Windmotoren in

Een studie naar de opkomst en ondergang van dit bemalingswerktuig in de provincie

Augustus 2009

Mark Ravesloot 820808-681-070

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Woord vooraf...... 4 Inleiding ...... 6 Introductie van het onderwerp...... 6 Doelstelling ...... 7 Aanpak ...... 7 De inhoud van het verslag ...... 8 Hoofdstuk 1 – Technische beschrijving van de windmotor ...... 9 1.1. Definitie ...... 9 1.2. Constructie...... 9 1.2.1. De basis of de onderbouw ...... 11 1.2.2. De vijzel met lagering en tandwielen...... 11 1.2.3. De centrifugaalpomp...... 13 1.2.4. De toren met spits, het platform en ladder ...... 14 1.2.5. Het turbine- of motorlichaam met de geleidebuis ...... 16 1.2.6. De windvanen...... 17 1.2.7. Het windrad ...... 18 1.3. Werking en bediening ...... 19 1.4. Categorisering...... 22 Hoofdstuk 2 – De ontstaansgeschiedenis van de windmotor ...... 24 2.1. De aanloop...... 24 2.2. Daniël Halladay en John Burnham...... 25 2.3. De eerste windmotor ...... 27 2.4. The Halladay Wind Mill Company...... 27 2.5. De ontwikkeling van de windmotor in de Verenigde Staten ...... 29 2.6. De ontwikkeling van de windmotorproducerende sector in de Verenigde Staten...... 32 2.7. De export van de windmotor...... 34 Hoofdstuk 3 – De eigenschappen van de in Nederland toegepaste windmotoren...... 37 3.1. De eerste windmotor in Nederland...... 37 3.2. De windmotor als bemalingswerktuig ...... 37 3.3. De windmotor als tegenhanger van de traditionele windmolen ...... 38 3.4. De windmotor in vergelijking met andere alternatieve vormen van bemaling...... 41 3.5. De capaciteit van de windmotor...... 42 3.6. De grootste windmotoren ter wereld ...... 46 3.7. De kosten van windmotorbemaling ...... 47 3.8. De reactie vanuit het molenveld...... 50 Hoofdstuk 4 – De opkomst van de windmotor in Friesland...... 52 4.1. De plaats van de windmotor in de Friese bemalingsgeschiedenis ...... 52 4.1.1. De eerste bewoners ...... 52 4.1.2. De eerste dijken...... 52 4.1.3. De natuurlijke afvoer van het water ...... 53 4.1.4. Polderbemaling ...... 54

1

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 4.1.5. De Friese boezem ...... 55 4.1.6. Nieuwe ontwikkelingen...... 57 4.2. Factoren die hebben bijgedragen aan het succes van de windmotor in Friesland ...... 58 4.2.1. De kleinschalige polderstructuur ...... 58 4.2.2. Het conservatieve denken ...... 59 4.2.3. De ligging van de polders ten opzichte van het boezempeil ...... 59 4.2.4. De opkomst van de waterschappen...... 61 4.3. De opkomst van de windmotor in de praktijk ...... 61 4.4. De vervanging van houten poldermolens door windmotoren...... 62 Hoofdstuk 5 – De windmotorbemaling van een groot waterschap...... 63 5.1. Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart...... 63 5.2. De oprichting ...... 63 5.3. De aankoop van de vijf windmotoren ...... 64 5.4. De levering van de vijf windmotoren ...... 67 5.5. De bouw van de vijf windmotoren ...... 70 5.6. De verkoop van de 56 houten en 2 stalen voorgangers ...... 71 5.7. Enkele werkzaamheden aan de molens ...... 73 5.8. Te weinig capaciteit ...... 74 5.9. Het vroege einde van de Makkumermolen ...... 76 5.10. De andere windmotoren...... 77 Hoofdstuk 6 – Het windmotorenbestand van Friesland in vogelvlucht...... 80 6.1. Het aantal aanwezige windmotoren rond de Tweede Wereldoorlog ...... 80 6.2. Het windmotorbestand nader bekeken...... 81 6.3. Ruimtelijke spreiding ...... 83 6.3.1. Het Noordelijk Zeekleigebied...... 83 6.3.2. De Friese Wouden ...... 84 6.3.3. It Lege Midden...... 85 6.3.4. De Stellingwerven...... 86 6.3.5. Een tweetal assen met daarlangs een reeks van grote waterschappen...... 86 6.3.6. De Greidhoek ...... 88 6.3.7. De Zuidwesthoek ...... 88 Hoofdstuk 7 – De teloorgang van de windmotor in Friesland...... 90 7.1. Een korte terugblik...... 90 7.2. De periode van 1945 tot 1965 ...... 90 7.3. De omvorming tot 11 grote boezemwaterschappen en de ruilverkaveling...... 92 7.4. Een voorzichtige kentering...... 93 7.5. De jaren ‘90 ...... 94 7.6. Een nieuwe toekomst?...... 95 Hoofdstuk 8 – Producenten en leveranciers werkzaam in Friesland ...... 97 8.1. De Nederlandse producenten...... 97 8.1.1. Bakker IJlst ...... 97

2

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 8.1.2. Jozef J. Mous Balk ...... 99 8.1.3. Slager Wolvega...... 100 8.1.4. Van der Laan Garijp...... 100 8.1.5. Adema Loonbedrijf Wirdum...... 101 8.2. De Duitse producenten...... 102 8.2.1. De Vereinigte Windturbine Werke A.G. Dresden ...... 102 8.2.2. Edmund Kletzsch Windturbinebau Coswig ...... 103 Hoofdstuk 9 – Het Bosmanmolentje en aanverwanten ...... 105 9.1. Kleine stalen molentjes ...... 105 9.1.1. Het Bosmanmolentje ...... 105 9.1.2. Het Bakkermolentje ...... 107 9.2. Toepassing en voorkomen...... 108 Conclusie ...... 110 Referenties...... 112 Boeken...... 112 Artikelen...... 112 Archief...... 114 Websites...... 115 Overige ...... 115 Begrippenlijst ...... 116 Bijlagen...... 120

3

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 WOORD VOORAF

De afgelopen maanden heeft het slotstuk van mijn studie Landschap, Planning en Ontwerp aan de Wageningen Universiteit vorm gekregen. Op deze enkele pagina na is de onderliggende scriptie afgerond. Dat betekent ook dat dit de laatste regels zullen zijn die ik als student op papier zet. Daarmee is een periode ten einde gekomen waaraan ik met veel plezier zal terug denken. Deze fantastische tijd is vooral mogelijk gemaakt door heel veel lieve medestudenten, die ik inmiddels als vriend of vriendin beschouw. Met hen heb ik geroeid op Argo, hardgelopen bij Tartlétos of samengewoond op Molenstraat 14. Met hen ben ik op wintersport geweest, heb ik gefeest, in commissies gezeten of simpelweg de tijd verdreven in wat voor vorm dan ook. Het zijn al met al erg leuke en ook leerzame jaren geweest, waarin ik van velen iets heb opgestoken of met een aantal van hen dezelfde doelen heb nagestreefd. Zoals het winnen van de Batavierenrace, het werven van zoveel mogelijk leden voor Argo of het organiseren van een atletiekwedstrijd. Zoals het leiding geven aan een studentenatletiekvereniging, het roeien van de perfecte 2 kilometer of het runnen van een hattrickteam. Ik wil iedereen die op één of andere wijze betrokken is geweest bij de bovengenoemde zaken, of op een andere manier een bijdrage heeft geleverd aan mijn studententijd, hiervoor hartelijk dank zeggen. Ik hoop dat ik velen van jullie nog lang mag kennen. Daarnaast heb ik ook nog gestudeerd, zodat ik voldoende bagage heb meegekregen om me de komende tientallen jaren nuttig te maken als werkende in onze maatschappij. Een aantal mensen wil ik speciaal bedanken, omdat ze betrokken zijn geweest bij de tot stand koming van dit verslag. Allereerst mijn begeleider van de Wageningen Universiteit, professor J.A.J. Vervloet. Altijd kon ik bij hem terecht, zelfs in de vakanties. Dan was ik welkom bij hem thuis. Dat heb ik zeer bijzonder gevonden, daarnaast heb ik altijd genoten van zijn enthousiasme. Jelle is iemand die echt voor zijn vak leeft. Graag wil ik ook Gijs van Reeuwwijk en Jan Hofstra bedanken, aan wie ik al mijn technische vragen heb kunnen stellen en degenen die mij in een aantal gevallen op het juiste spoor hebben gezet. Dat geldt ook voor Albert Brouwers, de voorzitter van de Stichting Windmotoren in Friesland. Met hem heb ik enkele bezoekjes aan windmotorproducenten heb mogen brengen en hoop ik in de toekomst nog veel samen te werken. Voorts de molenbouwers van Bertus Dijkstra uit Sloten en die van Adema’s loonbedrijf uit Wirdum, van wie ik de nodige informatie uit de praktijk heb mogen ontvangen en ten slotte de mensen van Stichting Molen Documentatie, die mij hebben geholpen met het zoeken van bronnen in het archief van Vereniging De Hollandsche Molen. Daarmee heb ik hopelijk iedereen bedankt die inhoudelijk een duit in het zakje heeft gedaan. Verder wil ik nog een aantal mensen noemen die mij in het dagelijkse leven hebben ondersteund. Zoals in eerste plaats de collega’s van Vereniging De Hollandsche Molen, alwaar ik mijn stage heb gelopen en nadien werkzaam ben gebleven. Het is fijn om op de werkvloer mensen om je heen te hebben die ook persoonlijk in je geïnteresseerd zijn en waarmee je goed kunt samenwerken. Ook wil ik ze bedanken voor de goede organisatie rondom mijn colloquium dat is gehouden op het kantoor van de vereniging. Een woord van dank dient ook uit te gaan naar Nabi Abudaldah, die de opmaak voor een belangrijk gedeelte ter hand heeft genomen. Uiteraard waardeer ik mijn tweelingzus Marieke en mijn lieve vriendin Annemarie enorm, omdat ik altijd op hun terug kan vallen. En niet

4

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 alleen tijdens het schrijven van dit verslag. Ten slotte gaat het laatste bedankje naar mijn moeder, voor het geduld dat ze met me heeft gehad. Aan haar wil ik dit verslag opdragen.

Mark Ravesloot 18 augustus 2009

5

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 INLEIDING

INTRODUCTIE VAN HET ONDERWERP

“Nu kan hij de naamloze onder de molens, weer malen het water op. Begin deze eeuw geprezen als technisch vernuft. Halverwege vervangen door diesel- en electrogemalen. Aan het eind, nog steeds naamloos, staat hij daar nog de stalen reus van weleer”1.

Het bovenstaande gedicht is gewijd aan een Amerikaanse windmotor, ook wel roosmolen of schrikmolen genoemd. Dit type molen is oorspronkelijk ontwikkeld in Amerika en aan het begin van de vorige eeuw geïntroduceerd in Friesland voor polderbemaling. Als opvolger van de traditionele windmolens wordt de windmotor lange tijd verguisd door de molenliefhebbers, maar voor boeren biedt het werktuig uitkomst. Vandaar dat de windmotor aan een sterke opmars begint in het laaggelegen deel van Nederland. Honderden stalen molens worden opgericht, vooral in de Friese polders, totdat rond 1960 de ruilverkaveling aanvangt. Op grote schaal wordt hierbij de bemaling gecentraliseerd en geautomatiseerd, hetgeen vrijwel altijd het einde betekende van de windbemaling. Het gevolg is dat de windmotoren nadien vaak worden gesloopt of aan hun lot worden overgelaten, waardoor ze vroeg of laat net zo geruisloos verdwijnen als dat ze zijn gekomen. Vandaag de dag resteren er nog een kleine honderd windmotoren in Nederland, waarvan het gros in de provincie Friesland staat2. Met hun kenmerkende verschijning geven de stalen molens een eigen gezicht aan het Friese landschap, daarnaast vormen ze een onmisbare schakel in de polderbemalingsgeschiedenis van de provincie. Hoewel er lange tijd weinig aandacht is geweest voor de windmotor, wordt het bovenstaande zo langzamerhand steeds meer onderkend. Zo heeft de toenmalige Rijksdienst Monumentenzorg in 1997 in het kader van het Monumenten Selectie Project een inventarisatie laten opstellen van de toen nog aanwezige windmotoren in Friesland3. Een vijftigtal wordt voorgedragen als toekomstig Rijksmonument, waarvan er inmiddels zeker 20 stuks daadwerkelijk op de lijst zijn geplaatst. Daarnaast werd onlangs de Stichting Windmotoren Friesland opgericht welke zich ten doel stelt om “de instandhouding van de windmotor in Friesland te verzekeren en te bevorderen 4 ”. Toch zijn er ook nog steeds molenliefhebbers die weinig oog en waardering voor de windmotor hebben en stellen dat dit industriële serieproduct ervoor heeft gezorgd

1 Gedicht van J. Bergstra, naar aanleiding van het gereedkomen van de restauratie van windmotor ‘Greate Wierum’ onder Lutkewierum, Friesland. Zie De Utskoat nr. 94, 1999, blz 23. 2 Zie www.molens.nl, in het molenbestand komen 91 windmotoren voor. 3 Zie Reeuwwijk, G.J. van, Inventarisatie windmotoren voor MSP, in Molens nr. 54, 1999, blz. 14 en 15. 4 Zie www.windmotoren-friesland.nl

6

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 dat veel traditionele molens verloren zijn gegaan. Zij vinden dat de zorg voor de windmotor in ieder geval geen taak is voor het molenveld5. Daar waar honderden boeken en artikelen zijn geschreven over de traditionele wind- en watermolens van Nederland, zijn de windmotoren er tot dusverre bekaaid afgekomen. Dit heeft zondermeer te maken met de omstreden reputatie van de windmotor als vervanger van de traditionele molen. Er is dan ook relatief weinig bekend over de ontwikkelingsgeschiedenis van dit cultuurhistorische bouwwerk in Friesland. Vandaar dat de auteur van het onderliggende scriptieverslag ervoor heeft gekozen om op dit onderwerp af te studeren in het kader van zijn studie Landschap, Planning en Ontwerp aan de Wageningen Universiteit.

DOELSTELLING

Het beoogde doel is om in deze scriptie de rol van de windmotor in de Friese bemalingsgeschiedenis te beschrijven. Aan de hand van een aantal deelvragen is hier gericht onderzoek naar gedaan. De onderstaande vragen hebben aan de basis gestaan van de tot stand koming van dit verslag:

 Wat wordt verstaan onder de (Amerikaanse) windmotor?  Door wie en wanneer is de windmotor uitgevonden?  Waarvoor zijn de windmotoren ingezet?  Door wie en wanneer is de windmotor in Friesland geïntroduceerd?  Wie hebben zich bezig gehouden met de productie van de windmotor?  Wie hebben de windmotoren aangeschaft en op welke plaatsten zijn ze gebouwd?  Welke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de opkomst van de windmotor in Friesland?  Hoe heeft de ruimtelijke spreiding van de windmotor er in Friesland uit gezien en in welke aantallen kwamen deze voor?  Welke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de teloorgang van de windmotor in Friesland?

AANPAK

Er is op verschillende manieren informatie ingewonnen over het onderwerp. Een literatuurstudie heeft in belangrijke mate richting gegeven het verslag. Deze heeft een goed overzicht gegeven van wat er reeds bekend is over de Friese windmotoren en welke aspecten interessant zouden kunnen zijn voor nader onderzoek. Zoals gezegd is er relatief weinig geschreven over het bouwwerk in de provincie. Alleen J. Bergstra en W.D. Hengst hebben in eigen beheer een boek uitgebracht dat uitvoerig ingaat op de constructieve eigenschappen van de molen. Daarnaast bevat hun werk een inventarisatie van alle windmotoren die in 1995 in de provincie voorkomen. Verder zijn er vooral diverse artikelen en boeken beschikbaar die enkel een heel klein stukje van de windmotorgeschiedenis behandelen, deze alleen in hele grote lijnen beschrijven of hier slechts zijdelings mee te maken hebben. Gezamenlijk hebben ze gelukkig wel een goed beeld gegeven van de totale Friese windmotorgeschiedenis, zodat dit verslag

5 Zie Gerven, E. van, Bescherming windmotoren geen taak voor De Hollandsche Molen?, in Molens nr. 78, 2005, blz. 4 en 5.

7

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 onder andere kan worden gezien als een bundeling van de informatie over het onderwerp die reeds op papier was vastgelegd. Een tweede belangrijke bron is het archief van waterschap de Oosterwierumer Oudvaart geweest. Om een idee te krijgen van de tot stand koming en het functioneren van de windmotorbemaling aldaar, als voorbeeld van een groot waterschap dat gebruik heeft gemaakt van meerdere windmotoren, is ervoor gekozen om de schriftelijke stukken die hierover bewaard zijn gebleven uit te zoeken en de meest interessante details een plaats te geven in dit verslag. Overigens is archiefonderzoek een verplicht onderdeel van een afstudeerscriptie op het gebied van de Historische Geografie. Met het raadplegen van de tweede editie waterstaatskaarten is veel kennis opgedaan over de aantallen windmotoren die in de provincie zijn gebouwd en de ruimtelijke spreiding van de molens. Hiervan bestond slechts een vaag beeld dat in deze scriptie een stuk scherper wordt gesteld. Veel kennis over de windmotor is ook aanwezig bij personen die hier in hun dagelijkse leven mee te maken hebben. Bijvoorbeeld bij restaurateurs of adviseurs en beleidsmedewerkers op het gebied van de monumentenzorg. Door diverse gesprekken met mensen ‘uit de praktijk’ is een hoop informatie ingewonnen ten behoeve van dit verslag. Ten slotte hebben de vele bezoekjes aan de windmotoren die nog her en der in het Friese landschap voorkomen voor de nodige input gezorgd. In het veld is gelukkig nog veel te zien, laten we hopen dat dit in de toekomst zo zal blijven.

DE INHOUD VAN HET VERSLAG

Deze afstudeerscriptie bestaat uit negen hoofdstukken waarin de ontwikkelingsgeschiedenis van de windmotor in Friesland op chronologische volgorde uit de doeken wordt gedaan, waarbij af en toe een zijpad wordt ingeslagen. In Hoofdstuk 1 blijkt wat er in dit verslag onder een windmotor wordt verstaan. Daarnaast wordt uitvoerig ingegaan op de constructie van de stalen molen. Hoofdstuk 2 behandelt de ontstaansgeschiedenis van het werktuig in Amerika. Aan bod komt uiteraard de uitvinder, alsmede een aantal wijzigingen aan de oorspronkelijke uitvoering. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de introductie van de windmotor in Friesland, daarnaast wordt het werktuig vergeleken met de traditionele poldermolen. Hoofdstuk 4 beschrijft de opkomst van de windmotor en diens plaats in de Friese bemalingsgeschiedenis. Hoofdstuk 5 geeft een beeld van de windmotorbemaling in het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart. Hoofdstuk 6 behandelt de ruimtelijke spreiding van de molen in Friesland. Dit zal gebiedsgewijs geschieden. In hoofdstuk 7 worden de ontwikkelingen die hebben bijgedragen aan de teloorgang van het werktuig uitgelicht en volgt een voorzichtige blik in de toekomst. In hoofdstuk 8 komen de bedrijven die in Friesland windmotoren hebben gebouwd aan de orde. Ten slotte gaat hoofdstuk 9 over het zogenaamde Bosmanmolentje en diens aanverwanten, die rechtstreeks zijn afgeleid van de windmotoren.

8

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 1 – TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN DE WINDMOTOR

1.1. DEFINITIE

Wat wordt verstaan onder het begrip windmotor? In het van Dale woordenboek staat de volgende omschrijving6:

“windmolen waarbij de wieken vervangen zijn door een rad met schoepen”

Met windmolen wordt bedoeld:

“een door de wind voortbewogen molen”

Ten slotte wordt voor molen de onderstaande betekenis gegeven:

“inrichting of werktuig voor het malen van graan enz.: watermolen, windmolen; betonmolen, koffiemolen”

Volgens het gerenommeerde woordenboek hebben we te maken met een werktuig dat voorzien is van een windgedreven schoepenrad en waarmee bepaalde handelingen kunnen worden uitgevoerd. Deze definitie laat aan duidelijkheid niets te wensen over, al kan deze nog wel wat preciezer worden gesteld. In dit verslag wordt met windmotor aangeduid:

“een vanuit Amerika ingevoerde geheel metalen molen met een windgedreven schoepenrad, die in Nederland geschikt is gemaakt voor polderbemaling en als zodanig veelvuldig is toegepast”

1.2. CONSTRUCTIE

De hoofdvorm van de windmotor bestaat uit een ijzeren geraamte of toren met aan de top een tandwieloverbrenging van een door de wind aangedreven horizontale as op een verticale as, die op zijn beurt rechtstreeks of via een twee tandwieloverbrenging een werktuig aandrijft. Dit is heel vaak een vijzel of centrifugaalpomp, omdat windmotoren in Nederland vrijwel uitsluitend voor polderbemaling zijn ingezet7. Aan de horizontale as is een schoepen- of windrad bevestigd dat bestaat uit een aantal gebogen windbladen die samengehouden worden door een constructie van ijzeren staven. Zodra de wind druk uitoefent op het holle profiel van de windbladen, gaat het windrad (en daarmee de

6 Zie het Van Dale, Groot Woordenboek van de Nederlandse taal, de veertiende, herziene uitgave, door drs. Ton van den Boon en prof. Dr. Dirk Geeraerts, 2008, Van Dale Lexicografie, Utrecht- Antwerpen. 7 Een uitzondering op de regel vormt de nog bestaande windmotor ten noorden van de A7 ter hoogte van Marum. Deze was in gebruik voor elektriciteitsopwekking.

9

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 horizontale as) draaien en wordt het werktuig onderin de windmotor via de overbrenging in beweging gebracht.

De windmotor bestaat uit de volgende hoofddelen: -de basis of de onderbouw -een vijzel met lagering en tandwielen of een centrifugaalpomp -de toren met spits, platform en ladder -het turbine- of motorlichaam met de geleidebuis -de windva(a)n(en) -het windrad

Afbeelding 1: Een doorsnedetekening van een Record windmotor die in dit geval is uitgerust van een vijzel, maar in de praktijk vaker werd voorzien van een centrifugaalpomp.

10

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 1.2.1. De basis of de onderbouw De fundering van een windmotor is vrijwel altijd van beton en wordt zo zwaar uitgevoerd dat de molen niet kan omwaaien. Daartoe dient de voet naar alle zijden ongeveer 1 meter buiten het grondvlak van de toren uit te steken en bovendien een dikte te hebben van minstens 2 meter8. De fundering bestaat uit 4 pijlers die worden opgetrokken tot ongeveer 20 cm boven de kruin van de aansluitende boezemkade. Ze rusten, indien nodig, op de koppen van een aantal heipalen en zijn ieder voorzien van een uitsparing voor één van de vier hoekstijlen van de toren. Nadat die eenmaal zijn geplaatst, worden de sparingen volgegoten met beton. Op het moment dat een vijzel het aangedreven werktuig is, zijn de pijlers verbonden met de half cirkelvormige vijzelopleider aan de polderkant, de uitschotbak aan de boezemkant en de waterloopsmurfen die haaks zijn gelegen op de boezemkade. Tussen deze muren in ligt een vloer die het stortebed wordt genoemd. Gezamenlijk vormen ze de betonnen voet van de molen, die tijdens de bouw van de windmotor in zijn geheel ter plaatse wordt gegoten9. Kleinere windmotoren zijn vaak uitgerust met een centrifugaalpomp als opmaalwerktuig. In dat geval is er sprake van een vierkante betonnen bak met een vrij laag gelegen opening in de zijde aan de polderkant en een kleinere en wat hoger gelegen opening in de tegenoverliggende zijde (de boezemkant). Hierop wordt aan de binnenzijde van de bak de afvoerpijp van de pomp aangesloten terwijl voor de opening aan de polderzijde aan de buitenzijde van de bak een krooshek wordt geplaatst. De hoeken van de bak zijn verzwaard en vormen de pijlers waar de hoekstijlen van de toren in worden gegoten of op worden gemonteerd. Grotere typen windmotoren, de steevast zijn voorzien van een vijzel, beschikken vaak over een onderhuis. Dit is een vierkant gebouw opgetrokken uit beton of metselwerk met een eigen fundering op heipalen of, bij gebruik van metselwerk, op een houten vloer op penanten. Het onderhuis biedt de molenaar/machinist bescherming tegen onaangename weersverschijnselen, maakt de molen afsluitbaar zodat niet iedereen de molen zomaar in of buiten werking kan stellen en kan een (meestal later toegevoegde) gemotoriseerde hulpaandrijving huisvesten. Wanneer het onderhuis geheel uit beton is opgetrokken, dan zijn de hoekijzers van de toren soms in het beton aan de bovenzijde van het onderhuis verankerd. Maar meestal is het onderhuis rondom de toren opgetrokken en rusten de hoekstijlen op de eerder geschetste betonnen fundering. In dat geval staat de onderzijde van de torenconstructie dus in het gebouw en niet erop.

1.2.2. De vijzel met lagering en tandwielen De vijzel of schroef is het werktuig dat het water opmaalt. Deze bestaat uit een stalen buis met daarop radiaal twee of drie gangen spiraalvormige stalen schroefbladen en aan de kopse kanten een boven- en

8 Zie voor een exacte berekening van de afmetingen van het fundament voor een windmotor onder Windmotoren en Windmolens, in Waterschapsbelangen, 1916, blz 54 t/m 58. 9 Bij de eerste windmotoren was de vijzelkom van (plaat)ijzer. Dit was geklonken op een steunraam, waar ook de waterpeluw, de halsbalk, het spilkalf en het eindlager op waren bevestigd. Samen met het onderstuk van de toren werd dit geheel afgesteld en daarna in het beton gegoten. Zie Hofstra, J., De Amerikaanse windmotor, 2002, blz. 1.

11

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 onderas. Aan de bovenzijde wordt de vijzel ondersteund door een stalen raam dat is samengesteld uit profielstaal. Deze volgt de helling van de vijzelas en is in het onderste gedeelte van de toren geplaatst. Op het raam zijn twee liggers bevestigd, waarvan de onderste de taatspot draagt waarin het ondereind van de verticale spil draait. De bovenste ligger draagt een lager waarin het verlengde deel van de vijzelbovenas draait. Door een doelmatige koppeling is deze korte hellende as met de eigenlijke vijzelas verbonden op een dusdanige wijze dat de bovenas daarin in zijn langsrichting vrij verschuifbaar is. Dit met het oog op de slijtage van de vijzeltaats aan de onderzijde van de vijzelas en een eventuele uitzetting van de vijzel. Op de verlengde bovenas is een groot conisch tandwiel bevestigd, waarop het veel kleinere conische rondsel aan het ondereind van de verticale as ingrijpt. Hier zit dan ook een vertraging op de overbrenging, terwijl bovenin de molen sprake is van een omgekeerde situatie. De vijzel draait met een zo klein mogelijke speelruimte in de opleider, welke bestaat uit een halve cilinder met daarop twee staande wanden. Deze mondt uit op het stortebed, een betonnen vloer waarover het water wordt uitgestort. Het stortebed is ‘gescheiden’ van de uitschotbak of voorwaterloop door middel van een wachtklep die aan de bovenzijde om een horizontale as draait. Door de uitschotbak of de vloer van de voorwaterloop circa 15 cm lager te leggen dan het stortebed, wordt een aanslag verkregen. De onderzijde van de wachtklep komt tegen deze aanlag te rusten, waardoor de klep zich alleen in de richting van de boezem kan openen. Dit gebeurt door de druk van het door de vijzel opgemalen water. Zodra de druk wegvalt, zal de klep automatisch sluiten door het eigen gewicht en de druk van het boezemwater aan de voorzijde. Het gevolg is dat het uitgemalen water niet terug de polder in kan stromen. De vijzelas wordt meestal onder een hellingshoek van 22˚ geplaatst en zodanig gesteld dat het ondereinde van deze as 10 à 12 cm beneden de laagste polderwaterstand komt10. Het stortpunt aan de bovenzijde ligt dan op 15 à 20 cm onder het hoogste peil van het boezemwater. De vijzelbovenas is radiaal gelagerd op de reeds genoemde twee punten, waarbij het bovenste lager het eigenlijke lager is en de onderste slechts de verbinding vormt met het verlengde deel van de bovenas. Beide lagers dienen alleen ter asgeleiding, terwijl het lagering van de vijzelonderas tevens de druk in axiale richting dient op te vangen. Vandaar dat dit lagerpunt voorzien is van een van een bronzen taatspot11. Dit lager bevindt zich onder water en zit opgesloten in een horizontaal liggende I-profielbalk. Voor deze stalen potbalk, aan het begin van de achterwaterloop, is een krooshek geplaatst dat in het water drijvend materiaal tegenhoudt. Hiermee wordt voorkomen dat de vijzel geblokkeerd raakt en de molen schade oploopt.

10 Zie Bergstra, J., Lesmateriaal Amerikaanse Windmotoren, 1997, blz. 7. 11 Een taatspot is een axiaal lager en dient de kracht in de lengterichting van een as op te vangen. Een dergelijk lager bevindt zich dus altijd aan de kopse kant van een as. Een radiaal lager daarentegen dient de krachten, die vanuit het hart van de as naar buiten toe gericht zijn, op te vangen en ondersteunt daarom altijd de lange zijde van een as.

12

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 2: De achterwaterloop met krooshek Afbeelding 3: Het grote conische vijzelwiel van van de Herkules Metallicus windmotor in de Mantgumermolen in het Mantgumer . Nieuwland.

1.2.3. De centrifugaalpomp

De basis van een centrifugaalpomp wordt gevormd door een stalen kast waarin een cilindervormige uitsparing met een afvoer is aangebracht. Deze uitsparing doet nog het meeste denken aan een slakkenhuis en vormt de horizontaal liggende pompkast van de centrifugaalpomp. In het centrum van de cilindervorm is een lagerblok aangebracht waarin de verticale spil van de windmotor draait. Om deze spil is de waaier aangebracht die eveneens in de cilindervorm van de kast draait. De complete pompkast bevindt zich onder water. Via een opening aan de bovenzijde, waar tevens de verticale as doorheen loopt, wordt het water naar de waaier geleid. Door de cilindervorm van de pompkast, de verkregen stroomsnelheid en de druk van het water van bovenaf, wordt het water door het afvoerkanaal aan de zijkant van de pompkast geperst en is het in staat om te stijgen. Het afvoerkanaal loopt omhoog en de stroomsnelheid is groot genoeg om de zwaartekracht te overwinnen. Het afvoerkanaal mondt uit op de boezemsloot, waar het water op wordt uitgeslagen. Het betonnen blok waarin de waaierkast is uitgespaard bevindt zich op de bodem van een betonnen vierkante bak die tevens de fundering van de windmotor vormt. De vier hoeken zijn vaak verzwaard en vormen de penanten waarin of waarop de hoekstijlen van de toren rusten. Aan de kant van de polder is de bak voorzien van een opening waarvoor het krooshek wordt geplaatst. Via dit gat wordt de bak constant van polderwater voorzien.

13

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 5: Een doorsnedetekening van een centrifugaalpomp. Afbeelding 6: Een foto van een centrifugaalpomp welke is bestemd voor een windmotor die medio 2009 wordt opgebouwd naast de ijsbaan in Wirdum.

1.2.4. De toren met spits, het platform en ladder

De toren van de windmotor is piramidevormig en bestaat uit vier hoekstijlen van gelijkbenig hoekstaal, gekoppeld door diverse horizontale hoekstalen of regels en schoren van rondstaal. Op die manier ontstaat een sterke constructie die alle stormen kan weerstaan en doorbuiging van de toren voorkomt. Dit laatste is ongewenst omdat de verticale as in de toren gelagerd is en klemming van diezelfde as krachtverlies betekent. Aan de bovenzijde van de toren worden de vier hoekstijlen gekoppeld door een gietstalen topstuk of spitskap. De bovenzijde van deze spitskap is schaalvormig uitgedraaid en daarin ligt een ring met stalen kogels, waarop het turbine- of motorlichaam kan draaien. Halverwege de toren, circa 30 cm onder het windrad, is ten behoeve van smering en onderhoud een platform aangebracht. Dit houten bordes, dat soms voorzien is van een leuning, is bereikbaar door middel van een luik en een stalen ladder. Vanaf het platform tot aan de spitskap is de toren aan alle zijden voorzien van horizontale hoekstalen of regels, die dienst doen als laddersport. Hierdoor kan men, ongeacht de stand van het windrad, boven op de windmotor klimmen. Onder het platvorm worden de hoekstijlen of regels in alle vier zijvlakken van toren eveneens met elkaar verbonden door horizontale hoekstalen, alleen liggen ze hier verder uitelkaar dan boven het platvorm. Tussen de twee regels van elk vlak wordt dan ook een kruis van twee ronde stangen aangebracht. Het onderste vlak wordt bovendien nog verder verstijfd door in elk zijvlak schoren aan te brengen tussen de ondereinden van de hoekstijlen en de eerste regels. Ten slotte worden over de regels van twee tegenover elkaar staande zijvlakken dichtbijeen twee hoekstalen gelegd. Tussen elk paar hoekstalen wordt een gietijzeren glijlagerblok bevestigd, ter geleiding van de verticale as. Vanuit het midden van het paar hoekstalen worden vervolgens vier horizontale schoren gelegd naar de hoekstijlen.

14

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Om optimaal gebruik te kunnen maken van de wind, wordt de toren van een windmotor meestal zodanig hoog opgetrokken dat de onderzijde van het windrad zo’n 2 m boven de hoogste in de buurt staande gebouwen en beplantingen uitsteekt. Bij weinig windbelemmering wordt de hoogte van de toren vaak gelijk genomen aan de diameter van het windrad12. Vroeger werd de gehele torenconstructie met teer ingesmeerd. Omdat dit product tegenwoordig niet meer gebruikt mag worden in verband met het milieuonvriendelijke karakter, wordt het ijzer van de toren vaak gestraald en vervolgens verzinkt in een zinkbad. Het stralen is nodig om de roest te verwijderen. Laat men dit achterwege dan zal het zink zich niet hechten aan het ijzerwerk. Molens die op een dergelijke wijze zijn behandeld, hebben een aanzienlijk langere levensduur. De toren van windmotor wijkt geheel af van de romp van een traditionele molen. Deze laatste is geheel dicht en biedt de wind daardoor een groter drukvlak. Om die reden dienen molenrompen veel zwaarder gebouwd te worden dan de torens van windmotoren. Naast een flinke materialenbesparing levert een open constructie nog een tweede voordeel op. De wind botst bij traditionele molens namelijk tegen de molenromp op, waardoor er een tegendruk op de achterzijde van de wiek optreedt. Dit leidt tot een belangrijk verlies aan arbeidsvermogen. Bij windmotoren doet dit probleem zich niet voor.

Afbeelding 6: De torenconstructie beneden het Afbeelding 7: De torenconstructie boven het platform met tussen de regels in de veldkruisen. platvorm met de vele regels op korte afstand van elkaar die dienst doen als laddersport. Beide foto’s zijn van de Record windmotor in .

12 Zie Hofstra, J., De Amerikaanse windmotor, 2002, blz. 2.

15

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 1.2.5. Het turbine- of motorlichaam met de geleidebuis Onder het turbine- of motorlichaam wordt het onderdeel verstaan dat op de torenspits is geplaatst en waar de door de wind in beweging gebrachte delen van de windmotor samenkomen. Dit massieve gedeelte heeft aan de onderzijde een komvormig uitgedraaide voet, waarmee het via de stalen kogels op de spitskap rust. Door het motorlichaam heen gaat de verticale as. Omdat de werkende krachten, zowel de direct nuttig aangewende beweegkracht als de zelfregulering, zich op het motorlichaam concentreren, is dit onderdeel vervaardigd uit gietstaal. Onderaan het motorlichaam is de geleidebuis bevestigd, welke de verticale stand van het motorlichaam moet verzekeren en waar de verticale as eveneens doorheen loopt. De geleidebuis gaat dwars door de torenspits heen en rust aan de onderzijde in een ring of buishouder. Deze houder is aan de vier hoekstijlen van de toren de toren bevestigd en de buis kan hierin vrij draaien, dus het motorlichaam is zowel op de spitskap als in de toren gelagerd en draaibaar naar alle (wind)richtingen. Bij de Herkules- en de Energiewindmotor is vast aan het motorlichaam een doorn bevestigd, waar het windrad met een holle naaf omheen kan draaien. Deze naaf is meestal voorzien van twee bronzen ringen die gesmeerd worden door een oliepot aan de voorzijde van de vaste (holle) doorn. Bij de windmotoren van Bakker en Mous bevinden zich echter op het motorlichaam twee lagerblokken, waar de as van het windrad in is gelagerd. Bij deze laatste molens draait het hart van het windrad dus mee terwijl bij de eerst genoemde typen molens het windrad om een vast hart (de doorn) draait. Voor de molenaar, die de oliepotten van tijd tot tijd moet vullen, is dit een belangrijk verschil. Bij de Herkules en de Energiewindmotor moet hij namelijk door het windrad heen hangen om de oliepot op de vaste doorn te vullen. Dit kan alleen maar nadat het windrad is vastgebonden. Een vast of draaibaar hart leidt tot nog een tweede opmerkelijk verschil. Bij de in Nederland geproduceerde windmotoren bevindt het grote asrad zich tussen de beide lagerblokken in en wordt het tandrad op de verticale as noodzakelijkerwijze op dezelfde manier aangedreven als bij de traditionele molens. Bij de windmotoren met vaste doorn is het echter mogelijk om de verticale as voorbij het hart van het windrad te laten lopen en het tandwiel op deze as door de bovenzijde van het grote tandrad aan te drijven. Het gevolg is dat de verticale as van de Herkules en de Energiewindmotor de andere kant opdraait. Het logische gevolg is dat dit ook geldt voor de vijzel onderin de molen. De doorn of de horizontale as van het windrad staat onder een hoek van circa 8˚ ten opzichte van de horizon, de verticale as loodrecht. Om de optimale krachtoverdracht te verkrijgen bij de overbrenging, zijn beide tandwielen conisch uitgevoerd. Bij de Herkules- en de Energiewindmotor is boven het tandwiel van de verticale as nog een extra lagerpunt aangebracht. Deze lagering waarborgt de stabiliteit ter hoogte van het kleine tandwiel. Aan de rechter zijde van het turbinelichaam zijn twee zijwaarts uitstekende stangen horizontaal en recht boven elkaar aangebracht. Deze twee stangen zijn naar achteren toe gekruld en hieraan worden de twee zware trekveren van de (hoofd)windvaan bevestigd. Op het moment dat er sprake is van twee windvanen, is de kleinere zijvaan in vaste stand bevestigd aan de tegenovergestelde (linker) zijde van het motorlichaam.

16

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 8: Het turbinelichaam met naaf en Afbeelding 9: Een sierlijke krul aan het straalarmen of wieksteunen van de uiteinde van één van de twee stangen waaraan Mantgumermolen. de trekveren worden bevestigd.

1.2.6. De windvanen

De vaan van een windmotor bestaat uit een geconstrueerde stalen arm met aan het uiteinde de eigenlijke, uit plaatstaal samengestelde vaan. De hoofdvaan draait om een verticale scharnierpen die ingeklemd zit tussen twee scharniernokken die achter uit het motorlichaam steken. Aan de achterzijde van de arm van deze vaan zijn de twee spiraalveren bevestigd die via een kort ketting aan de andere zijde zijn verbonden met de twee veerstangen van het motorlichaam. Een eventuele zijvaan is direct vastgemaakt aan het motorlichaam en is door middel van een drietal schokveren direct verbonden met de hoofdvaan. Op de hoofdvaan is vaak de naam van de fabrikant geschilderd, maar soms ook de naam van de polder of windmotor zelf.

Afbeelding 10: De twee vanen van een Herkules Afbeelding 11: De enkele vaan van de Record Metallicus. Ze zijn van de windmotor bij de Veen- windmotor bij Hartwerd. hoop die op het moment van de opname in vol bedrijf was.

17

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 1.2.7. Het windrad Het windrad van de windmotor moet aan een aantal belangrijke voorwaarden voldoen. Ten eerste dient het drukvlak dat wordt aangeboden aan de wind zo groot mogelijk zijn. Daarbij moet de wind door het rad een vrije doorstroming houden zodat er zo weinig mogelijk opstopping plaats heeft in het centrum en aan de omtrek. Ten tweede dient het rad zodanig geconstrueerd zijn dat het bestand is tegen de krachten onder de meest ongunstige omstandigheden. Een derde voorwaarde is dat het geheel niet te zwaar mag worden. Voorts moeten de bladen elk voor zich vast (niet draaibaar) zijn om lichtheid en grote sterkte te kunnen verenigen en slijtage in de bladverbindingen uit te sluiten. Bij de Herkules- en Energiewindmotor vormt een gietijzeren naaf de basis van het windrad. Deze holle naaf is inwendig voorzien metalen bussen en oliekamers, draait om de doorn van het motorlichaam en heeft een de voor- en achterzijde een flens met straalsgewijs aangegoten ribben. Tussen de ribben worden driehoekige straalarmen of wieksteunen aangebracht die bestaan uit een vakwerk van hoekstalen. Onderling worden de straalarmen verbonden door een twee- of drietal hoekstalen ringen, afhankelijk van de grootte (diameter) van het windrad. Aan deze ringen, die uit segmenten zijn samengesteld, worden de gegalvaniseerde windbladen vastgemaakt. De bladen zijn hol gebogen en worden bij elke ring in model gehouden door een hoekijzer. Net als het hekwerk van de traditionele windmolen zijn de bladen getordeerd. Door steeds twee straalarmen met een afzonderlijk segment van de ring, welke plaats biedt aan twee of drie windbladen, te verbinden, krijgt het windrad zijn ronde vorm. De naaf van het windrad van een Herkules- of Energiewindmotor smeert zichzelf doordat aan de voorzijde van de (vaste) doorn een oliepot is bevestigd. Aan de achterzijde van de achterste flens van de naaf is voorts het stalen conische tandrad bevestigd dat aan de bovenzijde ingrijpt op het stalen conische wiel van de verticale as. Bij de windmotoren van Nederlandse makelij vormt een horizontale as de basis van het windrad. Deze as is gelagerd in de twee achter elkaar liggende lagerblokken van het motorlichaam. Tussen de twee lagerblokken in ligt het conische tandrad dat in dit geval aan de onderzijde ingrijpt op het tandwiel aan de bovenzijde van de verticale as. Voor het voorste lagerblok zijn twee flenzen gemonteerd, waaraan de straalarmen van het windrad met bouten zijn vastgemaakt. Vervolgens wordt het rad op de reeds geschetste wijze gecompleteerd. Het aantal ringen, straalarmen en windbladen waaruit het windrad is opgebouwd, is afhankelijk van de grootte (diameter) van het windrad. Deze verschilt sterk per molen en zegt iets over diens capaciteit. Hoe groter het rad, hoe groter het prestatievermogen.

18

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 12: Close up van het zo kenmerkende windrad van een windmotor. De spandraden in het hart van het rad vormen tezamen een vijfhoekige ster.

1.3. WERKING EN BEDIENING

Het grote voordeel van de windmotor boven de traditionele windmolen is dat de eerste zichzelf automatisch op de wind houdt en uit de wind kruit op het moment dat het windaanbod te groot wordt. Daartoe is de windmotor uitgerust met één of twee windvanen. Bij een traditionele windmolen dient de molenaar de bovenstaande handelingen handmatig uit te voeren, hetgeen tijd en continu toezicht vraagt. De windmotoren die voorzien zijn van een centrifugaalpomp of schroefpomp, kunnen volstaan met één windvaan. Deze is draaibaar aan het motorlichaam bevestigd en in principe altijd evenwijdig aan de wind gericht. Een tweetal spiraalveren houdt het windrad loodrecht op de windvaan en dus ook op de wind. Door het opwinden van een ketting kan het windrad evenwijdig aan de staart worden getrokken. Hierdoor draait het windrad uit de wind. Laat men de ketting echter vieren dan zullen de op spanning staande spiraalveren de windvaan weer loodrecht op het windrad trekken, waardoor het rad weer loodrecht op de windrichting komt te staan, wind vangt en begint te draaien. Doordat de tanden van het grote tandwiel zich afzetten tegen de tanden van het tandrad op de verticale as, wordt er op het motorlichaam een excentrische kracht uitgeoefend die het windrad uit de wind doet kruien. Door de trekveren wordt dit echter tegengegaan. Wanneer de snelheid van het windrad groter wordt, dan neemt de tanddruk toe. Bij een bepaalde tanddruk hebben de trekveren niet meer

19

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 voldoende kracht om de windvaan loodrecht op het windrad te houden, zodat deze meer uit de wind gaat staan. Op die manier wordt de snelheid van de windmotor in de hand gehouden. Het bovenstaande principe kan niet worden toegepast op een windmotor die is uitgerust met een vijzel. De tanddruk blijft hier vrijwel gelijk bij toenemend toerental. Laat men een vijzel namelijk tweemaal zo hard draaien dan geeft deze ook twee keer zoveel water. De hoeveelheid water in de vijzel, welke verantwoordelijk is voor de tanddruk, blijft immers nagenoeg gelijk. Daarentegen is bij een pomp het debiet niet recht evenredig met het toerental. Wanneer een pomp tweemaal zo hard gaat draaien dan kan er wel viermaal zoveel water uit komen en wordt de tanddruk ook viermaal zo groot13. Om een windmotor met vijzel toch zelfregulerend te maken, is deze uitgerust met een tweede kleinere zijvaan die vast op het motorlichaam zit geschroefd, evenwijdig aan het windrad. Wanneer in de normale werkstand het windrad en de zijvaan loodrecht op de wind staan door toedoen van de (draaibare) hoofdvaan, oefent de wind druk uit op de zijvaan. Die zal trachten het windrad aan die zijde uit de wind te stellen. Tegengesteld aan de winddruk op de zijvaan werken echter de spiraalveren van de hoofdvaan en die zullen beletten dat het windrad uit de wind wordt gedraaid. Totdat de winddruk op de zijvaan de spanning van deze veren overwint. Dit gebeurt bij een windsnelheid van circa 9 m/s, hetgeen overeenkomt met windkracht 5. Bij grotere windsnelheden zal het windrad gedeeltelijk uit de wind draaien, waardoor rad ongeveer hetzelfde (maximale) aantal omwentelingen blijft maken. Een schokveer tussen de zijvaan en de hoofdvaan dient voor het opnemen van de schokken waaraan de windmotor bij de regeling onder windstoten wordt blootgesteld. Bij harde wind staan hoofdvaan en windrad ongeveer 45˚ ten opzichte van elkaar in de windrichting en draait de windmotor regelmatig door. Bij storm of op het moment dat de molen buiten bedrijf is, liggen de vanen tegen elkaar aan. De wind blaast dan langs het windrad in plaats van erdoor heen en de molen staat stil.

Afbeelding 13: Een windmotor Afbeelding 14: De windmotor onder Nijetrijne in bedrijf; de van IJsbrechtum in ruste; de windvaan staat loodrecht op windvaan is evenwijdig aan het windrad. het windrad gericht.

