etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

etienne verhoeyen

De Abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

In de meidagen van 1940 werden vermoedelijk enkele duizenden in België verblij- vende buitenlanders (vooral Duitsers en inwoners van door Duitsland geannexeerde gebieden, voor het merendeel joodse vluchtelingen) en Belgen door de Belgische politie- en veiligheidsdiensten administratief aangehouden. Dat was mogelijk op grond van de wetgeving uit de Eerste Wereldoorlog. De maatregel was bedoeld om te beletten dat Duitsers of met Duitsland sympathiserende Belgen de invaller ter hulp zouden komen, of – in het geval van de communisten – defaitistische propaganda zouden voeren. Of om het in het kreupel Nederlands van een berucht geworden telegram van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat Robert de Foy van 12 mei 1940 te zeggen: het ging om “Belgen of vreemde onderdanen verdacht of gevaarlijk voor de veiligheid van de krijgsverrichtingen”.1 In veel gevallen ging het slechts om vermoedens. Mede daarom worden de gearresteerden wel vaker ‘ver- dachten’ genoemd. Hoeveel het er precies waren, zal wellicht nooit geweten zijn, want voor zover mij bekend, werd er geen centrale lijst aangelegd.2 Bovendien werd een groot gedeelte van het archief van de Belgische veiligheidsdiensten en van gemeentelijke politiediensten die bij de aanhoudingen betrokken waren in mei-juni 1940 vernietigd om te beletten dat het in Duitse handen zou vallen.3

1. Afgedrukt in: C. Vlaemynck, Dossier Abbeville. Arrestaties en deportaties in mei 1940, Leuven, 1977, p. 211. 2. Enkel voor de Duitsers die lid waren van de NSDAP beschikken we over een benaderend getal: op een lijst van ‘gedeporteerde Rijksduitsers op 10 mei 1940’ komen 324 namen voor, maar de lijst is zeker onvolledig (SOMA, AA 477, Deelarchief van de Landesgruppe Belgien van de Auslandsorganisation van de NSDAP). Bovendien leefden in België ook nog Rijksduitsers die geen lid waren van de partij, van wie er zeker ook zijn weggevoerd. Heel wat namen van Vlaams- nationalistische weggevoerden zijn te vinden in: C. De Landtsheer, Dagboek van een weggevoerde, niet gepubliceerd, mij meegedeeld door wijlen Carlos Van Louwe. Het VNV stelde in 1940-1941 lijsten van weggevoerden samen, waarop vooral maar niet enkel VNV-leden voorkomen (SOMA, AA 1286, Kleine Vlaamse fondsen, diverse stukken). Nuttige gegevens ook in het bewaard gebleven archief van het Comité voor Politieke Weggevoerden uit 1940 (SOMA, AA 1314/226: Overtuigings- stukken Auditoraat-generaal inzake Walter Bouchery, secretaris van het Comité). 3. Voor de algemene context van de aanhoudingen, zie: E. Debruyne, De arrestaties van mei 1940 en de gevolgen, in: R. Van Doorslaer, E. Debruyne, F. Seberechts & N. Wouters, m.m.v. L. Saerens, Gewillig België, Brussel, 2007, pp. 171-236.

302 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

Een al evenzeer onbekend aantal van de gearresteerden werd op last van de Belgische algemene legerstaf naar interneringskampen in Frankrijk weggevoerd. Onder hen bevonden zich ook Belgen, onder wie een niet gering aantal personen die vóór de oorlog in Vlaams-nationalistische organisaties of nationaal-socialistische splintergroepjes actief waren geweest. Met name in het vnv kregen deze ‘wegge- voerden’ een soort aureool, dat nog werd gevoed door de onmenselijke omstan- digheden waarin zij in de kampen (vooral Le Vernet-d’Ariège en Saint-Cyprien) moesten zien te overleven.

spionnen onder de verdachten De arrestaties vonden plaats in een opgewonden klimaat dat gepaard ging met paniekstemming over de veronderstelde aanwezigheid van veel Duitse spionnen of Belgen die in eigen land voor de Duitsers spioneerden en die niets liever dan de Belgische nederlaag wensten. Deze ‘spionitis’ evenals de uitgesproken afkeer van vele Fransen voor de Vlamingen (“les boches du Nord”) leidden tot ontsporingen die vandaag de dag als oorlogsmisdaden zouden beschouwd worden. Het meest be- kende daarvan is ‘het bloedbad van Abbeville’, waarbij eenentwintig weggevoerden (onder hen de Verdinasoleider ) op 20 mei 1940 zonder vorm van proces door Franse militairen werden doodgeschoten. Hierover verscheen in 1977 een baanbrekend en minutieus werk van Carlos Vlaemynck; onlangs publiceerde vrt-medewerker Tim Trachet een geslaagde synthese.4 De ‘eenentwintig van Abbeville’ maakten deel uit van een konvooi van achtenzeventig weggevoerden. Het is de enige groep waarvan de samenstelling vol-ledig bekend is en waaraan de in mei 1940 wijd verbreide mening dat het ‘allemaal spionnen’ waren, kan getoetst worden.5 De groep vertoont een zeer heterogene samenstelling: slechts twintig Belgen naast minstens zestien joodse vluchtelingen, Italiaanse antifascisten naast de Canadese trainer van het Duitse ijshockeyteam… De groep telde slechts enkele Vlaamse nationalisten, onder wie de journalist Maurits Van Gysegem, die tijdens de bezetting een boek over zijn lotgevallen zou publiceren.6 In 1977 stelde Vlaemynck dat het onweerlegbaar was komen vast te staan dat zich onder de achtenzeventig gedeporteerden zeven personen bevonden die in België spionage ten voordele van Duitsland hadden bedreven. Het gaat hierbij zowel om Duitsers als Belgen die inlichtingen hadden bezorgd aan de Abwehr, de inlichtingendienst van het Duitse leger. Overlevenden van de tragedie voegden er in gesprekken met Vlaemynck nog twee aan toe, wat het totaal op meer dan tien

