Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2013 – 2014

Exploratief onderzoek naar de relatie tussen de specifieke karakteristieken van de Belgische kust en de interventies uitgevoerd door de strandredders

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen.

Door: Sanne Benoot en Annelies Schoutteet

Promotor: Prof. Dr. J. Bourgois

Co-promotor: Prof. Dr. I. Tallir

Woord vooraf

WOORD VOORAF

In het kader van onze opleiding Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen gingen wij, Sanne en Annelies, de uitdaging aan om een masterproef te schrijven. Als ervaren redders aan de Belgische kust kregen wij van Prof. Dr. Jan Bourgois de kans om onze kennis rond de reddingsdienst toe te passen in dit innovatief onderzoek.

Op 16-jarige leeftijd besloten wij om de opleiding Redder Aan Zee te volgen. Daarna waren wij één van de vele cursisten die een vakantiejob kregen aangeboden binnen de reddingsdienst. Ondertussen hebben wij op 23-jarige leeftijd al heel wat ervaring en kennis kunnen opdoen in verband met de veiligheid op het strand en hoe deze gegarandeerd kan worden. Het was dan ook zeer boeiend om ons hier verder in te verdiepen.

Wij willen in de eerste plaats onze promotor Prof. Dr. Jan Bourgois en co-promotor Prof. Dr. Isabel Tallir uitvoerig bedanken voor de begeleiding bij dit onderzoek. Zij stonden steeds paraat om ons te helpen bij het uitwerken van de literatuurstudie en het verwerken van de resultaten. Wij konden steeds rekenen op uitgebreide en opbouwende feedback waardoor wij tot dit mooi eindresultaat zijn gekomen.

Als belangrijke factor binnen dit onderzoek mogen wij zeker de tien hoofdredders niet vergeten. Hun medewerking aan dit onderzoek was van cruciaal belang. Alle hoofdredders van de tien badsteden waren onmiddellijk bereid om even tijd vrij te maken voor ons. Zonder hen was dit onderzoek onmogelijk geweest. Ook het I.K.W.V. droeg haar steentje bij. An Beun zorgde ervoor dat wij de noodzakelijke gegevens verkregen om een kwalitatief werk af te leveren.

Verder willen wij ook onze ouders en vrienden bedanken voor hun steun en voor het meermaals herlezen van dit eindwerk en de vele tips die zij ons hebben meegegeven.

Dus aan iedereen die ons geholpen heeft, een welgemeende dankuwel!

I

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF ...... I INHOUDSOPGAVE ...... III ABSTRACT ...... VII LITERATUURSTUDIE ...... 1 1. VERDRINKING ...... 1 1.1. Definitie van verdrinking ...... 1 1.2. Risicofactoren voor verdrinking ...... 3 1.3. Prevalentie van verdrinking wereldwijd ...... 5 1.4. Prevalentie van verdrinking in België ...... 7 1.5. Preventie van verdrinking ...... 9 2. DE STRANDREDDINGSDIENST AAN DE BELGISCHE KUST ...... 14 2.1. Historiek ...... 14 2.2. Intercommunale Kustreddingsdienst West-Vlaanderen (I.K.W.V.) ...... 15 2.3. Opleiding voor Redder aan Zee, georganiseerd door WOBRA ...... 16 2.4. Taken van de redders ...... 17 2.5. Communicatiekanalen van de redders ...... 18 2.6. Hulp- en reddingsmiddelen ...... 19 2.7. Conclusie ...... 22 3. OVERZICHT VAN DE CLASSIFICATIE VAN DE STRANDEN: IMPACT VAN DE STRANDMORFOLOGIE EN OMGEVING OP DE STRANDVEILIGHEID .... 23 3.1. Inleiding ...... 23 3.2. Classificatiesystemen in verband met de morfologie van het strand ...... 24 3.3. Factoren die een invloed hebben of een gevaar betekenen voor de strandgebruikers ...... 31 4. PROBLEEMSTELLING & ONDERZOEKSVRAGEN ...... 38 4.1. Probleemstelling ...... 38 4.2. Onderzoeksvragen ...... 38 METHODIEK ...... 40 1. PROCEDURE ...... 40 1.1. Onderzoeksdesign ...... 40

III

Inhoudsopgave

1.2. Dataverzameling ...... 40 1.3. Meetinstrumenten ...... 41 2. DATA ANALYSE ...... 43 2.1. Beschrijvende analyse ...... 43 2.2. Statistische analyse ...... 45 RESULTATEN ...... 47 1. AANTAL INTERVENTIES LANGS DE BELGISCHE KUST, 2009-2013 ...... 47 1.1. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones ...... 47 1.2. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones weergegeven per badstad ...... 48 1.3. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones weergegeven per reddingspost ...... 56 1.4. Verschil tussen de badsteden, meetmomenten en posten onderling voor het aantal interventies, redders dagelijks van dienst en redders per 100 meter ...... 63 2. MORFOLOGIE VAN DE BELGISCHE KUST, ANNO 2013 ...... 67 2.1. Morfologie en de specifieke logistieke kenmerken ...... 67 2.2. Morfologie en specifieke logistieke kenmerken per badstad ...... 68 2.3. Relatie tussen de verschillende morfologische en specifieke logsitieke kenmerken van de bewaakte zones ...... 73 3. INSCHATTING VAN DE GEVAREN, ONDERVRAAGD BIJ DE HOOFDREDDER, LANGS DE BELGISCHE KUST, ANNO 2013 ...... 75 3.1. Inschatting van de mogelijke negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers ...... 75 3.2. Verband tussen de inschatting van de negatieve invloed en het aantal uitgevoerde interventies ...... 79 4. VERBAND TUSSEN MORFOLOGISCHE, SPECIFIEKE LOGISTIEKE & METEOROLOGISCHE KENMERKEN EN HET AANTAL UITGEVOERDE INTERVENTIES, ANNO 2013 ...... 81 4.1. Verband tussen de morfologische & specifieke logistieke kenmerken en het aantal uitgevoerde interventies ...... 81 4.2. Verband tussen de meteorologische kenmerken en het aantal interventies ...... 82 4.3. Invloed van het aantal redders per 100 meter bewaakte zone op het aantal uitgevoerde interventies, anno 2013 ...... 84 DISCUSSIE ...... 85 1. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN ...... 85

IV

Inhoudsopgave

1.1. Aantal interventies langs de Belgische kust ...... 85 1.2. Morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de bewaakte zones, anno 2013 ...... 87 1.3 Inschatting van de gevaren, ondervraagd bij de lokale hoofdredder, aanwezig op de bewaakte zones van de Belgische kust, anno 2013 ...... 88 1.4 Verband tussen de morfologische, specifieke logistieke & meteorologische kenmerken en het aantal interventies, anno 2013 ...... 90 2. STERKTES EN BEPERKINGINGEN VAN HUIDIG ONDERZOEK ...... 93 2.1. Sterktes van huidig onderzoek ...... 93 2.2. Beperkingen van huidig onderzoek ...... 94 3. RICHTLIJNEN VOOR VERDER ONDERZOEK EN VOOR HET BELEID ...... 94 3.1. Richtlijnen voor verder onderzoek ...... 94 3.2. Richtlijnen voor het beleid ...... 96 CONCLUSIE ...... 98 BIBLIOGRAFIE ...... 100 BIJLAGEN ...... IX 1. ALARMERINGSSCHEMA ...... IX 2. VOORBEELDFORMULIER VERLOREN GELOPEN KINDEREN + DAGVERSLAG & KOKSIJDE ...... X 3. BRIEF HOOFDREDDERS ...... IX 4. VRAGENLIJST 1 ...... XI 5. VRAGENLIJST 2 ...... XIII 6. HANDLEIDING VOOR HOOFDREDDERS ...... XVI 7. CHI-KWADRAAT MET BIJBEHORENDE KRUISTABEL VOOR DE MORFOLOGISCHE FACTOREN ...... XX 8. INSCHATTING GEVAREN, GEMIDDELDEN EN SD’S PER BADSTAD ...... XXIV 9. VOORSTEL UNIFORM DAGVERSLAG ...... XXIX

V

Abstract

ABSTRACT

Doelstelling Het doel van dit onderzoek is een beeld te schetsen van het aantal interventies uitgevoerd door de strandredders op de bewaakte zones langs de Belgische kust. Hierbij wordt vervolgens onderzocht of deze interventies verschillend zijn afhankelijk van het aantal redders in dienst en bepaalde morfologische, specifieke logistieke en meteorologische kenmerken. Dit onderzoek gaat eveneens na in welke mate een hoofdredder bepaalde menselijke, natuurlijke en structurele factoren als mogelijke negatieve invloed op de veiligheid van de strandgebruikers inschat én dit gerelateerd aan het aantal interventies.

Methodiek Via de jaarverslagen van het I.K.W.V. wordt het aantal interventies uitgevoerd tussen 2009 en 2013 in kaart gebracht. De dagverslagen van 2013 bieden een gedetailleerd overzicht van de interventies uitgevoerd per reddingspost en de dagelijkse meteorologische omstandigheden. Er wordt gebruik gemaakt van eerste vragenlijst die polst naar de morfologische en specifieke logistieke kenmerken aanwezig op de 77 Belgische bewaakte posten. Via een Chi-kwadraattest wordt op zoek gegaan naar verbanden tussen deze factoren. De tweede vragenlijst onderzoekt de inschatting van de negatieve invloed (op een vijfpuntenschaal) van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers op die posten. De Independent Sample T-test gaat na of er een samenhang is tussen de inschatting van de hoofdredders en de aantal interventies.

Resultaten Dit onderzoek toont aan dat bepaalde morfologische kenmerken langs de Belgische kust sterk samenhangen met elkaar. Verder wordt genoteerd dat de inschatting, gemaakt door de hoofdredder, van de mogelijke negatieve invloeden op de veiligheid van de strandgebruikers samenhangt met het aantal en type interventies. Er blijkt dat er significante verschillen zijn in het aantal en type interventies afhankelijk van de aan- of afwezigheid van bepaalde morfologische, specifieke logistieke en meteorologische kenmerken. Zo zijn er minder baders in nood op dagen met regenval. Een volgend resultaat toont aan dat er meer kinderen verloren lopen bij de aanwezigheid van meer redders per 100 meter.

Besluit Er kan besloten worden dat het aantal en type interventies verschilt afhankelijk van het aantal redders dagelijks van dienst, de aan- of afwezigheid van bepaalde morfologische, specifieke logistieke en meteorologische kenmerken en de inschatting van de negatieve invloed van de gevaren door de hoofdredder.

VII

Literatuurstudie

LITERATUURSTUDIE

1. VERDRINKING

1.1. Definitie van verdrinking

Verdrinking is een veel voorkomende doodsoorzaak. Met 504.000 dodelijke slachtoffers wereldwijd door verdrinking in 1990, toonde de Global Burden of Disease studie aan dat deze doodsoorzaak niet genegeerd mag worden (Murray & Lopez, 1997). Het verzamelen van cijfergegevens om de gevolgen van verdrinking in kaart te kunnen brengen, werd de voorbije decennia belemmerd door het gebrek aan een eenduidige definitie (Bierens, 2006).

The American Heart Association definieert verdrinking in de ERC-richtlijnen (European Resuscitation Council) als “een dodelijke gebeurtenis waarbij het slachtoffer dood is binnen de 24u na de gebeurtenis”. In het geval dat de dood pas optreedt meer dan 24u na de dodelijke gebeurtenis adviseert men de term “aan een verdrinking gerelateerde dood” (Papa, Hoelle & Idris, 2005). In veel studies wordt niet enkel over verdrinking maar ook over “bijna- verdrinking” gesproken. Bijna-verdrinking wordt omschreven als “overleving, op zijn minst tijdelijk, na verstikking door onderdompeling in het water” (Salomez & Vincent, 2004).

De richtlijnen opgelegd door The American Heart Association adviseren het schrappen van de term bijna-verdrinking en het toekennen van de term “slachtoffer door onderdompeling”, tot het moment dat er een aan een verdrinking gerelateerde dood optreedt (Papa et al., 2005). Daartegenover staat dan weer de World Health Organization (WHO) die drie niveaus gebruikt namelijk: verdrinking, bijna-verdrinking en bijna-bijna-verdrinking (WHO, 2012).

Ter voorbereiding van het World Congress on Drowning voerden Papa en collega’s (2005) een systematische review uit waarbij werd nagegaan welke definities van verdrinkingsincidenten in de literatuur gebruikt werden. In totaal werden er 33 verschillende definities gevonden voor het beschrijven van verdrinkingsincidenten. Hieruit bleek dat de meest geciteerde definitie van verdrinking deze van Layon en Modell (1981) is. Deze definitie luidt als volgt: “Dood door verstikking na onderdompeling in een vloeistof binnen de 24u”. Hierbij wordt verder nog een onderscheid gemaakt tussen verdrinking en bijna-verdrinking en er wordt ook rekening gehouden met de mate van het inademen van water. De eerste onderverdeling die gemaakt wordt is het verdrinken zonder inademing van een vloeistof.

1

Literatuurstudie

Hierbij sterft het slachtoffer door verstikking (een respiratoire obstructie) terwijl men ondergedompeld is in een vloeibaar medium. De volgende onderverdeling is een verdrinking met inademing van een vloeistof. In dit geval treedt de combinatie op van verstikking met het inademen van een vloeistof terwijl het slachtoffer ondergedompeld is in een vloeibaar medium. Ten derde kan er ook een bijna-verdrinking optreden zonder inademing van een vloeistof. Hierbij overleeft het slachtoffer, op zijn minst tijdelijk, nadat er een onderdompeling heeft plaatsgevonden in een vloeibaar medium. Bij de laatste categorie, bijna-verdrinking met inademing van vloeistof, overleeft het slachtoffer, op zijn minst tijdelijk, na een onderdompeling in een vloeibaar medium waarbij er vocht wordt ingeademd (Bierens, 2006; Layon & Modell, 1981).

Op het World Congress on Drowning in 2002 te Amsterdam is een definitie ingevoerd, die vanaf dat moment als de standaarddefinitie beschouwd wordt: “Verdrinking is een proces, resulterend in primaire ademhalingsstoornissen veroorzaakt door submersie of immersie in een vloeibaar medium. De ademhaling van het slachtoffer wordt gehinderd door de aanwezigheid van een vloeistof in de luchtweg. Onafhankelijk van het feit of het slachtoffer sterft of niet, is hij of zij in deze situatie het slachtoffer van een verdrinkingsincident” (Idris et al., 2003). Immersie betekent dat het hoofd zich niet onder water bevindt, terwijl dit bij submersie wel het geval is (Papa et al., 2005; Szpilman, Bierens, Handley & Orlowski, 2012).

Publicaties van de laatste decennia hanteren een vergelijkbare definitie, namelijk “Verdrinking is het proces waarbij ademhalingsstoornissen worden ervaren na submersie of immersie in een vloeistof die kan resulteren in de dood, ziekte of geen ziekte” (Turgut & Turgut, 2012; Van Beeck, Branche, Szpilman, Modell & Bierens, 2005). Verdrinkingsincidenten kunnen in elke waterige omgeving voorkomen waarbij de waterdiepte de kans biedt om tot immersie of submersie te leiden. Naast de definities van verdrinking blijkt ook uit de review van Papa et al. (2005) dat gerapporteerde gevolgen van verdrinkingsincidenten ook zeer uiteenlopend zijn. Enkele voorbeelden hiervan zijn dood, dood binnen de 24u, hartstilstand, hospitalisatie, nood aan reanimatie, hypoxie, bewijs voor het inademen van vloeistof en in gevaar gebrachte fysieke of mentale toestand.

Een gevolg van de uiteenlopende definities van verdrinking is het ontbreken van uniformiteit in het rapporteren van verdrinking. Sinds het World Congress on Drowning 2002 werd daarom de “Utstein stijl” ingevoerd (Idris et al., 2003). Hierin worden standaarddefinities, terminologie en aanbevolen dataregistraties weergegeven die men zou moeten gebruiken bij

2

Literatuurstudie

het rapporteren van verdrinkingsincidenten. Het invoeren hiervan heeft als belangrijk gevolg dat verschillende verdrinkingsincidenten vergeleken kunnen worden en dat men ter preventie verschillende strategieën kan opstellen waarmee men hoopt heel wat levens te kunnen redden.

Naast het feit dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende definities van verdrinking kan er ook een onderscheid worden gemaakt tussen de verdrinkingsslachtoffers. De meeste slachtoffers kunnen in twee categorieën worden ingedeeld namelijk het actief of het passief slachtoffer. De passieve slachtoffers zijn in de meeste gevallen niet meer bij bewustzijn door een hartstilstand of alcoholintoxicatie, wat het moeilijk maakt voor de redder om de verdrinking op te merken. Actieve slachtoffers kunnen door een goed getrainde en ervaren redder worden opgemerkt omdat zij effectief armbewegingen maken en het hoofd boven water trachten te houden. De moeilijkheid bij deze gevallen is het feit dat de redder kan denken dat de baders zich aan het amuseren zijn in het water. Ze roepen immers niet om hulp, aangezien dit te veel energie vraagt (American Red Cross, 2012; Fenner, Leahy, Buhk & Dawes, 1999). De richtlijnen van de Utstein stijl stellen echter voor om ook deze termen te vervangen door “het opgemerkte slachtoffer” en “het onopgemerkte slachtoffer”. Dit omdat uit onderwaterbeelden vaak blijkt dat slachtoffers die volgens de redders bewegingsloos in het water liggen toch vaak bewegingen maken (Idris et al., 2003). Ondanks het feit dat het situeren van een verdrinkingsslachtoffer niet gemakkelijk is, blijft dit essentieel om van een redding te kunnen spreken.

1.2. Risicofactoren voor verdrinking

Voordat er preventiestrategieën kunnen ontwikkeld worden om verdrinking te voorkomen, is het noodzakelijk dat men een inzicht krijgt in de risicofactoren (Szpilman, 1997). Al te vaak gaat men ervan uit dat verdrinking enkel kan voorkomen bij kinderen of ouderen. Het blijkt echter dat elke menselijke activiteit in, op of in de omgeving van water kan leiden tot verdrinking ongeacht de oorzaak, het geslacht, de leeftijd, de etniciteit of de woonomgeving van het slachtoffer (Avramidis, Butterfly & Llewellyn, 2009b). Algemeen kan gesteld worden dat de risicofactoren in twee groepen kunnen ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de menselijke factoren waaronder geslacht, leeftijd en socio-economische. Volgens Salomez en Vincent (2004) en Szpilman et al. (2012) lopen mannen een groter risico op verdrinking dan vrouwen. Dit is te wijten aan het feit dat mannen meer risicogedrag vertonen, meer alcohol en drugs gebruiken en meer deelnemen aan watersportactiviteiten (Bierens, Van der Velde, Van Berkel & Van Zanten, 1989). Als de leeftijd in rekening gebracht wordt, kan men stellen dat

3

Literatuurstudie kinderen tot de grootste risicogroep behoren. Szpilman en medewerkers (2012) stellen dat kinderen jonger dan veertien jaar het grootste risico hebben om te sterven aan verdrinking. 27% van de sterfgevallen bij kinderen tussen de 1 en 4 jaar zijn immers toe te schrijven aan verdrinking (Salomez & Vincent, 2004). Een eerste belangrijke factor hierbij is het feit dat veel van deze verdrinkingen te wijten zijn aan de onoplettendheid van de ouders. Ongeveer één derde van de verdrinkingen in de Verenigde Staten gebeurt in bewaakte zwembaden (Schwebel, Jones, Holder & Marciani, 2010). De derde menselijke factor die een risico vormt voor verdrinking is de socio-economische status (Bierens, 2006). Uit onderzoek van Szpilman et al. (2012) is immers gebleken dat een groot deel van de mensen die verdrinken een laag inkomen en/of een laag onderwijsniveau hebben.

Naast de menselijke factoren zijn er ook nog de omgevingsfactoren die een rol spelen bij het risico op verdrinking. Hierbij kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de plaats waar de verdrinking gebeurt, de klimatologische omstandigheden en het aanwezige reddingsmateriaal en de bijhorende veiligheidsvoorschriften die er gelden (Avramidis, Butterfly & Llewellyn, 2009a; Bierens, 2006). Het is logisch dat landen met veel kust een groter verdrinkingscijfer hebben dan landen die geen of weinig kust hebben. Hoewel het merendeel van de fatale verdrinkingsincidenten plaatsvinden in open water (Turgut & Turgut, 2012) zijn er ook in mindere mate verdrinkingen in zwembaden en badkuipen waarmee men rekening dient te houden (Ahrendt, 2008). De tweede omgevingsfactor die een belangrijke invloed kan hebben op het risico op verdrinking is de klimatologische situatie. Als men op reis gaat naar onbekende landen of gebieden is men als toerist vaak niet vertrouwd met het klimaat. In sommige landen kan het weer echter in een zeer korte tijd volledig veranderen. Dit zorgt ervoor dat ook de omstandigheden in zee snel kunnen veranderen waardoor het risico op verdrinking stijgt. Verder kan ook het langdurig in te koud water blijven het risico op verdrinking doen stijgen (Bierens, Van der Velde, Van Berkel & Van Zanten, 1990). De laatste omgevingsfactor die invloed heeft op de risicofactoren is de aanwezigheid van reddingsmateriaal en de veiligheidsvoorschriften die ter plaatse gelden. Dit is vooral van belang bij boten en schepen. Uit onderzoek is gebleken dat er in Europa tussen 1987 en 1994 vijf grote verdrinkingsincidenten hebben plaatsgevonden, wat zorgde voor 4300 doden (Bierens, 2006). Het is dan ook noodzakelijk dat er voldoende drijvend reddingsmateriaal aanwezig is op een schip om elke passagier te kunnen redden. Verder dienen de veiligheidsvoorschriften duidelijk vermeld te worden zodat deze kunnen toegepast worden indien nodig.

4

Literatuurstudie

1.3. Prevalentie van verdrinking wereldwijd

De World Health Organization (WHO) houdt de verdrinkingsdata bij om op die manier de prevalentie van verdrinking wereldwijd te kunnen inschatten. Zo werd er gesteld dat er in 2004 over de hele wereld 388.000 mensen gestorven zijn door verdrinking. De WHO refereert verdrinking dan ook als de derde belangrijkste oorzaak van onopzettelijke doding (WHO, 2012).

Van Beeck et al. (2005) stelde dat er elk jaar ongeveer 500.000 mensen verdrinken. Dit komt er op neer dat er wereldwijd jaarlijks meer mensen sterven door verdrinking dan door oorlogen. Onderzoek in de Verenigde Staten toont aan dat er tussen 2005 en 2009 jaarlijks ongeveer 3.880 mensen gestorven zijn door verdrinking. Daarenboven zijn er jaarlijks 5.789 slachtoffers behandeld in een ziekenhuis voor de gevolgen van een bijna-verdrinking. De prevalentie geeft weer hoeveel mensen verdrinken op een bepaald ogenblik, vaak uitgedrukt per 100.000. De prevalentiecijfers uit de Verenigde Staten tussen 2005-2009 geven weer dat mannen vier keer meer verdrinken dan vrouwen, respectievelijk 2,07 en 0,54 per 100.000 inwoners (Laosee, Gilchrist & Rudd, 2012). Uit de statistieken van 2007 bleek dat Brazilië (3,5), Finland (3,4) en Nieuw-Zeeland (3,3) het hoogste aantal verdrinkingsdoden per 100.000 inwoners telden. Daartegenover stonden Iran (0,4), Maleisië (0,5) en Sint-Lucia (0,7) met het laagst aantal verdrinkingsdoden (Turgut & Turgut, 2012). Bij het interpreteren van al deze cijfergegevens dient echter rekening gehouden te worden met het feit dat niet elk land de cijfergegevens (op dezelfde manier) rapporteert aan de WHO. Zo worden natuurrampen of bootongelukken vaak niet opgenomen bij de data en zoals eerder vermeld zijn er verschillende definities over verdrinking. Er kan dus gesteld worden dat de beschikbare cijfers een onder- representatie zijn van de werkelijkheid.

Zoals eerder vermeld hebben kinderen een groter risico om te verdrinken dan volwassenen (Avramidis et al., 2009b; Salomez & Vincent, 2004). Kinderen gebruiken immers vaker strandmateriaal (zoals boards en kajaks) en dit heeft een significante invloed op de veiligheid van de kinderen (Petronis, Welch & Pruitt, 2009). Verder speelt ook de grootte van de groep een rol met betrekking tot de veiligheid. Volgens Petronis en collega’s (2009) hebben kinderen die in een groep, groter dan drie, in het water gaan een groter risico op het oplopen van verwondingen. Verder blijkt dat slechts 17% van de (jong)volwassen slachtoffers alleen is in het water op het moment van de verdrinking, 54% is in de nabijheid van anderen terwijl dit bij de overige 29% niet geregistreerd is (Morgan, Ozanne-Smith & Triggs, 2007).

5

Literatuurstudie

De leeftijdscategorie van de 20 tot 29 jarigen is de tweede leeftijdsgroep waarbinnen de meeste verdrinkingen gebeuren (n=31), op de voet gevolgd door de leeftijdscategorie van de 50 tot 59 jarigen (n=23) (Morgan et al., 2007). Niet enkel kinderen maar ook mannen zijn in grotere getallen vertegenwoordigd bij de verdrinkingsslachtoffers (Avramidis et al., 2009b). Morgan en zijn team (2007) noteerden alle verdrinkingsslachtoffers aan de Australische surfstranden gedurende een periode van vier jaar. Daaruit bleek dat er 110 mannelijke slachtoffers waren op een totaal van 128. Howland, Hingson, Mangione, Bell en Bak (1996) hebben dit ook geconstateerd en zijn nagegaan wat de reden is voor de over-representatie van de mannelijke slachtoffers. De eerste reden is dat mannen meer blootgesteld worden aan wateractiviteiten in vergelijking met vrouwen. Ze gaan vaker zwemmen, vissen, duiken, surfen,… Hoewel vrouwen op frequentere basis zwemlessen volgen, geven de mannen zich een gelijkaardige score op de vraag hoe ze hun zwemcapaciteiten inschatten. Verder zouden mannen ook meer risico nemen door vaker in open water, alleen of ‘s nachts te zwemmen. Een volgend onderzoek toont aan dat mannen ook meer alcohol nuttigen voor het zwemmen in vergelijking met vrouwen. Volgens Howland et al. (1996) zijn dit de voornaamste redenen waarom er meer mannelijke verdrinkingsslachtoffers zijn in vergelijking met vrouwelijke.

Uit de risicofactoren is eerder al gebleken dat er een duidelijk verschil merkbaar is bij de slachtoffers afhankelijk van de socio-economische status (SES). Avramidis et al. (2009b) stelt dat mensen met een lagere SES zich enkel in water begeven die niet veel dieper is dan hun eigen lichaamslengte omdat ze niet zo bedreven zijn met het zwemmen. Mensen met een hogere SES nemen vaak deel aan recreatieve wateractiviteiten waardoor het verdrinkingspercentage bij deze activiteiten hoger ligt in deze groep. Verder blijkt uit de studie van Avramidis en medewerkers (2009b) dat de niet-zwemmers, mensen die het bewustzijn verloren hebben en mensen die niet uit de omgeving afkomstig zijn, de grootste risicogroep vormen voor verdrinking. Dit laatste wordt tegengesproken door Morgan en collega’s (2007) die stellen dat 43% van de dodelijke slachtoffers Australische inwoners zijn die wonen binnen een straal van 10km van de plaats van verdrinking. Daartegenover staat dat 25% van de slachtoffers internationale toeristen zijn.

Als laatste menselijke factor dient er ook rekening gehouden te worden met de gezondheidstoestand van het slachtoffer die de kans op verdrinking kan beïnvloeden. Bij een onderzoek aan de Australische surfstranden gaat Morgan et al. (2007) na of de slachtoffers een medische aandoening hebben. Dit blijkt bij 30% van de slachtoffers het geval te zijn, waarvan het in 87% van de aandoeningen om een cardiovasculair probleem gaat. Verder

6

Literatuurstudie

wordt bij zeven van de 128 verdrinkingsslachtoffers het gebruik van alcohol of drugs vastgesteld. Hierbij dient echter de kanttekening gemaakt te worden dat de aan- of afwezigheid ervan bij slechts 8% van de slachtoffers wordt aangegeven, bij de overige 92% wordt dit niet nagegaan.

Uit de situationele factoren blijkt dat de grootste groep verdrinkingsslachtoffers aan de Australische surfstranden de zwemmers of baders zijn (74%). Hoewel het onderzoek wordt uitgevoerd aan de surfstranden, zijn slechts 16% van de slachtoffers surfers terwijl duikers en snorkelaars met 11% van de verdrinkingen de minderheidsgroep vormen (Morgan et al., 2007). Een veel voorkomend fenomeen aan de Australische kusten zijn de muistromen. Muistromen zijn smalle, zeewaarts gerichte stromingen die ontstaan binnen de branding en zich zeewaarts uitbreiden (MacMahan, Thornton & Reniers, 2006). In het onderzoek van Morgan et al. (2007) is 22% van de verdrinkingsslachtoffers door een muistroom meegesleurd. Als tweede situationele factor blijkt eveneens dat meteorologische omstandigheden een invloed hebben op de veiligheid. Petronis et al. (2009) toont aan dat bewolkte weersomstandigheden een significant negatieve invloed hebben op de veiligheid van kinderen.

1.4. Prevalentie van verdrinking in België

Hoewel er heel wat onderzoek is naar verdrinking in de zonnige surflanden bestaan er ook prevalentiecijfers van verdrinking in België. In 2006 werden ongeveer 100.000 sterfgevallen vastgesteld in België. Hiervan stief 94% een natuurlijke dood waaruit valt af te leiden dat 6% een niet-natuurlijke dood stierf (Statistics , 2013). De meest voorkomende niet- natuurlijke doodsoorzaak is zelfdoding gevolgd door verkeersongevallen, valpartijen en andere uitwendige oorzaken (waaronder verbranding, verdrinking, vergiftiging, …). Hieruit kan al worden opgemerkt dat er slechts een klein percentage Belgen overleed door verdrinking (Statistics Belgium, 2013).

Het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid is een dienst van de overheid die alle gegevens bijhoudt in verband met sterftecijfers. In 2011 zijn 39 verdrinkingen genoteerd in Vlaanderen, waarvan 27 mannen en 12 vrouwen, op een totaal van 57.665 overlijdens bij een bevolkingsaantal van 6.306.638. In Vlaanderen is er een prevalentie van 0,62 verdrinkingen op 100.000 (Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2011). 0,07% van de sterfgevallen in Vlaanderen kan dus worden toegeschreven aan verdrinking en onderdompeling.

7

Literatuurstudie

Via de gegevens van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (sd.) is het mogelijk om de gegevens in verband met verdrinking op te vragen. In grafiek 1 staan de verdrinkingscijfers vermeld binnen de periode 2005-2009 onderverdeeld in de categorieën België, Vlaanderen, Wallonië en Brussel, per oorzaak. De oorzaken zijn verdrinking in het bad, in het zwembad, in open water, na een val in open water, andere gespecificeerde oorzaken en ongespecificeerde oorzaken. De drie andere grafieken geven de verdrinkingscijfers weer over die periode met een onderscheid tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië. In 2009 zijn er in België 71 verdrinkingen vastgesteld.

Grafiek 1A: Verdrinkingsaantallen in België per doodsoorzaak (2005-2009)

Grafiek 1B: Verdrinkingsaantallen in Vlaanderen per doodsoorzaak (2005-2009)

8

Literatuurstudie

Grafiek1C: Verdrinkingsaantallen in Brussel per doodsoorzaak (2005-2009)

Grafiek1D: Verdrinkingsaantallen in Wallonië per doodsoorzaak (2005-2009)

1.5. Preventie van verdrinking

1.5.1. Preventietechnieken

De prevalentiecijfers van verdrinking geven aan dat dit een niet te onderschatten maatschappelijk probleem is. Naast onderzoek naar de prevalentie van verdrinking bestaat er ook onderzoek naar mogelijke preventiestrategieën om de kans op verdrinkingen te doen

9

Literatuurstudie dalen. De belangrijkste taak bij preventie is om de mensen bewust te maken van het gevaar van verdrinking. Vaak zijn de verdrinkingen te vermijden door het aanpassen van de omgeving of het organiseren van veiligheidsoefeningen voor de ouders. Volgens Ma, Xu & Xu (2010) is verdrinking immers een doodsoorzaak waarbij er bijna altijd getuigen zijn die in de meeste gevallen de kans hebben om een reddingspoging te ondernemen. Bij preventie kan er een onderscheid gemaakt worden tussen primaire en secundaire preventie. Primaire preventie vindt plaats wanneer men vooraf anticipeert op mogelijke risicosituaties en er bijgevolg geen gevaarlijke situatie kan ontstaan. Bij secundaire preventie zorgt men ervoor dat een risicovolle situatie niet erger wordt door de persoon in nood te helpen. In het algemeen zijn er drie mogelijke vormen van preventie (Bierens, 2006).