13 Zie Hofstra, J., Zuidbroekse windmotor hersteld, in Molens nr. 35, 1994, blz. 11.

20

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Om een windmotor in of buiten bedrijf te stellen, behoeft men slechts met een handlier een ketting te laten vieren of op te winden. Deze handlier is te bedienen vanaf de begane grond en staat vast. Het motorlichaam met windrad, hoofdvaan en eventuele zijvaan kunnen echter 360˚ draaien, waardoor er geen ketting vanaf de handlier en via het motorlichaam naar de hoofdvaan kan lopen zonder in de knoop te raken. Dit is opgelost door rond de geleidebuis, welke met het motorlichaam meedraait, een zogenaamde uitrukmof aan te brengen. Deze kan langs de geleidebuis alleen maar op en neer bewegen omdat vast aan de mof een geleidering is bevestigd die om een vast opgestelde stang in de toren schuift. De ketting van de handlier gaat halverwege over in twee kettingen, welke ieder aan een zijde van de uitrukmof zijn bevestigd en aangezien die niet kan meedraaien met de geleidebuis, zal de ketting niet in de knoop raken. De hoofdvaan wordt eveneens aangetrokken met een ketting. Deze loopt via een eventuele zijvaan en een schijf op het moterlichaam de geleidebuis binnen. Aan het einde van de ketting is een soort sleutel opgehangen die op en neer kan schuiven in een sleuf die in de lengterichting van de geleidebuis is aangebracht. Aan de sleutel zit een nok die naar buiten steekt en waar de uitrukmof op rust. Door de uitrukmof nu met de handlier naar beneden te draaien, wordt de nok meegenomen en de ketting die aan de hoofdvaan zit aangetrokken. De hoofdwindvaan wordt hierdoor tegen een eventuele zijwindvaan en evenwijdig aan het windrad getrokken. Daarmee komt het windrad evenwijdig aan de windrichting te staan, waardoor het geen wind meer vangt. De molen is nu buiten bedrijf gesteld en het windrad zal steeds evenwijdig aan de windrichting blijven. Laat men de lier echter weer vieren, dan zullen de spiraalveren de hoofdwindvaan een kwartslag naar achteren trekken, waardoor de nok in de geleidebuis de uitrukmof omhoog duwt en het windrad weer in de wind wordt gedraaid. Daarmee is de molen in bedrijf gesteld en zal de hoofdvaan het windrad continu op de wind houden.

Afbeelding 15: De uitrukmof met geleiderail van de windmotor Afbeelding 16: De uitrukmof heeft in Weidum. de hier zichtbare nok van de sleutel mee omlaag getrokken, zodat de hoofdvaan evenwijdig aan het windrad is gericht.

21

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Bij buiig weer komen er vaak harde windvlagen voor die het windrad dicht naar de hoofdvaan zullen drijven. Na een dergelijke vlaag wordt het weer even stil en trekken de veren heftig het windrad weer op de wind, hetgeen gepaard kan gaan met grote stootkrachten in de uitrukketting. Om deze krachten op te vangen is er aan de handlier een stugge stormveer bevestigd, die aan de uitrukketting kan worden gehangen. Door de lier daarna wat te laten vieren worden dergelijk klappen door deze veer opgevangen en niet gelijk door de lier. Een andere mogelijkheid om deze schokken te beperken is het niet helemaal laten vieren van de uitrukketting, waardoor de beweegruimte van het windrad wordt beperkt en het rad, na het wegvallen van de wind, niet zo’n grote aanloop kan nemen.

1.4. CATEGORISERING

Windmotoren zijn er in verschillende uitvoeringen en maten. Toch zijn de overeenkomsten onderling veel groter dan de verschillen. Zo bestaat er in Nederland, in tegenstelling tot de traditionele windmolens, maar één duidelijke hoofdvorm. Deze is in hoofdstuk 1.2 uitvoerig beschreven. Spreekt men van een windmotor dan gaat het vrijwel altijd om een geheel stalen molen die voorzien is van één of twee windvanen en een windrad met daarin minimaal twaalf windbladen. Hoewel ook de kleinere stalen vier- of veelbladige molentjes soms als windmotor worden aangeduid omdat ze van hetzelfde zelfregulerende principe uitgaan, worden ze in dit verslag hier niet toe gerekend. Ten eerste omdat ze simpelweg niet aan de definitie voldoen zoals deze is gegeven in paragraaf 1.1. Ze zijn namelijk uitgerust met een wiekenkruis in plaats van een windrad. Ten tweede wijken dergelijke molentjes qua constructie en werking op enkele punten af van de 'zuivere' windmotor, zijn ze doorgaans kleiner van stuk en kennen ze een volledig Nederlandse ontwikkelingsgeschiedenis. Om toch niet geheel voorbij te gaan aan deze categorie molens, wordt hier in hoofdstuk 9 kort bij stil gestaan. Ongeacht de grootte en uitvoering is er een duidelijke tweedeling te maken in het windmotorenbestand. De eerste hoofdcategorie omvat de windmotoren die een Duitse oorsprong kennen, een vijzel als opmaalwerktuig hebben en met twee windvanen zijn uitgerust. Het gaat hoofdzakelijk om de Herkules Metallicus die door de Vereinigte Windturbine Werke A.G. in Dresden is geproduceerd en door de firma Stokvis en Zonen uit Rotterdam in Nederland wordt verhandeld. Maar bijvoorbeeld ook de Energiewindmotor onder Jousterp kan tot deze categorie gerekend worden gezien zijn bouwwijze, grootte en niet-Nederlandse oorsprong. Het belangrijkste kenmerk van deze groep windmotoren is de aanwezigheid van een bijvaan, welke ervoor zorgt dat de molen zichzelf uit de wind draait als de windkracht te sterk wordt. Een andere opmerkelijke eigenschap is de reeds aangehaalde bouwwijze van het windrad. Deze is gevormd rondom een holle naaf welke om een vaste doorn draait, waardoor het mogelijk is om de verticale spil via de bovenzijde het grote tandwiel aan de achterzijde van de naaf aan te drijven. De draairichting van de vijzel is dan ook tegengesteld aan die van de tweede hoofdcategorie windmotoren en de traditionele windmolens. De Vereinigte Windturbine Werke A.G. heeft de Herkules Metallicus windmotoren in uiteenlopende maten geleverd. De uitvoeringen met een raddiameter variërend tussen de 8 en 12 meter zijn echter het meest bekend omdat windmotoren van een dergelijke grootte door Nederlandse producenten niet zijn gefabriceerd. Vanwege de navenante capaciteit vinden deze molens vooral navolging in de grotere polders van Friesland. Hoewel ook de kleinere uitvoeringen van dit merk regelmatig in Nederland zijn toegepast, is daar maar een handjevol van overgebleven.

22

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 De tweede hoofdcategorie wordt gevormd door alle windmotoren van Nederlandse makelij. Deze zijn in plaats van een vijzel ook zeer vaak uitgerust met een centrifugaalpomp, hebben over het algemeen een raddiameter van 2,5 tot 6,5 meter met daarin 18 bladen en beschikken, indien ze daadwerkelijk zijn uitgerust met een centrifugaalpomp, meestal over slechts één windvaan. Het wiekenrad is bevestigd aan het uiteinde van een horizontale bovenas en de tandwieloverbrenging vindt op dezelfde wijze plaats als in traditionele windmolens. Dergelijke windmotoren zijn vanwege hun beperkte grootte en geringe aanschafprijs uitermate geschikt voor het bemalen van kleinere polders of voor de onderbemaling van enkele laaggelegen percelen. Vandaar dat ze meestal door particulieren werden besteld. Bekende producenten waren Bakker uit IJlst, Mous uit Balk, Slager uit Wolvega en Van der Laan uit Garijp. In hoofdstuk 8 wordt nog wat nader ingegaan op de onderlinge verschillen en kenmerken van de diverse typen windmotoren als de bijbehorende producenten worden behandeld.

Afbeelding 17: Een twijfelgeval. De Record 8 bij Afbeelding 18: Daarentegen is het Weidum is eigenlijk geen zuivere windmotor Bosmanmolentje, zoals dit exemplaar aan de omdat een windrad ontbreekt, maar wordt hier boorden van het Bergumermeer, geen vanwege het feit dat het de kleinste uitvoering is windmotor. Dergelijke molens hebben van de oorspronkelijke productielijn windmoto- eveneens geen windrad en daarnaast een ren van de Gebroeders Bakker, toch toe gere- afwijkende constructie en kend. Het is dus de bekende uitzondering die de ontwikkelingsgeschiedenis. regel bevestigt.

23

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 2 – DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN DE WINDMOTOR

2.1. DE AANLOOP

De windmotor is uitgevonden en ontwikkeld in Amerika. David Halladay staat te boek als de geestelijke vader van de stalen molen, maar hij is bij lange na niet de enige persoon geweest die zich in dit land bezig hield met het ontwerpen en verbeteren van door wind gedreven werktuigen. Dit blijkt wel uit de vele patenten die er op dit gebied zijn aangevraagd bij de Amerikaanse autoriteiten. In de context van de technologische ontwikkelingen geeft een patent een individu het exclusieve recht om zijn of haar uitvinding in een bepaald tijdsbestek te produceren, te verkopen en/of te vermarkten teneinde hier inkomsten uit te genereren en er zelf beter van te worden. Het centrale bestuur van Amerika krijgt vanaf 1789 de verantwoordelijkheid voor de uitvaardiging en openbaarmaking van deze patenten. In het daaropvolgende jaar roept de regering de ‘Commission for the Promotion of Useful Arts’ in het leven om de verstrekking en registratie van de documenten uit te voeren, welke in 1802 wordt voortgezet als ‘The U.S. Patent Office’. Reeds in de begindagen van het orgaan komen de eerste verzoeken op het gebied van windmolens en aanverwante machines binnen. Aanvankelijk hebben de afgegeven patenten vooral betrekking op de traditionele in Europa ontwikkelde windmolens welke in Amerika voornamelijk in gebruik zijn voor het vermalen van graan. Dit geldt bijvoorbeeld voor het allereerste op een windmolen toegespitst patent dat in 1793 aan Joseph Pope is vergeven. Hoewel het originele document door brand verloren is gegaan, leidt het geen twijfel dat het hier om een traditionele Europees getinte windmolen ging14. Toch verlegt de aandacht van de Amerikaanse ontwerpers zich al snel op de ontwikkeling van een volledig nieuwe soort molen omdat de Europese variant maar gedeeltelijk aan de behoeften van de Amerikaanse bevolking voldoet. De traditionele Europese windmolen heeft enkele belangrijke beperkingen. Als eerste vereist een dergelijke molen continu toezicht van een bekwame molenaar op het moment dat deze in bedrijf is. Daarnaast zijn de molens zo groot en prijzig dat ze niet geschikt zijn voor het gebruik door één of enkele individuele boeren. En juist deze mensen, die als pioniers de prairie optrokken om grote lappen rurale grond in cultuur te brengen, hebben behoefte aan kleinschalige en gemakkelijk te bedienen werktuigen die gebruik kunnen maken van de ruim voorhanden windkracht. Vooral een windgedreven pomp zou uitkomst bieden omdat er geen oppervlaktewater in deze uithoeken van Amerika aanwezig is en het grondwater zich op grote diepte bevindt. Een schrijver uit Springfield, Texas, verwoordt het als volgt in een brief uit 1860: “The great want of Texas is sufficient water. …There is a million dollar lying waiting here for the first man who will bring us … a windmill, strong, durable and controllable”15. Blijkbaar is deze man niet op de hoogte van het feit dat andere Amerikanen dan al decennia lang aan het experimenteren zijn met kleinschalige windmolentjes.

14 Zie Lindsay Baker, T., Patents as a Key to Understanding Wind Power History in the United States, in TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 265. 15 Zie Lindsay Baker, T., Patents as a Key to Understanding Wind Power History in the United States, in TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 265

24

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Het is James Kerr uit Maury County, Tennessee, die in 1837 een patent krijgt voor het verbeteren van de toepassing om met behulp van windkracht pompen aan te drijven. De innovatie van Kerr kan worden beschouwd als één van de eerste gedocumenteerde windmachines die een sterke verwantschap vertoont met de huidige windmotor. De uitvinding bestaat namelijk uit een om een as draaiend frame, een rad met ijzeren bladen en een vaan waarmee de constructie op de wind wordt gehouden. De snelheid van het rad en de rotatie van het frame kunnen echter niet geregeld worden zodat het gevaarte bij stevige wind door de centrifugaalkracht aan stukken scheurt16. In de daaropvolgende periode staat het gebruik van windkracht volop in de belangstelling, getuige de vele publicaties over dit onderwerp in de populaire en vooraanstaande wetenschappelijke bladen. De U.S. Patent Office verstrekt tussen 1840 en 1850 niet minder dan 50 patenten voor door wind gedreven werktuigen17. Meerdere personen streven naar een windmolen die zichzelf niet alleen op de wind richt, maar daarnaast ook in staat is om de snelheid van de bewegende delen te reguleren. Een voorbeeld hiervan is Allen Ward, een onderwijzer aan de Shawnee Indian Manual School in Kansas. Met zijn zelf ontworpen en geconstrueerde windmachines experimenteert hij er lustig op los. In september 1850 schrijft hij zijn zus in Ohio om haar mee te delen dat zijn laatste model zeer naar wens functioneert en “proved that it is the proper power for this country”. Hij vervolgt met “It is on the self adjusting principle” en legt vervolgens uit dat “it turns to face the wind, and the sails are so arranged with springs that they yield to the force of the wind when it blows hard, so that it will not run much faster in a hurricane than in a light breeze"18. Achteraf is gebleken dat Ward zijn experimenten niet tot de eeuwige roem en een goed inkomen hebben geleid. Dit is wel weggelegd voor andere personen.

2.2. DANIËL HALLADAY EN JOHN BURNHAM

Het is Daniël Halladay die in 1854 de windmotor uitvindt waarvan de huidige exemplaren zijn afgeleid. Deze werktuigbouwkundige uit Marlboro, Vermont, ziet op 24 november 1826 het levenslicht. Tot zijn negentiende blijft hij zijn geboorteplaats trouw om vervolgens naar Ludlow, Massachusetts, te verkassen om daar zijn opleiding te genieten. Na ondermeer een trip naar Londen waar hij als vertegenwoordiger van Amerikaanse motorenfabrikant optreedt, keert hij uiteindelijk terug naar zijn geboortestreek. Halladay verwerft een belang in de in Ellington, Connecticut, gevestigde winkels voor werktuigen en gereedschappen en doet hier zijn belangrijke vondst. Het idee om een windmolen te ontwerpen die in staat is om zonder menselijk toezicht te werken, is niet afkomstig van Halladay zelf maar van een kennis. Dit is de tien jaar oudere John Burnham, afkomstig uit Brattleboro, Vermont. Aldaar doorloopt Burnham de basisschool en raakt hij geïnteresseerd in de filosofie. Zijn vader, een goud- en zilversmid, koperslager en metaalbewerker, weerhoudt de jonge Burnhem er echter van om een studie in die richting op te pakken door hem op te

16 Zie Lindsay Baker, T., Patents as a Key to Understanding Wind Power History in the United States, in TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 266. 17 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 5. 18 Zie Lindsay Baker, T., Patents as a Key to Understanding Wind Power History in the United States, in TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 266.

25

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 eisen als assistent in de werkplaats. Terwijl Burnham werkt voor zijn vader, ontwikkelt hij een ingenieus design voor een kapgebint dat hij vervolgens persoonlijk aan de man brengt in de oostelijke Amerikaanse staten. Wanneer hij terugkomt van één van zijn verkooptrips, blijkt zijn vader zich gestort te hebben op de productie van waterpompen. Omdat ook Burnham geïnteresseerd raakt in deze business, vertrekt hij naar Ellington waar hij een partnerschap aangaat met Henry McCray en een eigen werkplaats opricht. Al snel starten de twee heren met de productie van een hydraulische pomp, die ze verkopen in grote delen van New England en ook daarbuiten19. Reeds vanaf 1840 loopt Burnham met het idee rond om de kracht van de wind aan te wenden voor praktische doeleinden. Omdat hij zich tegelijkertijd realiseert dat hij de ervaring en expertise mist om zelfstandig een machine te kunnen ontwerpen die volgens dit principe werkt, blijft het voorlopig bij voornemens. Totdat de verkoop van zijn hydraulische pompen in de vijftiger jaren van de negentiende eeuw een grote vlucht neemt. Burnham ziet dan plotseling mogelijkheden om windmolens te verkopen die water kunnen oppompen in streken waar te weinig verhang aanwezig is om de waterstroom op te wekken die noodzakelijk is voor de aandrijving van het hydraulische mechanisme van zijn pompen. Met de gedachte dat hij een totaal nieuw marktsegment kan aanboren, benadert Burnham de eveneens in Ellington gevestigde Halladay om een molen te ontwikkelen die naast het aandrijven van een pomp zichzelf automatisch op de wind richt en zijn eigen snelheid regelt zonder menselijk handelen. Het kost Halladay vervolgens maar weinig tijd om zijn prototype windmolen uit te denken dat aan alle eisen voldoet en volledig aansluit bij het concept van Burnhem.

Afbeelding 19: Daniël Halladay.

19 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 5.

26

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 2.3. DE EERSTE WINDMOTOR

In 1854 stuurt Halladay zijn vinding naar de U.S. Patent Office. Op 29 augustus van datzelfde jaar ontvangt hij het patent voor de molen die bekend wordt onder de naam ‘The Halladay Standard’20. Het gevaarte is uitgerust met een wiel met daarop vier om hun lengteas draaiende ijzeren stangen. Aan deze stangen zijn peddelvormige houten bladen vastgemaakt met behulp van bouten. Het wiel zelf is gemonteerd aan een horizontale as die gelagerd is in twee lagerblokken. Deze rusten op een draaibare ring welke aan de achterzijde voorzien is van een grote houten vaan. De ring ligt in een vaste fitting die aan de bovenzijde van een houten paal is vastgemaakt en wordt ondersteund door een tweetal ijzeren schragen. De as met daaraan het wiekenkruis is aan de achterzijde verbonden met een zwengel welke de draaiende beweging van de as omzet in een op en neergaande beweging. De hieraan bevestigde ijzeren stang drijft de pomp aan die vlak naast de molen is opgesteld. De molen van Halladay regelt zichzelf. De vaan zorgt ervoor dat het wiekenkruis altijd op de wind gericht is zoals dat ook bij een windwijzer gebeurt. Daarnaast zijn de wieken bij weinig wind zodanig gedraaid dat ze zich onder de meeste gunstig hoek ten opzichte van de windrichting bevinden. Op het moment dat de windkracht toeneemt, zal het wiekenkruis sneller rond gaan. De centrifugaalkracht zal toenemen en bij een bepaalde sterkte de ijzeren stangen om hun lengte as doen draaien. De hieraan bevestigde houten borden draaien mee zodat het oppervlak waar de wind druk op uitoefent afneemt. Het gevolg is dat het wiekenkruis van de molen nooit sneller zal draaien dan een zeker maximaal aantal toeren. Neemt de windkracht vervolgens weer af, dan gaat de molen langzamer lopen, wordt de centrifugaalkracht minder en zullen de wieken terugdraaien in hun oorspronkelijke stand. Op deze manier zal de windmolen van Halladay constant het maximale rendement uit de beschikbare wind halen, zonder dat deze op hol slaat. Wanneer de molen buiten bedrijf is, dan zijn de wieken parallel aan de windrichting gedraaid waardoor ze geen wind vangen en de molen niet kan gaan draaien. Een observant van één van de eerste molens laat weten dat het werktuig gedurende zes maanden boven een 28 meter diepe put is getest. De molen pompt water uit de put omhoog en loost het vervolgens in een reservoir op de zolder van boerenschuur. De observant stelt dat de molen meer dan voldoende water levert voor agrarische doeleinden en de irrigatie van tuinen. Ook is er totaal geen menselijk ingrijpen nodig geweest om de wieken bij te stellen en draait de molen vijftien dagen aaneengesloten zonder ook maar één keer stil te vallen21.

2.4. THE HALLADAY WIND MILL COMPANY

Zes weken na de toekenning van het patent voor de Halladay Standard sluit Halladay zich bij John Burnham en Henry McCray aan om in een partnerschap de fabricage van de windmotor ter hand te nemen. Al snel wordt de firmanaam omgedoopt in The Halladay Wind Mill Company en verhuist de werkplaats van Ellington naar South Coventry, Connecticut.

20 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 7. 21 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 7.

27

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 De drie partners beseffen dat een slimme marketingstrategie in combinatie met goede P.R. cruciaal is om hun nieuwe product te laten aanslaan. Ze besluiten de windmotor tentoon te stellen op de jaarlijkse New York State Fair. Daar sleept de molen de eerste prijs binnen als meest waardevolle nieuw uitgevonden machine voor de agrarische sector22. Een bijkomend voordeel is dat de pers hier uitvoerig over bericht, zodat de windmotor bij een breed publiek onder de aandacht wordt gebracht. Ook wordt de vinding van Halladay behandeld en geprezen in de nationale vakbladen zoals The American Agriculturist en The New England Farmer en siert een afbeelding van de molen de voorkant van The Scientific American23. Gedurende de eerste twee jaren richt The Halladay Wind Mill Company zich vooral op het promoten en verkopen van de windmotor in de regio New England, maar de beoogde verdiensten blijven uit. Desondanks opent zich wel degelijk een markt voor de windgedreven pompen in de gebieden waar natuurlijke waterstromen afwezig zijn en de hydraulische variant van Burnham niet kan worden ingezet. De windmotor vult dus het gat in de markt waarvoor hij werd ontworpen. Toch zien de partners een veel groter potentieel afzetgebied buiten de regio. Dit is het Middenwesten van Amerika waar zich duizenden boerderijen bevinden zonder stromend water. Rond 1856 richt de onderneming de pijlen op dit gebied en vertrekt Burnham naar Chicago om de markt te verkennen. Een jaar later richt hij The U.S. Wind Engine and Pump Company op die als agentschap van The Halladay Wind Mill Company moet gaan functioneren. Van hieruit kunnen de in New England geproduceerde molens worden gedistribueerd. Daarnaast ontdekt Burnham nog een tweede markt. Er wordt in de regio namelijk volop gewerkt aan nieuwe spoorwegtracés en de spoorwegmaatschappijen hebben water nodig om hun stoomlocomotieven te laten rijden. De windmotor maakt het mogelijk om de grote waterreservoirs langs het spoor te voorzien van inhoud. Vandaar dat de spoorwegen een steeds belangrijker afnemer van de pompmolen worden naarmate de treinrails verder in westelijke richtingen worden doorgetrokken. Het fabriceren van de Halladay windmotoren op honderden kilometers afstand van het belangrijkste afzetgebied blijkt al snel inefficiënt en prijzig te zijn. Zeker als in 1861 de Civil War uitbreekt en de spoorwegen hun bestellingen opvoeren. Het gevolg is dat in 1863 de U.S. Wind Engine and Pump Company de Halladay Windmill Company aankoopt en de gehele productie verplaatst naar Batavia, Illinois. Dit stadje is op 35 kilometer gelegen van Chicago en telt nog geen 2000 zielen. Omdat het strategisch ligt aan het spoor en de boorden van the Fox River, is Batavia een aantrekkelijke vestigingslocatie voor de fabriek. Een tweede voordeel is de aanwezigheid van grote hoeveelheden kalksteen die in de directe omgeving worden gewonnen en welke relatief goedkoop en solide bouwmateriaal vormen voor de op te richten fabrieksgebouwen. Maar de belangrijkste reden om Batavia als vestigingsplaats te kiezen is de aanwezigheid van kapitaal. John Burnham leert tijdens zijn verblijf in Chicago John Van Nortwick en andere vooraanstaande inwoners van Batavia kennen en deze hadden aangeboden om het bedrijf financieel te ondersteunen als de stad als vestigingsplaats werd verkozen. Met gebruikmaking van deze financiën wordt vrijwel de gehele inrichting en uitrusting

22 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 7. 23 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 7.

28

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 van de Haladay Wind Mill Company van Connecticut naar Batavia verscheept. Ook John Burnham en Daniel Halladay verhuizen met hun familie naar het stadje aan the Fox River.

2.5. DE ONTWIKKELING VAN DE WINDMOTOR IN DE VERENIGDE STATEN

De originele Halladay Standard is uitgerust met een beperkt aantal houten windbladen. In de brochures en folders die rond 1850 ter promotie van de molen zijn verspreid, staat dat deze leverbaar is met zes of acht bladen. De diameter van het wiekenkruis bedraagt minimaal zes en maximaal zestien voet. De kleinere molens hebben houten windbladen, de grotere maken gebruik van bladen die bestaan uit een ijzeren frame dat is bespannen met zeil. Hoewel de exacte datum niet bekend is, wordt het ontwerp van de molen rond 1868 aangepast. De losse wieken worden vervangen door een rad dat uit losse segmenten is opgebouwd. Ieder segment wordt gevormd door een aantal dunne houten bladen die zijn vastgenageld om een houten raamwerk. Dit raamwerk is scharnierend bevestigd aan de uiteinden van twee houten armen. Gezamenlijk vormen de segmenten het windrad dat in het hart naar achten toe zal klappen op het moment dat de winddruk te groot wordt. Daardoor neemt het aan de wind blootgestelde oppervlak af en zal de molen niet op hol slaan. Neemt de winddruk vervolgens weer af dan zullen de segmenten terugklappen in de oorspronkelijke stand en behoudt de molen zijn (maximale) toerental. De werking van het windrad van de vernieuwde Halladay Standard is nog het beste te vergelijken met het in en uit klappen van een paraplu. Molens die volgens dit principe werken vormen één van de twee hoofdcategorieën onder de windmotoren die in de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw zijn geproduceerd. Ze worden ‘sectional-wheel windmills’ genoemd, naar de losse en scharnierende segmenten van het windrad24. Meestal staan deze rechtstreeks in verbinding met een gewicht achterop de molen. Op een gegeven moment overwint de winddruk de zwaartekracht op het gewicht. Het windrad zal zich openen en het gewicht omhoog duwen. Neemt de druk op het windrad weer af, dan zal het gewicht naar beneden gaan en via een verbindingsmechanisme de afzonderlijke segmenten van het windrad in de oorspronkelijke positie doen terugkeren. Sommige sectional-wheel windmotoren zijn echter uitgerust met een veersysteem dat het windrad zelfregulerend maakt.

Afbeelding 20: Een sectional-wheel windmotor Afbeelding 21: Van de in Amerika voorzijde

24 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 8.

29

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Op het moment dat men de vaan van een Halladay Standard wegneemt, dan zal het windrad 180˚ draaien naar de luwe zijde van de toren. Dit is het principe dat de vaanloze variant van de sectional-wheel windmotoren onderscheidt van de types met vaan. Een vaanloze molen is voorzien van een windrad dat achter de toren in en uitklapt. Dit rad is vrijwel altijd van hout, slechts een enkele molen krijgt stalen bladen. Hoewel de sectional-wheel windmotoren met vaan aanvankelijk in de meerderheid zijn, worden de vaanloze types vanaf 1870 het meest frequent toegepast. Tot ver in de twintigste eeuw worden de sectional-wheel windmotoren geproduceerd en van diverse types zijn er in de Verenigde Staten exemplaren bewaard gebleven. De andere hoofdcategorie onder windmotoren die rond de eeuwwisseling zijn geproduceerd is de ‘solid-wheel windmill’. Dergelijke molens zijn voorzien van een windrad dat uit één geheel bestaat en maken gebruik van het principe dat het rad zijn hoek ten opzichte van de wind aanpast om de snelheid onder controle te houden. Een typisch voorbeeld van een solid-wheel windmotor is de Eclipse, de belangrijkste concurrent van de Halladay windmotor. Het is de eerste molen die volgens het bovenstaande principe werkt. De Eclipse wordt uitgevonden door pater Leonard H. Wheeler, een zendeling onder de Ojibway Indianen in Wisconsin. Hij is in 1811 geboren te Strewsbury, Massachusetts, en verhuist op zijn dertigste naar Wisconsin om met de Ojibway stam te werken. Reeds in 1844 denkt Wheeler aan de mogelijkheid om de wind aan te wenden als aandrijfkracht voor het vermalen van graan en het oppompen van water op zijn verblijfplaats. Toch duurt het nog tot 1866 voordat hij in Odana, Wisconsin, aan het experimenteren slaat. Een gebroken pols als gevolg van een val van een ladder heeft hem dan gedwongen om zijn normale werkzaamheden tijdelijk op te schorten. Om toch nuttig bezig te zijn legt Wheeler een houten bord over zijn stoel waarin hij met behulp van een zakmes het ontwerp van de windmolen uitkerft dat hij al enige jaren in zijn hoofd heeft zitten. Omdat zijn zoon William vrijwel gelijktijdig thuiskomt met een gebroken been, besluiten de beide heren de houten delen van het prototype klaar te maken. Wheeler senior beschikt namelijk nog wel over een goed paar benen en Wheeler junior over een tweetal handen. De ijzeren delen van de molen worden gefabriceerd door een geïnteresseerde smid uit de buurt. Op 26 april 1866 is de molen gereed en hebben de Wheelers een goed functionerend werktuig afgeleverd. Totdat een storm een einde maakt aan de molen. Vader en zoon laten zich hier niet door uit het veld slaan en beginnen direct aan een nieuw type windmolen dat zijn eigen snelheid moet regelen. De nieuwe molen, die aanvankelijk evenals de Halladay Standard is uitgerust met vier peddelvormige houten wieken, beschikt over een vaan die via een scharnier met het ijzeren motorlichaam is verbonden. Deze vaan is over 90˚ draaibaar, daarnaast heeft de molen een kleinere zijvaan die parallel aan het wiekenkruis is gericht. Het zelfregulerende systeem van de Eclipse werkt op dezelfde wijze als dat van een Herkules Metallicus. Sterker nog, dit laatste type molen lijkt er rechtstreeks van te zijn afgeleid. Het enige verschil is dat de hoofdvaan van de Eclipse niet door toedoen van springveren maar door middel van een contragewicht in de oorspronkelijke stand terugkeert op het moment dat de windkracht afneemt. Vanwege zijn verslechterende gezondheid besluit Wheeler zijn werk bij de zending op te geven. Hij verhuist met zijn familie naar Beloit, Wisconsin, waar zijn zoon William eerder zijn studie genoot. Op aanraden van een rijk familielid uit het oosten van Amerika vraagt Wheeler een patent aan voor

30

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 zijn uitvinding. Daarnaast werkt hij aan een model van de nieuw uitgedachte molen. Op 10 september 1867 wordt het patent uitgevaardigd en nog datzelfde jaar beginnen vader en zoon met de productie van de molen. Twee jaren later wordt het peddelvormige wiekenkruis vervangen door een vast windrad. In 1873 gaat de firma verder onder de naam Eclipse Windmill Factory, in 1880 als Eclipse Wind Engine Compagny en ten slotte wordt het bedrijf in 1890 voortgezet als Fairbanks, Morse and Compagny25. In die tijd is de Eclipse één van de meest frequent toegepaste windmotoren in Amerika en leverbaar in verschillende maten waarbij de diameter van het windrad varieert tussen de 8,5 en 30 Amerikaanse voet.

Afbeelding 22: Een solid-wheel windmotor Afbeelding 23: De Eclipse windmotor van in Amerika Wheeler

De eerste generatie windmotoren bestaat hoofdzakelijk uit hout. Alleen de bewegende delen worden in metaal uitgevoerd. Deze staan namelijk bloot aan de grootste krachten en daarnaast aan wrijving, vandaar dat deze onderdelen worden vervaardigd uit staal, giet- en smeedijzer. De vier houten peddelvormige wieken worden al vrij snel in het algemeen vervangen door een windrad dat bestaat uit dunne houten latjes die zijn bevestigd op een houten raamwerk, zoals dat ook het geval is geweest bij de Eclipse Wind Engine. Rond 1870 komt er echter een nieuw ontwerp van de windmotor op de markt: een volledig metalen molen. Het duurt dan echter nog twee decennia voordat deze molen in substantiële aantalen wordt gefabriceerd. Dat is in de jaren ’90, als de productie van staal een stuk goedkoper wordt en het materiaal daarmee voor algemener gebruik geschikt is. Vanaf dat moment kan de metalen molen voor het eerst serieus concurreren met de houten voorganger. De overgang van hout op staal en ijzer bij windmotoren verloopt in Amerika vrij traag. Voor de Eerste Wereldoorlog groeit de markt voor de windmotoren explosief, waarbij ook het aantal houten

25 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 11.

31

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 exemplaren nog flink toeneemt. Tussen 1889 en 1914 stijgt de totale productie van windmotoren bij de 21 producenten die hebben meegewerkt aan een studie van het Ministerie van Landbouw met meer dan 360%. Het aantal stalen molens stijgt met 460% en het aantal houten molens met 250%. Het aandeel houten molens op de totale productie daalt ondertussen van 37% in 1889 naar 23% in 191426. Toch is het opmerkelijk dat in de periode na de eeuwwisseling, wanneer bij andere agrarische toepassingen het hout op grote schaal wordt vervangen door staal, het aandeel houten molens slechts met 5% afneemt. Pas wanneer rond 1920 de zichzelf smerende stalen molen de markt verovert, tegelijkertijd de laatste belangrijke stap in het ontwikkelingsproces van de zuiver Amerikaanse windmotor, is de rol van de houten molen zo goed als uitgespeeld. Al blijven enkele producenten tot op de dag van vandaag houten molens vervaardigen.

Afbeelding 24: Een wel heel bijzondere wind- Afbeelding 25: ‘The Harden Foundation’ zet zich in motor staat in Salinas, California. ‘The voor het volledige herstel van de molen. Hier Challenge Double Header Wind Engine’ worden de windraderen omhoog getakeld. is in 1892 voor Duncan McKinnon gebouwd.

2.6. DE ONTWIKKELING VAN DE WINDMOTORPRODUCERENDE SECTOR IN DE

VERENIGDE STATEN

Niet alleen de twee eerder genoemde firma’s hebben zich beziggehouden met het produceren en verbeteren van de windmotor. Reeds voor 1860 weet de Halladay Windmill Company zich in het gezelschap van meerdere concurrerende bedrijfjes die allemaal in het bezit trachten te komen van eigen patenten en rechten welke van toepassing zijn op zelf uitgedachte verbeteringen. In de jaren ’60 van de negentiende eeuw groeit de bedrijfstak gestaag en rond 1870 telt Amerika al tientallen leveranciers27. Al snel worden de windmotoren niet alleen gebruikt voor de watervoorziening in streken waar oppervlaktewater schaars is, maar ook voor het aandrijven van diverse werktuigen zoals draaibanken, karnen en veevoedersilo’s. Grotere molens worden ingezet ter aandrijving van maalderijen en de

26 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 33. 27 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 105.

32

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 machines in werkplaatsen. Ook vinden heel veel molens een plaats langs het spoor om de waterreservoirs te vullen welke de stoomtreinen van water moeten voorzien. Zo wordt de eerste Eclipse watervoorziening in 1870 opgetrokken in Elkhorn, Wisconsin, welke gebruik maakt van molen die twintig Amerikaanse voet meet. In de daaropvolgende vijftien jaren worden alleen al honderden Eclipse watervoorzieningen aangelegd langs spoorverbindingen van the Union Pacific, Chicago Northwestern and Atchison, Topeka and Santa Fe. De molen is vooral populair op de zuidelijke Great Plains, het is daar het meest toegepaste type windmotor. De Eclipse wordt dan ook tot ver in de jaren ’20 geproduceerd volgens het oorspronkelijke ontwerp28. Maar ook concurrerende firma’s slijten hun producten in grote hoeveelheden aan de spoorwegen. Terwijl aan het einde van de negentiende eeuw de windmotorindustrie booming is, ontstaat er nog een geheel nieuwe markt. Vanaf 1880 wordt er steeds meer gebruik gemaakt van elektriciteit in plaats van gas en olie voor de verlichting en stoom voor de fabrieken. Al vanaf het moment dat wetenschappers zich op dit onderzoeksveld toeleggen, zoeken ze naar manieren om de windkracht te benutten als aandrijfkracht voor dynamo’s waarmee de elektriciteit kan worden opgewekt. Het is James Madison Mitchell die het eerste patent ontvangt voor een windgedreven generator op 11 augustus 189129. Het betreffende patent slaat op een “wind apparatus for generating electricity and charging secondary batteries”. Hoewel niet bekend is of de machine van Mitchell ooit is gefabriceerd, hebben andere pioniers onder de windgedreven generatoren, zoals die van Walter L. Negbaur en Joseph J. Freely uit Massachusetts gepatenteerd op 4 februari 1896, de commerciële productie zeker gehaald. In het tweede decennium van de twintigste eeuw is er een serieuze markt ontstaan voor bescheiden windgedreven generatoren. Deze zijn vooral ontworpen voor het opwekken van elektriciteit voor de verlichting van huizen en boerderijen op de prairie. In de volksmond werden ze ‘wind chargers’ genoemd, omdat ze feitelijk elektriciteit opwekken waarmee wet-cell batterijen kunnen worden opgeladen. Die voorzien op hun beurt de verlichting en radio-ontvangers van energie. Windmotoren met een dergelijke toepassing zijn tussen 1920 en 1930 gangbare verschijningen in de gecultiveerde gebieden van het rurale Amerika. Tussen 1930 en 1950 neemt het gebruik van de windmotoren voor de stroomvoorziening echter weer af omdat de overheid de aanleg van elektriciteitslijnen gaat promoten. Aanvullend worden er patenten uitgereikt voor een aantal grootschalige windgedreven generatoren. Hoewel de Amerikanen verschillende windgedreven systemen ontwikkelen, zijn het vooral de Duitsers die hiermee experimenteren en de bijbehorende patenten in de wacht slepen. In de jaren dertig neemt ook de totale productie van windmotoren af. De windmotorsector is over zijn hoogtepunt heen en een gestage krimp zet in. Ondanks het feit dat de windmotor geschikt is gemaakt voor meerdere toepassingen, blijkt deze uiteindelijk het meest succesvol als watervoorziener. Het concept van een zichzelf regulerende molen die water oppompt is ijzersterk want heden ten dage

28 Zie Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1985, blz. 12. 29 Zie Lindsay Baker, T., Patents as a key to understanding wind power history in the United States, in TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 266.

33

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 worden in Amerika nog steeds dergelijke windmotoren op commerciële basis geproduceerd30. De rol van de metalen molen op alle andere vlakken is echter sinds lange tijd uitgespeeld.

Afbeelding 26: Een typerend beeld uit Amerika; Afbeelding 27: In Nederland zijn maar weinig een windmotor ter bevoorrading van een water- windmotoren gebruikt voor elektriciteitsop- tank. wekking. Het enige nog bestaande voorbeeld is het m0lentje langs de A7 nabij Marum.

2.7. DE EXPORT VAN DE WINDMOTOR

Vrij snel nadat de windmotor ten tonele verschijnt in Noord Amerika beginnen de producenten de molens te exporteren naar overzeese landen. Naarmate de tijd verstrijkt groeit de markt explosief en aan het begin van de twintigste eeuw worden er duizenden verscheept. Op dat moment is de windmotorfabricage al lang geen enkel Amerikaanse aangelegenheid meer. Met name in Canada en Mexico ontstaan concurrerende fabrikanten die zich eveneens storten op de export31. Een goede marketingstrategie is essentieel voor de windmotorproducent. Vandaar dat er veel reclame wordt gemaakt voor de molens en dat ze regelmatig gedemonstreerd worden op beurzen en tentoonstellingen32. Een belangrijk evenement dat met name de export van de windmotor een flinke

30 Zie bijvoorbeeld de website www.aermotorwindmills.com. Windmotoren van deze producent worden op meerder plaatsen verkocht in Amerika en sinds 1888 gefabriceerd. 31 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 105. 32 Zie bijvoorbeeld Lindsay Baker, T., The marketing of wind engines by manufacturers in the United States, in TIMS 9th Transactions, 1997, blz 31 t/m 39.

34

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 duw in de rug heeft gegeven is de wereldtentoonstelling van 1876 gehouden in Philadelphia ter ere van de 100 jarige viering van de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten. Deze grote tentoonstelling, de eerste editie die op Amerikaanse bodem plaatsvindt, trekt vele buitenlandse geïnteresseerden. Een aantal van deze personen schaft een in Amerika geproduceerde windmotor aan en laten deze verschepen naar hun thuisland. Anderen nemen promotiemateriaal mee, zodat de vraag naar de Amerikaanse vinding flink toeneemt. In diezelfde jaren ’70 van de negentiende eeuw maken de Amerikaanse windmotorproducenten afspraken met vertegenwoordigers om hun product aan de man te brengen in de overzeese landen. Zo heeft de reeds aan bod gekomen U.S. Wind Engine and Pump Company uit Batavia een overeenkomst met het bedrijf E.T. Martin and Company dat over vestigingen beschikt in New York en Bremen. Vanuit de laatstgenoemde plaats moet de groeiende Europese markt gefaciliteerd worden. En begin jaren ’80 heeft de Eclipse Wind Engine Company uit Beloit agentschappen opgezet in Sydney, Wenen en Moskou voor de export van de Eclipse windmotor. Een tweede Russische dependance volgt in Odessa halverwege het decennium33. In het laatste kwart van de negentiende eeuw resulteren de inspanningen van de Amerikaanse windmotorproducenten in een viertal belangrijke exportmarkten. Vooral in Argentinië, Zuid-Afrika, Canada en Australië is veel vraag naar de windmotor. Deze landen ontwikkelen naar verloop van tijd dan ook een eigen windmotorindustrie welke zich eveneens bezig gaat houden met de export van hun eigen producten. De Amerikaanse windmotoren vinden ondertussen tevens hun weg naar landen als Uruguay, Mexico, Cuba, Venezuela en Peru. Verder behoort Azië tot de afzetgebieden, alleen blijft de verkoop hier vrij beperkt. Hoewel de Noord-Amerikaanse fabrikanten ook Europa aanvankelijk als een zeer belangrijk potentieel marktgebied zien om hun windmotoren te slijten, valt de verkoop daar uiteindelijk wat tegen, zeker als deze wordt beschouwd in vergelijking met die in de andere genoemde landen. Toch is de export naar met name Groot-Britannië en Duitsland van dien aard dat lokale bedrijven brood zien in het zelfstandig produceren van de windmotor. Al snel ondervinden de Amerikaanse producenten uit ondermeer Toronto, Chicago en New York fikse concurrentie van hun Europese evenknieën, die ook gaan leveren aan landen zoals Zuid-Afrika en Australië. Groot-Brittanië is het eerste land in Europa waar de vraag naar de Amerikaanse windmotor goed op gang komt. Dat is in de vroege jaren ’70. Op dat moment ontstaan ook de eerste lokale windmotorproducerende bedrijfjes die samen met de vanuit Amerika exporterende firma’s vechten om een marktaandeel. Het gebruik van het werktuig neemt zo snel toe dat the Royal Agricultural Society of England in 1903 een internationaal gepubliceerde competitie voor windmotoren bekostigt waaraan Engelse, Amerikaanse en Canadese windmotoren meedoen. Een Canadese inzending blijkt uiteindelijk de winnaar. Het produceren van windgedreven pompen in Groot-Brittanië wordt met enige tussenpozen voortgezet tot op de dag van vandaag34.

33 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 105. 34 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 111.

35

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 In Frankrijk bestaat er al eerder interesse voor de Amerikaanse vinding. Zodra de eerste windmotoren op de markt komen worden ze naar Frankrijk gehaald door individuen en bedrijfjes die vrijwel gelijktijdig beginnen met de productie van hun eigen variant molen. Ook hier concurreren Amerikaanse en lokale bedrijven met elkaar voor de markt in Frankrijk en haar kolonies, maar in tegenstelling tot Engeland raakt de rol van de in het buitenland geproduceerde windmotoren hier volledig uitgespeeld in de jaren ’30 van de twintigste eeuw. De Franse windmotoren blijven tot ver in de jaren ’60 op de markt. Duitsland kent een sterk bloeiende nationale windmotorindustrie. Die komt tot ontwikkeling nadat diverse Amerikaanse windmotoren hun weg hebben gevonden naar het land rond 1870. Omdat de Duitse windmotoren voor meerdere toepassingen geschikt worden gemaakt, is er ook in het buitenland veel vraag naar. Ze worden door heel Europa maar ook daarbuiten verspreid. De windmotorproductie in Duitsland blijkt uiteindelijk lonend tot in de jaren tussen de beide wereldoorlogen in. Rond die tijd komt er een einde aan de bedrijfstak. Het Habsburgse Rijk wordt rond 1880 ontdekt door de windmotorproducenten aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Met name in Oostenrijk worden vele molens aangekocht, vandaar dat de Eclipse Wind Engine Company uit Beloit de genoemde vestiging in Wenen realiseert. Ook hier betreden lokale ondernemers de windmotormarkt, evenals een aantal Duitse producenten. Een aantal van de in die tijd opgebouwde molens bestaat nog steeds, zoals de forse windmotor in Ruprechtov, Tsjechië, die werd gebruikt voor het vermalen van graan35. Een laatste belangrijke exportland in Europa is Spanje, waar ze over het hele land verspreid worden opgericht. Ook op de Azoren en de Canarische Eilanden vinden de molens navolging. Spaanse producenten mengen zich al snel in de markt, maar tot in de jaren ’30 van de twintigste eeuw worden er ook windmotoren vanuit Noord-Amerika geïmporteerd. Naast de bovengenoemde landen exporteren windmotorproducenten uit de Verenigde Staten en Canada ook noemenswaardige aantallen molens naar Portugal, Italië, Denemarken, Zweden en Turkije, daar waar een handjevol naar andere Europese landen wordt verscheept. Dit gebeurt overigens in speciale compacte pakketjes die voorzien zijn van een houten omhulsel. Op die manier worden de hoofdzakelijk stalen onderdelen van de windmotor beschermd tegen corrosie als gevolg van de zilte lucht en het zoute zeewater. The Flint and Walling Manufacturing Company in Indiana ontwikkelt bijvoorbeeld een uitvoerige export handel en het personeel van de logistieke afdeling slaagt erin om een gedemonteerde Star Model 24 windmotor met een raddiameter van 3,05 meter in een kist te verpakken van 58,4 cm (23 inches) bij 78,7 cm (31 inches) bij 1,27 meter (50 inches) met daarnaast een losse bundel bestaande uit de onderdelen voor de staart. De Goold, Shaply and Muir Company uit Limited, Ontario, levert zelfs nog kleinere pakketjes. Haar New Ideal windmotor met een raddiameter van 2,44 meter wordt verscheept in een kist die 35,6 cm (14 inches) bij 50,8 cm (20 inches) bij 1,21 meter (48 cm) meet36.

35 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 112. 36 Zie Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, in Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 113.