4. C. Vlaemynck, Dossier Abbeville […]; T. Trachet, Het drama van Abbeville, Antwerpen, 2009. 5. Een volledige naamlijst in: T. Trachet, Het drama […], pp. 159-172. 6. M. Van Gysegem, Het bloedbad van Abbeville. Het verhaal van de spionnenkoorts in 1940 en van de moord op Joris van Severen, Antwerpen, 1941.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 303 Overzichtstekening van het kamp Saint-Cyprien, s.d. [Prent, ADVN, VPR153] etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ procent brengt. En Vlaemynck was er eigenlijk van overtuigd dat het percentage nog hoger lag. Zijn vermoeden was correct. Uit eigen onderzoek van documenten die Vlaemynck in 1977 niet ter beschikking had, is gebleken dat zich onder deze achtenzeventig twintig personen bevonden die op één of andere manier bij spio- nage ten voordele van Duitsland betrokken waren, en nog een eenentwintigste die vanwege ‘verdachte’ relaties was aangehouden (Achille Mareel, over wie later meer). Op twee na waren de twintig reeds vóór 10 mei 1940 gearresteerd op verdenking van spionage. Ook deze subgroep van twintig biedt een waaier van nationalitei- ten: acht Belgen, vier Duitsers, drie Nederlanders, een Canadees, een Zwitser, een Luxemburger, een Fransman en een Spanjaard. De meeste onder hen hadden in verbinding gestaan met de Abwehrstelle (Ast) Münster of haar Nebenstellen in Düsseldorf en Keulen, die vóór 10 mei 1940 een grote activiteit in België aan de dag hadden gelegd. Anderen – een groepje van vier agenten uit het grensgebied tussen de Belgische provincie Luxemburg en het Groothertogdom – hadden in de streek van Athus een soort familiespionagebedrijfje opgezet dat samenwerkte met de Abwehr van Trier. De Spanjaard uit de groep was Luis Mercader die vóór de oorlog vertegenwoordiger van de Spaanse Falanje in België was. Hij had zich in 1939 ook bereid verklaard op te treden als ‘brievenbus’ voor de Abwehrstelle Hamburg en ontving inderdaad enkele berichten van een in Engeland opererende agent van Ast Hamburg. Tijdens de bezetting ging Mercader voor de Sicherheitsdienst werken. In deze groep van personen die was gearresteerd op verdenking van spionage was er slechts één Vlaamse nationalist, die voor de Abwehr van Düsseldof had gewerkt. De eenentwintigste, Achille Mareel, is een geval apart. Omdat hij hierna nog ter sprake komt, ga ik er wat nader op in. Hij was geboren in 1909 en leidde al snel een bewogen leven. Vrijwilliger bij het leger in 1928, deserteur in 1931 (waar- voor hij tien maanden kreeg), handelsreiziger bij de firma Hoover, bediende bij de s.a. Sarma – het is maar een greep uit de vele stielen en ongelukken die hem te beurt vielen. Hij beweerde na de oorlog dat hij in 1934 secretaris was van minister Gustaaf Sap (Landbouw). In november 1936 vroeg en verkreeg hij de inschrijving in het Handelsregister van een Office de Tourisme Rexiste. Wellicht bleef het bij die inschrijving. In 1937 stichtte hij “Via – le Grand Hebdomadaire des énergies belges, de la vie nationale et de l’actualité mondiale”, dat ondanks of juist vanwege banden met het rexisme niet van de grond kwam. In 1938 ging hij werken voor het blad Omroep, waaraan ook de gewezen activist George Roose meewerkte. Omroep wilde volgens Griet Van Haever “de Belgische Rijksidee in Vlaanderen” bevorderen en had enige sympathie voor het .7 Op 14 februari 1938 stichtten Mareel en Roose de uitgeverij De Kogge, die niet bepaald een succes kan genoemd worden,

7. G. Van Haever, Onmacht der verdeelden, Katholieken in Vlaanderen tussen demokratie en fascisme, 1929-1940, Berchem, 1983, pp. 231-232.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 305 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ aangezien zij vóór 10 mei 1940 slechts twee boeken op de markt bracht. Of Mareel reeds vóór de oorlog een Abwehrmedewerker was staat niet vast (tijdens de oor- log was dat alleszins het geval). Wel was hij vóór de inval correspondent van de Weltpressedienst en van het Duitse persbureau Vox Gentium.8 Vóór 10 mei 1940 onderhield Mareel nauwe relaties met de Duitse persat- taché in België dr. Wilhelm Klein. Hij trad ook op als persattaché voor de Japanse ambassade, en bood in september 1939 zijn diensten aan het Britse Home Office aan – een voorstel waarop, in tegenstelling tot Mareels naoorlogse versie, niet werd ingegaan. Of die veelzijdige relaties de Belgische veiligheidsdiensten bekend waren toen zij op 10 mei 1940 Mareel lieten aanhouden, weten we niet. Mogelijk heeft bij zijn aanhouding ook zijn relatie meegespeeld met George P. Roose. Deze was tijdens de Eerste Wereldoorlog zeer actief in het activisme in Antwerpen. Samen met August Borms bereidde hij in het ‘Nationaal Verweer’ het activistische leger voor, een aanzet tot latere militaire en politionele collaboratie. In 1918 vluchtte hij naar Duitsland, waar hij in 1924 het archief van de Raad van Vlaanderen verkocht aan twee medewerkers van Jacques Wullus-Rudiger, die handelden in opdracht van de zeer antiflamingantische Ligue Nationale pour l’Unité Belge en zeer waar- schijnlijk ook van de Franse contraspionage, waarvan hij tot 1942 een honorable correspondant was. Roose werd in Duitsland lid van de Jungdeutsche Orden en was sinds 1923 ook lid of alleszins sympathisant van de nsdap. In die periode verkreeg hij ook de Duitse nationaliteit. Dat gebeurde met steun van Robert P. Oszwald, die tijdens de Eerste Wereldoorlog onder meer referendaris van de Politische Abteilung van het bezettingsbestuur was en nauwe banden met de activisten onderhield.9 Roose moet dit bij zijn terugkeer naar België in 1931 of 1932 tegenover de Belgische autoriteiten verzwegen hebben, want er bestaat geen dossier op zijn naam bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Na zijn terugkeer ging Roose, die steeds geldgebrek had, werken bij de drukkerij Altiora van de abdij van Averbode en vervolgens bij uitgeverij De Kogge, waarvan Mareel de leiding had. Ook Roose onderhield relaties met het Duitse persagentschap Vox Gentium, dat er mogelijk voor gezorgd heeft dat het Auswärtiges Amt op 21 maart 1940 een toelage van 400 Reichsmark per maand aan uitgeverij De Kogge toezegde.10 Roose werd op 11 mei 1940 in de gevangenis van Vorst opgesloten en vervolgens naar Frankrijk weggevoerd.

8. Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, dossier inzake A. Mareel: Rapport d’expertise over de uitgeverij De Kogge. Zie ook: SOMA, AA 1312/3: Franse vertaling van een uitgebreid Brits naoorlogs ondervragingsrapport van Mareel, waarin vooral zijn rol als Abwehrmedewerker tijdens de bezetting wordt beschreven. 9. SOMA, AA 1423, 1275/5/309: Notities van R. P. Oszwald over Roose; SOMA, AA 477, Deelarchief van de Landesgruppe Belgien van de NSDAP-AO: Steekkaart Roose, 1941. 10. Bundesarchiv, Politisches Archiv des Auswärtigen Amtes, Belgien II, Secreta: Nota van het Auswärtiges Amt aan de Duitse ambassade in Brussel, 21 maart 1940. Het is anderzijds ook

306 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

Onder de éénentwintig personen die door Franse militairen in Abbeville werden vermoord, waren er vijf die daadwerkelijk voor de Duitsers gespioneerd hadden. Dat staat met zoveel woorden in de Duitse akte van beschuldiging van luitenant Caron en adjudant Mollet, die als verantwoordelijken voor het bloedbad van Abbeville in 1942 door een Duitse krijgsraad in Parijs ter dood werden veroor- deeld.11 Het gaat om vijf agenten van Ast Münster of één van haar Nebentsellen. Eén van hen was de man die op 1 februari 1940 onder de valse naam Emil Buschgens in het Brusselse ‘Hôtel Siru’ was gearresteerd op verdenking van spionage. Alleen al om die reden legde de Abwehr een grote belangstelling aan de dag voor de aanhouding en wegvoering van ‘verdachten’, naast de propagandamogelijkheden die de Duitsers op die manier toegeschoven kregen. Zodra de Abwehrcentrale in Berlijn wist dat zich onder de weggevoerden ook agenten uit haar organisatie bevonden, kregen Abwehrkommandos bevel hen op te sporen. Zo kreeg majoor Oskar Reile van Abwehr Trier op 20 mei 1940 bevel “V-Leute” (agenten) te zoeken die vanuit Brussel naar Abbeville gedeporteerd waren. De tekst van het telegram uit Berlijn luidde als volgt: “Belgier haben bisher in Brüssel inhaftierte V-Leute in Richtung Abbeville abtransportiert. Befreiung mit allen Mitteln versuchen”.12 Maar Reile kwam te laat om nog te kunnen ingrijpen. De overlevenden waren inderdaad nog laat in de avond van 20 mei uit Abbeville geëvacueerd. In de verwarring veroorzaakt door een Duits bombardement op de stad kon de Deense ingenieur Paul Winter, die deel uitmaakte van het ‘konvooi’ van 78, de groep verlaten. Hij zocht onderdak in een verlaten fabriek en meldde zich de volgende dag bij de Duitse troepen. Hij legde meteen een uitvoerige verklaring af over het bloedbad dat de Fransen hadden aangericht.13 Winter was op 2 mei 1940 per vliegtuig vanuit Kopenhagen naar Berlijn vertrokken, en vervolgens via Amsterdam naar Brussel gereisd. Daar werd hij op 8 mei gearresteerd toen hij de weg vroeg naar het Zwitsers consulaat – meer was er kennelijk niet nodig om als ‘verdachte’ te worden opgepakt. Zijn verklaring van 21 mei strookt niet volledig met de werkelijkheid. Zo zegt hij dat Léon Degrelle in Brugge werd doodgeschoten, en dat volgens hem niet minder dan tweeënzeventig mannen en vrouwen in Abbeville werden vermoord, inclusief een ‘Regierungsrat Schwartz’ en zijn zoon. Op 22 mei 1940 stuurde de vertegenwoordiger van het Auswärtiges Amt bij het 4de Duitse leger een bericht naar de afdeling Wehrmachtpropaganda van het okw, de Duitse legerleiding. Deze afdeling werkte nauw samen met de Abwehr. De redacteur van het stuk besteedde bijzondere aandacht aan de door Winter