Een eerste vorm van preventie is om het gevaar zelf te veranderen, te verminderen of te verwijderen. Een voorbeeld hiervan is onder andere het afdekken van het zwembad (Bierens, 2006). De tweede vorm van preventie is vooral gericht op het menselijk gedrag. Men probeert het gedrag te veranderen op vlak van het nemen van risico’s, het houden van toezicht en de zwemvaardigheden. Een eerste voorbeeld hiervan is een kind van jongsaf aan zwemlessen te laten volgen. Uit de studie van Cody, Quraishi, Dastur & Mickalide (2004) blijkt dat 74% van de verdrinkingsslachtoffers in de Verenigde Staten niet zwemvaardig is. Gelijkaardig aan dit resultaat vindt Barss (2003) dat één derde van de slachtoffers in Canada tussen vijf en veertien niet of onvoldoende kan zwemmen. Door kinderen op jonge leeftijd zwemvaardigheden aan te leren, zullen ze beter leren reageren op onverwachte omstandigheden (Salomez & Vincent, 2004). Het moet echter benadrukt worden dat ondanks het volgen van zwemlessen, de ouders de zwemcapaciteiten van de kinderen niet mogen overschatten (Morrongiello, Sandomierski, Schwebel & Hagel, 2013). Een tweede voorbeeld waarbij de preventie gericht is op het menselijk gedrag is de mate van het toezicht door de ouders. Aangezien verdrinkingen niet enkel in de zee voorkomen, maar ook in meren en in baden is het ten sterkste aan te raden om kinderen nooit alleen te laten in de buurt van enig water. Schnitzer (2006) stelt dan ook de standaard dat ouders steeds op een afstand kleiner dan één armlengte dienen te blijven en dat elke vorm van afleiding vermeden moet worden.

Zoals eerder aangetoond zijn mannen vaker slachtoffer van verdrinking in vergelijking met vrouwen. Tijdens zonnig weer nuttigen mannen vaker alcohol dan vrouwen. Onderzoek van Salomez en Vincent (2004) toont aan dat alcohol in 30-50% van de verdrinkingen bij (jong)volwassenen een rol speelt. Alcohol zorgt namelijk voor een vermindering van de coördinatie. Het alcoholgebruik zou dus zeker beperkt moeten worden wanneer men van plan

10

Literatuurstudie

is om te gaan zwemmen. Iemand met een alcoholgehalte van 0,1g/100ml in het bloed, heeft tienmaal meer risico op overlijden tijdens het beoefenen van een wateractiviteit in vergelijking met mensen die geen alcohol genuttigd hebben. Hoe meer alcohol men inneemt voor het zwemmen, hoe groter het risico wordt (Driscoll, Harrison & Steenkamp, 2004).

Een derde en laatste preventiestrategie bestaat erin om het contact tussen de mens en het water te vermijden. De meest voorkomende manier hiervoor is het plaatsen van een omheining rond het zwembad, vijver of meer, maar ook het dragen van een reddingsvest door alle zwakkere zwemmers en watersporters wordt onder die laatste strategie begrepen (Laosee, Gilchrist & Rudd, 2012). Aangezien het plaatsen van een omheining omheen de waterige omgeving niet steeds mogelijk is, dienen er vaak redders ingeschakeld te worden. Zoals eerder vermeld zijn een groot aantal verdrinkingen te wijten aan de gebrekkige controle van de ouders (Schwebel et al., 2010). Een klein, maar niet te negeren percentage van deze verdrinkingen gebeurt echter onder de bewaking van gediplomeerde redders. In de Verenigde Staten stellen Schwebel en collega’s (2010) vast dat één derde van de verdrinkingen plaatsvindt onder de supervisie van professionele redders. Het is meteen duidelijk dat toezicht door redders, vooral op jonge kinderen, een essentiële preventiestrategie is die zoals hierboven aangetoond niet altijd volstaat (Brenner, 2003).

Om het risico op verdrinkingen in bewaakte zones te reduceren stelt Schwebel et al. (2010) drie acties voor. Ten eerste zouden redders op geregelde tijdstippen een bijscholing en trainingssessie moeten bijwonen. Dit zou ervoor zorgen dat de redders zich realiseren hoe een reddingssituatie kan verlopen waardoor hun zelfvertrouwen stijgt bij het effectief voorvallen van een noodsituatie. Een probleemoplossend vermogen en het verhogen van het zelfvertrouwen zijn immers belangrijke elementen bij het organiseren van een effectieve bewaking (Schwebel, Lindsay & Simpson, 2007). De tweede methode stelt dat het aangewezen is om op geregelde tijdstippen een gesimuleerde reddingssituatie in te oefenen. Doordat de redders zich een bepaald patroon eigen maken, zullen ze in noodsituaties effectiever kunnen werken en zullen de individuele prestaties verbeteren (Van Hasselt, Romano & Vecchi, 2008; Anderson & Leflore, 2008). Als laatste methode geeft Schwebel et al. (2010) mee dat de organisatie van de dienst moet worden nagegaan. Kishida (1973) heeft een onderzoek bij monotone beroepen naar elementen die de concentratie zouden kunnen beïnvloeden uitgevoerd. Zo zouden redders zich niet mogen bezig houden met het bijvoorbeeld schoonmaken van een zwembad, het verplaatsen van materiaal, en het innen van geld tijdens de momenten dat ze verantwoordelijk zijn voor de bewaking. Zo dient er geregeld

11

Literatuurstudie geroteerd te worden en zou men voldoende rustpauzes nodig hebben opdat de aandacht optimaal kan blijven en de veiligheid steeds gegarandeerd kan worden.

1.5.2. Scanningstechnieken

Het voordeel van het inschakelen van redders ter preventie van verdrinking is het feit dat zij beschikken over vaardigheden in verband met het detecteren van kritieke situaties. Deze scanningstechnieken zijn van groot belang bij het realiseren van een goed bewaakte zone. In 1999 deed Surf Life Saving Australia (Fenner et al., 1999) een onderzoek naar de manier waarop de redders hun zone moeten scannen. Sindsdien wordt er dan ook steeds meer onderzoek gedaan in verband met deze techniek. De visuele scanning en aandacht wordt beschreven als “het observeren, registeren en evalueren van de zone die onder bewaking staat” (Fenner et al., 1999). Dit omhelst zowel het zwembad of de zee, alsook de omgeving zoals het strand of de ruimte rond het zwembad. Scannen is dus “het gebruiken van het visuele systeem om informatie op te nemen, waardoor strategische planning en een goed management kunnen ontwikkeld worden wat zou moeten leiden tot een veiligere omgeving”. Uit het onderzoek blijkt dat de gezichtsscherpte optimaal is binnen een hoek van 10° à 15°. Het is dus essentieel dat de redder zijn hoofd voldoende draait zodat hij steeds een zo groot mogelijk gezichtsveld heeft. Indien hij zijn hoofd niet beweegt, zou een niet-bewegend slachtoffer zeer gemakkelijk over het hoofd kunnen gezien worden (Fenner et al., 1999). Korte en Grant (1980) stellen dat ook externe factoren, zoals bijvoorbeeld geluid, de scanning van de redders kunnen hinderen.

Op preventief vlak is scanning een zeer belangrijk deel van de job van een redder. Het zorgt voor de herkenning van personen die een hoger risico lopen op mogelijke problemen in het water of op het evalueren van zich ontwikkelende problemen. Het trainen van (onervaren) redders in scanningstechnieken is dus essentieel zodat het opmerken en lokaliseren van mogelijke slachtoffers sneller kan gebeuren. Het onderzoek van Page, Bates, Long, Dawes en Tipton (2011) geeft aan dat een ervaren redder vijfmaal vaker een verdrinkingsslachtoffer opmerkt in vergelijking met een onervaren redder. Men stelt dat de redders wel naar de plaats van verdwijning kijken, maar de verdrinking niet zien. De informatie wordt als het ware niet verwerkt. Hieruit kan er dus gesteld worden dat het van belang is dat er steeds voldoende ervaren redders aanwezig zijn op de plaats waar er bewaking verzekerd moet worden.

12

Literatuurstudie

Het is duidelijk dat verdrinking een maatschappelijk probleem is dat zeker niet genegeerd mag worden. Het feit dat de onderzoekers het na vele jaren eens zijn geraakt over een algemeen geldende definitie toont aan dat er gericht wordt gezocht naar allerhande mogelijke preventiestrategieën. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen primaire en secundaire preventie. Zowel het bewust maken van het gevaar van water bij de bevolking als het aanpassen van het gedrag van de mens is een niet te onderschatten preventiestrategie. De vorm van preventie die echter het meest aanzien geniet is vaak de redder. Hierdoor worden alle vorige preventiestrategieën maar al te vaak vergeten. In België beschikt men over een goed georganiseerde reddingsdienst, dit zowel aan zee, in zwembaden en andere openbare wateren. In de volgende hoofdstukken wordt verder ingegaan op de reddingsdienst en verdrinkingen aan zee.

13

Literatuurstudie

2. DE STRANDREDDINGSDIENST AAN DE BELGISCHE KUST

2.1. Historiek

De eerste georganiseerde badendienst werd in 1784 opgericht in Oostende waardoor deze stad als eerste de titel van “badplaats” kreeg. Opmerkelijk in dit verhaal is dat een Brit de organisatie op zich nam. In Groot-Brittannië was het zeebaden immers al een groot succes sinds 1750. In de 19e eeuw was na Oostende, de volgende badplaats die tot ontwikkeling kwam. De steden die hierop volgden waren Heist, Nieuwpoort, Middelkerke, en tenslotte , in 1890. In het begin van de 20e eeuw richtten , , Koksijde en hun badendienst op waardoor ze ook de titel van badplaats verdienden. De laatste kustgemeenten die zich ontwikkelden waren , Duinbergen, en Het Zoute. Tussen 1900 en 1914 werd de primaire vorm van dienstverlening steeds belangrijker en kreeg de badendienst een nieuwe structuur, de werkelijke reddingsdienst was geboren. In deze periode werd ook het kusttoerisme steeds populairder. Er kwam een toename in strandbezoeken en ook de zwemsport kende een serieuze opmars. Doordat de mensen de gevaren van de Noordzee niet goed kenden, drong de behoefte voor hulpverlening zich op waardoor de gemeenten meer personeel ging inzetten bij de reddingsdienst. Door de steeds stijgende populariteit tussen 1920 en 1940 kwam er een grote stijging in het aantal zwemmers en baders waardoor een aanpassing van de reddingsdiensten onvermijdelijk was. Onder invloed van het toerisme bracht men dan ook de eerste structuren in de reddingsdiensten aan zoals ze ook vandaag nog gebruikt wordt: hoofdredder – postoverste – redder. Het belangrijkste wat echter nog ontbrak, was de aangepaste opleiding (WOBRA, 2013a).

In 1982 werd de Intercommunale Kustreddingsdienst West-Vlaanderen, kortweg I.K.W.V., opgericht. Het I.K.W.V. heeft als doel de veiligheid van de baders, zwemmers en in een latere fase ook de watersportbeoefenaars langs de Belgische kust maximaal te waarborgen en dus mede het toerisme aan de kust te bevorderen. Dit wordt nagestreefd door het organiseren, coördineren en begeleiden van de kustreddingsdiensten. Deze samenwerking had dan ook al snel resultaat. Het aantal verdrinkingen in de onbewaakte zones daalde snel. Daar waar er tussen 1960 en 1979 nog 146 mensen verdronken in de onbewaakte zone, waren dit er nog 30 tussen 1980 en 2000. Dit is voornamelijk te danken aan het oprichten van het I.K.W.V. (WOBRA, 2013a). Na de oprichting werden verdrinkingen aan de Belgische kust een zeldzaamheid. Uit het informatieblad van het Vlaams Instituut van de Zee (VLIZ) en de

14

Literatuurstudie

jaarverslagen van het I.K.W.V. blijkt dat er sinds 1982 geen verdrinkingen meer plaatsvonden in de bewaakte zone, tijdens de bewaking door de redders. De verdrinkingen die plaatsvonden zijn dan ook te situeren op plaatsen en tijdstippen waarop er geen bewaking was (I.K.W.V., 2007-2013; VLIZ, 2006).

2.2. Intercommunale Kustreddingsdienst West-Vlaanderen (I.K.W.V.)

Binnen de structuur van het I.K.W.V. kunnen twee niveaus worden onderscheiden namelijk het beleidsniveau en het uitvoeringsniveau (WOBRA, 2013a). Het beleidsniveau beslist hoe en met welke middelen er gewerkt zal worden om de maximale veiligheid van de baders, zwemmers en watersporters te garanderen. Het uitvoeringsniveau zorgt ervoor dat het uitgestippelde beleid correct wordt uitgevoerd. Sinds 2000 zijn alle kustgemeenten lid van het I.K.W.V.. Dit wil dus zeggen dat zij de organisatie en de werking van de kustreddingsdienst volledig toevertrouwd hebben aan het I.K.W.V., wat niet betekent dat de gemeenten niet meer betrokken zijn bij het beleid. Het gaat immers over een samenwerkingsakkoord tussen I.K.W.V. en de gemeenten, waarmee zij instemmen vanaf het moment van hun toetreding. Dit geldt ook voor het uitvoeringsniveau. Alle hoofdredders en diensthoofden (de verantwoordelijke van de badstad voor de reddingsdienst) komen minimaal twee keer per jaar samen om ervoor te zorgen dat er zo’n groot mogelijke uniformiteit wordt nagestreefd tussen de verschillende kustgemeenten. De volledige structuur van de reddingsdienst wordt hieronder weergegeven in organigram 1 (WOBRA, 2013a).

Organigram 1: Structuur van het I.K.W.V. (WOBRA, 2013a)

15

Literatuurstudie

2.3. Opleiding voor Redder aan Zee, georganiseerd door WOBRA

In 1959 werden de eerste opleidingen voor strandredder georganiseerd door de Provinciale Commissie voor zwem- en reddingsbrevetten (WOBRA, 2013a). Vanaf 1997 werd dit overgedragen naar de vzw West-Vlaamse Brandweerschool, welke in 1999 zijn naam veranderde naar het West-Vlaams opleidingscentrum voor Brandweer-, Reddings- en Ambulancediensten (WOBRA, 2013b).

De taak van het WOBRA binnen dit verhaal is het organiseren van de opleiding Redder aan Zee. Deze opleiding is te volgen in vier steden: Brugge, , Oostende en Koksijde. Om hieraan deel te nemen dient men 16 jaar te zijn op 1 augustus voorafgaand aan het academiejaar waarin men de cursus wil volgen. De cursusduur bedraagt 50 uren, bestaande uit theorie- en praktijklessen (WOBRA, 2014). In de theorielessen wordt de nodige kennis aangeleerd om als redder de veiligheid op het strand te bevorderen. Men leert onder andere hoe de organisatie en structuur van de reddingsdienst werkt. Ook wetgeving, reglementering en rechten en plichten van de redder moeten gekend zijn. Om preventief te werk te kunnen gaan op het strand, is het belangrijk dat de redder gevaarlijke situaties kan inschatten. Alcoholgebruik, oververmoeidheid of zelfmoord zijn kenmerken die vaak gepaard gaan met een verdrinking. Ook de theorie van de reddingstechnieken voor baders, zwemmers en watersporters dient gekend te zijn. Naast het herkennen van mogelijke risicofactoren moet de redder kennis hebben omtrent de getijden en de stromingen waar de Belgische kust onderhevig aan is. Het kunnen lezen en interpreteren van een getijdentabel komt hier bijvoorbeeld aan bod. Specifieke gevaren zoals weer en wind worden in de cursus besproken zodat de redder weet hoe hij hiermee moet omgaan bij noodsituaties. Het is duidelijk dat het zeer belangrijk is dat een redder een gevaarlijke situatie moet kunnen inschatten. Hiervoor is het essentieel om te weten hoe de samenwerking tussen hoofdredder, postoverste en redder in zijn werk gaat. De werk- en hulpmiddelen die de redder ter beschikking heeft op het strand worden eveneens behandeld zodat de redder weet hoe deze gebruikt moeten worden. De eerste stap om het diploma Redder Aan Zee te behalen, wordt dus genomen bij het instuderen van deze cursus. Hierna volgt dan een onderdeel over boten, motoren en vaartechnieken. De toekomstige redder leert onder andere hoe men met de boten moet varen (aanmeren, afmeren, naderen van een drenkeling…) en hoe de boten onderhouden moeten worden. Als laatste, maar zeer belangrijk hoofdstuk, leert men de EHBO- en reanimatievaardigheden die elke redder moet beheersen volgens de Europese Richtlijnen (WOBRA, 2013a).

16

Literatuurstudie

Naast een theoretisch examen, dienen ook vier praktische proeven afgelegd te worden. Als eerste module is er een zwemgedeelte, bestaande uit drie proeven. De tweede module bestaat uit uitvoeringstechnieken (bevrijdingsgrepen, vervoersgrepen…). In de derde en laatste module komen EHBO en reanimatie aan bod. De Europese richtlijnen, die elke vijf jaar kunnen veranderen, vormen de basis voor het slagen voor deze module. Momenteel gelden de Europese richtlijnen van 2010 (Nolan et al., 2010; Orkin, 2013).

Indien men slaagt voor deze drie modules ontvangt men een attest, geldig om één jaar aan de slag te gaan als Redder aan Zee. In de maand juli of augustus van hetzelfde jaar dient men vervolgens een zeezwemproef af te leggen. In het geval men ook hiervoor slaagt, ontvangt men het diploma Redder aan Zee waarmee men drie jaar tewerk gesteld kan worden. Daarna dient men elke drie jaar voor een recyclageproef te slagen waarbij men opnieuw beoordeeld wordt op de drie modules van het praktisch examen (WOBRA, 2014).

2.4. Taken van de redders

Voor de bewaking van de Belgische stranden kan men in de bewaakte zones rekenen op de hoofdredder, redder-postoverste en de redder. Een goede samenwerking ter preventie van verdrinkingen wordt dan ook vereist. Hiervoor heeft het I.K.W.V. een duidelijke omschrijving van de taken per functie opgesteld (WOBRA, 2013a).

2.4.1. Taken van de hoofdredder

De hoofdredder houdt zich in de voorbereiding bezig met het opstellen van de werkschema’s voor de verschillende reddingsploegen. Dagelijks dient hij de aanwezigheden en prestaties te controleren en de noodzakelijke vervangingen te verzorgen. Opdat alles vlot zou verlopen, dient hij instructies aan de postoversten en redders uit te delen. Op het vlak van materiaal, moet hij ervoor zorgen dat alle nodige middelen aanwezig en in goede staat zijn en blijven. Vervolgens is hij verantwoordelijk voor het geven van instructies omtrent het politiereglement en de toepassing van dit reglement op het strand. Verder dient hij er nog voor te zorgen dat de vaardigheden van de redders op hoog niveau blijven door het organiseren van trainingen en vaaropleidingen. Tot slot neemt hij ook deel aan de vergaderingen van de werkgroep leiding.

17

Literatuurstudie

2.4.2. Taken van de redder-postoverste

Per reddingspost is er minimum één redder-postoverste. Hij leidt de taken op de post, die meestal bestaat uit 3 à 6 redders. Hij dient zijn ploeg optimaal op te leiden door zoveel mogelijk relevante kennis over te brengen aan de redders. Dagelijks controleert hij de aanwezigheden van de redders op zijn post en geeft dit door aan de hoofdredder. Hij is direct betrokken bij de vaaropleidingen. Indien onderhoud, herstellingen of bevoorrading op de post gewenst is, dient hij dit door te geven aan de hoofdredder. Bij interventies leidt en stuurt hij de reddingsploeg. Als laatste taak brengt hij dagelijks verslag uit bij de hoofdredder over het aantal en de aard van de interventies.

2.4.3. Taken van de redder

Naast de hoofdredder en de postoverste is er de redder die zorgt dat de veiligheid van de baders gegarandeerd blijft. Zijn dagelijkse taken bestaan uit het klaar zetten van het materiaal, het invullen van de getijden en de waterkwaliteit op het infobord. Hij zorgt dat de baders op elk moment tussen de boeien blijven zodat ze niet afdrijven of in de buurt van een strandhoofd kunnen komen. Hiernaast dient hij ervoor te zorgen dat plankzeilers, plankvliegers, motor- en zeilbootjes niet in de badzone komen. Hij is verantwoordelijk voor het bieden van eerste hulp aan vermoeide baders of mensen in nood. Verder waakt de redder over verloren gelopen kinderen en maakt hij de strandgangers alert op het gevaar van het graven van diepe putten. Op aanwijzing van de hoofdredder moet hij ook kunnen optreden als plaatsvervangend postoverste.

2.5. Communicatiekanalen van de redders

2.5.1. Samenwerking met andere actoren

Om de veiligheid te kunnen garanderen, kan de reddingsdienst hulp krijgen van andere instanties. Elke badstad heeft een bepaald aantal EHBO-posten op de dijk. Zij staan in voor de eerste hulp bij ongevallen op het strand. De redders kunnen ook altijd beroep doen op de plaatselijke politie. Vervolgens kan de brandweer assistentie bieden, bijvoorbeeld voor aangespoelde dieren. Het hulpcentrum 112, zijnde de MUG, ambulance en helikopter werken ook nauw samen met de reddingsdienst. Voor reddingsoperaties kan steeds de hulp van de Seaking vanuit Koksijde gevraagd worden. Het maritieme reddings- en coördinatiecentrum (MRCC) in Oostende wordt voornamelijk gewaarschuwd bij schepen in nood of

18

Literatuurstudie

olieverontreiniging. Zij zijn dus actief op zee zelf. Tenslotte is er ook nog de vrijwillige Zeereddingsdienst van Blankenberge (WOBRA, 2013a).

2.5.2. Het alarmeringsschema

Om de coördinatie tussen alle verschillende actoren vlot te laten verlopen, werd een alarmeringsschema opgesteld. Wanneer personen in nood zijn, dient dit zo snel mogelijk gemeld te worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen meldingen van op het land en meldingen van op de zee. In bijlage 1 is een gedetailleerd stappenplan terug te vinden dat aantoont welke actoren in welke omstandigheden worden ingeschakeld (WOBRA, 2013a).

2.6. Hulp- en reddingsmiddelen

Om een interventie vlot te laten verlopen kunnen redders rekenen op heel wat hulp- en reddingsmiddelen. Als redder is het noodzakelijk om deze middelen te kennen en te kunnen gebruiken. Deze materialen worden allen ter beschikking gesteld door het I.K.W.V.. De hulp- en reddingsmiddelen kunnen in zes grote delen onderverdeeld worden: infomaterieel, signalisatiematerieel, communicatiematerieel, uitrusting van de redder, reanimatiematerieel en diversen (WOBRA, 2013a).

2.6.1. Infomaterieel

De bewaakte zones worden aangegeven door grote infoborden. Deze borden bevatten het uur van hoog- en laagwater en de watertemperatuur. Ook geven ze de uitleg over de gebruikte signalisatievlaggen en -borden weer. Om toeristen van dienst te zijn, wordt deze informatie in meerdere talen weergegeven. Het bord aan de mirador (de hoge stoel die vlakbij de waterlijn staat) bevat dezelfde informatie. Elke post heeft eveneens een reddingscabine. Deze is zodanig opgesteld en uitgerust waardoor ze onmiddellijk in het oog springt, zowel voor de badgasten als voor de hulpdiensten. Meestal is er een referentiecode, als herkenningspunt voor de Seaking, aangebracht op het dak van de cabine. De vlag van het I.K.W.V. wordt bij de reddingscabine geplaatst.

Verder is er nog meer infomaterieel terug te vinden zoals de wegwijsneus, waarmee de toerist zich kan oriënteren. De wegwijsneus is een langwerpig bord die zich bevindt onder het infobord dat meestal geplaatst is voordat men het strand bereikt. De wegwijsneus geeft een algemeen overzicht van de badstad en de situering van de verschillende zones. Om het voor

19

Literatuurstudie de strandgebruikers mogelijk te maken het verschil tussen bewaakte en onbewaakte zones en de kitezone te zien, zijn er infoborden langs de openbare weg. Er zijn verdwaalpalen en “vlug terug bandjes” om het aantal verloren gelopen kinderen te reduceren. Aan deze verdwaalpalen hangen infoboxen, die een verkleinde weergave van het grote infobord zijn. Tenslotte is er een groene vlag met wit kruis of een witte vlag met rood kruis die de locatie van de hulpposten aanduidt (WOBRA, 2013a).

2.6.2. Signalisatiematerieel

Om het einde van een zwem- of surfzone aan te duiden zijn signalisatieborden terug te vinden. Hierdoor ziet men onmiddellijk of het al dan niet toegestaan is om te zwemmen of te surfen op dat moment van de dag. De signalisatieborden die terug te vinden zijn langs de Belgische kust worden weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: Signalisatieborden: v.l.n.r. bewaakte zone, onbewaakte zone en surfzone (I.K.W.V., sd).

Er zijn eveneens vijf verschillende signalisatievlaggen, weergegeven in figuur 2. Bij groene vlag is baden en zwemmen toegelaten. Bij gele vlag is baden en zwemmen gevaarlijk waardoor drijvende voorwerpen niet langer gebruikt mogen worden. Wanneer het rode vlag is, is zowel het baden als het zwemmen verboden.

Figuur 2: Signalisatievlaggen: v.l.n.r. groene vlag, gele vlag, rode vlag, surfen toegelaten en surfen verboden ( I.K.W.V., sd).

20

Literatuurstudie

De zones worden afgebakend via de gele grensboeien. De redders dienen de baders binnen deze boeien te houden. Wanneer er strandhoofden zijn, is de minimumafstand van de grensboei naar het strandhoofd minimaal 50 meter. Om het uiteinde van het strandhoofd aan te duiden, ligt er vaak een kleine rode boei. Zo kan de redder zien waar het strandhoofd ligt bij hoog water wanneer deze mogelijks gedeeltelijk onder water ligt. Om net zoals de badzone de surfzone af te bakenen worden grote rode boeien geplaatst. Deze worden op een minimumafstand van 50 meter van de gele boei geplaatst, aan de richting van de surf- of kitezone.

Door de vaak te grote afstand tussen de bader en redder verloopt de communicatie niet altijd even makkelijk. Om dit op te lossen hebben de redders een misthoorn en rode handseinvlag. Beiden worden gebruikt om de baders binnen de bewaakte zone te houden. Een goede communicatie is mogelijk wanneer de redders goed zichtbaar zijn voor de baders. Om die reden zal de redder vaak op de mirador staan die twee grote functies heeft. Ten eerste wordt hij gebruikt als verplaatsbare uitkijktoren voor de redder. Ten tweede heeft hij ook een belangrijke signalisatiefunctie aangezien hierop de signalisatievlag wordt geplaatst. Naast de signalisatievlag zijn er ook nog de beachvlaggen die een signalisatiefunctie hebben. Deze worden in het zand geplaatst en duiden de grens aan van de zone waarbinnen men mag zwemmen (WOBRA, 2013a).

2.6.3. Communicatiematerieel

Aangezien communicatie op het strand belangrijk is, zijn alle redders voorzien van draadloze zend- en ontvangstapparatuur. Deze wordt gebruikt voor de communicatie tussen redders, reddingsboten, de verschillende posten en de hoofdredder (WOBRA, 2013a).

2.6.4. Reanimatiematerieel

Om een reanimatie optimaal te kunnen uitvoeren, beschikt de redder over een pocket mask. Het is eveneens zeer belangrijk om een automatische externe defibrillator in de buurt te hebben. Deze bevindt zich dan ook steeds in het EHBO-lokaal en in de wagen van de hoofdredder (WOBRA, 2013a).

2.6.5. Reddingsmaterieel

Wanneer een interventie plaatsvindt, heeft de redder eveneens verschillende hulpmiddelen ter

21

Literatuurstudie beschikking. Eerst en vooral is het de taak van de redder om gepast en snel te handelen. Als verplaatsingsmiddelen hebben de meeste posten een interventieboot en/of een kajak die gebruikt kan worden bij een interventie in het water. In de boot ligt altijd een reddingsboei. Deze kan voorzichtig als houvast naar de drenkeling geworpen worden. Verder is er de torpedoboei, een lichte langwerpige boei die via een touw rond de borst van de redder gebonden wordt. De redder, die al zwemmend de drenkeling benadert, reikt de drenkeling de boei aan en kan zo de bader in nood naar de kant trekken. De reddingsgordel is qua werking gelijkaardig aan de torpedoboei. Tot slot is er nog de half- automatische opblaasbare reddingsvest, die dient ter bescherming van de redder en de drenkeling (WOBRA, 2013a).

2.6.6. Diversen

Om de kleur van de vlag te kunnen bepalen (groen, geel of rood), dienen de hoofdredders onder andere de windsterkte te meten. Hiervoor hebben ze een anemometer of een windmeter. Tot zeven Beaufort kan er groene vlag gehesen worden, vanaf zeven Beaufort of meer zal dit een rode vlag worden. Vanzelfsprekend hangt dit ook af van andere factoren zoals de windrichting en de stroming in de zee.

Onmiddellijk eerste hulp toedienen is ook heel belangrijk. Hiervoor is er een EHBO-koffer aanwezig met het basismateriaal. Indien mogelijk worden de patiënten doorverwezen naar de dichtstbijzijnde EHBO-post. Elke reddingspost is ook voorzien van een draagberrie. Dit kan gebruikt worden voor het vervoeren van drenkelingen of patiënten naar de reddings- of EHBO-post. In de boot is vaak een linecutter aanwezig. Zo kunnen de redders, indien nodig, de lijnen van een kiter in nood doorsnijden (WOBRA, 2013a).

2.7. Conclusie

Zoals uit dit hoofdstuk af te leiden is, is de Belgische reddingsdienst een goed georganiseerde samenwerking tussen verschillende actoren. De redder kan rekenen op heel wat andere hulpverleners en logistieke middelen om zijn functie op het strand optimaal uit te voeren. Verder is het noodzakelijk dat de redder een uitgebreide kennis heeft over zijn reddingspost. Meerdere factoren spelen een rol bij het bepalen van de veiligheid op het strand. In het hieropvolgend hoofdstuk volgt een samenvatting van de classificatiesystemen in verband met de morfologie van het strand uit de literatuur met als bedoeling de mogelijke gevaren van de Belgische kust te identificeren.

22

Literatuurstudie

3. OVERZICHT VAN DE CLASSIFICATIE VAN DE STRANDEN: IMPACT VAN DE STRANDMORFOLOGIE EN OMGEVING OP DE STRANDVEILIGHEID

3.1. Inleiding

William Gocher was de eerste persoon die het in 1902 aandurfde om de wet te overtreden en zich in de zee te wagen in New South Wales, Australië (Short & Hogan, 1994). Ruim 100 jaar later kan niemand zich nog inbeelden dat het verboden zou zijn om afkoeling te zoeken in de zee. Het feit dat de zee zo populair is, brengt echter gevaren met zich mee.

Short en Hogan (1994) definiëren de gevaren van het strand als “de condities die op internationaal vlak een grote bedreiging vormen voor de publieke strandgangers en jaarlijks bijdragen tot honderden verdrinkingen en duizenden reddingen”. Daartegenover houdt de strandveiligheid “de herkenning van het strandgevaar in en het kunnen toepassen van de mechanismen die nodig zijn om het gevaar te beperken”. Het doel is immers om het publiek te beschermen tegen de gevaren van het strand en het aantal verwondingen die men oploopt op een strand te beperken. De belangrijkste factor die meespeelt in de preventie van verdrinkingen en accidentele gebeurtenissen is de aan- of afwezigheid van een redder op het strand. Daarnaast zijn de morfologie van het strand, de uitrusting op het strand en occasionele aspecten (zoals weersomstandigheden en activiteit van de strandgebruikers) van groot belang om de veiligheid te bepalen (Valeiras, 2007).

Aangezien de redder vaak wordt beschouwd als de belangrijkste actor in de preventiestrategie is het als redder belangrijk om te weten of een strand al dan niet gevaarlijk is of kan zijn. Daarom heeft men in Australië een formule opgesteld om het strand te evalueren naar gevaar toe. Deze formule stelt dat de risicoanalyse (R) een functie (f) is van de gevaren (H) en gebruik (U) van het strand: R = f (H x U). De mate van gevaar bekomt men door het in rekening brengen van de golven en de getijden. Vervolgens kan men elk strand onderverdelen volgens bepaalde types, waardoor men voorspellingen kan doen omtrent de soort, locatie en variatie van gevaren, zoals hoogte en type van de golven, diepte van het water en stromingen. Via dit systeem geeft men elk strand een bepaalde score (1 = weinig gevaar, 10 = hoog gevaar). De tweede factor in de formule is het gebruik van het strand. Niet enkel het aantal strandgebruikers is van belang, maar ook de leeftijd, het geslacht, de nationaliteit, de zwemcapaciteiten, de socio-economische status... zijn hierbij belangrijk. Het is echter

23

Literatuurstudie noodzakelijk om te beseffen dat zowel de gevaren (H) als het gebruik van het strand (U) zullen variëren in tijd en bijgevolg ook het risico (R) (Bierens, 2006).