36

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 3 – DE EIGENSCHAPPEN VAN DE IN NEDERLAND

TOEGEPASTE WINDMOTOREN

3.1. DE EERSTE WINDMOTOR IN NEDERLAND

De eerste windmotor die in Nederland verrijst is naar alle waarschijnlijkheid een Aermotor van de Aermotor Company uit Chicago. Dat is omstreeks de eeuwwisseling als de Gebroeders Bakker een dergelijke windmotor vanuit Amerika hebben laten overkomen. Ze zijn getipt door een neef die tijdens een bezoek aan het land op de molens is gestuit. De persoon in kwestie verhaalt bij thuiskomst over een nieuw soort windmolen die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wordt gebruikt voor het aandrijven van pompen en machines. Dit wekt de interesse van de gebroeders Bakker, die een werkplaats hebben waarin onder andere masten, pompen en blokken met de hand worden vervaardigd. Ze vragen om nadere informatie en krijgen een brochure toegestuurd waarin de Aermotor Company reclame maakt voor haar windmotor. De Bakkers zien wel wat in de constructie en bestellen een metalen molen. In ieder geval in 1902 is de molen op de werkplaats van de gebroeders Bakker geplaatst en in volle glorie te bewonderen37. De windmotor wordt gebruikt voor het aandrijven van een aantal kleine machines. Daarmee is het waarschijnlijk de eerste en tegelijkertijd één van de weinige zuiver Amerikaanse windmotoren die in Friesland worden opgericht. Het is opvallend dat de windmotor niet eerder is toegepast in Nederland. Immers in de buurlanden maakt men dan al twintig tot dertig jaren gebruik van de Amerikaanse vinding. Het zal ongetwijfeld te maken hebben met de lange historie die Nederland kent op het gebied van de traditionele molenbouw. Men vertrouwt lange tijd op de eigenhandig gebouwde en ontwikkelde houten molens. Daarnaast wordt de windmotor vooral gebruikt voor het oppompen van water en is deze toepassing in Nederland niet van belang. Men beschikt al over voldoende water, eerder juist teveel. Er is dan ook nog een laatste ontwikkelingsslag nodig om de windmotor voor de Nederlandse markt interessant te maken.

3.2. DE WINDMOTOR ALS BEMALINGSWERKTUIG

Het zijn de gebroeders Bakker die de windmotor geschikt maken voor polderbemaling. Ze laten nog een paar molens van verschillende grootte overkomen en slaan aan het experimenteren. Uiteindelijk komen ze met een eigen model windmotor dat is uitgerust met een centrifugaal- of waaierpomp. Ook maken ze de constructie van de molen sterker, zodat deze bestand is tegen de weersomstandigheden in Nederland. Dit is tevens de verklaring waarom de windmotoren van Amerikaanse makelij vrijwel geen navolging krijgen in ons land, ze zijn niet berekend op het grillige karakter van het weer aan de Noordzeekust. Vooral de rechte tandwieloverbrenging tussen het windrad en de conische overbrenging op de verticale aandrijfas is het zwakke punt van de Amerikaanse molen. Bij sterke wind draait deze

37 Zie Lubbers, ing. T.H., Windmotoren, in Fries Molenboek, 1980, blz. 28 voor een afbeelding van de werkplaats met de Aermotor.

37

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 regelmatig stuk. Maar ook de torenconstructie is te licht uitgevoerd om weerstand te bieden tegen de sterke polderwind38. De Record windmotor van de gebroeders Bakker, die in diverse maten en uitvoeringen leverbaar is, zal de meest frequent toegepaste windmotor in Nederland worden. Toch zijn de broers niet de enigen die zich toeleggen op de productie van windmotoren die geschikt zijn voor polderbemaling. Vrijwel gelijktijdig brengt de Vereinigte Windturbine Werke A.G. uit Dresden haar Herkules Metallicus op de markt. Deze molen is uitgerust met een vijzel en heeft daarom twee windvanen. Ook kan de molen worden geleverd met een raddiameter tot en met vijftien meter, daar waar de diameter van het windrad van een Record windmotor maximaal negen meter meet. Omdat de Herkules Metallicus verder qua constructie op enkele reeds aan bod gekomen punten afwijkt van de molen van Bakker, ligt het voor de hand dat beide typen windmotoren geheel los van elkaar zijn ontstaan. Het raadplegen van het archief van de Vereinigte Windturbine Werke A.G. zou mogelijkerwijze uitkomst kunnen bieden, al is het maar zeer de vraag of dit nog bestaat. Dresden is in de Tweede Wereldoorlog namelijk zwaar gebombardeerd. Het is ook onbekend wanneer de eerste Herkules Metallicus het levenslicht heeft gezien en wie eerder was met het geschikt maken van de windmotor voor polderbemaling, de gebroeders Bakker of de Duitse fabrikant. Wel staat vast dat de importeur van de Duitse windmotoren in Nederland, R.S. Stokvis & Zonen Ltd. uit Rotterdam, reeds in 1904 dergelijke molens verhandelt. Dit blijkt uit een brochure van de laatstgenoemde firma waarin staat dat ze in dat jaar een windmotor hebben geleverd aan de heer B.M. van der Groot uit Sondel en een tweede aan de heer B.M. van der Ley uit Terkaple39. Die laatste molen is in 1970 nog in gebruik, maar zal uiteindelijk door een storm worden vernield40.

3.3. DE WINDMOTOR ALS TEGENHANGER VAN DE TRADITIONELE WINDMOLEN

Hoewel de tradionele molenbouw respect verdient voor het feit dat ze met beperkte middelen in staat is geweest om de windkracht als aandrijfkracht te benutten voor uiteenlopende handelingen, moet toch worden geconstateerd dat de traditionele poldermolen het in een aantal opzichten aflegt tegen de windmotor. De voordelen van de stalen molen worden uitvoerig uit de doeken gedaan in artikelen die rond 1915 verschijnen in de bladen Waterschapsbelangen en De Industrieele Gids ter promotie van het nieuwe werktuig. In die tijd zijn er al meerdere polders overgestapt op een windmotor en er zullen nog vele volgen. Het grote probleem van een klassieke molen is dat deze alleen functioneert als er voldoende windkracht voor handen is. Bij een poldermolen is 6 à 8 meter per seconde benodigd41, hetgeen ongeveer overeen komt met windkracht 4. Omdat er af en toe periodes voorkomen waarbij er veel neerslag valt terwijl de wind het laat afweten, had men vroeger in een dergelijke situatie een groot

38 Zie Vries, H. de, Een stukje geschiedenis over windmotoren (2), in De Utskoat nr. 110, 2003, blz 34. 39 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 42. 40 Zie Lubbers, ing. T.H., Windmotoren, in Fries Molenboek, 1980, blz. 28 en 29. Een afbeelding van de door storm gevelde molen staat op blz. 32. 41 Zie Reeuwwijk, G.J. van, Inventarisatie windmotoren voor MSP, in Molens nr. 54, 1999, blz. 14 en 15.

38

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 probleem. De molenaar moest dan gedwongen werkeloos en dus vooral machteloos toekijken hoe de poldersloten zich vulden met het hemelwater en uiteindelijk overstroomden. Het is regelmatig voorgekomen dat de landerijen blank stonden. Dit gebeurde niet alleen tijdens de winterse natte perioden, maar ook in de zomer als het vee in de weiden liep, het gras gemaaid moest worden, de gewassen op de akkers stonden of als er geoogst moest worden. Lange windstille perioden waren dan ook een belangrijke schadepost voor zowel de weide- als akkerboeren. Het is dan ook niet vreemd dat polderbesturen alle mogelijkheden en middelen aangrijpen om te komen tot een verbetering van de waterbeheersing, teneinde een betere bedrijfszekerheid te kunnen bieden aan de boeren. Een windmotor is zo’n verbetering, zeker als men de teksten op het promotiemateriaal van de windmotorproducenten mag geloven. Met name de importeur van de Herkules Metallicus in Nederland, R.S. Stokvis en Zonen Ltd. uit Rotterdam, adverteert regelmatig in de vakbladen en brengt een uitvoerige brochure uit waarmee ze de polderbesturen tracht te overtuigen. Het belangrijkste voordeel van een windmotor is dat deze zichzelf redt. Er is geen molenaar nodig om constant toezicht te houden, het wiekenkruis op de wind te houden en te zwichten (zeil verminderen in het geval van een traditionele poldermolen) op het moment dat de windkracht te sterk wordt. Grotere polders hadden vaak meerdere molenaars in dienst om de poldermolens te bemannen en die dienden betaald te worden voor hun verrichte werkzaamheden. Op het moment dat men overstapte op windmotoren dan was één technische man voldoende om meerdere windmotoren in bedrijf te houden. Deze hoefden slechts af en toe gesmeerd te worden en eventueel in of buiten bedrijf gesteld te worden. Het bespaarde dus veel loonkosten. In Friesland waren echter de kleinere vaak geheel particuliere poldertjes veel talrijker. Bij wijze van spreken stond bij iedere boerderij een tjasker, spinnekop of boerenmuonts. Die werden door de boer zelf of door een knecht in bedrijf gesteld. Op het moment dat het buiig weer was en er veel gezwicht en gekruid (het loodrecht op de wind positioneren van het wiekenkruis) moest worden, dan ging dit ten koste van de andere werkzaamheden. Een molen die zichzelf bedruipt was ook in dit geval een flinke verbetering. Een tweede voordeel van de windmotor is dat deze meer uren in bedrijf kan zijn dan een traditionele poldermolen. Ook ’s nachts en op zondagen doet de windmotor zijn werk, er gaat geen tijd verloren met kruien en zwichten en daarnaast kan de stalen molen bij een lagere windsnelheid water verzetten. Volgens Waterschapsbelangen en De Industrieele Gids is dit al bij 3 meter per seconde, terwijl de gegarandeerde normale capaciteit wordt geleverd bij een windsnelheid van 4 à 5 meter per seconde (windkracht 3). Een klassieke poldermolen met een aanzienlijke vlucht (de lengte van twee wieken) begint dan pas net aan te lopen en heeft, zoals reeds aangegeven, zeker 6 tot 8 meter (windkracht 4) per seconde nodig om goed te kunnen functioneren. Daar uit windgegevens blijkt dat de uren met lage windsnelheden veel talrijker zijn dan de uren waarin het aardig waait, betekent dit dat een windmotor meerdere uren kan malen en dientengevolge kan worden voorzien van een maalwerktuig met een geringere capaciteit. Dit zorgt voor minder weerstand zodat het eerder in bedrijf geraken van de windmotor hierdoor gedeeltelijk wordt verklaard. Maar vooral ook de betere lagering en de lichtere constructie dragen hieraan bij, evenals de openheid van de toren. De wind slaat daardoor niet terug. Volgens de brochure van R.S. Stokvis en Zonen Ltd. leidt het bovenstaande ertoe

39

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 dat het aantal werkuren van een Hercules Metallicus windmotor over een geheel jaar genomen ruim 2,5 maal het aantal werkuren van een klassieke poldermolen betreft42. Een derde voordeel van de windmotor is dat de onderhoudskosten vrij laag zijn. Als de molen eenmaal opgericht is, volstaan regelmatige smeerbeurten. Meestal is dit niet meer dan het bijvullen van de smeerpotten. Zo zijn de Herkules Metallicus windmotoren die rond 1917 worden geleverd uitgerust met zelfwerkende oliepotten die een vulling voor 14 etmalen kunnen bevatten43. Af en toe is echter een grotere (meestal jaarlijkse) onderhoudsbeurt nodig. De draaiende delen moeten worden nagelopen en eventueel worden vervangen en de molen zelf dient te worden geverfd of geteerd. Echter dit valt in het niet bij de veel hogere onderhoudskosten van de traditionele molens, waar met name de houten delen aan de buitenzijde een minder lange levensduur hebben. Ook vragen de zeilen, de kammen, de rompbedekking en de houten vijzels van de poldermolens om regelmatig onderhoud. Dit kost niet alleen geld maar ook veel tijd. De bovenstaande werkzaamheden werden uiteraard wel zoveel mogelijk in windstille of neerslagarme periodes ter hand genomen, zodat het niet ten koste ging van de uren waarop de molen in bedrijf zou moeten zijn. Een vierde pluspunt van de windmotor is de gemakkelijke bediening. Er is geen vakkennis nodig om de molen in bedrijf te stellen, terwijl voor het bedienen van een klassieke poldermolen een ervaren molenaar vereist is die alle kneepjes van het vak beheerst. Een laatste voordeel van de windmotor ten opzichte van de houten poldermolen is dat de eerste in principe brandvrij is terwijl de tweede als gevolg van het warmlopen van de bewegende delen of door blikseminslag regelmatig door brand werd getroffen en dan meestal totaal verloren ging. Hoewel men een houten molen kon verzekeren, waarvoor men dan een vrij hoge premie aan de verzekeringsmaatschappij moest betalen, konden de kosten alsnog flink oplopen als de brand geschiedde in een periode met veel neerslag. Bij een windmotor speelde dit in het geheel niet, al staat er in De Utskoat nr. 124 een artikel over ene Marten van der Weg die beweert dat de windmotor van Molkwerum al eens in de brand heeft gestaan. Wat blijkt nu, tijdens een hevige onweersbui is de bliksem in de windmotor geslagen met het gevolg dat de bovenste windbladen geheel verkreukeld raakten en de smeerolie op de tandwielen en het lagerhuis bovenin alsmede de teerlaag op de hoekstalen vlam vatten44.

42 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 64. 43 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 58. 44 Zie Bergstra, J. en Vries, H. de, Stalen windmotor in brand?, in De Utskoat nr. 124, 2006, blz. 17.

40

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 28: De Edensermolen in Edens is een Afbeelding 29: De Mellemolen bij Akkrum is typisch voorbeeld van een kleine Friese muonts. een Friese spinnekop met een achtkante Dergelijke molens zijn net als de spinnekoppen op ondertoren. Anderhalve eeuw geleden stonden grote schaal vervangen door windmotoren. er nog honderden van deze karakteristieke houten molentjes in de provincie.

3.4. DE WINDMOTOR IN VERGELIJKING MET ANDERE ALTERNATIEVE VORMEN VAN

BEMALING

Op het moment dat de windmotor geschikt wordt gemaakt voor polderbemaling zo rond de eeuwwisseling, is men ook volop aan het experimenteren met een alternatieve vorm van bemaling. Het gaat om het aandrijven van vijzels of schroefpompen met behulp van elektromotoren, die in die tijd een sterke ontwikkelingsfase doormaken. Ook de verbrandings- of explosiemotoren, die veelal op dieselolie lopen, worden in dit kader toegepast. Daarnaast is stoombemaling reeds in 1779 geïntroduceerd in de Lage Landen met het gereedkomen van de eerste stoompomp voor polderbemaling in de polder Blijdorp nabij Rotterdam45. Polderbesturen zijn aan het begin van de twintigste eeuw dus niet noodzakelijkerwijze aangewezen op windkracht voor de aandrijving van de maalwerktuigen. Vandaar dat de windmotor in de eerder genoemde vakliteratuur tevens wordt vergeleken met de verschillende vormen van machinale bemaling46. Het grote voordeel van machinale bemaling is dat men op ieder gewenst moment de beschikking heeft over de aandrijfkracht. Ook al loopt een windmotor nog zo licht, deze zal alleen water verplaatsten op het moment dat de windsnelheid minimaal 3 meter per seconde bedraagt. Windstatistieken tonen aan dat er in Nederland periodes kunnen voorkomen waarbij gedurende twee

45 Zie www.cruquiusmuseum.nl onder polder droogmaking en Stokhuizen, F. en Scheirs, J., Molengeschiedenis: van werktuig tot monument, in Molens. De nieuwe Stokhuyzen, 2007, blz. 24. 46 Zie bijvoorbeeld De Industrieele Gids, 1920, blz. 116 t/m 119.

41

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 etmalen niet aan die voorwaarde wordt voldaan. Wanneer het in zo’n geval wel regent dan kan het water door een machinaal aangedreven bemalingsinstallatie onmiddellijk worden uitgeslagen, terwijl de windmotor in gebreke blijft. Volgens R.S. Stokvis en Zonen Ltd. zijn de risico’s van windbemaling echter beperkt47. Het is tijdens een niet al te langdurige regenbui alleen dan noodzakelijk om te malen op het moment dat bij aanvang van de regenval het peil in de polder reeds te hoog is. Deze situatie doet zich bij een goede windmotorbemaling niet voor omdat het niet uitmaakt hoe lang een molen in bedrijf is. De wind is namelijk gratis voorhanden, dit in tegenstelling tot de brandstof of elektriciteit die nodig is om de machinebemaling draaiende te houden. In dat laatste geval zette men de bemalingsinstallatie pas aan als het ook echt noodzakelijk was, regelmatig wanneer het water reeds enige centimeters hoger stond dan het normale peil. Ook komen periodes met flinke regenval en zwakke wind maar zeer zelden voor en houdt deze combinatie van factoren vrijwel nooit lang stand. Daarnaast mag het waterabsorberende vermogen van de grond niet vergeten worden. Sommige gronden kunnen 1/3 van hun volume aan water bevatten, zodat de sloten na een bui niet meteen vollopen. Aan de machinebemaling kleven ook een aantal nadelen, waarvan bij windmotoren geen sprake is. Stoomgemalen vergen een nauwgezette bediening. Er is dus een deskundige machinist benodigd terwijl iedereen een windmotor in of buiten bedrijf kan stellen. Verbrandings- of explosiemotoren zijn afhankelijk van brandstof en de prijs voor diesel- of motorolie is nogal eens aan schommelingen onderhevig. Op het moment dat de brandstof duur is, lopen de kosten van de bemaling rap op. Ten slotte zijn elektromotoren alleen daar toepasbaar waar men aangesloten is op het elektriciteitsnetwerk. Dit is kort na de eeuwwisseling lang niet overal het geval.

Afbeelding 30: Het stoomgemaal bij Echten. Eén Afbeelding 31: Het elektrische gemaal naast de van de weinigen in de provincie. veenpoldermolen ‘De Hersteller’ in Sint Johannesga

3.5. DE CAPACITEIT VAN DE WINDMOTOR

De windmotor wordt in Nederland vooral ingezet voor polderbemaling. Dit is een belangrijke taak omdat de opbrengsten van de landerijen in grote mate afhankelijk zijn van de waterstand. Deze dient

47 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 64 t/m 68.

42

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 zoveel mogelijk constant te blijven, alhoewel er vrijwel altijd sprake is van een zomer- en winterpeil. De essentie van polderbemaling is het afvoeren van neerslagwater van gronden die lager liggen dan de zeespiegel of de omliggende kanalen en rivieren, omdat deze gronden, bij gebrek aan een natuurlijk afvoer vanwege de lage ligging, anders zullen overstromen. Hoewel er in sommige polders ook andere oorzaken te noemen zijn die zorgen voor wateroverlast, zoals kwel of dijklekkages, zijn deze in vergelijking met de regenval vaak slechts nevenfactoren. De noodzakelijkheid van het afvoeren van het water en de tijden waarop dit nodig is staan dus in vast verband met de regenval. Dankzij de waarnemingen van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt, is de hoeveelheid neerslag in elke maand of gedeelten daarvan bekend. Daardoor weet men ook hoeveel water op een bepaald oppervlak als maximum kan vallen en hoeveel de gemiddelde neerslag bedraagt. Een goede bemalingsinstallatie moet genoeg capaciteit hebben om dit overtollige water voldoende snel af te voeren. Hoe dit gebeurt is uiteraard niet van belang, de goedkoopste en eenvoudigste wijze is in principe de beste, mits maar aan de bovenstaande voorwaarde wordt voldaan. Op basis van zijn praktische ervaring en met behulp van de neerslaggegevens en de windstatistieken, waarbij ondermeer de frequentie van periodes met windsnelheden beneden de 3 meter per seconde van belang zijn (de molen staat dan noodgedwongen stil), is de windmotorproducent in staat om een windmotor aan te bevelen met de juiste capaciteit. Specifiek voor een windmotor geldt dat het maalwerktuig voldoende vermogen moet hebben om het overtollige water te kunnen af te voeren in de tijd dat de wind voldoende snelheid heeft om het windrad aan te drijven. Daarnaast moet het windrad zelf voldoende kracht leveren om het werktuig daadwerkelijk in bedrijf te stellen. Daarbij is de grootte van het windrad doorslaggevend. Namelijk hoe groter de diameter, hoe groter het windvangend oppervlak. Bepalend voor de capaciteit van een centrifugaalpomp is de lengte en de grootte van het aandrijfvlak van de schoepen van de waaier, de draaisnelheid van de pomp, de grootte van de pompkast en de diameter van de afvoerpijp. Bij een vijzel hangt de capaciteit af van de vijzeldiameter, de ruimte tussen de vijzel en de vijzelbak, de draaisnelheid en de hoek waaronder het werktuig is opgesteld. Voor de door het windrad te genereren aandrijfkracht is naast deze genoemde factoren voorts de bemalingshoogte van belang. Een groter te overbruggen peilverschil vertaalt zich bij toepassing van een centrifugaalpomp in een hoger benodigd toerental, bij gebruik van een vijzel dient het werktuig een grotere lengte te krijgen. In beide gevallen is er meer kracht nodig om daadwerkelijk water te kunnen verzetten. Al met al is de daadwerkelijke capaciteit van een windmotor afhankelijk van vele factoren en per molen verschillend. Maar eenmaal opgesteld liggen ook heel veel zaken vast. Op dat moment is het vooral de windsnelheid die bepaalt tot wat voor prestatie de molen op een zeker moment in staat is, de afstelling, de onderhoudstoestand (slijtage) en de smering daargelaten. Tabel 1 op de volgende pagina, die is ontleend aan het blad Waterschapsbelangen uit 1916, geeft een indicatie van het vermogen van windmotoren met verschillende raddiameters en bijpassende vijzels 48 . Uitgegaan is van een windsnelheid van 4 à 5 meter per seconde.

48 Zie Windmotoren en Windmolens, in Waterschapsbelangen, 1916, blz. 69.

43

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tabel 1: De verhouding tussen raddiameter, vijzeldiameter, opvoerhoogte en capaciteit. Raddiameter Opvoerhoogte 1,00 m. Opvoerhoogte 1,50 m. Opvoerhoogte 2,00 m. in meters Diameter vijzel Capaciteit Diameter Capaciteit Diameter Capaciteit in meters in m³ per vijzel in in m³ per vijzel in in m³ per uur. meters uur. meters uur. 3 0,25 36 - - - - 4 0,35 75 0,30 50 0,26 36 5 0,50 148 0,40 100 0,35 74 6 0,61 222 0,50 148 0,43 112 7 0,70 297 0,58 198 0,50 148 8 0,79 372 0,64 248 0,55 186 9 0,86 445 0,70 300 0,61 223 10 1,00 600 0,82 396 0,70 300 11 1,10 744 0,91 495 0,79 372 12 1,12 900 1,00 600 0,86 445

Aan de hand van het aantal te bemalen hectares en de benodigde opvoerhoogte bepaalt de windmotorproducent de daadwerkelijke grootte van de te plaatsen windmotor. Hoewel de bovengenoemde gegevens worden aangeleverd door de polderbesturen of andere belanghebbenden, brengt de producent ook zelf een bezoekje aan de plaats van opstelling om te bekijken of er zich nog onvoorziene omstandigheden voordoen. Er kunnen bijvoorbeeld obstakels in de directe omgeving voorkomen die een windbelemmerend effect hebben en daarmee het prestatievermogen van de windmotor zullen aantasten. Afhankelijk van de hoogte van deze obstakels kan de windmotorproducent een hogere toren voorschrijven zodat de ondervonden hinder binnen de perken zal blijven. Daar een windmotor een serieproduct bij uitstek is, heeft iedere producent zijn eigen model dat geleverd kan worden in verschillende groottes met bijbehorende capaciteit. Er zal uiteindelijk worden gekozen voor een molen met een zodanige capaciteit dat deze in staat is om ook bij extreme neerslag de polder droog te houden. Om een beeld te krijgen van de oppervlaktes die windmotoren met verschillende raddiameters kunnen bemalen, is tabel 2 op de volgende pagina opgenomen. De daarin weergegeven resultaten zijn van toepassing op de Record windmotoren die door Bakker in IJlst zijn geproduceerd en met een centrifugaalpomp werden uitgerust.

44

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tabel 2: De verhouding tussen raddiameter, opvoerhoogte en het maximaal aantal te bemalen hectares. Wiekenrad Opvoerhoogte en te bemalen ha. (max.) Nummer Diameter in 0,50m 1,00m 1,50m 2,00m 2,50m meters 8 2,50 12 6 4 - - 10 3,00 22 11 9 5 - 12 3,50 36 20 15 10 5 14 4,00 54 30 23 16 9 15 4,25 66 38 28 20 12 16 4,75 91 55 38 26 17 17 5,00 108 63 43 30 20 18 5,50 135 79 53 36 25 20 6,00 161 95 62 42 30 22 6,50 187 111 72 49 35 24 7,00 213 126 82 55 40 26 7,50 238 140 92 62 45 28 8,00 263 156 102 69 50 30 8,50 288 170 111 76 55 32 9,00 312 184 120 83 59

De bemalingsgebieden van de in Nederland toegepaste windmotoren verschillen sterk qua omvang. De kleinste molentjes met een raddiameter tot ongeveer 4 meter bemalen vaak één of enkele hectares. Dit zijn vooral de molentjes van de Nederlandse fabrikanten, uitgerust met een centrifugaalpomp. Toch heeft de Vereinigte Windturbine Werke A.G. in Dresden voor 1920 zeker 10 Herkules molentjes naar Friesland verscheept met een raddiameter kleiner dan 4 meter, die ondanks hun geringe grootte met een vijzel zijn uitgerust 49 . Omdat daar geen enkele meer van over gebleven is, lijkt het alsof de Herkules windmotoren alleen door grotere polders en waterschappen zijn aangeschaft, maar dit is zeker niet het geval. De middenklasse met een raddiameter van 4 tot 7 meter, regelmatig van het type Record geproduceerd door Bakker uit IJlst, bemaalt tussen de 15 en 150 hectare. Ook deze molens hebben overwegend een centrifugaalpomp als uitrusting, maar hier is het aandeel vijzelwindmotoren al aanzienlijk groter dan bij de eerstgenoemde klasse. Windmotoren met een raddiameter tussen de 7 en 15 meter worden vooral in Duitsland geproduceerd, hebben in dat geval een vijzel en bemalen vaak tussen de 150 en 500 ha. Er zijn zelfs polders bekend met bemalingseenheden van 750 hectare die door één Herkules Metallicus windmotor op het juiste peil worden gehouden. Voorbeelden zijn de

49 Zie de afnemerslijsten van de Herkules Windmotoren, in de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 15 t/m 23 en het supplement.

45

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Lauwerszeemolenpolder onder Ulrum en de Kloosterpolder onder Slappeterp50. Die laatste polder beschikt over een windmotor van de grootste soort, waar in de volgende paragraaf nader op in wordt gegaan.

3.6. DE GROOTSTE WINDMOTOREN TER WERELD

Tegenwoordig zijn de windmotoren met een raddiameter van 12 meter de grootste nog voorkomende molens van dit type. Dergelijke molens staan onder andere in Weidum en Molkwerum. Toch heeft de Vereinigte Windturbine Werke A.G. nog grotere molens afgeleverd in Friesland. Deze hadden een raddiameter van maarliefst 15 meter, een torenhoogte van 16 meter en waren de grootste windmotoren ter wereld. In 1913 wordt de eerste van deze afmetingen geplaatst in de genoemde Kloosterpolder nabij . In de brochure Herkules Windmotoren uit 1917 wordt er uitgebreid bij stil gestaan51. Het waterschap De Kloosterpolder wordt gevormd uit meerdere kleine polders met eigen bemalingsinrichtingen. Die dienen te worden vervangen door één groot gemeenschappelijk gemaal, waarvoor men in eerste instantie een stoomgemaal in gedachten heeft. Echter tijdens de voorbereidingen tot de oprichting van het waterschap in de zomer van 1912 wordt in de nabijgelegen Groote Noorderpolder te een windmotor opgericht. Deze molen, die een oppervlakte van 550 ha. bemaalt en een raddiameter heeft van 12 meter, wordt in het najaar meteen op de proef gesteld. Er valt zeer veel regen en de omstandigheden zijn dus ongunstig, toch kwijt de molen zich prima van zijn taak. De resultaten stemmen zo positief dat het bestuur van de Kloosterpolder de plannen voor stoom- of een andere vorm van mechanische bemaling opgeeft en overgaat tot de aanschaf van een windmotor. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. wordt opdracht gegeven om een windmotor te leveren met een 50% grotere capaciteit dan de voornoemde molen bij Firdgum. Een windmotor met de gevraagde capaciteit is tot dan toe niet geproduceerd. De constructeurs van de Vereinigte Windturbine Werke A.G. berekenen dat de gevraagde windmotor moet worden voorzien van een windrad met een diameter van 15 meter. Daarmee ontstaat de buitencategorie onder de windmotoren. Voor de Vereinigte Windturbine Werke A.G. en R.S. Stokvis & Zonen Ltd. is het uiteraard een prestige project, hoewel de windmotor constructief gezien niet zal afwijken van de reeds gebouwde Herkules windmotoren. Het wiekenrad wordt uitgerust met 42 windbladen en telt maarliefst 14 straalarmen of wieksteunen. De toren wordt opgetrokken volgens het Eiffel model, dus met gebogen torenstijlen. Deze zijn verankerd in een fraai betonnen gewelf met een soort kruisverband dat de bovenzijde van de betonnen ondertoren siert. De molen is uiteraard volledig zelfwerkend en de enige bediening bestaat uit het eenmaal per week vullen van de oliepotten en het stopzetten bij een afgemalen polder. De te bemalen Kloosterpolder bedraagt in 1913 zoals reeds aangegeven 750 ha. In 1916 komt daar nog eens 250 ha. bij, maar daarvan komt maar een klein deel (45 hectare) voor rekening van de dan drie jaren oude windmotor. Het polderpeil ligt op -0,60 meter en de hoogste buitenwaterstand is +0,70 meter. De maximale opvoerhoogte bedraagt dus 1,30 meter, terwijl de gemiddelde opvoerhoogte

50 Zie bijvoorbeeld de attesten van de polderbesturen aan de firma R.S. Stokvis & Zonen Ltd., in de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 25, 40, 44 en 45. 51 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 77 t/m 80.

46

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 0,83 meter blijkt te zijn. De voor ƒ15.000,- gebouwde windmotor is uitgerust met een stalen vijzel, welke een diameter van 1,80 meter meet. Het werktuig maakt bij de gemiddelde opvoerhoogte en een windsnelheid van 3 m/s (krap aan windkracht 3) 5 omwentelingen per minuut. De bijbehorende waterverplaatsing is dan 9 m³. Bij sterkere wind neemt de wateropbrengst snel toe, bij 5 m/s (een stevige windkracht 3) is deze namelijk al 30 m³ per minuut. De maximale vijzelsnelheid wordt geconstateerd op 31 omwentelingen per minuut (daarna zal de molen langzaam uit de wind draaien en blijft het toerental van de molen en dus ook de vijzel constant), de wateropbrengst is dan 65 m³ bij een opvoerhoogte van 1,30m. Hoewel de windmotor bij Slappeterp, die in de volksmond ook wel ‘De reus van de Kloosterpolder’ werd genoemd, lange tijd naar behoren functioneert, krijgen windmotoren van een dergelijke grootte maar weinig navolging. Voor zover bekend zijn er maar twee andere exemplaren gebouwd. Dit gebeurt rond 1920, wanneer de Waterschappen De Riedpolder te Midlum en De Oosterwierumer Oudvaart te Mantgum er eentje bestellen bij R.S. Stokvis en Zonen. De molen van het laatstgenoemde waterschap wordt opgebouwd in de Makkumerpolder en komt in hoofdstuk 5 nog uitgebreid aan bod als de geschiedenis van datzelfde waterschap wordt behandeld. Het is opmerkelijk dat de windmotoren met een raddiameter tussen de 10 en 12 meter veel frequenter zijn toegepast dan die met een windrad van 15 meter. Dit kan te maken hebben gehad met de bijbehorende bemalingsoppervlaktes, waarbij die van de laatstgenoemde windmotoren zo groot zijn dat het interessanter en ook beter haalbaar is om een vorm van mechanische bemaling toe te passen. Of dat men in dat geval ervoor koos om het gebied op te delen in twee kleinere eenheden met ieder een eigen windmotor. Het kan ook hebben gelegen aan de stormzekerheid van deze buitencategorie windmotoren. Het windvangend oppervlak van het windrad is bij deze molens namelijk behoorlijk groter dan bij windmotoren met raddiameter van 10 tot 12 meter. Wellicht was de constructie hier minder goed op berekend en de windmotor hierdoor kwetsbaarder. Ook kan het zijn dat de waterschappen die na de eeuwwisseling kozen voor de windmotor als bemalingswerktuig, simpelweg niet over bemalingsgebieden beschikten van een grootte waarbij een molen met een raddiameter van 15 meter noodzakelijk was. En misschien is er helemaal geen verklaring, maar berust de bovenstaande constatering simpelweg op toeval. Achteraf moet worden geconstateerd dat geen van de drie molens een lang leven is beschoren. De molen van de Kloosterpolder houdt het nog het langste vol en verdwijnt door toedoen van slopersgeweld in 1971 uit het landschap. Een restauratie om de windmotor weer in goede staat te brengen zou ƒ3.000,- moeten kosten. Dat heeft men er simpelweg niet voor over. De twee andere molens zijn al eerder opgeruimd. Daarmee is een uniek stukje techniek verloren gegaan.

3.7. DE KOSTEN VAN WINDMOTORBEMALING

Het succes van de windmotor is vooral toe te schrijven aan diens gunstige financiële plaatje afgezet tegen de prestaties van het bemalingswerktuig. Zoals reeds gesteld is de windmotor zodanig geconstrueerd dat de onderhoudskosten laag zijn en het rendement tamelijk hoog, daarnaast draait de molen op de wind die gratis voor handen is. De kosten om een windmotor in bedrijf te houden zijn dan

47

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ook beperkt en overzichtelijk. Voor een Herkules Metallicus geven R.S. Stokvis & Zonen in 1917 de volgende jaarlijkse rentabiliteitsrekening52:

Afschrijving: 4% over de kostprijs van de windmotor plus de onderbouw Rente: 2,5% over hetzelfde bedrag Onderhoud: 1,5% over het bedrag van de windmotor Bediening: ƒ25,- tot ƒ75,- per jaar, naar de grootte van de windmotor Smeermiddelen: 0,25 à 0,5% van het bedrag van de windmotor

De post onderhoud wordt hoofdzakelijk bepaald door het nu en dan verven van de windmotor en het teren van de vijzel. Alle wrijfvlakken, die aan slijtage onderhevig zijn, hebben bronsmetalen loopbussen met goede smeerinrichtingen. Vandaar dat deze lagers, die gemakkelijk te vernieuwen zijn, een vrij lange levensduur kennen. R.S. Stokvis & Zonen Ltd. constateert in 1917 dat de slijtage zo gering is dat de windmotoren die door deze importeur dertien jaren geleden in Groningen en Friesland zijn geleverd en sindsdien regelmatig in bedrijf zijn geweest, nog geen nieuwe onderdelen nodig gehad hebben53. De firma stelt voorts dat de kosten van de fundering etc., in het algemeen alle kosten die boven hun begroting ontstaan, in grote mate afhankelijk zijn van de plaatselijke omstandigheden en de bouwkundige opvattingen. De ervaring leert dat de totale bijkosten 20% tot 35% van het bedrag van de windmotor en vijzel bedragen. Dat deze verhouding ook veel nadeliger kan uitvallen blijkt uit de archieven van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart. De aanschaf van een vijftal windmotoren kost in totaal ƒ105.020,-, terwijl het bouwen van de vijf onderhuizen inclusief fundering en waterstaatkundige werken voor niet minder dan ƒ83.888,- wordt aanbesteed 54 . Nu gaat het hier weliswaar om windmotoren van de grootste soort die zowel in- als uit moeten kunnen malen, maar het geeft wel aan dat de funderingswerken een belangrijke post vormen op de begroting. Uit het bovenstaande blijkt ook dat de aanschafprijs van een windmotor niet gering is. Vooral de grote Herkules en Energie windmotoren zijn prijzig. Uiteraard hebben dergelijke molens een flinke capaciteit, zodat ze alleen interessant zijn voor de waterschappen die verantwoordelijk zijn voor de grotere bemalingsgebieden. De vijf windmotoren die het in 1918 opgerichte Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart aanschaft, hebben raddiameters van 15, 12 (2 stuks) en 11 (2 stuks) meter. Ze kosten in datzelfde jaar inclusief vijzel respectievelijk ƒ33.000,-, ƒ19.780,- en ƒ16.230,-. Dit zijn, zeker voor die tijd, forse bedragen waarbij ook de funderingskosten nog moeten worden opgeteld.

52 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 81. 53 Zie de brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, blz. 81. 54 Deze gegevens zijn ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart dat in Leeuwarden bij Tresoar is ondergebracht. Toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschapsgebied geplaatste windmotoren, en inv. nr. 1428, Bestek, bestektekeningen, inschrijfbiljet en proces-verbaal van aanbesteding betreffende het maken van de onderbouw van vijf windmotoren en het leggen van een aantal grondduikers, met bijkomende werken.

48

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Particuliere polders zijn zelden groter dan 100 hectare, dus daar volstaat een kleinere molen. Die zijn een stuk goedkoper. Bakker in IJlst rekent in 1926 voor een windmotor met een raddiameter van 5 meter en een torenhoogte van 7 meter ƒ1.275,-. De capaciteit van de molen is bij een windsnelheid van 6 tot 10 m/s ongeveer 2,5 tot 3,5 m³ water per minuut. Bij de prijs is de betonnen of bakstenen onderbouw niet inbegrepen. Deze werkzaamheden zullen door een timmerman ter plekke moeten worden uitgevoerd volgens een fundatieplan dat door Bakker gratis wordt bijgeleverd. Onder dezelfde voorwaarden wordt voor een Record windmotor met een wiekenrad van 6 meter en een torenhoogte van 8 meter een prijs van ƒ2.275,- gerekend. Een dergelijke molen slaat bij 6 tot 8 m/s wind 4 tot 6 m³ water per minuut uit. Een Record met een raddiameter van 7,5 meter en een torenhoogte van 8,5 meter, welke bij een windsnelheid van 6 tot 10 m/s een capaciteit heeft van 6 tot 8 m³ per minuut, kost ƒ2875,-. Het is ook mogelijk om de fundering te laten aanbrengen door Bakker zelf. De prijzen van de drie bovengenoemde molens komen dan uit op resp. ƒ1.775,-, ƒ2875,- en ƒ3675,-. Is de levertijd van de eerste molen 5 weken, voor de twee grotere exemplaren moet er een week extra worden gerekend55. Afgaande op de aantallen geproduceerde aantallen windmotoren, zijn R.S. Stokvis en Zonen Ltd. en de gebroeders Bakker uit IJlst er in geslaagd om een kwalitatief goede windmotor aan te bieden voor een acceptabele prijs. Anders is het niet verklaarbaar dat juist deze twee producenten zo succesvol zijn geworden en dat de concurrentie op zeer grote afstand bleef. De Herkules Metallicus heeft vooral de markt voor de grotere windmotoren gedomineerd en werd vooral besteld door waterschappen en grote polders. Dit type windmotor is zeer sterk en degelijk gebouwd en qua concept onovertroffen. Daar is de prijs ook naar geweest, vandaar dat de kleinere en vaak particuliere polders vaak de voorkeur gaven aan een Record windmotor van de gebroeders Bakker. Ook deze molens hebben de tand des tijds prima doorstaan en hadden eigenlijk alleen serieuze concurrentie van de windmotoren van Jozef J. Mous uit Balk. Voor de Herkules was de Energie windmotor van de firma Kletzsch uit Coswig het enige regelmatig toegepaste alternatief. Constructief wijkt deze molen slechts in detail af van de Herkules, zodat dit doet vermoeden dat de bedrijven op een bepaalde manier aan elkaar gelinkt zijn geweest. Andere producenten hebben geprobeerd om een eigen prototype windmotor te ontwerpen, maar in de praktijk zijn dergelijke molens nooit een succes geweest. De Werkspoor-Agricco- Windmotoren zijn hiervan een goed voorbeeld, deze hadden een duidelijk ander voorkomen dan de molens van Bakker en de Vereinigte Windturbine Werke A.G. Een handjevol van deze molens is geplaatst, maar er is geen enkel exemplaar overgebleven. De merken die vandaag de dag nog wel worden vertegenwoordigd, vertonen op zijn minst een sterke gelijkenis met de Herkules en Record molens.

55 Zie archief Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren.

49

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 3.8. DE REACTIE VANUIT HET MOLENVELD

De traditionele windmolens hebben eeuwenlang een vooraanstaande rol gespeeld binnen de Nederlandse economie. Vanwege de vele essentiële handelingen die werden verricht met behulp van windkracht, hebben de molens ertoe bijgedragen dat het kleine landje heeft kunnen uitgroeien tot een wereldmacht. Met als absoluut hoogtepunt de Gouden Eeuw tussen zestien- en zeventienhonderd, toen Nederland een periode van ongekende voorspoed en rijkdom kende. Maar ook daarna zijn molens nog lange tijd onaantastbaar als industrieel werktuig en lijken ze onlosmakelijk verbonden met het Nederlandse leven. Totdat in het laatste kwart van de negentiende eeuw andere tijden aanbreken. Tegen de efficiëntie van de stoommachine, de verbrandings- of explosiemotor en de elektriciteit is de traditionele windmolen niet opgewassen en al snel begint het eeuwenoude werktuig terrein te verliezen. Het grote molensterven is begonnen, zoals de Duitsers deze ontwikkeling plachten te noemen. De sloopwoede is ongekend. Binnen een eeuw zal het molenbestand worden teruggebracht tot ééntiende van de oorspronkelijke omvang. Molenliefhebbers zien het met lede ogen aan en besluiten begin jaren twintig van de twintigste eeuw in actie te komen. Vereniging De Hollandsche Molen wordt in 1923 opgericht en heeft ten doel om de molen te behouden in zijn economische functie. Nog geen jaar later wordt er een molenverbeteringsprijsvraag uitgeschreven die ertoe moet leiden dat het rendement van de molen wordt vergroot 56 . Enkele molenmakers en andere technici ontwikkelen wieksytemen die de prestaties van de molen aanzienlijk verbeteren. Daarmee weten ze het moment van het definitief stoppen als productie- of bemalingsmolen in diverse gevallen uit te stellen of zelfs te voorkomen. Uiteraard wordt ook de windmotor gezien als een serieuze bedreiging voor de poldermolen. In paragraaf 3.3. zijn de voordelen van de metalen molen ten opzichte van zijn houten voorganger al aan bod gekomen. Windmotorbemaling werd over het algemeen als een stap vooruit gezien en vele traditionele molens hebben het loodje gelegd toen ze werden vervangen door een windmotor. Met name in Friesland is de impact groot geweest. Dit hing samen met een aantal factoren die in het volgende hoofdstuk worden behandeld. Feit is dat een klassieke molen op ambachtelijke wijze wordt gebouwd door een vakkundige molenmaker die er bij wijze van spreken zijn hele ziel en zaligheid in legt. Daarnaast is het een product dat tot stand komt op basis van een serie keuzes aangaande de vorm en inrichting. Bovendien wordt het bouwwerk beïnvloed door diens omgeving (streekeigen kenmerken) en het handelen van de gebruikers. Er is geen molen gelijk en het werktuig heeft vanwege het voornoemde vaak een duidelijke eigen identiteit. Een windmotor is daarentegen rechtstreeks het gevolg van de industriële revolutie, een serieproduct zonder onderscheidende kenmerken. Molenliefhebbers uit die tijd vinden het een karakterloos gevaarte dat in al zijn lelijkheid het aanzien van het Friese landschap aantast. Al snel krijgt de stalen molen een veelzeggende bijnaam, die ‘schrikmolen’ luidt. Voorvechters van de traditionele windmolens trekken de lovende artikelen over de windmotor die vanaf 1915 in de eerder genoemde vakbladen verschijnen overigens ook in twijfel. Zij kunnen zich niet voorstellen dat de windmotor 2,5 keer zoveel werkuren tot zijn beschikking heeft. In het blad De

56 Zie ondermeer Nijhof, drs. P., Windmolens in Nederland, 1983, blz. 103 t/m 108 en Pouw, G.J., Wieksystemen voor polder- en industriemolens, 1982.

50

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Ingenieur van 1 augustus 1925 heeft ir. A. J. Buurman dit duidelijk becijferd aan de hand van windstatistieken en afgaande op de windsnelheden die benodigd zijn om de beide typen molens in bedrijf te stellen. Voor ir. J. Muysken geeft de wijze waarop de resultaten tot stand zijn gekomen aanleiding om te reageren en erop te wijzen dat de tijd die verloren gaat door werkzaamheden zoals kruien en zwichten, welke volgens Buurman bij een goede maalwind nog een tijdverlies van 17 tot 25% zouden geven, kan worden ondervangen door de molen te moderniseren. Vandaar ziet hij de uitslag van de prijsvraag, die Vereniging De Hollandsche Molen voor dit doel heeft uitgeschreven, met belangstelling tegemoet. Ook stelt hij dat indien er lezers zijn die over meer gegevens beschikken omtrent de traditionele molens die aanleiding zouden kunnen geven om de resultaten in het artikel van A.J. Buurman bij te stellen of te herzien, dat een publicatie daarvan zeker door alle molenliefhebbers toejuicht zou worden57. Dat de windmotor lange tijd een slechte naam heeft onder de molenliefhebbers blijkt ook uit het simpelweg negeren van de stalen molen in allerhande molenliteratuur. En als er al naar verwezen wordt dan is het op een weinig vleiende toon. In één van de jaarboekjes van Vereniging De Hollandsche Molen staat bijvoorbeeld een artikel dat de titel ‘Schrik-molens’ draagt58. Het gaat om een verslag van een uitstapje naar de Alblasserwaard, alwaar men tevens een bezoek heeft gebracht aan de polder Sliedrecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft men daar als hulpbemaling een zestal metalen molentjes geïnstalleerd, omdat er een nijpend tekort is aan brandstof voor het motorgemaal. Hoewel het om zogenaamde Bosmanmolentjes blijkt te gaan en niet om windmotoren zoals die tot dusverre zijn beschreven, wordt er hetvolgende over gezegd: “Ieder hoopt, dat de oorlog met zijn gevolgen zoo spoedig mogelijk voorbij is, ook in het belang van het landschapsschoon. De aanblik van de zes in verschillend tempo draaiende ijzeren molens is ontstellend. Zij vervullen den beschouwer met grooten schrik. Op een afstand vraagt men zich af, wat er in de verte gebeurt, welk gewriemel is daar aan de gang en naderbij wordt men met recht ontzet. Staat men in de langsrichting van den Binnenvliet, dan ziet men met inbegrip der weerspiegeling in het water, twaalf wiekrozen met achtenveertig bladen als het ware rond en rond fladderen; straks wellicht resp. vier-en-twintig en zes- en-negentig (men overweegt er nog zes stuks bij te plaatsen mochten de reeds bestaande zes molentjes er niet in slagen om de polder droog te houden). De geheele sfeer van de streek wordt allerellendigst bedorven; arme Alblasserwaard!” Het bovenstaande geeft duidelijk aan hoe molenliefhebbers destijds over stalen molens dachten. Men zag nog liever een elektrisch- of motorgemaal dan zo’n ontsierende molen. Pas toen de ruilverkavelingen en schaalvergrotingen een ware kaalslag onder de windmotoren en aanverwante molentjes teweeg brachten, gingen molenliefhebbers inzien dat ook deze werktuigen deel uitmaakten van de bemalingsgeschiedenis van Nederland en als zodanig niet konden worden gemist. Het heeft echter nog tot de jaren ’90 geduurd voordat er enige vorm van bescherming en instandhouding van de grond kwam.