mogelijk dat de Duitse persattaché Klein voor de subsidie heeft gezorgd, die bedoeld was voor de “Beeinflussung der belgischen Provinzpresse”. 11. De Duitse akte van beschuldiging in: C. Vlaemynck, Dossier Abbeville […], pp. 274-285. 12. O. Reile, Treff Lutetia, München, 1973, p. 35. 13. SOMA, GRMA, T 77/977/4-166094.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 307 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ vermelde ‘dr. Schwartz’, die volgens hem eerst advocaat in Keulen was geweest, dan van 1934 tot 1937 rechter in Koblenz en vervolgens ‘Regierungsrat’ in Berlijn. De redacteur voegde hieraan toe: “Seine Leiche wurde gefunden”. Het rapport bevat verder nog vijftien namen van mensen die inderdaad in Abbeville om het leven waren gebracht. Onder hen bevond zich de reeds vermelde Emil Buschgens, die in werkelijkheid Paul Günther heette en begin 1940 door de Abwehr van Düsseldorf als werfagent naar België was gezonden. De Duitser die Winters verklaring in ontvangst nam “erkannte sofort die Wichtigkeit für Propaganda”. Inderdaad verspreidde Radio Bremen op 6 juni 1940 het bericht dat de Fransen in Rijsel en Abbeville tweeënzeventig ‘politieke gevange- nen’ hadden doodgeschoten. En na de terugkeer van de weggevoerde ‘verdachten’ uit Frankrijk in juli en augustus 1940 werden hun lotgevallen inderdaad breed uitgesmeerd in de collaboratiepers, die er een gedroomd middel in zag om ‘het vermolmde België’ en de ‘oude orde’ in een negatief daglicht te plaatsen, en de Belgische overheid ervan te beschuldigen dat zij met de Fransen en de Britten onder één hoedje had gespeeld – overigens een bekend thema uit de Duitse propaganda.14 Enkele dagen na Winter legde een andere overlevende van het bloedbad van Abbeville, Achille Mareel, aan de Duitsers verklaringen af die enigszins afweken van het verhaal van Winter. Naar eigen zeggen – met Mareels verklaringen is steeds omzichtigheid geboden15 – werd hij in Rouen uit de gevangenis gehaald door de Franse commandant Gérard, die hij vóór 10 mei 1940 in Brussel als militair attaché zou gekend hebben (de Franse militaire attaché in Brussel was evenwel generaal Laurent). Die zou hem een inlichtingsopdracht achter de Duitse linies hebben gegeven, tijdens welke hij door de Duitsers in Saint Valéry-sur-Somme zou zijn aangehouden. Daar vertelde hij zijn wedervaren. Omdat de Duitse ondervrager wist dat hij een opdracht voor de Fransen uitvoerde, werd Mareel in de gevangenis van Cambrai opgesloten en begin juni naar de gevangenis van Aken overgebracht.16

14. Twee dagen na zijn terugkeer bracht August Borms al verslag uit over zijn belevenissen bij Leutnant Spiess van Abwehr II in Brussel. Spiess haastte zich dit verslag op 14 juli 1940 naar Berlijn te sturen, waar het op 20 juli aankwam en meteen ter beschikking werd gesteld van de afdeling Wehrmachtpropaganda van het OKW. (SOMA, GRMA, T 77/ R 977/4-166271) 15. Het zou te ver leiden zijn diverse en soms tegenstrijdige naoorlogse verklaringen aan elkaar te toetsen. Tegenover Carlos Vlaemynck vertelde hij dat hij in feite een dubbelagent was geweest, en dat zijn loyaliteit sinds 1939 bij de Britten lag – een deuntje dat na de oorlog tot in den treure door Abwehragenten werd gezongen. Hij herhaalde dit en andere volstrekt ongeloofwaardige verhalen tijdens een interview met Maurice De Wilde en mijzelf dat in 1982 op zijn verzoek plaatsvond. 16. De verklaring die Mareel op 24 april 1941 tegenover de Belgische onderzoeksrechter Van Laethem aflegde, laat een andere versie zien. Mareel zegt daar dat hij op 25 mei, “étant au bureau de l’Etat-Major” in vrijheid werd gesteld. En hij vervolgt: “Le 27, j’ai pris contact à Saint-Valéry avec l’armée allemande”. (C. Vlaemynck, Dossier Abbeville […], p. 325)

308 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

Daar kreeg hij het bezoek van een Hauptmann Schneider van de Abwehrstelle Münster. Mareel werd naar Münster overgebracht en ondervraagd door de chef van de Abwehrstelle, Oberst Otto Schmitt. Mareels verhaal was kennelijk tot de Abwehr doorgedrongen.17 Van Mareel vernam Schmitt dat twee van zijn medewer- kers, Oswald Trees en ‘Schwartz’, wel deel uitmaakten van het konvooi, maar dat zij het bloedbad hadden overleefd. Omdat Winter bleef volhouden dat ‘Schwartz’ wel degelijk was vermoord, besloot de Abwehr een commissie naar Abbeville te sturen om de lijken te identificeren. De commissie, die bestond uit Richard Gerken en Paul Brandt van Ast Münster met Mareel als tolk, begaf zich op 20 juni 1940 naar Abbeville en kwam na gebitsonderzoek tot de conclusie dat ‘Schwartz’ (eigenlijk Rudolf Schneeweiss, een officier van Ast Münster en een vriend van Gerken) en Trees zich niet onder de slachtoffers bevonden. Kort daarop dook Schneeweiss trouwens op in Münster; wat later kwam ook Trees boven water. Beiden waren vóór 10 mei 1940 in Brussel gearresteerd op verdenking van spionage, een verdenking die in hun geval gerechtvaardigd was. Overigens had ook reeds de vnv-leiding op grond van een eigen onderzoek de pas geïnstalleerde Militärverwaltung schriftelijk informatie bezorgd over “de moordpartij van Abbeville”.18 De brief bevat de namen van de achtenzeventig per- sonen die deel uitmaakten van het konvooi dat op 15 mei 1940 van de gevangenis van Brugge naar Béthune werd overgebracht. Het is wellicht de eerste correcte lijst die aan de Duitsers werd overgemaakt. De briefschrijver is hoogst waarschijnlijk advocaat en vnv-lid Antoon Samyn, die in juni-juli 1940 op last van familieleden van enkele weggevoerden onderzoek deed naar het gebeuren in Abbeville. De lijst vermeldt enkel de naam van de gedeporteerden en eventueel hun verder lot na het drama van Abbeville. Daarom is het interessant deze lijst te vergelijken met de gegevens die de Franse contraspionage verkreeg uit ondervragingen van dezelfde gedeporteerden in de gevangenis van Béthune op 19 mei 1940. Veel van de informatie waarover Vlaemynck indertijd niet kon beschikken is ontleend aan dit kapitaal document, waaruit onder meer blijkt dat zich onder de achtenzeventig weggevoerden inderdaad meer dan tien Duitse agenten bevonden.19