Volgens Short en Hogan (1994) kan men vier belangrijke aspecten van het strand en de zee onderscheiden waarmee men organisatorisch rekening moet houden om de veiligheid te kunnen garanderen. Ten eerste zijn het strand en de zee een bron van recreatie voor zowel streekgenoten als toeristen. Mensen komen om zich te ontspannen, te zwemmen, te zonnen, te surfen, te kiten... Wereldwijd komen er jaarlijks tientallen miljoenen mensen naar een strand. De mate waarin en hoe het strand gebruikt wordt is dus een zeer belangrijk element voor de inschatting van de veiligheid. Een tweede aspect waarmee men rekening dient te houden is dat stranden en de surfzones van nature uit gevaarlijk zijn. Dit omdat het vaak heel grote oppervlaktes zijn waarbij er zich te allen tijde onverwachte omstandigheden kunnen voordoen. Ten derde kan gesteld worden dat indien de bevolkingsdichtheid op het strand toeneemt, het niveau van het publieke risico ook zal stijgen. Als laatste factor kan men aannemen dat de manier van het uitvoeren van een reddingsactie afhankelijk is van de veiligheidsvoorschriften die gelden ter plaatse (Short & Hogan, 1994).

De vele mogelijke gevaren van het strand en de zee zijn de laatste jaren voor vele onderzoekers een inspiratiebron geweest voor het opstellen van een classificatiesysteem waarbij de bepalende veiligheidsfactoren in kaart worden gebracht. Hieronder volgt een overzicht van enkele classificatiesystemen uit de literatuur.

3.2. Classificatiesystemen in verband met de morfologie van het strand

In dit deel volgt een opsomming in alfabetische volgorde van zeven classificatiesystemen van verschillende stranden wereldwijd (zie tabel 1). De onderzoekers ontwikkelden, aan de hand van bepaalde factoren, een systeem waarbij ze de stranden rangschikken volgens de aanwezige gevaren. De uitzondering hierop is het onderzoek van Ergin, Karaesmen en Uçar (2011). Deze onderzoekers rangschikten de stranden volgens paramaters naar aantrekkelijkheid van het strand. Een overzicht van alle elementen gebruikt in de classificatiesystemen is terug te vinden in tabel 1.

24

Literatuurstudie

Tabel 1: Elementen uit de classificatiesystemen, volgens auteur Auteur Morgan& Short & Benedet et Ergin et Hoefel & Klein Morgan Ozanne - Short Kenmerken strand Hogan al. (2004) al. (2011) (1998) et al. (2007) Smith (1996) (1994) (2013) MENSELIJKE FACTOREN Bevolking - Dichtheid x x x - Strandactiviteiten x Geluidsoverlast x Lozing rioolwater x Vervuiling x NATUURLIJKE FACTOREN Diepte water x x x Duinen x x Getijden x x Golven x x x x x x Helderheid water x Insluiting x Kellen x Landschap x Natuurlijke vegetatie x Rotsachtige kusten - Helling x - Grootte x - Ruwheid x Rotsen - Hoogte x - Helling x

25

Literatuurstudie

Auteur Morgan& Short & Benedet et Ergin et Hoefel & Klein Morgan et Ozanne- Short Kenmerken strand Hogan al. (2004) al. (2011) (1998) al. (2007) Smith (1996) (1994) (2013) - Speciale elementen: x onregelmatigheden Strand - Type x - Dwarse breedte x - Helling x x - Kleur x Stroming - Algemeen x x x - Muistroom x x x - Parallel aan de kustlijn (eb en vloed) x x Weersomstandigheden - Bewolking x - Temperatuur x - Wind x x - Zichtbaarheid x x - Zonneschijn x Zandbanken x STRUCTURELE FACTOREN Bebouwing x Bereikbaarheid x Breedte strand x Strandhoofden x x x Uitkijkposten x

26

Literatuurstudie

In het eerste onderzoek (Benedet, Finkl & Klein, 2004) wordt een morfodynamische classificatie van de stranden aan de Atlantische kust van Florida besproken, gebaseerd op het model van Wright en Short. Hierbij brengt men de hoogte van de strandhoofden, golfhoogte, golffrequentie, valversnelling, zandbanken en zandkorrelgrootte in rekening. De onderlinge combinaties tussen deze verschillende factoren zorgen voor verschillen in type stranden. Het onderzoek heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds willen de onderzoekers de morfologische en geografische variabiliteit van de verschillende stranden weergeven. Anderzijds heeft men met dit onderzoek als doel elk strand een gevarenscore toe te kennen. Via de formule Ω = Hb/WsT wil men een morfodynamische classificatie opstellen waarbij Ω de dimensieloze valsnelheid voorstelt die gerelateerd is aan de zwaartekracht en zandkorrelgrootte, Hb de maximale golfhoogte, Ws de valsnelheid van het zand en T de snelheid van de opeenvolging van de golven is. Dankzij deze formule is het mogelijk om de stranden op te delen in verschillende types. De morfodynamische classificatie heeft als einddoel om een drie- dimensioneel model te ontwikkelen van de Oostkust van Florida. De morfologische kenmerken van het strand worden aangevuld met de informatie die men verkrijgt via luchtfoto’s.

De tweede studie van de onderzoekers Ergin, Karaesmen en Uçar (2011) beschrijft een techniek om het strand te kwantificeren aan de hand van 26 structurele en perceptuele parameters. De stranden die worden besproken liggen in Turkije, Groot-Brittannië, Malta, Kroatië, Australië, Ierland, Verenigde Staten, Nieuw- Zeeland en Japan. In tegenstelling tot de andere classificatiesystemen is het doel hier niet om de veiligheid te evalueren. Men wil met dit onderzoek nagaan welke paramaters (zie tabel 1) belangrijk zijn voor de aantrekkelijkheid van een strand. De onderzoekers laten een groep strandgebruikers en professionele redders een vragenlijst invullen waarbij de 26 elementen met betrekking tot het strand op een vijfpuntenschaal worden beoordeeld. Het belang van elke parameter wordt bepaald via publieke vragenlijsten. Een mathematisch model integreert elke parameter in een systeem waarbij deze een score krijgen. Zo kan geëvalueerd worden welke parameters van groot belang zijn bij het kwantificeren van het strand met betrekking tot het uitzicht of de aantrekkelijkheid ervan. De resultaten van dit onderzoek kunnen van groot belang zijn als handleiding bij het beoordelen, ontwikkelen en managen van de kustgebieden.

Het derde onderzoek bekijkt vier zones in Brazilië. Het doel is de omgevings- en sociale factoren die op het strand aanwezig zijn in kaart te brengen (Hoefel & Klein, 1998). In een eerste fase gaat men na wat de natuurlijke risico’s zijn van het strand. Hierbij stijgt het

27

Literatuurstudie natuurlijke risico van het strand met een toenemende hellingsgraad en een toenemende dissipativiteit. Dissipativiteit is een kenmerk van het strand waarbij de golven uitvloeien op het strand. Op die manier wordt elk strand beoordeeld naar veiligheid toe op een schaal van 1 tot 10. Structurele factoren zoals de aanwezigheid van stijgers, strandhoofden en inhammen van rivieren verhogen het lokale risico. Het is echter vanaf het moment dat het strand gebruikt wordt door bezoekers dat het een publieke bezorgdheid wordt. In dit geval is het strandrisico geïdentificeerd als een “publiek strandrisico” (figuur 3). Dit is het resultaat van de natuurlijke kenmerken van het strand en van de mate waarin het strand gebruikt wordt door bezoekers. Door de combinatie van deze twee factoren kennen de onderzoekers elke zone een publieke risicofactor toe. Deze risicofactor wordt ingedeeld in één van de drie mogelijke niveaus (A, B of C, met een toenemend risico van A tot C). Omgevingsfactoren die aan bod komen zijn de helling van het strand, maximale golfhoogte, golfsterkte, stroming (muistroom of stroming parallel met de kustlijn) en windsterkte. Per zone wordt alle informatie van de verdrinkingsslachtoffers van twee jaar opgevraagd via een vragenlijst die door de redders wordt ingevuld. De sociale factoren van de verdrinkingsslachtoffers die aan bod komen zijn geslacht, tijdstip, leeftijd, afkomst, invloed van alcohol en zwemcapaciteit. Beach Usage Public Beach Risk (A

>3000 1000-3000 C B 500-1000 100-500 A 0-100 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Beach Hazard Rating

Figuur 3: Classificatie van het “publiek strandrisico” voorgesteld door Short en Hogan (1993): combinatie van het strandgebruik (y-as) en gevarenscore (x-as) (naar Hoefel & Klein, 1998)

Via de retrospectieve studie van Morgan, Ozanne-Smith en Triggs (2007) wordt gezocht naar de herkomst en het aantal ongewilde verdrinkingsdoden op de Australische surfstranden. In dit onderzoek worden in de surfzones drie bronnen van gevaren aangetroffen: het type en de hoogte van de golven, de variatie in waterdiepte en de stromingen. Mens-gerelateerde factoren die het gevaar beïnvloeden zijn onder andere het zwemmen buiten de bewaakte zone en/of tijdens de onbewaakte uren, het gebruik van drugs en/of alcohol en de medische conditie

28

Literatuurstudie

van de zwemmer of surfer. Verder worden ook situatiegebonden factoren voor verdrinking weergegeven namelijk de activiteit (zwemmen, surfen, snorkelen, duiken), de nabijheid van anderen en muistromen. Hierbij gaat men na welke activiteit de drenkeling doet op het moment van verdrinking. Het doel van de studie is in tegenstelling tot de andere studies niet om het strand te classificeren maar om een beschrijving te geven van de verdrinking op surfstranden, inclusief de aanwezigheid van mogelijke risicofactoren.

Het vijfde onderzoek, Morgan en Ozanne-Smith (2013), heeft als doel om de condities waarbinnen reddingen worden uitgevoerd te evalueren alsook het associëren van deze condities met mens-gerelateerde factoren om de veiligheid van de bader te kunnen garanderen. Er wordt een ratingsysteem gebruikt waarbij de verschillende stranden aan de Australische kust een score krijgen van één (minst gevaarlijk) tot tien (meest gevaarlijk) op basis van gevaar. Het systeem houdt rekening met situationele factoren zoals bijvoorbeeld golfhoogte, type golf, variatie in diepte van het water en stroming. Jaarlijks dienen meer dan 750 reddingen en reanimaties uitgevoerd te worden in de staat Victoria. Om de situatie waarbinnen de redding gebeurt bij te houden, vullen de professionele (betaalde) redders dagelijks een rapport in. In dit rapport dienen volgende gegevens ingevuld te worden; naam strand, datum, dag, aantal redders in dienst, getijden, windrichting, windkracht, luchttemperatuur, conditie van de zee, golfhoogte, aantal bezoekers en interventies van de redders. Voor de uitgevoerde reddingen worden volgende gegevens genoteerd; leeftijdsgroep, geslacht, afstand tot de kustlijn, positie in de bewaakte zone, tijdstip, medische conditie en nationaliteit. De data worden gerapporteerd per geval, in mediaan en percentage. De getallen zijn eveneens opgedeeld per redding, preventieve actie en reanimatie per 100.000 personen in het water, alsook voor verloren gelopen kinderen en eerste hulp per 100.000 strandbezoekers. De resultaten tonen aan dat er in Victoria in een periode van 95 dagen op 26 stranden, gemeten als 872 stranddagen, 406 reddingen plaatsvonden op 37 verschillende dagen. Er vonden 8347 preventieve acties, 128 reddingen en 1 reanimatie per 100.000 baders plaats. Er zijn gemiddeld 14,4 verloren gelopen kinderen en 39,7 gevallen van eerste hulp per 100.000 strandgangers. Wanneer dit in relatie gebracht wordt met situationele factoren valt het op dat de meeste reddingsacties plaats vonden bij een landwind (=windrichting) en hoge maximumtemperaturen. Er is geen significant verband tussen de reddingen en windsnelheid, type golf of golfhoogte. Wel zijn het aantal reddingen positief gecorreleerd met het totale aantal bezoekers op het strand en in het water, preventieve acties en aantal redders van dienst.

29

Literatuurstudie

De review van Short (1996) geeft de ontwikkelingen in de classificatie van stranden weer. Dit onderzoek begint met het model van Wright en Short (1994) waarbij enkel de golfhoogte, de golffrequentie en de korrelgrootte in rekening gebracht worden. Uit andere onderzoeken blijkt dat meerdere omgevingsfactoren toegevoegd kunnen worden namelijk de helling, het bereiken van hoogtij en de insluiting van het strand. Uiteindelijk wordt de bijdrage van de golfhoogte, de golffrequentie, de grootte van de zandkorrel, de helling van de kust, het verticale hoogteverschil tussen de getijden (getijhoogte) en de insluiting van het strand op het strandtype besproken. Elk van deze factoren hebben aanzienlijke ruimtelijke en temporele variaties die resulteren in een grote verscheidenheid aan strandtypes.

In de laatste studie worden kenmerken van het strand zoals diepte, golven, muistromen, golfontwikkeling,... geanalyseerd. Het doel van de studie is om de stranden van New South Wales te beoordelen naar gevaar toe. Dit doen ze door te starten met het beschrijven van de gevaren die gepaard gaan met elk type strand. De verschillende types worden weergegeven in figuur vier. Vervolgens wordt aan elk type strand een score toegekend van één tot tien. Dit wordt gedaan door het in rekening brengen van de types stranden in combinatie met de golfhoogte (figuur 4). Daarna wordt deze rating toegepast op de stranden van New South Wales om uiteindelijk een publiek strandrisico vast te stellen voor elk strand. Dit publiek strandrisico wordt bepaald door de gevaren in combinatie met de mate waarin het strand wordt gebruikt. Short en Hogan (1994) stellen vast dat de aanwezigheid van bepaalde kenmerken op het strand kunnen bijdragen tot gevaar. Dit zijn de diepte van het water, topografie van het strand, golven, stromingen (voornamelijk de muistromen) en tot slot de specifieke gevaren zoals de aanwezigheid van riffen, rotsen,... . De muistromen worden als grootste gevaar geacht vanwege de combinatie van snelle zeewaartse stroming en de mogelijkheid van golven die overslaan wanneer men uit de muistroom geraakt.

30

Literatuurstudie

Wave <0,5 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 >3,0 Beach State Height (m) (m) (m) (m) (m) (m) (m) (m) Dissipative 4 5 6 7 8 9 10 10 Long Shore Bar 4 5 6 7 7 8 9 10 Trough Rhytmic Bar Beach 4 5 6 6 7 8 9 10

Transverse Bar Rip 4 4 5 6 7 8 9 10

Low Tide Terrace 3 3 4 5 6 7 8 10

Reflective 2 3 4 5 6 7 8 10 BEACH SAFETY RATING KEY TO HAZARDS Safest: 1-3 Moderately safe: 4-6 Water depth and/or weak currents Low safety: 7-8 Shorebreak Least safe: 9-10 Rips and surfzone currents Rips, currents and large breakers

Figuur 4: Rating voor strandveiligheid in relatie met de gevaren, op basis van golfhoogte en strandtype (naar Short & Hogan, 1994)

3.3. Factoren die een invloed hebben of een gevaar betekenen voor de strandgebruikers

Uit de literatuur blijkt dat er reeds in verschillende landen onderzoek is gevoerd naar de veiligheid van de stranden. Geen enkele kust heeft echter eenzelfde menselijke impact en gelijke structurele en natuurlijke factoren die een invloed kunnen uitoefenen op de veiligheid. Hieronder volgt een opsomming van de factoren, uit de verschillende classificatiesystemen, die van toepassing zijn op de Belgische kust. In tabel 1 is een overzicht te vinden van de verschillende factoren en de zeven onderzoeken naar de menselijke, natuurlijke en structurele factoren die de veiligheid van het strand en de zee beïnvloeden.

31

Literatuurstudie

3.3.1. Menselijke factoren

Tabel 2: Menselijke factoren uit de classificatiesystemen, volgens auteur

Auteur Morgan& Benedet Ergin Hoefel Morgan Short & Ozanne - Short Kenmerken strand et al. et al. & Klein et al. Hogan Smith (1996) (2004) (2011) (1998) (2007) (1994) (2013) Bevolking - Dichtheid x x X - Strandactiviteiten x Geluidsoverlast x Lozing rioolwater x Vervuiling x

Menselijke factoren (tabel 2) zijn factoren die van de mens afkomstig zijn of eigen zijn aan de mens (Boon & Geeraerts, 2005). Geluidsoverlast, vervuiling van strand en zee, lozing van rioolwater, activiteit van de strandgebruikers en de bevolkingsdichtheid op het strand en in de zee zijn menselijke factoren die de veiligheid op het strand kunnen beïnvloeden (Ergin et al., 2011; Hoefel & Klein, 1998; Morgan et al., 2007; Morgan & Ozanne-Smith, 2013). Uit het onderzoek van Morgan et al. (2007) blijkt immers dat iets meer dan de helft van de drenkelingen omgeven waren door anderen in het water. Een belangrijk aspect waar men rekening mee moet houden bij de bevolkingsdichtheid is het verschil tussen toeristen en mensen die de streek en de kustgewoontes kennen (Hoefel & Klein, 1998). Verder is ook de activiteit die de bader uitvoert in zee een bepalende risicofactor naar veiligheid toe. Uit het onderzoek van Morgan et al. (2007) naar de situationele factoren van de verdrinking van de zwemmers en surfers blijkt immers dat het soort activiteit van de bader op het moment van de verdrinking van groot belang is. De resultaten tonen namelijk aan dat 74% aan het zwemmen was, tegenover 16% surfers en 11% snorkelaars of duikers. Petronis et al. (2009) ging op zoek naar het soort materiaal die baders gebruikten. Hieruit bleek dat het gebruik van strandmateriaal zoals kajaks en skinboards een significante invloed heeft op het risico op strandgerelateerde letsels.

32

Literatuurstudie

3.3.2. Natuurlijke factoren

Tabel 3: Natuurlijke factoren uit de classificatiesystemen, volgens auteur Auteur Benedet Ergin Hoefel & Morgan Morgan & Short & Kenmerken Short et al. et al. Klein et al. Ozanne- Hogan strand (1996) (2004) (2011) (1998) (2007) Smith (2013) (1994) Diepte water x x x Duinen x x Getijden x x Golven x x x x x x Helderheid x water Insluiting x Kellen x Landschap x Natuurlijke x vegetatie Rotsachtige kusten - Helling x - Grootte x - Ruwheid x Rotsen - Hoogte x - Helling x - Onregelm. x Strand - Type x - Dwarse x breedte - Helling x x - Kleur x Stroming - Algemeen x x x - Muistroom x x x - Par. ad kust x x Weersomstandig heden - Bewolking x - Temperatuur x - Wind x x - Zichtbaarh. x x - Zonneschijn x Zandbanken x

33

Literatuurstudie

Natuurlijke factoren (tabel 3) die de veiligheid van de baders kunnen beïnvloeden zijn factoren die door de natuur gevormd zijn (Boon & Geeraerts, 2005). Uit de literatuur blijkt dat de beïnvloedende natuurlijke factoren in de omgeving van het strand veel talrijker aanwezig zijn dan structurele of menselijke factoren. Er kan gesteld worden dat het landschap een eerste grote natuurlijke factor is die de veiligheid van de baders beïnvloedt. Ergin en collega’s (2011) tonen aan dat het landschap een bepalende factor is voor het aantal strandbezoekers. Aangezien het aantal aanwezige strandbezoekers de veiligheid sterk kan beïnvloeden, is het landschap onrechtstreeks een bepalende factor voor de veiligheid. Het landschap wordt bepaald door de cultuur, de wensen, de gewoonten en het geloof van de bevolking.

Een eerste onderdeel van het landschap is de aan- of afwezigheid van rotsen op het strand. Daarbij komt dat ook de helling, de hoogte en de onregelmatigheden van de rotsen de veiligheid van de strandgangers kunnen beïnvloeden (Ergin et al., 2011). Eveneens dient men aandacht te besteden aan de rotsen die zich mogelijk onder het wateroppervlak kunnen bevinden. De helling, de grootte en de ruwheid van deze rotsen kunnen de veiligheid van de baders beïnvloeden (Ergin et al., 2011). Het type strand (dissipatief of reflectief), de hellingsgraad en de kleur van het strand zijn ook elementen die door de natuur bepaald worden (Ergin et al., 2011; Short, 1996; Hoefel & Klein, 1998). In België is er een overwegend dissipatief karakter van de stranden (De Moor, 2006). De golven, en dus ook het type strand, worden bepaald door de hellingsgraad en de dwarse breedte van het strand. Bij een dissipatief strand ontstaan de golven diep in de zee en worden ze steeds groter bij het naderen van het strand. De golfenergie neemt geleidelijk af vanuit de branding. Deze golven komen vaak voor op een breed strand met een lichte hellingsgraad. Indien er zich toch een grote golfhoogte voordoet, ontstaat er een brede brandingszone (ver vanuit zee). Op een smal strand met een grote hellingsgraad kan de golfenergie slechts inwerken op een kleiner gebied. De golven worden weerkaatst en breken bruusk. Bij een reflectief strand zijn de golven die aankomen op het strand dus kleiner (De Moor, 2006; Short & Hogan, 1994; Short, 1996).

De aan- of afwezigheid van duinen en kellen, de helderheid van het water, de natuurlijke vegetatie in het water en op het strand en de zichtbaarheid van op het strand naar de horizon zijn allen natuurlijke factoren die ook in rekening gebracht moeten worden bij het bepalen van de veiligheid van de badgasten en de watersporters (Ergin et al., 2011; Benedet et al., 2004). Kellen zijn ongeveer parallel met de zee lopende geulen die kunnen onderlopen bij vloedstroom en kunnen leeglopen bij ebstroom (De Moor, 2006).

34

Literatuurstudie

Verder dient er ook rekening gehouden te worden met de aan- of afwezigheid van getijden. Aan de Belgische kust heerst een half-dagelijks getij. Het voorkomen van hoog tij en laag tij gebeurt tweemaal in 24 uur en 52 minuten (WOBRA, 2013a). Dit zorgt ervoor dat de momenten van hoog en laag water dus elke dag wat opschuiven. De Moor (2006) definieert het getij als “een cyclische verticale beweging van het wateroppervlak”. De afwisseling tussen hoog en laag water gebeurt onder invloed van de horizontale verplaatsing van het water; de stroming. De getijden en de stroming zijn zeer belangrijk bij de bepaling van de strandmorfologie. Ten eerste bepalen de getijden de overstromingsduur van het strand. Ten tweede zorgt de stroming ervoor dat tijstromen over het strand passeren. Ten derde zijn de snelheid en de richting van de tijstroming niet constant binnen de tijcyclus. Dit heeft als belangrijkste gevolg dat niet alle stranddelen onderhevig zijn aan dezelfde stromingskrachten (De Moor, 2006).

Naast de getijden kunnen ook de stromingen een natuurlijk gevaar vormen voor de baders. Er zijn twee soorten stromingen die benoemd worden maar in de praktijk zijn er heel wat varianten mogelijk. Ten eerste zijn er de stromingen parallel aan de kust, waarbij men een onderverdeling kan maken tussen eb- en vloedstroom. Ten tweede zijn er de stromingen die loodrecht bewegen ten opzichte van de kustlijn namelijk de muistromen. Een stroming wordt in het algemeen genoemd naar de richting waartoe deze beweegt. Volgens het WOBRA (2013a) is de vloedstroom een noordoostelijk gerichte stroom (richting Nederland) die zich aan de Belgische kust voordoet binnen de periode 2 uur voor en 3 uur na hoog water. De ebstroom wordt door het WOBRA gedefinieerd als een zuidwestelijk gerichte stroom (richting Frankrijk) die zich voordoet binnen de periode 2 uur voor en 3 uur na laag water. De overgang tussen deze twee stromingen wordt de kentering genoemd.

Een belangrijke en gevaarlijke stroming is de muistroom. De muistroom is een smalle, zeewaarts gerichte stroming die ontstaat binnen de branding en zich zeewaarts uitbreidt (MacMahan et al., 2006). Een muistroom kan zeer hoge snelheden bereiken en dus zeer gevaarlijk zijn. Uit de resultaten van het onderzoek van Morgan et al. (2007) waarbij men de Australische verdrinkingen tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2005 onderzocht, blijkt dat 22% van de verdrinkingen plaatsvond in een muistroom. Bij de overige 78% vond men geen gegevens.

Verder is de afstand tussen de hoog- en laagwaterlijn, ook wel de de dwarsstrandse strandbreedte genoemd, een natuurlijke bepalende factor naar de veiligheid van de strandgebruikers toe (De Moor, 2006). Deze dwarse strandafstand is afhankelijk van de

35

Literatuurstudie getijhoogte en de hellingsgraad op het strand. Deze strandbreedte wordt bepaald door de stroming; hoe sterker de stroming, hoe groter de strandbreedte. Bijgevolg is een grotere strandbreedte een grotere risicofactor voor verdrinkingen (Short, 1996).

Bij het nagaan van de relatie tussen de golfhoogte en het aantal interventies in de Australische staat Victoria is er geen significant verband te vinden (Morgan en Ozanne-Smith, 2013). Dit wordt echter in twijfel getrokken. Er moet hier immers rekening gehouden worden met het aantal baders in zee. Op een mooie dag zijn de golven vaak rustiger, maar zijn er wel meer mensen aanwezig op het strand. Verder is de golfontwikkeling afhankelijk van de diepte van het water. De diepte is niet op alle plaatsen in zee gelijk. Op dezelfde horizontale afstand van de kust kunnen zich grote diepteverschillen voordoen. Dit heeft onder andere als oorzaak dat er zich zandbanken voor de kust bevinden die een grote invloed kunnen hebben op de veiligheid van de strandgangers (Hoefel & Klein, 1998). Als voorlaatste natuurlijke factor die een rol kan spelen naar de veiligheid van de strandgebruikers toe geeft Short (1996) de insluiting van het strand aan als bepalende factor voor de morfodynamica van het strand. De mate waarin een strand ingesloten is of in een baai ligt (zoals bij landtongen en strandhoofden) kan bepalend zijn voor de ontwikkeling van de golven en daaruit volgend ook voor de veiligheid van de baders (Short, 1996).

Naast al deze morfologische kenmerken van het strand die een impact kunnen hebben op de veiligheid is het vanzelfsprekend dat ook de klimatologische omstandigheden een natuurlijke factoren is die de veiligheid van de strandgebruikers kan beïnvloeden (Benedet et al., 2004; Ergin et al., 2011; Hoefel & Klein, 1998; Morgan & Ozanne-Smith., 2013). Uit het onderzoek van Hoefel en Klein (1998) blijkt dat er meer verdrinkingen plaatsvinden bij goede weersomstandigheden. Dit is tegenstrijdig omdat de zeecondities vaak slechter zijn bij slecht weer. Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat de mensen bij weinig bewolking, veel zon, zwakke tot matige wind en een aangename temperatuur veel sneller de zee zullen opzoeken (Hoefel & Klein, 1998). Een grotere bevolkingsdichtheid in de zee resulteert logischerwijs in een hogere kans op interventies die uitgevoerd moeten worden. Uit de onderzoeken van Morgan en Ozanne-Smith (2013) en Petronis et al. (2009) wordt eveneens geconcludeerd dat er meer interventies dienen uitgevoerd te worden bij goede weersomstandigheden. Het onderzoek van Morgan en Ozanne-Smith (2013) toont aan dat 49% van de reddingsacties wordt uitgevoerd bij een zwakke wind, 45% bij matige wind en slechts 6% bij sterke wind.

36

Literatuurstudie

3.3.3. Structurele factoren

Tabel 4: Structurele factoren uit de classificatiesystemen, volgens auteur

Auteur Benedet Ergin Hoefel & Morgan Morgan & Short & Kenmerken Short et al. et al. Klein et al. Ozanne- Hogan strand (1996) (2004) (2011) (1998) (2007) Smith (2013) (1994) Bebouwing x Bereikbaarh x Breedte x strand Strandhoofd x x x Uitkijkpost x

Structurele factoren (tabel 4) zijn factoren die niet veroorzaakt worden door toevallige tijdelijke omstandigheden maar dus van blijvende aard zijn (Boon & Geeraerts, 2005). Dit zorgt er voor dat structurele factoren makkelijk te onderscheiden zijn van de menselijke factoren. Factoren die hierbij van belang zijn voor de veiligheid op het strand zijn de bebouwing rond het strand, de bereikbaarheid van het strand, de breedte van het strand en de aan- of afwezigheid van strandhoofden (Benedet et al., 2004; Ergin et al., 2011; Hoefel & Klein, 1998; Morgan et al., 2007; Short, 1996). De bereikbaarheid van het strand impliceert onder andere de aanwezigheid van een nabijgelegen station, tram- of bushalte, parkeermogelijkheden… . Met de bebouwing in de buurt van het strand wordt de aan- of afwezigheid van appartementen en/of huizen in de nabijheid bedoeld. De aan- of afwezigheid van duinen dient ook in rekening gebracht te worden (Ergin et al., 2011; Benedet et al., 2004; Hoefel & Klein, 1998). Het al dan niet aanwezig zijn van uitkijkposten wordt in het onderzoek van Ergin et al. (2011) opgenomen als factor die een invloed kan hebben op de aantrekkelijkheid van het strand.

37

Literatuurstudie

4. PROBLEEMSTELLING & ONDERZOEKSVRAGEN

4.1. Probleemstelling

Zoals uit de literatuurstudie is gebleken, sterven wereldwijd heel wat mensen de verdrinkingsdood. In dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de verdrinkingen en alle interventies uitgevoerd door de strandredders aan de Belgische kust. Om de veiligheid te garanderen, zijn er heel wat preventiestrategieën. Denk maar aan de vele boeien die de strandhoofden aanduiden en de talrijke signalisatieborden en –vlaggen die te vinden zijn op de dijk en het strand. De meest gekende factor is waarschijnlijk de man in het rood pakje, de redder. Hij vormt een deel van een uitgebreid netwerk dat alles in het werk stelt om de veiligheid van de strandgebruikers te garanderen. De redders van dienst hebben zowel een preventieve als handelende functie. Om deze functies goed te kunnen uitvoeren is een grondige kennis van de specifieke karakteristieken (waaronder morfologie en meteorologie) van het strand en de zee vereist. Om hier als redder nog beter rekening mee te kunnen houden, wordt een onderzoek opgesteld naar de relatie van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren op het aantal interventies.

4.2. Onderzoeksvragen

In de eerste onderzoeksvraag wordt nagegaan of er tussen de badsteden (en reddingsposten) een verschil is in het aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders. Ten eerste wordt een beschrijving gegeven van het aantal en het type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones langs de Belgische kust. Hierbij wordt eerst een algemeen beeld van de Belgische kust geschetst voor de periode 2009-2013 (onderzoeksvraag 1a). Vervolgens wordt dieper ingegaan op de interventies per badstad voor de periode 2009-2013 (onderzoeksvraag 1b) en per reddingspost voor het jaar 2013 (onderzoeksvraag 1c). Tenslotte wordt nagegaan of er verschillen zijn tussen de badsteden in het aantal en het type interventies (onderzoeksvraag 1d). De badsteden worden hiertoe eerst per jaar vergeleken en vervolgens ook over de vijf jaar heen. Voor het jaar 2013 wordt onderzocht of er een verschil is tussen de reddingsposten.

In het tweede luik worden de morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de Belgische kust in 2013 beschreven. Onderzoeksvraag 2a geeft een beschrijving van de morfologische en specifieke logistieke elementen langsheen de bewaakte zones van de Belgische kust weer. Ten tweede wordt ingezoomd op de tien Belgische badsteden

38

Literatuurstudie

(onderzoeksvraag 2b) en bekijken de onderzoekers of er een verband is tussen de verschillende morfologische kenmerken (onderzoeksvraag 2c). Tenslotte wordt nagegaan of er verschillen zijn tussen de badsteden op vlak van morfologie (onderzoeksvraag 2d).

Het derde luik geeft een beschrijving per post van de inschatting van de gevaren door de lokale hoofdredders anno 2013 (onderzoeksvraag 3a). Onderzoeksvraag 3b gaat op zoek naar een relatie tussen de inschatting van de gevaren door de tien hoofdredders en het aantal uitgevoerde interventies in 2013.

Het vierde en laatste luik gaat na of er een verschil is in het aantal en type interventies naargelang de aan- of afwezigheid van bepaalde morfologische en specifieke logistieke kenmerken (onderzoeksvraag 4a) en meteorologische kenmerken (onderzoeksvraag 4b) en het aantal aanwezige redders/100m bewaakte zone (onderzoeksvraag 4c)

39

Methodiek

METHODIEK

1. PROCEDURE

1.1. Onderzoeksdesign

Dit onderzoek is een exploratief observationeel of beschrijvend correlationeel onderzoek.

1.2. Dataverzameling

Voor dit onderzoek werden verschillende documenten opgevraagd namelijk de jaarverslagen opgesteld en bijgehouden door het I.K.W.V. (2009-2013), de formulieren van verloren gelopen kinderen (2013), de dagverslagen (2013) bijgehouden door de strandredders en twee vragenlijsten opgesteld door de onderzoekers. Een overzicht van welke informatie door wie en wanneer verkregen is, is te vinden in tabel 5. Een voorbeeld van het formulier voor de verloren gelopen kinderen en twee voorbeelden van dagverslagen zijn terug te vinden in bijlage 2.