57 Zie Muysken, ir. J., Moderne windmotoren vergeleken met den Hollandschen windmolen, in De Ingenieur, 1925, blz. 799 t/m 801. 58 Cool, Ir. W., Schrik-molens, in Jaarboek van Vereniging De Hollandsche Molen bundel 3 (1935/1942), 1941, blz. 212 t/m 216.

51

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 4 – DE OPKOMST VAN DE WINDMOTOR IN FRIESLAND

4.1. DE PLAATS VAN DE WINDMOTOR IN DE FRIESE BEMALINGSGESCHIEDENIS

Dankzij diens goede eigenschappen en het bijbehorende voordelige kostenplaatje is de windmotor interessant voor polderbemaling. Toch kunnen deze factoren onmogelijk het succes van het werktuig volledig verklaren. Hoe kan het anders dat de molen Friesland meer navolging heeft gekregen dan in de andere natte en laaggelegen gebieden van Nederland? Om de opkomst van de windmotor in het Friese land op de juiste manier te kunnen plaatsen dient deze in een ruimere context te worden beschouwd. Daarvoor is enige kennis van de Friese bemalingsgeschiedenis en de plaatselijke omstandigheden vereist. Vandaar dat er in dit hoofdstuk wordt afgetrapt met een stukje historie.

4.1.1. De eerste bewoners Zodra de eerste mensen zich permanent vestigen op de vruchtbare kleigronden in het noorden van de provincie, begint de immer voortdurende strijd tegen het water. Het gevaar komt van twee kanten, enerzijds van de zee in de vorm van stormvloeden en anderzijds van boven in de vorm van neerslag. Beide kunnen allesvernietigende overstromingen tot gevolg hebben, waartegen de mens zich zoveel mogelijk probeert te wapenen. Aanvankelijk speelt alleen het gevaar van zee daar de eerste stervelingen de hoogstgelegen plaatsen in het open kleilandschap uitkiezen voor bewoning. Dit zijn bijvoorbeeld de hogere kwelderruggen en de oeverwallen of andere natuurlijk gevormde hoogtes. De bewoners, die voorheen volledig afhankelijk zijn geweest van de jacht en visserij, denken in de landbouw een beter bestaan te vinden. Ze bewerken daarom de vruchtbare grond en weiden er vee op. Omdat hun woonplaatsen regelmatig verloren gaan bij stormvloed of hoog water, worden deze pioniers omwille van hun eigen veiligheid ertoe gedwongen om hun leefgebied beter te beschermen. De eerste terpen worden opgeworpen, waarvoor men klei van de omringende gronden gebruikt alsmede het mest van de dieren. De terpbewoners moeten met de beperkte middelen die ze hebben, geheel in hun eigen levensbehoeften voorzien. Ze houden het vee voor de melk, het vlees, de huiden en de wol, er wordt graan geteeld op de omringende gronden en op de terp zelf vangt men het regenwater op in een zoetwaterpoel voor de drinkwatervoorziening. Omdat de terpbewoners onderling sterk van elkaar afhankelijk zijn, komt het al snel tot samenwerking om zich beter te beschermen tegen de zee en een betere betrouwbaarheid van de terpen te realiseren. Er is dan nog geen sprake van particulier eigendom van de omliggende gronden, de gemeenschap verdeelt deze zelf onder de bewoners en men spreekt gezamenlijk af wat er aan de beveiliging van de terp en de omliggende gronden moet gebeuren.

4.1.2. De eerste dijken Na verloop van tijd blijft het niet alleen bij het steeds verder ophogen van de terp, meestal tot een meter of drie boven maaiveldhoogte, maar begint men ook met de aanleg van dijken. In eerste instantie vooral als een veiliger verbinding tussen de terpen, maar later ook voor de beveiliging van een groter gebied tegen de invloeden van de zee. De aanleg van de opgehoogde wegen start in de negende eeuw, de eerste ringdijken volgen een eeuw later. Daarmee ontstaan tevens de eerste polders in

52

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Friesland, te weten Hartwerd-Witmarsum, Oosterend-Roodhuis, -West en Wijnaldum- Herbayum59. Friesland is in die tijd opgedeeld in drie min of meer afzonderlijke gebieden die gouwen of gooën worden genoemd. Het gaat om Westergo, Oostergo en Suthergo. De eerste twee omvatten vooral de zeekleigebieden in het noorden en westen van Friesland. Ze zijn van elkaar gescheiden door de Middelzee, die vanaf het noorden tot aan de provincie in tweeën deelt. Een belangrijk verschil tussen Oostergo en Westergo is dat in het eerstgenoemde gebied veel meer vast en hoger gelegen land voorkomt. Daarom is dat deel praktisch in één keer voorzien van de dijken die het moet beschermen tegen de zee. Daarentegen ontstaan in het lager gelegen Westergo eerst de afzonderlijke ring- of hemdijken, voordat heel de streek wordt voorzien van een aaneengesloten zeedijk. De ring- en hemdijken zijn in de eerste plaats bedoeld ter beveiliging van het gebied dat er binnen ligt tegen het omringende water. Later vormen ze ook een extra bescherming van het inliggende gebied voor het geval dat de zeedijken het zouden begeven. Suthergo kent een totaal andere geschiedenis. Het is deels ontoegankelijk vanwege de moerassige en veenachtige bodem en voor de rest bestaat het uit voedselarme zandgronden waarop uitgestrekte wouden voorkomen. Dergelijke woeste gronden bieden veel minder goede bestaansmogelijkheden voor de landbouw en veeteelt en daarom raakt dit gebied pas later bewoond.

4.1.3. De natuurlijke afvoer van het water

Na de vorming van het Friese land houdt men tussen de boven water blijvende gronden de kreken en slenken over. Die voeren de neerslag op natuurlijk wijze af naar zee. De kreken zijn kleinere geulen die ook tegenwoordig nog terug te vinden zijn in het kleilandschap als kronkelige perceelsloten. Ze monden uit op de bredere slenken, die meestal ook dieper en langer van vorm zijn. De slenken zorgen ervoor dat het hemelwater, dat van de gronden in de kreken stroomt, daadwerkelijk naar zee wordt getransporteerd. Omdat er lange tijd sprake is van een open verbinding bij afwezigheid van de dijken, is de getijdenwerking tot ver landinwaarts merkbaar. Daar het bijbehorende zoute water slecht te gebruiken is voor mens, dier en gewas, worden diverse slenken afgedamd door de terpbewoners. Om het overtollige water toch nog te kunnen afvoeren, plaatst men in de nog open liggende geulen en rivieren een afsluiting in de vorm van een zijl of een afwateringssluis. Bij eb kan men dan de schuif open zetten en het teveel aan water lozen op zee. Tegelijkertijd keert men bij vloed het onbruikbare zoute water. De eerste polders in Friesland, die moederpolders worden genoemd, maken gebruik van hetzelfde principe. Ze wateren af op het netwerk van slenken, meren en vaarten dat het boezemsysteem vormt. De gooën, de latere grietenijen en zeewerende waterschappen zorgen ervoor dat de hoofdstructuur steeds verder wordt verbeterd door de aanleg van afsluitende dijken en zijlen en daarnaast door het graven en vergroten van een netwerk van bredere vaarten. Het waterbeheer op de kleinere schaal van de percelen wordt ondertussen geregeld door de landeigenaren en –gebruikers. Die zijn daarbij vooral afhankelijk van de ligging van de percelen ten opzichte van het boezemwater en het peil dat daarop aangehouden wordt. Wanneer de landerijen van iemand verderaf van dit water zijn

59 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 28.

53

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 gelegen, dan probeert diegene met de eigenaren van de voorliggende percelen tot overeenstemming te komen om samen een afwateringssloot te graven en gebruik te maken van verderop gelegen afwateringsduiker of zijl. Op die manier zijn verschillende polders in Friesland ontstaan.

4.1.4. Polderbemaling Aan het begin van de vijftiende eeuw wordt de poldermolen uitgevonden. Dit is een windmolen die met behulp van een scheprad water kan opmalen. Naar verluid wordt het eerste exemplaar in 1407 of 1408 nabij Alkmaar geplaatst en duurt het vervolgens nog tot aan het begin van de zeventiende eeuw, beduidend later dan in de andere waterrijke provincies van Nederland, voordat het werktuig ook in Friesland wordt geïntroduceerd60. Daarna gaat het snel, spoedig zijn de wiekendragers niet meer weg te denken uit het Friese landschap en komen ze in groten getale voor. Het Molenherstelprogramma van de voormalige gemeente Littenseradeel uit maart 1993 vermeldt dat uit een op last van hogerhand gehouden telling is gebleken dat er in de provincie ooit 2.445 poldermolens aanwezig zijn geweest (met uitzondering van de tjaskers), waarvan er op dat (niet gespecificeerde) moment 806 voorzien zijn van een scheprad en de overige 1.639 stuks reeds een vijzel als uitrusting hebben61. De poldermolen biedt nieuwe mogelijkheden om vooral op een kleinschaliger niveau meer te doen aan de beheersing van het water. Was het in het verleden alleen mogelijk om de hoger gelegen gebieden te ontwateren door het graven van sloten die vanwege het verval en de getijdenwerking het water op een natuurlijke wijze konden afvoeren, nu verschijnen er ook polders in de lager gelegen delen of wordt er zelfs nieuw land gewonnen door het droogmalen van ondiepe meren en poelen. Particulier initiatief van de direct belanghebbenden loopt daarbij voorop, het zijn vooral boeren die dit ter hand nemen. Daardoor ontstaan er diverse droogmakerijen in het zuidwesten van de provincie. Met de proclamatie van 9 mei 1774 willen de Staten van Friesland bereiken dat nog meer landen worden bedijkt en in cultuur worden gebracht62. Men kan volgens de Staten meer uit het Friese land halen door het bedijken van de buitendijks gelegen landen die door de zee zijn opgehoogd, het bepolderen van binnenlandse lagere gelegen landen, het droogmaken van meren en poelen, het bebouwen van woeste heidevelden en het ondergronden van de lage venen. De Staten geven daarbij aan dat bepoldering naar hun mening mogelijk is als tweederde van alle eigenaren binnen zo’n gebied daarvoor voelt. De andere eigenaren dienen er dan maar mee in te stemmen of hun gronden aan de voorstanders te verkopen. Door het gezamenlijk ontwikkelen van poldergebieden en het plaatsen van steeds meer molens, kan het water sneller op de boezem worden geloosd. Ook op de hoger gelegen gronden, waar in principe het onder vrij verval laten afstromen van het water nog wel volstaat, gaat men inzien dat windbemaling en diepere ontwatering voor het landgebruik voordelen heeft. Vandaar dat men ook hier steeds meer polders met een eigen bemaling opricht. Afgaande op het aantal geschatte molens moeten

60 Zie Stokhuyzen, Ir. F., en Slooten, B., 7.1 Poldermolens, in Molens. De nieuwe Stokhuizen, 2007, blz. 82 en Haar, G. ter, en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 93. 61 Zie , H., Poelsma A.W., et al, Molenherstelprogramma Littenseradeel, 1993, blz. 2. 62 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 116.

54

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 er in Friesland in de loop van de tijd tussen de 1.500 en 2.000 particuliere polders tot ontwikkeling gekomen zijn63.

4.1.5. De Friese boezem

Met het droogmaken en bepolderen van gronden die daarvoor nog onder water stonden of onder water konden lopen en als zodanig opvanggebieden vormden, neemt de oppervlakte van de boezem steeds verder af. Daardoor moet steeds meer water over een kleiner wateroppervlak worden verdeeld. Aanvankelijk leidt dit nog niet tot grote problemen, er worden immers ook nieuwe vaarten gegraven en bestaande wateren verbreed en/of verdiept. Daarnaast zijn de langs de boezem aangelegde kaden vaak niet al te hoog, zodat het areaal aan berging in de winter vrij groot blijft. Maar naarmate de tijd vordert, gaat steeds meer land afwateren op de boezem, nemen de eisen die er worden gesteld aan de bemaling toe, daalt de poldergrond met zo’n 20 cm. per eeuw als gevolg van de diepere ontwatering en rijst de zeespiegel ondertussen enkele centimeters in datzelfde tijdsbestek. De fluctuaties in de waterstand van de boezem nemen hierdoor toe en de provincie wordt steeds vaker getroffen door overstromingen. De Friese Staten voelen zich genoodzaakt om in te grijpen. Zij stellen in 1775 een commissie in die onder leiding van prof. Ypey de problematiek moet onderzoeken 64 . De commissie constateert dat de onderhoudstoestand van diverse vaarten te wensen overlaat, zodat de zeezijlen onvoldoende voeding krijgen. Doordat de zeespiegelstanden hoger worden, is er ook minder tijd om het boezemwater te spuien. Daarom dienen de watergangen te worden verruimd. Het advies leidt niet meteen tot de aanpak van de waterstaatkundige situatie. Het blijft bij het benoemen van commissies en het maken van plannen. Ondertussen zijn boezemwaterstanden van meer dan een meter boven zomerpeil heel normaal en treden vooral bij opwaaiing grote peilverschillen op. Ook wordt er maar matig onderhoud gepleegd aan de binnendijken van Westergo, welke tot dan toe in stand zijn gehouden als extra beveiliging bij een eventuele zeedijkdoorbraak. Die komen aan het einde van de zeventiende eeuw vrijwel niet voor, zodat er generaties opgroeien die twijfelen aan het nut van de binnendijken. Wanneer de zeedijken het op meerdere plaatsten begeven als gevolg van een zware storm in 1825, zijn er maar weinig binnendijken in staat om het water te keren. Het gevolg is dat de helft van Friesland onder water loopt65. Tien jaren later besluiten de Provinciale Staten eindelijk om een hele trits werken uit te voeren ter verbetering van de afwatering. Deze bestaan onder andere uit het sluitend maken van de oostelijke provinciegrens tegen indringing van vreemd water, het in goede staat brengen van verschillende binnenlandse waterkeringen, het graven en slatten van verschillende vaarten, het verwijderen van verschillende bruggen en vaarten en het bouwen van een nieuwe sluis voor en één te Lemmer. De werkzaamheden, die zeker voor die tijd gigantisch zijn, worden tussen 1827 en 1858 uitgevoerd66. In die tijd is er nog geen sprake van één boezemsysteem. Westergo, Oostergo en de Zevenwolden worden van elkaar gescheiden door binnendijken zoals de Slachtedijk, de Middelzeedijk en de

63 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 117. 64 Zie Hofstra, J., De eeuwige strijd tegen het water, in Friese Molens, 1995, blz. 29. 65 Zie Hofstra, J., De eeuwige strijd tegen het water, in Friese Molens, 1995, blz. 29. 66 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 101.

55

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Leppedijk en hebben allemaal hun eigen zijlen om het neerslagwater af te voeren. Zolang een goede regeling voor het beheer van de Friese boezem ontbreekt, houdt men deze scheiding graag in stand. Dit blijft zo tot het moment waarop de nog aanwezige zijlen constant worden open gehouden of worden opgeruimd. In 1859 gebeurt dit met het Leeuwarder Verlaat, zodat de boezems van Westergo en Oostergo één geheel worden. Op 2 mei 1877 besluiten de Provinciale Staten de zijlen in de Leppedijk permanent open te zetten. De doorgraving van de Leppedijk ten behoeve van de aanleg van het Prinses Margrietkanaal is de volgende stap. Daardoor is een belangrijk tweede obstakel tussen de boezems Oostergo en Westergo, de Irnsumerzijl, overbodig geworden. Die wordt in 1884 opgeruimd67. Door de bovenstaande ingrepen wordt de Friese boezem, die behoudens de polder Oost- en Westdongeradeel en de Lindevallei vrijwel de gehele provincie omvat, de grootste van Nederland. In 1870 bestaat deze uit 27.213 ha. water, met inbegrip van 4.000 ha. riet, biezen en moeras. In de winter loopt er doorgaans 32.787 ha. boezemland onder water zodat de boezem dan 60.000 ha. groot is. Aangezien het hele gebied 293.900 ha. beslaat, zonder water is dit 266.687 ha. , kan worden geconcludeerd dat in de winter 1/8 deel van het land onder water staat. Hieruit blijkt ook dat de waterberging van de boezem, ondanks de voortgaande bepolderingen, nog bijzonder groot is, namelijk 1/10. Ter vergelijking: voor de Schermerboezem is de verhouding tussen water en land 1/38, voor Amstelland 1/50, voor Delftland 1/77 en voor Rijnland 1/3768. De laatstgenoemde boezems hebben een beperkte waterbergingscapaciteit en lopen spoedig vol op het moment dat de aftapping stagneert. Bij een zeker peil is men dan genoodzaakt om de bemaling van de polders te staken, omdat het water anders vanzelf over de kaden terug de polders in stroomt. Meestal wordt dit maalpeil aangewezen bij een molen die centraal ligt. Op het moment dat het kritieke peil is bereikt dan wordt er met behulp van de molen naar de molenaars in de omgeving geseind dat ze moeten stoppen met malen. Uiteraard werkt deze situatie de bouw van krachtige molens in de hand. Dan kan men de polder droogmalen voordat het kritieke peil is bereikt. In tegenstelling tot de bovengenoemde besloten boezems, is in Friesland tot op heden sprake van een vrije boezem. Polders mogen altijd uitmalen, ook al staat het waterpeil in de boezem nog zo hoog. Mede hierdoor is er lange tijd geen dringende behoefte aan schaalvergroting en heeft de provincie altijd veel kleine molens gekend. Dit doet misschien vermoeden dat het met de waterstaatkundige situatie in de provincie wel goed zit na het wegnemen van de scheidingen in de Friese boezem. Niets blijkt minder waar. Ook nadien zijn nog tal van grote ingrepen nodig om de afwatering in de provincie te verbeteren.

67 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 96. 68 Zie Hofstra, De eeuwige strijd tegen het water, in Friese Molens, 1995, blz. 32.

56

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 32: Een windmotor bij Eernewoude tegen een strak blauwe lucht; het is zomer in Friesland. De molen is buiten bedrijf omdat er in deze periode, vanwege de sterke verdamping, vrijwel nooit sprake is van wateroverlast in polder.

4.1.6. Nieuwe ontwikkelingen

Reeds voor het verstrijken van de achttiende eeuw is er een alternatief voor windbemaling beschikbaar. Het gaat uiteraard om stoombemaling, dat na een voorzichtige start een hoge vlucht neemt in het westen van het land. Zeker nadat de drooglegging van de Haarlemmermeer met een drietal stoomgemalen tot een goed einde is gebracht. Aanvankelijk wil men dit project laten uitvoeren door 79 windmolens met vijzels en schepraderen, aangevuld met drie kleine vijzelstoomgemalen, maar koning Willem I kan zich hier niet in vinden en laat verder onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden om de drooglegging uitsluitend met behulp van stoombemaling ter hand te nemen. Dit blijkt realiseerbaar en vervolgens worden de drie genoemde gemalen gebouwd waarmee het meer tussen 1849 en 1852 wordt leeggemalen69. De Friezen zijn echter niet zo happig op de nieuwe technologie en blijven voorlopig vasthouden aan de windmolens. De gefragmenteerde en kleinschalige polderstructuur leent zich niet goed voor de kostbare stoombemaling, daarnaast kunnen ze het boezemwater tot ver in de twintigste eeuw uitsluitend op natuurlijke wijze lozen. En juist voor die toepassing wordt het stoomgemaal in het westen van het land veelvuldig ingezet.

69 Zie www.cruquiusmuseum.nl onder droogmaking.

57

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Een tweede ontwikkeling doet zich voor op organisatorisch vlak. In de provincie Groningen wordt het oprichten van waterschappen in het tweede deel van de negentiende eeuw sterk gestimuleerd. Ook dit gewest kent vele kleine poldertjes die worden bemalen door spinnekoppen en andere kleine molens. Echter het onderbrengen van meerdere kleine polders in één waterschap gaat vrijwel altijd gepaard met het centraliseren van de bemaling. Eén grote molen vervangt in zo’n geval meerdere kleine exemplaren. Deze strategie wordt zelfs zover doorgevoerd dat er vandaag de dag geen enkele spinnekop of boerenmuonts meer voorkomt in deze provincie. Ook in Friesland ziet men in dat de waterschapsvorming een positieve uitwerking kan hebben op waterhuishouding en gaan De Provinciale Staten deze organisatievorm actief promoten. Daar de waterschappen dus vanuit Groningen naar Friesland komen overwaaien, begint men als eerste in de noordoostelijk gelegen gemeenten aan de reorganisatie van de waterstaat. Daarbij worden, zeker voor Friese begrippen, grote achtkante molens gebouwd die de boerenmolentjes verdrijven. In dit deel van Friesland zoekt men tegenwoordig dan ook tevergeefs naar spinnekopmolens en zijn de kleine boerenmuontsen op de vingers van één hand te tellen. Langzamerhand wordt de trend ook in de andere delen van de provincie overgenomen, getuige de oprichting van waterschappen zoals de Oosterwierumer Oudvaart, c.a., de Riedpolder en Wollegaast. Gaan de eerste waterschappen nog over tot het oprichten van grote traditionele windmolens, na de eeuwwisseling maakt men massaal gebruik van windmotoren en diesel- of elektromotoren. De laatste nieuwe houten poldermolen in Friesland wordt in 1907 gebouwd in opdracht van het waterschap Kornwerd. Daarna koopt het naburige waterschap de Weeren in 1918 nog een tweetal buiten bedrijf geraakte molens op om deze in te zetten voor de bemaling van een tiental samen te voegen polders en een stuk boezemland, hetgeen de laatste keer is dat er in de provincie wordt gekozen voor bemaling met behulp van traditionele poldermolens70. In deze fase van de Friese bemalingsgeschiedenis begint de windmotor aan zijn opmars. De factoren die hieraan ten grondslag hebben gelegen zullen in de volgende paragrafen de revue passeren.

4.2. FACTOREN DIE HEBBEN BIJGEDRAGEN AAN HET SUCCES VAN DE WINDMOTOR

IN FRIESLAND

Met behulp van het geschetste beeld van de ontwikkelingen die zich in Friesland op waterstaatkundig gebied hebben voorgedaan voordat de windmotor wordt uitgevonden, kunnen een aantal factoren worden aangewezen die de veelvuldige gebruikmaking van het werktuig in de povincie verklaren.

4.2.1. De kleinschalige polderstructuur Friesland heeft tot ver in de negentiende eeuw een zeer kleinschalig en gefragmenteerd polderlandschap. De redenen hiervoor zijn bekend. De polders zijn ontstaan door toedoen van boeren. Die kunnen eeuwenlang op natuurlijke wijze en later met behulp van een kleine windmolen het overtollige water kwijt op de vrije boezem. Vandaar dat men schaalvergroting niet nodig acht. De hoeveelheid molens in de provincie is vlak voor de eeuwwisseling dan ook enorm. Dat betekent dat er in Friesland vele potentiële locaties voorhanden zijn om een windmotor op te richten. Op het moment

70 Zie Hofstra, J., De eeuwige strijd tegen het water, in Friese Molens, 1995, blz. 33.

58

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 dat een houten molen namelijk groot onderhoud behoeft dan heeft een boer voor een paar centen meer een splinternieuwe stalen molen die onderhoudsvriendelijker is, zichzelf regelt en bovendien vaker in bedrijf kan zijn dan het oorspronkelijke exemplaar. Vergelijken we de polderstructuur in Friesland met die in de andere laaggelegen gebieden in Nederland dan kan worden geconstateerd dat er rond de eeuwwisseling nergens (meer) eenzelfde kleinschaligheid op grote schaal aanwezig is.

4.2.2. Het conservatieve denken In Friesland is het gros van de bepolderingen op basis van particulier initiatief tot stand gekomen. Zoals reeds aangegeven zijn het vooral boeren die zich hier als toekomstige gebruikers van de grond mee bezig houden. Het verklaart de kleinschaligheid van het landschap, dat uit honderden kleine particuliere poldertjes bestaat, maar ook het vrij conservatieve denken in de provincie. Men moet het allemaal op eigen kracht doen met de beperkte middelen en het (relatief) geringe kapitaal dat voorhanden is. Voordat nieuwe technologieën hier dus daadwerkelijk worden aangewend, moeten deze eerst hebben aangetoond dat ze ook echt een stap vooruit zijn. Voor stoommachines geldt in dit kader dat ze in de beginfase niet altijd even betrouwbaar zijn. Men bedenkt zich in Friesland dus wel twee keer voordat er wordt overgestapt op een ingewikkelde machine waar men niet echt mee bekend is en welke een zorgvuldige bediening behoeft. Bovendien is de wind gratis en zijn de kolen kostbaar. Deze gedachtegang staat lijnrecht tegenover die van een groep gefortuneerde burgers in het westen van het land die, alleen al vanwege de prestige die daarmee gemoeid is, het liefste met de meest vooruitstrevende middelen grote wateren droogmalen om de achterblijvende gronden vervolgens in cultuur te brengen. Overigens zijn er in Friesland ook een aantal grote veenplassen drooggemalen. Hoewel dit eveneens hoofdzakelijk op initiatief van plaatselijke boeren tot stand is gebracht, durft men hier de stap naar stoombemaling wel te maken. De grootschaligheid van deze projecten heeft hier ongetwijfeld een doorslaggevende rol bij gespeeld. Bovendien kiest men vaak eerst voor een tussenvariant, waarbij het stoomgemaal als hulpgemaal wordt ingezet ter aanvulling op de reeds bestaande windbemaling. Pas rond de eeuwwisseling worden de veenpoldermolens op grote schaal afgebroken en definitief vervangen door vormen van mechanische bemaling.

4.2.3. De ligging van de polders ten opzichte van het boezempeil

Hoe hoger een vijzel of centrifugaalpomp het water omhoog moet brengen, hoe meer kracht benodigd is om datzelfde werktuig in bedrijf te stellen. Dat betekent dat de capaciteit van een windmotor met een zekere raddiameter afneemt naarmate diezelfde molen een werktuig moet aandrijven met een grotere opvoerhoogte (onder capaciteit wordt de hoeveelheid te verplaatsen water binnen een zeker tijdsbestek verstaan). Dit is terug te zien in tabel 2 op bladzijde 44. Immers daarin staat dat een Record windmotor met een raddiameter van vijf meter maximaal 108 hectare kan bemalen als de centrifugaalpomp het water 0,50 meter omhoog moet brengen. Bij een opvoerhoogte 1,00 meter bedraagt het maximaal te bemalen oppervlak 63 hectare en via 43 en 30 ha. bij opvoerhoogtes van respectievelijk 1,50 en 2,00 meter komt men uiteindelijk uit op slechts 20 hectare bij een opvoerhoogte van 2,50 meter. Wat opvalt is dat het verband tussen opvoerhoogte en maximaal aantal te bemalen

59

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 hectares niet lineair is. Ongeacht de grootte van het windrad is de capaciteit van een windmotor bij grotere opvoerhoogtes beperkt. In dat geval levert een vergroting van de molen relatief gezien, maar ook in absolute zin, weinig extra capaciteit op. Dat maakt een windmotor met een centrifugaalpomp ongeschikt voor de bemaling van dieper gelegen polders van enige omvang. Hoewel bij windmotoren die worden voorzien van een vijzel de capaciteit minder snel zal afnemen als de opvoerhoogte toeneemt, is men ook in dat geval gebonden aan de maximale raddiameter van 15 meter, een daarbij behorende maximaal aan te leveren kracht en een daaruit voort komende maximaal te bemalen oppervlak bij een zekere opvoerhoogte. Een nog grotere molen bouwen is simpelweg onverantwoord omdat dit ten koste zou gaan van de zelfregelende werking van het werktuig. Met het gevolg dat deze bij storm een veel groter risico loopt om vernield te worden. Bij beperkte opvoerhoogtes is het rendement van een windmotor zowel in absolute als in relatieve zin groter. Dat maakt de molen uitermate geschikt voor het bemalen van polders waarin het gewenste polderpeil niet al teveel lager ligt dan het waterpeil in de boezem waarop uitgeslagen dient te worden. In Friesland is dit zondermeer het geval. Hoewel de bodem ook hier de afgelopen eeuwen tientallen centimeters is ingeklonken, ligt het polderpeil in de Friese polders zelden meer dan 2 meter beneden het boezempeil. Een windmotor voldoet hier dus prima als bemalingswerktuig en kan ook daadwerkelijk concurreren met de traditionele windmolens en de diverse vormen van mechanische bemaling. Voor het westen van het land geldt het bovenstaande niet. De polders liggen daar over het algemeen enkele meters dieper. Men is in staat geweest om deze te bemalen met behulp van traditionele poldermolens ondermeer door deze te voorzien van een zeer groot en krachtig wiekenkruis. Een vlucht (de lengte van een roede of twee wieken die in elkaars verlengde liggen) van een meter of 27 is daar geen uitzondering en dergelijke kasten van molens zijn in staat om met behulp van een vijzel het water tot 4,5 meter omhoog te brengen71. En mocht dit niet voldoende zijn, dan kan altijd nog meerdere molens achter elkaar op te stellen. Het opvoeren van het water wordt in dat geval getrapt uitgevoerd. In de tijd van de schepradmolens, die een beperktere opvoerhoogte hebben, paste men dit principe toe. Het mag duidelijk zijn dat één enkele windmotor onmogelijk kon concurreren met zo’n grote traditionele molen. Men moest er dan meerdere plaatsen om de houten molen te vervangen, hetgeen kostentechnisch onverantwoord was. En op het moment dat een polder over meerdere klassieke molens beschikte dan was het veel efficiënter om deze te vervangen door één krachtig stoom- of motorgemaal. Dat betekent dat windmotoren alleen werden geplaatst in polders met een geringe diepte.

71 Zie bijvoorbeeld www.molens.nl onder molenbestand de Geestmolen in Rijnsaterwoude, de Googermolen in Oude Wetering, de beide Lijkermolens in Rijpwetering en de Vrouwgeestmolen in Alphen a/d Rijn. De eerste molen heeft een opvoerhoogte van 4,50 meter, de tweede van 4,30 en de overige drie van 4,20 meter.

60

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 4.2.4. De opkomst van de waterschappen Bijzonder gunstig voor de verkoop van met name de grotere windmotoren is het feit dat in Friesland de waterschapsvorming nog maar net is begonnen. Heel vaak beoogt men met de oprichting van zo’n waterschap een centralisatie en optimalisatie van de bemaling. Daartoe kan men kiezen uit verschillende bemalingstechnieken, waarbij windmotorbemaling een belangrijk voordeel heeft. Deze maakt gebruik van de wind die kosteloos ter beschikking staat. De gebruikerskosten zijn bij deze bemalingsvorm dientengevolge laag en constant.

4.3. DE OPKOMST VAN DE WINDMOTOR IN DE PRAKTIJK

Rond 1905 verschijnen de eerste windmotoren in de Friese polders. Daar zitten een aantal Amerikaanse exemplaren bij die constructietechnisch te licht blijken om stand te houden in het wispelturige zeeklimaat. Nadat deze molens zijn vervangen door windmotoren van de Gebroeders Bakker uit IJlst of de Vereinigte Windturbine Werke A.G. uit Dresden, die wel naar volle tevredenheid en zonder noemenswaardige problemen werken, raakt men in Friesland al snel overtuigd van de nieuwe vinding. Gestaag neemt het aantal windmotoren in de provincie toe. Deze ontwikkeling komt in een stroomversnelling als de prijzen van kolen, motorolie en andere brandstoffen in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog explosief stijgen. Enkele jaren later is er zelfs een groot tekort aan deze goederen, waardoor de polders met een mechanische vorm van bemaling in de problemen komen. Logischerwijze worden de besturen of eigenaren van polders die op dat moment nog over een traditionele molen beschikken hierdoor danig afgeschrikt. Wanneer hun molen aan groot onderhoud toe is, kiezen ze er liever voor om deze te voorzien van een gestroomlijnd wieksysteem waarmee de wateropbrengst van het werktuig wordt vergroot. Of, wat nog veel vaker het geval is, ze gaan over tot de aanschaf van een windmotor. Er zijn dan zelfs waterschappen die serieus overwegen om een windmotor naast hun pas gebouwde mechanische maalinrichting te plaatsen teneinde de gebruikskosten omlaag te brengen72. Uit berichten in het blad Waterschapsbelangen van 15 juli 1920 en 15 april 1921 blijkt dat er in deze periode ook proeven en vergelijkingen zijn gedaan ten aanzien van het toepassen van elektromotoren. Hoewel de resultaten gunstig stemmen, is Friesland nog niet klaar voor een grootschalige toepassing van dit aandrijfmechanisme. Het elektriciteitsnetwerk is vrij beperkt en daarnaast zijn de molenlocaties vaak slecht bereikbaar. Ook geldt heel duidelijk het principe van goed voorbeeld doet volgen. Waterschaps- of polderbesturen zien in de buurpolder dat er goede resultaten worden geboekt met de windmotorbemaling. Dan is het veel veiliger om te kiezen voor dit werktuig in plaats van een veel complexer en onbekender installatie waarvan men nog niet weet hoe deze zich gaat houden op langere termijn. De windmotor heeft tussen 1905 en 1925 dan ook een hele sterke concurrentiepositie ten opzichte van de mechanische vormen van bemaling. Niet voor niets zijn de waterschappen die van meerdere windmotoren gebruik hebben gemaakt, allemaal opgericht in deze fase. Later kiest men bij grotere bemalingsgebieden steevast voor mechanische bemaling. In de kleinere particuliere poldertjes gaat het vervangen van spinnekopmolentjes en boerenmuontsen door windmotoren zeker door tot aan de Tweede Oorlog.

72 Zie bijvoorbeeld Vragenrubriek, in Waterschapsbelangen, 1916, blz 58 en 59.

61

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tegelijkertijd worden er vele stalen molens geplaatst in gebieden die voor het eerst in cultuur worden gebracht. Het gevolg is dat er rond 1940 meer dan duizend exemplaren in Friesland voorkomen73. Dat er veel vraag is naar de windmotor blijkt ook uit het feit dat naast Bakker en R.S. Stokvis en Zonen Ltd. meer bedrijven zich op de markt begeven. Vrijwel altijd gaat het om kleine ondernemingen die zich reeds bezighouden met metaalbewerking of reparaties van machines. Ze komen in aanraking met de windmotor als ze door polderbesturen of particulieren worden ingehuurd om hieraan reparaties of onderhoud uit te voeren. Zodra ze bekend zijn met de constructie, brengen ze een eigen variant op de markt. Voorbeelden zijn Mous uit Balk, Van der Laan uit Garijp en Slager uit Wolvega. De importeur van de Herkules Metallicus, de handelsonderneming R.S. Stokvis en Zonen Ltd. uit Rotterdam, laat zich ondertussen in Friesland vertegenwoordigen door Koelstra en Dölle uit Balk en de verkoop van de Energie windmotor van de Edmund Kletzsch Windturbinebau te Coswig loopt via De N.V. Nederlandse IJzerhandel, afdeling Hartelust te Leeuwarden.

4.4. DE VERVANGING VAN HOUTEN POLDERMOLENS DOOR WINDMOTOREN

Een windmotor is heel vaak de rechtstreekse vervanger van een houten poldermolen. Die staat altijd op een locatie waar het polderwater het boezemwater ontmoet, althans als de molen in bedrijf is. Mocht er niet gemalen worden dan voorkomt de wachtklep in de voorwaterloop dat het boezemwater de poldersloot instroomt. Ten tijde van de bouw van de houten molen is deze uiteraard op de meest gunstige plek neergezet en meestal is hier jaren nadien geen verandering in gekomen. Vandaar dat een windmotor heel vaak op de plaats van, of pal naast zijn voorganger verrijst. Bij voorkeur vindt de vervanging plaats op een moment dat er weinig wateroverlast is in de polder. In de zomer bijvoorbeeld, als er vanwege de verdamping eerder sprake is van een neerslagtekort. In zo’n situatie kan men het zich permitteren om de houten molen eerst volledig te af te breken en vervolgens de windmotor op dezelfde locatie op te bouwen (soms is sloop niet eens nodig als een brand of storm zijn vernietigende werk heeft gedaan). Men kan er echter ook voor kiezen om de windmotor naast zijn voorganger te plaatsen. Door de waterlopen van de nieuwe molen evenwijdig te leggen aan die van het bestaande exemplaar, kan de laatstgenoemde in bedrijf blijven. Zodra de bouw voltooid is, steekt men de boezemkade ter hoogte van de voorwaterloop van de windmotor door en kan de bemalingstaak worden overgedragen. Vervolgens heeft men alle tijd om de oorspronkelijke molen te slopen. In sommige gevallen heeft de plaatsing van een windmotor te maken met een wijziging in de waterhuishouding, bijvoorbeeld door het samenvoegen van twee of meerdere polders. Als men de bemaling hierbij wil concentreren, dan is het aanpassen van waterwegen vaak noodzakelijk. Dan kan het voorkomen dat een andere locatie geschikter is om de windmotor op te bouwen. Ook kan het zijn dat meerdere plaatsen in de polder zich lenen voor de plaatsing van een bemalingswerktuig en dat men uit praktisch oogpunt kiest voor een andere standplaats.

73 Zie ook hoofdstuk 6 waarin gedetailleerder wordt ingegaan op het dan aanwezige windmotorenbestand.

62

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 5 – DE WINDMOTORBEMALING VAN EEN GROOT

WATERSCHAP.

5.1. WATERSCHAP DE OOSTERWIERUMER OUDVAART

Een typisch voorbeeld van een groot waterschap dat tussen 1910 en 1925 wordt opgericht en waarvan de ingelanden kiezen voor windmotorbemaling is dat van de Oosterwierumer Oudvaart. Daartoe worden vijf grote Herkules Metallicus windmotoren opgericht, waarvan er twee momenteel (zomer 2009) gerestaureerd worden. Voorwaar een mooie aanleiding om eens in de archieven van dit waterschap te duiken teneinde meer aan de weet te komen over de wijze waarop de bemaling met behulp van windmotoren in een groot bemalingsgebied werd georganiseerd en na te gaan in hoeverre de molens voldeden. Het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart is gelegen ten zuidwesten van Leeuwarden in het voormalige stroomgebied van de Middelzee. De omvang bedraagt 3.400 hectare. Daarmee is het in die tijd één van de grootste waterschappen in Friesland. Naast de windmotoren heeft het nog tal van andere werken in onderhoud. Het gaat ondermeer om de polderdijken ter kering van het provinciaal boezemwater, een aantal tochtsloten, pompen, duikers en dammen, een aantal vaarten waaronder de Oosterwierumer Oudvaart, de Wieuwerderopvaart, de Bozumer- en de Weidumervaart, een aantal bruggen (vanaf 1920) en een drietal paden, te weten de Kleiterpsterlaan onder Bozum (van 1923 tot 1974), de Makkumerreed onder Bozum (vanaf 1923), en de Schillaarderweg onder Mantgum (van 1938 tot 1966)74.

5.2. DE OPRICHTING75

Het is mei 1916 wanneer de kerkvoogden van Mantgum c.a. een bijeenkomst organiseren om de gebrekkige bemaling in verschillende polders in de omgeving aan de orde te stellen. Ze hopen belangstellenden te vinden die willen overgaan tot de oprichting van een groot waterschap waarmee de problemen doelmatig kunnen worden aangepakt. Meerdere ingelanden kunnen zich vinden in de gedachte dat een sterk waterschap soelaas kan bieden voor de bemalingsproblematiek, alsmede voor een aantal andere knelpunten. Vandaar dat nog in hetzelfde jaar in samenwerking met Gedeputeerde Staten een voorlopig bestuur wordt gevormd onder het voorzitterschap van de secretaris en latere burgemeester van de voormalige gemeente Baarderadeel E. van Douwen. Vervolgens wordt onder de technische begeleiding van architect G. Bergsma een aantal plannen uitgedacht die tot verbetering van de waterbeheersing in het poldergebied moeten leiden.

74 Zie archief Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1425, Staten van werken in onderhoud bij het waterschap, 1921, 1954 - 1956. Met kaart van de door het waterschap te onderhouden tochtsloten. 75 De inhoud van deze paragraaf is hoofdzakelijk ontleend aan het archief Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1354, Stukken betreffende de oprichting.

63

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tot dan toe wordt de bemaling verzorgd door maarliefst 58 kleine molens. Iedere kleine particuliere polder heeft zijn eigen maalwerktuig en de grote versnippering in het gebeid maakt een efficiënte waterbeheersing vrijwel onmogelijk. Een door het bestuur aangedragen plan, dat ondermeer voorziet in de opdeling van het totale gebied in vijf bemalingskringen welke allemaal een eigen Hercules Metallicus windmotor ter beschikking krijgen, kan de goedkeuring van de betrokkenen wegdragen. In 1918, slechts twee jaren na de eerste oprichtingsplannen, kan het waterschap daadwerkelijk van start gaan. Uiteindelijk zullen kosten voor de totale werken, die tussen 1918 en 1922 worden uitgevoerd, niet minder dan ƒ1.552.235,80½ bedragen. Pas in 1967 zijn de toen gemaakte schulden geheel afgelost76.

5.3. DE AANKOOP VAN DE VIJF WINDMOTOREN77

Op 5 juli 1918 komt R.S. Stokvis en Zonen Ltd. met de begroting voor het vijftal te leveren Herkules Metallicus windmotoren. Voor het bemalingsgebied De Makkumerpolder heeft men een molen in gedachten die gelijk is aan het in 1913 gebouwde exemplaar van de Kloosterpolder, staande onder Slappeterp. Dat is op dat moment de grootste windmotor ter wereld met zijn raddiameter van 15 meter. De Nederlandse importeur begroot de beoogde molen op ƒ32.500,- terwijl die van de Kloosterpolder vijf jaren eerder nog voor ƒ15.000,- kon worden geleverd. Het geeft aan dat rond de Eerste Wereldoorlog niet alleen de prijs van brandstoffen explosief steeg. De volledige tekst op de begroting van de Makkumermolen is als voorbeeld in bijlage 1 afgebeeld. Daarin staat ondermeer dat wanneer men de bovengenoemde windmotor wil voorzien van de fraaie gebogen torenstijlen en de bijbehorende ijzeren omlijstingen voor ramen en deuren in de onderbouw, dat men de aanschafprijs dient te vermeerderen met een bedrag van ƒ500,-. Vergelijkbare begrotingen zijn opgesteld voor de windmotoren van de andere vier bemalingsgebieden, de kosten zijn met inbegrip van montage, inclusief reis- en verblijfskosten en exclusief onderbouw etc. In tabel 3 op de volgende pagina is het totale kostenplaatje van de vijf windmotoren opgenomen.

76 Zie archief Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, Historisch Overzicht. 77 De inhoud van deze paragraaf is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren.

64

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tabel 3: Overzicht van de kosten en eigenschappen van de te plaatsen windmotoren. Bemalingsgebied Raddiameter Torenhoogte Bemalingscapaciteit Te bemalen Prijs per in meters in meters van de aangeboden oppervlakte windmotor windmotor in in hectares in guldens hectares Makkumerpolder 15 14 800 650 32.500,- + 500,- Kleiterperpolder 11 10 380 300 16.230,- Mantgumerpolder 11 10 410 230 16.230,- Weidumerpolder 11 10 410 520 16.230,- Schillaarderpolder 12 12 410 650 19.780,- Totaal n.v.t. n.v.t. 2410 2350 101.470,-

Dat de bemalingscapaciteit van de aangeboden windmotoren onderling verschilt, of juist overeenkomt ondanks een afwijkende raddiameter, is onder andere het gevolg van de verschillende opvoerhoogtes van de molens. Het maximale te overbruggen peilverschil in iedere bemalingskring is van tevoren door het voorlopige waterschapsbestuur aan R.S. Stokvis en Zonen Ltd. doorgegeven. In tabel 4 zijn ze voor de volledigheid per molen weer gegeven.

Tabel 4: De benodigde maximum opvoerhoogtes van de vijf begrote windmotoren. Bemalingsgebied Hoogste buitenpeil Laagste binnenpeil Maximum boven zeepeil in beneden zeepeil in opvoerhoogte in centimeters centimeters meters Makkumerpolder 85 95 1,80 Kleiterperpolder 85 55 1,40 Mantgumerpolder 85 45 1,30 Weidumerpolder 85 45 1,30 Schillaarderpolder 85 75 1,60

Er zijn een aantal zaken die opvallen op de aangeboden begroting van R.S. Stokvis en Zonen Ltd. Alleen bij de Makkumermolen wordt melding gemaakt van een nieuw windwerk met rem, blijkbaar is dit systeem uitsluitend op deze molen toegepast. Daarnaast lijkt de bemalingscapaciteit van dezelfde windmotor onwaarschijnlijk groot als men deze vergelijkt met de bijbehorende maximum opvoerhoogte. Het kan niet anders dan dat de gemiddelde opvoerhoogte een stuk lager ligt. Ter vergelijk, bij de windmotor van de Kloosterpolder onder Slappeterp bedraagt de maximum opvoerhoogte 1,30 meter en is de gemiddelde opvoerhoogte 0,83 meter. Een laatste opmerkelijk detail is dat R.S. Stokvis en Zonen Ltd. voor de Weidumer- en Schillaarderpolder windmotoren aanbieden die onder de (bij hun vooraf bekende) geldende omstandigheden een kleinere bemalingscapaciteit hebben dan in deze bemalingskringen benodigd is. De importeur is er waarschijnlijk vanuit gegaan dat

65

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 de overige drie aangeboden windmotoren, die wel een overcapaciteit hebben, dit kunnen compenseren. De totaal aangeboden maalcapaciteit is namelijk wel voldoende om het gehele gebied te bemalen. Op 22 augustus 1918 vraagt het waterschap bij brief aan R.S. Stokvis en Zonen Ltd. hoelang er een garantie van kracht is op de windmotoren. Deze blijkt opgesplitst te zijn in twee delen: Garantie A is één jaar geldig en van toepassing op onderdelen die niet goed blijken te zijn, behalve als dit het gevolg is van onvoldoende smering, normale slijtage of ten gevolge van nalatigheid en moedwil. Garantie B geldt vijf jaren en heeft betrekking op de stormzekerheid van de windmotor, onder voorbehoud van behoorlijk onderhoud en wat is omschreven in de voorgaande garantieclausule. Er volgt per windmotor een meer gedetailleerde begroting. Hierin staan een aantal interessante aanvullende gegevens welke in tabel 5 zijn weergegeven.

