de klas in tweetallen. Deel het werkblad uit.

Stap 2 Leg de opdracht uit. Elk tweetal heeft een werkblad. Op dit werkblad staan vijf kenmerken van een democratie en vijf kenmerken van een dictatuur. Daaronder staan tien landen. Bij elk land staat een korte uitleg. Vraag de leerlingen te bedenken bij welk kenmerk dit verhaal hoort. Is het een kenmerk van democratie of van dictatuur? En om welk kenmerk gaat het dan?

Stap 3 Kijk de opdracht klassikaal na. Vraag telkens een ander groepje om het gegeven antwoord hardop voor te lezen.

Benodigd materiaal: U heeft voor elke leerling een werkblad nodig. Dit werkblad vindt u op de volgende pagina.

4

Werkblad: Democratie of dictatuur?

Stap 1: Er zijn vijf kenmerken van democratie en van dictatuur. Zie het schema hieronder.

Democratie Dictatuur

1) MACHT Macht bij het volk Macht bij één persoon

2) VERKIEZINGEN Vrije verkiezingen Geen verkiezingen of oneerlijke verkiezingen 3) RECHTSPRAAK Recht op een eerlijk Je kunt zomaar in de proces gevangenis gegooid worden 4 )MENINGSUITING Vrijheid van Je moet uitkijken met meningsuiting; kranten wat je zegt; kranten mogen schrijven wat ze worden gecontroleerd willen door de overheid 5) OVERHEID De overheid moet zich De overheid mag alles ook aan regels houden

Stap 2: Hieronder staan tien landen. Geef bij elk land aan of je te maken hebt met een democratie of een dictatuur. Geef vervolgens aan om welk kenmerk het gaat.

1. Saoedi-Arabië: De koning en zijn familie hebben alle macht. 2. Noord-Korea: Bij de nationale verkiezingen gaan alle stemmen naar de politieke partij van de leider. 3. Rusland: Mensen met kritiek op de regering krijgen geen eerlijk proces. 4. Zwitserland: Burgers mogen meestemmen over alle wetten. 5. Verenigde Staten: Iemand schrijft in een krant dat hij vindt dat president Obama erger is dan Hitler. 6. China: Voor de aanleg van een dam moeten twee miljoen mensen verhuizen. Mensen mogen niet protesteren. 7. Nederland: Je mag de overheid aanklagen als je het niet eens bent met een beslissing. 8. Cuba: Je mag in de krant geen slechte dingen schrijven over de overheid. 9. België: Iedereen mag een partij oprichten om mee te doen aan de verkiezingen. 10. Groot-Brittannië: Rechters zijn onafhankelijk en mogen niet beïnvloed worden.

5

2. Zoekplaat grondrechten

Korte omschrijving werkvorm: De leerlingen krijgen een zoekplaat te zien waarin een aantal artikelen uit de grondwet herkenbaar worden weergegeven. De meeste artikelen zijn vrij eenduidig weergegeven, waardoor de leerlingen zeker een paar artikelen kunnen herkennen.

Leerdoel: Leerlingen leren een aantal grondrechten die in onze grondwet beschreven staan.

Duur: 20 minuten

Wat doet u?

Stap 1 U deelt de klas op in twee- of drietallen. Elk groepje krijgt van u een zoekplaat. De opdracht kan ook individueel gedaan worden, maar dat heeft niet de voorkeur. In groepjes gaan de leerlingen namelijk hardop in gesprek over wat ze zien en dat heeft meerwaarde.

Stap 2 U legt de opdracht uit. Elk groepje probeert zoveel mogelijk artikelen uit de grondwet te herkennen in de tekening. Ze schrijven op welke grondwetsartikelen ze denken te zien. Hiervoor krijgen ze ongeveer 10 minuten de tijd.

Stap 3 Met de hele klas bespreekt u de antwoorden. U kunt bijvoorbeeld alle groepjes om de beurt een artikel laten noemen die ze herkend hebben. Nadat alle groepjes zijn geweest, kunt u inventariseren of er nog artikelen gevonden zijn die nog niet zijn genoemd. En – in het geval dat niet alles is gevonden – kunt u zelf nog een aanvulling geven.

Benodigd materiaal: De zoekplaat. De zoekplaat staat afgebeeld op de volgende pagina. Op de daaropvolgende pagina vindt u een overzicht van alle artikelen die in de zoekplaat te herkennen zijn.

6

7

Antwoordmodel zoekplaat grondrechten

De volgende artikelen zijn te zien in de zoekplaat: 1. Artikel 1: Gelijkheidsbeginsel Er staat een agent bij twee jongeren die met graffiti hebben gespoten op de muur. Ze zien er verschillend uit. Als ze hetzelfde gedaan hebben, dan hoort de agent ze op gelijke wijze te behandelen. (Dit artikel is vrij moeilijk te herkennen in de zoekplaat.) 2. Artikel 4: Kiesrecht, iedereen mag stemmen Voor het stemhokje staan drie heel verschillende mensen in de rij. 3. Artikel 5: Petitierecht Midden onder is een man een pak handtekeningen aan het verzamelen. 4. Artikel 6: Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging Op de tekening zijn verschillende uiterlijke kenmerken van een geloofsovertuiging te zien: een non met kruisje, een man met keppeltje en een vrouw met hoofddoekje. 5. Artikel 7: Vrijheid van meningsuiting, waaronder vrijheid van drukpers Voor de muur met graffiti loopt een krantenbezorger. 6. Artikel 8: Vrijheid van vereniging In één van de huizen huist het bestuur van een voetbalclub, zie spandoek. 7. Artikel 9: Vrijheid van vergadering en betoging Er is een groep mensen aan het demonstreren met spandoeken. 8. Artikel 17: Vrije toegang tot rechter Links op de tekening is een soort rechtbank te zien. 9. Artikel 23: Onderwijs, waaronder vrijheid van onderwijs Rechts op de tekening is een school te zien met daarop de symbolen van twee geloofsovertuigingen. 10. Artikel 42: Onschendbaarheid koning en ministeriële verantwoordelijkheid Vlak bij de fontein knipt de koning een lintje door, wat staat voor het feit dat de macht niet bij hem ligt, maar dat hij vooral een ceremoniële rol heeft. 11. Artikel 50: Er is een volksvertegenwoordiging Linksonder zijn drie zetels uit de Tweede Kamer te zien. 12. Artikel 53: Geheime stemming Het stemhokje op de zoekplaat heeft een gordijntje en er staat een verbodsbordje op voor het maken van foto’s. 13. Artikel 114: De doodstraf kan niet worden opgelegd Linksboven is een galg te zien die buiten gebruik is.