Voor dit onderzoek werd beroep gedaan op de tien hoofdredders van de verschillende badsteden van de Belgische kust. De drop-out in dit onderzoek was nul. Elke hoofdredder heeft enkele posten waarvoor hij verantwoordelijk is. In De Panne zijn er vijf bewaakte zones, in Koksijde tien, in Nieuwpoort vijf, in Middelkerke zestien, in Oostende elf, in Bredene zes, in De Haan tien, in Blankenberge zeven, in Zeebrugge één en tenslotte in Knokke-Heist twaalf. In De Haan worden de tien posten gereduceerd tot vier grote bewaakte zones. Alle hoofdredders werden in december 2013 telefonisch gecontacteerd en na bevestiging van deelname kregen ze een e-mail (bijlage 3) met alle informatie over huidig onderzoek. Hierna zijn de onderzoekers in de periode januari-maart bij alle hoofdredders op bezoek geweest. Het bezoek had twee doelen: de dagverslagen verkrijgen en het afnemen van twee vragenlijsten. De dagverslagen van 2013 werden verkregen in Koksijde, Nieuwpoort, Middelkerke, De Haan en Zeebrugge. Voor de badsteden De Panne, Bredene en Knokke-Heist hadden de hoofdredders een overzicht gemaakt van de uitgevoerde interventies per post en per dag. In Blankenberge was geen informatie beschikbaar omtrent de dagverslagen en de uitgevoerde interventies. De tien hoofdredders vulden de twee vragenlijsten (bijlage 4 en 5) per post in. Om vragen van de hoofdredders omtrent de vragenlijsten steeds gelijk te beantwoorden werd een handleiding opgesteld waarbij alle gebruikte termen werden uitgelegd (bijlage 6).

40

Methodiek

Tabel 5: Overzicht dataverzameling

OVERZICHT INFORMATIE Verkregen via Timing - Fiches verloren gelopen kinderen I.K.W.V. Oktober 2013 - Jaarverslagen van 2009-2013 I.K.W.V. Oktober 2013 - Dagverslagen Koksijde, Hoofdredders Januari – Maart 2014 Nieuwpoort, Middelkerke, Oostende, De Haan, Zeebrugge - Overzicht interventies De Panne, Hoofdredders Januari – Maart 2014 Bredene en Knokke-Heist - Invullen vragenlijst 1(morfologie) Hoofdredders Januari – Maart 2014 in alle badsteden - Invullen vragenlijst 2 (inschatting Hoofdredders Januari – Maart 2014 gevaar) in alle badsteden

1.3. Meetinstrumenten

1.3.1. Jaarverslagen

Een jaarverslag geeft een overzicht van het aantal en type interventies per badstad (tabel 5). De type interventies in de jaarverslagen zijn: dodelijke ongevallen, ernstige ongevallen, verloren gelopen kinderen (VGK), baders in nood (IN), luchtmatrassen en rubberbootjes IN, plankzeilers IN, kitesurfers IN en de groep catamarans en zeilboten IN. De jaarverslagen vermelden ook het gemiddeld aantal redders die dagelijks van dienst zijn.

1.3.2. Dagverslagen van juli en augustus 2013

De dagverslagen worden elke dag per bewaakte zone ingevuld en bevatten informatie over de verschillende soorten interventies die door de redders zijn uitgevoerd (tabel 5). De verschillende soorten interventies zijn het aantal VGK, baders IN, luchtmatrassen en rubberbootjes IN, watersporters IN, aantal EHBO-verzorgingen, interventies in de onbewaakte zone en tenslotte de andere interventies (bijvoorbeeld een persoon die op het strand een epilepsie-aanval krijgt).

41

Methodiek

1.3.3. Vragenlijst 1: Beschrijving van de morfologie en specifieke logistieke kenmerken van de reddingspost

De eerste vragenlijst (bijlage 4) werd door de onderzoekers opgesteld op basis van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren uit de literatuurstudie en werd door de tien hoofdredders ingevuld. Op die manier werden de morfologie en specifieke logistieke kenmerken voor de 77 reddingsposten van de Belgische kust ondervraagd. Om tot deze factoren te komen, hebben de onderzoekers de elementen uit de classificatiesystemen (tabel 1) vergeleken met de elementen aanwezig aan de kust, gebaseerd op het boek “De Vlaamse Kust” van Guy De Moor (De Moor, 2006). Bij deze vragenlijst was het de bedoeling van de onderzoekers om een actuele beschrijving te krijgen van de morfologie en de specifieke logistieke kenmerken van de verschillende reddingsposten tijdens de zomermaanden (juli en augustus 2013). Er werd, via open en gesloten vragen, gevraagd naar het aantal redders op de post, het type strand, hoe de bereikbaarheid van de post is en de aanwezigheid van morfologische kenmerken zoals: “Is er een haven aanwezig?” en “Zijn er strandhoofden?”. Hierna werden ook open vragen gesteld zoals: “Hoe lang zijn de strandhoofden?”.

1.3.4. Vragenlijst 2: Inschatting van de mate waarin menselijke, natuurlijke en structurele factoren de veiligheid van de strandgebruikers negatief beïnvloeden.

De tweede vragenlijst (bijlage 5) brengt de mogelijke negatieve invloed van menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers in kaart. Op een schaal van 1 tot 5 gaven de hoofdredders aan in welke mate de factoren de veiligheid van de strandgebruikers (recreatiesporters, badgasten,…) volgens hen negatief kunnen beïnvloeden. Een score van 1 wil zeggen “geen negatieve invloed” (op de veiligheid van de strandgebruikers) terwijl een score van 5 staat voor een “zeer grote negatieve invloed”. Deze vragenlijst werd door de tien hoofdredders ingevuld voor de reddingsposten waarvoor zij verantwoordelijk waren. In totaal werd de vragenlijst dus 77 keer ingevuld.

De vragenlijst is opgesteld op basis van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren uit de literatuur (tabel 1). Bij de menselijke factoren werden strandactiviteiten en lozing rioolwater niet opgenomen. Lozing rioolwater is niet als aparte factor genomen maar wordt bij vervuiling gerekend. Logistieke middelen (boot, kajak en mirador) en watersporters (boten, jetski, kiters, surfers en waterski) werden toegevoegd aan de rubriek menselijke factoren. Bij de natuurlijke factoren zijn natuurlijke vegetatie en kleur van het strand niet

42

Methodiek opgenomen in dit onderzoek. Aangezien de aanwezigheid van dieren ook een invloed kan hebben op de veiligheid werd dit ook toegevoegd. Doordat de factoren uit de buitenlandse onderzoeken niet steeds overdraagbaar zijn naar België werden factoren zoals duinen, getijden, golven, weer, wind en stroming opgesplitst naargelang de kenmerken van de Belgische kust (De Moor, 2006). Uit de structurele factoren is enkel het onderdeel uitkijkposten niet opgenomen. Dit was immers een element dat enkel aan bod kwam in het onderzoek met betrekking tot de aantrekkelijkheid van het strand. In België zijn er ook heel wat havens en verschillende types strandhoofden die mogelijk een invloed hebben op de veiligheid van de strandgebruiker. Deze factoren zijn dan ook toegevoegd aan de vragenlijst. Alle termen, gebruikt in vragenlijst 2, werden door de onderzoekers uitgelegd in een handleiding (bijlage 6).

2. DATA ANALYSE

Voor de dataverwerking werd het programma SPSS Statistics 20 voor Windows gebruikt. De significantiedrempel is vastgelegd op p<0,05. Vooraleer te starten met de analyses werden de gegevens getest op uitschieters met behulp van een boxplot. Alle ontbrekende data (missing values) werden gecodeerd met de waarde “999” zodat deze niet werden meegerekend in de analyses.

2.1. Beschrijvende analyse

2.1.1. Jaarverslagen

De jaarverslagen van het I.K.W.V. geven het aantal en type interventies per badstad en per maand weer. In de beschrijvende analyse werden de maanden juli en augustus telkens samengevoegd waardoor er een totaal aantal interventies per seizoen werd verkregen.

2.1.2. Dagverslagen van juli en augustus 2013

Uit de dagverslagen werden het aantal en type interventies over het volledige seizoen per post en de meteorologische omstandigheden per dag per post genoteerd. Voor het aantal interventies werden via SPSS de totalen berekend voor de volledige periode juli-augustus 2013 per post. Zo kan dit in een latere fase vergeleken worden met bijvoorbeeld de morfologische kenmerken van het strand. Omwille van het feit dat het aantal EHBO- verzorgingen enkel werd verkregen in Middelkerke, Bredene, De Haan en Zeebrugge waren er onvoldoende data beschikbaar om dit op te nemen in het onderzoek.

43

Methodiek

De weersomstandigheden werden door de strandredders in 2013 enkel genoteerd bij de volgende badsteden: Koksijde, Nieuwpoort Middelkerke, De Haan en Zeebrugge. De meteorologische omstandigheden zijn bewolking, onweer, regen, zichtbaarheid, zonneschijn en wind en werden per dag ingevoerd in SPSS samen met het aantal uitgevoerde interventies van die dag. Indien de meteorologische factor afwezig was, kreeg deze een waarde 0 toegekend terwijl de aanwezigheid gecodeerd werd met 1. Voor de factor wind werd score 0 toegekend voor een windkracht van 0 tot 3 beaufort, vanaf 4 beaufort kreeg deze dag een score 1. Ontbrekende waarden kregen steeds een score 999.

2.1.3. Vragenlijst 1: Beschrijving van de morfologie van de kust

Om het mogelijk te maken de gegevens uit vragenlijst 1 te verwerken, dienden de data uit vragenlijst 1 gehercodeerd te worden naar nul en één. Bij de eerste variabele, het type strand, werd reflectief als referentiecategorie genomen (= waarde 0). Een dissipatief strand kreeg vervolgens waarde 1. De tweede variabele was de bereikbaarheid waarbij drie categorieën mogelijk zijn; niet goed bereikbaar (= waarde 0), matig bereikbaar (= waarde 1) en goed bereikbaar (= waarde 2). Voor de andere morfologische kenmerken (bebouwing, duinen, dijk, haven, gevaren op het strand, gevaren in zee, strandhoofden, muistromen, surfclub, watersporters, boot en kajak) werd telkens de aanwezigheid ervan gecodeerd met waarde 1 en de afwezigheid met code 0. Verder werden ook het aantal redders per 100 meter bewaakte zone berekend. Hierbij werd het aantal redders, bevraagd in vragenlijst 1, gedeeld door het aantal meter bewaakte zone, uit het jaarverslag van het I.K.W.V. en vermenigvuldigd met 100 (I.K.W.V., 2013).

2.1.4. Vragenlijst 2: Inschatting van de negatieve invloed van menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers

Voor het beschrijvende deel van onderzoeksvraag drie werden de vijf scores in rekening gebracht. Bij de statistische analyse werden de scores 1, 2 en 3 gehercodeerd naar een waarde 0. De factoren met een “grote negatieve invloed” en een “zeer grote negatieve invloed” (score 4 en 5) werden gehercodeerd naar waarde 1. Voor het statistische deel rond vragenlijst 2 werden de 55 factoren gereduceerd tot 24 factoren. In de vragenlijst werd het element “logistieke middelen” namelijk opgedeeld in boot, kajak en mirador. Voor de statistische verwerking werd een gemiddelde genomen voor deze drie parameters en opgenomen als factor logistieke middelen. Zo werd hetzelfde gedaan voor watersporters, duinen, getijden,

44

Methodiek golven, weer, wind, rotsen, strand, stroming, water en strandhoofden. Na het berekenen van deze gemiddelden kwamen de onderzoekers uiteindelijk uit bij 24 factoren die in rekening gebracht werden.

2.2. Statistische analyse

Per onderzoeksvraag wordt hieronder aangegeven welke statistische analyses werden uitgevoerd. Onderzoeksvraag 1 (a,b,c) geeft een beschrijving van het aantal en type interventies in België, per badstad en per post. Hiervoor werden de frequenties berekend waarbij de gemiddelden en de standaarddeviaties zijn opgevraagd. Aangezien er voor de periode 2009-2013 enkel jaartotalen beschikbaar waren voor de tien badsteden is voor onderzoeksvraag 1d non-parametrische statistiek aangewezen. In het eerste en derde deel werd via de non-parametrische Kruskal-Wallis test gekeken of er significante verschillen zijn tussen de tien badsteden (1e deel) en de verschillende posten per badstad (3e deel). Bijvoorbeeld: “Is er een verschil tussen de badsteden/posten voor het aantal VGK?”. Indien er significante verschillen voorkwamen, werd dit verder onderzocht via de non-parametrische Mann-Whitney U-testen waarbij de badsteden onderling vergeleken kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is: “Is er een significant verschil in het aantal VGK voor De Panne en Koksijde?”. In het tweede deel werd via de Friedman test nagegaan of er verschillen zijn tussen de vijf meetmomenten (2009 tot 2013) voor het aantal interventies en de redders die dagelijks van dienst zijn. Bijvoorbeeld: “Is er een significant verschil voor het aantal VGK tussen de vijf meetmomenten?”. Indien dit het geval is, werd dit verder onderzocht met de Wilcoxon test waarbij de meetmomenten onderling vergeleken kunnen worden. Bijvoorbeeld: “Is er een significant verschil in het aantal VGK tussen 2009 en 2010?”. Bij alle testen van onderzoeksvraag 1d werd telkens de p-waarde, het gemiddelde, de standaarddeviatie, de minima en maxima genoteerd.

Onderzoeksvragen 2a en 2b geven een beschrijving van de morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de reddingsposten langs de Belgische kust (2a) alsook onderverdeeld per badstad (2b). Hiervoor werden opnieuw de frequenties opgevraagd waarbij de percentages werden genoteerd. Vervolgens is binnen onderzoeksvraag 2c nagegaan of er een relatie is tussen de verschillende morfologische en specifieke logistieke kenmerken. Hiervoor werd de parametrische Chi-kwadraat analyse uitgevoerd. De kruistabel geeft aan in welke mate twee kenmerken al dan niet samen voorkomen op de reddingsposten. Een voorbeeld hiervan is het nagaan hoeveel percentage van de bewaakte zones zowel bebouwd is

45

Methodiek als een dijk heeft. Om een Chi-kwadraattest uit te voeren dient men te voldoen aan de voorwaarde dat alle cellen een verwachte waarde groter (of gelijk) dan 5 moet hebben. In dit onderzoek werd steeds aan deze voorwaarde voldaan en de Chi-kwadraattest kon dus worden gebruikt. Om de resultaten te interpreteren werden de rij-, kolom- en totale percentages weergegeven. Deze gegevens werden enkel opgevraagd indien de p-waarde van de Chi- kwadraat significant was.

Binnen de derde onderzoeksvraag wordt gestart met een beschrijving van de inschatting van de mogelijke negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren (3a). Daarbij werden opnieuw de frequenties opgevraagd met de gemiddelden, standaarddeviaties, minima en maxima. Aansluitend hierop werd gekeken of er een verband is tussen de inschatting van de negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren en het aantal uitgevoerde interventies door de strandredders (3b). De analyse die hierbij werd uitgevoerd is de Independent Sample T-test waarbij voor de significante resultaten de t- waarde, vrijheidswaarden, p-waarde, gemiddelden en aantallen (n) werd weergegeven. De n- waarde geeft weer op hoeveel bewaakte zones een bepaald element wordt ingeschat als wel of geen negatieve invloed voor de verschillende type interventies. Als voorbeeld kan gesteld worden dat onderzocht werd of er een significant verschil is tussen de score 0 (geen negatieve invloed) en score 1 (negatieve invloed) voor het aantal VGK.

In onderzoeksvraag 4a werd opnieuw via de Independent Sample T-test onderzocht of er in 2013 een verschil is in aantal en type interventies naargelang de morfologie en specifieke logistieke kenmerken van de reddingsposten. Zo werd bijvoorbeeld gekeken of er een verschil is naargelang het type strand (reflectief of dissipatief) voor het aantal interventies. Voor de morfologische factor “bereikbaarheid” werd een One-Way Anova toegepast omdat hier drie types bereikbaarheid (goed, matig en niet goed) worden vergeleken. Ook het verschil in aantal en type interventies naargelang de meteorologische omstandigheden in 2013 werd onderzocht met een Independent Sample T-test (onderzoeksvraag 4b) bijvoorbeeld “Is er een verschil naargelang het al dan niet bewolkt is voor het aantal VGK?”. De onderzoekers zijn tenslotte via een lineaire regressie nagegaan of er een causaal verband is tussen het aantal en type interventies en het aantal redders per 100 meter bewaakte zone (onderzoeksvraag 4c). Een voorbeeld hiervan is: “Is er een verband tussen het aantal redders per 100 meter bewaakte zone en het aantal VGK?”. Voor de significante resultaten werd de regressievergelijking genoteerd en de adjusted R² die het percentage verklaarde variantie aangeeft en de t- en p- waarde.

46

Resultaten

RESULTATEN

1. AANTAL INTERVENTIES LANGS DE BELGISCHE KUST, 2009-2013

1.1. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones

1.1.1. Dodelijke en ernstige ongevallen

De dodelijke ongevallen zijn deze die, zoals de naam het zegt, een dodelijke afloop kennen. Onder ernstige ongevallen worden de tussenkomsten bedoeld waarbij de hulp van externe hulpdiensten, zoals de MUG of de Seaking, wordt ingeroepen.

De jaartotalen uit tabel 6 hebben betrekking op de 77 bewaakte zones van de Belgische kust over de periode 2009-2013. Hieruit blijkt dat er per zomerjaar gemiddeld 1,00 (±1,00) dodelijke ongevallen en 17,8 (±2,17) ernstige ongevallen plaatsvinden. In 2012 kan een kleine piek worden opgemerkt voor deze twee categorieën.

Tabel 6: Aantal dodelijke en ernstige ongevallen langs de Belgische kust (2009-2013), naar I.K.W.V. (2009-2013)

2009 2010 2011 2012 2013 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) Interventies met dodelijke afloop 2 1 0 2 0 1,00 (±1,00) Ernstige interventies 16 16 17 21 19 17,8 (±2,17)

1.1.2. Andere interventies

Naast de dodelijke en ernstige ingevallen wordt dieper ingegaan op de verschillende type interventies. Volgende resultaten (tabel 7) hebben opnieuw betrekking op de bewaakte zones in de periode van juli en augustus 2009-2013. Om alle interventies in de eerste plaats optimaal te kunnen uitvoeren, zijn het aantal redders die van dienst van belang. Er staan dagelijks gemiddeld 388,3 (±18,96) redders paraat op de 77 bewaakte zones. Bij het vergelijken van het aantal interventies over de vijf jaar wordt in 2011 voor het aantal VGK, baders IN en luchtmatrassen en rubberbootjes IN het laagste cijfer waargenomen. Er wordt vastgesteld dat tijdens de periode 2009-2013 er per jaar gemiddeld 1022 (±374,58) kinderen verloren lopen waarbij opvalt dat men in 2011 een heel laag cijfer noteert (n=512).

47

Resultaten

Gemiddeld raken 70,2 (±19,30) baders IN, terwijl per jaar gemiddeld 42,4 (±30,7) rubberbootjes en luchtmatrassen hulp van de redders nodig hebben. De vierde categorie die onder toezicht van de redders valt, zijn de watersporters. Zo komen op de twee zomermaanden gemiddeld 14,4 (±6,66) plankzeilers, 53,2 (±15,32) kiters en 28,6 (±6,43) catamarans of zeilboten in de problemen waarbij hulp van de redders noodzakelijk is. Bij deze categorieën wordt telkens een piek opgemerkt in 2009.

Tabel 7: Aantal interventies per jaar (juli-augustus) in de 77 bewaakte zones langs de Belgische kust, naar I.K.W.V. (2009-2013)

2009 2010 2011 2012 2013 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) VGK 1435 827 512 1010 1326 1022 (±374,58) Baders IN 95 59 42 67 88 70,2 (±19,30) Luchtmatrassen en 69 24 15 22 82 42,4 (±30,7) rubberbootjes IN Plankzeilers IN 26 9 12 13 12 14,4 (±6,66) Kitesurfers IN 76 54 53 33 50 53,2 (±15,32) Catamarans en 38 25 31 21 28 28,6 (±6,43) zeilboten IN Redders/dag 358 393 386 407 399 388,3 (±18,96) Redders/100m 1,26 1,39 1,36 1,44 1,41 1,37 (±0,07) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

1.2. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones weergegeven per badstad

1.2.1. Dodelijke en ernstige ongevallen

Om dieper in te gaan op bovenstaande gegevens wordt hier een overzicht gegeven van de uitgevoerde interventies per badstad voor de periode 2009-2013 in de bewaakte zones tijdens de zomermaanden juli en augustus.

Een eerste vaststelling is dat er zich zowel in 2011 als 2013 in geen enkele badstad een dodelijke ongeval heeft voorgedaan (tabel 8). In De Panne vond één dodelijk ongeval plaats in 2009 en één ernstig ongeval in 2013. Buur Koksijde telt geen dodelijke ongevallen terwijl het gemiddeld 1 (±1,73) ernstige interventie heeft. Op vijf jaar tijd deden er zich namelijk 5

48

Resultaten ernstige interventies voor. In Nieuwpoort zijn slechts 0,8 (±0,84) ernstige ongevallen genoteerd. Ook in Middelkerke worden geen dodelijke ongevallen waargenomen, maar in de tabel valt op dat Middelkerke met 5,2 (±3,03) ernstige interventies boven de andere badsteden uitsteekt, met een maximum in 2011 waar 9 ernstige interventies noodzakelijk zijn. De Koninginnebadstad Oostende telt net als Nieuwpoort gemiddeld 0,8 (±0,84) ernstige interventies. In Bredene worden gemiddeld 0,4 (±0,55) dodelijke en 3,2 (±1,79) ernstige interventies genoteerd. Er doen zich namelijk 2 dodeijke ongevallen voor in 2009 en 2010, terwijl er elk jaar één of meerdere ernstige interventies noodzakelijk zijn. De Haan daarentegen telt geen dodelijke interventies maar wel 1 (±1,22) ernstig ongeval. Verder naar het oosten worden in Blankenberge gemiddeld 0,2 (±0,45) fatale tussenkomsten opgemeten, door één dodelijke interventie in 2012 terwijl er zich jaarlijks ernstige interventies opdringen, wat zorgt voor een gemiddelde van 2,6 (±0,89). Zeebrugge daarentegen noteert geen dodelijke of ernstige ongevallen tussen 2009 en 2013. Als laatste Belgische badstad worden in Knokke- Heist 0,2 (±0,45) incidenten met dodelijke afloop waargenomen tegenover 3 (±1,22) ernstige voorvallen.

49

Resultaten

Tabel 8: Dodelijke en ernstige ongevallen per jaar (juli-augustus) over de verschillende badsteden, naar I.K.W.V. (2009-2013)

Dodelijke interventies Ernstige interventies 2009 2010 2011 2012 2013 Gem 2009 2010 2011 2012 2013 Gem (n) (n) (n) (n) (n) (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) (±SD) De Panne 1 0 0 0 0 0,2 (±0,45) De Panne 0 0 0 0 1 0,2 (±0,45) Koksijde 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Koksijde 0 0 1 0 4 1 (±1,73) Nieuwpoort 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Nieuwpoort 0 2 0 1 1 0,8 (±0,84) Middelkerke 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Middelkerke 4 7 9 5 1 5,5 (±3,03) Oostende 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Oostende 1 0 0 1 2 0,8 (±0,84) Bredene 1 1 0 0 0 0,4 (±0,55) Bredene 3 2 1 5 5 3,2 (±1,79) De Haan 0 0 0 0 0 0 (±0,00) De Haan 1 0 3 1 0 1 (±1,22) Blankenberge 0 0 0 1 0 0,2 (±0,45) Blankenberge 3 2 2 4 2 2,6 (±0,89) Zeebrugge 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Zeebrugge 0 0 0 0 0 0 (±0,00) Knokke-Heist 0 0 0 1 0 0,2 (±0,45) Knokke-Heist 4 3 1 4 3 3 (±1,22)

50

Resultaten

1.2.2. Andere interventies in de bewaakte zones

Het overzicht voor de interventies per badstad is terug te vinden in de tabellen op de volgende pagina’s. Er zijn zeven tabellen terug te vinden: één voor het aantal redders dagelijks van dienst en zes voor de verschillende type interventies (tabel 9 t.e.m. 15).

Een eerste vastelling is dat er over de vijf jaar slechts minieme verschillen waarneembaar zijn bij het in rekening brengen van het aantal redders dagelijks van dienst en het aantal redders per 100 meter in de verschillende badsteden (tabel 9). Er wordt opgemerkt dat in Koksijde (56,2 ±1,30), Middelkerke (54,0 ±0,00) en Knokke-Heist (50,0 ±0,00) het meest aantal redders de bewaking op zich nemen terwijl men het in Zeebrugge (12,0 ±0,00), Bredene (20,8 ±3,49) en Nieuwpoort (23,2 ±1,30) met heel wat redders minder moet stellen. In Zeebrugge heeft men het grootste aantal redders per 100 meter met een gemiddelde van 2,4 (±0,00). Dit terwijl er in Middelkerke (0,87 ±0,00), Oostende (1,01 ±0,04) en Koksijde (1,11 ±0,03) heel wat minder redders per 100 meter beschikbaar zijn.

In tabel 10 valt op te merken dat er in 2011 in de meeste badsteden het kleinste aantal VGK zijn (50,8 ±26,98). Wanneer wordt gekeken over de vijf jaar valt op dat Zeebrugge 15,8 (±12,21) en Bredene 16,4 (±10,43) het minst aantal VGK hebben terwijl Blankberge met 204,2 (±90,13), De Panne met 167,4 (±71,47) en Oostende met 143,6 (±56,56) het grootste aantal vaststellen.

Tabel 11 geeft het aantal baders in nood weer over de vijf jaar. Opnieuw valt vast te stellen dat er in 2011 het kleinste aantal baders IN genoteerd zijn (4,2 ±4,87). Oostende (15,6 ±11,93), Blankenberge (13,2 ±6,06) en Knokke-Heist (12,4 ±7,44) zijn de badsteden met het hoogste aantal interventies voor deze groep.

51

Resultaten

Tabel 9: Aantal redders dagelijks van dienst en redders per 100m in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009-2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Redders dagelijks van dienst / Redders per 100m 2009 2010 2011 2012 2013 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) De Panne 33 / 1,5 39 / 1,8 39 / 1,8 39 / 1,8 37 / 1,7 37,4 (±2,7)/ 1,7 (±0,1) Koksijde 56 / 1,1 57 / 1,1 57 / 1,1 57 / 1,1 54 / 1,1 56,2 (±1,30)/ 1,1 (±0,0) Nieuwpoort 23 / 1,8 25 / 2 25 / 2 22 / 1,8 22 / 1,8 23,2 (±1,30)/ 1,9 (±0,1) Middelkerke 54 / 1,8 54 / 1,8 54 / 1,8 54 / 1,8 54 / 1,8 54,0 (±0,00)/ 1,8 (±0,0) Oostende 38 / 1,0 38 / 1,0 38 / 1,0 38 / 1,0 41 / 1,1 38,6 (±1,34)/ 1,01 (±0,04) Bredene 19 / 1,4 27 / 2,0 20 / 1,5 19 / 1,4 19 / 1,4 20,8 (±3,49)/ 1,55 (±0,27) De Haan 43 / 1,9 43 / 1,9 44 / 2,0 43 / 1,9 43 / 1,9 43,2 (±0,45)/ 1,92 (±0,02) Blankenberge 30 / 1,4 32 / 1,5 31 / 1,5 31 / 1,5 31 / 1,5 31,0 (±0,71)/ 1,48 (±0,03) Zeebrugge 12 / 2,4 12 / 2,4 12 / 2,4 12 / 2,4 12 / 2,4 12,0 (±0,00)/ 2,4 (±0,00) Knokke-Heist 50 / 1,4 50 / 1,4 50 / 1,4 50 / 1,4 50 / 1,4 50,0 (±0,00)/ 1,40 (±0,00) Gem 35,8 37,7 37,0 36,5 36,3 (±SD) (±15,10)/ (±14,10)/ (±14,93)/ (±15,30)/ (±14,92)/ 1,49 1,60 1,55 1,51 1,51 (±0,46) (±0,50) (±0,49) (±0,46) (±0,46)

52

Resultaten

Tabel 10: Aantal VGK in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009-2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Verloren gelopen kinderen 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 277 162 78 148 172 167,4 (±71,47) Koksijde 207 105 76 158 138 136,8 (±50,22) Nieuwpoort 117 87 47 61 78 78 (±26,70) Middelkerke 108 87 49 70 164 95,6 (±43,97) Oostende 194 102 68 160 194 143,6 (±56,56) Bredene 27 15 4 9 27 16,4 (±10,43) De Haan 152 79 57 93 167 109,6 (±47,62) Blankenberge 245 144 81 245 306 204,2 (±90,13) Zeebrugge 37 6 12 14 10 15,8 (±12,21) Knokke-Heist 70 40 36 52 70 53,6 (±16,01) Gem 143,4 82,7 50,8 101 132,6 (±SD) (±86,32) (±50,83) (±26,98) (±75,08) (±88,61)

Tabel 11: Aantal baders in nood in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009- 2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Baders in nood 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 9 1 4 1 3 3,6 (±3,27) Koksijde 10 15 4 10 11 10 (±3,94) Nieuwpoort 5 2 0 2 2 2,2 (±1,79) Middelkerke 1 2 3 0 2 1,6 (±1,40) Oostende 16 4 8 15 35 15,6 (±11,93) Bredene 6 14 0 1 6 5,4 (±5,55) De Haan 1 0 0 4 10 3,0 (±4,24) Blankenberge 21 5 16 14 10 13,2 (±6,06) Zeebrugge 4 1 5 6 0 3,2 (±2,59) Knokke-Heist 22 15 2 14 9 12,4 (±7,44) Gem 9,5 5,9 4,2 6,7 8,8 (±SD) (±7,74) (±6,23) (±4,87) (±6,02) (±10,03)

53

Resultaten

Uit tabel 12 blijkt dat er in 2011 het minst aantal interventies zijn uitgevoerd voor het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes IN (1,5 ±2,32). Binnen de periode 2009-2013 steekt Koksijde (11,2 ±5,40) hier bovenuit terwijl Zeebrugge (0 ±0,00), De Haan (0 ±0,00) en Bredene (0,2 ±0,45) het kleinste aantal tussenkomsten dienen uit te voeren.

Tabel 12: Aantal luchtmatrassen en rubberbootjes IN in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009-2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Luchtmatrassen en rubberbootjes in nood 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 2 1 1 0 2 1,2 (±0,84) Koksijde 17 9 7 6 17 11,2 (±5,40) Nieuwpoort 6 0 0 4 14 4,8 (±5,76) Middelkerke 0 0 1 2 0 0,6 (±0,89) Oostende 16 6 4 6 0 6,4 (±5,90) Bredene 0 0 0 1 0 0,2 (±0,45) De Haan 0 0 0 0 0 0,0 (±0,00) Blankenberge 14 0 0 0 3 3,4 (±6,07) Zeebrugge 0 0 0 0 0 0,0 (±0,00) Knokke-Heist 14 8 2 5 5 6,8 (±4,55) Gem 6,9 2,4 1,5 2,4 4,1 (±SD) (±7,46) (±3,72) (±2,32) (±2,59) (±6,28)

In 2010 zijn het kleinste aantal plankzeilers in nood (0,9 ±0,88) per badstad gerapporteerd (tabel 13). Knokke-Heist, Bredene en De Haan zijn de badsteden waar het minst interventies noodzakelijk zijn met telkens een gemiddelde van 0,2 (±0,45) terwijl men in Middelkerke over de vijf jaar gemiddeld gezien het meest moet ingrijpen (7,2 ±5,97).

Het aantal interventies met betrekking tot de kitesurfers (tabel 14) is het minst vaak nodig in 2012 (3,3 ±3,68). Wat verder opvalt is dat men in Bredene nooit dient uit rukken voor de kitesurfers in de loop van de vijf jaar. Echter dienen de redders in Koksijde (14,2 ±12,93) en Middelkerke (12,4 ±5,22) het vaakst hulp te verlenen aan deze groep watersporters.

54

Resultaten

Tabel 13: Aantal plankzeilers IN in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009- 2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Plankzeilers in nood 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 1 0 1 0 0 0,4 (±0,55) Koksijde 6 2 4 0 1 2,6 (±2,41) Nieuwpoort 1 2 6 0 0 1,8 (±2,49) Middelkerke 14 2 0 11 9 7,2 (±5,97) Oostende 0 0 0 0 9 1,8 (±4,02) Bredene 1 0 0 0 0 0,2 (±0,45) De Haan 0 0 0 0 1 0,2 (±0,45) Blankenberge 3 1 0 2 1 1,4 (±1,14) Zeebrugge 0 1 1 0 0 0,4 (±0,55) Knokke-Heist 0 1 0 0 0 0,2 (±0,45) Gem 2,6 0,9 1,2 1,3 2,1 (±SD) (±4,43) (±0,88) (±2,10) (±3,47) (3,67)

Tabel 14: Aantal kitesurfers IN in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009- 2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Kitesurfers in nood 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 4 10 7 2 4 5,4 (±3,13) Koksijde 35 9 17 1 9 14,2 (±12,93) Nieuwpoort 4 4 2 0 4 2,8 (±1,79) Middelkerke 8 14 20 7 13 12,4 (±5,22) Oostende 0 1 0 3 13 3,4 (±5,50) Bredene 0 0 0 0 0 0,0 (±0,00) De Haan 0 4 1 0 6 2,2 (±2,68) Blankenberge 12 5 2 10 1 6,0 (±4,85) Zeebrugge 6 0 1 8 4 3,8 (±3,35) Knokke-Heist 7 7 3 2 9 5,6 (±2,97) Gem 7,6 5,4 5,3 3,3 6,3 (±SD) (±10,39) (±4,62) (±7,27) (±3,68) (±4,57)

55

Resultaten

Voor de catamarans en zeilboten IN valt uit tabel 15 dezelfde tendens af te leiden namelijk dat het minst interventies dienen uitgevoerd te worden in het jaar 2012 (2,1 ±2,13) terwijl ze het vaakst moeten tussenkomen in 2009 (3,8 ±5,27). In Koksijde (6,8 ±3,96) en Knokke-Heist (6,8 ±5,02) worden het meest interventies genoteerd terwijl dit in Zeebrugge (0 ±0,00), Bredene (0,4 ±0,55) en Middelkerke (0,6 ±0,55) het minst gebeurt.