17. Richard Gerken van Ast Münster schreef in 1974 aan C. Vlaemynck dat in mei 1940 vanuit Frankrijk een Funkspruch naar Münster werd gestuurd in verband met de verklaringen van een Belgische journalist – ongetwijfeld was dat Mareel. 18. SOMA, AA 1286, Overtuigingsstukken Auditoraat-generaal, Bundels , nr. 944: Brief van een onbekende [Antoon Samyn?] aan Oberkriegsverwaltungsrat Duntze, 8 juli 1940. 19. SOMA, AA 1423, 7/1/616-2: Renseignements d’identification sur les individus interrogés à la prison de Béthune le 19 mai 1940.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 309 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

de abwehr in de bres voor de vlaamse weggevoerden Het ligt voor de hand dat de Abwehr in de eerste plaats geïnteresseerd was in het lot van haar eigen (Duitse) medewerkers. Maar ook de aangehouden Vlaamse na- tionalisten hielden de aandacht van de dienst gaande. Niet zonder tevredenheid liet Kolonel Erwin Lahousen, hoofd Abwehr ii (subversie en sabotage) op 31 mei 1940 in het Kriegstagebuch van zijn dienst noteren dat de vnv-leider Staf De Clercq in tegenstelling tot eerder gedane mededelingen niet gearresteerd was.20 De Clercq werd overigens op 10 mei 1940 wel aangehouden, maar kwam daags nadien vrij na tussenkomst van de vnv-parlementsleden Romsee en Van Dieren bij eerste minister Pierlot. Dat De Clercq op vrije voeten was, had Lahousen vernomen van majoor Friedrich Marwede, chef van Abwehr ii 1 West, die De Clercq na 10 mei 1940 enkele keren had ontmoet in Brussel, en die hij overigens al langer kende in verband met de Militaire Organisatie (mo). Over deze mo is weinig met zekerheid geweten, maar het staat vast dat sinds een onbekend tijdstip in de jaren dertig banden bestonden tussen de Abwehr enerzijds, de vnv-leider Staf De Clercq en enkele van zijn medewerkers anderzijds. Deze contacten maakten deel uit van de ‘geheime politiek’ van Staf De Clercq: doordat Duitsland en Vlaanderen in de ogen van De Clercq dezelfde vijand hadden (Frankrijk) waren zij op elkaar aangewezen.21 De Abwehr was het hier helemaal mee eens. Onder impuls van De Clercq kwam vooral na september 1939 binnen het leger een netwerk van Vlaamse nationalisten tot stand, die bereid waren de slogan geen Vlaams bloed voor vreemde belangen in de praktijk te brengen. Dit net- werk kreeg de naam ‘Militaire Organisatie’ (mo). De plannen hiervoor, die ervan uitgingen dat België in oorlog kon komen met Duitsland, werden vanaf oktober 1939 besproken tussen De Clercq en een in Vlaanderen toen niet onbekende Beauftragter van Abwehr ii, Friedrich (Fritz) Scheuermann. Deze had in 1934 korte tijd aan de Gentse universiteit gestudeerd en was in 1938 met een Vlaamse getrouwd. Volgens Scheuermann behelsden de plannen niet enkel anti-Franse propaganda in het leger, maar ook desertie (individueel of in groep overlopen) en zelfs, indien mogelijk, sabotage van Belgisch militair materieel. Deze plannen sluiten naadloos aan bij de actie van de Abwehr tegenover andere nationale minderheden, zoals de Sudeten, Bretonse nationalisten, het Iers Republikeins leger en Oekraïense nationalisten. Bij deze groepen beperkte de werking van de Abwehr zich niet tot plannen, maar vonden ook wapenleveringen, desertie, spionage en sabotage plaats.

20. “Die Nachricht über Verhaftung bzw. Verschleppung des Flamenführers Staf De Clercq hat sich nicht als richtig herausgestellt. Staf De Clercq hält sich mit seinen wichtigsten Mitarbeitern in Brüssel auf und arbeitet läufend mit dem Referat Abwehr II der Abwehrstelle zusammen.” (SOMA, AA 1222, Kriegstagebuch Abwehr II) 21. Voor de ‘geheime politiek’ van De Clercq, zie: Br. De Wever, Staf De Clercq, Brussel, 1989, pp. 93-155; Br. De Wever, Greep naar de macht, Tielt, 1994, pp. 310-349.