8

3. De lijn van links naar rechts

Korte omschrijving programmaonderdeel Met deze werkvorm gaat u met de leerlingen in gesprek over liberale en sociale standpunten. Aan de hand van standpunten wordt een lijn gevormd van links naar rechts. Leerlingen kiezen hun plek op de lijn. Ze zullen zo ervaren dat ze in sommige standpunten meer naar links bewegen, in andere meer naar rechts.

Leerdoel  De leerlingen kunnen na afloop uitleggen wat de begrippen links en rechts inhouden.  Leerlingen denken na over hun eigen mening ten opzichte van de standpunten.  Leerlingen krijgen inzicht in verschillende visies op sociaaleconomisch beleid.

Duur 20 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Ga met de leerlingen in een grote halve kring zitten. In uw hand heeft u een stapel stellingen. Vertel dat jullie het vandaag over politiek gaan hebben. Vraag aan de leerlingen of zij weten wat politiek is. Vraag ook of ze weten wat politiek met hen te maken heeft.

Stap 2 Laat een aantal leerlingen aan het woord en kom tot de conclusie dat politiek het besturen van het land is, en dat bijna alles wat er in Nederland gebeurt te maken heeft met politiek. Naar school gaan, winkeltijden, je bijbaantje, politie op straat, alles heeft te maken met politiek.

Stap 3 Lees de eerste stelling voor en vraag wie het met de stelling eens is. ‘De belastingen in Nederland zijn veel te hoog’.

Stap 4 Kies een leerling uit die het eens is met de stelling en laat hem of haar uitleggen waarom hij dat vindt. Vraag daarna aan de leerling of hij in de rechterhoek van het lokaal wil gaan staan met de stelling.

Stap 5 Lees vervolgens de volgende stelling voor en vraag wie het met de stelling eens is. ‘De overheid moet opkomen voor mensen met een laag inkomen.’

Stap 6 Kies een leerling uit die het eens is met deze stelling, en laat hem of haar uitleggen waarom hij dat vindt. Vraag door, u kunt ook een andere leerling deze vragen laten beantwoorden.

9

Hoe moet de overheid opkomen voor lagere inkomens? Waarom moet de overheid opkomen voor mensen met een laag inkomen?

Stap 7 Vraag de leerling of hij met de stelling in de linker hoek van het lokaal wil gaan staan met de stelling.

Stap 8 Vraag aan de klas waarom u de leerlingen tegenover elkaar heeft gezet. Als de leerlingen het antwoord niet weten kunt u vragen stellen om de leerlingen zo op weg te helpen.

- Wat doet de overheid met belastingen? - Wat betekent het als er minder belasting wordt betaald?

Leg uit dat lage belastingen een rechts standpunt is. De overheid heeft een kleine rol, mensen hebben meer geld om zelf te besteden. Opkomen voor mensen met een laag inkomen is een links standpunt. Door meer belasting te heffen kan de overheid meer dingen regelen, zoals openbaar vervoer, onderwijs en zorg.

Stap 9 Lees het volgende standpunt voor: ‘Rijke mensen moeten meer belasting betalen.’

Stap 10 Vraag aan de leerlingen wie het hier mee eens is, en in welke hoek deze stelling hoort. Een leerling loopt met de stelling naar de juiste hoek.

Stap 11 Vervolg met de volgende stellingen, steeds loopt een leerling, die het eens is met de stelling, met de stelling naar de juiste hoek.

- Mensen die in armoede leven kunnen daar meestal niets aan doen. - Mensen kunnen zichzelf prima redden. - Grote verschillen in rijkdom zijn oneerlijk. - De overheid moet zorgen voor veiligheid in het land, en zich verder niet te veel met de burgers bemoeien. - Het regelen van hoe lang werknemers moeten werken is geen overheidstaak.

Stap 12 Laat de rest van de leerlingen een plek kiezen op links-rechts lijn. Waar vinden ze zichzelf het beste bij passen? Als ze het eens zijn met zowel linkse als rechtse stellingen, dan kunnen ze in het midden gaan staan. Of bijvoorbeeld links van het midden, of rechts van het midden.

Stap 13 Leg uit dat partijen in de Tweede Kamer vaak ook als links of rechts worden ingedeeld. Het

10 belangrijkste onderscheid tussen links en rechts is de rol van de overheid en de verdeling van inkomens.

Vertel hoe de huidige partijen in de Tweede Kamer doorgaans ingedeeld worden. Vertel ook dat hier discussie over mogelijk is, omdat het per onderwerp kan verschillen hoe een partij er over denkt. In grote lijnen kunt u de volgende indeling maken: Links: SP, GroenLinks, Partij van de Dieren, Partij van de Arbeid, ChristenUnie Midden: D66 Rechts: VVD, CDA, SGP, PVV

De 50PLUS-partij is lastig te plaatsen op de links-rechts lijn omdat zij vooral opkomen voor ouderen in de samenleving.

11

De belastingen in Nederland zijn veel te hoog. De overheid moet opkomen voor mensen met een laag inkomen. Rijke mensen moeten meer belasting betalen.

12

Mensen die in armoede leven kunnen daar meestal niets aan doen. Mensen kunnen zichzelf prima redden.

Grote verschillen in rijkdom zijn oneerlijk.

13

De overheid moet zorgen voor veiligheid in het land, en zich verder niet te veel met de burgers bemoeien.

Het regelen van hoe lang werknemers moeten werken is geen overheidstaak.

14

4. Een politieke partij oprichten

Korte omschrijving werkvorm: De leerlingen worden verdeeld in groepjes van vier. Ieder groepje richt een politieke partij op. Elke partij mag acht standpunten kiezen. Vijf standpunten kiezen ze uit een set met kaartjes, drie standpunten mogen ze zelf verzinnen. Ook maken ze een partijposter en verzinnen ze een partijnaam. Aan het einde van de les presenteren de partijen zich.

Leerdoel: Leerlingen denken na over wat zij belangrijk vinden. Daarmee komen zij spelenderwijs in aanraking met de kernwaarden van onze rechtsstaat.

Duur: 1 lesuur

Wat doet u?

Stap 1 Vertel de leerlingen dat ze in groepjes van vier een politieke partij gaan oprichten. Het oprichten van de partij bestaat uit vier onderdelen.  Eerst kiezen de leerlingen vijf stellingen uit de stapel met kaartjes.  Vervolgens bedenken ze zelf nog drie stellingen.  Daarna bedenken ze een naam voor hun partij.  Ten slotte maken ze een poster met daarop de standpunten van de partij, de partijnaam en eventueel een verkiezingsleus of een logo.

Stap 2 Geef de leerlingen 25 minuten de tijd om de partij op te richten. In iedere partij wordt een woordvoerder gekozen. De woordvoerders van iedere partij presenteren aan het eind van de les hun partij aan de rest van de klas. Deze presentatie gaat in één minuut tijd.