Tabel 15: Aantal catamarans en zeilboten IN in de bewaakte zones per badstad, tijdens de periode 2009-2013, naar I.K.W.V. (2009-2013) Catamarans en zeilboten in nood 2009 (n) 2010 (n) 2011 (n) 2012 (n) 2013 (n) Gem (±SD) De Panne 6 6 4 7 5 5,6 (±1,14) Koksijde 12 4 10 3 5 6,8 (±3,96) Nieuwpoort 4 2 2 2 2 2,4 (±0,89) Middelkerke 1 0 0 1 1 0,6 (±0,55) Oostende 0 0 0 4 1 1,0 (±1,73) Bredene 0 0 0 1 1 0,4 (±0,55) De Haan 1 4 8 0 3 3,2 (±3,11) Blankenberge 0 1 2 1 3 1,4 (±1,14) Zeebrugge 0 0 0 0 0 0,0 (±0,00) Knokke-Heist 14 8 2 2 8 6,8 (±5,02) Gem 3,8 2,5 2,8 2,1 2,9 (±SD) (±5,27) (±2,88) (±3,55) (±2,13) (±2,47)

1.3. Aantal en type interventies uitgevoerd door de strandredders in de bewaakte zones weergegeven per reddingspost

Hieronder wordt per badstad een onderverdeling gemaakt van het aantal uitgevoerde interventies per bewaakte zone binnen die badstad in 2013.

1.3.1. De Panne

Uit tabel 16 valt af te leiden dat het meest interventies dienen uitgevoerd te worden op post 3 in De Panne. Op die post lopen in 2013 het meest kinderen verloren (n=109) en zijn er het

56

Resultaten grootste aantal watersporters IN (n=6). Op post 1, 4 en 5 wordt éénmaal ingegrepen voor een bader IN. Verder wordt geconcludeerd dat op post 3 het grootste aantal redders aanwezig zijn.

Tabel 16: Aantal interventies in De Panne, verspreid over de 5 bewaakte zones, anno 2013

De Panne (n=5) P1 P2 P3 P4 P5 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) VGK 50 0 109 0 0 31,8 (±48,25) Baders IN 1 0 0 1 1 0,6 (±0,55) Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 0 2 0 1 0 0,6 (±0,89) Watersporters IN 0 1 6 2 5 2,8 (±2,59) Onbewaakte zone 0 0 0 0 0 0 (±0,0) Andere interventies 4 0 1 0 0 1 (±1,73) Redders/dag 7 7 8 7 6 7 (±0,71) Redders/100m 1,4 1,8 2,7 1,4 1 1,6 (±0,6) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen 1.3.2. Koksijde

Er zijn geen gegevens gekend over het aantal VGK in Koksijde (tabel 17). Opvallend is de piek bij het aantal baders IN op post 3 (n=7). Daarentegen komen op post 7, 8, 9 en 10 geen baders in een benarde situatie terecht. Voor het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes IN is een kleine piek te merken op post 7 (n=5). Post 1 en 10 dienen, met respectievelijk 22 en 7 interventies in 2013, opvallend meer interventies uit te voeren voor de watersporters IN. Het grootst aantal redders per 100 meter wordt waargenomen op post 4 (n=1,5) terwijl op post 3 het kleinste aantal wordt genoteerd (n=0,9).

1.3.3. Nieuwpoort

Om de veiligheid te bewaken langs de kust van Nieuwpoort (tabel 18) staan op post 1 (n=2,2) en 4 (n=2,5) het grootst aantal redders per 100 meter. Bij het nagaan van de aantal VGK in Nieuwpoort valt op dat er op post 1 veel meer (n=41) kinderen verloren lopen in vergelijking met de andere posten. Vervolgens is op post 3 een sterke uitschieter te zien voor het aantal baders IN. Hier zijn in de zomermaanden van 2013 38 baders in de problemen gekomen. Op deze post zijn ook het grootst aantal interventies voor luchtmatrassen en rubberbootjes IN nodig (n=28), op de voet gevolgd door post 2 met 23 interventies voor deze categorie. Op post 5 zijn het meest aantal interventies noodzakelijk voor de watersporters (n=5).

57

Resultaten

Tabel 17: Aantal interventies in Koksijde, verspreid over de 10 bewaakte zones, anno 2013

Koksijde (n=10) P1 P2 P3 P4 P5 P6 P7 P8 P9 P10 Gem (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (±SD) VGK ------Baders IN 1 1 7 2 1 3 0 0 0 0 1,5 (±2,17) Luchtmatrassen en 3 1 3 0 1 0 5 0 0 3 1,6 (±1,78) rubberbootjes IN Watersporters IN 22 3 1 0 0 1 1 1 0 7 3,6 (±6,80) Onbewaakte zone 0 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0,3 (±0,48) Andere interventies 4 1 1 0 3 1 2 0 0 0 1,2 (±1,40) Redders/dag 7 6 6 6 7 4 6 - 4 - 5,75 (±1,16) Redders/100m 1,1 1,0 0,9 1,5 1,0 1,3 1,2 - 1,1 - 1,14 (±0,19) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

Tabel 18: Aantal interventies in Nieuwpoort, verspreid over de 5 bewaakte zones, anno 2013

Nieuwpoort (n=5) P1 P2 P3 P4 P5 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) VGK 41 15 8 4 8 15,2 (±14,96) Baders IN 1 1 38 2 1 8,6 (±16,44) Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 0 23 28 2 12 13 (±12,41) Watersporters IN 0 1 2 2 5 2 (±1,87) Onbewaakte zone 0 0 0 0 0 0 (±0) Andere interventies 2 0 0 1 0 0,6 (±0,89) Redders/dag 5 4 5 5 4 4,6 (±0,55) Redders/100m 2,2 1,7 1,7 2,5 1,3 1,9 (0,47) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

1.3.4. Middelkerke

In Middelkerke (tabel 19) zijn er 16 bewaakte posten waarbij op post 8 het meest redders aanwezig zijn per 100m (n=1,5). Er zijn het meest VGK op post 4 (n=36), 12 (n=55) en 13 (n=32). In deze badstad komen in 2013 in totaal 7 baders in de problemen. Drie van deze interventies worden op post 4 uitgevoerd. Verder komen er vier luchtmatrassen en rubberbootjes in de problemen en valt op dat bij het aantal watersporters IN 25 van de 28 interventies worden uitgevoerd op post 14.

58

Resultaten

Tabel 19: Aantal interventies in Middelkerke, verspreid over de 16 bewaakte zones, anno 2013

Middelkerke P1 P2 P3 P4 P5 P6 P7 P8 P9 P10 P11 P12 P13 P14 P15 P16 Gem (±SD) (n=16) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) VGK 3 3 22 36 3 6 11 3 0 19 0 55 32 0 5 0 12,38 (±16,24) Baders IN 0 0 0 3 1 0 0 0 0 0 0 1 2 0 0 0 0,44 (±0,89) Luchtmatrassen en 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0,25 (±0,58) rubberbootjes IN Watersporters IN 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 25 2 0 1,75 (±6,22) Onbewaakte zone 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 (±0) Andere interventies 3 0 1 2 1 2 1 1 0 0 2 0 2 1 0 1 1,06 (±0,93) Redders/dag 3 3 4 4 3 3 3 3 3 3 3 4 3 - 4 3 3,27 (±0,46) Redders/100m 0,8 0,8 1,0 1,0 0,8 0,8 0,8 1,3 0,6 0,6 0,6 0,8 0,8 - 1,0 0,8 0,8 (±0,18) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

59

Resultaten

1.3.5. Oostende

De gegevens van Oostende zijn terug te vinden in tabel 20. Deze badstad telt in het redderseizoen 2013 elf posten en elke post bestaat uit twee tot vijf redders. De redders op post tien krijgen vaker te maken met VGK (n=89) in vergelijking met de andere posten. Op deze post zijn ook het meest problemen in de onbewaakte zone gerapporteerd (n=8). Als bader komt men het vaakst IN op post 5 (n=11). De luchtmatrassen en rubberbootjes vereisen het meest hulp van de redders op post 2 (n=5).

Tabel 20: Aantal interventies in Oostende, verspreid over de 11 bewaakte zones, anno 2013

Oostende (n=11) P1 P2 P3 P4 P5 P6 P7 P8 P9 P10 P11 Gem (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (±SD) VGK 1 3 3 1 11 6 16 22 13 89 0 15 (±25,56) Baders IN 3 1 0 0 11 0 1 3 1 0 0 1,82 (±3,25) Luchtmatrassen en 0 5 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0,63 rubberbootjes IN (±1,57) Watersporters IN 0 1 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0,27 (±0,65) Onbewaakte zone 0 0 0 0 1 0 0 0 0 8 0 0,82 (±2,40) Andere 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,09 interventies (±0,30) Redders/dag 2 2 2 3 3 3 5 2 3 3 2 2,73 (±0,90) Redders/100m 1,0 0,5 0,5 0,6 0,6 0,7 1,4 1,2 1,7 1,7 0,6 0,95 (±0,48) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

1.3.6. Bredene

In Bredene (tabel 21) kan men op zes bewaakte posten rekenen op de hulp van twee tot vier redders. Opvallend is dat op post 6 (n=2,3) meer redders per 100 meter opgesteld zijn in vergelijking met de andere posten. Op post 6 dienen deze redders vijfmaal in te grijpen voor baders IN. Er zijn over alle bewaakte zones van Bredene geen interventies noodzakelijk voor

60

Resultaten luchtmatrassen en rubberbootjes net zoals er geen tussenkomsten nodig zijn in de onbewaakte zone.

Tabel 21: Aantal interventies in Bredene, verspreid over de 6 bewaakte zones, anno 2013

Bredene (n=6) P1 P2 P3 P4 P5† P6 Gem (±SD) (n) (n) (n) (n) (n) (n) VGK ------Baders IN 0 1 2 0 0 5 1,33 (±1,97) Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 0 0 0 0 0 0 0 (±0) Watersporters IN 0 1 0 0 0 0 0,17 (±0,41) Onbewaakte zone 0 0 0 0 0 0 0 (±0) Andere interventies 1 4 1 3 1 5 2,5 (±1,76) Redders/dag 3 3 3 3 2 4 3 (±0,63) Redders/100m 1,1 1,2 1,2 1,3 1,3 2,3 1,4 (±0,45) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen †: P5= Post “Naakstrand”

1.3.7. De Haan

In tabel 22 is terug te vinden dat er op de vier posten evenveel redders per 100 meter aanwezig zijn. In De Haan lopen op post 2 het meest kinderen verloren (n=126) in juli en augustus 2013. Ook hier worden het meest interventies in de onbewaakte zone (n=3) en andere interventies (n=5) genoteerd. Echter is het op post 4 waar er het meest baders (n=9) en watersporters in de problemen (n=5) komen. De redders van post 1 dienen in vergelijking met de andere posten vaker in te grijpen voor luchtmatrassen en rubberbootjes IN (n=2).

1.3.8. Zeebrugge

In Zeebrugge is er slechts één post waar dagelijks 12 gediplomeerde redders paraat staan, wat overeenkomt met 2,4 redders per 100 meter. Op deze post lopen in 2013 elf kinderen verloren en dient tweemaal worden ingegrepen voor watersporters in de problemen. Verder komen er geen baders of luchtmatrassen en rubberbootjes in de problemen.

61

Resultaten

Tabel 22: Aantal interventies in De Haan, verspreid over de 4 bewaakte zones, anno 2013

De Haan (n=4) P1 (n) P2 (n) P3 (n) P4 (n) Gem (±SD) VGK 9 126 19 19 43,25 (±55,37) Baders IN 0 2 8 9 4,75 (±4,43) Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 2 0 0 0 0,5 (±1) Watersporters IN 0 1 4 5 2,5 (±2,38) Onbewaakte zone 1 3 2 1 1,75 (±0,96) Andere interventies 1 5 1 0 1,75 (±2,22) Redders/dag 4 16 16 4 10 (±6,93) Redders/100m 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 (±0,00) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

1.3.9. Knokke-Heist

Als laatste badstad wordt Knokke-Heist besproken (tabel 23). Deze stad telt 12 bewaakte zones die allen met vier redders zijn bemand. Posten 6, 7 en 11 hebben echter het grootste aantal redders per 100 meter bewaakte zone. Wanneer de posten onderling vergeleken worden, wordt opgemerkt dat op post 7 in juli en augustus 2013 het vaakst kinderen verloren lopen (n=20) en ook het meest baders in de problemen komen (n=3). Voor watersporters IN is er een uitschieter op te merken op post 8 met 6 interventies.

62

Resultaten

Tabel 23: Aantal interventies in Knokke-Heist, verspreid over de 12 bewaakte zones, anno 2013

Knokke-Heist P1A P1B P2 P3 P4 P5 P6 P7 P8 P9 P10 P11 Gem (n=12) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (n) (±SD) VGK 0 0 10 10 9 12 2 20 0 5 1 0 5,75 (±6,45) Baders IN 0 0 0 0 0 0 0 3 0 1 0 1 0,42 (±0,90) Luchtmatrassen 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0,17 en rubberb. IN (±0,39) Watersporters 0 0 0 2 2 0 2 0 6 2 0 2 1,33 IN (±1,78) Onbewaakte 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0,08 zone (±0,29) Andere 1 0 0 0 0 0 1 1 3 2 0 0 0,67 interventies (±0,98) Redders/dag 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 (±0) Redders/100m 1,4 1,4 1,0 0,9 0,9 1,7 1,8 1,9 1,5 1,6 1,6 1,8 1,46 (±0,35) IN=in nood; VGK = Verloren gelopen kinderen

1.4. Verschil tussen de badsteden, meetmomenten en posten onderling voor het aantal interventies, redders dagelijks van dienst en redders per 100 meter

1.4.1. Verschil tussen de badsteden

In dit luik wordt onderzocht of er een significant verschil is tussen de badsteden onderling voor de zes groepen interventies en het aantal redders van dagelijks dienst en per 100 meter. De Kruskal-Wallis test toont aan dat er geen significante verschillen zijn voor het aantal en type interventies en het aantal redders per dag en per 100 meter in 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 tussen de tien badsteden.

63

Resultaten

1.4.2. Verschil tussen de vijf meetmomenten

Na het bekijken of er een verschil is tussen de badsteden wordt hier onderzocht of zich significante verschillen voordoen tussen de vijf meetmomenten zijnde 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 voor dezelfde categorieën. Ten eerste wordt nagegaan of er een verschil is tussen de vijf meetmomenten voor het aantal VGK. Met een p-waarde van 0,001, X² van 28,469 en 4 vrijheidsgraden, wordt vastgesteld dat er zich wel degelijk een significant verschil voordoet. Tussen welke jaartallen onderling deze significanties aanwezig zijn, wordt weergegeven in tabel 24. Hieruit blijkt dat er in 2009 (143,4 ±86,3) significant meer VGK zijn in vergelijking met 2010 (82,7 ±50,8), 2011 (50,8 ±27) en 2012 (101 ±75,1). Verder zijn er meer VGK in 2013 (132,6 ±88,6) in vergelijking met 2010, die significant meer VGK telt dan 2011. Ook in 2011 lopen er significant minder kinderen verloren in vergelijking met 2012 en 2013. De laatste significantie is te vinden tussen de jaartallen 2012 en 2013, waaruit blijkt dat er meer VGK zijn in 2013.

Tabel 24: Significante verschillen tussen de vijf meetmomenten voor het aantal VGK

Verloren gelopen kinderen 2009 2010 2011 2012 2013 Gem 143,4 82,7 50,8 101 132,6 (±SD) 86,3 50,8 27 75,1 88,6 Min 27 6 4 9 10 Max 277 162 81 245 306 p=0,005** p=0,009** p=0,005** p=0,028* p=0,005** p=0,007** p=0,008** p=0,009**

** p<0,01; * p<0,05; n.s.

Voor het aantal baders IN, luchtmatrassen en rubberbootjes IN, plankzeilers IN, kitesurfers IN, catamarans en plankzeilers IN worden geen significante verschillen gevonden wanneer men de aantallen per jaar gaat vergelijken.

Tenslotte wordt nagegaan of er een verschil is tussen de vijf meetmomenten voor het aantal redders dagelijks van dienst (tabel 25) en het aantal redders per 100 meter (tabel 26). Een p- waarde van 0,022 toont aan dat er een significant verschil is tussen de vijf meetmomenten voor het aantal redders dagelijks van dienst (X²=11,41; df=4). Via tabel 25 wordt gekeken

64

Resultaten tussen welke jaartallen onderling zich een significant verschil voordoet. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er significant minder redders aangesteld zijn in 2009 (35,8 ±15,1) in vergelijking met 2010 (37,7 ±14,1) en 2011 (37,0 ±14,9).

Tabel 25: Significante verschillen tussen de vijf meetmomenten voor het aantal redders dagelijks van dienst Aantal redders dagelijks van dienst 2009 2010 2011 2012 2013 Gem 35,8 37,7 37 36,5 36,6 (±SD) 15,1 14,1 14,9 15,3 14,9 Min 12 12 12 12 12 Max 56 57 57 57 54 p=0,042* p=0,024*

** p<0,01; * p<0,05; n.s.

Verder toont de p-waarde van 0,022 voor het aantal reders per 100 meter aan dat er een significant verschil is tussen de vijf meetmomenten (X²=11,412; df=4). Uit tabel 26 wordt vastgesteld dat deze verschillen zich opnieuw bevinden tussen de jaartallen 2009-2010 en 2009-2011. Wanneer de gemiddelden worden bekeken, kan gesteld worden dat er in 2009 significant minder redders per 100 meter (1,49 ±0,47) over de Belgische bewaakte kust aanwezig zijn in vergelijking met 2010 (1,60 ±0,5) en 2011 (1,55 ±0,48).

Tabel 26: Significante verschillen tussen de vijf meetmomenten voor het aantal redders per 100 meter Aantal redders per 100 meter 2009 2010 2011 2012 2013 Gem 1,49 1,6 1,55 1,51 1,51 (±SD) 0,47 0,5 0,48 0,46 0,46 Min 0,87 0,87 0,87 0,87 0,87 Max 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 p=0,043* p=0,027*

** p<0,01; * p<0,05; n.s.

65

Resultaten

1.4.3. Verschil tussen de reddingsposten per badstad onderling voor het aantal interventies

Als laatste deel van onderzoeksvraag 1 wordt gekeken of er sprake is van een significant verschil tussen de posten per badstad onderling. Er kan geen significant verschil vastgesteld worden wat wil zeggen dat er geen significante verschillen zijn tussen de posten onderling voor het aantal interventies, het aantal redders van dienst en het aantal redders per 100 meter in 2013.

66

Resultaten

2. MORFOLOGIE VAN DE BELGISCHE KUST, ANNO 2013

De Belgische kust is 67km lang waarvan er ongeveer 42% bewaakt wordt (28,188km). De tweede onderzoeksvraag geeft een beschrijving, ondervraagd bij de tien hoofdredders, van de morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de reddingsposten aan de Belgische kust. Daarna wordt per badstad dieper ingegaan op de plaatselijke kenmerken. Tenslotte wordt onderzocht of er een significant verband is tussen de verschillende morfologische en specifieke logistieke factoren. Dit wil zeggen dat er wordt onderzocht of de aan- of afwezigheid van één factor significant meer of minder voorkomt in aan- of afwezigheid van een andere factor.

2.1. Morfologie en de specifieke logistieke kenmerken

De morfologische kenmerken van de bewaakte posten (n=77) langs de volledige Belgische kust worden weergegeven in tabel 27. Bij 61% van de bewaakte posten is sprake van een reflectief strand, logischerwijs volgt daaruit dat 39% dissipatief is. Vervolgens kan gesteld worden dat langs 74 % van de bewaakte zones bebouwing is te vinden terwijl 33,8% duinen heeft en 46% een dijk. Uit het onderzoek naar de bereikbaarheid kan worden geconstateerd dat 82% goed bereikbaar is, 17% matig en 1% niet goed bereikbaar is. Een haven is bij 18% van de bewaakte zones in de nabije omgeving aanwezig. Op 34% van de onderzochte zones zijn gevaren op het strand terug te vinden terwijl er zich veel meer gevaren bevinden in de zee namelijk bij 90% van de zones. Langs de Belgische kust bevinden er zich bij 77% van de bewaakte zones strandhoofden. Muistromen komen langs 40% van bewaakte posten voor. Surfclubs liggen slechts in 29% van de gevallen in de buurt van één van de reddingsposten. Desondanks komen er toch in 48% van de posten watersporters in de buurt. De redders dienen deze bewaakte posten constant te bewaken. Hiervoor hebben 97% van de posten een reddingsboot ter beschikking waarboven 40% ook kan rekenen op een kajak. Uit dit onderzoek blijkt ook dat elke reddingspost minstens één reddingsmiddel heeft, hetzij een boot, hetzij een kajak, hetzij beiden.

67

Resultaten

Tabel 27: Morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de Belgische bewaakte posten

% Type strand - Dissipatief 39 - Reflectief 61 Bebouwing 74 Duinen 34 Dijk 46 Bereikbaarheid - Niet goed 1 - Matig 17 - Goed 82 Haven 18 Gevaren op strand 34 Gevaren in zee 90 Strandhoofden 77 Muistromen 40 Surfclub 29 Watersporters 48 Reddingsmateriaal - Boot 97 - Kajak 40 - Geen 0

2.2. Morfologie en specifieke logistieke kenmerken per badstad

Nadat een algemene bespreking is gegeven van de morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de bewaakte zones aan de Belgische kust wordt hier dieper ingezoomd op de morfologische en specifieke logistieke kenmerken per badstad (tabel 28).

In De Panne en Nieuwpoort zijn alle bewaakte zones dissipatief, terwijl hun middenbuur Koksijde volgens de hoofdredder volledig reflectief is. In Middelkerke, Oostende en Knokke- Heist zijn dan weer beide types aanwezig op hun bewaakte zones. Bebouwing komt voor bij heel wat bewaakte posten langs de Belgische kust. Enkel in Koksijde (80%), Middelkerke

68

Resultaten

(75%), Oostende (901%), Bredene (0%) en De Haan (50%) zijn niet alle bewaakte posten onderhevig aan bebouwing. In Bredene worden alle posten beïnvloed door de aanwezigheid van duinen. Indien de morfologische factor bereikbaarheid wordt onderzocht valt af te leiden dat in alle badsteden het merendeel van de bewaakte zones matig tot goed bereikbaar zijn. Oostende geeft echter aan dat 9% van de bewaakte zones niet goed bereikbaar is. Verder zijn er enkele havens langs de Belgische kust. Enkel De Panne, Middelkerke en Bredene geven aan dat er geen enkele bewaakte zone wordt beïnvloed door deze morfologische factor.

Naast havens zijn er heel wat mogelijke gevaren op het strand en in de zee. Bredene en De Haan zijn de enige twee badsteden die aangeven dat er zich geen gevaren op het strand bevinden. Bij het nagaan van het aantal posten waarbij zich gevaren in zee bevinden, worden bij de meeste badsteden hogere percentages genoteerd. Enkel Koksijde (50%), Nieuwpoort (60%) en Knokke-Heist (92%) geven aan dat niet alle posten hier rekening mee dienen te houden. Bij het specifiek nagaan naar de aanwezigheid van strandhoofden is De Panne de enige badstad waar er zich geen bevinden. De Panne, De Haan, Blankenberge en Zeebrugge geven aan dat er muistromen voorkomen in de bewaakte zones terwijl dit in Nieuwpoort, Middelkerke en Bredene niet het geval is.

Langs de Belgische kust bevinden er zich heel wat surfclubs. Elke badstad uitgezonderd Nieuwpoort geeft aan dat minstens 14% van de bewaakte posten een surfclub naast/in een bewaakte zone heeft. Opvallend is, hoewel de afwezigheid van een beïnvloedende surfclub in Nieuwpoort, het feit dat in 20% van de bewaakte posten zich watersporters bevinden. Om de veiligheid van zowel watersporters als baders en strandgebruikers te kunnen garanderen is Bredene de enige badstad waar niet alle bewaakte posten over een reddingsboot beschikken. Verder zijn De Panne en Nieuwpoort de enige kuststeden waar geen enkele bewaakte post gebruik maakt van een kajak.

69

Resultaten

Tabel 28: Morfologische en specifieke logistieke kenmerken per badstad

DE PANNE KOKSIJDE NIEUWPOORT MIDDELKERKE % % % % Type strand - Dissipatief 100 0 100 19 - Reflectief 0 100 0 81 Bebouwing 100 80 100 75 Duinen 40 50 100 25 Dijk 60 60 100 0 Bereikbaarheid - Niet goed 0 0 0 0 - Matig 20 50 20 25 - Goed 80 50 80 75 Haven 0 10 40 0 Gevaren op strand 20 70 80 25 Gevaren in zee 100 50 60 100 Strandhoofden 0 30 80 100 Muistromen 100 30 0 0 Surfclub 60 50 0 20 Watersporters 80 70 20 29 Reddingsmateriaal - Boot 100 100 100 100 - Kajak 0 40 0 13 - Geen 0 0 0 0

70

Resultaten

Tabel 28: Morfologische en specifieke logistieke kenmerken per badstad (vervolg)

OOSTENDE BREDENE DE HAAN BLANKEN- BERGE % % % % Type strand - Dissipatief 9 100 100 0 - Reflectief 91 0 0 100 Bebouwing 91 0 50 100 Duinen 9 100 50 14 Dijk 100 0 50 100 Bereikbaarheid - Niet goed 9 0 0 0 - Matig 0 33 0 0 - Goed 91 67 100 100 Haven 36 0 25 29 Gevaren op strand 27 0 0 71 Gevaren in zee 100 100 100 100 Strandhoofden 100 100 50 100 Muistromen 64 0 100 100 Surfclub 18 17 50 14 Watersporters 64 17 50 100 Reddingsmateriaal - Boot 100 67 100 100 - Kajak 9 50 50 86 - Geen 0 0 0 0

71

Resultaten

Tabel 28: Morfologische en specifieke logistieke kenmerken per badstad (vervolg)

ZEEBRUGGE KNOKKE- HEIST

% % Type strand

- Dissipatief 100 42 - Reflectief 0 58

Bebouwing 100 100

Duinen 0 0 Dijk 100 0 Bereikbaarheid - Niet goed 0 0

- Matig 0 0

- Goed 100 100 Haven 100 25 Gevaren op strand 100 8 Gevaren in zee 100 92

Strandhoofden 100 75

Muistromen 100 25 Surfclub 100 33 Watersporters 100 17 Reddingsmateriaal

- Boot 100 100

- Kajak 100 100 - Geen 0 0

72

Resultaten

2.3. Relatie tussen de verschillende morfologische en specifieke logsitieke kenmerken van de bewaakte zones

In tabel 29 wordt de onderlinge samenhang tussen de verschillende morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de Belgische kust nagegaan. Alle 26 significante resultaten worden in bijlage 7 verduidelijkt d.m.v. de vrijheidsgraden (df), de significantiewaarde (p) en de kruistabellen. Hieronder worden de meeste relevante verbanden besproken waarbij telkens het grootste percentage volgens aan- of afwezigheid van beide factoren wordt weergegeven.

Een eerste samenhang is te vinden tussen het type strand en de al dan niet aanwezigheid van duinen, waarbij 48% van de bewaakte zones geen duinen heeft en reflectief is. Vervolgens toont de samenhang tussen het type strand en de gevaren op het strand aan dat 35% reflectief is en geen potentiële gevaren op het strand heeft. Een volgend significante samenhang is te vinden tussen het type strand en de aan-of afwezigheid van strandhoofden waarbij 52% reflectief is met strandhoofden. Het grootste deel van de bewaakte zones (62%) heeft achterliggende bebouwing zonder het voorkomen van duinen en 40% van de bewaakte posten hebben een achterliggende bebouwing en dijk. Verder blijkt uit deze studie dat 61% van de bewaakte zones geen duinen hebben terwijl de post goed bereikbaar is. Vervolgens zijn het grootste deel van de bewaakte zones (65%) gekenmerkt door een goede bereikbaarheid met achterliggende bebouwing. Een laatste samenhang dat wordt gevonden met bebouwing is de aan- of afwezigheid van een reddingsboot op de post waaruit blijkt dat bijna drie vierde (74%) van de bewaakte zones langs de Belgische kust bebouwd zijn en beschikken over een reddingsboot. Een volgende relevante samenhang die gevonden wordt, is tussen de factoren haven en muistromen. Bij 56% van de bewaakte zones worden geen havens en geen muistromen waargenomen. Uit dit onderzoek wordt verder afgeleid dat strandhoofden en gevaren in zee in 73% van de bewaakte zones samen voorkomen. Echter heeft 51% van de reddingsposten geen muistromen maar wel strandhoofden terwijl deze twee kenmerken bij 25% van de posten aanwezig zijn.

Tenslotte vertoont de factor surfclub een relevante samenhang met de aan- of afwezigheid van watersporters. Zo dient 49% van de bewaakte zones geen rekening te houden met de aanwezigheid van een surfclub en watersporters.

73

Resultaten

Tabel 29: Kruistabel van de morfologische kenmerken van de Belgische bewaakte zones volgens vragenlijst 1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 1 Type strand 2 Bebouwing 0,001** 3 Duinen 0,004** 0,000* 4 Dijk 0,443 0,008** 0,173 5 Bereikbaarheid 0,564 0,038* 0,004* 0,123 6 Haven 0,123 0,270 0,865 0,031* 0,101 7 Gevaren op str 0,041* 0,039* 0,534 0,001** 0,332 0,156 8 Gevaren in zee 0,929 0,359 0,069 0,306 0,030** 0,660 0,305 9 Strandhoofden 0,028* 0,041* 0,096 0,922 0,329 0,612 0,539 0,006** 10 Muistromen 0,336 0,828 0,046* 0,000** 0,027* 0,001** 0,617 0,093 0,036** 11 Surfclub 0,753 0,144 0,137 0,279 0,082 0,492 0,416 0,573 0,004** 0,798 12 Watersporters 0,258 0,834 0,801 0,004** 0,504 0,448 0,463 0,385 0,069* 0,001** 0,000** 13 Boot 0,073 0,016* 0,045* 0,191 0,006** 0,499 0,306 0,626 0,429 0,242 0,360 0,168 14 Kajak 0,608 0,277 0,088* 0,329 0,470 0,827 0,818 0,353 0,494 0,213 0,297 0,599 0,081 ** p<0,01; * p<0,05; n.s.

74

Resultaten

3. INSCHATTING VAN DE GEVAREN, ONDERVRAAGD BIJ DE HOOFDREDDER, LANGS DE BELGISCHE KUST, ANNO 2013

3.1. Inschatting van de mogelijke negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers

Hieronder volgt een beschrijving van de inschatting door de hoofdredder van de negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers. In tabel 30 worden de gemiddelden, standaarddeviaties, minima en maxima weergegeven. Bijlage 8 representeert vervolgens de gemiddelden en standaarddeviaties per badstad.

Bij de menselijke factoren wordt de eerste factor dichtheid strandbezoekers (2,47 ±1,24) beoordeeld met een gemiddeld negatieve invloed op de veiligheid van de strandgebruikers. De minimumscore is in bijlage terug te vinden bij de badsteden Zeebrugge en Middelkerke, waar de dichtheid geen negatieve invloed heeft terwijl dit in onder andere De Haan en De Panne wel het geval is. Volgens de hoofdredders heeft de boot als logistiek middel met een score van 2,58 (±1,75) de grootste negatieve invloed op de veiligheid van de strandgebruikers. De factor die de kleinste gemiddelde waarde heeft is geluidsoverlast (1,27 ±0,60) wat wijst op het feit dat dit volgens de hoofdredders geen negatieve invloed heeft. Wanneer alle factoren worden bekeken, kan gesteld worden dat er steeds een gemiddelde waarde tussen 1 en 3 wordt genoteerd en dat de minima en maxima ver uit elkaar liggen (van 1 tot 5).

Uit de natuurlijke factoren (tabel 31) valt op te merken dat onweer (2,82 ±1,73) en landwind (2,77 ±1,39) volgens de hoofdredders de grootste negatieve invloed uitoefenen op de veiligheid van de strandgebruikers. Niet-toegankelijke duinen worden gezien als geen negatieve invloed op de veiligheid (1,36 ±0,83).

