<<

INHOUDSOPGAVE

PAGINA

1 Ligging, grenzen en omvang 2 2 Landschappelijke structuur 4 3 Infrastructuur 10 4 Nederzettingen 13 5 Bevolking 16 6 Middelen van bestaan 18 7 Sociale en culturele voorzieningen 25 8 Ontwikkeling 1850 - 1940 28

Bronnen 35 Bijlagen 37

HET OVERSTICHT , mei 1990. 1 Ligging, grenzen en omvang

Losser is een verstedelijkte plattelandsgemeente in het oosten van . Het bestuurlijke en administratieve centrum wordt gevormd door het dorp Losser. Tot de gemeente behoren verder de kerkdorpen Beuningen, Glane, en en de buurschappen Elfter Horne, Notter Horne, Rader Horne, de Marke, Mekkelhorst, de Poppe, de Zoeke en Zuid Lutte.

In het noorden grenst de gemeente Losser aan de gemeente Denekamp, in het oosten en zuiden aan de Bondsrepubliek Duitsland en in het westen aan de gemeenten , en Weerselo. Langs de oostgrens, aan de Nederlandse zijde, bevinden zich vier officiële grensovergangen namelijk in De Lutte "De Poppe E-30" en "De Poppe", te Overdinkel "Tiekerhook" en één te Glane. Op kaart 1 is de ligging van de gemeente Losser in Twente weergegeven.

De gemeente Losser is ontstaan in 1811. Toen werden het stadsgericht Oldenzaal (de stad en de naaste omgeving) en het richterambt Oldenzaal in drieën gesplitst en ontstonden de gemeenten Losser, Oldenzaal en Weerselo. Het zuidoostelijk gedeelte van het voormalige richterambt Oldenzaal (het dorp Losser en de buurschap Losser) vormde toen de gemeente Losser. Op 1 juli 1818 werd hier aan toegevoegd het gehele oostelijke gedeelte van het voormalige richterambt Oldenzaal, de marken Berghuizen, Beuningen en De Lutte. In latere jaren werden gedeelten van Berghuizen weer bij Oldenzaal gevoegd en in 1955 werd nagenoeg geheel Noord- en Zuid- Berghuizen door Oldenzaal geannexeerd. Aan de situatie dat Oldenzaal een enclave binnen Losser's grondgebied vormde, kwam toen een einde.

Het grondgebied van de gemeente Losser besloeg op 1 januari 1988 een oppervlakte van 100,16 km2, waarvan 0,53 km- uit binnenwater breder dan zes meter bestond. De woningvoorraad bedroeg toen 7.247 eenheden en het aantal inwoners 22.429 personen. De gemiddelde woningdichtheid per km- was 73 woningen, de gemiddelde bevolkingsdichtheid 225 inwoners. Ter vergelijking: het bevolkingsdichtheidscijfer voor Twente als geheel bedroeg op 1 januari 1988 400, het woningdichtheidscijfer 149. 2 Landschappelijke structuur

2.1. Geologie In de wordingsgeschiedenis van het landschap in de gemeente Losser en bij het bepalen van het grondgebruik hebben processen uit de geologische perioden van de ijsbedekking (het Pleistoceen) en de relatief warme huidige periode (het Holoceen) een belangrijke rol gespeeld. Het Pleistoceen en het Holoceen begonnen respectievelijk ongeveer 2.500.000 en 10.000 jaar geleden.