Stap 3 Bespreek de partijen met de klas na.  Is het de leerlingen opgevallen dat de woorden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit op de kaartjes staan?  Wat betekenen deze woorden?  In welke categorie vallen de meeste standpunten die de leerlingen gekozen hebben?  Hoe denken de leerlingen over deze categorieën?  Welke categorie is volgens de partijen het belangrijkste?

Stap 4 Leg uit dat vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit de kernwaarden van de rechtsstaat zijn. In een rechtsstaat hebben burgers rechten, maar ook plichten.

15

 Vrijheid: Alle mensen in Nederland zijn vrij om te denken, te zeggen en te doen wat ze willen, maar alleen als ze daarmee de vrijheid en veiligheid van anderen niet in gevaar brengen of de gelijkwaardigheid van anderen ontkennen.  Gelijkwaardigheid: Alle mensen in Nederland zijn gelijkwaardig. Dit betekent niet dat alle mensen gelijk zijn, want ieder mens is anders. Het betekent wel dat alle mensen op een gelijkwaardige manier behandeld moeten worden. De ene mens is niet meer waard dan de andere.  Solidariteit: Alle mensen in Nederland moeten het zich aantrekken als anderen in onvrijheid leven of niet gelijkwaardig worden behandeld. Door elkaar te helpen ontstaat er een betere samenleving. Solidariteit betekend ook opkomen voor de zwakkeren in de samenleving.

Overzicht van alle standpunten: De leerlingen kunnen kiezen uit de volgende standpunten: 1. Je mag alles zeggen wat je wilt, ook als dit een scheldwoord is. (vrijheid) 2. Niemand mag meer hoofddoekjes dragen op straat. (vrijheid) 3. Tijdens het Suikerfeest moeten moslims vrij kunnen krijgen. (vrijheid) 4. Grappen maken over iemands geloof moet kunnen. (vrijheid) 5. Er moet geen leeftijdsgrens zijn voor het kopen van alcohol. (vrijheid) 6. Bij een scheiding mag een kind zelf kiezen bij welke ouder het wil wonen. (vrijheid) 7. Er mogen niet meer buitenlanders in Nederland komen wonen. (gelijkwaardigheid) 8. Homo’s mogen ook kinderen adopteren als ze dat graag willen. (gelijkwaardigheid) 9. Op de middelbare school moet je iets leren over alle godsdiensten. (gelijkwaardigheid) 10. De helft van de ministers moet een vrouw zijn. (gelijkwaardigheid) 11. Jongeren moeten een jongerenvertegenwoordiger kunnen kiezen in de Tweede Kamer. (gelijkwaardigheid) 12. Ook kinderen met het syndroom van Down mogen naar de gewone school (gelijkwaardigheid) 13. Voor jongeren waarvan de ouders arm zijn moet gratis sportles beschikbaar zijn. (solidariteit) 14. Kinderen en kleinkinderen moeten voor (groot)ouders zorgen als ze hulp nodig hebben. (solidariteit) 15. We moeten eerst zorgen dat in Nederland iedereen werk heeft, voordat we geld geven aan arme landen. (solidariteit) 16. Rijke mensen moeten meer belasting betalen dan arme mensen. (solidariteit) 17. Als je zelf geen donor bent, krijg je ook geen donororgaan als je ziek bent. (solidariteit) 18. Elke leerling op de middelbare school zou een dag mee moeten lopen bij een zorginstelling. (solidariteit)

Benodigd materiaal:  Voor ieder groepje een set kaartjes.  Voor ieder groepje een groot vel papier.  Stiften.

16

Kinderen en kleinkinderen moeten Niemand mag meer voor (groot)ouders hoofddoekjes dragen op zorgen als ze hulp nodig straat. hebben. (vrijheid) (solidariteit)

Tijdens het Suikerfeest Er moet geen moeten moslims vrij leeftijdsgrens zijn voor kunnen krijgen. het kopen van alcohol. (vrijheid) (vrijheid)

Bij een scheiding mag Grappen maken over een kind zelf kiezen bij iemands geloof moet welke ouder het wil kunnen. wonen. (vrijheid) (vrijheid)

17

Er mogen niet meer Op de middelbare school buitenlanders in moet je iets leren over Nederland komen alle godsdiensten. wonen. (gelijkwaardigheid) (gelijkwaardigheid)

Homo’s mogen ook De helft van de ministers kinderen adopteren als moet een vrouw zijn. ze dat graag willen. (gelijkwaardigheid) (gelijkwaardigheid)

Ook kinderen met het Je mag alles zeggen wat syndroom van down je wilt, ook als dit een mogen naar de gewone scheldwoord is. school. (vrijheid) (gelijkwaardigheid)

18

Jongeren moeten een Voor jongeren waarvan jongerenvertegenwoordi- de ouders arm zijn moet ger kunnen kiezen in de gratis sportles Tweede Kamer. beschikbaar zijn. (gelijkwaardigheid) (solidariteit)

We moeten eerst zorgen Rijke mensen moeten dat in Nederland meer belasting betalen iedereen werk heeft, dan arme mensen. voordat we geld geven (solidariteit) aan arme landen. (solidariteit)

Elke leerling op de Als je zelf geen donor middelbare school zou bent, krijg je ook geen een dag mee moeten donororgaan als je ziek lopen bij een bent. zorginstelling. (solidariteit) (solidariteit)

19

5. Politieke Bingo

Korte omschrijving werkvorm: In deze werkvorm krijgen leerlingen allemaal een unieke bingokaart. Op deze kaart staan negen vakjes met daarin antwoorden. De antwoorden horen bij vragen die u op de volgende pagina kunt vinden. Dit onderdeel leent zich goed als afsluiter van een les over politiek om kennis te herhalen.

Leerdoel: Het doel van deze bingo is het op een speelse manier testen van de opgedane kennis over politiek. De informatie wordt nog een keer herhaald, waardoor de kennis beter blijft hangen.

Duur: 15 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Geef de leerlingen allemaal een unieke bingokaart en leg uit dat zij antwoorden op de kaart hebben staan op vragen die u gaat stellen. Het kan ook zijn dat het juiste antwoord niet op de kaart staat!

Stap 2 Stel de vragen één voor één. Vertel van tevoren wanneer de leerlingen BINGO mogen roepen. Bij een volle rij of bij een volle kaart?

Stap 3 Wanneer een leerling BINGO roept, controleert u of dit een juiste bingo is. Maak vervolgens de vragen af. Als het goed is, hebben alle leerlingen bingo na de laatste vraag.

Stap 4 Bespreek eventueel de vragen nogmaals en geef nu een toelichting bij de antwoorden.