Tabel 5: Aanvullende gegevens van de begrote windmotoren. Windmotor Lengte Vijzeldiameter Vijzellengte in Gegarandeerde Bij een stalen in millimeters millimeters capaciteit per opvoerhoogte assen in minuut in m³ in meters van meters (bij een continuerende windsnelheid van minstens 6 m/s gemeten op het bordes) Makkumermolen 16,35 1500 4320 22,5 (1350 per uur) 1,20 (exclusief 60 cm tegenmalen) Kleiterpermolen 11,80 1100 4320 11 (660 per uur) 0,96 (exclusief 44 cm tegenmalen) Mantgumermolen 11,80 1150 4080 12 (720 per uur) 0,84 (exclusief 46 cm tegenmalen) Weidumermolen 11,80 1150 4080 12 (720 per uur) 0,84 (exclusief 46 cm tegenmalen) Schillaardermolen 13,80 1300 4620 15 (900 per uur) 1,08 (exclusief 52 cm tegenmalen)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de hoeveelheid water welke de Makkumermolen binnen een bepaald tijdsbestek bij een zekere windsnelheid kan uitslaan beperkter is dan de waterverplaatsing van de windmotor in de Kloosterpolder onder dezelfde omstandigheden78. Dit heeft ondermeer te maken met de kleinere diameter van de vijzel van de eerstgenoemde molen en de steilere hoek waaronder deze is opgesteld. Daarnaast blijkt uit de tabel dat de gemiddelde opvoerhoogte van de Makkumermolen inderdaad beduidend lager ligt dan de maximum opvoerhoogte. Op 25 september 1918 laat het voorlopig bestuur van het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart aan R.S. Stokvis en Zonen Ltd. weten dat op advies van technisch adviseur G. Bergsma in de bestuursvergadering van een dag eerder is besloten om in de Weidumerpolder een windmotor met een

78 Zie ook paragraaf 3.6. op blz. 34.

66

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 raddiameter van 12 meter in plaats van 11 meter te plaatsen. Tegelijkertijd wordt er toestemming gegeven voor de levering van de vijf windmotoren, waarbij het voorlopig bestuur er vanuit gaat dat de molen van de Weidumerpolder circa ƒ19.000,- zal kosten. De Schillaardermolen heeft immers dezelfde afmetingen maar een grotere opvoerhoogte. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. antwoorden dat het laatstgenoemde niet opgaat. Want op het moment dat de opvoerhoogte kleiner is ontstaat er alleen een verschil in de vijzel. Die wordt in dat geval minder lang gemaakt maar wel voorzien van een grotere diameter. Daardoor neemt het materiaalgebruik toe, hetgeen in zekere zin ook geldt voor het arbeidsloon. Daarnaast ziet de handelsfirma zich genoodzaakt om voor ieder waterschap dezelfde prijzen te rekenen voor de te leveren windmotoren. Bij het schrijven zitten tevens de orderbevestigingen van de andere vier molens en een nieuwe begroting voor de Weidumermolen. Die krijgt nu een vijzel met een diameter van 1350 mm. en een lengte van 4190 mm. Daaruit volgt een gegarandeerde capaciteit van 17 m³ per minuut (1020 m³ per uur) bij een opvoerhoogte van 0,76 m. (exclusief 54 centimeter tegenmalen) en een windsnelheid van minstens 6 m/s gemeten op het bordes van de molen. Spoedig zal het voorlopige bestuur ook haar toestemming geven voor de levering van deze molen.

Afbeelding 33: De Weidumermolen Afbeelding 34: Alle windmotoren van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart waren voorzien van een ingenieus schuivensysteem. Daardoor konden ze zomers ook inmalen. Bij het overgebleven trio is dit nog steeds aanwezig, zoals hier bij de Weidumermolen.

5.4. DE LEVERING VAN DE VIJF WINDMOTOREN79

Het is 22 april 1919 als R.S. Stokvis en Zonen Ltd. een brief schrijven aan G. Bergsma waarin staat dat alle nog niet afgeleverde windmotoren die in het voorgaande jaar besteld zijn bij de

79 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren.

67

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 handelsonderneming, binnenkort in Rotterdam worden verwacht. Daarmee kan de achterstand, die er blijkbaar is, worden ingelopen. Ten aanzien van de molens voor het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart geldt dat de fabriek van de Vereinigte Windturbine Werke A.G. in Dresden heeft laten weten dat deze in mei gereed komen en nog in diezelfde maand zullen worden verzonden. Er kan ongeveer drie weken gerekend worden voor het transport van Dresden naar Rotterdam en nog één week extra voor het afleveren van de molens op de plaats van opstelling. De stalen gevaartes zullen dus eind juni in Friesland aankomen. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. berichten verder dat ze de fabricage van de vijzels zoveel mogelijk zullen afstemmen op de aflevering van de windmotoren. Daar ze zich kunnen voorstellen dat, met het oog op het maken van de onderbouw en de andere waterstaatkundige werken, de windmotoren van sommige polders eerder in werking moeten zijn dan andere, vragen ze dhr. Bergsma om aan te geven in welke volgorde de molens ter beschikking gesteld dienen te worden. Dan kan de vijzelfabrikant de vijzels dienovereenkomstig afwerken. Het voorlopig bestuur van het waterschap de Oosterwierumer Oudvaart verzoekt om alle molens gelijktijdig op te sturen, maar dit blijkt niet mogelijk omdat er onvoldoende plaats is in Rotterdam om de molens op te slaan. Stokvis en Zonen Ltd. menen echter dat er geen bezwaren kleven aan het neerleggen van de pakketten op de plaats van opstelling. Daarnaast wijzen ze er fijntjes op dat het voorlopig bestuur eerder heeft verzocht om de werktuigen zo spoedig mogelijk te leveren. Dit laatste kan daadwerkelijk gebeuren op 18 juli 1919 als voor verzending gereed liggen de windmotoren van de Schillaarderpolder, de Mantgumerpolder, de Kleiterperpolder en de Weidumerpolder. Bovendien hebben Stokvis en Zonen Ltd. het bericht ontvangen van de fabriek dat de molen van de Wammerterpolder op 10 juni is verzonden. De laatstgenoemde molen is in werkelijkheid helemaal niet bestemd voor de Oosterwierumer Oudvaart, het voorlopig bestuur van het waterschap moet hier meerdere malen op wijzen. De eerste aanmaning voor de eerste termijn van de betaling is dan al binnengekomen. Het totale bedrag dat voor de molens in rekening gebracht is dient in drie termijnen te worden betaald en overgemaakt te worden op de rekening van het filiaal van R.S. Stokvis en Zonen Ltd. in Groningen. Aan de bestelling van 18 juli ontbreekt de molen voor de Makkumerpolder. Die is pas in februari 1920 gereed omdat de fabriek eerst een vergelijking wil treffen tussen de uitvoering van de toren voor de Riedpolder (de eerder genoemde windmotor bij Midlum die eveneens met een raddiameter van 15 meter wordt uitgerust) en die van de Makkumerpolder, om na te gaan of de laatste al dan niet versterkt moet worden. Omdat er vervolgens geen transportmateriaal beschikbaar is, kan de molen niet vanuit Duitsland worden verzonden. Meerdere malen vraagt het waterschap nadien waar de Makkumermolen blijft en iedere keer verstuurt R.S. Stokvis en Zonen Ltd. een telegram naar de fabriek in Dresden om vriendelijk doch dringend te verzoeken om de molen naar Rotterdam te verzenden. In diezelfde periode krijgt het waterschap een ‘staat aangevende de vorderingen van het werk, betreffende den onderbouw van vijf windmotoren in het waterschap “de Oosterwierumer Oudvaart”’ opgestuurd van G. Bergsma. Deze is in bijlage 2 opgenomen, alsmede de bijhorende verklaring voor betaling. Het is al juli 1920 als men vanuit de fabriek in Dresden laat weten dat de nog niet geleverde molen wordt opgehouden door een niet afgegeven uitvoervergunning. De secretaris van het waterschap E. Douwes reageert: “Waar de moeilijkheden, wanneer de windmotor niet binnen enkele

68

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 dagen wordt geleverd, niet zijn te overzien, wil ik niets onbeproefd laten om de toezending te bevorderen”. Omdat de nood erg hoog is stelt Douwes voor om zelf naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken af te reizen, eventueel met een vertegenwoordiger van R.S. Stokvis en Zonen Ltd., teneinde het uitvoerverbod opgeheven te krijgen. De importeur uit Rotterdam antwoordt dat ze op 27 juli 1920 een conferentie hebben gehad, direct nadat bekend is geworden dat de Duitse regering bezwaar heeft gemaakt om de verzending door te laten gaan. Ze hebben nogmaals een telegram verstuurd naar Ministerie van Buitenlandse zaken en dat is in hun ogen alles wat er op dat moment kan worden gedaan. Er staat voorts in de brief: “Wij blijven echter alle mogelijke pressie op de fabriek uitoefenen, doch zien er in dat de afzending gedwarsboomd wordt door een domme regeringsmaatregel”. Daar zal het waterschap het voorlopig mee moeten doen. In oktober 1920 informeren voorzitter en secretaris van het waterschap opnieuw naar de stand van zaken, ondermeer naar aanleiding van een eerder die maand gehouden bespreking met R.S. Stokvis en Zonen. Op 4 november volgt hierop een uitgebreid schrijven dat voor de volledigheid, waarbij de Duitse tekst vertaald is in het Nederlands, in bijlage 3 is opgenomen. Hieruit blijkt dat de Duitse autoriteiten de windmotor nog niet vrij geven omdat deze voor een te lage prijs aan R.S. Stokvis en Zonen Ltd. zou zijn doorverkocht. Het bestuur van het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart laat hierop weten dat de inhoud van de brief hen zeer teleurgesteld heeft: “omdat wij daarin thans zien, dat de niet levering een gevolg is van de te lage prijs waarvoor de motor aan u is verkocht. Dat wij daarvan het dupe moeten worden, hadden wij niet kunnen denken toen wij in 1918 U de levering opdroegen en U ons o.m. toen schreef, dat eventueele prijsverhogingen, indien de bestelling zoo spoedig mogelijk plaats had, voor ons geen invloed zou hebben”. Ze rept voorts over een schadepost van duizenden guldens en vervolgt met “Wij stellen ons thans op het standpunt, dat de motor onverwijld aan ons dient te worden afgezonden en vragen U thans ons ommegaande te berichten welke maatregelen dienen te worden genomen, casu quo welk bedrag door ons moet worden bijbetaald om die afzending binnen enkele dagen mogelijk te maken”. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. antwoorden dat de windmotor niet voor een te lage prijs aan hen is verkocht, maar dat de kwestie draait om een valutaverschil. Toen de importeur de molen kocht van de Vereinigte Windturbine Werke A.G., was de koers van de Mark veel hoger dan op het moment dat deze daadwerkelijk moest worden afbetaald. Vandaar dat de Duitse fabrikant meer geld wil zien. Hoewel het bestuur heeft aangegeven dat ze bereid zijn om de molen voor een hoger bedrag te kopen om de aflevering te bespoedigen, laten R.S. Stokvis en Zonen Ltd. weten: “wij zijn op het oogenblik zoover met de fabriek, dat zij geneigd zijn, in aanmerking genomen, dat wij andere concessie’s toestaan, de installatie tegen denzelfden prijs af te leveren”. Op 20 december 1920 blijkt alles in kannen en kruiken. De uitvoervergunning is binnen en er zijn wagons besteld om de molen naar Rotterdam over te brengen. Dit krijgt zijn beslag in de daaropvolgende weken.

69

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 5.5. DE BOUW VAN DE VIJF WINDMOTOREN80

Zoals in de voorgaande paragrafen is gebleken, zijn er meerdere partijen betrokken bij de bouw van een Hercules Metallicus windmotor. De bovenbouw komt in zijn geheel uit Duitsland, maar R.S. Stokvis en Zonen laten de vijzels maken bij een Nederlandse producent. Daarnaast wordt het onderhuis van de windmotor opgetrokken door een plaatselijke aannemer. In het geval van het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart is dit G.W. Boltje, die de bouw van alle vijf onderhuizen als één opdracht in de wacht heeft gesleept. Hij wordt aangestuurd door een technisch adviseur, G. Bergsma, die verantwoordelijk is voor de bouw van de molens en de daarbij behorende waterstaatkundige werken. De vijf windmotoren in de Oosterwierumer Oudvaart worden allemaal voorzien van een ingenieus schuivensysteem, waardoor ze in droge periodes ook kunnen inmalen. De bouw van de eerste vier molens verloopt voorspoedig. Ze zijn medio 1920 opgeleverd, getuige een brief van de aannemer aan het waterschap. Op 18 december van dat jaar verzoekt hij het bestuur om de werkzaamheden voor zover ze voltooid zijn met hem af te rekenen, omdat de ingekomen rekeningen van plus minus ƒ30.000,- een belangrijk renteverlies betekenen. De enige werkzaamheden die hij op dat moment nog niet heeft afgerond, zijn die aan de windmotor te Zwarte-Molen (dat is de Makkumerpolder). Daarnaast rest er nog een stukje toevoersloot vanaf de windmotor te Weidum dat op sommige plaatsen verdieping behoeft. Een maand eerder heeft de firma Koelstra en Dölle uit Balk, de vertegenwoordiger voor R.S. Stokvis en Zonen Ltd. op het gebied van windmotoren in Friesland en tevens gespecialiseerd in het vervaardigen van water- en transportvijzels, de opdracht gekregen om de vijzel in de onderbouw van de Makkumermolen te plaatsen. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. berichten op 22 januari 1921 dat monteur Verschuur dinsdagmiddag zal arriveren om de bovenbouw met windrad en vanen te monteren. Maar alsof de duivel ermee speelt volgt al snel een bericht dat Verschuur niet eerder kan komen dan de 31ste, omdat hij moet invallen voor een zieke collega. Daarna volgt er ook nog een discussie tussen het waterschap en de importeur over een stel geleverde ramen- en deurframes. Die hebben op de offerte gestaan, maar het waterschap heeft er geen belang bij omdat de heer Bergsma deze ook in zijn bestek van de onderbouw had opgenomen81. Er is dus al een partij geleverd door de aannemer. Uiteindelijk worden de frames teruggestuurd en moet het waterschap nog ƒ410,- (van de oorspronkelijke ƒ500,-) betalen voor de levering van de toren in

80 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren en inv. nr. 1432, Stukken betreffende de bemaling door particulieren van de Makkumerpolder in afwachting van de bouw van een windmotor aldaar. 81 De bestektekening van de onderbouw van de Makkumermolen nog in het archief terug te vinden onder inv. nr. 1428, Bestek, bestektekeningen, inschrijfbiljet en proces-verbaal van aanbesteding betreffende het maken van de onderbouw van vijf windmotoren en het leggen van een (z.o.z.) aantal grondduikers, met bijkomende werken. Deze geeft een goed beeld van forse toren waar de drie windmotoren met een raddiameter van 15 meter van waren voorzien.

70

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Eiffelvorm. De Makkumermolen kan ten slotte kort na 17 mei in gebruik worden genomen, omdat op die dag het bestuur aan opzichter H. Jorritsma vraagt om de windmotor met spoed aan te sluiten, zodat deze de bemaling in de polder binnen enkele dagen kan verzorgen. De eigenaren van de poldermolens, die wegens de vertraagde bouw van de Makkumermolen langer in bedrijf zijn gebleven, krijgen één gulden maalgeld per bemalen pondemaat. Het bestuur van het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart vraagt ze daarom in de winter van 1921 op te geven hoeveel pondematen zij voor zichzelf en voor derden hebben bemalen. De vergoeding geldt voor het tijdvak lopende van 1 augustus 1920 (de andere vier windmotoren zijn naar alle waarschijnlijkheid vanaf dat moment in werking) tot het moment dat de Makkumermolen daadwerkelijk in bedrijf wordt gesteld, onder de voorwaarde dat de moleneigenaren niet zelf een vergoeding innen van derden. Het door de eigenaren te ontvangen bedrag kan worden opgehaald ten kantore van het waterschap in Mantgum.

5.6. DE VERKOOP VAN DE 56 HOUTEN EN 2 STALEN VOORGANGERS82

Volgens de bepalingen van het waterschapsreglement van De Oosterwierumer Oudvaart dienen alle bestaande traditionele bemalingswerktuigen door het waterschap van de eigenaren te worden overgenomen. Daartoe dient de waarde van de molens te worden bepaald door twee deskundigen, één aan te wijzen door de eigenaren van de molens en één door het waterschapsbestuur. Er wordt gesteld dat het de aanbeveling verdient om alle bestaande molens door dezelfde personen te laten taxeren. Voor de eigenaren stelt de heer K. Hoekstra Azn., bouwkundige te Warga, zich beschikbaar en het waterschap kiest voor de eigen opzichter, de heer W.A. Visser, timmerman te Winsum. Moleneigenaren die het niet eens zijn met het bovengenoemde voorstel, dienen dit voor 1 maart 1921 aan het waterschap te laten weten. Een taxatierapport van de beide heren, dat is te vinden in bijlage 4, doet echter veronderstellen dat geen enkele eigenaar bezwaar heeft gemaakt. Opvallend is dat er in het rapport 55 in plaats van 58 molens staan vermeld. Van een ontbrekende molen is op 2 april 1920 alsnog een taxatierapport opgemaakt door de voornoemde W.A. Visser en Catrinus v/d Witte, aannemer en taxateur wonende te Oosterlittens. Zij taxeren de spinnekopmolen van Yke Brouwer onder Jorwerd voor een som van ƒ525,-. Naderhand komen twee personen in opstand. Dit zijn A. Rijpkema uit Wieuwerd en M. Zijlstra uit Britswerd. Het waterschap hekelt het protest van de beide heren, omdat ze van tevoren geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanstelling van de twee taxateurs die de waardestelling voor hun rekening hebben genomen. Het waterschapsbestuur stelt in een rechtstreeks schrijven aan Gedeputeerde Staten: “Reeds hoorden wij geruchten, dat de heer Rijpkema, die zoals in uw vergadering bekend is, steeds opposant is, een adres bij ingelanden zou laten circuleeren om tegen de waardebepaling der molens bij Ged. Staten in verzet de komen. De aanhef van het adres duidt ook aan dat dit in de bedoeling van de adressanten heeft gelegen. Het succes dat zij bij de aanbieding van het

82 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1429, Stukken betreffende de overname en successieve verkoop van de bestaande windwatermolens in het waterschapsgebied.

71

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 adres aan de belanghebbende eigenaren hebben gehad is echter zeer luttel geweest, immers het is alleen geteekend door de gezamenlijke eigenaars van één watermolen”. Na ook de bezwaarmakers gehoord te hebben besluit Gedeputeerde Staten echter om de molen opnieuw te laten taxeren door drie onpartijdige taxateurs. Wat de uitslag is, blijkt uit de staat van verkochte molens waar later nog op wordt gewezen. Het waterschap dient ƒ1.500,- voor deze molen te betalen, bijna twee keer zoveel als de oorspronkelijke ƒ790,-. De vraag lijkt gerechtvaardigd of wellicht ook de prijzen van de andere molens aan de lage kant zijn geweest. Even later dienen dezelfde drie taxateurs nogmaals op te treden voor de waardestelling van de molens van D.P. Bierma cs. te St. Jacobiparochie en D. Hoitenga te Bozum, over welke taxatie de door het waterschap en de moleneigenaren aangewezen deskundigen niet tot overeenstemming zijn gekomen. Daarmee is de lijst van 56 houten molens en 2 windmotoren compleet. Op 19 april 1921 schrijft het waterschap in een brief aan de voormalige moleneigenaren: “we zijn genegen de van U, ingevolge van artikel 114 van het reglement van het waterschap ‘De Oosterwierumer Oudvaart’ overgenomen molen weder aan U te verkoopen en wij verzoeken U, indien U wenscht hem terug te koopen, daarvan vóór 12 mei a.s. aan ons mededeeling te doen, onder de opgave van de som die u daarvoor wenscht te besteden”. De meerderheid doet een bod omdat het hout goed bruikbaar is, blijkt uit meerdere brieven van geïnteresseerden. Meestal honoreert het waterschap het bod, maar soms wordt het ook afgewezen. De molens die het waterschap niet kwijt raakt worden in september 1921 publiek, bij gesloten briefjes, ter verkoop aangeboden. Het gaat om een zevental molens, te weten de nummers 10, 14, 24, 29, 42 en 55 van het taxatierapport en de molen van D.P. Bierma uit . De staat van verkochte molens is in bijlage 5 terug te vinden.

Afbeelding 35: De bovenbouw van de Kleiterper- Afbeelding 36: Om de betonnen constructie met Molen bij Deersum wordt momenteel gerestau- de schuiven voor het in- en uitmalen te kunnen reerd en is daartoe afgevoerd naar de herstellen en de vijzel van de windmotor te werkplaats van Bakker Metaalbewerking uit kunnen vervangen, is de molenkolk Winsum drooggelegd.

72

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 5.7. ENKELE WERKZAAMHEDEN AAN DE MOLENS83

De windmotor van de Makkumerpolder is nog geen jaar in bedrijf als er zich een probleem voordoet. J. Dijkstra, die de molens in het waterschap bedient, constateert dat één van trekstangen in het windrad tussen de kamraderen van de roos en de staande as is gevallen. Met het gevolg dat de beschermkap van de tandraderen in tweeën gespleten is en de staande as vermoedelijk kromgetrokken. Dijkstra ziet zich genoodzaakt om de molen buiten bedrijf te stellen en schrijft het defect volledig toe aan een gebrekkige montage. R.S. Stokvis en Zonen schrijven dat ze zich nauwelijks kunnen voorstellen dat de zeer bekwame monteur die de molen voor hen opstelde, de montage niet goed zou hebben uitgevoerd. Maar ze sturen zo spoedig mogelijk een monteur die een onderzoek zal instellen. Later blijkt dat W.J. Leenstra uit Wieuwerd en G. Landstra voor respectievelijk ƒ91,61 en ƒ31,50 aan materialen hebben geleverd in opdracht van de monteur die namens de importeur uit Rotterdam belast is met het herstel. Als het waterschap de kosten op R.S. Stokvis en Zonen Ltd. probeert te verhalen, ontstaat er een verhitte discussie wie er verantwoordelijk is voor het defect. De eerste partij houdt het op een gebrekkige montage, de moerbout van de trekstang zou niet goed zijn vastgedraaid, de tweede op een gebrekkige smering van de molen, waardoor deze meer trilt en de bouten los kunnen raken. Ook zou tijdens het ongeluk de vaste molenaar ziek zijn en de opzichter van het waterschap, H. Jorritsma, de honneurs tijdelijk hebben waargenomen. Na nog wat heen en weer geschrijf, waarbij de toon die wordt aangeslagen vrij pittig is, besluiten R.S. Stokvis en Zonen Ltd. op 26 januari 1923 hun brief met: “Intusschen, omdat wij niet op twistgeschrijf gesteld zijn, hebben wij sedert Uwen brief van 3 juni j.l. onze vordering tegenover Uw waterschap, niet gehandhaafd en onze factuur ten bedrage van ƒ235,- laten vervallen. Wij nemen liever dan de schade voor onze rekening dan dat wij de correspondentie, die in dezen geest door u gevoerd werd, zouden voortzetten”. De bewuste rekeningen van Leenstra en Zandstra aan Uw waterschap, zenden wij hierbij terug; wij hebben deze rekeningen niet voldaan, aangezien er geen sprake kan zijn, dat die te onzen laste zouden komen.” In 1923 dient de windmotor in de Schillaarderpolder gerepareerd te worden. Het bestuur van het waterschap laat door R.S Stokvis en Zonen een begroting opstellen, waaruit blijkt welke werkzaamheden moeten worden verricht. Het gaat om het leveren en plaatsen van een nieuwe kogellagerkast voor een asdiameter van 105 mm. met nieuwe afstandsbus, inclusief een nieuw axiaal en radiaal kogellager. Daarnaast dient de vijzelbalk gelast en de liggende as versteld te worden. De kosten worden begroot op ƒ345,-. Echter de molenaar van het waterschap, J. Dijkstra, weet de klus zelf te klaren. Ook geeft hij de voorkeur aan gewone lagers in plaats van kogellagers. In 1924 worden er op aanraden van opzichter Kok wachtkleppen voor enkele schuiven aan de binnenzijde van de molenkolk van de Weidumer- en Kleiterpermolen aangebracht. Die hebben ten doel om de bemaling van zowel de hoge als lage polders geleidelijker te laten verlopen. Voor deze ingreep maalden de windmotoren eerst de lager gelegen polders af tot op een zeker peil, voordat de hoger gelegen polders aan de beurt kwamen. Dit laatste liet soms lang op zich wachten, waardoor de hoger gelegen polders lang in het water bleven zitten. Door wachtkleppen aan te brengen kunnen beide

83 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren.

73

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 delen in het vervolg samen worden afgemalen en zijn de windmotoren bovendien altijd verzekerd van voldoende water.

Afbeelding 37: De Mantgumermolen krijgt zijn Afbeelding 38: Het herstellen van de water- grote windvaan terug. lopen is net als vroeger werk voor een aan- nemer.

5.8. TE WEINIG CAPACITEIT84

Het is februari 1926 als zestien ingelanden een brandbrief naar het waterschapsbestuur van de Oosterwierumer Oudvaart sturen omdat verschillende percelen land in het Schillaarderleeg gedurende lange tijd onder water hebben gestaan. Dit ondanks het feit dat de Schillaarder windmotor zoveel mogelijk in bedrijf is geweest. Hieruit blijkt dat de molen over onvoldoende capaciteit beschikt, vandaar dat de ondergetekenden graag zien dat er in de omgeving een extra windmotor wordt geplaatst om aan de ongewenste toestand een einde te maken. Op 30 maart wordt dit verzoek ingewilligd en het bestuur vraagt vervolgens aan de gebroeders Bakker uit IJlst om een prijsopgave te verstrekken van windmotoren met een middellijn van 5 tot 7½ meter. Afgaande op de informatie in de begroting van de vijf reeds gebouwde windmotoren, had men van tevoren kunnen voorzien dat de maalcapaciteit van de molen in de Schillaarderpolder

84 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren, inv. nr. 1430, Brieven van ingelanden met klachten over de bemaling en inv. nr. 1434, Stukken betreffende de bouw, het onderhoud en latere verbeteringen van het elektrisch gemaal "de Hem".

74

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ontoereikend zou zijn. R.S. Stokvis en Zonen Ltd. hebben dit nota bene zelf voorgerekend. Het blijft verbazingwekkend dat er bij de technische adviseur op dat moment geen lichtje is gaan branden. Nu dient men slechts zes jaren later de bemaling aan te passen, hetgeen natuurlijk extra kosten met zich mee brengt. En dan hebben we het nog niet eens over de schade die men heeft geleden door het onder water staan van de landerijen. De gebroeders Bakker sturen eind mei 1926 een begroting voor Record windmotoren met een raddiameter van 7½, 6 en 5 meter85. Vervolgens benadert het bestuur ook de firma Koelstra en Dölle voor een prijsopgave van een Hercules Metallicus en de firma Joh. Volkerts en Zoon uit voor een Werkspoor windmotor. In beide gevallen wordt er gevraagd om een molen met een vlucht van 8 meter. J. Volkerts komt op 5 juni ondermeer met een begroting van een Werkspoor-Agricco-Windmotor No. A3 met “een luchtschroefdiameter” van 7,7 meter en vleugelvormige gegalvaniseerde ijzeren wieken. Zoals eerder reeds kort is aangehaald, wijkt een dergelijke molen nogal af van het vertrouwde concept van de windmotor. Het werktuig heeft geen windrad maar een zestal wieken die onderling met elkaar verbonden zijn door trekstangen. Daarnaast ontbreekt een staart en bevinden zich achter het wiekenkruis twee kleine molentjes die het gevaarte op de wind houden. Dit principe is vergelijkbaar met het zelfkruiende systeem van traditionele windmolens dat in Duitsland en Engeland veel is toegepast. De voornoemde molen heeft een prijskaartje van ƒ4.150,- en een gegarandeerde capaciteit van 7,2 m³ per minuut bij een maximale opvoerhoogte van 1,35 m. en een continuerende windsnelheid van 6 m/s gemeten op het bordes. Op de begroting staat verder: “De montage uit te voeren door één onzer monteurs inclusief reis- en verblijfkosten voor den monteur, wien kosteloos van Uwentwege de noodige sjouwershulp is te verstrekken; voor kopers reekening zijn voorts alle timmer-, metsel-, beton- en grondwerken”. Mocht men de onderbouw met toebehoren inclusief willen hebben, dan kost dit ƒ1.950,- of ƒ2.250,- (met paalfundering) extra. Een kleinere variant (No. A2) met een vlucht van 6,5 m. heeft onder dezelfde voorwaarden een gegarandeerde capaciteit van 5,0 m³ en kost ƒ3.355,-. In dit geval rekent J. Volkerts voor de onderbouw ƒ1.750,- of ƒ2.000,- (met paalfundering). De garantie op de constructie is twee jaren, ten aanzien van de stormzekerheid geldt een periode van 5 jaren. Ten slotte verzoekt deze producent het bestuur om een kijkje te nemen bij een reeds geplaatst exemplaar te Goëngahuizen. Omdat de molen alleen per boot te bereiken is, biedt J. Volkerts aan om de leden vanuit Grouw met zijn motorboot naar de standplaats te brengen. Vrijwel gelijktijdig reageert de firma Koelstra en Dölle. Uit de brief blijkt dat er reeds overleg heeft plaats gevonden tussen het bestuur en de firma en daarin wordt tevens bevestigd dat de windmotor van de Schillaarderpolder is opgezet voor een bemalingsgebied van 410 ha. in plaats van de werkelijke 650 ha. Er wordt voorgesteld om een windmotor met een raddiameter van 10 meter bij te plaatsen en de bestaande vijf molens beter af te stellen. Er is namelijk gebleken dat deze bij flinke wind onvoldoende reguleren, waardoor ze zeker 10 tot 15% beneden het daarbij te stellen vermogen blijven. Een Herkules met een rad van 10 meter en een capaciteit van 9 m³ per minuut, bij 6 m/s wind en een diepste afmaling van 0,75 m. beneden Fries Zomerpeil, kost ƒ6.500,- en ongeveer ƒ3.000 extra

85 Zie paragraaf 3.7. op blz 46 t/m 48 voor de prijzen van deze windmotoren.

75

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 inclusief fundering en onderbouw. Een Hercules met een raddiameter van 8 meter en een capaciteit van 5,75 m³ onder dezelfde voorwaarden, kost ƒ4.500,- resp. ƒ7.000,-. Nadat het bestuur is langs geweest bij de molen in Goëngahuizen, worden de drie windmotorproducenten op de hoogte gesteld van een te houden vergadering op 31 juli 1926 waarin zal worden besloten wie de windmotor mag leveren. Omdat de medewerkers van Koelstra en Dölle al nattigheid voelen, vragen ze om een extra onderhoud met het bestuur voorafgaande aan de vergadering. Het verslag van deze bespreking staat in bijlage 6. Het leidt niet tot het gewenste resultaat want enkele dagen later wordt er besloten tot de aanschaf van een Werkspoor-Agricco-Windmotor No. 3. De firma Koelstra en Dölle en ook R.S. Stokvis en Zonen Ltd. zullen er voor één keer niet rouwig om zijn geweest dat het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland, dat de vergunning voor nieuwe windmotor dient goed te keuren, van begin af aan een groot voorstander is van elektrische bemaling. Want door toedoen van de Staten volgt er een onderzoek naar de mogelijkheden om elektrische bemaling toe te passen in het Schillaarderleeg. Als blijkt dat dit gerealiseerd kan worden zonder extra kosten, wordt de aanvraag voor de plaatsing van de windmotor resoluut geweigerd. Het bestuur van het waterschap draait hierop het eerder genomen besluit om een windmotor aan te schaffen terug en vraagt dezelfde J. Volkerts een offerte op te sturen voor een elektrische bemalingsinstallatie. Die volgt spoedig en uiteindelijk zal het bestuur overgaan tot de aankoop van een “Electrisch gedreven Werkspoor Vijzel bemalingsinstallatie”. Het gemaal wordt aangedreven met een 5½ p.k. motor en heeft een capaciteit van 7 m³ per minuut bij een maximaal peilverschil van 1,35 m. inclusief 0,27 m. tegenmalen. De kosten zijn ƒ2.205,- exclusief timmer-, metsel-, grond-, breek- en verfwerk. Dhr. Kok uit Jorwerd zal het bijbehorende gebouwtje realiseren voor ƒ1.700,-.

5.9. HET VROEGE EINDE VAN DE MAKKUMERMOLEN86

Blijkbaar voldoet het gemaal goed want als de Makkumermolen in 1928 kampt met een defecte vijzel, vraagt het bestuur aan Ir. Machwirth van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf in Friesland om na te gaan of het rendabel is om de bemaling ook hier te elektrificeren. De positieve uitslag, na te lezen in bijlage 7, volgt op 14 februari 1928. Daarmee is het doodvonnis van de windmotor eigenlijk al getekend. Er wordt een offerte aangevraagd bij de N.V. Algemene Machinehandel “Het Landbouwhuis” in Sneek welke een bemalingsinstallatie met een motor van 40 p.k. kan leveren voor ƒ4.250,- terwijl voor de verbouwing van het onderhuis van de windmotor ƒ1.000,- wordt gerekend. Het bestuur geeft groen licht en de windmotor wordt voor ƒ500,- op afbraak verkocht aan hetzelfde bedrijf. Het werktuig is dan nog geen tien jaren oud. De molen ruimt niet meteen het veld, want gedurende maart en april 1928 ondergaat deze nog een voorlopige reparatie. Het betreft hoofdzakelijk het herstellen van de vijzel welke men na de

86 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1435, Stukken betreffende de ombouw van de windmotor "de Zwarte Molen" te Bozum tot elektrisch gemaal en het onderhoud en latere verbeteringen ervan.

76

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ombouw zal blijven gebruiken, maar er worden ook enkele trekstangen in de toren vervangen alsmede een kleine vetpers met nippel en sok op de as van het wiekenrad. De totale kosten van de klus bedragen ƒ904,75. Niet helemaal duidelijk is waarom men de windmotor nog even laat staan, maar het kan te maken hebben met de tijd die nodig is om de mechanische aandrijving te installeren en proef te malen. Van 21 augustus 1929 en 20 mei 1930 zijn er rapporten “betreffende het onderzoek van de machine-installatie in het watergemaal te Bozum”. In de tussenliggende periode is men volop aan het discussiëren hoe de reparatie van het watergemaal moet worden uitgevoerd. Daar het gemaal op 20 mei 1930 wordt goedgekeurd, mag men aannemen dat de windmotor kort daarop onder slopershamer is gegaan.

Afbeelding 39: Waar tot voor kort het onderhuis Afbeelding 40: De sleutel met nok die aan de van de Makkumermolen stond, is tegenwoordig binnenzijde van de geleidebuis van het een sfeerloos en volledig nieuw opgetrokken turbinelichaam op en neer glijdt als de lier, die gemaal te bewonderen. met twee kettingen aan de uitrukmof is verbonden, wordt gevierd of aangespannen.

5.10. DE ANDERE WINDMOTOREN87

Hetzelfde lot dreigt voor de Weidumermolen als deze in 1934 een flinke onderhoudsbeurt behoeft. De volgende werkzaamheden dienen te gebeuren om de molen weer in goede conditie te krijgen:

-Het herstellen van de kleine windvaan, waarvan het bal is doorgeroest en waarvan de arm verbogen is. -Het herstellen van het blad van de grote windvaan. -Het uitkotteren van de ogen aan de grote windvaan en motorlichaam, met nieuwe bronzen bussen in de uitgekotterde gaten.

87 De inhoud van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk ontleend aan het archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart, toegang 376, inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschap geplaatste windmotoren, inv. nr. 1441, Stukken betreffende de ombouw van de windmotor te Weidum tot dieselgemaal en het onderhoud en inv. nr. 1442, Stukken betreffende de plaatsing van hulpbemalingsinstallaties in de vorm van dieselmotoren in de windmotoren te Mantgum, Kleiterp en Schillaard.

77

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 -Een nieuwe stalen bout waarom de windvaan draait. -Een nieuw stel fosforbronzen bussen in de naaf van het windrad en een oliegat met plug in de naaf. -Een nieuwe SM stalen as in het motorlichaam. Het onder de juiste helling vlak afschaven en verhogen van het vlak aan het motorlichaam, waartegen de naaf draagt. -Het elektrisch oplassen van de ingesleten standaardbuis van het motorlichaam en het bijwerken daarvan. -Het zuiver uitdraaien van de kogellopen in de kogelring en kogelschotel. Een stel nieuwe 2” stalen kogels.

Het bovenstaande werk kan voor ƒ715,- door De Machinefabriek W. Hubert & Co uit Sneek worden uitgevoerd. Echter het is ook mogelijk om de windmotor om te laten bouwen in een elektrisch gemaal. De kosten zijn dan ƒ1770,-. Een derde oplossing is om de windmotor te restaureren en tevens een extra stalen vijzel in bak met opgebouwde 4 tact Lister benzinemotor te plaatsen. De capaciteit van deze installatie is 3 m³ per minuut bij een opvoerhoogte van 1 meter. Het gemaal kost ƒ590,- en het totaalbedrag komt dan uit op ƒ1305,-. Voor de laatste optie wordt uiteindelijk gekozen. Het is reeds 1957 als de Gebroeders Bakker de opdracht krijgen om in de Weidumermolen een 2 cilinder Armstrong Siddeley luchtgekoelde Dieselmotor te plaatsen waarmee de vijzel kan worden aangedreven tijdens windstille periodes. De windmotor is daarmee de eerste van de vier die van een hulpbemalingsinstallatie wordt voorzien. Omdat de combinatie goed bevalt, ondergaan de Kleiterper- en de Mantgumermolen kort na 1965 hetzelfde lot. De Schillaardermolen volgt nog later, maar niet bekend is wanneer precies. Tot ver in de jaren zeventig blijven de molens zonder al te grote problemen in bedrijf. Daarna treedt langzamerhand het verval in. Begin jaren negentig is de situatie zorgelijk en moet er duidelijk wat gebeuren. Het Molenherstelprogramma Littenseradeel is een eerste poging om in ieder geval drie van de vier windmotoren te behouden. Over de Schillaardermolen wordt het volgende gemeld: “De molen is slecht bereikbaar (via spoorbaan) en heeft in het geheel geen functie meer omdat in het waterbeheersingsplan voor een heel andere waterlopenstructuur is gekozen. Volgens het waterschap Middelsékrite, waar het waterschap De Oosterwierumer Oudvaart op 1 januari 1979 in opgegaan is, eventueel slopen en verplaatsen naar elders” 88 . Omdat de windmotor ook niet op de voorlopige monumentenlijst wordt geplaatst, krijgt het Technisch bedrijf Bakker uit IJlst rond 1995 de opdracht om de molen af te breken. Een kapitale blunder want men heeft zich blijkbaar niet gerealiseerd hoe uniek de aanwezigheid van de vier windmotoren nog was. Samen met de onderbouw van de Makkumermolen, de enige tastbare herinnering aan de windmotoren met een raddiameter van 15 meter, vertegenwoordigden de molens een grote ensemblewaarde. De vijf elementen vormden gezamenlijk het laatste voorbeeld van een grootschalige windmotorbemaling die kenmerkend is voor de periode rondom de Eerste Wereldoorlog. Daar waar heel wat minder interessante bouwwerken kunnen rekenen op de steun en bescherming van erfgoedinstanties, heeft het kunnen gebeuren dat dit unieke complex nog in de jaren ’90 voor eeuwig verminkt is geraakt. Dat enkele jaren later ook nog het restant van de

88 Zie Heeg, H., Poelsma A.W., et al, Molenherstelprogramma Littenseradeel, 1993, blz. 23.

78

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Makkumermolen wordt uitgewist, is daardoor al draaglijker. Voor de overige drie windmotoren is de toekomst gelukkig rooskleuriger. De Weidumermolen heeft men reeds in 1996 volledig opgeknapt en ook de Mantgumermolen, die in 2004 door een storm werd vernield, staat inmiddels weer te pronken in het vlakke voormalige Middelzee gebied. De molenmakers van Bertus Dijkstra uit Sloten hebben de windmotor prachtig gerestaureerd en in juni 2009 weer opgebouwd. De Kleiterpermolen, die al sinds 1992 zonder windrad en vanen staat, volgt binnenkort. Hier heeft Bakker Metaalbewerking uit Winsum getekend voor de herstelklus. Ten slotte is het turbinelichaam van de Schillaardermolen onlangs hergebruikt bij de completering van de Herkules windmotor in Genderen. Op die manier leeft er ten minste nog iets van deze gewezen molen voort89.

Afbeelding 41: Niets herinnert meer aan de Schillaardermolen, Afbeelding 42: Het turbine- nadat deze in 1995 is gesloopt door het Technische bedrijf lichaam van de Schillaarder- Bakker uit IJlst. Ook de fundering met het kleppensysteem molen is gebruikt voor de is volledig verwijderd. restauratie van de Herkules Metallicus in Genderen.

89 Zie Bergstra, J. en Hengst, W.D., De windmotor als poldergemaal in Friesland, 1995, blz. 31 en 32 voor afbeeldingen van de Schillaardermolen vlak voor de afbraak en blz. 107 voor een foto van het onlangs gesloopte restant van de Makkumermolen.

79

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 6 – HET WINDMOTORENBESTAND VAN FRIESLAND IN

VOGELVLUCHT

6.1. HET AANTAL AANWEZIGE WINDMOTOREN ROND DE TWEEDE

WERELDOORLOG

Hoewel in de literatuur wordt gesteld dat er vanaf de eeuwwisseling enkele honderden windmotoren in Friesland zijn opgericht, is hier nooit gericht onderzoek naar gedaan. Vandaar dat de auteur van dit verslag heeft gemeend om met behulp van waterstaatskaarten, waarop de windmotoren met een eigen symbool zijn afgebeeld, hier een nauwkeuriger beeld van te schetsen. Omdat de tweede editie kaarten voor wat betreft het Friese grondgebied tussen 1942 en 1953 tot stand is gekomen, de periode waarin het windmotorbestand zijn maximale omvang bereikt, is ervoor gekozen om alle hierop voorkomende windmotoren te inventariseren. Bijkomend voordeel is dat deze kaarten de raddiameters van de molens exact vermelden, terwijl dit bij latere edities niet meer het geval is. Althans niet wanneer de middellijn van het rad minder dan vijf meter meet. Daar staat tegenover dat de kaart Steenwijk-West in de genoemde periode nooit vervaardigd is, vandaar dat de gegevens met betrekking tot de windmotoren in het gebied ten oosten van het Tjeukemeer, ten zuiden van Heerenveen en ten westen van Oldeholtpade ontbreken. De inventarisatie heeft geresulteerd in een database waarin voor iedere windmotor de bijbehorende polder, de dichtstbijzijnde plaats en, indien vermeld op de waterstaatskaart, de raddiameter, het oppervlak van het bemalingsgebied en het daarin gehanteerde polderpeil is vermeld. De database is terug te vinden in bijlage 8. Daar het ontbrekende gebied in 1957 in het kader van de derde editie waterstaatkaarten alsnog is herzien, is het voor de volledigheid ook nog geïnventariseerd (zie bijlage 9). Echter omdat de gegevens die hieruit voortkomen niet overeenstemmen met die van de tweede editie en ze bovendien recenter van datum zijn, is ervoor gekozen om deze niet in de database op te nemen en ze verder buiten beschouwing te laten. De database bevat de 942 molens die op de kaarten zijn geclassificeerd als windmotor. Niet duidelijk is of men hiertoe ook de vier- of veelbladige Bosman- en Bakkermolentjes heeft gerekend of dat dit de eveneens op de kaarten voor komende kleine molens zijn geweest. Daarnaast dateren de gebruikte gegevens uit verschillende jaren, dus er kan niet worden gesteld dat al deze molens op één moment gelijktijdig in de provincie hebben gestaan. Wel geeft het getal een goede indicatie van de windmotorrijkdom in Friesland en is met zekerheid te zeggen dat hier in de vorige eeuw zeker 1000 verschillende exemplaren (mogelijk inclusief de Bosman- en Bakkermolentjes) zijn opgericht. Eén gebied is namelijk niet meegenomen in de database alwaar men in 1957 nog 44 stalen molens heeft kunnen tellen en daarnaast zijn er ook voor 1942 al windmotoren vervangen door gemotoriseerde gemalen. Volgens een telling die in 1954 in de provincie is gehouden, zijn er op dat moment nog 578 windmotoren aanwezig90. Dit zijn al flink wat minder exemplaren dan in de database staan vermeld.

90 Zie Heeg, H., Poelsma A.W., et al, Molenherstelprogramma Littenseradeel, 1993, blz. 5.

80

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Het kan erop wijzen dat het aantal stalen molens direct na de oorlog snel is geslonken, maar ook dat men het begrip windmotor op de waterstaatskaarten vrij ruim heeft genomen. Hoe het ook zij, Friesland heeft buitengewoon veel windmotoren gekend. Veel meer dan ieder willekeurige andere provincie in Nederland. Ter vergelijk: in de provincie Drenthe hebben 16 grote en 55 kleine windmotoren gestaan91. Onder die 55 kleinere exemplaren hebben zich mogelijk 2 tjaskers bevonden, gezien hun specifieke standplaats. Daarnaast weet men niet zeker of die overige 53 stuks allemaal daadwerkelijk windmotoren zijn geweest zoals bedoeld in dit verslag. Mogelijk dat ook in dit geval Bosman- of Bakkermolentjes zijn meegeteld. Vandaag de dag heeft Drenthe in ieder geval nog drie kleinere windmotoren binnen de provinciegrenzen. Noord-Holland heeft naar verluidt zo’n 50 grotere windmotoren gehad92. Daarvan zijn drie exemplaren overgebleven, te weten in Medemblik, Hauwert en Zaandam. Tevens staat er een kleinere Record windmotor bij Ilpendam. Op termijn zullen hier nog twee grotere windmotoren bijkomen als in Petten en Oosthuizen Herkules molens worden opgebouwd die oorspronkelijk in Friesland hebben gestaan. Het gaat respectievelijk om een windmotor uit Sint Nicolaasga die de afgelopen jaren in Nistelrode heeft gestaan en daarnaast om het in 1993 omgetrokken exemplaar van polder De Noedweg onder Spannenburg. Ten slotte heeft in het blad de Zelfzwichter een lijst met 31 Groningse windmotoren gestaan, maar is dit niet het complete windmotorenbestand van de provincie geweest93. Dhr. F.L. van der Zwaag vertelt in een later nummer dat alleen al in de Groot Harksteder Polder 33 windmotoren hebben gestaan van uiteenlopende afmetingen. Toch zal het totale aantal nooit zo groot zijn geweest als in Friesland alleen al vanwege het feit dat de waterschapsvorming hier eerder op gang is gekomen en de meeste kleine houten molentjes al voor de eeuwwisseling door afbraak uit het landschap zijn verdwenen. Met name het aantal kleinere windmotoren zal hier dus veel minder groot geweest zijn.