75

Resultaten

Tabel 30: Inschatting van de mate waarin de menselijke factoren de veiligheid van de strandgebruikers negatief beïnvloeden

Gem (±SD) Min Max Dichtheid strandbezoekers 2,47 (±1,24) 1 5 Geluidsoverlast 1,27 (±0,60) 1 4 Logistieke middelen - Boot 2,58 (±1,75) 1 5 - Kajak 2,35 (±1,75) 1 5 - Mirador 2,33 (±1,47) 1 5 Vervuiling - Strand 1,79 (±1,16) 1 5 - Zee 1,51 (±0,90) 1 4 Watersporters - Boten 1,72 (±1,14) 1 5 - Jetski 1,49 (±0,89) 1 4 - Kiters 1,88 (±1,28) 1 5 - Surfers 1,81 (±1,23) 1 5 - Waterski 1,28 (±0,76) 1 5

Bij de structurele factoren (tabel 32) krijgt bebouwing de laagst gemiddelde score met 1,24 (±0,57) wat aantoont dat bebouwing volgens de hoofdredders de minst negatieve invloed heeft op de veiligheid van de strandgebruikers. De grootste waarde is terug te vinden bij de aanwezigheid van strandhoofden met een gemiddelde van 2,98 (±1,02) wat overeen komt met een gemiddeld negatieve invloed.

76

Resultaten

Tabel 31: Inschatting van de mate waarin de natuurlijke factoren de veiligheid van de strandgebruikers negatief beïnvloeden

Gem (±SD) Min Max Dieren 1,72 (±1,07) 1 5 Duinen - Toegankelijk 1,41 (±0,76) 1 4 - Niet toegankelijk 1,36 (±0,83) 1 4 Getijden - Doodtij 1,75(±1,02) 1 5 - Springtij 2,54 (±1,57) 1 5 - HW-LW 2,08 (±1,18) 1 5 Golven - Branding 2,38 (±1,37) 1 5 - Hoogte 2,36 (±1,36) 1 5 Insluiting 1,84 (±1,11) 1 5 Kellen 2,06 (±1,20) 1 5 Klimatologische omstandigheden 1. Weer - Bewolking 1,70 (±1,03) 1 5 - Onweer 2,82 (±1,73) 1 5 - Regen 2,04 (±1,10) 1 4 - Zichtbaarheid 2,23 (±1,26) 1 5 - Zonneschijn 1,48 (±0,82) 1 3 2. Wind - Landwind 2,77 (±1,39) 1 5 - ONO-wind 2,58 (±1,10) 1 5 - WZW-wind 2,30 (±1,11) 1 5 - Zeewind 2,33 (±1,13) 1 5 - Windsterkte 2,79 (±1,33) 1 5 Rotsen - Heling 1,57 (±1,12) 1 5 - Hoogte 1,59 (±1,10) 1 5 - Onregelmatigheden 1,59 (±1,22) 1 5

77

Resultaten

Tabel 31: Inschatting van de mate waarin de natuurlijke factoren de veiligheid van de strandgebruikers negatief beïnvloeden (vervolg)

Gem (±SD) Min Max Strand - Breedte 2,65 (±1,09) 1 5 - Hellingsgraad 2,24 (±1,01) 1 5 - Type 2,23 (±1,00) 1 4 Stroming - Ebstroom 2,21 (±1,24) 1 5 - Vloedstroom 2,56 (±1,35) 1 5 - Muistroom 2,04 (±1,33) 1 5 - Zwinstroom 2,10 (±1,35) 1 5 Water - Diepte 1,84 (±1,01) 1 4 - Helderheid 1,83 (±1,15) 1 5 Zandbanken 2,16 (±1,50) 1 5

Tabel 32: Inschatting van de mate waarin de structurele factoren de veiligheid van de strandgebruikers negatief beïnvloeden

Gem (±SD) Min Max Bebouwing 1,24 (±0,57) 1 3 Bereikbaarheid post 1,62 (±1,07) 1 5 Breedte reddingspost 2,34 (±1,20) 1 5 Haven 1,30 (±0,86) 1 5 Strandhoofden - Aanwezigheid 2,98 (±1,02) 1 5 - Breedte 2,40 (±1,26) 1 4 - Hoogte 2,42 (±1,29) 1 5 - Lengte 2,34 (±1,24) 1 5 - Uitstekende rotsen 2,46 (±1,43) 1 5 Visueel overzicht strand/zee 2,13 (±1,34) 1 5

78

Resultaten

3.2. Verband tussen de inschatting van de negatieve invloed en het aantal uitgevoerde interventies

3.2.1. Menselijke factoren

In dit onderdeel wordt onderzocht of er significante verbanden zijn tussen de inschatting van de hoofdredders in relatie met het aantal uitgevoerde interventies in de zomer van 2013. De resultaten die zijn bekomen, worden weergegeven in tabel 33.

Een eerste significantie is te vinden tussen het de inschatting van de negatieve invloed van de logistieke middelen met het aantal interventies in de onbewaakte zone en het aantal andere interventies. Daar waar logistieke middelen geen negatieve invloed heeft, zijn er significant meer interventies in de onbewaakte zone nodig. Hier tegenover staat dat het aantal interventies hoger is voor de posten waar wordt aangegeven dat de logistieke middelen wel een negatieve invloed uitoefenen op de veiligheid. Tot slot wordt vastgesteld dat wanneer de hoofdredders de aanwezigheid van watersporters (boten, jetskiërs, kajakkers, surfers en waterskiërs) inschatten als een negatieve invloed er meer andere interventies noodzakelijk zijn.

Tabel 33: Verschil in aantal interventies, naargelang de inschatting van de gevaren door de redders voor de menselijke factoren, anno 2013

Gemiddelde Element gevaar Soort Geen neg Neg t df p interventie invloed invloed Logistieke Onbewaakte 0,48 0,00 2,290 41 0,027* middelen zone (n=42) (n=28) Andere 0,64 1,57 -2,938 49,172 0,005** interventies (n=42) (n=28) Watersporters Andere 0,72 2,42 -3,112 12,304 0,009** interventies (n=58) (n=12) ** p<0,01; * p<0,05; n.s.

79

Resultaten

3.2.2. Natuurlijke factoren

Naast de menselijke factoren zijn ook de mogelijke invloeden van de natuurlijke factoren ondervraagd (tabel 34).

Ten eerste wordt vastgesteld dat op de posten waar insluiting als een negatieve invloed wordt gezien er meer andere interventies noodzakelijk zijn in vergelijking met wanneer insluiting geen negatieve invloed heeft. De tweede factor die een significant verbant toont is het weer. Daar waar het weer wordt ingeschat als een negatieve invloed op de veiligheid van de strandgebruikers zijn er meer VGK en andere interventies waargenomen.

Tabel 34: Verschil in aantal interventies, naargelang de inschatting van de gevaren door de redders voor de natuurlijke factoren, anno 2013

Gemiddelde Element gevaar Soort Geen neg Neg t df P interventie invloed invloed Insluiting Andere 0,85 2,00 -2,676 68 0,009** interventies (n=60) (n=10) Weer VGK 13,00 34,28 -2,075 52 0,043* (n=47) (n=7) Andere 0,77 2,08 -2,575 14,099 0,022* interventies (n=57) (n=13) ** p<0,01; * p<0,05; n.s.

3.2.3. Structurele factoren

Bij de structurele factoren worden geen significante verbanden gevonden voor de inschatting van de gevaren door de hoofdredder en de verschillende interventies.

80

Resultaten

4. VERBAND TUSSEN MORFOLOGISCHE, SPECIFIEKE LOGISTIEKE & METEOROLOGISCHE KENMERKEN EN HET AANTAL UITGEVOERDE INTERVENTIES, ANNO 2013

4.1. Verband tussen de morfologische & specifieke logistieke kenmerken en het aantal uitgevoerde interventies

De morfologie en de specifieke logistieke kenmerken van de bewaakte zones in relatie met het aantal en type interventies wordt onderzocht in onderzoeksvraag vier. In de resultaten die hieronder worden besproken, worden enkel de significante resultaten weergegeven. De morfologische en specifieke logistieke kenmerken zijn type strand, bebouwing, duinen, dijk, bereikbaarheid, haven, gevaren op het strand, gevaren in zee, strandhoofden, muistromen, surfclub, watersporters, reddingsboot en kajak. De verschillende type interventies zijn het aantal VGK, baders IN, problemen in de onbewaakte zone, watersporters IN, luchtmatrassen en rubberbootjes IN en andere interventies. Hieronder wordt bij elk significant verschil de gemiddelden (x-waarde) en de aantallen (n) genoteerd. De verschillen in n-waarde die worden weergegeven in onderstaande tabellen zijn te wijten aan de ontbrekende variabelen.

In dit onderzoek zijn verschillende significante verschillen gevonden voor de aan- of afwezigheid van bepaalde morfologische en specifieke logistieke kenmerken in relatie met het aantal interventies. Uit tabel 35 kan worden besloten dat er een significant verschil is voor de al dan niet bebouwde omgeving achter de bewaakte zone, de al dan niet aanwezigheid van een dijk en de aan- of afwezigheid van een kajak voor het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes IN. Zo kan worden gesteld dat wanneer er geen bebouwing is luchtmatrassen en rubberbootjes significant meer in de problemen komen. Hetzelfde verband is op te merken voor de aan- of afwezigheid van een dijk. Daar waar geen dijk is, zijn er significant minder interventies voor luchtmatrassen en rubberbootjes noodzakelijk. Een laatste significant verband met het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes IN is te vinden voor de aan- of afwezigheid van een kajak. Wanneer er geen kajak is, dienen er significant meer luchtmatrassen en rubberbootjes geholpen worden.

Tot slot is er een laatste significant verband tussen de watersporters en het aantal watersporters in nood. Zo zijn er significant meer watersporters in nood op de posten waar wordt aangegeven dat er watersporters in de buurt komen.

81

Resultaten

4.2. Verband tussen de meteorologische kenmerken en het aantal interventies

Naast de morfologische factoren wordt bekeken of er een verband is tussen de meteorologische omstandigheden (bewolking, onweer, regen, zichtbaarheid, zonneschijn en wind) en het aantal en type uitgevoerde interventies. De data voor de weersomstandigheden werden door de strandredders dagelijks genoteerd in de badsteden Koksijde, Nieuwpoort, Middelkerke, De Haan en Zeebrugge. Dit wil zeggen dat deze analyse is uitgevoerd voor 2170 stranddagen (namelijk 35 bewaakte posten vermenigvuldigd met 62 zomerdagen in juli en augustus).

Uit tabel 36 blijkt er een significant verband te zijn tussen het aantal baders in nood en de factoren regen en zichtbaarheid. Op dagen dat het regent, zijn er significant meer baders die in de problemen komen. Hetzelfde resultaat wordt verkregen voor zichtbaarheid. Wanneer er geen zichtbaarheid is, zijn er eveneens meer baders IN. Het aantal VGK verschilt tevens significant afhankelijk van de aan- of afwezigheid van zichtbaarheid, aangezien er op dagen zonder zichtbaarheid meer VGK zijn. Binnen dezelfde conditie zijn er significant meer watersporters die hulp nodig hebben. Hetzelfde kan worden opgemerkt voor de aanwezigheid van wind: op dagen met wind zijn er meer watersporters IN. Tenslotte is er ook een significant verband tussen het aantal interventies in de onbewaakte zone en de dagen waar er wel of geen zon aanwezig is. Op dagen met veel zonneschijn zijn er significant meer problemen in de onbewaakte zone. Dit kunnen bijvoorbeeld gewone baders zijn alsook luchtmatrassen en watersporters.

82

Resultaten

Tabel 35: Verband tussen de morfologische & specifieke logistieke kenmerken en het aantal interventies, juli-augustus 2013

Gemiddelde Morfologisch Soort interventie Morfologisch kenm Morfologisch kenm t df p kenmerk afwezig aanwezig Bebouwing Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 0,25 (n=20) 1,88 (n=50) -2,137 52,447 0,037* Dijk Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 0,26 (n=42) 3,14 (n=28) -2,222 27,340 0,035* Watersporters Watersporters IN 0,69 (n=39) 3,21 (n=29) -2,227 30,173 0,034* Kajak Luchtmatrassen en rubberbootjes IN 2,13 (n=45) 0,12 (n=25) 2,417 44,565 0,019* **p<0,01; *p<0,05; n.s. Tabel 36: Verband tussen de meteorologische kenmerken en het aantal interventies, juli-augustus 2013

Gemiddelde Meteorologisch Soort interventie Meteorologisch kenm Meteorologisch kenm t df p kenmerk afwezig aanwezig Regen Baders IN 0,037 (n=1731) 0,00 (n=254) 5,196 1730,00 0,001** Zichtbaarheid VGK 0,22 (n=1255) 0,08 (n=91) 3,029 396,5 0,003** Baders IN 0,03 (n=1855) 0,00 (n=114) 5,193 1854 0,001** Watersporters IN 0,04 (n=1855) 0,00 (n=114) 6,028 1854 0,001** Zon Onbewaakte zone 0,00 (n=167) 0,01 (n=944) -2,507 943 0,012* Wind Watersporters IN 0,023 (n=1086) 0,059 (n=885) -2,624 1368,567 0,009** **p<0,01; *p<0,05; n.s.

83

Resultaten

4.3. Invloed van het aantal redders per 100 meter bewaakte zone op het aantal uitgevoerde interventies, anno 2013

Via een lineaire regressie wordt in dit laatste onderdeel nagegaan of er een relatie is tussen de onafhankelijke variabele, het aantal redders per 100 meter, en de afhankelijke variabelen namelijk het aantal interventies. Er wordt dus gekeken of het aantal redders per 100 meter een invloed heeft op de zes soorten interventies uitgevoerd door de strandredders.

Uit de resultaten in tabel 39 blijkt dat er enkel een significante waarde gevonden is voor het aantal redders per 100 meter in relatie met het aantal VGK. Er kan geconcludeerd worden dat er meer kinderen verloren lopen op bewaakte zones waar er meer redders per 100 meter aanwezig zijn.

Tabel 39: Invloed van het aantal redders/100m bewaakte zone (x) op het aantal VGK (y)

Regressievergelijking Adjusted R2 t p VGK Y= -3,639+15,690x 0,089 2,472 0,017* **p<0,01; *p<0,05; n.s.

Uit de regressievergelijking kan worden afgeleid dat het aantal redders per 100 meter bewaakte zone een positieve significante voorspeller is voor het aantal VGK. Hoe meer redders per 100 meter, hoe meer kinderen er verloren lopen

Via de adjusted R2 kan besloten worden dat 8,9% van de variantie in het aantal VGK wordt verklaard door het aantal redders per 100 meter.

84

Discussie

DISCUSSIE

Het hoofddoel van huidig onderzoek was het in kaart brengen van het aantal uitgevoerde interventies in 2013 door de strandredders en dit te relateren aan de morfologische & specifieke logistieke en meteorologische kenmerken van de reddingsposten aan de Belgische kust alsook aan de gevaarinschatting gemaakt door de hoofdredders. In deze discussie wordt nagegaan hoe de resultaten zich verhouden tot de doelstellingen van het onderzoek en of deze resultaten al dan niet in overeenstemming zijn met de bestaande literatuur.

1. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN

1.1. Aantal interventies langs de Belgische kust

De eerste onderzoeksvraag was er op gericht om een algemeen beeld te schetsen van het aantal en type uitgevoerde interventies door de strandredders langs de tien badsteden, tussen 2009 en 2013 en ook specifiek in 2013. In een laatste onderdeel werd ingezoomd op elke post binnen de tien badsteden. Bij dit onderzoek naar het aantal interventies in België werden de type interventies uitgevoerd door de strandredders ingedeeld in verschillende categorieën. Een eerste probleem waarmee de onderzoekers in aanraking kwamen, was het feit dat de dagverslagen opgesteld door de hoofdredders en de jaarverslagen opgesteld door het I.K.W.V. gebruik maken van verschillende categorieën. Daar waar de dagverslagen spreken van watersporters in nood, maken de jaarverslagen een onderscheid tussen kitesurfers, plankzeilers en catamarans en zeilboten in nood. Uit de literatuur is gebleken dat vòòr het World Congress on Drowning (2002) onderzoekers hetzelfde probleem ervoeren bij het onderzoek naar verdrinking (Papa et al., 2005). Op het congres werd een standaarddefinitie ingevoerd wat leidde tot een eenduidige manier van registratie van verdrinkingsincidenten zodat onderzoek makkelijker werd. Om alles éénduidig te kunnen rapporteren, is er dus ook in België nood aan uniformiteit. Bij het interpreteren van de interventies langs de Belgische kust werd zoveel als mogelijk de indeling van de jaarverslagen gebruikt omdat dit een meer gedetailleerd beeld weergeeft. Wat opvalt bij het bekijken van de dodelijke en ernstige interventies in de periode 2009-2013 is dat er in 2011 en 2013 geen dodelijke interventies plaatsvonden. Zeebrugge kende volgens de cijfergegevens van het I.K.W.V. noch een dodelijke interventie noch een ernstige interventie over de vijf jaar. De vraag die hierbij moet worden gesteld is of dit ligt aan de (ontbrekende) rapportering, de preventieve werking van de

85

Discussie redders of het feit dat dit een kleine badstad is. Uit de resultaten bleek ook dat Zeebrugge het grootste aantal redders per 100 meter heeft, wat dus kan bijdragen tot een vermindering in aantal dodelijke en ernstige ongevallen. Dit alles wijst er opnieuw op dat het belangrijk is dat men in de toekomst het totaal aantal strandbezoekers, baders,... zou moeten rapporteren. Bij het statistisch analyseren viel echter op dat er geen significante verschillen zijn tussen de badsteden onderling voor het aantal interventies. Dit betekent dat alle badsteden een te vergelijken aantal interventies dienden uit te voeren. Het analyseren van de andere interventies toont dat bijna alle interventies hun laagste interventiecijfer kenden in 2011. Het gemiddelde van de VGK berekend over de vijf jaar stelt dat er per jaar 1022 kinderen verloren lopen. Opvallend is echter de grote standaarddeviatie van 374,58, wat wil zeggen dat er een grote spreiding is over de vijf jaar. De statistische analyse heeft immers aangetoond dat enkel voor het aantal VGK een significant verschil te vinden is over de vijf jaar langs de Belgische kust. Een mogelijke verklaring hiervoor zou het weer kunnen zijn of het gebruik van de verdwaalpalen en –bandjes. Deze palen en bandjes werden namelijk ingevoerd ter preventie van het aantal VGK (WOBRA, 2013a). Wat echter opviel is dat er zich geen daling voordoet in het aantal VGK. Er dient dus verder onderzoek verricht worden naar de effectiviteit van deze preventiestrategieën. Verder bleek ook dat er minder redders dagelijks van dienst en minder redders per 100 meter waren in 2009. Dit impliceert dat er meer VGK waren wanneer er minder redders aanwezig waren. Echter blijkt ook uit de resultaten dat het aantal redders per 100 meter in 2013 een voorspeller is voor het aantal VGK: daar waar er meer redders per 100 meter waren, waren er meer VGK. Deze tegenstrijdigheid zou dus over langere termijn moeten worden bekeken om een definitieve conclusie te trekken. Maar het staat dus wel vast dat er een samenhang is tussen het aantal VGK en het aantal redders per 100 meter bewaakte zones.

Verder kan uit de resultaten worden afgeleid dat er in 2009 het meest aantal interventies plaatsvonden voor zowel de plankzeilers, kitesurfers en catamarans. Daartegenover staat dat de populariteit van watersporten sedert enkele jaren in stijgende lijn is. Een ontbrekende factor is dus het feit dat er geen exacte gegevens beschikbaar zijn over het aantal en de identiteit van watersporters langs de Belgische kust. Bij het individueel bekijken van de badsteden valt op dat Middelkerke zowel in 2009, 2012 als 2013 het grootste aantal plankzeilers in nood telde. Ook bij het in rekening brengen van de kitesurfers werden steeds hoge interventiecijfers waargenomen terwijl er zich weinig noodsituaties met catamarans en zeilboten voordeden. Belangrijk om weten is dat er geen informatie in dit onderzoek is

86

Discussie opgenomen in verband met de locatie en het voorkomen van surfclubs en invaarzones voor watersporters. Doordat niet elke badstad een gelijk aantal posten heeft, werden binnen de badsteden ook de posten vergeleken. Hierbij viel op dat in De Panne enkel kinderen zijn verloren gelopen op post 1 en post 3. Dit kan worden verklaard doordat deze twee posten de hulpposten van De Panne zijn en dat het aantal VGK daar dus werd geregistreerd (I.K.W.V., 2013). In Koksijde valt er vervolgens een piek op voor het aantal watersporters in nood. Ook hier dient dus de aanwezigheid van een surfclub in rekening gebracht te worden. Verder zijn er pieken te constateren in Nieuwpoort, Middelkerke, Oostende, Bredene, De Haan en Knokke-Heist pieken voor verschillende interventies. Om deze allemaal te kunnen verklaren, dient dit eerst worden vergeleken met het totaal aantal strandbezoekers, baders,... wat nu ontbrak in dit onderzoek.

De resultaten van het beschrijvende deel van onderzoeksvraag 1 tonen aan dat er verschillen waar te nemen zijn in het aantal en type interventies binnen de periode 2009-2013 en voor de verschillende badsteden. Echter bleek uit de resultaten dat het verschil enkel significant is voor het aantal VGK over de vijf jaar (2009-2013). Het ontbreken van uniformiteit en voldoende exacte gegevens zorgt ervoor dat het niet mogelijk is om meer significante verschillen te vinden tussen de bevindingen en exacte verklaringen aan deze bevindingen toe te kennen.

In de badsteden Middelkerke, Bredene, De Haan en Zeebrugge werden ook gegevens verkregen over het aantal EHBO-verzorgingen. Echter werd dit niet opgenomen in de analyses doordat er te weinig data beschikbaar waren en dit voor een vertekend beeld zou zorgen indien deze toch werden opgenomen. Middelkerke is namelijk de grootste badstad van de Belgische kust met 16 bewaakte posten terwijl Zeebrugge er slechts 1 telt.

1.2. Morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de bewaakte zones, anno 2013

Het tweede deel binnen dit onderzoek had als doel om een beschrijving weer te geven van de morfologische en specifieke logistieke kenmerken van de bewaakte zones van de Belgische kust. Naast een algemeen beeld werden ook de badsteden individueel geanalyseerd. Binnen dit onderzoek werd nagegaan of er volgens de hoofdredders verbanden bestaan tussen verschillende morfologische en specifieke logistieke factoren op de bewaakte posten. Een eerste opvallend resultaat is dat 61% van de bewaakte zones reflectief zouden zijn (golven die bruusk afbreken). Dit staat in contrast met wat wordt aangegeven in het boek “Het Vlaamse

87

Discussie

Strand” (De Moor, 2006). Daar werd immers aangegeven dat de Belgische kust voornamelijk een dissipatief karakter vertoont (golven die uitvloeien over het strand). Bij het bevragen van de gevaren op het strand meent men dat deze op 34% van de bewaakte zones voorkomen. Een veel groter aantal (90%) wordt uit dit onderzoek afgeleid bij de gevaren in zee. Om de strandgebruikers voor deze gevaren te behoeden kunnen alle bewaakte reddingsposten langs de Belgische kust rekenen op voldoende hulpmiddelen. Zo beschikt 97% over een reddingsboot en 40% van de bewaakte zones heeft de mogelijkheid om een kajak te gebruiken. Dit komt overeen met het onderzoek van Bierens (2006) die het belang heeft aangetoond van voldoende drijvend reddingsmateriaal.

Bij het bekijken van de afzonderlijke badsteden valt in de eerste plaats af te leiden dat zowel de hoofdredders van De Panne en Nieuwpoort stellen dat alle bewaakte posten meestal golven hebben die uitvloeien over het strand (dissipatief) terwijl de hoofdredder van de tussenliggende badstad, Koksijde, meegeeft dat de golven meestal bruusk afbreken (reflectief). Naast de verschillen van type strand zijn ook duidelijke verschillen waar te nemen bij het weergeven van muistromen op de post. Zo geven Nieuwpoort, Middelkerke en Bredene aan dat er quasi geen rekening dient gehouden te worden met muistromen. Daartegenover beweren de hoofdredders van De Panne, De Haan, Blankenberge en Zeebrugge dat men op alle bewaakte posten dient rekening te houden met muistromen. De grote verschillen in de resultaten zouden te wijten kunnen zijn aan het feit dat het verschil effectief aanwezig is. Verder onderzoek zal hier dan ook meer duidelijkheid rond moeten brengen. Een tweede reden kan zijn dat de kennis omtrent de morfologie van het strand onvoldoende is. Het is dan ook aan te raden om meer theoretische kennis omtrent de specifieke morfologische kenmerken van de Belgische kust te implementeren in de opleiding tot Redder Aan Zee.

1.3 Inschatting van de gevaren, ondervraagd bij de lokale hoofdredder, aanwezig op de bewaakte zones van de Belgische kust, anno 2013

De derde onderzoeksvraag had als doel om een beschrijving weer te geven van de inschatting die de hoofdredders maken in verband met de mate waarin bepaalde factoren een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. In het tweede luik ging dit onderzoek op zoek naar een relatie tussen de inschatting door de hoofdredders en het aantal interventies. In de vragenlijst waren 12 menselijke, 33 natuurlijke en 10 structurele factoren opgenomen. Omdat de mogelijkheid bestond dat enkele factoren een grote samenhang

88

Discussie vertonen, hadden de onderzoekers de bedoeling om dit aantal te reduceren. De bedoeling was om dit te doen via een factor-analyse in SPSS waarbij de factoren die sterk met elkaar correleren, samen worden genomen tot één factor. Door het te kleine aantal badsteden was dit echter niet mogelijk. Om toch een meer overzichtelijke structuur te verkrijgen, werd besloten om de factoren zoals bijvoorbeeld wind die bestond uit bewolking, onweer, regen, zichtbaarheid en zonneschijn samen te nemen tot één factor. Na deze reductie bleven slechts 24 factoren over.

Bij de inschatting van de negatieve invloed van de menselijke factoren op de veiligheid van de strandgebruikers valt op dat alle logistieke middelen (boot, kajak en mirador) volgens de hoofdredders een beperkt negatieve tot gemiddelde negatieve invloed zouden hebben. Verder is uit de minima en maxima af te leiden dat de mening tussen de hoofdredders sterk verschilt. Dit betekent dat bepaalde hoofdredders een verschillende mening hebben over de mogelijke negatieve invloed van de menselijke, natuurlijke en structurele factoren. Verder valt bij de menselijke factoren op dat alle watersporten door de hoofdredders een gemiddelde score krijgen lager dan twee. Dit wil zeggen dat volgens de hoofdredders de aanwezigheid van boten, jetski’s, kitesurfers, surfers en waterskiërs slechts een beperkt negatieve invloed zouden hebben op de strand- en zeegebruikers. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de watersporters een afgebakende zone hebben waardoor ze niet in de buurt komen van de baders. De relatie tussen de interventies en de inschatting van de negatieve invloed van de watersporters toont daarentegen aan dat wanneer de hoofdredders een hogere negatieve invloed toekennen aan de aanwezigheid van de watersporters er meer andere interventies moeten worden uitgevoerd dan wanneer er volgens de hoofdredders geen negatieve invloed zou zijn. Hiervoor is echter voorlopig geen verklaring te vinden.

Bij de interpretatie van de inschatting van de natuurlijke factoren op de veiligheid van de strandgebruikers valt op dat onweer, windsterkte, strandbreedte, ONO-wind, vloedstroom en springtij met de hoogste scores volgens de hoofdredders de meest negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Hieruit valt af te leiden dat de meteorologische omstandigheden volgens de hoofdredders een grote negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Deze redenering vindt bevestiging bij het in kaart brengen van het aantal interventies. Wanneer de hoofdredders aangeven dat het weer een negatieve invloed heeft op de veiligheid van de strandgebruikers zijn er meer VGK en dienen meer andere interventies worden uitgevoerd. (Hoofd)redders dienen dus de effecten van de invloed van het weer te kennen en daarop te anticiperen. De inschatting van de

89

Discussie natuurlijke factoren toont ook aan dat niet-toegankelijke duinen en zonneschijn twee factoren zijn die slechts een heel lage negatieve invloed zouden hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Voor deze natuurlijke factoren zijn in dit onderzoek geen verschillen aangetoond voor het aantal interventies. Zo zou dus kunnen worden afgeleid dat de hoofdredders, zoals ze het zelf inschatten, minder rekening dienen te houden met deze natuurlijke factoren.

Volgens de hoofdredders zou bij de structurele factoren de aanwezigheid van een haven de minst negatieve invloed hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Echter valt hierbij op dat er scores van één tot vijf gegeven zijn. Daar waar de ene hoofdredder dit dus inschat als geen negatieve invloed, schat een andere hoofdredder de aanwezigheid van een haven in als een zeer grote negatieve invloed. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat sommige badsteden minder worden beïnvloed door de aan- of afwezigheid van een haven waardoor ze een andere inschatting maken van het mogelijke gevaar. Het is dus noodzakelijk om de afstand van de reddingsposten tot de havens in kaart te brengen.

Van de menselijke factoren kregen de strandhoofden de hoogste score voor de inschatting van de negatieve invloed op de veiligheid van de strandgebruikers. Opnieuw is hier een grote variatie op te merken tussen de minima en maxima waardoor kan worden gesteld dat de hoofdredders een verschillende inschatting maken. De hoge score impliceert dat vooraf dient worden nagegaan wat de invloed zal zijn bij het aanleggen van een strandhoofd op de veiligheid van de strandgebruikers en de gevolgen hiervan voor de (hoofd)redders.

Algemeen kan dus worden afgeleid dat er enkele natuurlijke, menselijke en structurele factoren zijn die een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Zo dienen de redders rekening te houden met de aanwezigheid van watersporters, strandhoofden en enkele meteorologische kenmerken. Het is aan te raden dat het beleid, de hoofdredders en de redders hun werking hieraan aanpassen afhankelijk van de aan- of afwezigheid van deze factoren in functie van de veiligheid van de strandgebruikers.

1.4 Verband tussen de morfologische, specifieke logistieke & meteorologische kenmerken en het aantal interventies, anno 2013

De onderzoekers wilden met de vierde onderzoeksvraag nagaan of er een verband bestaat tussen de morfologische, specifieke logistieke & meteorologische kenmerken en het aantal uitgevoerde interventies.

90

Discussie

Er werd een eerste significante samenhang gevonden tussen bebouwing en het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes in nood. Hierbij kan worden gesteld dat wanneer er zich bebouwing achter de bewaakte zone bevindt meer interventies met betrekking op luchtmatrassen en rubberbootjes worden uitgevoerd. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de strandgebruikers hun strandmateriaal kunnen opslaan in hun verblijf aan de kust en dit dus makkelijker kan worden vervoerd. Dit is gelijkaardig met de resultaten van Ergin et al. (2011) waaruit blijkt dat bebouwing een invloed kan hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Aangezien uit de Chi-kwadraattest blijkt dat bebouwing, dijk en bereikbaarheid sterk correleren met elkaar kan worden verwacht dat deze posten bij de drukst bezochte posten zullen horen waardoor er zich meer rubberbootjes en luchtmatrassen op de post zullen bevinden. Daarenboven tonen de resultaten in dit onderzoek aan dat wanneer er zich een dijk bevindt achter de bewaakte zone er meer luchtmatrassen en rubberbootjes nood hebben aan hulp van de strandredders in vergelijking met wanneer er zich geen dijk bevindt. Dit betekent voor de redders dat ze alerter dienen te zijn voor de luchtmatrassen en rubberbootjes op de zones waar bebouwing en dijk aanwezig zijn.

Bij het nagaan naar de invloed van de watersporters wordt geconstateerd dat in het geval wanneer er watersporters in de buurt zijn van een bewaakte zone er effectief meer interventies moeten worden uitgevoerd voor deze doelgroep. Dit resultaat kan worden gekoppeld aan het onderzoek van Petronis et al. (2009) waarbij men vond dat het gebruik van strandmateriaal (kajaks en skinboards) een invloed heeft op de veiligheid van kinderen.

Indien de redenering van Bierens (2006) wordt gevolgd, is het noodzakelijk om over voldoende reddingsmateriaal te beschikken voordat men kan spreken van een effectieve reddingsdienst. In dit onderzoek werd enkel de invloed van de aanwezigheid van een kajak en een reddingsboot op het aantal interventies nagegaan. Er is een significant verband gevonden tussen de al dan niet beschikbaarheid van een kajak op de post in relatie met het aantal luchtmatrassen en rubberbootjes in nood. Bij het ontbreken van een kajak op de post, werden meer luchtmatrassen en rubberbootjes in nood genoteerd. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het mogelijk is om met een kajak tussen de baders te patrouilleren. Hierdoor kan de redder de mensen sneller attent maken op het feit dat ze aan het afdrijven zijn waardoor zich nog geen noodsituatie voordoet.

Naast de morfologische factoren zijn er ook enkele onderzoekers die het verband tussen het weer (meteorologische omstandigheden) en het aantal interventies zijn nagegaan (Avramidis

91

Discussie et al., 2009a; Benedet et al., 2004; Bierens, 2006; Ergin et al., 2011; Hoefel & Klein, 1998; Petronis et al., 2009). Uit de resultaten blijkt dat regen zorgt voor minder baders in nood. Dit kan worden verklaard door het feit dat er minder mensen naar de kust komen bij slecht weer. Opnieuw is het hier dus noodzakelijk om het totaal aantal baders in kaart te brengen.