Benodigd materiaal: U heeft een stapeltje unieke bingokaarten nodig (één voor elke leerling). U kunt deze bingokaarten downloaden vanaf onze website bij het kopje ‘politieke bingo’: http://www.prodemos.nl/Voor-scholen/Lesmateriaal/Voortgezet-onderwijs-en- MBO/Politiek De vragen en antwoorden vindt u op de volgende pagina.

20

Vragen en antwoorden bingo

1. Wie is ? De minister-president 2. Hoe noemen we de Eerste en Tweede kamer samen? Parlement 3. Hoeveel partijen zitten er in de Tweede Kamer? Elf 4. Hoeveel partijen vormen op dit moment samen de regering? Twee 5. Om de hoeveel jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer als het kabinet tussendoor niet valt? Vier 6. Hoeveel mensen zitten er in de Tweede Kamer? 150 7. De ministers en staatssecretarissen vormen samen… Het kabinet 8. Hoe oud moet je zijn om te mogen stemmen? Achttien 9. Het werkgebouw van een minister heet ministerie. Op een ministerie werken ook heel veel… Ambtenaren 10. Wie is het staatshoofd van Nederland? De Koning 11. Waarin staan alle afspraken tussen coalitiepartijen? Het regeerakkoord 12. Een groep mensen in de Tweede Kamer van dezelfde politieke partij heet ook wel…. Fractie 13. In welke zaal wordt de Troonrede voorgelezen? De Ridderzaal 14. De Koning zegt dat criminelen hogere straffen moeten krijgen. Wie is verantwoordelijk voor die uitspraak? De minister(s) 15. Wat is een belangrijke taak van de Tweede Kamer? Wetten maken

21

6. Van wetsvoorstel tot wet

Korte omschrijving werkvorm: In Nederland zijn er regels waar iedereen zich aan moet houden. Deze regels noemen we ook wel wetten. Deze werkvorm gaat over hoe deze wetten gemaakt worden. De leerlingen leggen de verschillende stappen in de procedure van wetsvoorstel naar wet op de goede volgorde met hulp van een voorbeeldverhaal. Vervolgens beantwoorden ze vragen over de verschillende stappen.

Leerdoel:  Leerlingen leren hoe in Nederland een wet wordt gemaakt.  Leerlingen leren dat de volksvertegenwoordiging (Eerste en Tweede Kamer) beslist over nieuwe wetten.

Duur: 20 minuten

Wat doet u?

Stap 1 U kopieert voor alle leerlingen het werkblad ‘Hoe worden wetten gemaakt?’. Het werkblad bestaat uit twee pagina’s. U geeft de leerlingen vervolgens ongeveer 10 minuten de tijd om het werkblad individueel te maken.

Stap 2 U kijkt het werkblad klassikaal na en bespreekt de antwoorden met de leerlingen.

Benodigd materiaal: Het werkblad ‘Hoe worden wetten gemaakt?’ Het werkblad bestaat uit twee pagina’s.

22

Werkblad: Hoe worden wetten gemaakt? In Nederland zijn er regels waar iedereen zich aan moet houden. Deze regels noemen we ook wel wetten. Hoe worden wetten gemaakt? Dat gaat in zeven stappen. De zeven stappen staan hieronder, maar niet in de goede volgorde. Zet het verhaal in de goede volgorde. Stap 1 is al ingevuld.

De Eerste Kamer praat daarna over het plan. Ook zij bedenken of ze het plan wel of niet goed vinden. De Eerste Kamer mag alleen voor of tegen stemmen. Ze mogen niks veranderen.

De Tweede Kamer gaat praten over het plan. Ze kunnen vóór het plan stemmen en ze kunnen tégen het plan stemmen. Maar ze mogen het plan ook veranderen. Bijvoorbeeld: De Tweede Kamer vindt het een goed idee, maar wil dat in het plan staat dat bedrijven een speciale rookruimte mogen maken. De minister moet dit nu aanpassen. Dan stemt de meerderheid van de Tweede Kamer voor het plan.

Er is een probleem in Nederland. Bijvoorbeeld: Veel Nederlanders roken. Dit is slecht voor je gezondheid. Niet alleen voor de rokers zelf, maar ook voor de mensen die in de buurt van de rook zitten. Je kunt er erg ziek van worden als je vaak rook inademt. Veel mensen maken zich daar zorgen over.

Als de Tweede én de Eerste Kamer voor het plan hebben gestemd dan zet de koning zijn handtekening onder het plan. Ook komt het plan in de Staatscourant te staan. In de Staatscourant (een soort krant) zijn alle nieuwe wetten te lezen.

Nu is het plan officieel een nieuwe wet geworden. Vanaf nu mogen mensen niet meer roken in cafés en restaurants. Behalve als er een speciale rookruimte is.

De minister van Volksgezondheid heeft een idee. Zij wil dat roken in gebouwen waar veel mensen komen verboden wordt. Bijvoorbeeld cafés en restaurants. Ze vraagt haar ambtenaren om dit idee op te schrijven in een plan; een wetsvoorstel.

Na een paar jaar wordt duidelijk of de nieuwe wet helpt. Worden er minder mensen ziek? Dan heeft de wet geholpen!

23

Beantwoord nu de tien meerkeuzevragen op dit blad. Weet je het antwoord niet? Lees dan nog een keer goed de informatie bij de zeven stappen.

1. Wat is een wet? a. Een regel waar iedereen zich aan moet houden b. Een regel die gemaakt wordt door de politie

2. Wat is een ander woord voor een plan van de minister? a. Wetsvoorstel b. Wetsaanname

3. Wie helpen de minister met het maken van een plan? a. Leden van de Tweede Kamer b. Ambtenaren

4. Wie beslist of een wetsvoorstel ook echt een wet wordt? a. De Tweede Kamer beslist dat alleen b. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer beslissen dat samen

5. Wie mag het plan van de minister veranderen? a. De Tweede Kamer b. De Eerste Kamer

6. Wat gebeurt er als de Tweede Kamer het niet eens is met een plan van de minister? a. Dan wordt het plan geen wet b. Dan wordt het plan wel een wet

7. Wat gebeurt er als de Eerste Kamer het niet eens is met een plan van de minister? a. Dan wordt het plan geen wet b. Dan wordt het plan wel een wet

8. Hoe beslissen de Eerste en de Tweede Kamer of ze het ergens mee eens zijn of niet? a. Ze praten er net zo lang over totdat ze het met elkaar eens zijn. b. Ze stemmen er over. De meerderheid beslist.