6.2. HET WINDMOTORBESTAND NADER BEKEKEN

Uit de database in bijlage 8 kan een tabel worden gegenereerd die een overzicht geeft van de grootte van de windmotoren die rond de Tweede Wereldoorlog in Friesland voor komen. Die staat op de volgende pagina afgebeeld.

91 Zie Noordhoek, M., Windmotoren in Drenthe, in Stellingnieuws nr. 48, 2004, blz. 11 t/m 15. Hierin is een lijst opgenomen van alle in 1918 of 1930 opgemerkte windmotoren in Drenthe. 92 Zie Nobel, V.J., De Amerikaanse windmotor, in West-Friesland Oud en Nieuw nr. 74, 2007, blz. 68. 93 Vries, G.J. de, Windmotoren in de provincie Groningen, in De Zelfzwichter nr. 79, 1995, blz. 29 en 30.

81

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tabel 6: Aantallen windmotoren naar grootte (van 764 molens is de raddiameter bekend).

Raddiameter 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 5,5 6 6,5 in meters

Aantal 6 36 86 85 129 88 86 61 47 14 windmotoren

Raddiameter 7 7,5 8 8,5 9 9,5 10 11 12 15 in meters

Aantal 22 11 9 8 10 3 21 18 22 2 windmotoren n.b. vanaf een raddiameter van 10 meter komen er geen tussenmaten meer voor.

Hieruit blijkt dat het gros van de windmotoren een raddiameter heeft tussen de 3 en 6 meter. In dat geval voorziet men het windrad meestal van 18 windbladen. Verreweg de meeste van dergelijke molens zijn vervaardigd door de Gebroeders Bakker uit IJlst en in mindere mate door J. Mous uit Balk. Ze zijn uitermate geschikt voor het bemalen van gebieden met een beperkte omvang en diepte ten opzichte van het boezempeil. Dit blijkt ook uit de onderstaande tabel.

Tabel 7: Aantallen windmotoren naar de grootte van het gebied dat ze bemalen (van 915 molens is dit bekend).

Grootte 0- 11- 21- 31- 41- 51- 61- 71- 81- 91 en bemalingsgebied in 10 20 30 40 50 60 70 80 90 groter hectares

Aantal windmotoren 323 157 104 75 63 33 19 23 16 102

n.b. boven de 90 hectare bevat geen van de categorieën meer dan tien molens.

Meer dan één derde van het totaal aantal molens heeft een bemalingsgebied dat kleiner is dan 10 hectare, meer dan de helft een bemalingsgebied kleiner dan 20 hectare. Windmotoren zijn dus vooral ingezet voor de bemaling van beperkte oppervlaktes. Wanneer de categorie 0-10 nader wordt uitgesplitst dan blijkt dat hierbinnen sprake is van een redelijk evenwichtige spreiding, zie tabel 8 op de volgende pagina.

82

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Tabel 8: Aantallen windmotoren naar de grootte van het gebied dat ze bemalen tussen 1 en 10 hectare (in totaal 323 molens). Grootte bemalingsgebied 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 in hectares Aantal windmotoren 35 42 50 43 33 36 15 32 16 21

Uit de database volgt verder dat de windmotor in de Kloosterpolder nabij Slappeterp het grootste bemalingsgebied heeft gekend. Dit beslaat een oppervlakte van maarliefst 795 hectare. De windmotoren in de Riedpolder hebben eveneens grote arealen landbouwgrond bemalen. Van de beide molens met een raddiameter van 12 meter is bekend dat dit gebieden zijn geweest van 770 hectare, van het grootste exemplaar met een raddiameter van 15 meter is de correcte oppervlaktemaat helaas niet achterhaald. Ook andere grote bemalingsgebieden die voorzien zijn van een windmotor, zoals de Groote Noorderpolder bij Firdgum en de Holwerder- en Blijaerpolder rondom Vaardeburen, liggen in het noordelijke zeekleigebied. Een belangrijke verklaring is polderdieptes hier redelijk beperkt zijn. Vandaar dat de grotere Herkules windmotoren in deze streek veel navolging hebben gekregen. Een ander opmerkelijk feit dat rechtstreeks uit de database blijkt is dat heel veel ijsbanen in Friesland jaarlijks met behulp van een windmotor onder water zijn gezet. In de 21 onderstaande dorpen is dit het geval geweest:

Tabel 9: Dorpen waar de ijsbaan met behulp van een windmotor onder water werd gezet. Boornbergum IJlst Bozum Jubbega Rottevalle Buitenpost Sint Nicolaasga Garijp Langweer Sloten Goutum Suawoude Hornsterzwaag Mantgum Huizum Murmerwolde Winsum

6.3. RUIMTELIJKE SPREIDING

Het inventariseren van de stalen molens heeft ook een totaalbeeld opgeleverd van de ruimtelijke spreiding van het windmotorenbestand in Friesland. Alleen blijkt dit niet direct uit de database. Vandaar dat hiervan in het vervolg van dit hoofdstuk gebiedsgewijs en in grote lijnen een beeld zal worden geschetst.

6.3.1. Het Noordelijk Zeekleigebied Het meest noordelijk gelegen gebied in Friesland waar meerdere windmotoren zijn geplaatst is het Noordelijke Zeekleigebied. Op de eilanden heeft men namelijk nooit gebruik gemaakt van de stalen molens en Oost- en Westdongeradeel zijn altijd zeer windmotorarm gebleven. De database toont in

83

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 deze laatste twee gemeenten slechts twee windmotoren, het molentje in de Rakepolder ten noorden van Ezumazijl en een iets groter exemplaar in polder Hiemstra nabij Bornwird. De reden waarom de windmotor in deze gebieden (vrijwel) niet is toegepast ligt aan het feit dat de polders in hier relatief hoog liggen en dat deze op natuurlijke wijze rechtstreeks kunnen afwateren op de Waddenzee. Onder het Noordelijk Zeekleigebied wordt dan ook verstaan de streek ten noorden van het van Harinxmakanaal, dat van Harlingen in oostelijke richting naar Leeuwarden loopt, en de Dokkumer Ee, die vanuit de Friese hoofdstad eerst naar het noordwaarts gaat en daarna naar het oosten afbuigt en Dokkum aandoet. Vervolgens loopt de grens van de meest noordelijk gelegen stad van Friesland naar Holwerd. Door de eeuwenlange getijdenwerking liggen de gronden in het zeekleigebied net boven N.A.P. Het gehanteerde waterpeil in de hier gelegen polders ligt nooit meer dan 1,20 meter, en meestal minder dan 1,00 meter, beneden het boezempeil. Dat betekent dat de bemalingswerktuigen van deze polders een beperkte opvoerhoogte hoeven te overbruggen en dat een flinke windmotor dan in staat is om een omvangrijk gebied te bemalen. Vandaar dat de grote Herkules windmotoren hier relatief veel zijn ingezet. Het gebied heeft dan ook een heel gedifferentieerd windmotorbestand met molens van zowel de grootste als de kleinste afmetingen. Onmiddellijk ten noordoosten van Harlingen ligt waterschap de Riedpolder. Het is één van de vier grote waterschappen in Friesland die voor 1925 zijn opgericht en waar men is overgegaan tot de plaatsing van minstens drie grote Herkules windmotoren. De overige drie waterschappen waarvan dit bekend is zijn de Oosterwierumer Oudvaart, Scharnegoutum c.a. en Wollegaast. Waterschap De Riedpolder ziet in 1913 het levenslicht en in de daaropvolgende jaren worden vier grote Herkules windmotoren aangeschaft voor de bemaling van de polder. De grootste bij Midlum is rond 1920 gereed gekomen, dit is reeds gebleken in paragraaf 5.4. Twee andere molens met een raddiameter van 12 meter staan net achter de zeedijk ten zuidwesten en noorden van Pietersbierum. De laatste is kleinere van stuk (een raddiameter van 7 meter) en is niet ver van Wijnaldum gelegen. Direct achter de zeedijk liggen nog meer grote polders die door waterschapsvorming tot stand zijn gekomen. Verder landinwaarts liggen daarentegen de kleinere, soms particuliere, poldertjes. Een aantal windmotoren is geplaatst voor de bemaling van afgegraven terpen. Dit is het geval in Hogebeintum, Oosterbeintum en Raard. Voorts zijn meerdere kleine polders die door een kleine windmotor worden bemalen, te vinden langs de Hallumer Trekvaart en de Finkumervaart.

6.3.2. De Friese Wouden Met de Friese Wouden wordt bedoeld het gebied ten westen van de lijn Dokkum-Bergum-, ten zuiden van de Dokkumer Ee oostelijk van Dokkum, en ten noorden van de Stellingwerven. Dit oostelijke deel van Friesland is grotendeels gelegen op zandgronden. Deze zijn aanvankelijk bedekt met een flinke veenlaag. Onder andere nabij Drachten en Haulerwijk hebben grote hoogveencomplexen gelegen die in de negentiende en twintigste eeuw zijn afgegraven. In het noorden van het gebied en langs de Fries-Groningse grens verder naar het zuiden vindt men lager gelegen gronden. Boven het Prinses Margriet Kanaal bestaan deze hoofdzakelijk uit klei, daaronder zijn het voormalige veengronden op een dikke keileemlaag, die als grondmorene is afgezet in de IJstijd. In de hier gelegen polders zijn een aantal grote Herkules windmotoren gebouwd,

84

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ondermeer ten noorden van Gerkesklooster, ten zuiden van Stroobos, in Kuikhorne en in Augsbuurt- Lutjewoude. Middelgrote windmotoren zijn geplaatst nabij Surhuizum, in Zwaagwesteinde en twee stuks in het Waterschap de Anjen tussen Ee en Westergeest. Verder komen in de Friese Wouden uitsluitend kleinere windmotoren voor die vaak in groepen bijeen staan in natte gebieden. Belangrijke concentraties windmotoren zijn te vinden rondom Augsbuurt-Lutjewoude, onmiddellijk ten zuiden van Harkema, rond het Bergumermeer en de Leijen, ter hoogte van Ureterp Vallaat en ten slotte bij meer naar het zuiden.

6.3.3. It Lege Midden In het centrum van de provincie vindt men een laaggelegen en erg natte streek die rondom Grouw ‘It Lege Midden’ wordt genoemd. In deze beschrijving wordt echter een groter gebied bedoeld, namelijk de gronden die gelegen zijn ten zuiden van de Dokkumer Ee westelijk van Dokkum, ten oosten van de spoorlijn Leeuwarden-Heerenveen, ten westen van de genoemde Friese Wouden en ten noorden van de Stellingwerven. Hier heeft het grootste aantal windmotoren gestaan, voornamelijk kleine exemplaren die slechts enkele kavels bemalen. In het noorden van het gebied liggen vooral zogenaamde broeklanden, zompige percelen die alleen geschikt zijn voor extensieve beweiding of als hooiland. Ten westen van Eernewoude vindt men een moerasgebied dat een overblijfsel is van het turfsteken in laagveen. Dat is hier rondom meer gebeurd en soms zijn de daaruit voortkomende veenplassen vervolgens weer drooggemalen. In het zuiden van het gebied zijn enkele grote veenpolders gelegen waar men het turfsteken op grootschalige wijze ter hand heeft genomen. In tegenstelling tot de gebieden ten noorden en ten westen van it Lege Midden, waar kleine houten molens op grote schaal zijn vervangen door windmotoren, is dit in deze streek maar relatief weinig gebeurd. Dat komt omdat de gronden hier 50 tot 100 cm lager liggen. De gebruiksmogelijkheden op de kavels zijn daardoor beperkt, de bovenlaag is natter en heeft daardoor ook minder draagkracht. Grote delen zijn dan ook pas vrij laat in cultuur gebracht. Dat proces is rond de eeuwwisseling nog volop in gang, vandaar dat veel windmotoren hier geen traditionele molen als voorganger hebben gehad. Wat opvalt is de kleinschalige structuur in dit gebied. De vele particuliere poldertjes hebben allemaal een eigen windmotor voor de bemaling. Grote concentraties zijn te vinden nabij Sijbrandahuis, in het voormalige waterschap Het Buitenveld rondom Giekerk en Rijperkerk, ten zuiden van Tietjerk en Hardegarijp, rondom de dorpen Wirdum en Goutum, in het uitgestrekte gebied rondom Wartena, ten noorden en oosten van Eernewoude en rondom Heerenveen. De kleinschaligheid geldt niet in de grote veenpolders, die met grote achtkante molens zijn drooggehouden en waar men later op stoom- of gemotoriseerde gemalen is overgestapt. Het gebruik van windmotoren is hier zeer beperkt gebleven. Grote Herkules windmotoren zijn schaars in deze regio. Windmotoren met een raddiameter van 10 meter of meer komen alleen voor in Roodhuis, Rijperkerk, De Veenhoop, Soarremoarre en Goëngahuizen. Het laatste exemplaar is de reeds in hoofdstuk 5 aan bod gekomen Werkspoor-Argicco windmotor, van welk merk tot dusverre geen enkel ander exemplaar is aangetroffen in de provincie.

85

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 43: It Lege Midden heeft vroeger Afbeelding 44: Dezelfde molen, maar dan zeer veel windmotoren gekend. Daarvan zijn er van onder af gefotografeerd. Ook dit maar een paar overgebleven, zoals de vervallen exemplaar zal spoedig verdwijnen, de Record windmotor bij Aegum. bedoeling is om de windmotor op een andere plaats een nieuwe functie te geven.

6.3.4. De Stellingwerven

In het zuiden en zuidoosten van de provincie liggen West- en Ooststellingwerf. Deze gemeenten kennen een afwisselend landschap met bossen, heide en beekdalen en in het westen enkele grote veenpolders. Lange tijd heeft het gebied op natuurlijke wijze kunnen afwateren, omdat het grotendeels uit hoger gelegen zandgronden bestaat en aanwezige riviertjes, zoals de Tjonger en de Linde, het overtollige water rechtstreeks afvoeren naar de Zuiderzee. In de veenpolders heeft men turf gestoken, waarna de gronden in de negentiende en twintigste eeuw in cultuur zijn gebracht. In het natte westelijke deel van de Stellingwerven komen vele kleine windmotoren voor. Met name in de veenmoerassen van de Rottige Meenthe en de Lindevallei, maar ook in de poldertjes die grenzen aan de Tjonger en de Linde. Een enkel groter exemplaar is gebouwd in de Groote Veenpolder nabij de Scheenesluis in Nijetrijne, ter ondersteuning van de zes reeds aanwezige houten achtkante molens.

6.3.5. Een tweetal assen met daarlangs een reeks van grote waterschappen In het westen van Friesland vindt men twee assen waarlangs een reeks van grote waterschappen gelegen is. De oostelijke loopt vanaf Leeuwarden via Mantgum, Sneek en tot aan Sloten. Van noord naar zuid zijn hier ondermeer de volgende waterschappen te vinden: De Oosterwierumer

86

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Oudvaart, De Sneker Oudvaart, De Wammerterpolder, Scharnegoutum c.a., c.a., Sneek- , Oppenhuizen c.a., Woudsend c.a. en Wollegaast. Een aantal heeft gebruik gemaakt van windmotorbemaling. Daartoe zijn grote Herkules windmotoren geplaatst (met raddiameter van 10 meter of groter) zoals in de Oosterwierumer Oudvaart (5 stuks), de Wammerterpolder (1 exemplaar), Waterschap Scharnegoutum c.a. (3 stuks) en Wollegaast (4 stuks). In dat laatste waterschap hebben nog meer grote windmotoren gestaan, maar die zijn niet op één moment gelijktijdig aangeschaft. Dit geldt ook voor de windmotoren in het waterschap Oppenhuizen c.a. De waterschappen langs de westelijke as beslaan de gronden tussen de IJsselmeerkust en de lijn -Bolsward-. Hier liggen van noord naar zuid onder andere de Zuiderpolder, de Arumerpolder, Ruigelollum, de Arumermiedpolder, de Oosthemmerpolder, Waaxens c.a., De Weeren, c.a., Ritseburen en de Kooipolder. Hoewel deze waterschappen over het algemeen wat minder groot zijn dan die van de oostelijke reeks, hebben ook hierin tal van grote Herkules windmotoren gestaan. In Waaxens c.a., Ritseburen en de Kooipolder zelfs twee stuks. Zoals reeds in hoofdstuk 5 is gebleken, heeft de oprichting van dergelijke waterschappen het lot bezegeld van vele traditionele houten poldermolens. Zijn er na de oprichting van de Oosterwierumer Oudvaart in één keer 57 molens verloren gegaan, in het buurwaterschap de Sneker Oudvaart volgt de sloop van niet minder dan 110 molens94. Het kan niet anders dan dat in dit deel van Friesland de vervanging van tradionele windmolens door windmotoren beter zichtbaar is geweest dan elders.

Afbeelding45: De Herkules Metallicus bij Afbeelding 46: Net als de andere windmoto- Lutkewierum is een van de drie windmoto- ren van het waterschap is ook deze molen ren die het Waterschap Scharnegoutum c.a. voorzien van een opvallend gekleurd in 1922 laat bouwen. onderhuis.

94 Zie Hofstra, J., De eeuwige strijd tegen het water, in Friese Molens, 1995, blz. 37.

87

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 6.3.6. De Greidhoek Tussen de beide assen in, ten zuiden van het van Harinxmakanaal en ten noorden van de lijn --Abbega-IJlst, ligt de Greidhoek. Dit is een buitengewoon kleinschalig poldergebied met vele particuliere poldertjes. De fijnmazigheid is bewaard gebleven tot in de jaren ’70. Vervolgens zorgt een grootschalige ruilverkaveling ervoor dat het landschap hier bijna onherkenbaar verandert. In tegenstelling tot de twee bovengenoemde zones vindt men in de Greidhoek alleen kleine windmotoren, hetgeen uiteraard te maken heeft met de beperkte oppervlaktes van de polders. Heel geleidelijk aan hebben de stalen molens hier de plaats van de spinnekoppen of boerenmuontsen ingenomen op het moment dat die aan een onderhoudsbeurt toe zijn. Echter er zijn ook poldertjes die tot op heden in het bezit zijn gebleven van een traditionele molen. Voor molenliefhebbers is er in deze streek dus veel te zien en men treft er vandaag de dag nog vaag het oorspronkelijke beeld aan van het gevarieerde molenbestand dat Friesland eeuwenlang heeft gehad.

6.3.7. De Zuidwesthoek Zeer afwisselend is de zuidwesthoek van Friesland, zowel landschappelijk gezien als wat betreft de windmotoren. Erg opvallend zijn de bossen van Gaasterland, die op een stuwwal liggen. Daaromheen is de streek erg open met meerdere meren en polders van uiteenlopende groottes. Ten oosten van Workum ligt , een weidse gebied met grote boerderijen en vele windmotoren. Het Friestalige boek ‘De Heidenskipster molen van eartiids’ van W.D. Hengst geeft dit prachtig in beeld weer. Er staan twee grotere windmotoren, de nog bestaande aan het Skar en een Energie windmotor in polder De Vooruitgang. Deze laatste molen is beter bekend als de windmotor van Jogchum Sikkes en heeft enige tijd kleine windbladen in de binnenring van het windrad gehad95. Middelgrote exemplaren zijn te vinden in polder Gerritsen, de Ursulapolder, De Heidenschapsterpolder en polder De Oosterling, daarnaast is er een grote verzameling kleinere windmotoren. De uiterste zuidwestpunt ten oosten van geeft eveneens een zeer gevarieerd beeld. Grote Herkules molens staan in De Noordermeer- en de Zuidermeerpolder, de Rijster- en de Nijbuursterpolder, Waterschap Ymedam tussen en Molkwerum en Waterschap Wainserwar ten westen van Warns. Voorts bevindt zich tussen Sondel en Lemmer een groep kleinere windmotoren, hetgeen ook het geval is bij de Uilesprong tussen Sint Nicolaasga en Oldeouwer. Rondom Heeg komen daarentegen vrijwel geen stalen molens voor. Dit heeft te maken met het feit dat dit gebied als snel is voorzien van een uitgebreid elektriciteitsnetwerk. In de vele (diepgelegen) polders heeft men al vroeg kunnen overstappen op elektrische gemalen. Ook op de stuwwal van Gaasterland komen geen windmotoren voor. Het exemplaar bij Ruigahuizen is de bekende uitzondering op de regel.

95 Zie Hengst, W.D., De Heidenskipster molen van eartiids, 2002, blz. 134.

88

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Oost- en Westdongeradeel

Het Noordelijk Zeekleigebied

De Friese Wouden

It Lege Midden De Greidhoek

De Stellingwerven De Zuidwesthoek

Afbeelding 45: Kaart van de provincie Friesland met daarop de aan bod gekomen gebieden.

89

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 7 – DE TELOORGANG VAN DE WINDMOTOR IN FRIESLAND

7.1. EEN KORTE TERUGBLIK

Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, vindt de opkomst van de windmotor plaats tussen 1900 en 1945. Zeker in de jaren na de Eerste Wereldoorlog neemt het aantal stalen molens snel toe ten gevolge van de hoge brandstofprijzen. Na 1925 begint zich een nieuwe ontwikkeling af te tekenen. Vooral grotere waterschappen en polders kiezen steeds vaker voor mechanische bemaling daar de brandstofprijzen weer dalen en de elektro- en dieselmotoren steeds beter en goedkoper worden. Daarnaast worden ze hiertoe gestimuleerd door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland dat windbemaling te kwetsbaar vindt. Desondanks blijft het aantal windmotoren stijgen omdat de molens voor toepassing in kleinere bemalingsgebieden nog steeds erg aantrekkelijk zijn. Er is dus volop werk voor de windmotorproducenten. Tekenend is wel dat de firma Koelstra en Dölle, welke de Herkules molens voor R.S. Stokvis en Zonen Ltd. in Friesland plaatsen, het in 1934 voor gezien houdt. Daarna worden er van dit merk vrijwel geen nieuwe windmotoren meer geplaatst in de provincie. De echte hoogtijdagen zijn dan eigenlijk al voorbij en rond de Tweede Wereldoorlog bereikt het Friese windmotorbestand zijn maximale omvang. Na de oorlog breken andere tijden aan waarin de vooraanstaande positie van de windmotoren langzamerhand zal afbrokkelen. Belangrijk zijn de nieuwe ontwikkelingen op waterschapsgebied. Sinds 1887 worden waterschappen opgericht in Friesland, mede omdat een grondwetwijziging hierover meer duidelijkheden verschaft. Het duurt vervolgens nog tot 1900 voordat een formele wet de meeste zaken op het gebied van de waterstaat regelt. Daarnaast komen er voor het functioneren van de waterschappen belangrijke wetten zoals de Keurenwet van 1895 en Bevoegdhedenwet van 190296. Provinciale staten hebben reeds in een verordening van 1867 vastgelegd dat de oprichting van een waterschap pas kan plaatsvinden als daarvoor door de direct betrokkenen of de gemeente waarin het waterschap komt te liggen een verzoek is ingediend. Dat verzoek moet zijn onderbouwd met een plan tot verbetering van de waterhuishouding en een kaart met de gewenste grenzen van het waterschapsgebied. Vlak voor 1900 maar vooral in de 30 jaren daarna wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot ongeveer 1925 komt het regelmatig voor dat in het verbeteringsplan het vervangen van traditionele windmolens door windmotoren is opgenomen. Daarmee heeft de eerste oprichtingsgolf een positieve uitwerking op het gebruik van de windmotor. Na de Tweede Wereldoorlog is dit echter niet meer het geval.

7.2. DE PERIODE VAN 1945 TOT 1965

Direct na de oorlog volgt een tweede oprichtingsgolf van de waterschappen. Tot 1960 zijn er in totaal 324 kleinere (boezem)waterschappen in Friesland ontstaan97. Als de oorlog iets geleerd heeft, dan is het dat Nederland moet kunnen voorzien in de eigen eerste levensbehoeften is de algemene gedachte.

96 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 118. 97 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 119.

90

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Vandaar dat beleidsmakers een structurele verbetering van de productie omstandigheden als een primaire taak zien. De landbouw wordt gemechaniseerd, maar vooral ook de verbetering van de waterhuishouding dient volgens de toenmalige landbouwoverheid een belangrijke bijdrage te leveren aan een effectievere en grotere voedselvoorziening. Een tijdige en goede drooglegging van de gronden zou ervoor kunnen zorgen dat de boeren sneller het land op kunnen. Daarnaast is door het verdwijnen van hoge waterpeilen, als gevolg van een verbeterde bemaling van de boezem, de grond eerder in het seizoen geschikt voor de groei van gewassen. Een hierop afgestemd peilbeheer zou de productiecapaciteit kunnen vergroten, voldoende reden voor het Ministerie van Landbouw en Visserij om via subsidies bij te dragen in de waterschapsplannen voor een betere waterhuishouding. Nu de eisen die worden gesteld aan het peilbeheer steeds strenger worden, vindt men windbemaling een te onzekere methode. Daarnaast zijn tal van windmotoren, die vroeg in de twintigste eeuw geplaatst zijn, toe aan vervanging. Op dat moment kiest men uitsluitend nog voor mechanische bemaling. Maar ook wanneer de stalen molens nog in goede staat verkeren worden ze ingeruild voor elektro- of dieselgemalen. Regelmatig breekt men de kleinere windmotoren dan af tot op de fundering. Hierop plaatst men een houten hokje waarin de motor komt te staan. Die laat men het werktuig van de oorspronkelijke molen aandrijven. De firma Bakker uit IJlst heeft na de Tweede Wereldoorlog diverse windmotoren op de bovenstaande wijze omgebouwd. In het geval van de grotere Herkules windmotoren kiest men vaker voor een gecombineerde bemaling. In het onderhuis van de molen komt een motor te staan die in windstille tijden de bemaling overneemt. Daar de molen toch al op een gunstige plek staat is dit een doelmatige en goedkope oplossing, omdat de behuizing inclusief maalwerktuig al aanwezig zijn en de molen bij voldoende windsterkte de bemaling kan voortzetten. Echter een veel geziene ontwikkeling is dat men na verloop van tijd alleen nog de hulpmotor gebruikt en dat de windmotor alsnog het veld moet ruimen. De voornoemde ontwikkelingen zorgen ervoor dat het Friese windmotorbestand voor het eerst inkrimpt. Er worden zelden nog nieuwe stalen windmolens geplaatst en het is maar de vraag of men de windmotor nog wil laten repareren als deze gebreken vertoont. Windmotorproducenten zien zich genoodzaakt om hun activiteiten te staken of hiernaast andere inkomstenbronnen aan te boren. In dat geval is het repareren of restaureren van de molens nog slechts een bijzaak.

Afbeelding 48: Op de foto is te zien dat de toren Afbeelding 49: De fundering van de Record van de Mantgumermolen in het betonnen onder- windmotor in Hartwerd met de betonnen bak huis staat en direct op de feitelijke fundering rust. waarin de centrifugaalpomp draait. Deze is zoals zo vaak afgedekt met houten platen.

91

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 7.3. DE OMVORMING TOT 11 GROTE BOEZEMWATERSCHAPPEN EN DE

RUILVERKAVELING

Rond 1960 is ongeveer 2/3 van het grondgebied van het Friese vasteland opgenomen in één van de waterschappen. De grootte daarvan varieert van 12 tot 16.000 ha. Daarnaast hebben de 940 particuliere polders een gezamenlijke omvang van ca. 40.000 ha., waardoor iets minder dan het kwart van het vaste land, dat exclusief de Friese boezem 330.000 ha. groot is, geen enkele vorm van waterbeheersing kent98. Als zich hier problemen voordoen dan is het aan de gemeente of de provincie om ze op te lossen. Meestal volgt na een calamiteit alsnog de oprichting van een waterschap, maar er zijn dus ook grote gebieden in Friesland waar men van het beheer van de boezem profiteert zonder dat daarvoor hoeft te worden betaald. Vandaar dat men op provinciaal niveau erover denkt om alle gronden in waterschapsverband onder te brengen. Daarnaast is er op grote schaal sprake van ruilverkavelingen waar op korte termijn na 1960 over gestemd moet worden. Het beheer van de nieuwe grote werken kan niet worden overgelaten aan kleine waterschappen. Bovendien zou het jammer zijn als door de vele waterschapsgrenzen de koppeling van bepaalde afwateringsgebieden wordt belemmerd. Ook zijn de meeste waterschappen te klein zijn om te voorzien in de toenemende behoefte aan goed technisch en administratief personeel. Dat wordt doorgaans gerekruteerd uit de kleine plaatselijk gemeenschap, waarbij betrokkenen als bijbaantje werkzaamheden verrichtten voor het waterschap. Deze situatie is echter niet langer houdbaar omdat de belangen toenemen en de benodigde kennis en vaardigheden niet meer vanzelfsprekend aanwezig zijn onder omwonenden. De bovengenoemde motieven geven, naast de hinderlijke versnippering op het gebied van de bemaling, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland aanleiding om de waterstaat kritisch onder de loep te nemen. Zij roept hiertoe een adviescommissie in het leven welke concludeert dat er moet worden aangestuurd op een grondige reorganisatie. Voorgesteld wordt om het Friese land onder te brengen in maximaal 33 gebiedsdekkende waterschappen. In de praktijk wordt de concentratie veel verder doorgevoerd. Tussen 1962 en 1977 zien slechts 11 nieuwe waterschappen het levenslicht die men krachtig genoeg acht om de ruilverkavelingen in goede banen te leiden (zie bijlage 10 voor aanvullende informatie over deze waterschappen) en welke gezamenlijk de gehele provincie bestrijken. Vrij snel na het ontstaan van deze grote eenheden worden de kleinere waterschappen opgeheven. Ook de particuliere polders verdwijnen naarmate er nieuwe werken in hun gebied tot stand worden gebracht. De ruilverkaveling staat geheel ten dienste van de landbouw. Dit is een proces waarbij gebruikers van de stukken land hun kavels onderling ruilen om hun eigendommen of gepachte stukken grond dichterbij huis en meer aaneengesloten te krijgen. De percelen worden daarbij voorzien van een betere drainage en bovendien vaak vergroot. De waterhuishouding gaat ook op de schop. Men tracht het aantal sloten zoveel mogelijk te beperken en de bemaling verder te optimaliseren door deze te centraliseren en te automatiseren. Gedurende deze rigoureuze ingrepen verdwijnen vele windmotoren waarvan de standplaats vandaag de dag niet meer terug te vinden is in het landschap. De Friese

98 Zie Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, blz. 120.

92

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 gronden ondergaan een ware metamorfose en het unieke karakter van de vroegere gefragmenteerde structuur met kleine bemalingsgebieden en talloze waterwegen gaat vrijwel geheel verloren. In de laatste vijftig jaren is er op het gebied van de waterstaat in Friesland dan ook meer veranderd dan in de vijf eeuwen daarvoor. De echte klap voor het windmotorbestand volgt in deze periode. Bij bosjes verdwijnen de karakteristieke molens uit het landschap of ze worden simpelweg aan hun lot overgelaten. Hoewel de instandhouding van de traditionele molens als cultureel erfgoed dan al goed op gang is gekomen, heeft men geen oog voor de kaalslag die plaatsvindt onder de stalen opvolgers van de Friese houten poldermolens. In de jaren tachtig gaat deze ontwikkeling onverminderd door, al beginnen een aantal mensen in te zien dat windmotoren monumenten van techniek zijn en een onmisbare schakel vormen in de Friese bemalinggeschiedenis.

7.4. EEN VOORZICHTIGE KENTERING

Het is opvallend dat heel veel windmotoren tergend langzaam aan hun einde komen. Een verklaring is dat het werktuig weinig materiële waarde meer heeft als het buiten bedrijf is geraakt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de traditionele poldermolens, die zijn opgetrokken uit hout dat vaak goed hergebruikt kan worden. Zolang de grond waarop een windmotor staat niet voor andere doeleinden benut dient te worden, ontbreekt dus simpelweg een motief om het gevaarte direct op te ruimen als het zijn functie heeft verloren. Door de tand des tijds zal dit namelijk vanzelf wel gebeuren. Vandaar dat in de jaren tachtig vele incomplete en roestige molens het Friese landschap ‘sieren’. In de zaterdag bijlage van de Leeuwarder Courant van 3 oktober 1987 vraagt Bert de Jong hiervoor de aandacht 99 . In zijn paginagrote artikel, dat de veelzeggende titel ‘Haveloos, maar beeldbepalend’ draagt en is opgeleukt met ondermeer elf tragische foto’s van windmotoren die in vergevorderde staat van ontbinding verkeren, geeft hij aan dat de stalen molen door de één als industriële bouwkunst wordt beschouwd terwijl het voor de ander slechts een bouwwerk is dat zijn tijd heeft gehad. Verschillende personen komen aan het woord, waaronder Han Sonderman, de trotse eigenaar van de Herkules windmotor op De Hooidammen onder Oudega (Sm.), Rienk Terpstra, die belast is met de monumentenzorg op het provinciehuis en de toenmalige vicevoorzitter van Stichting de Fryske Mole, mr. Tjalling van Eysinga. Het artikel geeft prachtig weer hoe men in die tijd aankijkt tegen de voor een groot deel in desolate staat verkerende windmotoren van Friesland. Sonderman is een echte liefhebber die met gevoel voor historie zijn windmotor heeft aangekocht van een aantal boeren om deze voor het nageslacht te bewaren. Hij vertelt over de langdurige strijd die hij heeft moeten voeren om subsidies los te krijgen bij overheidsinstanties ten behoeve van de restauratie. Het is overigens de eerste windmotor in de provincie die enkel vanwege zijn landschappelijk betekenis een opknapbeurt krijgt. Terpstra wijst op het zogenoemde MIP (Monumenten Inventarisatie Project) dat op 14 oktober van dat jaar is gepresenteerd en waarin met name ook aandacht wordt geschonken aan de jongere monumenten van na 1950. Naar verluidt zijn er ook 22 grote windmotoren in opgenomen. De kleinere stalen molens zijn echter buiten beschouwing

99 Zie Jong, B de, Haveloos, maar beeldbepalend, in de Leeuwarder Courant van 3 oktober 1987 in de bijlage S&S.

93

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 gebleven: “Je moet keuzes maken. Het is gewoon niet te behappen om ook alle kleine windmolens te inventariseren. Al zijn we wel attent op plaatsen waar deze kleine windmolens groepsgewijs staan, zoals bij de Uilesprong onder Sint Nicolaasga”, aldus Terpstra. Ten slotte blijkt dat de Fryske Mole zich minder gelegen laat liggen aan het lot van de windmotoren. Eysinga stelt: “We zijn binnen het bestuur tot de conclusie gekomen dat we niets aan deze windmotoren zullen doen. Het is overigens puur op basis van subjectieve gevoelens. Ze interesseren ons wel, maar we hebben onze handen meer dan vol aan de klassieke molens in Friesland. We hebben sympathie voor pogingen om een paar markante exemplaren te bewaren, maar we zullen er ons niet intensief mee bemoeien”. Het verval van veel windmotoren is ook Eysinga opgevallen: “Ze staan er nog omdat niemand het nodig vindt om ze er weg te halen” concludeert hij. “Het zou aardig zijn als er hier en daar een kan blijven staan” vindt hij, wiens bekoring eigenlijk alleen maar uitgaat naar de grotere exemplaren. “Oorspronkelijk vond ik het helemaal vreselijke dingen” voegt hij er veelbetekenend aan toe. Uit het bovenstaande blijkt dat men in de jaren tachtig steeds meer oog krijgt voor de windmotor, maar dat de echte daadkracht beperkt blijft tot de restauratie van een incidenteel geval. Dat is dan meestal op initiatief van een liefhebber van het eerste uur, zoals Sonderman. De aandacht voor de windmotorgroep bij de Uilesprong heeft geen resultaat gehad. Op de windmotor van de Rijlsterpolder onder Sint Nicolaasga na, zijn alle molens ten offer gevallen aan de slopershamer.

7.5. DE JAREN ‘90

In de jaren ’90 lijkt het tij definitief te keren. Er staan meer voorvechters voor de windmotor op, zoals Jan Bergstra die in 1993 een demonstratiemodel van Koelstra uit Balk rehabiliteert. Deze volledig werkende windmotor op schaal is zomaar ergens teruggevonden bij een waterbouwkundig bureau in Alkmaar, terwijl Bergstra zelf tijdens opruimwerkzaamheden de houten mallen van het turbinehuis en de naaf van het molentje aantreft achterin een lade bij zijn werkgever. Ze zijn maar één keer gebruikt voor het maken van de gietvorm en om onbekende redenen bewaard gebleven. Bergstra’s interesse voor de stalen molens is door de restauratieklus gewekt, want twee jaren later doet hij opnieuw van zich spreken als hij samen met Willem Hengst het boek ‘De windmotor als poldergemaal in Friesland’ uitbrengt. Het is tot dusverre het enige verschenen boek dat volledig gewijd is aan de windmotoren in de provincie. Sonderman moet halverwege de jaren negentig opnieuw vechten voor de toekomst van zijn windmotor. Uiteindelijk weet hij meerdere partijen enthousiast te maken en krijgt de windmotor een nieuwe bemalingstaak aan de andere zijde van de Wijde Ee onder De Veenhoop. De nieuwe eigenaar, Waterschap De Sevenwolden, kan de molen op afstand bedienen, zodat er sprake is van een volledig geautomatiseerde molen die aan een nieuw werkzaam leven kan beginnen. Ook elders in de provincie worden windmotoren opgeknapt, zoals de molen ten noorden van Gerkesklooster in 1992, die te Molkwerum in 1994, de Weidumermolen in 1996 en in 1999 het enige overgebleven grote exemplaar van het merk Energie onder Jousterp.

94

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 In 1997 inventariseert de toenmalige Rijksdienst Monumentenzorg in het kader van het Monumenten Selectie Project alle nog aanwezige windmotoren in Friesland 100 . Zoals reeds is aangehaald in de inleiding, worden vijftig windmotoren voorgedragen als toekomstig Rijksmonument. Gijs van Reeuwwijk, die belast is met de uitvoer, stelt: “De groep te beschermen windmotoren geeft een goed overzicht van de grote diversiteit welke binnen deze groep molens kan worden gevonden. Zo zijn er een zestal verschillende fabricaten en de afmeting van de molens varieert van 2,50 meter tot wel 12 meter vlucht”. Speciale aandacht is er voor de bijzondere groep windmotoren in de natuurgebieden De Rottige Meenthe en Het Brandemeer nabij Wolvega. Daar wordt een gebied van meer dan 1000 ha. grotendeels bemalen door een twintigtal windmotoren. Diverse molens zijn hierbij in staat om ’s winters water uit te malen en ’s zomers water in te malen. Er wordt hier zelfs een driegang aangetroffen met een opmaalfunctie. Er is ook particulier en plaatselijk initiatief in de provincie. In dit kader dienen genoemd te worden de restauraties van de windmotoren in Oosterlittens en Broek, in eigen beheer uitgevoerd door respectievelijk Oege Faber en Gerben van de Meer. Daarnaast is er de wederopstanding van een unieke Slager windmotor uit Wolvega, die op initiatief van enkele dorpsbewoners uit Goingarijp naar deze plaats verhuist en er grondig gerenoveerd wordt. Ten slotte is er bij Stichting de Fryske Mole een decennium later steeds meer aandacht voor de windmotor. Regelmatig schrijven met name Jan Bergstra en Hans de Vries hierover artikelen in het ledenblad De Utskoat.

7.6. EEN NIEUWE TOEKOMST?

Windmotoren mogen zich vandaag de dag verheugen in een toenemende belangstelling. Gedeeltelijk heeft dit te maken met het feit dat de milieuproblematiek steeds hoger op de agenda van beleidsmakers staat. Een windmotor is vanwege de grote bedrijfszekerheid in combinatie met een lage hoeveelheid bedieningsuren ideaal om in te zetten bij natuurbeheer. Gebruik van windkracht is erg duurzaam daar het een lage milieubelasting heeft en de afhankelijkheid van fossiele brandstof ontbreekt. Daarnaast kunnen natuurreservaten vaak toe met een minder afgemeten waterpeil dan bijvoorbeeld landbouwgebieden. Als de wind het dan een keertje laat afweten is dit niet meteen een probleem. Meerdere stalen molens in de provincie bewijzen momenteel in dergelijke gebieden uitstekend dienst te kunnen doen. Dit geldt niet alleen voor de genoemde windmotoren in De Rottige Meenthe en Het Brandemeer en het exemplaar bij De Veenhoop, maar bijvoorbeeld ook voor de twee middelgrote molens aan de Dolte in de zomerpolder bij . In Groningen zijn onlangs twee windmotoren geplaatst aan het Foxholstermeer. Ze worden gebruikt als zeer geavanceerde vispassages. De molens pompen bij voldoende wind constant water uit de Kropswolderbuitenpolder en de Westerbroekstermadepolder. Daardoor ontstaat in het meer een lokstroom waar vissen op reageren. Deze verzamelen zich in een grote betonnen bak die eens per twee uur wordt afgesloten, waarna de gehele inhoud inclusief vis geloosd wordt in de polders. De beide molens, die daartoe speciaal zijn uitgerust met een visvriendelijke vijzel, kunnen de vissen weer terug het meer in pompen. De aansturing van het geheel gebeurt elektronisch, hetgeen mogelijk wordt

100 Zie Reeuwwijk, G.J. van, Inventarisatie windmotoren voor MSP, in Molens nr. 54, 1999, blz. 14 en 15

95

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 gemaakt door een generator die windenergie omzet in elektrische spanning. De inzet van de molens is vooral bedoeld als vispassage en het behoud van cultuurhistorisch erfgoed. Qua waterbeheersing is het slechts een druppel op de gloeiende plaat. Mochten de polders namelijk worden gezet als noodbergingsgebied, dan zullen de molens meer dan een jaar werk hebben om het water er weer uit te pompen101. Het is niet ondenkbaar dat er in de toekomst meer van dit soort projecten tot stand zullen worden gebracht. Zo heeft een particulier uit Blesdijke onlangs nog een volledig nieuwe windmotor laten plaatsen voor de bemaling van zijn landerijen. Voorts is in 2008 de Stichting Windmotoren Friesland opgericht. Hopelijk kan deze stichting het behoud van de windmotor als cultuurhistorisch element naar een hoger plan tillen. Heugelijk is in ieder geval dat er momenteel meerdere windmotoren worden gerestaureerd, waaronder ook enkele kleinere exemplaren. Zo lijkt de toekomst van de windmotor een stuk rooskleuriger dan men twintig jaren geleden ooit voor mogelijk heeft gehouden.

Afbeelding 50: Molen Koetze Tibbe in de Afbeelding 51: Eén van de twee windmotoren Kropswolderbuitenpolder is een windmotor van aan de Dolte nabij Uitwellingerga welke nog de firma Bakker en Hamming uit Uithuizen. Het steeds de zomerpolder bemalen. werktuig vervult een rol als vispassage.

101 Zie Krol, M., Nieuwe Techniek in een oud jasje, in de Nieuwe Zelfzwichter nr. 1, 2008, blz. 3 t/m 6.

96

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 8 – PRODUCENTEN EN LEVERANCIERS WERKZAAM IN

FRIESLAND

8.1. DE NEDERLANDSE PRODUCENTEN

Een handjevol Nederlandse bedrijven heeft zich door de jaren heen bezig gehouden met vervaardigen en repareren van windmotoren in Friesland. De gebroeders Bakker uit IJlst zijn hier als eerste mee begonnen, maar als blijkt dat er veel vraag is naar de Amerikaanse vinding, volgen spoedig meer firmanten. Het zijn over het algemeen kleine bedrijfjes die geleid worden door één of enkele handige personen met een achtergrond in de metaal- of machinebranche. De firma’s hebben nooit meer dan 10 mensen in dienst en vervaardigen de complete molen. Deze bestaat hoofdzakelijk uit onderdelen die als standaardproducten verkrijgbaar zijn op de markt. Echter sommige elementen, zoals het turbinelichaam en de conische tandwielen, moeten worden gegoten. Daarvoor heeft iedere producent houten mallen die als gietvorm dienen. Desgewenst kunnen ze ook de fundering van de molen aanleggen, maar heel vaak wordt dit uitbesteed aan een plaatselijke aannemer. Hoewel windmotoren typische serieproducten zijn, worden ze niet uit voorraad geleverd. Dit heeft te maken met het feit dat ze op maat worden gemaakt. De windmotorproducent vraagt de klant om een aantal gegevens aan te leveren van het toekomstige bemalingsgebied van de molen, zoals de oppervlakte van het gebied en het gehanteerde polderpeil. Vervolgens wordt de windmotor in een week of vier/vijf gefabriceerd. De montage van het bouwwerk is bij de prijs inbegrepen en wordt op de plaats van opstelling door één van de medewerkers van de firma ter hand genomen. Hoewel alle producenten reclamemateriaal uitgebracht hebben, moeten ze het vooral hebben van mond op mond reclame. Vandaar dat buurpolders vaak over windmotoren van hetzelfde merk beschikken. Daarnaast hebben de kleinere firmanten, die niet alleen afhankelijk zijn van de windmotorproductie, hun molens vooral in de eigen regio afgezet. Slechts de Gebroeders Bakker en Jozef J. Mous hebben een groter gebied voorzien van hun producten. De Record windmotoren zijn zelfs ver buiten de provincie opgebouwd.

8.1.1. Bakker IJlst Zoals in hoofdstuk 3 is gebleken zijn het de beide broers uit IJlst die de Amerikaanse windmotor in Friesland hebben geïntroduceerd. Tjerk Sibbeles Bakker en Gooitzen Sibbeles Bakker staan aan de wieg van een bedrijf dat door de jaren heen honderden stalen molens zal afleveren. Hun vermaarde Record windmotor is de meest succesvolle in de Nederlandse windmotorgeschiedenis. Tot in de jaren zestig zijn de werktuigen gefabriceerd in de werkplaats aan de Zevenpelsen in IJlst, daarna alleen nog de vier- of achtwiekige kleinere modellen. Dit gebeurt tot op heden en momenteel is de vijfde en zesde generatie werkzaam in het bedrijf dat tegenwoordig de naam Technisch bedrijf Bakker IJlst draagt. Aanvankelijk is de werkplaats dichterbij het centrum van IJlst gesitueerd. Daar wordt rond 1900 de eerste windmotor van Friesland opgebouwd. Deze verhuist mee als het bedrijf in 1911 aan bovengenoemde straat wordt voortgezet. Naar verluidt is de fundering van deze molen pas in 1996 opgeruimd, terwijl het gevaarte zelf al tientallen jaren geleden ter ziele is gegaan. Bij stil weer is het rad

97

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ooit naar beneden gekomen. Dit schijnt vaker te gebeuren juist bij weinig wind volgens de huidige Bakker. Hoewel de firma tot voor kort restauraties aan windmotoren heeft uitgevoerd, lijken deze werkzaamheden een aflopende zaak. In de jaren ’60 en ’70 hebben de Bakkers een succesvolle overgang gemaakt naar de opkomende watersport, eerst door de verkoop en reparatie van schroeven. In die jaren zijn er veel automotoren omgebouwd tot scheepsmotoren en in schepen ingebouwd. Tegelijkertijd is men begonnen met het opbouwen van een watersportwinkel, welke tegenwoordig voor de meeste inkomsten zorgt. In de jaren ’90 heeft het Technische bedrijf nog wel meerdere windmotoren gerestaureerd zoals de exemplaren in Molkwerum en Weidum. Ook hebben de Bakkers in die tijd de Schillaardermolen onder Mantgum gesloopt. De meest recente klus is uitgevoerd aan een windmotor in de uiterwaarden bij Zutphen. Het zou zomaar de laatste keer geweest kunnen zijn want de nieuwste generatie heeft helemaal niets met de stalen molens laat Bakker weten. Het is ook spijtig dat er maar weinig bewaard is gebleven aan tekeningen en mallen uit vroeger jaren. Die laatste zijn op een gegeven moment allemaal bij het oud vuil gegaan omdat ze in de weg lagen. Ten slotte nog twee wetenswaardigheden: De Gebroeders Bakker lieten hun turbinelichamen en andere gietstukken bij Gieterij Ten Cate in Heerenveen gieten en veel molens zijn aan de man gebracht op de veemarkt in Sneek. Daar werden de boeren direct aangesproken door de Bakkers. Daarnaast hielden ze hun ogen altijd goed open als ze door de provincie reisden. Daar waar ze mogelijkheden zagen om hun product te slijten brachten ze deze ter sprake bij de lokale bevolking. Op die manier heeft de familie jarenlang van de windmotoren kunnen bestaan. Het gros van de hedendaagse Friese windmotoren is van het merk Record.

