Het Koninkrijk Tegen Het Licht
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het Koninkrijk tegen het licht Rechtsvergelijkend onderzoek in opdracht van de Tweede Kamer der Staten- Generaal naar de staatsrechtelijke overzeese verhoudingen in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, het Koninkrijk Denemarken en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland prof. mr. H.G. Hoogers mr. G. Karapetian april 2019 INHOUDSOPGAVE Inleiding en aanleiding tot het onderzoek 3 Hoofdstuk 1 Het Koninkrijk der Nederlanden 7 §1. Inleiding 7 §2. Een smalle rechtsband 8 §3. Democratische vertegenwoordiging 9 §4. Sociaaleconomische verhoudingen 10 §5. Financiën 11 §6. Defensie en openbare orde 11 §7. De beslechting van geschillen 13 Hoofdstuk 2 De Franse Republiek 16 §1. Inleiding 16 §2. Les collectivités territoriales: DrOM, COM en Nieuw-Caledonië 17 §3. Democratische vertegenwoordiging 21 §4. Sociaaleconomische verhouding en financiën 22 §5. Defensie en openbare orde 23 §6. De beslechting van geschillen 23 §7. Conclusie 24 Hoofdstuk 3 Het Koninkrijk Denemarken 25 §1. Inleiding; de structuur van het Deense Rijk 25 §2. De rechtsband tussen Denemarken en de beide andere Rijksdelen 29 §3. Democratische vertegenwoordiging 30 §4. Sociaaleconomische verhoudingen 31 §5. Financiën en openbare orde 31 §6. Defensie 31 §7. De beslechting van geschillen 32 §8. Conclusie 33 Hoofdstuk 4 Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland 35 §1. Inleiding 35 §2. Veertien Constituties voor veertien British Overseas Territories 37 §3. Democratische vertegenwoordiging 39 §4. Sociaaleconomische verhouding en financiën 41 §5. Defensie en openbare orde 42 §6. De beslechting van geschillen 42 §7. Conclusie 43 Hoofdstuk 5. Conclusies 44 §1. De structuur van de staatkundige relaties 44 §2. Democratische vertegenwoordiging 46 §3. Sociaaleconomische verhoudingen en financiën 47 §4. Defensie en openbare orde 48 §5. De beslechting van geschillen 49 §6. Slotopmerkingen 50 Bibliografie 52 2 Inleiding en aanleiding tot het onderzoek De Vaste Commissie Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft in haar jaarplan voor het jaar 2019 een aantal onderwerpen aangemerkt waarop zij kennisversterking nodig acht. Een van die onderwerpen is de ontwikkeling van een toekomstvisie voor het Koninkrijk. Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat sinds de herziening van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Statuut) in 2010 uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de zogenoemde BES-eilanden) maken deel uit van het staatsbestel van het land Nederland. De betrekkingen met de overzeese gebieden worden sinds de inwerkingtreding van het Statuut op 15 december 1954 door dat document beheerst. Het Statuut roept een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk der Nederlanden in het leven, waarin de thans vier samenstellende delen in beginsel als gelijkberechtigde partners naast elkaar staan. Ieder der vier Landen behartigt zijn eigen aangelegenheden op autonome grondslag, op basis van een eigen landsconstitutie en door middel van eigen organen. Boven de vier Landen staat het Koninkrijk, eveneens voorzien van eigen organen, die de aan het Koninkrijk toekomende taken en bevoegdheden uitoefenen. In deze organen van het Koninkrijk komt echter het wezenlijke verschil tussen Nederland en de andere drie Landen met betrekking tot hun grootte, bevolkingsomvang en economische kracht tot uitdrukking: zij zijn in essentie de organen die uit kracht van de Grondwet als organen van Nederland optreden, aangevuld met vertegenwoordigers van de drie andere Landen en handelend op grond van procedures waarin voor deze vertegenwoordigers een zekere mate van invloed is ingeruimd, die echter meestal niet beslissend kan worden genoemd. Aan het Koninkrijk zijn uit kracht van het Statuut maar op beperkte schaal bevoegdheden toegekend. Hoewel het Statuut ervan uitgaat dat er tussen de Landen van het Koninkrijk op vrijwillige basis samengewerkt kan worden op terreinen waar de landen autonoom zijn en dit ook op redelijk grote schaal gebeurt, is er toch tussen de Landen van het Koninkrijk een tamelijk beperkte mate van staatkundige integratie: de statutaire rechtsband is er een die gericht is op differentiatie en zelfstandigheid, niet een die gericht is op eenheid en samenwerking. Zo vormen de Landen van het Koninkrijk geen gezamenlijke monetaire unie, geen douane-unie of zelfs maar een vrijhandelszone, is er geen onbelemmerd verkeer van personen binnen het Koninkrijk en is er geen fiscale eenvormigheid. De Nederlandse staatsburgers van de Landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden in de Staten-Generaal niet vertegenwoordigd. De aan de vier Landen toekomende staatkundige autonomie is constitutioneel verankerd: het Statuut kan alleen met de instemming van alle deelgenoten worden gewijzigd. Naast de drie Caribische Landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten vormen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen deel van het Land Nederland. De grondslag ervoor is gelegen in art. 132a van de Grondwet, en niet (meer) in het Statuut.1 De drie openbare lichamen (ook wel aangeduid als Caribisch Nederland) zijn dus aanzienlijk vaster aan Nederland verklonken dan de drie andere eilanden. Ze vallen, als deel van Nederland, integraal onder de Grondwet en onder de bevoegdheden van de Nederlandse wetgever en hun inwoners worden in de Staten-Generaal vertegenwoordigd. De bevoegdheden van de lokale organen zijn goed te vergelijken met die van gemeenten in Nederland. Zij behoren echter niet tot enige provincie en materieel wijkt het in Caribisch Nederland geldende recht vaak sterk af van het in Europees Nederland geldende recht. Ook Europeesrechtelijk bevinden deze eilanden zich in een volstrekt andere positie dan Europees Nederland. 1 Stb. 2017, 426. 3 In het kader van de toekomstvisie voor het Koninkrijk wenst de Commissie een antwoord op de volgende hoofdvraag: Op welke wijze hebben andere staten (de Franse Republiek, het Deense Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) de staatsrechtelijke verhoudingen met hun voormalige koloniën die thans onder het soevereine gezag van deze staten vallen, ingericht? De centrale vraagstelling is onderverdeeld in de volgende deelvragen: 1. Op welke wijze is de staatsrechtelijke overzeese verhouding in de Franse Republiek, het Deense Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vormgegeven? 2. Waarin verschillen de verhoudingen onderling? 3. Wat zijn de gevolgen van de verschillende verhoudingen voor de mate van integratie van de overzeese delen in de desbetreffende Europese staten? Daarbij wordt in elk geval aandacht besteed aan het element van democratische vertegenwoordiging, het sociaaleconomisch voorzieningenniveau en financiën, openbare orde en defensie. 4. Op welke wijze is de eventuele geschillenbeslechting tussen de overzeese delen en de Europese staten geregeld? De vraagstelling van de Commissie spitst zich toe op de niet-zelfstandige overzeese landsdelen die onder het soevereine gezag vallen van de Franse Republiek, het Deense Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland. Er wordt derhalve geen aandacht besteed aan de rechtsverhouding tussen het moederland en voormalige koloniën die onder het volkenrecht zijn te kwalificeren als soevereine staten, dan wel onder het soevereine gezag van een andere staat vallen. De drie staten hebben, zoals zal blijken uit het navolgende, de verhouding met de overzeese gebieden op een wijze ingekleurd die aansluit bij het constitutionele raamwerk van het moederland. De Franse Republiek heeft een regeling in de Grondwet met betrekking tot de overzeese gebiedsdelen die deel uitmaken van de Republiek. Deze worden aangeduid met de gemeenschappelijke term Collectivités territoriales, waarvan drie verschillende varianten zijn. Het meest in de Republiek zelf geïntegreerd zijn de Départements et régions d’outre-mer (DrOM) die hun grondslag vinden in art. 73 van de Franse Grondwet. Zij vallen – kort gezegd – integraal onder het commune Franse recht en verschillen daarin niet van Franse departementen en regio’s op het vasteland. De eigen organen van de DrOM en hun bevoegdheden worden geregeld in een apart hoofdstuk van het Franse decentrale wetboek – de organieke wet Code général collectivités territoriales. Een verschil ten opzichte van de departementen op het vasteland is dat de overzeese departementen tevens zelf regio zijn en dat op een aantal punten de lokale autoriteiten met toestemming van de formele wetgever de bevoegdheid hebben om van het in de metropool geldend recht af te wijken. Naast de DrOM kent de Republiek ook Collectivités d’outre-mer (COM), waarvoor art. 74 van de Grondwet de grondslag biedt. Deze hebben anders dan de DrOM formeel in beginsel geen uniforme verhouding tot de Franse staat: hun betrekking met de metropool wordt door een eigen statuut vormgegeven, dat in een organieke wet wordt vastgelegd. In de praktijk vertonen deze organieke wetten, zoals zal blijken uit Hoofdstuk 2 van deze studie, een grote mate van overeenkomstigheid. In de verschillende statuten worden de eigen organen van de COM 4 en hun bevoegdheden geregeld, alsmede de bevoegdheden die deze organen hebben om eigen, van het commune Franse recht afwijkende regelingen te scheppen. Daarnaast wordt in deze statuten geregeld op welke wijze en in hoeverre het commune Franse recht daar van toepassing is. Voor zowel de DrOM als de COM geldt echter dat art. 73 van de Grondwet vrij strikte grenzen schept waarbinnen de afwijkingen dienen