9. Wie moet er een handtekening zetten als de Eerste en Tweede Kamer ingestemd hebben? a. De koning b. De minister

10. In welke krant komt de nieuwe wet te staan? a. De Volkskrant b. De Staatscourant

24

Antwoordmodel

De Eerste Kamer praat daarna over het plan. Ook zij bedenken of ze het plan wel of niet goed vinden. De Eerste Kamer mag alleen voor of tegen stemmen. Ze mogen niks veranderen.

De Tweede Kamer gaat praten over het plan. Ze kunnen vóór het plan stemmen en ze kunnen tégen het plan stemmen. Maar ze mogen het plan ook veranderen. Bijvoorbeeld: De Tweede Kamer vindt het een goed idee, maar wil dat in het plan staat dat bedrijven een speciale rookruimte mogen maken. De minister moet dit nu aanpassen. Dan stemt de meerderheid van de Tweede Kamer voor het plan. Er is een probleem in Nederland. Bijvoorbeeld: Veel Nederlanders roken. Dit is slecht voor je gezondheid. Niet alleen voor de rokers zelf, maar ook voor de mensen die in de buurt van de rook zitten. Je kunt er erg ziek van worden als je vaak rook inademt. Veel mensen maken zich daar zorgen over. Als de Tweede én de Eerste Kamer voor het plan hebben gestemd dan zet de koning zijn handtekening onder het plan. Ook komt het plan in de Staatscourant te staan. In de Staatscourant (een soort krant) zijn alle nieuwe wetten te lezen. Nu is het plan officieel een nieuwe wet geworden. Vanaf nu mogen mensen niet meer roken in cafés en restaurants. Behalve als er een speciale rookruimte is.

De minister van Volksgezondheid heeft een idee. Zij wil dat roken in gebouwen waar veel mensen komen verboden wordt. Bijvoorbeeld cafés en restaurants. Ze vraagt haar ambtenaren om dit idee op te schrijven in een plan; een wetsvoorstel. Na een paar jaar wordt duidelijk of de nieuwe wet helpt. Worden er minder mensen ziek? Dan heeft de wet geholpen!

Antwoorden tien meerkeuzevragen: 1. a 6. a 2. a 7. a 3. b 8. b 4. b 9. a 5. a 10. b

25

7. Hoe oefen ik invloed uit?

Korte omschrijving werkvorm U beschrijft steeds een situatie waarin iemand een probleem heeft dat volgens hem of haar vraagt om ingrijpen. Vervolgens vraagt u aan de leerlingen hoe zij dit probleem onder de aandacht van de politiek zouden brengen.

In het lokaal hangt u de posters met de verschillende mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Bijvoorbeeld: ‘Ga stemmen’ of ‘Ga demonstreren’. De leerlingen lopen naar de poster met de actievorm of het lobbymiddel dat zij in een bepaalde situatie zouden kiezen. Vervolgens laat u de leerlingen over de casus discussiëren. U kunt de leerlingen halverwege of na de discussie over een bepaalde situatie de mogelijkheid geven alsnog naar een andere poster te lopen. Vraag deze leerlingen dan om hun veranderde keuze toe te lichten.

Leerdoel Bewustwording dat er mogelijkheden zijn om zelf invloed te hebben op politieke besluitvorming.

Duur 30 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Introduceer de opdracht: Mensen zijn lang niet altijd blij met de overheid. Soms maakt het bestuur een wet waar jij het helemaal niet mee eens bent. Of politici vinden jouw probleem niet belangrijk en doen niets om het op te lossen. Wat kun je dan doen? Wat is de beste manier om de politiek te beïnvloeden?

In het lokaal hangen acht verschillende mogelijkheden om een probleem onder de aandacht van de politiek te brengen. Licht de posters eventueel kort toe: 1. Ga stemmen Mogelijke toelichting: Meerderjarigen kunnen gebruik maken van actief kiesrecht. Eén keer in de vier jaar kunnen zij stemmen op de lijsttrekker of iemand anders die op de lijst staat van de politieke partij die hun voorkeur geniet.

2. Zoek contact met politici (lobbyen) Mogelijke toelichting: Je probeert heel bewust om invloed uit te oefenen op het proces van politieke besluitvorming. Je moet dus goed op de hoogte zijn wie in dit proces belangrijk zijn.

26

3. Ga bij een belangen- of een actiegroep of word lid van een politieke partij Mogelijke toelichting: Belangengroepen en actiegroepen proberen druk uit te oefenen op de politiek: zij lobbyen dus ook. Je sluit je aan bij een belangengroep als jij met andere burgers eenzelfde belang deelt, bijvoorbeeld als consument, en je vindt dat er te weinig aandacht is voor jouw belangen. Je sluit je eerder aan bij een actiegroep als er een gezamenlijk doel is dat jij en de anderen op korte termijn willen behalen. Door bij een politieke partij te gaan, probeer je meer van binnenuit invloed te hebben op het politieke proces.

4. Zoek media-aandacht Mogelijke toelichting: De media hebben een belangrijke agenderende functie. Veel Kamervragen worden gesteld op basis van kritische artikelen in de krant of uitzendingen van programma’s als Zembla of Netwerk.

5. Ga demonstreren Mogelijke toelichting: Als je wilt laten zien dat een bepaalde beslissing tot veel maatschappelijke onrust leidt, kun je ervoor kiezen om gehoor te geven aan de oproep om te demonstreren. Vaak wordt een demonstratie georganiseerd door organisaties zoals de vakbond, de vrouwen- of milieubeweging.

6. Stap naar de rechter Mogelijke toelichting: In een democratie kun je een bestuurder of een andere burger voor de rechter dagen als je met diegene in conflict bent. Onafhankelijke rechtspraak is belangrijk om te voorkomen dat mensen voor eigen rechter gaan spelen. Je kunt de gang naar de rechter ook gebruiken als statement: je wil duidelijk laten zien dat je het ergens niet mee eens bent.

7. Zet een burgerinitiatief op Mogelijke toelichting: Je kunt een eigen voorstel aan de Tweede Kamer voorleggen. Dit voorstel moet door de Kamer in behandeling worden genomen als het voldoet aan bepaalde voorwaarden, zoals de voorwaarde dat het vergezeld moet gaan met 40.000 steunbetuigingen.

8. Vertoon burgerlijke ongehoorzaamheid Mogelijke toelichting: Je zou kunnen besluiten om bewust, maar wel geweldloos, tegen de wet in te gaan om een politiek doel te bereiken.

Stap 2 Leg de leerlingen uit dat ze hun mening moeten geven over wat volgens hen de beste manier is om een maatschappelijk probleem aan te kaarten. Leg uit dat u ze steeds een bepaald probleem voorlegt. Zij kunnen dan kiezen hoe ze dat onder de aandacht van de politiek willen brengen door op een bepaalde plek in de zaal te gaan staan. Benadruk dat er geen foute antwoorden zijn. Elke keuze heeft voor- en nadelen.