Onder de meteorologische omstandigheden wordt ook de zichtbaarheid voor de redders gerekend. Deze wordt onder andere beïnvloed door de al dan niet aanwezigheid van mist. Benedet et al. (2004) en Ergin et al. (2011) stellen dat de zichtbaarheid een belangrijke factor is om in rekening te brengen bij onderzoek naar de veiligheid op het strand. Om die reden is onderzocht of de zichtbaarheid een invloed heeft op het aantal interventies. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van een goede zichtbaarheid zorgt voor een reductie in het aantal VGK, baders in nood en watersporters in nood. Een mogelijke reden kan zijn dat een goede zichtbaarheid ervoor zorgt dat de redders de horizon goed kunnen afspeuren waardoor snel geanticipeerd kan worden op baders of watersporters die mogelijk in een noodsituatie zouden kunnen terecht komen.

Hoefel en Klein (1998) merken op dat er meer ongevallen op het strand en in de zee gebeuren bij zonnige weersomstandigheden. Vergelijkbare resultaten worden genoteerd in dit onderzoek. Er wordt opgemerkt dat er meer interventies nodig zijn op de onbewaakte zone op de zonnige dagen. Als verklaring kan worden gegeven dat de bewaakte zones drukker bevolkt zijn op zonnige dagen waardoor de mensen rustigere gebieden opzoeken in de onbewaakte zones. Het ontbreken van een significant verschil bij de andere soorten interventies dient verder worden onderzocht. Voor de redders betekent dit dat ze zich bewust moeten zijn van het feit dat er meer kans is op interventies in de onbewaakte zones op zonnige dagen.

De laatste meteorologische factor die is opgenomen in het onderzoek is wind. Hoefel en Klein (1998) stellen dat bij weinig wind meer mensen de zee opzoeken. Op de dagen wanneer er wind (meer dan 3 beaufort) is, wordt vastgesteld dat er meer watersporters in de problemen komen. Dit is te verklaren door het feit dat wind noodzakelijk is om een watersport te kunnen beoefenen. Morgan en Ozanne-Smith (2013) noteren meer interventies wanneer zich landwind voordoet maar hierbij zou de windkracht geen invloed hebben op het aantal interventies die nodig zijn om zowel baders als watersporters in veiligheid te brengen. Ook in dit onderzoek worden voor de andere soorten interventies (baders in nood, luchtmatrassen en rubberbootjes in nood,...) geen significante verschillen gevonden naarmate er een kleinere of

92

Discussie grotere windkracht is. Dit resultaat wordt dus bevestigd via het onderzoek van Morgan en Ozanne-Smith (2013).

Het in relatie brengen van de morfologische, specifieke logistieke en meteorologisch kenmerken met het aantal interventies leidt dus tot enkele factoren waarbij men extra aandachtig dient te zijn en preventief dient te handelen om de veiligheid van de strandgebruikers te blijven garanderen. Op de bewaakte posten die onderhevig zijn aan de aanwezigheid van bebouwing, dijk, gevaren op het strand, muistromen en watersporters dienen de redders hier rekening mee te houden en zich bewust te zijn van het feit dat zich hierdoor meer interventies kunnen voordoen. De redders die beschikken over een kajak moeten deze voldoende inzetten om op deze manier te anticiperen op gevaarlijke situaties zodat er geen noodsituaties ontstaan.

Bij het interpreteren van de resultaten en verbanden dient rekening gehouden te worden met de vele ontbrekende gegevens van het jaar 2013. Dit kan voor een vertekend beeld zorgen en men moet dus voorzichtig zijn bij het trekken van conclusies. Verder onderzoek wordt ten sterkste aangeraden. Dit verder onderzoek dient ook dieper in te gaan op de zoektocht naar verklaringen voor (niet-) significante verbanden.

2. STERKTES EN BEPERKINGINGEN VAN HUIDIG ONDERZOEK

2.1. Sterktes van huidig onderzoek

Tot op heden is er in België nog geen onderzoek gevoerd naar het verband tussen de morfologische, specifieke logistieke en meteorologische kenmerken in relatie met het aantal interventies uitgevoerd door de strandredders. Dit zorgt ervoor dat dit een zeer innovatief onderzoek is en kan hopelijk een start zijn voor verder onderzoek. Het onderzoek werkt zowel beschrijvend als statistisch waardoor een beeld gevormd wordt van de kenmerken van de Belgische kust alsook van de verschillen van deze factoren op het aantal interventies. Naast het schetsen van een algemeen beeld worden de badsteden onderling vergeleken waarna er nogmaals ingezoomd wordt op de posten afzonderlijk van de tien badsteden. Vervolgens kan het feit dat alle dagverslagen uit 2013 van alle posten volledig zijn doorgenomen ook als een sterk punt genomen worden. Dit zorgt ervoor dat er een uitgebreide dataverzameling is waarmee de onderzoekers de onderzoeksvragen opgelost hebben.

93

Discussie

2.2. Beperkingen van huidig onderzoek

Naast de sterktes van dit onderzoek zijn er ook enkele aandachtspunten die men in de toekomst moet proberen te vermijden. Een eerste minpunt bij dit onderzoek is het feit dat de gegevens door de strandredders niet overal worden bijgehouden. Zo zijn er bijvoorbeeld geen dagverslagen beschikbaar van de Blankenbergse reddingsposten in 2013. Verder zijn er ook heel wat ontbrekende data bij het aantal EHBO-verzorgingen in verschillende badsteden, waardoor dit niet kon worden opgenomen in dit onderzoek. Dit zorgt ervoor dat het soms niet mogelijk is om een descriptieve weergave op te stellen over alle soorten interventies per badstad. Bovendien is er weinig consistentie in de verschillende dagverslagen. Daar waar het ene dagverslag uitgebreid de gegevens van de redders, de weersomstandigheden en een verslag van de interventies noteert, worden in een ander dagverslag enkel de interventies genoteerd. Een uniform dagverslag dringt zich dan ook op indien men verder onderzoek wil voeren omtrent dit onderwerp.

Een tweede beperking is op te merken bij het afnemen van de twee vragenlijsten. Bij elke badstad werden deze bij slechts één hoofdredder afgenomen. Bij verder onderzoek zou het dus aangeraden zijn om meer proefpersonen met voldoende (minstens vijf jaar strand-) ervaring te rekruteren. Zo kunnen de adjunct-hoofdredder en de postoversten gevraagd worden als tweede en derde opinie aangezien deze ook al heel wat jaren ervaring hebben.

In de onderzochte literatuur is heel wat te vinden over de menselijke kenmerken van de baders die in nood kunnen verkeren. Hierdoor is het mogelijk om bepaalde risicogroepen aan te duiden. In dit onderzoek was dit jammer genoeg niet mogelijk doordat er geen gegevens beschikbaar waren over de identiteit en de omstandigheden waarbinnen de interventies werden uitgevoerd. Dit zorgt ervoor dat het voor de onderzoekers niet mogelijk was om een vergelijkende studie te voeren.

3. RICHTLIJNEN VOOR VERDER ONDERZOEK EN VOOR HET BELEID

3.1. Richtlijnen voor verder onderzoek

Deze studie heeft aangetoond dat er nood is aan verder onderzoek. Ten eerste is dit noodzakelijk om het aantal interventies langs de Belgische kust te reduceren. Een tweede parameter die belangrijk is bij verder onderzoek is het feit dat het noodzakelijk is om de effectiviteit van allerhande preventiestrategieën (zoals verdwaalpalen) na te gaan. Tot slot

94

Discussie kunnen na het onderzoek van de effectiviteit een aantal suggesties gevormd worden naar het beleid toe waardoor deze vernieuwende preventiestrategieën kunnen worden ingezet om het aantal interventies nog verder te laten reduceren. Binnen dit onderzoek hebben de onderzoekers beroep kunnen doen op hoofdredders die allen samen heel wat jaren ervaring hebben om de vragenlijsten in te vullen. Hun mening en kennis over het strand is dus van groot belang bij dit onderzoek.

Om uniformiteit te ontwikkelen is het zoals eerder vermeld aan te raden dat alle badsteden dezelfde dagverslagen gebruiken zodat onderzoekers correcte en volledige analyses kunnen uitvoeren op de gegevens. Ten eerste dient genoteerd te worden hoeveel mensen er aanwezig zijn op het strand maar hierin kunnen dan ook de menselijke kenmerken (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd,...) van de hulpbehoevenden in worden opgenomen. Het is hierbij van groot belang dat elke redder of postoverste deze zo volledig mogelijk invult. Indien deze dagverslagen goed bijgehouden worden, is een onderzoek over een langere periode mogelijk. Op die manier kunnen bijvoorbeeld de meteorologische factoren beter in rekening worden gebracht. Dit zorgt ervoor dat men zomers met goede weersomstandigheden kan vergelijken met zomers met minder goede weersomstandigheden. Een voorbeeld van een uniform dagverslag kan gevonden worden in bijlage 9. Door het goed bijhouden en invullen van deze dagverslagen kan gelijkaardig onderzoek naar een hoger niveau getild worden.

Zoals reeds gezegd zou er een grotere betrouwbaarheid zijn indien er meer proefpersonen de vragenlijsten zouden invullen. Suggesties hiervoor zijn de adjunct-hoofdredder en de postoversten of redders met meer dan vijf jaar ervaring. Hiermee kan dus aangeraden worden om het databestand zoveel mogelijk uit te breiden via de bovenvermelde suggesties.

Vervolgens is het aan te raden om bij volgend onderzoek meer samenhang te ontwikkelen tussen de twee vragenlijsten. Zo zouden factoren die op vragenlijst één voorkomen zeker moeten worden opgenomen in de tweede vragenlijst. Verder dient er bij de vragenlijst die een inschatting maakt van de mogelijke negatieve invloed op de strandgebruikers van menselijke, natuurlijk en structurele kenmerken een kolom ingevoerd worden waarbij deze factor niet van toepassing is (score 0). Indien immers is aangegeven in de eerste vragenlijst dat de morfologische factor niet aanwezig is op die bewaakte zone is het voor de hoofdredder niet mogelijk om deze factor in te schatten naar de mogelijke negatieve invloed. Verder zou het makkelijker zijn om de tweede vragenlijst te analyseren wanneer het aantal factoren wordt gereduceerd. Zo zouden de vijf factoren met betrekking tot wind (landwind, ONO-wind,

95

Discussie

WZW-wind, zeewind en windsterkte) samen kunnen genomen worden tot één factor; wind. Naast het reduceren van enkele factoren wordt aangeraden om ook enkele factoren toe te voegen. Zo is het interessant om weten welke inschatting de (hoofd)redders maken in verband met de activiteit van de baders (bijvoorbeeld zwemmen, snorkelen, wandelen,...). Op die manier kan men nagaan of dit een invloed heeft op de uitgevoerde interventies door de strandredders.

3.2. Richtlijnen voor het beleid

Een eerste belangrijk werkpunt dat noodzakelijk is voor verder betrouwbaar onderzoek is de noodzaak aan uniformiteit bij de organisatie van de hoofdredders en badsteden. Zo is het verwarrend voor de strandgebruikers indien er in de verschillende badsteden andere regels worden gehanteerd en ander signalisatiemateriaal wordt gebruikt. Indien er in de ene badstad borden staan waar het verboden is om de strandhoofden te betreden en dit is in een andere badstad niet aanwezig kunnen de strandgebruikers ervan uitgaan dat dit daar wel is toegestaan. Een zelfde redenering geldt voor het gebruik van verdwaalpalen en –bandjes. Een verschillende aanpak tussen verschillende badsteden leidt tot verwarring waardoor het mogelijk is dat ouders de werking niet meer begrijpen waardoor ze niet meer aangezet worden om er gebruik van te maken. Hieruit valt meteen verder te gaan naar de tweede richtlijn voor het beleid. Het is immers essentieel om de effectiviteit na te gaan van de ingezette preventiestrategieën. Uit dit onderzoek is gebleken dat hoewel er een nieuw systeem is ingevoerd er geen daling is in het aantal VGK binnen de periode 2009-2013. Ook in Blankenberge, die een ander systeem hanteerde in 2013 in vergelijking met de andere badsteden, kon niet worden aangetoond dat hierdoor minder kinderen verloren gelopen zijn. Er dient dus worden nagegaan of het vernieuwde systeem effectief is en zoniet, welke verklaringen er kunnen worden gezocht voor het feit dat er zich geen daling voordoet.

Een gelijkaardige vaststelling doet zich voor bij de kitesurfers. Sinds 2011 is het immers verplicht om een lycra te dragen die de ervaring van de kiter aanduidt. Uit de resultaten is opnieuw gebleken dat er zich geen eenduidige daling voordoet tussen 2009 en 2013 met betrekking op het aantal interventies van kiters. Hierop sluit aan dat hoewel het verplicht is aan te geven of men een beginnende of ervaren kitesurfers is, geen cijfergegevens beschikbaar zijn over het aantal beginnende versus ervaren kitesurfers die in de problemen komen. Het is dan ook de taak van het beleid om de effectiviteit van de nieuwe maatregel na te gaan en indien nodig aan te passen.

96

Discussie

Deze redenering valt door te trekken naar de beschikbaarheid van het reddingsmateriaal van de redders. Zo is enkele jaren geleden de reddingskajak ingevoerd op enkele reddingsposten. Uit dit onderzoek is gebleken dat op de posten met een kajak er zich minder interventies voordoen met de luchtmatrassen en rubberbootjes. Er is echter nog geen onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak hiervan en op welke manier het mogelijk zou zijn om ook de andere interventies hiermee te reduceren. Verder konden de onderzoekers tijdens hun onderzoek vaststellen dat Blankenberge beschikt over een camera die een overzicht geeft van de dijk en het strand. Er is echter nog geen onderzoek uitgevoerd om na te gaan of dit een invloed heeft op het aantal VGK. Indien blijkt dat hierdoor minder kinderen (minder lang) verloren lopen kan immers overwogen worden om hiervan in elke badstad gebruik van te maken.

Een derde verbetering zou gerealiseerd kunnen worden in het bijhouden van data. Hierbij is het noodzakelijk dat er volledige en correcte data in alle badsteden worden genoteerd. In dit onderzoek was het immers niet mogelijk om het aantal EHBO-verzorgingen te analyseren door een tekort aan data. EHBO-verzorgingen zijn niet terug te vinden in de jaarverslagen van het I.K.W.V. en werden slechts in enkele badsteden genoteerd. Het is dus van groot belang dat iedereen dit op een gelijkaardige manier bijhoudt. In de eerste plaats is dit belangrijk om een algemeen beeld te verkrijgen van het aantal interventies van zowel de Belgische kust, de afzonderlijke badsteden als de afzonderlijke reddingsposten. Daarbij dienen de totalen van elk type interventie genoteerd te worden. Om zeker te zijn dat er correcte data worden bijgehouden is het noodzakelijk om kennis te hebben van zowel de identiteit van het slachtoffer als van de omstandigheden van de interventie. Indien men beschikt over informatie zoals het geslacht, de leeftijd, de toestand,… kan men nagaan wat de risicogroepen zijn en is het mogelijk om het beleid daar op af te stemmen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden van de interventie. Indien geweten is waar en wanneer zich de meeste risicosituaties voordoen is het mogelijk om daar op in te spelen, bijvoorbeeld door preventiestrategieën.

Tenslotte heeft dit onderzoek ook aangetoond dat er een groot verschil is tussen de inschatting gemaakt door de hoofdredders. Dit kan wijzen op het feit dat de hoofdredders niet over dezelfde kennis beschikken omtrent specifieke termen. Daarom wordt aangeraden om meer theorie omtrent de morfologische kenmerken van de Belgische kust te implementeren in de opleiding, aangezien dit verschillende significante verbanden vertoont met het aantal en type interventies.

97

Conclusie

CONCLUSIE

Uit de gegevens van het I.K.W.V. blijkt dat er een significant verschil is tussen het aantal aangestelde redders per dag tussen 2009 en 2013, waarbij er het minst aantal aangesteld zijn in 2009. Verder is er een significant verschil tussen het aantal VGK langs de Belgische kust tussen 2009 en 2013, met een minimum in 2011 en een maximum aantal genoteerde VGK in 2009.

Vervolgens worden 26 significante verbanden gevonden tussen de verschillende morfologische en specifieke logistieke factoren. Dit wil zeggen dat bepaalde kenmerken sterk samenhangen met elkaar. Afhankelijk van het feit of er wel of geen negatieve invloed is van bepaalde menselijke, natuurlijke en structurele factoren op de veiligheid van de strandgebruikers, worden significante verbanden gevonden met het aantal interventies. Zo blijkt uit de resultaten dat wanneer de hoofdredders logistieke middelen aanzien als geen negatieve invloed, er zich meer interventies in de onbewaakte zones opdringen. Hier tegenover wordt opgemerkt dat er meer andere interventies zijn waneer logistieke middelen wel als negatieve invloed ingeschat wordt. Vervolgens ziet men ook dat wanneer de watersporters ingeschat worden als negatieve invloed op de veiligheid er meer andere interventies noodzakelijk zijn. Bij de natuurlijke factoren is er een verband gevonden voor de gevaarinschatting gemaakt door de hoofdredder voor insluiting en weersomstandigheden met de andere interventies. Bij de structurele factoren worden echter geen significante verbanden gevonden in relatie met het aantal en type interventies. Echter dient opgemerkt te worden dat de scores gegeven door de hoofdredders zeer uiteenlopend zijn. Dit wijst erop dat de 10 hoofdredders een verschillende mening of inschatting hebben wat te wijten kan zijn aan onvoldoende kennis van de specifieke termen die worden gebruikt in de vragenlijst. Daarom raden de onderzoekers aan om in de opleiding Redder Aan Zee extra aandacht te besteden aan de kenmerken van de Belgische kust en de invloed van deze kenmerken op de veiligheid.

Bij de morfologische en specifieke logistieke kenmerken vertoont de aanwezigheid van bebouwing en dijk en de afwezigheid van een kajak significant meer interventies met betrekking op luchtmatrassen en rubberbootjes in nood. Dit kan verklaard worden door het feit dat de luchtmatrassen en rubberbootjes kunnen worden opgeslaan in het verblijf van de strandgebruikers. Ook wijst dit op het nut van de aanwezigheid van een kajak. Met een kajak

98

Conclusie kunnen de redders de luchtmatrassen en rubberbootjes sneller duidelijk maken dat ze bijvoorbeeld afdrijven buiten de bewaakte zone.

Enkele meteorologische kenmerken vertonen een significant verband met het aantal interventies. Zo is het aantal baders in nood significant lager op de dagen met regenval. Wanneer er een goede zichtbaarheid is, zijn er significant minder baders in nood. Het aantal VGK is lager op dagen met een goede zichtbaarheid. Tot slot wordt opgemerkt dat er significant minder watersporters in nood verkeren wanneer er een goede zichtbaarheid is en/of wanneer er geen wind is. Deze resultaten tonen aan dat de weersomstandigheden een verband vertonen met één of meerdere type interventies. Als redder is het nuttig om van deze conclusies op de hoogte te zijn zodat men hier te allen tijde rekening mee kan houden. De laatste resultaten wijzen op het feit dat er meer kinderen verloren lopen op de bewaakte zones waar er een hoger aantal redder per 100 meter aanwezig is. Dit toont aan dat de hoofdredders goed anticiperen op het aantal VGK door meer redders te plaatsen.

Met deze resultaten moet men als beleidsorgaan, hoofdredder en redder dus rekening houden indien men een goede preventiestrategie wil ontwikkelen en zo het aantal interventies wil reduceren.

99

Bibliografie

BIBLIOGRAFIE

Ahrendt, L. (2008). Kleinkindschwimmen. 2e ed. 16-20. Aachen: Meyer und Meyer.

American Red Cross. (2012). American Red Cross Lifeguarding Manual. USA: Krames StayWell Strategic Partnerships Division.

Anderson, M., & Leflore, J. (2008). Playing it safe: simulated team training in OR. AORN Journal, vol. 87, 772-779.

Avramidis, S., Butterfly, R., & Llewellyn, D. (2009a). Where do People Drown? Encoding the Third Component of the 4W Model. International Journal of Aquatic Research and Education, 3 (3), 236-254.

Avramidis, S., Butterfly, R., & Llewellyn, D. (2009b). Who Drowns? Encoding the Second Component of the 4W Model. International Journal of Aquatic Research and Education, 3 (3), 224-235.

Barss, P. (2003). What We Have Learned: 10 Years of Pertinent Facts About Drownings and Other Water-Related Injuries in Canada. 1-24. Ottawa: Canadian Red Cross.

Benedet, L., Finkl, C., & Klein, A. (2004). Morphodynamic Classification of Beaches on the Atlantic Coast of Florida: Geographical Variability of Beach Types, Beach Safety and Coastal Hazards. Journal of Coastal Research, Special Issue 39, 360-365.

Bierens, J.J.L.M., Van der Velde, E., Van Berkel, M., & Van Zanten, J. (1989). Submersion Cases in the Netherlands. Annals of Emergency Medicine, 18, 366-373.

Bierens, J.J.L.M., Van der Velde, E., Van Berkel, M., & Van Zanten, J. (1990). Submersion in the Netherlands: Prognostic indicators and results of resuscitation. Annals of Emergency Medicine, 19, 1390-1395.

Bierens, J.J.L.M. (2006) Handbook on drowning. Prevention, rescue, treatment. The Netherlands: Springer.

Boon, T. & Geeraerts, D. (2005). Van Dale: Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht: Van Dale Lexicografie.

Brenner, R. A. (2003). Prevention of drowning in infants, children and adolescents. Official Journal of the American Academy of Pediatrics, 112, 440-445.

Cody, B. E., Quraishi, A. Y., Dastur, M. C., & Mickalide, A. D. (2004). Clear Danger: A national study of childhood drowning and related attitudes and behaviors. 1-16. Washington (DC): National Safe Kids Campaign.

100

Bibliografie

De Moor, G. (2006). Het Vlaamse strand, geomorfologie en dynamiek. Vlaams Instituut voor de Zee.

Driscoll, T. R., Harrison, J. A., & Steenkamp, M. (2004). Review of the role of alcohol in drowning associated with recreational aquatic activity. Injury Prevention, 10, 107-113.

Ergin, A., Karaesmen, E., & Uçar, B. (2011). A quantitative study for evaluation of coastal scenery. Journal of Coastal Research, 27 (6), 1065-1075.

Fenner, P., Leahy, S., Buhk, A., & Dawes, P. (1999). Prevention of drowning: visual scanning and attention span in Lifeguards. The Journal of Occupational Health and Safety, 15, 61-66.

Hoefel, F.G., & Klein, A.H.F. (1998). Environmental and social decision factors of beach safety in the central northern coast of Santa Catarina, Brazil. Notas Tec. Facimar, 2, 155-166.

Howland, J., Hingson, R., Mangione, T.W., Bell, N., & Bak, S. (1996). Why are most drowning victims men? Sex differences in Aquatic Skills and Behaviors. American Journal of Public Health, 86 (1), 93-96.

I.K.W.V. (2007). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2007. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2008). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2008. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2009). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2009. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2010). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2010. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2011). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2011. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2012). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2012. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (2013). Algemeen jaarverslag dienstjaar 2013. Oostduinkerke: I.K.W.V.

I.K.W.V. (sd). Signalisatie. Geraadpleegd op 20 december 2013 via http://www.redderaanzee.be/signalisatie.html

Idris, A.H., Berg, R.A., Bierens, J., Bossaert, L., Branche, C.M., Gabrielli, A., Graves, S.A., Handley, A.J., Hoelle, R., Morley, P.T., Papa, L., Pepe, P.E., Quan, L., Szpilman, D., Wigginton, J.G., & Modell, J.H. (2003). Recommended guidelines for uniform reporting of data from drowning: the "Utstein Style". Circulation, 108, 2565-2574.

Kishida, K. (1973). Temporal change of subsidiary behavior in monotonous work. Journal of Human Ergology, 2 (1), 75-89.

Korte, C., & Grant, R. (1980). Traffic noise, environmental awareness, and pedestrian behavior. Environment and Behavior, 12, 408-420.

101

Bibliografie

Laosee, O.C., Gilchrist, J., & Rudd, R.A. (2012). Drowning - United States, 2005-2009. ProQuest, 61, 344-347.

Layon, A.J., & Modell, A.J. (1981). Drowning and Near-Drowning. In J. Tincker, M. Warren, & M. Zapol, Care of the critically ill patient, (pp. 909-910). Springer.

Ma, W., Xu, Y., & Xu, X. (2010). Is drowning a serious health problem in Guangdong Province, People's Republic of China? – results from a retrospective population-based survey, 2004-2005, International Journal of Injury Control and Safety Promotion, 17 (2), 103-110.

MacMahan, J.H., Thornton, E.B., & Reniers, A.J.H.M. (2006). Rip current review. Coastal Engineering, 53, 191-208.

Morgan, D., Ozanne-Smith, J., & Triggs, T. (2007). Descriptive epidemiology of drowning deaths in a surf beach swimmer and surfer population. Injury Prevention, 14, 62-65.

Morgan, D., & Ozanne-Smith, J. (2013). Surf Lifeguard Rescues. Wilderness & Environenmental Medicine, 24, 285-290.

Morrongiello, B. A., Sandomierski, M., Schwebel, D. C., & Hagel, B. (2013). Are parents just treading water? The impact of participation in swim lessons on parents' judgments of children's drowning risk, swimming ability, and supervision needs. Accident Analysis and Prevention, 50, 1169-1175.

Murray, C.J.L., & Lopez, A.D. (1997). Mortality by cause for eight regions of the world: Global Burden Disease Study. The Lancet, 349, 1269-1276.

Nolan, J.P., Soar, J., Zideman, D.A., Biarent, D., Bossaert, L.L., Deakin, C., Koster, R.W., Wyllie, J. & Böttiger, B. (2010). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2010 Section 1. Executive summary. Resuscitation, 81, 1219-1276.

Orkin, A.M., (2013). Push hard, push fast, if you’re downtown: a citation review of urban- centrism in American and European basic life support guidelines. Scandinavian Journal of Trauma, Resuscitation and Emergency Medicine, 21, 32

Page, J., Bates, V., Long, G., Dawes, P., & Tipton, M. (2011). Beach lifeguards: visual search patterns, detection rates and the influence of experience. Ophthalmic and Physiological Optics, 31 (3), 216-224.

Papa, L., Hoelle, R., & Idris, A. (2005). Systematic Review of Drowning Incidents. Resuscitation, 65, 255-264.

Petronis, K. A., Welch, J. C., & Pruitt, C. W. (2009). Independent risk factors for beach- related injuries in children. Clinical Pediatrics, 48 (5), 534-538.

Salomez, F., & Vincent, J.-L. (2004). Drowning: A review of epidemiology, pathofysiology, treatment and prevention. Resuscitation, 63, 261-268.

102

Bibliografie

Schnitzer, P. G. (2006). Prevention of Unintentional Childhood Injuries. American Academy of Family Physician, 74, 1864-1869.

Schwebel, D.C., Lindsay, S., & Simpson, J. (2007). Brief Report: A brief intervention to improve lifeguard surveillance at a public swimming pool. Journal of Pediatric Psychology, 32 (7), 862-868.

Schwebel, D.C., Jones, H.N., Holder, E., & Marciani, F. (2010). Lifeguards: A Forgotten Aspect of Drowning Prevention. Journal Injury and Violence Reasearch, 2(1), 1-3.

Short, A.D., & Hogan, C.L. (1994). Rip currents and beach hazards: Their impact on public safety and implications for coastal management. Journal of Coastal Research Special Issue, 12, 197-209.

Short, A.D. (1996). The role of wave height, period, slope, tide range and embaymentisation in beach classifications: a review. Revista Chilena de Historia Natural, 69, 589-604.

Statistics Belgium. (2013). In de kijker 2011. Geraadpleegd op 4 februari 2014 via http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/organisatie/adsei/informatie/statbel/in_de_kijker_a rchief/in_de_kijker_2011/20110913_6_op_100_Belgen_sterven_geen_natuurlijke_do od.jsp

Szpilman, D. (1997). Near-drowning and drowning classification in children: a proposal to stratify mortality based on the analysis of 1.831 cases. CHEST, 112, 660-665.

Szpilman, D., Bierens, J.J.L.M, Handley, A.J., Orlowski, J.P. (2012). Drowning. The new England journal of medicine, 366, 2102-2110.

Turgut, A., & Turgut, T. (2012). A study on rescuer drowning and multiple drowning incidents. Journal of Safety Research, 43, 129-132.

Valeiras, J.A.A. (2007). Evaluation of risk factor in beaches.

Van Beeck, E.F., Branche, C.M., Szpilman, D., Modell, J.H., & Bierens, J.J.L.M. (2005). A new definition of drowning: towards documentation and prevention of a global public health problem. Bulletin of the World Health Organization, 83 (11), 853-856.

Van Hasselt, V.B., Romano, S.J., & Vecchi, G.M. (2008). Role Playing: Applications in Hostage and Crisis Negotiation Skills Training. Behavior Modification, 32, 248-263.

Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. (2014). Statistiek van de doodsoorzaken. Geraadpleegd op 4 februari 2014 via http://www.zorg-en- gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Statistiek-van-de-doodsoorzaken/

VLIZ. (2006). De Grote Rede 16. Oostende: VLIZ.

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (sd). Overall mortality by year. Geraadpleegd op 24 februari 2014 via https://s9xjb.wiv- isp.be/SASStoredProcess/guest?_program=/SPMA/SP/allcaus

103

Bibliografie

WHO. (2012). Drowning. Geraadpleegd op 16 januari 2014 via http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs347/en/

WOBRA. (2013a). Cursusinhoud. Geraadpleegd op 3 november 2013 via http://www.redderaanzee.wobra.be/cursus.html#Cursusinhoud

WOBRA. (2013b). Verslag over de werking in het jaar 2012. WOBRA.

WOBRA. (2014). Informatie. Geraadpleegd op 4 februari 2014 via http://www.redderaanzee.wobra.be/home.html

104

Bijlagen

BIJLAGEN

1. ALARMERINGSSCHEMA

Bron: WOBRA (2013a)

IX

Bijlagen

2. VOORBEELDFORMULIER VERLOREN GELOPEN KINDEREN + DAGVERSLAG MIDDELKERKE & KOKSIJDE

X

Bijlagen

IX

Bijlagen

X

Bijlagen

3. BRIEF HOOFDREDDERS

Betreft: Onderzoek naar de relatie tussen de specifieke kenmerken (morfologie, omgeving,…) van de Belgische kust en de interventies van de strandredders tijdens het zomerseizoen 2013.

Geachte Heer, Beste hoofdredder,

Wij (Sanne Benoot en Annelies Schoutteet) zijn twee masterstudenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen van de Universiteit Gent. Beiden zijn wij reeds 5 jaar Redder aan Zee. In samenwerking met onze promotor Prof. Dr. Jan Bourgois schrijven we een masterproef waarbij we de relatie tussen de specifieke kenmerken (morfologie, omgeving,…) van de Belgische kust (reddingsposten) en de incidentie en aard van interventies door de strandredders willen nagaan. De doelstelling van deze masterproef is inzicht te krijgen in de factoren eigen aan het strand die een gevaar kunnen betekenen voor allen die gebruik maken van het strand tijdens het zomerseizoen. Naast de algemene informatie (voor de verschillende badsteden) over interventies van strandredders die we verkregen hebben van het I.K.W.V. (Mevr. A. Beun), zouden we ook beroep willen doen op de specifieke gegevens die werden verzameld (genoteerd) door de strandredders zelf met betrekking tot de uitgevoerde interventies. Hiervoor is het dan ook belangrijk om inzage te hebben in de dagverslagen van elke reddingspost van uw gemeente/stad voor het seizoen 2013. Het zou ook zeer nuttig zijn, en voor ons tijd-sparend, mochten op deze gegevens reeds een aantal (rekenkundig-statistische) verwerkingen zijn gebeurd.

Verder zouden wij een interview willen afnemen van elke hoofdredder (en adjunct- hoofdredder) langsheen de Belgische kust, gekoppeld aan een vragenlijst met betrekking tot specifieke kenmerken van de verschillende strandzones die eventueel gevaarlijk kunnen zijn voor badgasten, watersporters,... Deze vragenlijst handelt over de belangrijkste specifieke kenmerken en omgevingsfactoren die een invloed kunnen hebben op de veiligheid van de baders.

Alle informatie die ter beschikking wordt gesteld voor dit onderzoek zal strikt vertrouwelijk behandeld worden waarbij op geen enkel ogenblik persoonsnamen of andere privé informatie zal worden gebruikt.

IX

Bijlagen

Bent u bereid om u even vrij te maken om mee te werken aan ons onderzoek? Wij stellen voor om alle interviews af te nemen tussen 24 januari en 7 februari 2014. Zou het mogelijk zijn om de dagverslagen te ontvangen op het moment van het interview?

Wanneer we deze eindverhandeling tot een goed einde kunnen brengen, zal deze ter beschikking gesteld worden van het I.K.W.V. en de verschillende personen die hieraan meegewerkt hebben.

Indien u nog vragen hebt kunt u ons steeds contacteren via onderstaande gegevens.

Sanne Benoot Annelies Schoutteet Mosselstraat 31 Pitsenbosdreef 3 8490 Zerkegem 8200 Sint-Michiels 0499/278118 0479/810203 [email protected] [email protected]

Gelieve per kerende mail te laten weten welke dag voor u het best zou uitkomen.

Alvast bedankt voor uw medewerking.