Afbeelding 52: De Record windmotor bij Hart- Afbeelding 53: Close up van het werd die onlangs geheel gerestaureerd is. turbinelichaam.

98

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 8.1.2. Jozef J. Mous Balk De enige andere Friese producent die op grote schaal windmotoren heeft geproduceerd is Jozef J. Mous uit Balk. In tegenstelling tot de molens van Bakker die slechts één vaan hebben, rust Mous zijn molens uit met een extra bijvaan. Die krijgt vaak een typische rechte vorm waarbij de vaan even breed is dan de arm. Een ander kenmerk van de windmotor is het windrad, waarin de windbladen zich vaak op grotere afstand van het hart bevinden dan het geval is bij andere producenten. Over de geschiedenis van het bedrijf is in de literatuur niet veel te vinden. Zeker is dat Jozef J. Mous op 1 januari 1919 met zijn twee zonen Jacob en Manus een machinereparatiebedrijf start aan de Harichsterstikke in Balk. Johannes, een andere zoon, komt later in het bedrijf. Volgens W.D. Hengst, die zijn herinneringen aan de molens in het Heidenschap heeft vastgelegd in het zeer boeiende en geheel Friestalige boek ‘De Heidenskipster molen fan eartiids’, is Josef J. Mous een slimme zakenman die constant nieuwe opdrachten in de wacht sleept. Hij voorziet zijn werknemers dan ook van voldoende werk. Al snel legt hij zich toe op het maken van een eigen merk windmotor (Mous-Balk), nadat hij de nodige kennis heeft opgedaan bij reparatieklussen aan meestal de grotere windmotoren. Zijn eigen molens worden vervolgens over heel Friesland en op het Kampereiland geïnstalleerd. Het gewone reparatiewerk heeft hij daarbij voortgezet. Hengst vertelt dat Mous altijd persoonlijk met de rekening naar de boer of het polderbestuur ging. Vaak kwam hij ’s middags rond etenstijd en wist bij precies hoeveel kinderen de boer had. Zoveel losse guldens stak hij dan in zijn zak en als het eten op was gaf hij ieder kind een muntstuk. Daarna werd de rekening doorgenomen, besproken, en vrijwel altijd gelijk betaald102. Tegenwoordig staan er nog maar een paar Mous-Balk windmotoren overeind in de provincie. Dit is ondermeer het geval in en Baaijum. De molen in de laatstgenoemde plaats is onlangs geheel gerestaureerd door Bakker Metaalbewerking B.V. uit Winsum. Een derde en jongere molen staat langs de A6 ter hoogte van Scharsterbrug.

Afbeelding 54: De Mous-Balk Afbeelding 55: De molen is toe aan een opknap- windmotor in Itens staat op de beurt. Op de foto is de karakteristieke bijvaan, die Rijksmonumentenlijst. even breed is als de arm, goed te zien.

102 Zie Hengst, W.D., De Heidenskipster molen fan eartiids, 2002, blz 97.

99

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 8.1.3. Slager Wolvega Over Slager is zo mogelijk nog minder bekend. Waarschijnlijk is ook deze bouwer begonnen met het repareren van windmotoren of hebben de werkzaamheden zich aanvankelijk beperkt tot het opbouwen van Herkules Metallicus windmotoren voor R.S. Stokvis en Zonen Ltd. uit Rotterdam. Op een gegeven moment heeft Slager zich gewaagd aan een eigen ontwerp. Daarvan zijn er maar enkele gebouwd waarvan gelukkig een exemplaar is overgebleven. Het gaat om de reeds genoemde molen in Goingarijp aan de boorden van het Snekermeer103.

Afbeelding 56: De laatste Slager Afbeelding 57: Detailopname van het windmotor staat in Goingarijp. turbinelichaam. Jammer is dat men de molen De molen is in 2007 gerestaureerd vlakbij een ontsierende nieuwbouwwijk heeft door leerlingen van het ROC Friese opgericht. Daardoor is de windvang en Poort uit Drachten. belevingswaarde van de molen vrij beperkt.

8.1.4. Van der Laan Garijp

Lubbert van der Laan is een dorpssmid uit Garijp die regelmatig windmotoren heeft gebouwd. Die hebben vooral een plek gekregen in de directe omgeving van zijn vestigingsplaats, zoals dat het geval is geweest bij één van de weinige nog bestaande exemplaren. Het gaat om de prachtig gerestaureerde windmotor van Gerben van der Meer in Broek die voor de overplaatsing op twee locaties aan het Bergumermeer heeft gestaan104. Ook het molentje naast de ijsbaan in Garijp is een Van der Laan windmotor. Een derde exemplaar is te bewonderen buiten de provincie in Overesch, welke op 24 mei 2003 als de laatste windmotor van Overijssel opnieuw in bedrijf is gesteld105.

103 Zie Bergstra, J., Goingarijp heeft weer een windmotor, in De Utskoat nr. 127, 2007, blz. 32 voor een artikel over deze molen en www.goingarijp.eu/molen/windmotor voor een uitvoerig beeldverslag van de restauratie. 104 Zie Coppens, J., Restauratie wynmotor te Broek Noord, in De Utskoat nr. 113, 2004, blz. 17, voor een reclamepamflet van Lubbert van der Laan. 105 Zie Bergstra, J., Ook Overijssel heeft weer een Amerikaanse windmotor, in De Utskoat nr. 111, 2003, blz. 36.

100

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Ook de zoon van Lubbert van der Laan, Jelle, heeft zich wel met windmotoren beziggehouden. Toen de werkzaamheden in de werkplaats werden beëindigd, is deze volgens windmotorbouwer Adema volledig leeggehaald. De talloze bouwtekeningen van windmotoren die aan de muur hingen, zijn allemaal bij het oud papier gegaan of verbrand.

Afbeelding 58: De Van der Laan Afbeelding 59: Het conische bovenwiel is niet windmotor in Broek. Deze molen voorzien van een beschermkap en wordt gesmeerd is in eigen beheer geheel gerestau- door een authentiek oliepotje reerd door Gerben van der Meer.

8.1.5. Adema Loonbedrijf Wirdum

De Adema’s uit Wirdum zijn pas sinds een jaar of twintig actief in de windmotorbranche. Desondanks hebben ze al meerdere windmotoren afgeleverd in de provincie. Die staan ondermeer in Eernewoude, Oudega (Sm.) en De Veenhoop en zijn in opdracht van It Fryske Gea gemaakt. In de werkplaats worden ook windmotoren gerestaureerd. Zo ligt er momenteel een exemplaar uit Wirdum dat binnenkort naast de ijsbaan weer zal worden opgebouwd.

Afbeelding 60: Een windmotor van de Afbeelding 61: Uitzonderlijk is de gemetselde Adema’s uit Wirdum bij Eernewoude die fundering van de molen die in opdracht van het een Record windmotor heeft vervangen. Fryske Gea is gebouwd.

101

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 8.2. DE DUITSE PRODUCENTEN

Het is onduidelijk wanneer de Vereinigte Windturbine Werke A.G. is begonnen met de productie van windmotoren. Het is goed mogelijk dat dit al ruim voor de eeuwwisseling is geweest. De Amerikaanse windmotoren zijn namelijk al veel eerder naar Duitsland geëxporteerd. Aangezien er sprake is van een samenwerkingsverband tussen meerdere windmotorfabrieken, mag men er vanuit gaan dat er begin 1900 in Duitsland al veel vraag is naar de stalen molen. Die wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het oppompen van water in droge streken en voor het vullen van de waterreservoirs naast het spoor, net zoals in Amerika. Toch hebben de fabrieken ook geëxperimenteerd met andere toepassingen. Dit blijkt ondermeer uit een brochure van enkele makers van de Energie windmotor, de gebroeders Funger. Hierin staat een windmotor afgebeeld die een complete graanmaalderij aandrijft 106 . Ook zijn in Duitsland vele windmotoren gebruikt voor het opwekken van stroom, veel meer dan het geval is geweest in Nederland. De Herkules Metallicus is verreweg het meest bekende windmotormerk. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat hiervan de grootste aantallen naar Nederland zijn gekomen. Daarnaast is het constructief gezien een erg degelijke molen. Windmotoren van dit merk worden geproduceerd in Dresden, dat blijkbaar de meest geschikte vestigingsplaats is omdat ook de firma Kletsch hier gevestigd is. Hoe dit bedrijf zich verhoudt tot de andere windmotorfabrieken in de stad die onder de Vereinigte Windturbine Werke A.G. vallen, is niet bekend. Wel lijkt de grote Energie windmotor onder Jousterp sprekend op de gemiddelde Herkules Metallicus in de provincie, dus er is ongetwijfeld een directe link. Daar er in Nederland maar bitter weinig bekend is van de Duitse windmotorproducenten, zou het interessant zijn om eens ter plekke te gaan kijken of hierover informatie beschikbaar is. Jammergenoeg kan dit wegens beperkte tijd niet meer plaatsvinden in het kader van deze scriptie.

8.2.1. De Vereinigte Windturbine Werke A.G. Dresden De Vereinigte Windturbine Werke A.G. uit Dresden levert haar windmotoren aan de handelsfirma Stokvis en Zonen Ltd. te Rotterdam, die de molens doorverkoopt aan de Nederlandse klant. De eerste Duitse windmotor die in naar Friesland gaat is bestemd voor Anne Gerrits van der Ley uit Terkaple, die samen met Kornelis Sj. Bakker en Fokke I. Schaap een polder sticht omdat hij de gebrekkige bemaling in het Waterschap De Heerenzijl beu is. De grote achtkante poldermolen, die in 1883 is overgeplaatst vanuit Tjalleberd, staat regelmatig stil vanwege een gebrekkige onderhoudsstaat. Het gevolg is dat er geregeld schade wordt geleden door overtollig water. Als er ondanks deze hinder toch maalgeld betaald moet worden, is bij Anne Gerrits van der Ley en zijn kompanen de maat vol. In hun eigen polder kiezen zij na uitvoerig onderzoek voor een windmotor, waarvan er op dat moment nog maar enkele exemplaren zijn opgericht zijn in Friesland. Van der Ley gaat op zijn fiets naar Rotterdam om te onderhandelen met R.S. Stokvis en Zonen Ltd. Het totale bedrag komt uiteindelijk uit op ƒ4.315,42½, de molen zelf kost ƒ3.059,-. Er moet een monteur uit Duitsland komen om het gevaarte te

106 Zie de gebroeders Funger, Windkraftanlagen, 1920, blz. 95.

102

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 installeren, omdat R.S. Stokvis en Zonen Ltd. op dat moment nog niet over bekwaam personeel beschikken107. In de daaropvolgende jaren worden vele windmotoren vanuit Dresden naar Rotterdam verscheept om vervolgens per trein in Friesland te worden afgeleverd bij de klant. Aldaar zijn het aanvankelijk de monteurs van de fabriek die de molens opbouwen. Getuige de datering van meerdere brieven die zijn opgenomen in de brochure van Stokvis en Zonen Ltd., is er van begin af aan veel vraag naar het werktuig. Overigens leveren De Duitse fabrieken daarvan alleen de gedemonteerde bovenbouw. De vijzel en toebehoren, alsmede de funderingswerken en een eventueel onderhuis dienen door Nederlandse aannemers vervaardigd te worden. Vandaar dat men onder de windmotoren een rijke verscheidenheid aan onderhuizen aantreft. Ook de montage van de molens wordt spoedig uitbesteed, en wel aan Koelstra en Dölle uit Balk. Er staan tegenwoordig nog een stuk of tien Herkules windmotoren in Friesland, waaronder drie stuks van het voormalige waterschap de Oosterwierumer Oudvaart.

Afbeelding 62: De Herkules Afbeelding 63: Ook de achterwaterloop van de Metallicus windmotor bij . windmotor mondt uit in een betonnen bak met meerdere schuiven.

8.2.2. Edmund Kletzsch Windturbinebau Coswig De concurrent van de Vereinigte Windturbine Werke A.G. moet de Edmund Kletsch Windturbinebau uit Coswig (nabij Dresden) zijn geweest. Dit bedrijf levert in Friesland aan de N.V. Nederlandse IJzerhandel, afdeling Hartelust Leeuwarden. Van daaruit vinden enkele tientallen Energie windmotoren hun weg naar de klant. Een kenmerk van de molens is dat deze soms windraderen hebben met straalarmen die niet in elkaars verlengde liggen. De Edmund Kletsch Windturbinebau is voor zover bekend het enige bedrijf geweest dat een windrad ook met een oneven aantal straalarmen heeft uitgerust108.

107 Zie Woude, D.M. van der, Windmotor Terkaple draait al 65 jaar, in de Leeuwarder Courant omstreeks 1970 in de rubriek Ut ‘e Lappekoer. 108 Zie Bergstra, J & Hengst, W.D., De windmotor als poldergemaal in Friesland, 1995, blz. 15.

103

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Energie windmotoren zijn thans nog te vinden in Jousterp en Uitwellingerga.

Afbeelding 64: De windmotor bij Jousterp is de enige overgebleven grote exemplaar van het merk Energie. Als de molen al afwijkt van de Hercules Metallicus dan is het op slechts enkele kleine details.

104

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 HOOFDSTUK 9 – HET BOSMANMOLENTJE EN AANVERWANTEN

9.1. KLEINE STALEN MOLENTJES

In hoofdstuk 1.4 is er al kort naar verwezen, de kleine stalen vier- of veelbladige molentjes die vooral te vinden zijn in het veenweidegebied van west Nederland en in diverse natte natuurgebieden. Dergelijke molentjes wijken in een aantal opzichten af van de windmotor. Ze zijn uitgerust met een wiekenkruis in plaats van een windrad, hebben een rankere toren die soms niet meer is dan een paal en zijn over het algemeen kleiner van schaal dan de windmotor. Hoewel de molentjes hier wel rechtstreeks van zijn afgeleid, brengt de firma Bosman uit Piershil omstreeks 1929 de eerste versie als geheel nieuw concept op de markt109. Het molentje is met name geschikt voor onderbemaling van één of enkele percelen, een taak waarmee de tjaskers en weidemolens aanvankelijk belast waren. Dit zijn simpele houten molens met een beperkte capaciteit en opvoerhoogte, die vaak door de landeigenaar zelf of door een plaatselijke timmerman gebouwd werden. Echter het stalen molentje van Bosman is veel minder onderhoudsgevoelig en bovendien goedkoper dan een windmotor van vergelijkbare grootte. Vandaar dat dit type molen vanaf ongeveer 1935 een specifiek deel van de markt verovert. Bosman is niet de enige producent die zich richt op het vervaardigen van stalen weidemolens. Ook de firma Hertog uit Moerkapelle en de gebroeders Bakker uit IJlst komen met een eigen variant op de proppen. In Friesland zijn er voor zover bekend geen Hertogmolentjes geplaatst. Dit in tegenstelling tot de molentjes van Bosman en Bakker, waarvan er ook vandaag de dag nog enkele tientallen te bewonderen zijn op Fries grondgebied. Vandaar dat kort zal worden ingegaan op deze twee soorten molentjes.

9.1.1. Het Bosmanmolentje

Verreweg de meest bekende en succesvolle uitvoering onder de stalen molentjes is afkomstig van de firma Bosman. Dit molentje heeft een smalle toren die bestaat uit vier ronde torenstijlen met daartussen schoren van rondstaal. De hoogte van de constructie bedraagt vaak 4 tot 7 meter, maar op het moment dat er veel obstakels in de omgeving voorkomen kan men er voor kiezen om de toren hoger op te trekken. Net als bij de windmotor is het turbinelichaam op twee plaatsen gelagerd. Zowel op als in de toren wordt het gevaarte ondersteund. De tandwielen, die haaks op elkaar staan en in een oliebad draaien, bevinden zich in een gesloten kap en brengen de draaiende beweging van het wiekenkruis over op de verticale as. Die drijft op zijn beurt de centrifugaalpomp aan die onder water in een betonnen bak is gelegen. De fundering van de molen wordt gevormd door deze bak die in de hoeken meestal is voorzien van betonnen platen die radiaal naar buiten toe uitsteken. Het wiekenkruis van het molentje, dat in tegenstelling tot de traditionele molens met de klok meedraait, is aan het uiteinde van de horizontale as bevestigd. De vier wiekbladen zijn getordeerd en bevestigd op twee rondstalen roeden. De diameter van het gevlucht is 3 of 3,6 meter. Op de achterzijde en linker zijkant van de kap zijn twee buizen gemonteerd, waarin twee vanen zijn gestoken. Die zijn daardoor draaibaar om hun lengte as en bevinden zich altijd loodrecht van elkaar. De vanen hebben vaak de vorm van een

109 Zie Zwijnenberg, E., 5.4.3 Het Bosmanmolentje, in Molens. De nieuwe Stokhuizen, 2007, blz.82.

105

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 pijl en vermelden meestal de naam van de producent. Ze zijn verbonden met een lange stang die naast de verticale as door de toren van de molen naar beneden loopt. Deze stang haakt in op de bedieningsarm die aan de ene zijde scharnierend op de fundering is gemonteerd. Aan de andere zijde zit een handvat waarmee de arm, inclusief de stang die bovenin de kap de vanen bedient, op en neer kan worden bewogen. Wijst de arm omhoog dan is de vaan naar achteren verticaal gericht en de zijvaan horizontaal. Wijst de arm omlaag, dan is sprake van de omgekeerde situatie. Het succes van het Bosmanmolentje is toe te schrijven aan diens volautomatische werking. Aanvankelijk is het de enige onder de stalen weidemolentjes die voorzien is van een vlotter, welke gemonteerd is aan het uiteinde van de bedieningsarm. Op het moment dat de vlotter als gevolg van stijgend water de bedieningsarm met stang omhoog duwt, komt de vaan naar achteren in verticale positie te staan en kantelt de zijvaan in horizontale stand. Die laatste vangt dan geen wind, waardoor het wiekenkruis loodrecht op de windrichting komt te staan en het prestatievermogen van de molen toeneemt. Het werktuig maalt nu op volle kracht. Hierdoor zal het waterpeil in de betonnen bak langzaam gaan zakken, waardoor vlotter, bedieningsarm en verticale stang mee omlaag gaan en de beide vanen zullen draaien om hun lengte as. De vaan naar achteren draait meer horizontaal, de zijvaan meer verticaal, zodat de eerste minder wind vangt en de tweede juist meer. Hierdoor draait de molen automatisch wat uit de wind. Op een gegeven moment is het waterpeil in de bak zo laag dat alleen de zijvaan nog wind vangt en de vaan naar achteren horizontaal ligt. Het wiekenkruis is dan volledig uit de wind gedraaid en bevindt zich evenwijdig aan de windrichting. Daardoor vangen de wieken geen wind meer en heeft het molentje zichzelf buiten bedrijf gesteld. Dit laatste dient bij windmotoren en aanvankelijk ook bij de andere stalen weidemolentjes handmatig te gebeuren. Vandaag de dag worden er nog steeds Bosmanmolentjes geproduceerd in Piershil. Bosman Watermanagement B.V., een voortzetting van de oorspronkelijke firma, heeft in 2006 diverse vernieuwingen en verbeteringen doorgevoerd aan het molentje, waarbij speciale aandacht is besteed aan het design. Het vernieuwde ontwerp, dat het vierde in successie is, wordt sindsdien verkocht onder de typenaam B4. De aanschafprijs bedraagt circa €5.500,-. Het eerste model, type A-ford, heeft men gebouwd tot ongeveer 1960. Toen kwam het tweede model, type V-8, op de markt en in 1977 werd dit type weer opgevolgd door het derde model, type 77110. Van de 10 tot 15 molentjes die jaarlijks gereed komen wordt een deel geëxporteerd.

110 Zie de website www.bosman-water.nl van Bosman Watermanagement B.V. onder producten en diensten de windwatermolen.

106

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Afbeelding 65: Dit bosmanmolentje aan de oost- Afbeelding 66: De bedieningsarm met vlotter zijde van de Bergumermeer is voorzien van een in beeld. hoge toren.

9.1.2. Het Bakkermolentje

Als na de Tweede Wereldoorlog de vraag naar de windmotor afneemt, stopt Bakker met de productie van deze molens. Wel brengt het bedrijf een kleiner molentje op de markt dat geschikt is voor onderbemaling. Dit is zeker voor 1965 gebeurd, want huidige vijfde generatie binnen het Technische Bedrijf Bakker heeft niet meer meegemaakt dat de oorspronkelijke windmotoren werden geproduceerd. Het Bakkermolentje is zo mogelijk nog simpeler qua uitvoering dan het Bosmanmolentje. De gelaste kap van de molen is geplaatst op een holle paal, waardoorheen de aandrijfas van de centrifugaalpomp loopt. Het wiekenkruis is gemonteerd op het uiteinde van de horizontale as, die via een haakse tandwieloverbrenging en de verticale as de pomp in beweging brengt. Aanvankelijk zijn alle molentjes van Bakker uitgerust met slechts één windvaan die met behulp van een vangstok haaks op of evenwijdig aan het wiekenkruis kan worden gedraaid. Later komt daar nog een automatisch werkende variant bij die net als het Bosmanmolentje gebruik maakt van een vlotter en voorzien is van twee windvanen. Het enige verschil is dat bij het Bakkermolentje alleen de hoofdvaan om zijn as draait. Die moet dan ook groter zijn dan de zijvaan om de molen daadwerkelijk op de wind te kunnen houden. De molentjes van Bakker zijn gemakkelijk te demonteren en dus goed verplaatsbaar. Ze kunnen ook als bouwpakket worden besteld en zijn leverbaar in twee types, die beide kunnen worden uitgevoerd als automatisch werkend of handbediend. Bij de ideale opvoerhoogte van 60 cm. heeft type 7 heeft een capaciteit van 50 tot 75 m3 per uur, terwijl type 9 tot een opbrengst van 75-100 m3 water per uur komt. Deze waarden gelden overigens voor het standaardmodel met een tandwielverhouding

107

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 van 3:1 en 4 wieken. Beide types zijn ook leverbaar met een tandwielverhouding van 4:1 en 8 wieken waardoor de maximale opvoerhoogte groter wordt111. De kop van de molens is uiteraard draaibaar aangebracht op de torenbuis, waarbij type 7 axiaal met brons is gelagerd en type 9 met behulp van een conisch rollager. De torenbuis staat op een houten koker met daarin de centrifugaalpomp- en de terugslagklep. De houten onderbouw wordt watervast gelijmd en met roestvrijstaal gespijkerd en omdat het geheel onder water zit, is het vergaan van het houtwerk praktisch uitgesloten. De paal van type 7 is doorgaans 4 meter hoog, die van type 9 meestal 5 meter. Aan de onderzijde wordt de buis ondersteund door een viertal zijschoren. Op de gefreesde tandwielen na, die als handelsproduct verkrijgbaar zijn, worden alle onderdelen van het molentje binnen het bedrijf vervaardigd. Hoewel dit tegenwoordig slechts een nevenactiviteit van het Technische Bedrijf Bakker betreft, worden er jaarlijks toch nog een stuk of vijf molentjes vervaardigd.

Afbeelding 67: Dit Bakkermolentje Afbeelding 68: De bedieningsarm is uitgerust met een met acht wieken en een vlotter staat contragewicht. langs de Nieuwe Vaart ten noorden van Tijnje.

9.2. TOEPASSING EN VOORKOMEN

Op het moment dat de capaciteit van een Bosman- of Bakkermolentje in ogenschouw wordt genomen dan kan worden gesteld dat deze ongeveer overeenkomt met de capaciteit van een windmotor met een raddiameter van ongeveer 3 tot 4 meter. Het is dan ook wel voorgekomen dat een kleine windmotor, die handmatig in en buiten bedrijf moest worden gesteld, later werd vervangen door een volledig geautomatiseerd Bosman- of Bakkermolentje. Toch was een dergelijke gang van zaken in Friesland niet gebruikelijk. De meeste windmotoren in de provincie zijn namelijk tussen 1920 en 1935 geplaatst. Dus toen het Bosmanmolentje bekendheid verwierf, was men in Friesland vaak recentelijk voorzien van een windmotor. Zo’n molen ging zeker 20 tot 30 jaren mee, tenminste als er regelmatig gesmeerd werd en er op zijn tijd een onderhoudsbeurt volgde. In de daaropvolgende periode kwam de

111 Zie www.bakker-.nl onder windmolens.

108

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ruilverkaveling op gang en nam de vraag naar onderbemaling af. Ook werd het Bakkermolentje geïntroduceerd, waarvan er in Friesland minstens zoveel zijn geplaatst als het molentje van de Zuid- Hollandse fabrikant. Dit laatste heeft ongetwijfeld te maken met de goede naam die Bakker uit IJlst reeds had opgebouwd in de regio. Daarnaast was het voor de klant wel handig dat de leverancier dichtbij huis was gevestigd. Een Bosmanmolentje kwam dus heel vaak op een locatie te staan waar voor het eerst behoefte was aan (extra) bemaling en is al met al relatief weinig toegepast in Friesland. Zeker als we de aantallen vergelijken met die in de andere natte en laaggelegen gebieden van Nederland. Bijvoorbeeld rondom Zaandam en in de Weerribben worden ook nu nog tientallen van deze molentjes geteld, terwijl dergelijke aantallen zelfs voor heel Friesland nooit hebben gegolden. Tekenend is ook dat op geringe afstand van de Weerribben het Friese natuurgebied De Rottige Meenthe is gelegen, waar men altijd heeft vastgehouden aan de kleine windmotoren. Er mag dus voorzichtig worden geconcludeerd dat de provincie ook na de oorlog het domein is gebleven van de firma Bakker, waarbij dient te worden vermeld dat de kleine stalen molentjes hier nooit zoveel navolging hebben gekregen als de windmotor. De Bosman- en Bakkermolentjes zijn regelmatig toegepast als onderbemaling van laaggelegen percelen. Tegenwoordig worden ze vaak besteld door instanties die zich bezig houden met natuur- en landschapsbeheer. In de Weerribben dienen de molentjes ter bevloeiing van de rietvelden.

109

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 CONCLUSIE

In 1854 doet Daniël Halladay een uitvinding waar men in Amerika al tijden op zit te wachten. Hij ontwerpt een molen die zichzelf bedruipt en in staat is om diep uit de grond water te pompen. Het bouwwerk is daardoor uitermate geschikt voor de watervoorziening op de prairies, waar pioniers grote stukken rurale grond in cultuur brengen. Die zijn vanaf dat moment niet langer gebonden aan de spaarzame streken waar oppervlaktewater voorhanden is. De windmotor wordt een groot succes in Amerika. Al snel ontstaan vele windmotorproducerende bedrijfjes die maar amper aan de vraag kunnen voldoen. Er wordt druk geëxperimenteerd met de molens, welke steeds degelijker en vernuftiger worden en meerdere toepassingen krijgen. Is Halladay zijn windmotor nog vrijwel geheel van hout met een viertal om hun lengteas roterende wieken, al snel verschijnen er windmotoren op de markt met een windrad en vanen en een daarmee samenhangend hoger rendement. Die worden ondermeer ingezet voor het aandrijven van diverse werktuigen zoals draaibanken, karnen en veevoedersilo’s. Daarnaast vinden veel exemplaren een plaats langs het spoor om de waterreservoirs te vullen welke de stoomtreinen van water voorzien. Ook voor de opwekking van elektriciteit bewijzen de windmotoren uitstekend dienst te kunnen doen. Al snel beperken de Amerikaanse bedrijven zich niet alleen tot de binnenlandse markt. Ze gaan ook leveren aan landen zoals Australië, Argentinië, Duitsland en Zuid-Afrika. De windmotor wordt over zowat de gehele wereld verspreid, alleen nog niet in Nederland. Daar is geen tekort aan water en bovendien heeft men de eigen houten molens die al eeuwen prima werk verrichten. Als een tweetal broers uit IJlst op een gegeven moment toch een paar stalen molens laten overkomen en deze geschikt maken voor polderbemaling, is men in Nederland alsnog om. De prestaties van de windmotoren zijn namelijk aanmerkelijk beter dan die van de houten windmolens, bovendien kunnen ze zonder het constante toezicht van een molenaar. Omdat stoom- en motorbemaling nog maar in de kinderschoenen staan en een uitgebreid elektriciteitsnetwerk ontbreekt, krijgen de gebroeders Bakkers het vanaf 1900 erg druk met het vervaardigen van hun Record windmotor. Vrijwel gelijktijdig wordt door de Rotterdamse handelsmaatschappij R.S. Stokvis en Zonen Ltd. de Herkules Metallicus windmotor op de markt gebracht welke vooral gretig aftrek vindt onder de grotere waterschappen. In Friesland krijgt de stalen molen verreweg de meeste navolging. Hiervoor zijn een aantal redenen aanwijsbaar. Ten eerste heeft de provincie een sterk gefragmenteerde polderstructuur met vele particuliere poldertjes. Daarin staan vaak kleine houten poldermolentjes die voor een paar centen meer kunnen worden vervangen door een veel onderhoudsvriendelijker stalen exemplaar. Ten tweede moet men het in de provincie niet zo hebben van nieuwe technologische ontwikkelingen die nog niet hebben aangetoond dat ze daadwerkelijk een verrijking zijn. Een derde oorzaak is dat windmotoren het beste renderen in polders met een beperkte diepteligging, zodat de benodigde opvoerhoogte beperkt blijft. Dat is in Friesland overal het geval. Ten slotte is rond de eeuwwisseling de waterschapsvorming in de provincie net op gang gekomen. Vaak gaat deze gepaard met een optimalisatie van de bemaling, waarbij vooral voor 1925 regelmatig op de windmotor wordt overgestapt.

110

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Het zijn vooral boeren die de kleinere uitvoeringen aanschaffen, welke vaak door Nederlandse producenten worden gebouwd. De belangrijkste leveranciers van deze molens, die vaak een centrifugaalpomp als werktuig hebben, zijn de Gebroeders Bakker uit IJlst met het merk Record, Jozef J. Mous met de Mous-Balk en op kleinere en meer regionale schaal Slager uit Wolvega, Van der Laan uit Garijp en de Adema’s uit Wirdum met gelijknamige windmotoren. Daarentegen leveren de Duitse producenten, die ook grotere exemplaren maken en hun molens steevast met een vijzel uitrusten, overwegend aan de grotere waterschappen. De bijbehorende groottes van de bemalingsgebieden en de hogere prijs van deze bouwwerken heeft hieraan ten grondslag gelegen. Vooral de Vereinigte Windturbine Werke uit Dresden heeft via R.S. Stokvis en Zonen Ltd. uit Rotterdam veel windmotoren naar Nederland verscheept, welke in Friesland worden gebouwd en voorzien van een vijzel door de firma Koelstra en Dölle uit Balk. Daarnaast heeft de Edmund Kletsch Windturbinebau uit Coswig via de N.V. Nederlandse IJzerhandel, afdeling Hartelust Leeuwarden, ook enkele tientallen stalen molens van het merk Energie in Friesland verkocht. Rond de Tweede Wereldoorlog bereikt het windmotorbestand in Friesland zijn maximale omvang. Circa 1000 stalen molens staan dan verspreid over vrijwel de gehele provincie. Slechts op de eilanden en in Gaasterland, Oost- en Westdongeradeel en het uiterste zuidoosten van Friesland komen ze niet of nauwelijks voor. De kleinere molentjes met een raddiameter tot 6 meter zijn in de meerderheid, meestal bemalen ze slechts enkele hectares. Maar met name in het westen van de provincie komen ook veel grote exemplaren voor die in gebruik zijn bij omvangrijke waterschappen. Dergelijke molens hebben soms bemalingsgebieden van ruim 500 hectare. Na de oorlog gaat het snel bergafwaarts met de windmotor. Waterschappen en boeren kiezen liever voor motor- of elektrische gemalen die inmiddels goed betaalbaar zijn en draaien wanneer het nodig is, een molen blijft daarentegen afhankelijk van de onvoorspelbare wind. Een tweede oprichtingsgolf van waterschappen volgt, waarbij de bemaling wordt gecentraliseerd en geautomatiseerd. Enkele stalen molens rekken hun leven omdat ze een hulpmotor krijgen ingebouwd. Het is vaak uitstel van executie want in de praktijk maalt men na verloop van tijd toch alleen op de motor. Vroeg of laat verdwijnt de ijzeren bovenbouw dan alsnog. De echte klap komt als de ruilverkavelingen aanvangen. Friesland gaat op de schop en de fijnmazige polderstructuur verdwijnt ten behoeve van de schaalvergroting. Voor de windmotoren is geen plek meer, sterker nog, in sommige gevallen is de vroegere standplaats niet eens meer terug te vinden in het landschap. In de jaren ’70 en ’80 voltrekt zich een ware kaalslag. Liefhebbers zien dit met lede ogen aan en een enkeling grijpt daadwerkelijk in. Op die manier wordt een incidenteel exemplaar gered van de ondergang. Pas in de jaren negentig komt de instandhouding van de windmotor echt van de grond. Vooral de grotere Herkules Metallicus windmotoren in de provincie, die vaak een grote landschappelijke waarde vertegenwoordigen, worden met behulp van instandhoudingssubsidies gerestaureerd. Gelukkig geldt dit tegenwoordig ook steeds vaker voor kleinere exemplaren, zodat het mogelijk moet zijn om een nog redelijke gevarieerd windmotorbestand voor het nageslacht te bewaren.

111

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 REFERENTIES

BOEKEN

Bergstra, J., Lesmateriaal Amerikaanse Windmotoren, 1997, Sneek.

Bergstra, J. en Hengst, W.D., De windmotor als poldergemaal in Friesland, 1995, Sneek-It Heidenskip.

Boschma, H. et. al., Friese Molens, 1995, Leeuwarden, Friese Pers Boekerij B.V.

Haar, G. ter. en Polhuis, P.L., De loop van het Friese Water, 2004, Franeker, Uitgeverij van Wijnen.

Heeg, H., Poelsma A.W., et al, Molenherstelprogramma Littenseradeel, 1993, Littenseradeel

Hengst, W.D., De Heidenskipster molen fan eartiids, 2002, It Heidenskip.

Lindsay Baker, T., A field guide to American Windmills, 1e druk, 1985, Oklahoma, University of Oklahoma Press.

Nijhof, drs. P., Windmolens in Nederland, 1983, Zwolle, Uitgeverij Waanders B.V.

Pouw, G.J., Wieksystemen voor polder- en industriemolens, 1e druk, 1982, Deventer-Antwerpen, Kluwer Technische Boeken B.V.

Stokhuizen, F., Molens. De nieuwe Stokhuyzen, 2007, Zwolle, Waanders B.V.

ARTIKELEN

Bergstra, J., Goïngarijp heeft weer een windmotor, De Utskoat nr. 127, 2007, blz. 32.

Bergstra, J., Ook Overijssel heeft weer een Amerikaanse windmotor, De Utskoat nr. 111, 2003, blz. 36.

Bergstra, J. en Vries, H. de, Stalen windmotor in brand?, De Utskoat nr. 124, 2006, blz. 17.

Cool, Ir. W., Schrik-molens, Jaarboek van Vereniging De Hollandsche Molen, bundel 3 (1935/1942), 1941, blz. 212 t/m 216.

Coppens, J., Restauratie wynmotor te Broek Noord, De Utskoat nr. 113, 2004, blz. 16 t/m 18.

Gerven, E. van, Bescherming windmotoren geen taak voor De Hollandsche Molen?, Molens nr. 78, 2005, blz. 4 en 5.

112

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Hofstra, J., Zuidbroekse windmotor hersteld, Molens nr. 35, 1994, blz. 10 t/m 13.

Hofstra, J., De Amerikaanse windmotor, 2002, niet uitgegeven, blz 1 t/m 3.

Jong, B de, Haveloos, maar beeldbepalend, Leeuwarder Courant, bijlage S&S, 3 oktober 1987.

Krol, M., Nieuwe Techniek in een oud jasje, de Nieuwe Zelfzwichter nr. 1, 2008, blz. 3 t/m 6.

Lindsay Baker, T., The marketing of wind engines by manufacturers in the United States, TIMS 9th Transactions, 1997, blz. 31 t/m 39.

Lindsay Baker, T., The Export of Wind Engines Manufactured in North America, Transactions TIMS 2000 10th International Symposium, 2002, blz. 105 t/m 114.

Lindsay Baker, T., Patents as a Key to Understanding Wind Power History in the United States, TIMS 11th Transactions, 2004, blz. 265 t/m 269.

Muysken, ir. J., Moderne windmotoren vergeleken met den Hollandschen windmolen, De Ingenieur, 1925, blz. 799 t/m 801.

Nobel, V.J., De Amerikaanse windmotor, West-Friesland Oud en Nieuw nr. 74, 2007, blz. 68 en 69.

Noordhoek, M., Windmotoren in Drenthe, Stellingnieuws nr. 48, 2004, blz. 11 t/m 15.

Reeuwwijk, G.J. van, Inventarisatie windmotoren voor MSP, Molens nr. 54, 1999, blz. 14 en 15.

Vries, G.J. de, Windmotoren in de provincie Groningen, De Zelfzwichter nr. 79, 1995, blz. 29 en 30.

Vries, H. de, Een stukje geschiedenis over windmotoren (2), De Utskoat nr. 110, 2003, blz 34 en 35.

Woude, D.M. van der, Windmotor Terkaple draait al 65 jaar, Leeuwarder Courant, rubriek Ut ‘e Lappekoer, omstreeks 1970.

113

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ARCHIEF

Archief van het Waterschap De Oosterwierumer Oudvaart dat in Leeuwarden bij Tresoar is ondergebracht. Toegang 376:

Historisch overzicht

Inv. nr. 1354, Stukken betreffende de oprichting.

Inv. nr. 1425, Staten van werken in onderhoud bij het waterschap, 1921, 1954 - 1956. Met kaart van de door het waterschap te onderhouden tochtsloten.

Inv. nr. 1426, Stukken betreffende de aankoop, het onderhoud en latere verbeteringen van de in het waterschapsgebied geplaatste windmotoren.

Inv. nr. 1428, Bestek, bestektekeningen, inschrijfbiljet en proces-verbaal van aanbesteding betreffende het maken van de onderbouw van vijf windmotoren en het leggen van een aantal grondduikers, met bijkomende werken.

Inv. nr. 1429, Stukken betreffende de overname en successieve verkoop van de bestaande windwatermolens in het waterschapsgebied.

Inv. nr. 1430, Brieven van ingelanden met klachten over de bemaling.

Inv. nr. 1432, Stukken betreffende de bemaling door particulieren van de Makkumerpolder in afwachting van de bouw van een windmotor aldaar.

Inv. nr. 1434, Stukken betreffende de bouw, het onderhoud en latere verbeteringen van het elektrisch gemaal "de Hem".

Inv. nr. 1435, Stukken betreffende de ombouw van de windmotor "de Zwarte Molen" te Bozum tot elektrisch gemaal en het onderhoud en latere verbeteringen ervan.

Inv. nr. 1441, Stukken betreffende de ombouw van de windmotor te Weidum tot dieselgemaal en het onderhoud.

Inv. nr. 1442, Stukken betreffende de plaatsing van hulpbemalingsinstallaties in de vorm van dieselmotoren in de windmotoren te Mantgum, Kleiterp en Schillaard.

114

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 WEBSITES www.aermotorwindmills.com www.bakker-ijlst.nl www.bosman-water.nl www.cruquiusmuseum.nl www.goingarijp.eu/molen/windmotor www.molens.nl www.windmotoren-friesland.nl

OVERIGE

Brochure van R.S. Stokvis & Zonen Ltd., Herkules Wind Motoren, 1917, Rotterdam.

Brochure van de Gebroeders Funger, Windkraftanlagen, 1920, Dresden.

De Industrieele Gids, 1920, blz. 116 t/m 119.

Vragenrubriek, Waterschapsbelangen nr. 5, 1916, blz 58 en 59.

Windmotoren en Windmolens, Waterschapsbelangen nr. 5, 1916, blz 54 t/m 58.

Windmotoren en Windmolens, Waterschapsbelangen nr. 6, 1916, blz 69.

115

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 BEGRIPPENLIJST

Achterwaterloop: Het deel van de waterlopen dat zich aan de polderzijde van de molen bevindt. Indien de molen is voorzien van een vijzel, dan ligt deze tussen de beide achterwaterloopmuren in. Axiaal lager: Een lager dat kracht in de lengterichting van een as dient op te vangen. Een dergelijk lager bevindt zich dus altijd aan de kopse kant van een as. Bakkermolentje: Een klein stalen vier- of achtwiekig molentje op een paal dat door de Gebroeders Bakker uit IJlst is ontworpen als opvolger van de (kleinere) windmotor en nog steeds wordt geproduceerd. (Boeren)muonts: Een kleine Friese achtkante geheel houten poldermolen waarvan de romp nog het meeste doet denken aan een habijt van een monnik. Boezem: Dat netwerk van vaarten en sloten waarin geen vast peil wordt gevoerd en waarop de polders hun overtollige water uitmalen. Boezembemaling: Het boezemwater opmalen en lozen op zee of in een hoger gelegen boezem. In Friesland loost men het boezemwater op natuurlijke wijze via spuisluizen. Bosmanmolentje: Een klein vierwiekig molentje met een vakwerken toren en twee om hun as draaiende windvanen dat door Bosman Watermanagement B.V. uit Piershil is ontwikkeld en nog steeds wordt geproduceerd. Centrifugaalpomp: Een pomp met een waaier die ten gevolge van zijn toerental het water doet stijgen. Conisch: Geleidelijk toenemend in diameter, kegelvormig. Conische wielen grijpen met hun tanden recht op elkaar in, terwijl de wielen haaks op elkaar staan. De druk wordt op die manier beter verspreid over het oppervlak van de tanden. Doorn: Het uitstulpsel aan het turbinelichaam waar omheen de naaf van het windrad draait. Deze doet nog het meeste denken aan een doorn van een plant. Driegang: Een opstelling waarbij meerdere molens achter elkaar zijn geplaatst. Daardoor wordt het water trapsgewijs omhoog gebracht (getrapte bemaling). Geleidebuis: De buis onderaan het turbinelichaam die in de toren van de molen draait zodat het windrad in alle richtingen loodrecht op de wind kan worden gericht. Geleiderail: Rail langs de geleidebuis waaraan de uitrukmof met een ring is vastgemaakt zodat deze niet met de geleidebuis meedraait en de lier niet in de knoop raakt. Geleidering: Ring waarmee de uitrukmof is bevestigd aan de geleiderail, zodat de uitrukmof alleen in verticale richting van bewegen.

116

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Hoekijzers: IJzer waarvan de flenzen loodrecht op elkaar geplaatst zijn. Soms worden hiermee de hoekstijlen van de toren bedoeld. Hoekstijlen: De vier hoekijzers die de basis van de toren vormen en de vier zijden van deze constructie markeren. Holle naaf: Een cilinder waarmee een wiel om een as is bevestigd. In het geval van een windmotor gaat het om het hart van het windrad dat om de vaste doorn aan het turbinelichaam draait. Inmalen: Water in in plaats van uit de polder malen. Tijdens neerslagarme periodes, zoals de zomer, wordt dit gedaan om verdroging tegen te gaan. Kruien: Het loodrecht op de wind richten van het wiekenkruis van een traditionele windmolen. Dit dient handmatig te gebeuren door een ketting of lier op te winden. Moederpolder: De eerste volledig door dijken omringde polders van waaruit men ook het omliggende land heeft bedijkt door de dijken van de moederpolders onderling met elkaar te verbinden. Motorlichaam: Een andere benaming voor turbinelichaam. Onderhuis: Een betonnen of bakstenen gebouw dat rondom de toren van de windmotor is opgetrokken en soms een hulpbemalingsinstallatie herbergt. Opmalen: Het op een hoger peil brengen van water zodat het door een ander bemalingswerktuig op de boezem kan worden uitgeslagen. Radiaal lager: Een lager dat de krachten, die vanuit het hart van de as naar buiten toe gericht zijn, dient op te vangen en dat daarom altijd de lange zijde van een as ondersteunt. Regels: De horizontale hoekijzers in de toren die de hoekstijlen met elkaar verbinden. Roosmolen: Een andere benaming voor windmotor. Scheprad: Een rad met schoepen dat bij traditionele windmolens als eerste is toegepast als werktuig waarmee water opgevoerd kan worden. Schoren: De diagonale rondstalen- of hoekijzers in de toren van een windmotor die vooral de velden onder het bordes meer stevigheid geven. Schrikmolen: Een andere benaming voor windmotor. Vooral gebruikt als scheldnaam door molenliefhebbers die de traditionele molens door toedoen van de windmotoren uit het landschap zagen verdwijnen. Sectional-wheel windmill: Een Amerikaanse variant van de windmotor waarvan het windrad uit losse segmenten bestaat welke op eenzelfde wijze als een paraplu in en uit kunnen klappen. Solid-wheel windmill: Een windmotor die in Amerika is ontwikkeld en die is uitgerust met een vast windrad en een tweetal windvanen.