Benodigd materiaal: Acht A4tjes met daarop de keuzes. U dient deze A4tjes zelf te maken.

27

Situaties en mogelijkheden

Mogelijkheden 1. Ga stemmen 2. Zoek contact met politici (lobbyen) 3. Ga bij een belangen- of een actiegroep of word lid van een politieke partij 4. Zoek media-aandacht 5. Ga demonstreren 6. Stap naar de rechter 7. Zet een burgerinitiatief op 8. Vertoon burgerlijke ongehoorzaamheid

De situaties

A. Je ergert je aan het grove taalgebruik van mensen, met name op televisie.

Toelichting: Er wordt meer gevloekt en gescholden op televisie dan enkele jaren terug (vooral in programma’s gericht op jongeren). Jongerenprogramma’s moeten zich niet willen onderscheiden met grove taalgebruik.

Je kunt ervoor kiezen om je aan te sluiten bij de Bond tegen het Vloeken (optie 3) of via de media je standpunt te laten horen (optie 4). Je zou ook een brief kunnen schrijven naar die Tweede Kamerleden van wie je verwacht dat ze jou zullen steunen (bv. SGP, CDA) en die daar wellicht Kamervragen over zouden willen stellen aan de minister die over de publieke omroep gaat (optie 2). Je zou, als je dit punt hebt afgewogen tegen andere programma-elementen, dit mee kunnen laten wegen in je stemkeuze (optie 1). Natuurlijk kun je ook een brief sturen aan de directie van de publieke omroep.

B. Je vindt dat de OV-Chipkaart niet werkt. De prijzen zijn vaak onduidelijk, en het is niet duidelijk of je wel of niet hebt uitgecheckt.

Je kunt lid worden van reizigersvereniging Rover, die via de media aandacht vraagt voor de nog haperende implementatie van de OV-Chipkaart en klachten van reizigers bundelt (optie 3). Je kunt natuurlijk ook zelf een brief sturen naar de krant (optie 4). Je zou ook een brief kunnen schrijven naar Tweede Kamerleden van wie je verwacht dat ze jou zullen steunen (bv. SP) en die de staatssecretaris ter verantwoording zouden willen roepen (optie 2). Je kunt ook demonstreren (optie 5) of je burgerlijk ongehoorzaam opstellen en anderen oproepen om – net als jijzelf – op een bepaalde dag zwart te rijden (optie 8).

C. Je bent het er niet mee eens dat je door de 1040-urennorm soms langer op school wordt gehouden zonder dat je les hebt

Stem op een partij die dit voorstel wil terugdraaien (optie 1) of zoek contact met politici die hier kritische Kamervragen over willen stellen en de uitvoering van deze maatregel in de gaten willen houden (optie 2). Je zou je aan kunnen sluiten bij het LAKS (optie 3). Natuurlijk kun je ook zelf de media opzoeken (optie 4) in de hoop dat jouw geluiden worden opgepikt door de politiek, maar meestal is het handiger om dit via een belangengroep te doen, die ook met de staatssecretaris van onderwijs om tafel zit wanneer ze ‘het veld’ raadpleegt.

28

D. Je vindt het raar dat jongeren onder de 18 jaar niet mogen stemmen.

Toelichting: Jongeren worden al zo slecht vertegenwoordigd in de politiek. Je wilt dat de politiek meer moeite doet om de stem van jongeren te horen.

Je zou door een kiesgerechtigde (dus iemand die wel 18 jaar is) kunnen laten voorstellen om de stemgerechtigde leeftijd te verlagen. Dan moet je wel 40.000 handtekeningen verzamelen (optie 7). Dan moét de Kamer het voorstel behandelen. (Achtergrond voor de begeleider: een iets simpeler route is het ontwerpen en aanbieden van een petitie. Dit kan op dinsdag van 13.00 uur tot 14.00 uur. Je geeft dan vooral het signaal af dat politiek handelen gewenst is.) Natuurlijk kun je ook via de media (optie 4), via lobby (optie 2) of via belangengroepen die opkomen voor jongeren (optie 3) je stem laten horen. Je zou ook een protest kunnen organiseren (optie 5).

E. Je bent boos dat de supermarkt waar je iedere zaterdag acht uur werkt, je een 0- urencontract geeft.

Toelichting: Zo’n contract is eigenlijk bedoeld voor werknemers die werk verrichten waarvan pas kort van tevoren is gebleken dat het gedaan moet worden. In de praktijk misbruiken werkgevers deze wet vaak door (vooral jongeren) zonder urencontract aan te nemen, van supermarkt tot IT-bedrijf.

De zogenaamde Flexwet wordt door werkgevers gebruikt voor doeleinden waar hij niet voor is bedoeld. Je zou naar de rechter kunnen stappen (optie 6). Als je elke week werkt of in totaal minstens twintig uur per maand, dan heb je bij een flexcontract na drie maanden recht op een urengarantie. Je zou ook via de media, politieke partijen, actie- of belangengroepen kunnen proberen om invloed uit te oefenen op het politieke proces. Wellicht wordt de Flexwet dan bijgesteld. Je zou ook ‘aan de bel kunnen trekken’ bij de medezeggenschapsraad of de vakbond (als je daar lid van bent).

F. Je vindt dat er te weinig plaatsen zijn voor jongeren om te sporten. In grote steden is geen ruimte of is het duur.

Je zou contact kunnen zoeken met politici (optie 2). Als dat niet direct effect heeft kun je een actiegroep oprichten (optie 3) of naar de krant stappen (optie 4).

G. Je bent het er niet mee eens dat een buurtgenootje na tien jaar het land wordt uitgezet omdat ze geen vergunning kan krijgen.

Je zou een actiegroep kunnen oprichten (optie 3) of naar de krant stappen (optie 4.) Maar je kunt natuurlijk ook op een politieke partij stemmen die een ander beleid wil invoeren voor asielzoekers (optie 1.) Het kost dan echter wel veel tijd voordat er nieuwe wetgeving is. Je kan echter ook gaan demonstreren (optie 5) of naar de rechter stappen (optie 6).

H. De gemeente heeft de nachtbussen die in het weekend naar het uitgaanscentrum rijden afgeschaft.

Je kan gaan stemmen op de gemeenteraad (optie 1.) Je kan ook een actiegroep oprichten (optie 3) of je kan de krant bellen (optie 4). Lobbyen zou ook nog wat uit kunnen halen (optie 2) .

29

8. Protesteren kun je leren

Korte omschrijving werkvorm De leerlingen werken in vier groepjes. Elk groepje voert een opdracht uit. Alle opdrachten gaan over een methode om invloed uit te oefenen op politieke beslissingen. Op een groot vel papier werkt elk groepje een eigen idee uit. Vervolgens presenteren ze dit aan de rest van de groep.