310 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

Wat de mo betreft, bleef het echter vooral bij plannen. Uit niets is gebleken dat de doelstellingen van de mo tijdens de Achttiendaagse veldtocht ook werden gerealiseerd.22 Dat er tussen de vnv-leider en de Abwehr banden bestonden, staat echter buiten kijf. Het belang dat het vnv kon hebben voor Duitse militaire orga- nisaties of voor andere instanties die bij de Westarbeit betrokken waren, kwam wellicht het meest concreet tot uiting bij de financiële steun die vanaf 1937 door het Duits Propagandaministerie, hierbij gesteund door industriëlen uit het Ruhrgebied, aan het vnv-dagblad Volk en Staat werd gegeven.23 Niets wijst erop dat de Belgische veiligheidsdiensten vóór de oorlog op de hoogte waren van het bestaan van de mo of van de Duitse plannen met dit netwerk. Wel was het parket van Antwerpen in zekere mate op de hoogte van het bestaan van geldstromen uit Duitsland naar het vnv. Dat was ongetwijfeld de reden waarom Hendrik Van Hoofstadt, lid van de raad van bestuur van de n.v. De Schelde die Volk en Staat uitgaf, op 10 mei 1940 werd gearresteerd. Van Hoofstadt, die tijdens de Eerste Wereldoorlog met het activisme sympathiseerde, was immers nauw betrokken geweest bij de financieringsoperaties en de gerechtelijke politie had tijdens huiszoekingen vóór 10 mei 1940 bezwarende stukken gevonden die hem betroffen. De bestaande banden tussen het vnv en de Abwehr verklaren ongetwij- feld de belangstelling van deze geheime dienst voor de weggevoerde vnv-ers. De Hamburgse groothandelaar Alfred Toepfer, die in de Abwehr gemobiliseerd was en erg geïnteresseerd was in ‘werk’ met nationale minderheden, informeerde tijdens een ontmoeting met enkele Vlaamse nationalisten in juni 1940 naar het lot van de weggevoerde ‘Vlaamse jongens’. Onder Toepfers gesprekspartners bevonden zich Staf De Clercq en diens vertrouwensman Renaat Allegaert, die naar eigen zeggen sinds 1937 contacten had met de Abwehr.24 Beide mannen waren Toepfer trouwens al eerder bekend.25 Allegaert, die een leidende functie had in het Mechelse meubel- bedrijf DRA en een huisvriend was van Staf De Clercq, beschikte over een woning in Etterbeek (Sint-Michielslaan). Hoogstwaarschijnlijk vonden daar tussen oktober

22. Voor een uitgebreider beschrijving van de MO, zie: E. Verhoeyen, De Duitse Abwehr in België 1939-1940, in: Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, jg. 30, 1993, nr. 4, pp. 265-285. 23. E. Verhoeyen, De financiering van het dagblad “Volk en Staat”, in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 46, 1987, nr. 4, pp. 224-240 en jg. 47, 1988, nr. 1, pp. 35-61. 24. Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, dossier inzake Robert Devreese: Verhoor van Devreese, 19 juni 1945. Devreese, wiens familie vóór de oorlog bevriend was met de latere VNV-leider Hendrik Elias, nam in september 1944 deel aan de uittocht van een deel van de VNV-top naar Duitsland. Hierbij maakte hij kennis met Allegaert. Enkele weken later werd Devreese door het Reichssicherheitshauptamt (door tussenkomst van VNV-propagandaleider Karel Lambrechts) belast met een geheime opdracht, die erin bestond in bevrijd België contact te zoeken met niet gearresteerde VNV-ers. Van deze opdracht kwam niets terecht. 25. SOMA, AA 1423, 1255/2/57-2: Kurzbericht über eine Reise nach Nordbelgien. Meldung bei Major Marwede in Brüssel am 26. und 27.5.1940, Den Haag, 29 mei 1940.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 311 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

1939 en mei 1940 enkele ontmoetingen plaats tussen De Clercq en Scheuermann.26 Na de Frans-Duitse wapenstilstand werd werk gemaakt van de repatrië- ring van Belgische weggevoerden. Ik beperk mij hier tot de Vlaamse nationalisten onder hen. De eerste groep die samen met een aantal Duitsers uit het kamp van Saint-Cyprien op 10 juli 1940 in Brussel-Noord arriveerde, bestond uit een zestig- tal Vlamingen, onder wie August Borms en René Lagrou. Het is niet zeker of de Abwehr aan deze repatriëring deelhad. Maar er waren nog andere Vlamingen in Franse kampen achtergebleven, en voor hun vrijlating werd de Abwehr alleszins wel ingeschakeld.27 Op 18 juli 1940 liet Allegaert een briefje afgeven aan Ernest Van den Berghe, algemeen secretaris van het vnv. Het luidde als volgt: “Luitenant Spies [sic] verlangt dringend te ontvangen de namen der weggevoerde Vlaamsche jongens die nog niet terug zijn zooals Ward Hermans, Toon Mermans, Karel Peeters, Dr. Lehembre

Groepsfoto van weggevoerden naar Saint Cyprien bij hun terugkeer in Brussel op 10 juli 1940. V.l.n.r. staande: Calcoen, Bamelis en zittend: De Vynck, Demoen, De Landtsheer, Senesael, Boedts. [Foto, ADVN, IJzerbedevaartarchief, VFFY1/10]

26. Voor de rol van Scheuermann, zie het interview dat Maurice De Wilde en ikzelf op 5 januari 1981 in Keulen van hem afnamen (uitgetypte tekst ter inzage in SOMA). Bij deze gelegenheid bracht Scheuermann aan het licht dat Allegaert zijn ontmoetingen met De Clercq in 1939-40 organiseerde en ze ook soms bijwoonde. 27. Daarnaast is bekend dat een vijftigtal Vlamingen zijn vrijgekomen uit het kamp van Le Ver- net door tussenkomst van VNV-senator Hendrik Borginon en van de ministers De Schrijver en Vanderpoorten.