Sanne Benoot Annelies Schoutteet

X

Bijlagen

4. VRAGENLIJST 1

VRAGENLIJST HOOFDREDDERS Badstad:

1. Post (naam / nummer): 2. Aantal redders dagelijks op de post: 3. Welk type strand? a. Reflectief b. Dissipatief 4. Welke soort omgeving bevindt zich achter de post? a. Bebouwing b. Duinen c. Dijk d. Andere: 5. Hoe is de bereikbaarheid van de post? (bus/trein/tram/auto/parking...): a. Goed b. Matig c. Niet goed

Reden:

6. Is er een haven in de buurt die een invloed kan hebben op de veiligheid van de baders? a. Ja b. Nee 7. Bevinden er zich opvallende gevaren op het strand? Bvb: bunkers, palen... a. Ja Zo ja, wat?: b. Nee 8. Bevinden er zich opvallende gevaren in de zee? Bvb: strandhoofd, palen, bunkers, zandbanken,… a. Ja Zo ja, wat? b. Nee

XI

Bijlagen

9. Zijn er strandhoofden nabij de zone? a. Ja Zoja: Wat is de structuur van het strandhoofd? Lengte strandhoofd: Hoogte strandhoofd: Breedte strandhoofd: Breedte tussen de strandhoofden: b. Nee 10. Komen er muistromen in het water voor? a. Ja b. Nee 11. Is er een surfclub naast de zone? a. Ja Zoja, afstand tot de surfzone? b. Nee 12. Komen er watersporters in de buurt van de bewaakte zone? a. Ja b. Nee 13. Is er reddingsmateriaal ter beschikking op de post? a. Boot b. Kajak c. Geen

Thesisonderzoek Sanne Benoot en Annelies Schoutteet, Ugent (2014)

XII

Bijlagen

5. VRAGENLIJST 2

VRAGENLIJST HOOFDREDDER Badstad: Post:

Geef aan op een schaal van 1 tot 5 in welke mate de onderstaande factoren de veiligheid van de strandgebruikers (recreatiesporters, badgasten,…) negatief beïnvloeden. 1 = Geen negatieve invloed 2 = Beperkte negatieve invloed 3 = Gemiddelde negatieve invloed 4 = Grote negatieve invloed 5 = Zeer grote negatieve invloed

MENSELIJKE FACTOREN Score Element Parameter 1 2 3 4 5 DICHTHEID STRANDBEZOEKERS 1 2 3 4 5 GELUIDSOVERLAST 1 2 3 4 5 LOGISTIEKE MIDDELEN 1 2 3 4 5 Boot 1 2 3 4 5 Kajak 1 2 3 4 5 Mirador 1 2 3 4 5 VERVUILING 1 2 3 4 5 Strand 1 2 3 4 5 Zee 1 2 3 4 5 WATERSPORTERS 1 2 3 4 5 Boten 1 2 3 4 5 Jetski 1 2 3 4 5 Kiters 1 2 3 4 5 Surfers 1 2 3 4 5 Waterski 1 2 3 4 5

XIII

Bijlagen

NATUURLIJKE FACTOREN Score Element Parameter 1 2 3 4 5 DIEREN 1 2 3 4 5 DUINEN 1 2 3 4 5 Toegankelijk 1 2 3 4 5 Niet toegankelijk 1 2 3 4 5 GETIJDEN 1 2 3 4 5 Doodtij 1 2 3 4 5 Springtij 1 2 3 4 5 Hoogteverschil HW-LW 1 2 3 4 5 GOLVEN 1 2 3 4 5 Branding 1 2 3 4 5 Hoogte 1 2 3 4 5 INSLUITING 1 2 3 4 5 KELLEN 1 2 3 4 5 KLIMATOLOGISCHE OMSTANDIGHEDEN 1 2 3 4 5 1. WEER 1 2 3 4 5 Bewolking 1 2 3 4 5 Onweer 1 2 3 4 5 Regen 1 2 3 4 5 Zichtbaarheid 1 2 3 4 5 Zonneschijn 1 2 3 4 5 2. WIND 1 2 3 4 5 Landwind 1 2 3 4 5 ONO-wind 1 2 3 4 5 WZW-wind 1 2 3 4 5 Zeewind 1 2 3 4 5 Windsterkte 1 2 3 4 5 ROTSEN 1 2 3 4 5 Helling 1 2 3 4 5 Hoogte 1 2 3 4 5 Onregelmatigheden 1 2 3 4 5

XIV

Bijlagen

STRAND 1 2 3 4 5 Breedte 1 2 3 4 5 Hellingsgraad 1 2 3 4 5 Type 1 2 3 4 5 STROMING 1 2 3 4 5 Ebstroom 1 2 3 4 5 Vloedstroom 1 2 3 4 5 Muistroom 1 2 3 4 5 Zwinstroom 1 2 3 4 5 WATER 1 2 3 4 5 Diepte 1 2 3 4 5 Helderheid 1 2 3 4 5 ZANDBANKEN 1 2 3 4 5

STRUCTURELE FACTOREN Score Element Parameter 1 2 3 4 5 BEBOUWING 1 2 3 4 5 BEREIKBAARHEID POST 1 2 3 4 5 BREEDTE REDDINGSPOST 1 2 3 4 5 HAVEN 1 2 3 4 5 STRANDHOOFDEN 1 2 3 4 5 Aanwezigheid 1 2 3 4 5 Breedte 1 2 3 4 5 Hoogte 1 2 3 4 5 Lengte 1 2 3 4 5 Uitstekende rotsen 1 2 3 4 5 VISUEEL OVERZICHT STRAND/ZEE 1 2 3 4 5

Thesisonderzoek Sanne Benoot en Annelies Schoutteet, Ugent (2014)

XV

Bijlagen

6. HANDLEIDING VOOR HOOFDREDDERS

Handleiding Vragenlijst Hoofdredders

MENSELIJKE FACTOREN

1) Dichtheid strandgebruikers: Het aantal strandgebruikers ten opzichte van de grootte van de post. 2) Geluidsoverlast: De mate waarin het lawaai in de omgeving van de post een negatieve invloed heeft op de optimale werking op het strand. Het lawaai kan afkomstig zijn van strandgebruikers, station, toegangsweg, haven,… 3) Logistieke middelen: De aanwezigheid van hulp- en reddingsmiddelen, voornamelijk reddingsboot, kajak en mirador. 4) Vervuiling: Dit betreft zowel de vervuiling van het strand en van de zee. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door het achterlaten van afval van de strandgebruikers en het lozen van rioolwater in de zee. 5) Watersporters: De mate waarin de kiters, surfers, jetski-, waterski- en bootgebruikers in de buurt van de zone aanwezig zijn. Dit kan afhankelijk zijn van de nabijheid van een surfzone, haven of een invaarzone.

NATUURLIJKE FACTOREN

1) Dieren: Dit betreft enkel dieren in de zee die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid van de baders. Dit kan gaan over kwallen, zeehonden, pietermannen,… 2) Duinen: Bij de aanwezigheid van duinen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen duinen die wettelijk toegankelijk zijn voor het publiek en wettelijk ontoegankelijke duinen. Dit kan bijvoorbeeld een invloed hebben op het aantal verloren gelopen kinderen. 3) Getijden: Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen doodtij en springtij. Bij

XVI

Bijlagen

doodtij is er sprake van de hoogste laagwaterstand en de laagste hoogwaterstand. Springtij is daartegen de laagste laagwaterstand en de hoogste hoogwaterstand. Onder het hoogteverschil tussen de hoogwaterstand en de laagwaterstand wordt de verticale afstand tussen de hoog- en laagwaterlijn begrepen. Dit is dus mede afhankelijk van de hellingsgraad van het strand. 4) Golven: Afhankelijk van het type strand zullen de golven een verschillend ontwikkelingspatroon vertonen. Bij de hoogte van de golven wordt de golfhoogte in de zee bekeken. De branding is de zone waarbinnen de golven omslaan of “breken”. Net zoals de golfhoogte wordt de sterkte van de branding bepaald door vele externe factoren (type strand, weersomstandigheden, strandhoofden, haven,…). Hier willen we echter een algemeen cijfer van de mate van een mogelijke negatieve invloed van de golfhoogte en de branding. 5) Insluiting: De mate waarin de bewaakte zone (strand en/of zee) langs 1 of 2 zijden “ingesloten” is. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan een haven. 6) Kellen: Kellen zijn ongeveer parallel met de zee lopende geulen die kunnen onderlopen bij vloedstroom en kunnen leeglopen bij ebstroom. 7) Klimatologische omstandigheden: a) Weersomstandigheden: De weersomstandigheden kunnen dagelijks sterk variëren. Onder zichtbaarheid wordt hierbij enkel de zichtbaarheid begrepen die wordt veroorzaakt door de weersomstandigheden. Regen en mist kunnen hier een sterke invloed op hebben. b) Wind: Bij het voorkomen van een landwind (ZZO-wind) waait de wind van op het land recht de zee in. De zeewind (NNW-wind) waait in de omgekeerde richting, namelijk recht vanuit de zee richting het vaste land. Zowel de WZW-wind als de ONO-wind lopen parallel aan de kustlijn. De wind kan een belangrijk effect hebben op de mate van het afdrijven van de baders. De windkracht is de kracht die de wind uitoefent en wordt meestal uitgedrukt in het aantal Beaufort op een schaal van 0 tot 12. 8) Rotsen: Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van rotsen zowel op het strand als in de zee, al dan niet boven of onder water. Daaruit volgt dat de helling, de hoogte

XVII

Bijlagen

en de onregelmatigheden van de rotsen ook een invloed hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. Strandhoofden worden als een apart onderdeel besproken. 9) Strand: Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende types stranden. Ten eerste kan er sprake zijn van een dissipatief strand. Hierbij ontstaan de golven diep in de zee en worden ze steeds groter bij het naderen van het strand. De golven vloeien uit op het strand. Ten tweede kan er ook sprake zijn van een reflectief strand. Bij dit type is het strand smaller en steiler waardoor de golven weerkaatst worden en abrupt afbreken. 10) Stroming: De ebstroom is een zuidwestelijk gerichte stroom die zich in België voordoet tussen 2 uur voor laag water en 3 uur na laag water. Deze stroming is gericht richting Frankrijk. Daartegenover staat de vloedstroom die noordoostelijk gericht is en die zich voordoet in de periode 2 uur voor hoog water en 3 uur na hoog water. Deze stroming richt zich naar Nederland. Een muistroom is een smalle zeewaarts gerichte stroming die ontstaat binnen de branding en zich zeewaarts uitbreidt. Een zwinstroom is een stroming parallel met de kustlijn die veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van een zwin. (zie afbeelding 1) 11) Water: De diepte van het water wordt mede bepaald door de hellingsgraad van het strand. De helderheid wordt beïnvloed door vervuiling, weersomstandigheden, dieren en mogelijke planten in het water. 12) Zandbanken: Zandbanken, ook wel gekend als strandruggen, zijn langgerekte ruggen parallel aan de kustlijn.

STRUCTURELE FACTOREN

1) Bebouwing: Hierbij wordt de mate waarin het gebied achter de bewaakte post bedoeld, al dan niet bebouwd door appartementen en/of huizen. Ook het al dan niet aanwezig zijn van een dijk speelt hierbij een rol. 2) Bereikbaarheid: Dit refereert naar de mogelijkheid om de bewaakte zone op een efficiënte manier te bereiken met de auto, trein, tram, bus, fiets,…. Hierbij speelt de aan- of afwezigheid

XVIII

Bijlagen

van voldoende parkeermogelijkheden of een halte van het openbaar vervoer ook een rol. 3) Breedte reddingspost: Bij de breedte van de reddingspost wordt de volledige afstand begrepen waarvoor de redders van die bepaalde zone verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de strandgebruikers. 4) Haven: Hierbij wordt de nabijheid van de haven bedoeld die een invloed kan hebben op de veiligheid van de strandgebruikers. 5) Strandhoofden: Strandhoofden zijn in de volksmond beter gekend als golfbrekers. Strandhoofden zijn dwars op de kustlijn staande constructies die het ontzanden van de stranden tegen gaan. Uitstekende rotsen, al dan niet aan het einde van de strandhoofden, kunnen een gevaar betekenen op het oplopen van kwetsuren. 6) Visueel overzicht: De mate waarin men als redder een overzicht kan hebben over het strand en de zee. Hierbij houdt men geen rekening met de weersomstandigheden. De aan- of afwezigheid van bunkers, palen,… kunnen hierop een invloed hebben. AFBEELDING 1: uit De Moor, 2006

Thesisonderzoek Sanne Benoot en Annelies Schoutteet, UGent (2014)

XIX

Bijlagen

7. CHI-KWADRAAT MET BIJBEHORENDE KRUISTABEL VOOR DE MORFOLOGISCHE FACTOREN

 Chi-kwadraat met bijhorende vrijheidsgraden (df) en significantie (p).

Morfologische factor 1 Morfologische factor 2 X² Df P Kruistabel Type Strand Bebouwing 10,945 1 0.001 1 Type Strand Duinen 8,414 1 0,004 2 Type Strand Gevaren op strand 4,165 1 0,041 3 Type Strand Strandhoofden 4,846 1 0,028 4 Bebouwing Duinen 31,710 1 0,000 5 Bebouwing Dijk 7,061 1 0,008 6 Bebouwing Gevaren op strand 4,254 1 0,039 7 Bebouwing Strandhoofden 4,168 1 0,041 8 Bebouwing Boot 5,852 1 0,016 9 Duinen Muistromen 4,00 1 0,046 10 Duinen Boot 4,028 1 0,045 11 Dijk Haven 4,656 1 0,031 12 Dijk Gevaren op het strand 12,080 1 0,001 13 Dijk Muistromen 18,080 1 0,000 14 Dijk Watersporters 8,250 1 0,004 15 Haven Muistromen 10,670 1 0,001 16 Gevaren in zee Strandhoofden 7,629 1 0,006 17 Strandhoofden Muistromen 4,398 1 0,036 18 Strandhoofden Surfclub 8,119 1 0,004 19 Muistromen Watersporters 10,432 1 0,001 20 Surfclub Watersporters 22,382 1 0,000 21 Bereikbaarheid Bebouwing 6,537 2 0,038 22 Bereikbaarheid Duinen 11,246 2 0,004 23 Bereikbaarheid Gevaren in zee 7,020 2 0,030 24 Bereikbaarheid Muistromen 7,202 2 0,027 25 Bereikbaarheid Boot 10,109 2 0,006 26

XX

Bijlagen

 Kruistabel van de significante p-waarden

1 Type Strand - Bebouwing Niet bebouwd Bebouwd Reflectief 7,8 53,2 Dissipatief 18,2 20,8 2 Type strand - Duinen Geen duinen Duinen Reflectief 48,1 13,0 Dissipatief 18,2 20,8 3 Type strand – Gevaren op Geen gevaren op strand Gevaren op strand strand Reflectief 35,1 26,0 Dissipatief 31,2 7,8 4 Type strand - Geen strandhoofden Strandhoofden Strandhoofden Reflectief 9,1 51,9 Dissipatief 14,3 24,7 5 Bebouwing - Duinen Geen duinen Duinen Geen bebouwing 3,9 22,1 Wel bebouwing 62,3 11,7 6 Bebouwing - Dijk Geen dijk Dijk Geen bebouwing 20,8 5,2 Wel bebouwing 33,8 40,3 7 Bebouwing - Gevaren op Geen gevaren op strand Gevaren op strand strand Geen bebouwing 22,1 3,9 Wel bebouwing 44,2 29,9 8 Bebouwing - Geen strandhoofden Strandhoofden Strandhoofden Geen bebouwing 10,4 15,6 Wel bebouwing 13,0 61,0 9 Bebouwing - Boot Geen boot Boot Geen bebouwing 2,6 23,4 Wel bebouwing 0 74

XXI

Bijlagen

10 Duinen - Muistromen Geen muistromen Muistromen Geen duinen 34,7 32,0 Wel duinen 25,3 8,0 11 Duinen - Boot Geen boot Boot Geen duinen 0 66,2 Wel duinen 2,6 31,2 12 Dijk - Haven Geen haven Haven Geen dijk 49,4 5,2 Wel dijk 32,5 13,0 13 Dijk - Gevaren op strand Geen gevaren op strand Gevaren op strand Geen dijk 45,5 9,1 Wel dijk 20,8 24,7 14 Dijk - Muistromen Geen muistromen Muistromen Geen dijk 44,0 9,3 Wel dijk 16,0 30,7 15 Dijk - Watersporters Geen watersporters Watersporters Geen dijk 36,0 17,3 Wel duinen 16,0 30,7 16 Haven - Muistromen Geen muistromen Muistromen Geen haven 56,0 25,3 Haven 4,0 14,7 17 Gevaren in zee - Geen strandhoofden Strandhoofden Strandhoofden Geen gevaren in zee 6,5 3,9 Gevaren in zee 16,9 72,7 18 Strandhoofden - Geen muistromen Muistromen Muistromen Geen strandhoofden 9,3 14,7 Strandhoofden 50,7 25,3 19 Strandhoofden - Surfclub Geen surfclub Surfclub Geen strandhoofden 10,5 13,2 Strandhoofden 60,5 15,8

XXII

Bijlagen

20 Muistromen - Geen watersporters Watersporters Watersporters Geen muistromen 40,5 18,9 Muistromen 12,2 28,4 21 Surfclub - Watersporters Geen watersporters Watersporters Geen surfclub 48,6 21,6 Surfclub 2,7 27,0 22 Bereikbaarheid - Geen bebouwing Bebouwing Bebouwing Niet goed 1,3 0 Matig 7,8 9,1 Goed 16,9 64,9 23 Bereikbaarheid - Duinen Geen duinen Duinen Niet goed 0 1,3 Matig 5,2 11,7 Goed 61,0 20,8 24 Bereikbaarheid - Gevaren Nee Ja in zee Niet goed 0 1,3 Matig 5,2 11,7 Goed 5,2 76,6 25 Bereikbaarheid - Nee Ja Muistromen Niet goed 0,0 1,3 Matig 14,7 1,3 Goed 45,3 37,3 26 Bereikbaarheid - Boot Nee Ja Niet goed 0,0 1,3 Matig 2,6 14,3 Goed 0,0 81,8

XXIII

Bijlagen

8. INSCHATTING GEVAREN, GEMIDDELDEN EN SD’S PER BADSTAD

DE PANNE KOKSIJDE NIEUWPOORT MIDDELKERKE OOSTENDE Dichtheid strandbezoekers 3,8 (±0,84) 1,8 (±0,63) 2,4 (±1,14) 1,0 (±0,00) 3,1 (±0,94) Geluidsoverlast 2,2 (±0.84) 1,0 (±0,00) 1,8 (±1,30) 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,47) LM: Boot 4,8 (±0,45) 1,9 (±1,52) 1,8 (±1,79) 5,0 (±0,00) 2,0 (±0,00) LM: Kajak 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,52) - 5,0 (±0,00) 2,0 (±0,00) LM: Mirador 3,4 (±2,20) 3,3 (±0,67) 3,2 (±0,45) - 2,0 (±0,00) Vervuiling strand 4,6 (±0,55) 1,6 (±0,70) 3,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 2,0 (±1,18) Vervuiling zee 3,2 (±1,30) 1,0 (±0,00) 3,5 (±0,58) 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,65) WS: Boten 4,0 (±1,22) 1,5 (±0,71) 2,4 (±1,14) 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,65) WS: Jetski 3,2 (±1,30) 1,1 (±0,32) 2,0 (±0,71) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) WS: Kiters 4,2 (±1,10) 2,0 (±0,94) 3,2 (±1,79) 1,0 (±0,00) 1,6 (±0,50) WS: Surfers 3,8 (±1,64) 2,0 (±0,94) 2,6 (±1,81) 1,0 (±0,00) 1,6 (±0,50) WS: Waterski 1,4 (±0,90) 1,0 (±0,00) 1,8 (±1,79) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) Dieren 3,4 (±1,14) 1,7 (±0,71) 2,2 (±0,84) 1,0 (±0,00) 2,5 (±0,69) Duinen toegankelijk 1,4 (±0,90) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,5 (±0,82) Duinen niet toegankelijk 1,5 (±1,00) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) - Doodtij 1,8 (±1,79) 1,3 (±0,48) 2,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 2,3 (±0,65) Springtij 2,4 (±1,52) 1,67 (±1,0) 4,6 (±0,55) 1,0 (±0,00) 2,3 (±0,65) Hoogwater- laagwater 2,2 (±1,30) 1,8 (±0,79) 3,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 2,5 (±0,69) Golven branding 3,0 (±1,58) 2,0 (±0,67) 4,6 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,7 (±1,10) Golven hoogte 2,8 (±0,83) 1,9 (±0,57) 5,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,7 (±1,10) Insluiting 2,0 (±1,73) 1,3 (±0,50) 2,4 (±1,67) 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,90) Kellen 2,0 (±1,41) 1,5 (±0,71) 3,2 (±1,09) 1,0 (±0,00) 2,3 (±0,47) Bewolking 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,48) 3,6 (±0,89) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Onweer 5,0 (±0,00) 1,4 (±0,70) 4,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60)

XXIV

Bijlagen

Regen 1,0 (±0,00) 1,4 (±0,70) 3,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Zichtbaarheid 2,4 (±0,55) 1,6 (±1,07) 2,4 (±1,14) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Zonneschijn 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Landwind 4,6 (±0,55) 1,9 (±0,57) 4,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 2,7 (±1,10) ONO 4,2 (±0,45) 2,4 (±0,70) 3,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 2,7 (±1,10) WZW 2,0 (±1,00) 1,2 (±0,42) 3,6 (±0,55) 1,1 (±0,50) 2,7 (±1,10) Zeewind 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,48) 2,4 (±0,55) 1,3 (±0,68 2,8 (±1,10) Windsterkte 3,6 (±0,55) 1,6 (±0,84) 5,0 (±0,00) 1,1 (±0,52) 2,7 (±1,10) Rotsen Helling 1,0 (±0,00) 1,6 (±0,89) 4,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,5 (±0,69) Rotsen Hoogte 1,0 (±0,00) 1,4 (±0,55) 4,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,5 (±0,69) Rotsen Onregelmatigheden 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,45) 4,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 1,5 (±0,69) Strandbreedte 2,0 (±1,00) 1,1 (±0,32) 2,4 (±0,89) 3,0 (±0,00) 2,4 (±0,50) Strand Hellingsgraad 2,0 (±1,22) 1,3 (±0,48) 2,2 (±1,10) 3,0 (±0,00) 1,8 (±0,98) Strandtype 1,8 (±0,84) 1,0 (±0,00) 3,4 (±0,55) 3,0 (±0,00) 1,8 (±0,98) Ebstroom 2,6 (±0,90) 1,1 (±0,32) 4,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 2,4 (±1,12) Vloedstroom 3,0 (±1,00) 1,7 (±0,67) 4,2 (±0,45) 1,3 (±0,68) 2,4 (±1,12) Muistroom 3,8 (±1,10) 1,2 (±0,42) 3,2 (±0,45) 1,0 (±0,00) 2,4 (±1,12) Zwinstroom 3,2 (±0,45) 1,3 (±0,67) 2,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 2,4 (±1,12) Water diepte 3,4 (±0,90) 1,4 (±0,70) 3,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 2,0 (±0,00) Water helderheid 4,4 (±1,34) 1,0 (±0,00) 2,8 (±0,45) 1,0 (±0,00) 2,0 (±0,00) Zandbanken 4,4 (±0,55) 1,7 (±0,67) 4,0 (±1,22) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) Bebouwing 1,0 (±0,00) 1,8 (±0,79) 1,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) Bereikbaarheid 4,0 (±1,00) 1,4 (±0,52) 1,6 (±0,89) 1,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Breedte reddingspost 3,8 (±1,10) 1,3 (±0,48) 2,0 (±1,22) 3,0 (±0,00) 1,2 (±0,60) Haven 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 2,0 (±1,73) 1,0 (±0,00) 1,8 (±1,40) Strandhoofd SH: Aanwezig 1,0 (±0,00) 1,8 (±0,50) 5,0 (±0,00) 3,0 (±0,00) 3,2 (±0,40) SH: Breedte 1,0 (±0,00) 1,8 (±0,50) 4,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 3,2 (±0,40)

XXV

Bijlagen

SH: Hoogte 1,0 (±0,00) 1,8 (±0,50) 4,25 (±0,50) 1,0 (±0,00) 3,2 (±0,40) SH: Lengte 1,0 (±0,00) 1,8 (±0,50) 3,25 (±0,50) 1,0 (±0,00) 3,2 (±0,40) SH: Uitstekende rotsen 1,0 (±0,00) 1,5 (±0,58) 5,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 3,2 (±0,40) Visueel overzicht 4,0 (±0,71) 1,2 (±0,42) 1,4 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,6 (±1,12) - :Ontbrekende waarden

LM=Logistieke middelen; WS=Watersporters; SH=Strandhoofden

BREDENE DE HAAN BLANKENBERGE ZEEBRUGGE KNOKKE- HEIST Dichtheid strandbezoekers 2,3 (±0,52) 4,0 (±0,00) 3,6 (±0,53) 1,0 2,9 (±1,3) Geluidsoverlast 1,2 (±0,41) 2,3 (±0,50) 1,0 (±0,00) 2,0 1,1 (±0,29) LM: Boot 3,6 (±0,55) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,0 1,0 (±0,00) LM: Kajak 2,8 (±0,50) 1,0 (±0,00) 1,3 (±0,49) 1,0 1,0 (±0,00) LM: Mirador 5,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 1,0 1,0 (±0,00) Vervuiling strand 2,0 (±0,00) 3,0 (±0,82) 1,0 (±0,00) 4,0 1,0 (±0,00) Vervuiling zee 2,0 (±0,00) 2,5 (±0,58) 1,0 (±0,00) 4,0 1,0 (±0,00) WS: Boten 1,0 3,3 (±1,50) 2,1 (±1,07) 3,0 1,3 (±0,62) WS: Jetski - 1,5 (±1,00) 2,6 (±0,79) 3,0 1,3 (±0,62) WS: Kiters 2,0 3,3 (±2,06) 1,4 (±0,79) 4,0 1,3 (±0,62) WS: Surfers 2,0 3,3 (±2,06) 1,4 (±0,79) 4,0 1,3 (±0,62) WS: Waterski - 2,3 (±1,26) 1,7 (±0,76) 3,0 1,2 (±0,58) Dieren 1,0 (±0,00) 4,0 (±0,00) 1,0 (±0,00) 4,0 1,0 (±0,00) Duinen toegankelijk 2,0 (±0,00) 3,3 (±0,50) 3,0 1,0 1,0 (±0,00) Duinen niet toegankelijk - 3,3 (±0,50) 3,0 4,0 1,0 (±0,00) Doodtij - 4,3 (±0,50) 2,0 (±0,00) 4,0 1,2 (±0,39) Springtij - 5,0 (±0,00) 2,7 (±0,76) 4,0 3,7 (±1,78) Hoogwater- laagwater 2,5 (±0,55) 4,8 (±0,50) 2,7 (±0,76) 1,0 1,3 (±0,62) Golven branding 2,4 (±0,55) 4,3 (±0,50) 3,4 (±1,40) 4,0 2,6 (±1,00)

XXVI

Bijlagen

Golven hoogte 2,7 (±0,58) 4,0 (±0,00) 3,4 (±1,40) - 2,6 (±1,00) Insluiting - 1,0 (±0,00) 2,7 (±0,76) 4,0 3,0 (±0,00) Kellen 2,8 (±0,98) 4,0 (±1,41) 3,1 (±1,07) 4,0 1,5 (±0,90) Bewolking 3,0 (±0,00) 2,8 (±0,50) 3,0 (±0,00) 4,0 1,0 (±0,00) Onweer 4,0 (±0,00) 4,0 (±0,00) 3,0 (±0,00) 4,0 5,0 (±0,00) Regen 3,2 (±0,98) 3,0 (±0,00) 3,0 (±0,00) 4,0 3,0 (±0,00) Zichtbaarheid 3,7 (±0,52) 5,0 (±0,00) 3,0 (±0,00) 4,0 3,0 (±0,00) Zonneschijn 2,7 (±0,52) 2,8 (±0,50) 3,0 (±0,00) 3,0 1,0 (±0,00) Landwind 4,0 (±00) 4,8 (±0,50) 2,6 (±0,98) 4,0 3,0 (±0,00) ONO - 3,3 (±0,50) 3,3 (±0,49) 3,0 3,0 (±0,00) WZW - 3,3 (±0,50) 3,3 (±0,49) 3,0 3,0 (±0,00) Zeewind 3,5 (±5,55) 4,0 (±0,00) 3,3 (±0,49) 3,0 3,0 (±0,00) Windsterkte 4,0 (±0,00) 4,3 (±0,50) 3,6 (±0,53) 4,0 3,0 (±0,00) Rotsenhelling - - 1,4 (±0,79) - - Rotsenhoogte - - 1,7 (±0,76) - - Rotsen onregelmatigheden - - 1,6 (±0,98) - - Strandbreedte 3,3 (±0,81) 3,8 (±0,50) 1,6 (±0,98) 5,0 3,8 (±0,39) Hellingsgraad - 2,8 (±0,50) 1,6 (±0,98) 5,0 2,5 (±0,90) Strandtype - 2,8 (±0,50) 1,6 (±0,98) / 2,5 (±0,90) Ebstroom 4,0 (±0,00) 4,0 (±0,00) 2,6 (±1,51) 4,0 2,4 (±0,51) Vloedstroom 4,0 (±0,00) 4,8 (±0,50) 2,4 (±1,40) 4,0 3,3 (±0,89) Muistroom 4,0 4,8 (±0,50) 2,4 (±1,40) 3,0 1,3 (±0,45) Zwinstroom 4,0 4,5 (±0,58) 2,4 (±1,40) 3,0 2,0 (±1,81) Water diepte 3,0 (±0,00) 4,0 (±0,00) 1,3 (±0,49) 2,0 1,1 (±0,29) Water helderheid 3,0 (±0,00) 3,5 (±0,58) 1,3 (±0,49) 4,0 1,0 (±0,00) Zandbanken 3,0 (±0,00) 4,3 (±0,96) 2,3 (±1,25) 5,0 1,8 (±1,36) Bebouwing 1,0 2,8 (±0,50) 1,0 (±0,00) 1,0 1,0 (±0,00) Bereikbaarheid 2,0 (±0,00) 3,3 (±0,50) 1,0 (±0,00) 1,0 1,8 (±1,36)

XXVII

Bijlagen

Breedte reddingspost 2,2 (±0,45) 3,5 (±0,58) 1,4 (±1,13) 1,0 3,3 (±1,14) Haven - 2,5 (±2,12) 1,1 (±0,38) 1,0 1,3 (±0,45) SH: Aanwezig 2,8 (±0,41) 3,0 (±1,73) 3,0 (±0,82) 1,0 3,8 (±0,44) SH: Breedte 3,0 (±1,41) 2,7 (±1,53) 3,0 (±0,82) 1,0 3,8 (±0,44) SH: Hoogte 3,0 (±1,41) 2,7 (±1,53) 3,0 (±0,82) 1,0 3,8 (±0,44) SH: Lengte 5,0 2,0 (±1,00) 3,0 (±0,82) 1,0 3,8 (±0,44) SH: Uitstekende rotsen - 3,3 (±2,08) 2,8 (±0,75) 1,0 3,8 (±0,33) Visueel overzicht 3,0 (±0,00) 4,5 (±0,58) 2,3 (±0,49) 1,0 3,2 (±1,47) - :Ontbrekende waarden

LM=Logistieke middelen; WS=Watersporters; SH=Strandhoofden

XXVIII

Bijlagen

9. VOORSTEL UNIFORM DAGVERSLAG Dagverslag: “Badstad” Datum: Post:

Aanwezig Postoverste / 1e redder / 2e redder / 3e redder /….. Afwezig: ……………..……………...………(naam)……………..………………………….(periode) Uren buiten uurrooster: ………………………..……(aantal)…………………………….…………………….(aard)

Meteorologische gegevens 10u30 Namiddag Bewolking Ja Nee Ja Nee

Onweer Ja Nee Ja Nee

Regen Ja Nee Ja Nee

Windrichting

Windsterkte

Zichtbaarhei Goed Matig Slecht Goed Matig Slecht d

Zonneschijn Ja Nee Ja Nee

Kleur Vlag Groen Geel Rood Groen Geel Rood

Zeetoestand Kalm Kalm+ Woelig Storm Kalm Kalm+ Woelig Storm branding branding

Uur HW/LW

Interventies (verslag op ommezijde) Bewaakte zone Onbewaakte zone Verloren gelopen kinderen EHBO-verzorgingen Baders in nood Luchtmatrassen/rubberbootjes in nood Watersporters in nood Andere interventies

Opmerkingen Materiaal: schade/verlies/… Arbeidsongevallen,kwetsuren,… Andere opmerkingen

XXIX

Bijlagen

Schatting totaal aantal baders 10u30: 14u30: 18u30: Verslag Naam interventies Geslacht Leeftijd Extra info Verslag interventie

Naam Geslacht Leeftijd Extra info Verslag interventie

Naam Geslacht Leeftijd Extra info Verslag interventie

Handtekening Postoverste/1e redder

Thesisonderzoek Sanne Benoot en Annelies Schoutteet, Ugent (2014)

XXX