Leerdoel: De leerlingen realiseren zich dat ze de mogelijkheid hebben om zelf invloed uit te oefenen. Daarnaast beseffen ze dat het cruciaal is om hierbij medestanders te verzamelen.

Duur: 30 tot 45 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Bepaal aan het begin van uw les welk werkblad u wilt gebruiken. De twee onderwerpen zijn: 1. Bedenk een protestactie 2. Bedenk een burgerinitiatief

Bij werkblad 1 mogen de leerlingen een protestbord/spandoek maken. Bij werkblad 2 niet. Dit werkblad is wat moeilijker. U kunt er ook voor kiezen om alle groepjes werkblad 1 te geven, maar vergeet niet de werkbladen te kopiëren voor de leerlingen.

Stap 2 Vertel de leerlingen kort wat de bedoeling is. Denk daarbij aan het volgende:  De klas wordt opgedeeld in vier groepen. Elk groepje krijgt een eigen opdracht. Er zijn dus twee groepjes met dezelfde opdracht!  Beide opdrachten gaan over een manier om invloed uit te oefenen op politieke beslissingen.  Elk groepje krijgt 20 minuten de tijd om de opdracht te maken.  Daarna presenteert elk groepje het resultaat aan de andere groepjes.

Stap 3 Laat de groepjes aan de slag gaan. Loop rond en beantwoord vragen van de leerlingen. Herinner de leerlingen er af en toe aan hoeveel tijd ze nog hebben.

Stap 4 Nu volgen de plenaire presentaties. Laat elk groepje presenteren wat ze hebben gedaan. Zorg dat voldoende duidelijk is voor de rest van de groep op welke manier elk groepje

30 invloed probeert uit te oefenen op de politiek. Stel zo nodig verhelderende vragen. Ook kunt u elke groep feedback geven op de presentatie.

Stap 5 Bespreek de opdracht na met de klas. Welke methode zou het meest effectief zijn? Zijn de bedachte ideeën haalbaar? Is het een snelle methode om echt iets te bereiken?

Benodigdheden materiaal: - Werkbladen (zie de volgende twee pagina’s) - Twee grote vellen papier (A3)

31

Werkblad Protesteren

1. Onderwerp Bedenk met zijn allen een onderwerp waarvoor jullie willen protesteren.

Ons onderwerp is: ………………………………………………………..

2. Waarom? Waarom vinden jullie het nodig dat de politiek hier iets aan gaat doen?

De politiek moet hier iets aan doen, omdat:

………………………………………………………………………………………………………………………………

3. Aandacht!

We gaan aandacht trekken door:

……………………………………………………………………………………………………………………………..

4. Protestbord maken Maak nu op een groot vel papier een protestbord dat bij jullie protestactie gebruikt kan worden.

5. Presenteren! Presenteer je plannen aan de klas.

Voorbeeld van een protestbord:

32

Werkblad Burgerinitiatief

Als het je lukt om 40.000 handtekeningen te verzamelen, dan kun je een burgerinitiatief starten. Dat betekent dat de Tweede Kamer over jouw plan moet praten. Dan heb je dus invloed op de politieke agenda.

1. Onderwerp Bedenk met zijn allen een onderwerp waarvoor jullie handtekeningen willen verzamelen.

Ons onderwerp is:……………………………………………..

2. Waarom? Waarom vinden jullie het nodig dat de politiek hier iets aan gaat doen?

De politiek moet hier iets aan doen, omdat:

………………………………………………………………………………………………………………………………

3. Aandacht! Wat gaan jullie doen, zodat jullie 40.000 handtekeningen kunnen verzamelen? Bedenk hoe jullie zoveel mogelijk aandacht kunnen krijgen voor jullie actie:

………………………………………………………………………………………………………………………………

4. Plan uitwerken Schrijf nu op een groot vel papier wat jullie plan is. Je mag er ook tekeningen bij maken.

5. Presenteren Presenteer jullie plan aan de klas.

33

9. Politieke taalquiz

Korte omschrijving werkvorm: In de politiek worden veel lastige woorden gebruikt. Hoe goed zijn uw leerlingen op de hoogte van bekende politieke termen en begrippen? In deze quiz test u de kennis van uw leerlingen. Wie is er klaar om te praten als een politicus? Deze werkvorm is een variant op Petje-op-petje-af. Alle leerlingen gaan staan. Bij het beantwoorden van een vraag is de keuze: hand omhoog of hand omlaag? Heeft een leerling een vraag fout dan moet hij of zij gaan zitten. Als alle vragen zijn gesteld en er staan nog steeds meerdere leerlingen, dan volgt de schattingsvraag. Uiteindelijk is er één winnaar.

Leerdoel: Leerlingen leren op speelse manier de betekenis van veelgehoorde politieke begrippen.

Duur: 15 minuten

Wat doet u?

Stap 1 U vraagt alle leerlingen te gaan staan.

Stap 2 Leg uit dat het gaat om een afvalrace. Bij elke vraag is de keuze A: hand omhoog of B: hand omlaag. Als een leerling de vraag fout beantwoord moet hij of zij gaan zitten.

Stap 3 Als alle vragen zijn gesteld en er staan nog steeds meerdere leerlingen, dan volgt de schattingsvraag.

Stap 4 De winnaar krijg een applaus of u regelt een cadeautje voor de winnaar.

Benodigd materiaal: De vragen en antwoorden vindt u op de volgende pagina’s.

34

Vragen en antwoorden politieke taalquiz

1. Hoe noemen we een stoel in de Tweede Kamer?

Hand omhoog: Zetel Hand omlaag: Fauteuil

2. Hoe noemen we iemand die nog niet weet op welke partij hij gaat stemmen?

Hand omhoog: Een vrije kiezer Hand omlaag: Een zwevende kiezer

3. Wat is de Staten-Generaal?

Hand omhoog: De Eerste en Tweede Kamer Hand omlaag: De belangrijkste generaal van het leger

4. Wat is nog een andere naam voor de Eerste en Tweede Kamer samen?

Hand omhoog: Het kabinet Hand omlaag: Het parlement

5. Met welke woorden begint een Kamerlid die moet spreken in de Tweede Kamer zijn verhaal?

Hand omhoog: Mevrouw de voorzitter….. Hand omlaag: Geachte leden van de Tweede Kamer….