312 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ enz. enz. Hij is in telefonische verbinding met Wiesbaden, waar Scheuermann is voor ‘t oogenblik. Deze namen zullen hem getelefoneerd worden en dan zal hij einde der week vertrekken naar ‘t zuiden van Frankrijk om ze te gaan opzoeken. Geef die lijst af dringend op naam van Lt. Spies, in de Wetstraat 81a, 4e verdieping. Op de deur staat naam Nath.”28 Dat Scheuermann als Beauftragter van Abwehr ii inderdaad naar Frankrijk is gegaan op verzoek van het vnv staat vast. Hij deed die reis in opdracht van de Abwehr en van de Frans-Duitse Wapenstilstandscommissie in Wiesbaden. Volgens Scheuermann moest hij op zoek gaan naar Elzassers en Vlamingen in de diverse kampen. Die werden na de Frans-Duitse wapenstilstand door allerlei Duitse commissies bezocht, overigens niet enkel met de bedoeling eigen agenten of poli- tiek gelijkgezinden te repatriëren, maar ook om door de Duitse diensten gezochte personen (Duitse communisten bijvoorbeeld) aan Duitsland te doen uitleveren. Op 25 juli 1940 kwamen volgende Vlamingen vrij uit Le Vernet: Walter Bouchery (leider van de kaderscholen van de vnv-jeugdorganisatie), Bert Meuris, Emiel D’Hondt, Jozef Henderickx (niets nader bekend), Jozef en René Naulaerts (uit de omgeving van Ward Hermans, de zogeheten ‘hermansisten’), Antoon Mermans (hoofdredacteur van Volk en Staat), Jan Timmermans (vnv-parlementslid) en een mij verder onbekende Jozef Van de Sande. Met uitzondering van Mermans komen ze allen voor op een ‘lijst van politieke gevangenen’ die hoogst waarschijnlijk door het vnv werd samengesteld en mogelijk aan Leutnant Spiess van de pas opgerichte Abwehrstelle Belgien overhandigd werd. Bij deze negen Vlamingen vermeldt een document van de Franse overheid uit 1947: “emmenés par les Allemands le 25 juillet 1940”.29 Het is niet zeker of zich onder deze Duitsers ook Scheuermann bevond, maar het is plausibel dat te veronderstellen, gelet op het dringend beroep dat Allegaert op 18 juli op Ernest Van den Berghe deed. In deze groep vinden we twee Vlamingen die Scheuermann in de mo-context al eerder had leren kennen: Bert Meuris en Emiel D’Hondt. Meuris, die in het begin van de jaren dertig een rol speelde in het Vlaamsch Verweer in Antwerpen, leidde in Duffel een bedrijf en zou de leiding over de ‘burgerlijke’ (niet gemobiliseerde) vleugel van de mo hebben gehad. D’Hondt, beroepshalve architect, was sinds 1938 arrondissementssecretaris van de Antwerpse vnv-afdeling, waar hij ook de leiding had over de militie van het vnv, de Grijze Brigade. In 1938 beëdigde De Clercq hem als mo-lid. In hetzelfde jaar werd hij door De Clercq met ‘vertrouwelijke op- drachten belast’. Hij stond bekend als ‘adjudant van den Leider’ en kreeg tijdens

28. SOMA, Overtuigingsstukken Auditoraat-generaal, bundels Staf De Clercq. Het briefje – in handschrift – is enkel met “Naat” ondertekend, maar we kunnen er vrijwel zeker van uitgaan dat het door Allegaert werd geschreven. ‘Nath’ was tot midden 1942 een deknaam voor Referat II van de Abwehr in Brussel. 29. Dienst Oorlogsslachtoffers, R 578, Tr 8907: Liste des Belges qui ont été internés au camp de représailles du Vernet d’Ariège, (liste clôturée le 16/8/1947).

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 313 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ de bezetting de leiding over de afdeling Veiligheid van het vnv. Hij speelde in die periode ook een rol in de zogeheten dd-dienst van het vnv, een soort interne inlichtingendienst.30 Niet zonder belang is het feit dat D’Hondt in mei 1940 ook geen onbekende meer was bij Abwehrofficier Alfred Toepfer, die in die periode naar hem kwam informeren in het Vlaams Huis in Antwerpen. Op 30 juli 1940 kwamen nog eens een veertigtal Vlaamse geïnterneerden onder wie Ward Hermans vrij uit Le Vernet. De groep werd op 4 augustus 1940 opgehaald door twee autocars met “twee Vlaamsche kerlinnen als leidsters”.31 Dat waren Maria Hamendt-Ghys en Maria (Mies) Sassen. Maria Hamendt-Ghys, lid van het Vlaams Nationaal Vrouwenverbond en vnv-provincieraadslid voor Oost- Vlaanderen, was in 1940 verbonden aan het Comité voor Politieke Weggevoerden dat René Lagrou na zijn terugkeer uit Saint-Cyprien had gesticht. De uit Nederland afkomstige Mies Sassen was sinds 1937 gouvernante bij de vnv-jeugdleider Edgar Lehembre, die in mei 1940 werd weggevoerd. Door bemiddeling van een officier van de Passierscheinstelle van de Oberfeldkommandantur Antwerpen slaagde ze erin een machtiging te krijgen om naar Frankrijk te reizen. Het is mogelijk dat de autocars die in Le Vernet arriveerden, werden ingelegd door de Abwehr in samen- werking met de Antwerpenaar Jules Van Beeck, zelf al vóór de oorlog Abwehr- medewerker in de sabotagegroep ‘Hercules’, die niets van doen had met de mo Van Beeck was vóór de oorlog secretaris van René Lagrou geweest. Na zijn eigen terugkeer uit Frankrijk heeft Lagrou zich intensief met de terugkeer van Vlaamse weggevoerden beziggehouden, onder meer als voorzitter van het reeds vermelde Comité voor Hulp aan de Politieke Weggevoerden.32 Op 21 juli 1940 vroeg de Ober- feldkommandantur Brussel het Belgische Rode Kruis Jules Van Beeck te machtigen om in Zuid-Frankrijk dertig ‘geïnterneerde Belgen’ te gaan afhalen. Het staat niet vast dat Van Beeck aan de repatriëring van de Vlamingen uit Le Vernet heeft deel- genomen, maar het is zeer goed mogelijk. Daarvoor pleit het feit dat deze groep op 9 augustus 1940 in België arriveerde, en dat Van Beeck niet eerder dan op deze datum door Leutnant Spiess kon bereikt worden in verband met een geplande operatie.33

30. Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, dossier E. D’Hondt, Uiteenzetting der Feiten. Meer dan steunverlening aan behoeftige soldaten of hun familie zouden deze ‘vertrouwelijke opdrachten’ volgens D’Hondt zelf niet om het lijf hebben gehad. 31. W. Hermans, Le Vernet d’Ariège, Van het Vlaamsch Parlement naar het Fransch concentratiekamp, Turnhout, 1941, p. 58. 32. Op grond van de in dit kader verzamelde gegevens schreef Lagrou het boek Wij, verdachten, Brussel, 1941. 33. Het gaat om het opblazen van een spoorwegbrug tussen Frankrijk en Zwitserland in septem- ber 1940. Deelnemers aan deze actie waren geen VNV-leden, maar leden of sympathisanten van vooroorlogse nazisplintergroepjes zoals De Adelaar. De operatie kreeg in de Abwehr-annalen de naam Unternehmen Wespennest.

314 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’

Programmabrochure Hulde aan onze weggevoerde kameraden, Antwerpen, 1940. [Brochure, ADVN, BE ADVN AC20 - Archief Karel Peeters, D229]

Ook de Belgische Auslandsorganisation (ao) van de nsdap interesseerde zich voor de weggevoerden. Dat blijkt uit correspondentie die in de zomer van 1940 hier- over werd gewisseld tussen de leiding van de ao in Berlijn en Landesgruppenleiter voor België Adolf Schulze.34 Die schreef op 25 juni 1940 naar Berlijn – in het licht van Scheuermanns tussenkomst is dit van belang: “Ich nehme an dass die Reichsregierung der französischen Regierung in den Waffenstilstandsbedingungen die Verpflichtung auferlegt hat, nicht nur unsere reichsdeutschen Zivilinternierten, sondern auch unsere internierten belgischen Freunde sofort in Freiheit zu setzen und an Deutschland zurückzugeben”.35 Begin augustus 1940 wist de leiding van de ao te melden dat het Oberkommando

34. Bundesarchiv, Politisches Archiv des Auswärtigen Amtes, Chef Auslandsorganisation, Akten 1937-1940, Belgien. 35. De laatste drie woorden vormen een kostelijke wellicht niet bedoelde lapsus, die aangeeft hoezeer Schulze meende dat de Vlaamse nationalisten in dienst van Duitsland stonden.

wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316 315 etienne verhoeyen | de abwehr en ‘de verdachten van mei 1940’ der Wehrmacht (in feite de Abwehr) de Duits-Franse Wapenstilstandscommissie een lijst overhandigd had “die hauptsachlich Namen von deutschfreundlichen Flamen enthalt. Eine Reihe dieser Flamen soll schon nach Belgien zurückgekehrt sein.” Gelet op de datum van het stuk – 2 augustus 1940 – kunnen we aannemen dat hier verwezen wordt naar de Vlamingen die einde juli 1940 uit Le Vernet, zeer waarschijnlijk na tussenkomst van Scheuermann, waren vrijgekomen.

besluit De belangstelling van de Abwehr voor de weggevoerde Vlaamse nationalisten was van een andere aard dan haar interesse voor haar eigen agenten. Deze agenten wilde zij vrij krijgen om te beletten dat ze in handen zouden vallen van het Franse gerecht. Met een dreigende doodstraf voor ogen bestond de kans dat zij geheimen zouden prijsgeven, wat de Abwehr absoluut ongewenst moet gevonden hebben. Maar de belangstelling voor Vlaamse nationalisten, inzonderheid deze uit het vnv, heeft meer weg van een gemeenschappelijke belangenbehartiging: met het vnv als partner konden de Abwehr (en in bredere zin de Militärverwaltung) tijdens de bezetting rekenen op een partij die klaar stond om de Belgische eenheidsstaat op te blazen of op zijn minst bereid was de Franse invloed eens en voorgoed terug te dringen ten voordele van een ‘Germaanse’ oriëntering. De tussenkomst van de Abwehr ten voordele van weggevoerde Vlaamse nationalisten is bijgevolg slechts een schakeltje uit de continuïteit van de relaties tussen het Vlaams nationalisme en diverse niet steeds op elkaar afgestemde Duitse instanties, die zich ten slotte de vernietiging van België tot doel stelden. Aan deze relaties is begrijpelijker wijze na 1945 een einde gekomen.

Etienne Verhoeyen (°1940) is licentiaat moraalwetenschap en medewerker bij de VRT aan diverse his- torische reeksen. Hij is eveneens geassocieerd navorser en vervolgens correspondent bij het SOMA. Hij werkt vooral rond de bezetting tijdens WOII en is momenteel bezig met een uitgebreide studie van de werking van de Duitse Abwehr in België tussen 1936 en 1945.

316 wt lxviii, 2009, 4, pp. 302-316