117

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Spinnekop: Een houten poldermolen met een piramidevormig onderhuis en een vierkant draaibaar bovenhuis welke vooral in Friesland veel is toegepast voor de bemaling van de kleinere polders. Spitskap: De ijzeren kap die de hoekstijlen van de toren aan de bovenzijde met elkaar verbindt en waarop het turbinelichaam is gelagerd. Stortebed: De vloer tussen de waterloopmuren waar het water uit de vijzel op uit wordt gestort. Stortpunt: Het punt van de vijzel waar het water het werktuig verlaat nadat het tot een bepaalde hoogte is opgemalen. Straalarm: De driehoekige steunen van het rad die tussen twee flenzen om de naaf zijn vastgemaakt en waaraan de gebogen ijzers, welke gezamenlijk een ring vormen en plaats bieden aan de windbladen, worden bevestigd. Taatspot: Een axiaallager waarbij de staande spil draait in een pot die gevuld is met olie. Tjasker: Een schuin opgestelde molen die bestaat uit één lange as waarbij rondom het ene uiteinde de vijzel is aangebracht en aan het andere uiteinde het wiekenkruis. De vlucht is nooit groter dan een meter of zeven en het molentje kan slechts enkele percelen bemalen. Topstuk: Een andere benaming voor spitskap. Toren: De staande vakwerken constructie waarin en waarop het turbinelichaam is gelagerd. Deze heeft de vorm van een langgerekte piramide. Turbinelichaam: De draaibare kop van de windmotor waaraan het windrad en de beide vanen zijn gemonteerd. Uitrukketting: De ketting die met het ene uiteinde is vastgemaakt aan de (hoofd)vaan en aan de andere zijde verbonden is met de sleutel aan de binnenzijde van de geleidbuis met uitrukmof. Uitrukmof: Een cilinder die om de geleidebuis omhoog en omlaag schuift en de sleutel meeneemt waardoor de (hoofd)vaan wordt bediend. Uitschotbak: Bij kleinere molens is er geen sprake van een gemetselde voorwaterloop maar van een houten bak waarlangs het water de boezem instroomt. Vijzel: Een wateropvoerwerktuig in de vorm van een schroef. Vijzelopleider: De betonnen bak waarin de vijzel draait. De bak omsluit de vijzel over circa 180°. Vlucht: De lengte van een roede van een traditionele molen. De roede is in de askop van de molen vastgezet en aan de beide uiteinden voorzien van het hekwerk van een wiek. Een roede is dus de lengte van twee wieken en de vlucht is de lengtemaat voor de diameter van de cirkel waarbinnen de wieken van de molen zich voortbewegen.

118

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Voorwaterloop: Het deel van de waterlopen dat zich aan de boezemzijde van de molen bevindt. Vrije boezem: Een boezem waarop men zondermeer mag uitmalen, ook als is het boezempeil nog zo hoog. Waaier: Een soort schoepenrad met vier armen. Weidemolen: Een heel klein houten molentje dat is uitgerust met een grote houten staart, zodat deze zichzelf op de wind houdt. Weidemolens hebben een vlucht tot ongeveer vijf meter en zijn in staat om enkele percelen te bemalen. Wieksteun: Een andere benaming voor straalarm. Windblad: De getordeerde stalen schoepen in het windrad waarop de wind drukt zodat het rad gaat draaien. Windmotor: Een vanuit Amerika ingevoerde geheel metalen molen met een windgedreven schoepenrad, die in Nederland geschikt is gemaakt voor polderbemaling en als zodanig veelvuldig is toegepast Windrad: Het schoepenrad van de molen dat met behulp van windkracht in beweging wordt gebracht en via een overbrenging het eigenlijke werktuig aandrijft. (Wind)roos: Een andere benaming voor windrad. Windvaan: Een arm met aan het uiteinde een verticaal gericht stuk plaatstaal, welke altijd in in de richting wijst waar de wind naartoe blaast. Zijl: Een spuisluis die wordt opengezet als het eb is, zodat het boezemwater de zee in stroomt. Zwichten: Het zeiloppervlak, dat gevoerd wordt op de molenwieken, verminderen. Dit dient te gebeuren als de windkracht toeneemt, anders krijgt het wiekenkruis een te hoog toerental en kan de molen op hol slaan.

119

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 BIJLAGEN

120

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 1

Begroting van de Makkumermolen

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Begroting Stokvis en Zonen Ltd. 5 juli 2009

Makkumerpolder, waarvan te bemalen 650 ha. bij hoogste buitenpeil 85 cm. boven zeepeil en laagste binnenpeil 95 cm. beneden zeepeil (hart vijzelpen).

Herkules windmotor, met een raddiameter van 15 meter en bijbehorende rechten toren 14m. hoog met speciaal vergroot platform en nieuw model windwerk met rem, met inbegrip van de noodige assen, lagers koppelingen, taatspot, conische tandwielen en vijzellagering; met een daarbij passende stalen vijzel met bak, overeenkomstig nadere specificatie en volgens de bovenstaande opvoerhoogte, de vijzel met kogellager.

Prijs der installatie: ƒ32.500,-

Voor de Eiffeltoren, als te Ried, met inbegrip van de ijzeren omlijstingen van deuren en ramen voor het gebouwtje: ƒ500,-

Met inbegrip van montage, inclusief reis en verblijfskosten, exclusief onderbouw etc., zoals normaal gespecificeerd in ons normaal begrootingsformulier voor windmotoren; garantie voor stormzekerheid etc. als in ons normaal begrootingsformulier.

Plaats van levering: franco naaste spoorwegstation bij de plaats van opstelling.

De molen is in staat om bij bovengenoemde opvoerhoogte te bemalen 800 ha.

Deze prijzen zijn te verstaan als volgt: 75% van de koopsom van elke installatie loopt over den windmotor zonder vijzel en zonder montage. Dit deel is afhankelijk van de koers van den Mark, zoals die aan den beurs in Amsterdam wordt genoteerd op de vervaldagen van onze wissels, en is vastgesteld op een Markkoers van 0,40 Gld.

Het bedrag van 75% van de koopsom blijft onveranderd wanneer op de vervaldagen van onze wissels de Markkoers 0,40 Gld. of minder bedraagt en ditzelfde wordt bij een hoogere Markkoers dan 0,40 Gld. overeenkomstig den genoteerden Markkoers verhoogd. Zou de Markkoers dus bijvoorbeeld 0,425 Gld. bedragen, dan wordt 75% van de koopsom vermenigvuldigd met 0,425/0,40=1,0625, ofwel verhoogd met 6½%. Bij een Markkoers van bijvoorbeeld 0,45 gulden wordt 75% van de koopsom vermenigvuldigd met 0,45/0,40=1,125, ofwel verhoogd met 12,5%.

Het bedrag van 75% van de koopsom kan bovendien onveranderd blijven en dus vaststaan, wanneer vóór de vervaldatum van onze wissels dit deel van de koopsom wordt voldaan – dus bij vooruitbetaling – wanneer de Markkoers niet hoger is dan 0,40 Gld.

In dit geval van vooruitbetaling vergoeden wij 5% rente per jaar van het vooruitbetaalde bedrag vanaf de dag der betaling tot de vervaldagen onzer wissels.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 2 staat aangevende de vorderingen van het werk, betreffende den onderbouw van vijf windmotoren in het waterschap “de Oosterwierumer Oudvaart”

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 S.k2f~~~Af~~ Af-41t /tdAd~ ~..dte/Iende k ~AWMd AfAblt Af-Y/Altittk..t{JA.eh M Ae.T

~ ~ &AY.de-WUbUW?lM &~-

~'?U1r' /tfAblt /heT~ AIlMR'4/~ /m.u:"A / 2

~~, ~..eIt.dd&It..elt~..aM~,

/Qud,p~~4~n,rk&e~~~~,

•???~~ • • , At­ ~~.~. tfA-~..eIt -4~ UMe

A~Af-4n~~ ~Mn.uAU'A~~ V 5,000,-

Ztaa/44It Ad.et.lAf~TAfAYA7A / /9,000,­ t'dMd'I7t{J2&AM~ ~. A'2~FA.t ~,/Af....M ~h--t:l~..eIt ~~ AfAblt /heT Adidi~"d ~ Af....M..-udt~ ~..eIt A7;PUUU!Wt,:y~..eIt -4~ t'd~~~

{l..a(d~44It ~It Af~Lede/. 9'00,­ -OZ-~ &cl~~ / 2/21J1'/u=1-<1/2,60 / 55/,20 30 1JI'/u=I-<1/ /, 75 / 52,50 /31J1'3~~-0'/ /5{/,­ / /950,­ /1JI'3~-<1/33{/,- / 330,­ {/,9'1JI'~~~~~d-<1//~- / 66',­ 301JI'3~.d'M /.-3.·5 -0'/5{/,­ / /500,­ 20 1JI'3~.d&n /...23 -<1/6{/,­ / /200,­ 3000~~ -<1/{/,50 / /500,­ .dd&n /(d~tdiu / 300,­ 301Jl'3~~~~-<1//2,- / 360,­ /51J1'3~/ " "/-<1/ 6,­ / 90,­ 300r~/ " " /-<1/

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 / .?6'570, 7(J

t't1~/1 Mr~ Il/~~. ~~~AYfkd~~h.

4..ah ~~A/+nd,l:ede./.· f7A4~..u.l / 5(J(J,­ .?/.2Il/~.o/2,O(J / 55/,'?(J '?(J Il/' " .0/ /, 75 V 35,­ /~1l/3~~~~ .o//5tJ,­V .?/(J(J,­ / 1l/3 " " " " -ede.-t .0/33tJ,­V 33(J,­ tJ,31l/3" " " " ~Uh .0/ /7tJ,­ V 5/,­ 3(J(J(J,~.Le~ A'Ad/~ .0/ tJ,3(J­ V­9(J(J,­ 1iJM A/A'.M ~~. 3(J,~ .0/ tJ, 5(J V­/5,­ ~51l/3~4~u~.o//2,­ / 5~(J,­ ~51l/3~/ " "/.0/ 0.­ / .?7(J,­ ..::;.::;.?A/..ah ~ ,qt&l',u --¥ ~Aaal' V '?(J ,­ 7dad / 53/.?,'?(J

"~.o/Fted f/AAUtd'r4e4.1 V­'?(J(J ,­ .?3(J Il/~.o /2,0(J V 596',­ o 1l/3,u,-:u,but.T~4ehA.MI .0/ /5tJ,­ V 9(J(J,­ tJ,.?1l/3~~~.o/33tJ,­ V­00,­ tJ,51l/3" " " "~h -d'/ /7tJ,­ V­6'5,­ /(J(J 1l/3r'd4a"fFM4.0/ /2,­ V­ /'?(J(J,­ 0(J1l/3#""M'/ " "/.0/ 0.­ / 30(J,­ 0(J(J#"".1~nZe;U'/" "/.0/ ~'?5 / .?55(J,­ /o(J(J,~~~..M..«I~.o / tJ,3(J­ V ~6'(J ,­ :;;;tad / 0~39 , ­ t't1MdmdMUt4M $~M~' &kh~~~h~U~ .?/.2 Il/~.o /2,0(J V­55/,'?(J '?(J Il/' " .0 / /, 75 V­35,­ /31l/3d

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 / 'f'700 •..?O / 'f'03..?7 . 90 / 'f'70o ...?O

/ 'f'503'f''/O

f'h ~~# 4".ad~. A£~~ AlA£M.Auut~ ~~;aen. ~U~ 41- 41- LfUd~;aen· ~..M;j<'~~#~-M1.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 3

Brief van R.S. Stokvis en Zonen Ltd. aan het bestuur van Waterschap de Oosterwierumer Oudvaart d.d. 4 november 1920 inzake de vertraagde levering van de Makkumermolen

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 R.S. Stokvis & Zonen Ltd. Telefoon no. 7081-7086 Technische Afdeeling II Telegram-adres: Werktuigbouwkundige Ingenieurs Metallicus-Rotterdam

Rotterdam 4 nov. 1920

Aan het Bestuur van het Waterschap Oosterwierumer Oudvaart MANTGUM

Mijne Heeren, In ons laatste schrijven deelden wij U mede, dat wij U zouden berichten, wanneer wij antwoord van de fabriek hebben ontvangen op ons schrijven van 4 October. Dit antwoord is thans binnen gekomen en daar door een vertaling van de juiste beteekenis ervan misschien verloren zou gaan, geven wij het hieronder in origneel weer:

(Vertaald van Duits in het Nederlands)

“Wij komen heden ten dage terug op uw schrijven van 4 oktober jongstleden. Wij hebben reeds in onze brief van 3 september duidelijk aan de Nederlandse autoriteiten in Berlijn verklaard dat wij deze installatie enkel met een zeer groot verlies kunnen leveren, en wij hebben u ook op 9 september zonder terughoudendheid geschreven, dat de verplichting tot levering voor ons uiterst onaangenaam is en een groot verlies betekent. Het is dan ook heel duidelijk, en we hebben geen enkele reden om hierover te liegen, dat het ons in dit geval zeer goed uitkwam, dat de Duitse uitvoerautoriteiten de toestemming wegens de reeds in september 1919 te laag zijnde prijzen heeft geweigerd. Dit is geen kwestie van ons verschuilen achter de Regering, en u verwisselt oorzaak en gevolg bij uw aantijgingen in uw brief van 4 oktober jongstleden. Wij liegen voorts ook niet, wanneer wij u mededelen dat we autoriteiten niet constant hebben verzocht, de uitvoervergunning voor deze installatie te verstrekken, daar dit tegen onze eigen belangen in zou gaan. Wij zien ons genoodzaakt om de weg te beschrijven, die een aanvraag voor een uitvoervergunning van een machine moet gaan, waaruit zal blijken dat de autoriteiten volslagen zelfstandig opereren en dat het beeld, dat in Nederland over de uitvoervergunningen schijnt te bestaan, niet juist is. De fabriek dient de vergunningaanvraag volgens de voorschriften op de voorgedrukte formulieren van de autoriteiten in te vullen en is niet in staat om verdere verklarende bijschriften toe te voegen. De aanvraag dient enkel de aard van de machine, de prijs, het gewicht, de datum van de bestelling en het adres van de ontvanger te bevatten. De aanvraag gaat vervolgens niet naar het hoofdbureau alwaar men beslist over de vergunningverlening, maar eerst naar een voorbereidingsinstantie, namelijk ‘die Preisstelle für die Maschinenbau’, die zelfstandig de juistheid van de prijs toetst. De installatie wordt alleen dan vrijgegeven en naar het hoofdbureau gestuurd, als ‘die Preisstelle für die Maschinenbau’ de prijs als deugdelijk heeft bestempeld. Mocht dit echter niet het geval zijn, dan wordt aan de vergunningaanvrager medegedeeld dat wegens te lage verkoopprijzen een uitvoervergunning niet kan worden verstrekt, en hem of haar verzocht om contact op te nemen met de buitenlandse besteller om een hogere verkoopprijs overeen te komen. Op het moment dat de Preisstelle de prijs niet als correct heeft beoordeeld, dan doet ze tevens verschillende controles bij de aanvrager en wordt deze om een toelichting gevraagd waarop geantwoord dient te worden. Dat is in dit geval ook bij ons gebeurd en wij hebben natuurlijk de gevraagde informatie verstrekt. Met het gevolg dat de vergunningaanvraag definitief geweigerd is. Als we zouden weten dat we ons achter de autoriteiten en de vergunningen kunnen verschuilen, dan hadden we dit reeds

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 meerdere malen kunnen doen als we dit gewild hadden. U moet ook niet geloven, dat dit het enige geval is, waarbij ons een vergunningaanvraag is geweigerd wegens te lage gehanteerde prijzen. Sterker nog, wij hebben reeds vele van dergelijke gevallen meegemaakt, waarbij de ‘Preisprüfungsstelle’ puur vanuit zichzelf simpelweg verklaarde, dat op basis van de opgegeven prijzen voor de uitvoer verboden moest worden. De procedure van de uitvoerautoriteiten en de verhouding tussen de fabrikanten en deze instantie wordt in Nederland ogenschijnlijk onjuist beoordeeld. De autoriteiten bezorgen de fabrikanten momenteel veel moeilijkheden en ongerief. Soms resulteert de procedure van de autoriteiten echter ook in een voordelige situatie er bescherming wordt geboden tegen verliezen beschermt, zoals in dit voorliggende geval. Wij hebben aan de autoriteiten laten weten, dat een overeenstemming met u onder beperkte aanpassingen ons vanzelfsprekend welkom is, en de autoriteiten hebben hierop verklaard dat ze gezien de omstandigheden met een geringe aanpassing van de prijs kunnen leven. Zij hebben ons geschreven, dat ze de Nederlandse autoriteiten hebben verzocht, naar een overeenstemming toe te werken en stellen voor om de ‘Verein deutscher Maschinenbauanstalten’, welke de grootste organisatie onder de Duitse machinefabrieken is, en ook de ontsluiting van de export dient, te laten bemiddelen teneinde de zaak tot een goed einde te brengen. Wij zijn akkoord gegaan met dit voorstel en daar wij afgaan op de expertise van deze vereniging, geloven wij zeker, dat u en uw klant niet zullen blijven vasthouden aan het standpunt niet akkoord te gaan met een prijsverhoging. U weet zelf dat de prijs van de 15 meter installatie voor ons een groot verlies teweeg brengt, vandaar dat wij de bemiddelingspoging afwachten, niet om er een extra voordeel uit te halen. Daar u ons uitnodigt tot het voeren van een correcte handelspolitiek, kunnen wij er niet omheen, hetzelfde van u te verwachten. Wij hopen dat het lukt in de zaak van de 15 meter installatie tot een bevredigende oplossing te komen en dat, na een akkoord in deze zaak, het verdere handelsverkeer ons geen vergelijkbare hinder meer oplevert en alles correct en gladjes verloopt”.

Zoals U uit het voorgaande gelezen zult hebbe, wordt niet gezegd, dat de windmotor wordt verzonden. Wij hebben hierop dadelijk geantwoord, waarbij wij Uw belang op den voorgrond laten treden. Wij hopen, dat wij u hiermede naar genoegen hebben gediend en zullen U volkomen op de hoogte houden, Hoogachtend, Voor R.S. Stokvis en Zonen Ltd.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 4

Taxatierapport van de molens in de Oosterwierumer Oudvaart

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ~~ Z2e ~~ &!~A'n-netJ {!~,AlbMZende~ &!~,~~~A/£Wl.Ad&!~/, Z2e ~~~ &ad'vAZad-&1 ~~/U d/~ ch;-ehatq, ~Ab~ ~nrIe~ &!~, A/~~~.Ad./'-&1.4e /nw~",it.Ad &!~ ~A/~nP-euu/,~d'~~.-tUU? ,de

~AdM A/~ AUje~ A/~~A --eeh ~~AUl-1'Le~ A/£Wl ?~-&1 b-i~ 1JAbiJ&Z'~

~/eun / /621"5

~./. .a;, A/~u.#A/~.a;, "'/t~ -M M iP""~

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 ~~~ /" /021'5 't&uU-dM I ~~ 14e1UUUd @.- ~ V'.-uM " 33 " 370 1'5. jl.Z/. ~ ,96'~ " 31' " 1'00 1'6. :;;: e#~~to @~uaeu/ 30 " 320 @~t6'A ;2:e~/ 1'7 "f"~.£e b'~?I7' " 1'50 :4'4'171. c/I~ t~ b'~un 1'6: @d~~ b'~ 35 " 1'30 1'9. 1J!~, "f"~ " 37 " 1'20 50.~jl.S~ " 30 " 355 5/.@dV'~ S"ed " 00 ~,fituvuk d {!~h 52 8. ~i0tw ~ 1'1' " 020 53.jl-HA£:~ " 1'2 " 735 5~c/lS~ foMP-MAJ" 22 " 220 55 jl."f:'~ /.. " " 200 t~~

V 20720 i-H../. ~..du£tAf-HA ~ "7t.~M..id-6"

I-<''''''~h'''' leh. aty·..A'd'Al'eh Af.4M 4 ~""',dW~" hide.n ~""'A ~~..&N1 ~~~F~..a& -uuudda../» ~'"

~~..e~ ~ ~~, / Uf-

~~k .4kdAf__ .....~h.&d

Z2e~ W:4tf~ ?'4c#~ STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 5

Staat van verkochte molens in de Oosterwierumer Oudvaart

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 t(!~ flUl~ ~tM4eAUT. //9'AfAW1 M-~Af~~A M-AI/~.' z:?e ~~~ &~~'~~~Af~/hUh.

it~ tl~~c~ fl~~ V-<2d/WUl AI~.44;'.' tl~/ fP4

H H H 3. c.~~ " ~OU,'- c.R (l~ 6U,'­

" H H H ~ ;V~ AI/7:11!.ee? 56U,'­ ?fl. /~:1I!.ee? 9U,'­

H 5. ~~?~84M " " 62U,'­ ? fl. ~.dtatUu/ " 9U,'­

H H 6. tedte~ 27U,'­ tedfl.te~ " " 3U,'­

H H H 7 :T~nUl " 26'5.­ :T~QUl 35,­

H cf fl.~ 4.4

H H //. Ifl~8~NUI (l~~m 375,­ yll!&~ &~UH 35,­

H H H H /.2 ;g $d6'AMd..aPw 37U,'­ ;g.o. ~htuuu..aPw ~U,'-

H H H /3. /r.' c~Udw ~~U,'- /r.' c~Udw " 75,­

H /~ ;V~ Abu!/-.eIl tl.d/ /25U,'­ SAI/7#,.em ~+bm " 6'5,­

R#,__naw H /5. 9~ 26'U,'­ R#,~ 9~ " 25,­

H H /6. IY~ $~ 33U,'­ IY~ $~ ~U,'- H " /7 I~.t?· ~ fo'lf " 6'OU,'­ I~.t?· S -e;, :T~ 9~ " /25,­

H H H H /cf .0. (l~ 66U,'­ .t)fl. (l~ 6U,'­

H /9 ~~NUI 8~ 66U,'- RZ~Ul 8~-et/ " 7U,'­ 20. /r.'~ " H 72U,'­ /r.' ~nUl H H 75,­ 2/' ?/r.' te~ t'r:k-uu-et/ H 76'U,'­ ?/r.' te~Ul te.-ietuu-et/ H /OU,'­

H H 2.2 SAI/7#'.em :1I!..atz.~m ~3U,'- S /~#'.eIl1 ~+'N 5U,'­ 23. 8~~nuh ~ 84M (l~(,u.euUH H 72U,'­ ;g fl.~ &£1 (l~auUH H //5,­

H H H H 2~ .fo~ v-fj;/du, 325,­ 9+ V-fj;/du, 2U,'­

H H 25. t4m$~ 8~ 56'U,'­ #'~$dudk ~ 65,­

H H H H 26. fl. t(J teMuNUl ~5U,'- fl. t(J t'(/~ ~5,-

H H 27 t(JAI/7fl~ te.-ietuaeu/ ~65,- t(J/~fl~ tearuaeu/ 65,­

H H 2cf t(J te~ ~ 355,­ t(J te~ ~ ~5,- H H 29 Il!/~ 8~ /50U,'­ /r.'fl.~ te~«tet

H 30. ,4.AI/7:11!.ee? te~-et/ 67U,'­ ,4.AI/7:11!.ee? H H 6U,'­

H H H 3/. /.. //--< " 27U,' h . .//~ <7 tI v v 2U,' &u£1»~~/.· ./ /76'95,­ ./ .223U,'­

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 f/4 f/~~c~ p~~ ZJAUZMt4 A/~ddAUUl.. f/-MLI!-Q;b ~. ffAUUlI a!~ iA'.4M..MY~ ffA

3.2 S~~ ~bHl " 3cf'tJ.­ $.c#. Keitz-QUl .B~?I " 1'tJ.­ 33. f?a&d .BAUWWIUI &~HI " 33tJ.­ ~~~~t&IUI &~~(bHI " 3tJ.­ 3 "f{ ~Ah A/4{lJ/.eM " " 36tJ.­ ~Ah..t'4{lJ/.eM " " 6tJ.­ 35. .o...t'4W~ ~bHI " 1'cf'tJ.­ .0. A/4W.

N 1'6: WddeE-. .B~I " 1'3tJ.­ ~~ de&-M &,?"'bHl 5tJ.­

N 1'9. {lJ/~?,~to " 1'2tJ.­ {lJ/~~ " " 7tJ. -

N 5tJ. fly:S~ " " 3cf'5,­ I PS~ " 55,­

N N 5/. ttk/f/~ SAUR' N 6tJ.­ 4. C'AAY.44&l /tJ. -

N 5.2 .8. ~..deHto ~ 62tJ. - .8.;Z: ~deHto ~ " /CtJ.­ 53. ~Ah?'~ " " 735,­ y:fl!. ~QUl " " 9tJ. - " . 5"f{ c#.S~ ~~~ " 22tJ.­ c#.S~ ~~.eu/ /tJ.­ 55. y:?'A;.;r L. " " 2CtJ.­ 7.S~ ~k " /3tJ.­

N 50. I ~.B~ " 525,­ ~;Z:.B~ f?tMAd.eu/ " 1'tJ.­

N N 5 7 .o.;z: ~ St~~¥. 5CtJ.­ y:y: :;;'k .B~?I 1'5,­

N 56: .0. t#dt?~ .B~bHl 5CtJ.­ W~..t'..et,#kdd " 26: 995,­ / 3, 62"f{5C

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 6

Verslag van de vergadering waarin een medewerker van Koelstra en Dölle een pleidooi houdt voor een Herkules Metallicus

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 VERSLAG -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Mijne Heeren, De gelegenheid die U ons biedt om thans in Uw vergadering, inzake aan te schaffen windmotor, nog eens de zaak te kunnen uit een zetten, hebben wij dankbaar aanvaard, en zullen trachten u te overtuigen, dat de HERCULES windmotoren door hun beproefd systeem en de zeer lange ervaring daarmee, als de meest solide en voor het doel de beste windmotor is. De zaak heeft hier in dit speciale geval, waar in Uw polder 5 stuks van deze motoren zijn geplaatst, ook zeer bijzondere waarde niet alleen voor ons en U, doch niet het minst voor de concurrentie. Voor ons is het een kwestie van eer, wordt hier het een en ander fabrikaat tusschen geplaatst dan zal de concurrentie daarvan, te pas of onpas, gebruik of misbruik maken, hetgeen voor ons zeker zeer onaangenaam zou zijn. Indien er bij Uw Bestuur geen bijzondere reden zijn om een windmotor van een ander fabrikaat te plaatsen (persoonlijk mogen wij in dezen voor afgedaan beschouwen) zullen wij in dit bijzondere geval alles willen doen wat in onze macht is om U tot aanschaffing van een HERCULES Windmotor te bewegen, overtuigd zijnde, dat het systeem en de constructie daarvan, waarop wij nader terug zullen komen, ook voor Uw waterschap de beste en de meest betrouwbare oplossing zal geven. Wij willen U om die reden ook zeer buitengewone concessies verleenen. In de eerste plaats laten wij zelf onze provisie vallen, dit beteekent bij de aangeboden motor van 10 M. rad een verlaging van f. 390,-. In de tweede plaats, wanneer U ons toestaat de vijzel te maken in de geest zoals bij de AGRICO, enkel in twee lagers loopende, (straks hopen wij U het verschil met de HERCULES te kunnen aantoonen) dan kunt U daarvoor aftrekken een bedrag van f. 450,-. En tenslotte als U ons ontheft van het in orde brengen van de bestaande installatie zooals in onze brief van 7 juli ’26 aan U voorgesteld, dan vermindert het bedrag daardoor nog met f. 500,-. In totaal dus een vermindering van f. 390,- en f. 450,- en f. 500,- is f. 1340,- op de aangeboden motor van 10 M. rad. Het is niet onze bedoeling om de concurrentie af te kammen; doch om U het verschil in constructie en prijs tusschen een HERCULES en een AGRICO windmotor duidelijk te kunnen maken, is het noodzakelijk, die verschillen te demonstreeren, zooals wij meenen dat deze bestaan.

Allereerst is de vijzel zooals door ons aangeboden, in de aller nieuwste uitvoering d.i. met een gecombineerd glijd- en kogellager, waardoor de axiale druk van de vijzel wordt opgenomen door een kogellager, terwijl de verwisselbare gehard stalen taatspen in een afgesloten taatslager loopt waarin een gehard stalen brik is aangebracht. Ingeval het axiaal kogeldruklager nu door een of andere oorzaak mocht breken of onbruikbaar worden, zal er verder niets gebeuren, doordat de vijzeldruk dan direct opgenomen wordt door de taats met brik. Ook om deze redenen mede is de vijzelas met de kamwielas door een klauwwielkoppeling zoodanig verbonden, dat in ongewenschte omstandigheden als bijvoorbeeld het iets terugloopen van de vijzel, bij eventuele breuk van een kogellager, geen enkele schadelijke invloed om het kamwielstel kan uitoefenen. Bij deze constructie is het dus noodig de vijzel met tandwielas viervoudig te lageren, en een schuifkoppeling toe te passen.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Verder is bij onze vijzels dat gedeelte as hetwelk in het kogellager werkt, mede door de ervaring geleerd, afneembaar met de vijzelbalk verbonden, waardoor het mogelijk wordt gemaakt deze as op zeer eenvoudige en vlugge manier te kunnen verwisselen, indien dit in de toekomst, hetzij door normale slijtage of door ongeval (breken van een kogel, droogloopen van het lager etc.) noodig mocht blijken. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke uitvoering vrij wat duurder moet zijn dan een constructie zoals bij de AGRICO onder Roordahuizen is toegepast. De vijzel met kamwielas zooals daar is uitgevoerd, heeft geen afzonderlijke kamwielas, geen verwisselbare as voor het kogellager, slechts twee lagerpunten, waarvan het bovenste waarschijnlijk een kogellager zal zijn, het kamwiel ca. 40 cM buiten het voorste lagerpunt is z.g. vliegend aangebracht. Deze constructie is volgens onze meening zeer primitief en onbetrouwbaar; begeeft zich door een of andere oorzaak het kogellager dan zal de vijzelteruggaan en doordat het kamwiel met de vijzel één is, zal deze mede teruggetrokken worden. Het gevolg is dan, dat de wielen te diep in elkaar grijpen en een breuk met al zijn gevolgen zal onvermijdelijk zijn.

Dit is trouwens ook het geval met de tandwielen van de AGRICO boven in de motor achter het wiekerad. Ook hier hangt het wiekerad veel buiten zijn lagerpunten terwijl de axiale en raddiale drukken daar door kogellagers worden opgenomen. Breekt hiervan een der lagers, wat stellig voor zal kunnen komen en zooals dit trouwens bij verschillende windmotoren hier in de provincie, eveneens uitgerust met dergelijke lagers voor het wiekerad, is geschiedt, dan zullen mede door het in elkaar loopen van de kamwielen de gevolgen niet te overzien zijn. Bij een windmotor met weinig wieken, en dus een klein drukoppervlak is de toepassing van kogellagers noodzakelijk om bij de lichtere winden toch nog zoo vlug te kunnen draaien; de bedrijfszekerheid komt echter onherroepelijk in het gedrang en daarom is de toepassing daarvan niet anders dan een noodzakelijk kwaad te noemen, doch nooit als een voordeel uit te meten.

Dan willen wij nog wijzen op het verschil in de constructie in het wiekerad. Een constructie met veel beweegbare deelen, is constructief al te veroordeelen, om de slijtage die daarvan het natuurlijk gevolg moet zijn. Voor ongeveer 30 jaar toen men begon windmotoren te bouwen maakte men deeze met beweegbare vleugels. Men is daar echter om voornoemde redenen spoedig van teruggekomen. Wat nu de wieken van de AGRICO motor betreft , beweert men dat deze vleugels wat de vorm betreft aan de vliegtechniek zijn ontleend en het vermogen van deze motoren veel grooter is dan de gewonen windroosmotoren. Zoo heet, volgens een door WERKSPOOR uitgegeven prospectus van 1925, een AGRICO windmotor van 7,7 Meter rad gelijk te staan met een windroosmotor van 10 Meter rad of een AGRICO 10 Meter rad gelijk te stellen met een windroosmotor van 13 Meter rad, alles bij zes meter wind gemeten. Wij beweren dat dit onwaar is en wij willen gaarne een HERCULES van 10 of 13 Meter stellen tegenover een AGRICO motor van (z.g.) het zelfde vermogen. De opbouw van onze motor zal voor die beproeving voor onze rekening geschieden. Blijkt bij de beproeving dat de AGRICO bij zes meter windsnelheid en lager evenveel vermogen zal hebben dan een HERCULES WINDROOSMOTOR als voren bedoeld, dan zal onze motor gratis het eigendom van Uw waterschap worden; blijkt echter het omgekeerde het geval te zijn dan zal het bestuur de door ons aangeboden motor normaal betalen.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Het voordeel van een juiste schroefvorm zooals bij de luchtschroef van een vliegmachine is bij de AGRICOVLEUGEL vrijwel niet aanwezig, omdat een schroefgang niet verstelbaar is; en daardoor bij elke verstelling bij sterke en lichte winden het voordeel vervalt. De vleugels van de AGRICO lijken oogenschijnlijk erg stevig evenals dit schijnt bij een vleugel van een moderne vliegmachine. In werkelijkheid zijn deze vleugels echter opgebouwd uit gedeeltelijk houten raamwerk waarover zeer dun stort gespannen is. Het constructieve verschil tusschen een AGRICO en HERCULES windmororroos is wel deze dat een AGRICO motor vrijwel alle deelen van roos- en kruiinrichting met draai – en scharnierpunten etc. beweegbaar heeft, met enkel boven het platvorm meer dan 25 stuks draaipunten waarop smering moet worden toegepast ’t welk voor verschillende deelen slecht, zeer gebrekkig en onder zeer ongunstige omstandigheden kan geschieden, twerijl de roos van een HERCULES motor geheel stijf zonder beweegbare deelen in uiterst solide en zonder extra smeerpunten is uitgevoerd en in het geheel voor dat gedeelte slechts 3 automatisch werkende, stilstaande oliepotten noodig zijn. Het principe van een AGRICO motor met 5 wieken en weinig drukvlak berust op groote snelheid van het wiekerad, geschikt voor sterke winden terwijl de HERCULES met gering aantal toeren werkt, speciaal geschikt voor lichte winden van es meter per seconde en lager welke hier overheerschend zijn. De garanties welke gegeven dienen te worden, moeten niet alleen bij zes meter windsnelheid per seconde worden opgegeven worden, doch ook bij 3, 4, 5, 7, 8, 8 en 10 Meter. Het is dan gewenscht te bepalen dat voor elke procent winder waterverzet een gelijk deel van de koopprijs zal worden afgetrokken, bij een verschil grooter van 10% zal de installatie niet worden aanvaardt, en alle kosten voor rekening van de leverancier komen. Wanneer deze controle in het bijzijn van de concurrentie zal plaats vinden, is de kans het grootst dat deze juist geschiedt, en zullen de garantie cijfers voor een AGRICO ook heel wat anders zijn. Wanneer dan verder bepaald wordt dat de concurrentie de boete zal ontvangen, bij eventuele mindere levering, is het voor ons zeker voordeeliger, geen motor te leveren, doch een AGRICO motor op een grondslag als in de prospectus van WERKSPOOR aangegeven te controleeren. Tenslotte noemen wij U nog het verschil tusschen de torenconstructie; bij de AGRICO is “gebroken” vorm met staande as in houtklossen werkende, zonder eenige smering en bij de HERCULES in rechte vorm en gewone smering met automatische oliepotten voor de staande as uitgevoerd.

Volgens onze meening zou het beter zijn, dat WERKSPOOR zijn windmotor eerst op eigen terrein ging beproeven, dan de waterschappen voor dit object te gebruiken. Zooals het vrijwel met alles gaat is ook de ervaring in dezen de grote leermeester. Alhoewel er veel te vertellen is, en de verschillen ten gunste van de beproefde HERCULES tegenover de nog nooit uit te probeeren AGRICO, groot en veel zijn, meenen wij het hierbij voorloopig wel te kunnen laten. -o-o-o- -0- -o-o-o-

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 7

Brief van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf Friesland inzake de elektrificatie van de Makkumermolen

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 PROVINCIAAL ELECTRICITEITSBEDRIJF IN FRIESLAND

No. G/Ma. 1790 AFSCHRIFT LEEUWARDEN, 14 februari 1928 (Bij beantwoording s.v.p. aanhalen) Emmakade N.Z. 57 Telefoon Nos. 1656-1657-1658-1659 Klassificatienummer 179.222.353.7

Behoort bij de brief van P.E.B. Friesland No. 1792 Aan den Heer E.V. Douwes Mantgum

AAN HET BESTUUR VAN HET WATERSCHAP “DE OOSTWIERUMER OUDVAART” P/A DEN HEER K.Y. BOSMA, VOORZITTER MANTGUM Onderwerp Electrische bemaling

Naar aanleiding van Uw verzoek aan ir. Machwirth om inlichtingen over verbetering van de bemalingsinstallatie “De Zwarte Molen” door middel van electrische drijfkracht, heb ik de eer U het volgende te berichten: De thans aanwezige windmotor met een raddiameter van 15 M. bezit een vijzel met een middellijn van 1,50 M. voorzien van drie gangen. Bij zoodanigen harden wind dat de windroos reeds uit de windrichting is gedraaid, bedroeg het aantal omwentelingen van de vijzel bijna 30 per minuut, hetgeen dus wel als een maximum is te beschouwen. Het is waarschijnlijk dat deze vijzel dan een capaciteit bezit van ± 15 M3., hoogstens 30 M3. per minuut. Volgens Uwe opgave dient deze bemalingsinrichting voor een oppervlakte van ±700 H.A. In verhouding tot deze oppervlakte lijkt ons zoowel het genoemde waterverzet als de roosmiddellijn van 15 M. gering. In de electrische bemalingsinstallatie Harich van Waterschap Woudsend is een vijzel geplaatst met een middellijn van 1,55 M. voor een oppervlakte van 700 H.A. Deze vijzel maakt echter 43 omwentelingen per minuut en heeft dan ook een capaciteit van ongeveer 47 M3 water per minuut. Bovendien is dit bij een electrisch gemaal niet als maximum verzet bij gunstigen wind doch als normaal verzet te beschouwen. De opvoerhoogte bedraagt te Harich gemiddeld 1,25 M., de electrische belasting ± 20 KW. Aan de Zwarte Molen is volgens inlichtingen van den heer Berduszek het laagste polderpeil bij de vijzel 1,10 M. t.ov. Z.P., de opvoerhoogte dus gemiddeld 1,40 M. zou de gemiddelde belasting van een electrische installatie ± 14 K.W., de hoogste belasting ± 28 K.W. kunnen bedragen met een motor van bijv. 40 P.K. De afstand tot de zuivelfabriek Wiewerd is ± 1300 M. Door dezen grooten afstand is een laagspanningsaansluiting niet aan te bevelen en zou de beste voorziening zijn met een bovengrondsche hoogspanningsleiding tusschen de zuivelfabriek en de installatie. Het plan is daarbij de hoogspanning door middel van een kabel in het terrein van de zuivelfabriek onder de Oosterwierumer Oudvaart door te voeren vandaar met een bovengrondsche leiding verder en tenslotte met een kabel onder de Hozumer Opvaart door in het bemalingsgebouw.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 In dit laatste zou de inrichting van een transformatorstation noodig zijn, waardoor de ruimte voor het waterschap beschikbaar wordt gesteld. De kosten van inrichting van het transformatorstation en aansluiting zouden voor Uw waterschap f. 5750,- à fonds perdu bedragen. De kosten van een vijzelinstallatie als bovengenoemd schatten wij zeer globaal op f. 7000,- à f. 8000,-. Een nauwkeurige opgaaf kan uit den aard der zaak alleen door Uwen installateur worden verstrekt. Namen wij aan dat de installatie gemiddeld met 24 K.W. belast zal worden en het stroomverbruik in verband met veel lekwater te schatten is op 35 KWU. per H.A. en per jaar, dan kan de jaarlijkse stroomrekening ongeveer den volgenden vorm hebben:

Vastrecht 24 K.W. à f. 27,- f. 648,- Piekverbruik geschat 2000 K.W. KWU. à f. 0,02 f. 40,- Nuttig verbruik bij een vershouding tusschen het nacht- en het dagverbruik van 2: 8000 KWU. à f. 0,0275 f. 220,- 16000 KWU. à f. 0,02 f. 320,- f. 540,- Verliezen 3000 KWU. à f. 0,015 f. 45,- Kolentoeslag bij een kolenprijs van f. 13,60 per ton: 8000 KWU. à 0,525 cent f. 42,- 16000 KWU. à 0,0375 cent f. 60,- f. 102,- 3000 KWU. à 0,0375 cent f. 11, 25 Meterhuur ongeveer f. 60,- Samen f. 1446, 25 Verder is het de vraag of het de aanbeveling verdient een geheel nieuw bemalingsgebouw met installatie naast den windmotor te stichten of gebruik te maken van den onderbouw van den windmotor. De eerste oplossing heeft als voordeel dat de windmotor dienst zou kunnen doen bij gunstigen wind en weinig waterbezwaar, zoodat daarbij op het stroomverbruik bezuinigd kan worden. Deze besparing is uit den aard der zaak van zooveel omstandigheden afhankelijk, dat de grootte ervan moeilijk te schatten is. Wij meenen echter dat een bezuiniging van de helft van het stroomverbruik zeer ruim genoemd kan worden. Dit voordeel zou dan ongeveer bedragen: Verbruik 12000 KWU. f. 270,- Kolentoeslag 12000 KWU. f. 51,- Samen f. 321,- per jaar. De besparing op de stroomgelden en ook op de bouwkosten zou belangrijker zijn indien naast den windmotor een electrisch gemaal geplaatst werd als aanvullende bemaling bijv. 25 M3. waterverzet per minuut. Wij meenen echter dat dit in ieder geval ontraden moet worden, daar dan bij weinig wind en veel waterbezwaar nog slechts een halve oplossing bereikt is, terwijl, wanneer de windmotor totaal versleten zal zijn, weer een geheel onvoldoende toestand zou ontstaan en opnieuw groote uitgaven voor verbetering noodig zouden zijn. Een andere oplossing is het stichten van een electrische installatie in het gebouw van den windmotor. De mogelijkheid bestaat dat een groot gedeelte van de fundeering en het bouwwerk gebruikt zou kunnen worden. Volgens inlichtingen van den heer Berduszek ligt het stortpunt

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 van den vijzel op 20 cM. + F.Z.P. Voor een mechanisch aangedreven vijzel lijkt ons deze hoogte wel geschikt. Schatten wij de kosten van een geheel nieuw gebouw op bijv. f. 6000,- dan bestaat misschien de mogelijkheid dat hierop bij gebruikmaking van de bestaande fundeering bijv. de helft bespaard kan worden. De verkoopwaarde van den bovenbouw van den windmotor zal wel zeer gering zijn doch als besparing geldt wel het vervallen van het onderhoud, terwijl de afschrijving vervangen kan worden door een amortisatie van de boekwaarde. Een juist oordeel over de bezuiniging aan bouwkosten kan pas na een nauwkeuriger begrooting door een bouwkundige gevormd worden. De bovenstaande bezuiniging op de stroomkosten ad f. 321,- per jaar bij in stand houden van den windmotor lijkt ons echter wel een maximum en zal bij verdere slijtage van den laatsten in de toekomst steeds geringer worden. Bij den bouw van een hoogspanningsruimte met 40 of 50 KVA. transformator is ongeveer te rekenen op een binnenwerksche ruimte van 1,70 M. breedte aan de deurzijde, 1,70 M. diepte loodrecht hierop en 3, 50 M. hoogte. Hierbij worden voor Uwe rekening door ons geleverd een ijzeren deur, ventilatieroosters, glazen bouwsteenen, gasbuizen voor aardgas, benevens sloten op de ijzeren deur en de deur van het bemalingsgebouwtje. Bij het opmaken der bouwplannen is nader overleg met ons bedrijf noodzakelijk. Wij hopen U van dienst te zijn geweest met deze voorloopige opgaven en zijn steeds gaarne tot verdere besprekingen bereid. Hoogachtend, Provinciaal Electriciteitsbedrijf DE DIRECTEUR

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 8

Inventarisatie van alle voorkomende windmotoren op de 2de editie van de waterstaatskaarten betreffende de provincie Friesland

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 9

Inventarisatie van alle voorkomende windmotoren op de waterstaatskaart Steenwijk- West (onderdeel van de 3de editie)

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

Bijlage 10

Aanvullende informatie over de 11 boezemwaterschappen van Friesland

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003 Waterschap Oprichtingsjaar Grootte beheersgebied (in ha.) Samengesteld uit Boarnferd 1966 28.000 5 grote veenpolders, 13 waterschappen en 34 particuliere polders Het Koningsdiep 1962 21.800 Grote Veenpolder van Smallingerland en , 8 waterschappen, het Zwettegebied en het Ouddiep (later Koningsdiep genoemd) Lits en Lauwers 1965 27.000 9 waterschappen in Achtkarspelen-zuid, 19 waterschappen in Achtkarspelen-noord en Kollumerland It Marnelân 1971 28.850 35 waterschappen en 200 polders De Middelsékrite 1977 42.000 39 waterschappen en groot aantal particuliere polders Noardelik Westergoa 1966 23.000 34 waterschappen en 10 polders De Stellingwerven 1966 29.000 14 waterschappen Tjonger- Compagnonsvaarten 1968 28.000 14 waterschappen, een aantal particuliere polders en verder buiten waterschapsverband liggende gebieden Tusken Mar en Klif 1976 28.000 gronden in de Zuidwesthoek van Friesland uitgebreid met waterschappen Wollegaast, De Lemsterpolders, De Kleine Brekken, De Noedweg, De Twaalf Voeten en een gebied rond St. Nicolaasga Tusken Waed en Ie 1971 29.000 Polder van Oost- en Westdongeradeel, 16 waterschappen en 50 particuliere polders De Wâlden 1964 30.685 49 waterschappen en 80 polders

Waterschap Ruilverkaveling sinds Bijzonderheden Boarnferd 1966 - Het Koningsdiep 1959 Door inspanningen van het waterschap werd in Drachten het 'Morrapark' gerealiseerd, een nieuwbouwwijk met een verbeterd gescheiden rioolstelsel, mogelijkheden voor seizoensberging van water en biologische zuivering van oppervlaktewater m.b.v. riet- en biezenvelden. Lits en Lauwers 1965 Kenmerkend voor het gebied zijn de op het zandplateau gelegen kleine poelen genaamd 'pingo's', die in de ijstijd zijn ontstaan en waterhuishoudkundig moeilijk in stand te houden zijn. It Marnelân 1971 Ruilverkavelingsplan van dit waterschap bevatte als één van de eerste veel 'Fûgeltsjeslân', gebieden met vooral natte natuur en beperkte landbouwmogelijkheden. De Middelsékrite 1977 Nogal wat gebieden werden met behulp van windenergie bemalen, zoals de Oosterwierumer Oudvaart (windmotoren) en de Huinserpolder (molen). Noardelik Westergoa 1968 - De Stellingwerven 1959 - Tjonger- Compagnonsvaarten 1968 Door het relatief grote hoogteverschil (12 meter verschil tussen het hoogste en het laagste punt) moesten technische voorzieningen zoals stuwen, onderleiders, opmalingen en inlaatwerken worden aangelegd. Tusken Mar en Klif 1963 Veel diversiteit aan grondsoorten (kleigebied langs IJsselmeer, puur zandgebied in Gaasterland en veengronden op zowel klei als zand. Voor Friese begrippen veel hoogteverschil (11 meter). Tusken Waed en Ie 1970 - De Wâlden 1964 Een deel van het waterschap, de driehoek Grouw-Wartena-Oudega, maakt deel uit van de 'Blauwe Zone' waarin men probeert gestalte te geven aan de samenhang tussen agrarisch grondgebruik, recreatie en natuur.

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003

STICHTING WINDMOTOREN FRIESLAND DOCUMENTATIE CENTRUM 2009 / 003