6. Wat betekent ‘schorsing’ in de Tweede Kamer?

Hand omhoog: Dat een Kamerlid de Tweede Kamer wordt uitgezet Hand omlaag: Dat er pauze is in een vergadering

7. Wat is een compromis?

Hand omhoog: Als Kamerleden het niet eens zijn met elkaar Hand omlaag: Een oplossing voor een probleem waarbij iedereen een beetje zijn zin krijgt

8. Hoe noemen we het als een volk mag meestemmen over een besluit?

Hand omhoog: Referendum Hand omlaag: Amendement

35

9. Wat betekent campagne voeren?

Hand omhoog: Reclame maken voor een politieke partij Hand omlaag: Champagne uitdelen als je de verkiezingen hebt gewonnen

10. Wie is geen volksvertegenwoordiger?

Hand omhoog: Een Kamerlid Hand omlaag: De minister-president

11. Wie zitten er in de regering?

Hand omhoog: Alle ministers en de koning Hand omlaag: Alle ministers en Kamerleden

12. Soms wordt een politicus beschuldigd van ‘draaien’. Wat wordt er bedoeld met draaien?

Hand omhoog: Als een politicus verandert van mening Hand omlaag: Als een politicus liegt. Hij verdraait de waarheid.

13. Hoe wordt de minister-president ook wel genoemd?

Hand omhoog: President Hand omlaag: Premier

14. Hoe noemen we de partijen die samen de regering vormen?

Hand omhoog: Coalitie Hand omlaag: Oppositie

15. Wat is een fractie?

Hand omhoog: Een kamerlid Hand omlaag: De leden van een politieke partij in de Tweede Kamer

16. Hoe noemen we iemand die in dienst is van de overheid?

Hand omhoog: Een ambtenaar Hand omlaag: Een informateur

Schattingsvraag: Hoeveel minister-presidenten heeft Nederland gehad sinds de Tweede Wereldoorlog? Antwoord: vijftien. (Mark Rutte, , , , , , , , , , Victor Marijnen, , , , Wim Schermerhorn.)

36

10. Naar het stembureau

Korte omschrijving werkvorm De leerlingen krijgen per groepje van drie of vier leerlingen een setje kaartjes. Op de kaartjes staan verschillende stappen van de stemprocedure afgebeeld. Het is aan de leerlingen om de verschillende stappen op de juiste volgorde te leggen. Vervolgens oefenen de leerlingen met het uitbrengen van hun stem in een zo reëel mogelijke setting.

Leerdoelen De stemprocedure wordt niet alleen mondeling uitgelegd, maar de leerlingen krijgen een beeld van hoe de verkiezingen in zijn werk gaan. De leerlingen leren hoe het er aan toe gaat op het stembureau door zelf te oefenen met het uitbrengen van hun stem.

Duur 30 minuten

Wat doet u?

Stap 1 Verdeel de klas in groepjes van drie of vier leerlingen.

Stap 2 Leg uit dat iedere groep een stapeltje kaartjes krijgt met de verschillende stappen uit het stemproces. Deze stappen moeten ze op de goede volgorde leggen.

Stap 3 Als een groepje de kaartjes op de goede volgorde heeft gelegd, krijgt iedere persoon uit de groep een stempas.

Stap 4 Leg uit dat jullie nu gaan oefenen met stemmen, zodat iedereen straks precies weet hoe het werkt als je echt gaat stemmen. Richt vooraf het stembureau in. Als er een schoolbord is dat opengeklapt kan worden dan is dit een goede plek om het stemhokje te plaatsen. Plaats voor het stemhokje twee tafels met stoelen voor de leden van het stembureau.

Stap 5 Wijs twee leerlingen aan die de leden van het stembureau spelen. Zij nemen plaats achter de tafels. De andere leerlingen mogen één voor één naar voren komen om hun stempas in te leveren en hun stembiljet op te halen. Vervolgens mogen ze om de beurt naar het stemhokje lopen, hun stem uitbrengen en in de stembus doen.

Stap 6 Tel na afloop de stemmen en bereken hoeveel zetels elke partij heeft gekregen. Welke partijen kunnen een meerderheid vormen?

37

Verdere informatie die u aan de orde kunt laten komen

 Stemmen doe je alleen, je mag niet met zijn tweeën in een stemhokje staan.

 Je mag maar één hokje rood maken op het stembiljet.

 Je mag zelf weten op wie je stemt.

 Stemmen is geheim. Je hoeft aan niemand te vertellen op wie je hebt gestemd, je zet dus ook niet je naam op het stembiljet.

 Er wordt niet meer gestemd met stemcomputers. We gebruiken een rood potlood omdat rood een moeilijke kleur is om uit te gummen.

 Je stemt bij echte verkiezingen niet alleen op een partij, maar ook op een persoon uit die partij. Daarom staan er heel veel namen op het stembiljet. Gelukkig krijg je van tevoren een lijst opgestuurd met alle mensen waarop je kunt stemmen. Zo kun je thuis alvast opzoeken waar jouw kandidaat staat.

Benodigdheden  Voor ieder groepje een set kaartjes met de stappen van de stemprocedure  Een geprinte stempas  Stembiljetten  Indien mogelijk: rode potloden en een stembus  Tip: u kunt de stappen van de stemprocedure op A3formaat downloaden vanaf www.prodemos.nl/lesmateriaal. U kunt deze laten drukken en in het lokaal ophangen.

38

Stappen van de stemprocedure

1. Je krijgt een stempas. Je krijgt van de gemeente een uitnodiging in de brievenbus. Deze uitnodiging heet een stempas. Op de stempas staat ook welk stembureau het dichtst bij je huis is.

2. Je kiest een partij. Bedenk voordat je gaat stemmen welke partij jij het beste vindt.

3. Ga naar het stembureau. Op de dag van de verkiezingen ga je met je stempas naar een stembureau. Ieder stembureau is open van half acht ’s morgens tot negen uur ’s avonds.

4. Laat je ID zien en lever je stempas in. Op het stembureau lever je je stempas in en laat je je paspoort of identiteitskaart zien. Op het stembureau controleren ze wie je bent.

5. Je krijgt een stembiljet. Als alles in orde is, krijg je een stembiljet. Op het stembiljet staan alle partijen die meedoen aan de verkiezingen. Ook alle mensen op wie je kunt stemmen staan op het stembiljet.

6. Breng je stem uit. Met dit stembiljet ga je een stemhokje in. Dat doe je alleen, want er mag niemand met je meekijken als je gaat stemmen. In het stemhokje ligt een rood potlood. Met het potlood kleur je op het stembiljet het vakje rood bij de naam van de persoon op wie je wilt stemmen.

7. Doe je stem in de stembus. Vouw het stembiljet weer op en stop het in de stembus

8. Je hebt gestemd! Na 21.00 uur worden alle stemmen geteld. De uitslag wordt daarna bekend gemaakt. Je kunt de uitslag dan bijvoorbeeld vinden op www.nos.nl. Ook kun je op tv volgen hoe er gestemd is.

39

40

41

42

43

44

45

46