Voordat het in de Saale-ijstijd vanuit Scandinavië oprukkende landijs het gebied van de huidige gemeente Losser bereikte, was hier in een marien milieu zeeklei en in een latere koude periode een pakket grof zand en (kleihoudend) grind afgezet. Tijdens de landijs bedekking van het noordelijke deel van Nederland drong een van de landijslobben het dal van de Oerdinkel binnen en stuwde het aanwezige materiaal aan de zijkanten op tot langgerekte heuvelruggen. Van deze zogenaamde stuwwallen is de heuvelrug van Ootmarsum via Oldenzaal naar Enschede een voorbeeld; deze vormt als zodanig de westelijke wand van het dal van de . De Tankenberg, die tot ruim 80 meter boven N.A.P. reikt, in het noordwestelijke deel van de gemeente, iets ten noordoosten van de stad Oldenzaal is het hoogste punt van deze stuwwal. Toen het landijs zich terug trok bleef op de oude afzettingen een niet of nauwelijks water doorlatende laag keileem, een door het landijs meegevoerd en gevormd mengsel van keien, grind, grof zand en leem, achter. Het afstromende smeltwater vormde smeltwatergeultjes, waarvan de restanten nog steeds in het landschap terug te vinden zijn. af en vielen in de stroom, die het lichte veen wegspoelde en het zand Na de ijsbedekking werd het blootlegde. Hierdoor ontstond een Dinkeldal opgevuld met materiaal zandige berm, waarop weer en wind afkomstig'van de omliggende hun werking uitoefende. heuvels. Op de flanken daarvan Zandverstuivingen ontstonden, die ontstonden erosiedalen. Een opwaaiden tot duinen. De Losserse netwerk van geultjes en beken Zandbergen en het Lutterzand zijn zorgde in het dal voor het voorbeelden van dergelijke ontstaan van een sterke stuifzanden. Deze en andere afwisseling van hoge en lage genoemde geologische formaties met terreingedeelten. de daarop ontstane bodemsoorten zijn ingetekend op kaart 2. Tijdens de laatste ijstijd van het Pleistoceen bereikte het opnieuw Vlak onder het maaiveld van de als een gigantische bulldozer Losserse es komen oeroude vanuit het noorden voortschuivende aardlagen aan de oppervlakte, die landijs Nederland niet. Wel verder nergens in Nederland heersten hier arctische voorkomen. Het zijn zandsteenlagen omstandigheden, waardoor de wind behorende tot een afdeling van de als gevolg van het ontbreken van Onderkrijtperiode, het z.g. een vegetatiedek vrij spel had en Hauterivien, met een ouderdom van vat kreeg op de losse naar schatting 130.000.000 jaren. bodemdeeltjes. Het gehele Dit bruingele gesteente is hier in grondgebied van de gemeente Losser het Onderkrijt als zand door het werd bedolven onder een water neergelegd en in de loop van plaatselijk dik pakket dekzand. de tijd versteend. Het gesteente Het aanwezige reliëf werd daardoor is bekend als "Gildehauser of enigszins genivelleerd. Losserse zandsteen" en is, in tegenstelling tot het nog oudere Op het Pleistoceen volgde het Bentheimer zandsteen, niet Holoceen waarin het klimaat geschikt als bouwmateriaal. De geleidelijk milder werd, de aanwezigheid van de zandsteen komt zeespiegel begon te stijgen en de tot uitdrukking in de vorm van het vegetatie kreeg weer een kans zich landschap: een ovale .te ontwikkelen. In komvormige terreinverheffing met een lengte terreingedeelten in het oostelijke van 1.300 en een breedte van 400 deel van de gemeente Losser, meter. De Hoge weg volgt de lengte- waaruit als gevolg van keileem in as van deze opwelving, waarop in de ondergrond overtollig water de jaren zestig een, voor het niet weg kon vloeien, ontwikkelde publiek toegankelijk, geologisch zich in een zuurstofarm en drassig natuurmonument gerealiseerd is. milieu hoogveen. Dit proces van veenvorming eindigde toen door de 2.2. Bodemgesteldheid en landschap daling van de waterstand het Het uitgesproken micro-reliëf in veenmos zijn groeikracht verloor. grote delen van het Losserse De veenbolster verschrompelde, de grondgebied vormde de basis voor meanderende Dinkel ondermijnde de het gemengde agrarische bedrijf en oevers, zand en veenbrokken braken de sterk daarmee samenhangende genese van het landschap zoals beekkleigronden werd op zich dat rond het midden van de natuurlijke wijze in stand vorige eeuw voordeed. gehouden, doordat ze regelmatig overstroomd en daardoor van een Van oudsher was het Twentse laag vruchtbaar slib voorzien boerenbedrijf gebaseerd op de drie werden. Vóór de grote negentiende - elementen bouwlanden (essen), eeuwse ontginningen een aanvang groengronden (broeken en namen, werden de graslandcomplexen maten/meden) en woeste veld- van redelijke kwaliteit over het (heide) en veengronden. Eigenlijk algemeen "maten" of "meden" zou daar nog het loofbos als genoemd. De term matenlandschap vierde element aan toegevoegd wordt dan gehanteerd voor al het moeten worden, doch dit had men grasland dat omstreeks 1850 in meer nodig als leverancier van verkavelde vorm aanwezig was. Het bouwmaterialen en brandstof gebied langs de Bethlehemse Beek woning, dan als produktiegrond. vormde een dergelijk matenlandschap, dat gekenmerkt Op de hoger gelegen delen van de wordt door een meer of minder dekzandgronden legden de boeren regelmatige blokverkaveling en de hun akkers aan, dikwijls in aanwezigheid van houtwallen en aaneengesloten complexen (essen). hagen, die als perceelscheiding Eeuwenlange bemesting van de van fungeerden. Drassige, nature vrij onvruchtbare hoofdzakelijk onverkavelde dekzandgronden op de gestuwde groengronden werden aangeduid met afzettingen met een mengsel van "broeken", waarvan het Broekhoek bosstrooisel, heideplaggen en mest en de Diepenbroek voorbeelden uit de potstal zorgden voor het waren. ontstaan van een vruchtbare bodem met een meer dan 30 cm dik De derde belangrijke categorie cultuurdek, de zogenaamde gebruiksgronden voor het enkeerdgronden. Duidelijke uitoefenen van het gemengde, voorbeelden van deze oude hoofdzakelijk zelf verzorgende, landbouwcomplcxen waren rond het agrarische bedrijf waren de midden van de vorige eeuw de heidevelden en de veengronden. De Riekerink es, de Meijerink es, de heide was weideplaats voor de Lutter es, de Losser es en de schapen, honingwingebied voor de Soeker es. bijen en leverde de plaggen voor de bemesting. De heidevelden De groengronden waren nodig voor strekten zich uit over de voor de veeteelt, die men meer akkerbouw ongeschikte zandgronden uitoefende omwille van de met een laag grondwaterpeil die mestvoorziening en de vetweiderij, vanwege het afplaggen ten behoeve dan om de zuivelprodukten. De wei- van de bereiding van potstalmest en hooilanden kregen een plaats nog eens extra verschraalden. Zo op de laaggelegen vochtige ontstonden de sterk uitgeloogde beekdalafzettingen die hiervoor veldpodzolgronden in het zeer geschikt waren. De Overdinkels Veld, het Hoogeveld, vruchtbaarheid van de uit fijn de Veldzijde en de Beuninger- zand en klei bestaande Achter-Heide. Na 1850 vond er mede als gevolg zover niet in handen van van het ontginnen van de woeste grootgrondbezitters, voor privé- gronden in een groot deel van het gebruik. gemeentelijke grondgebied een uitbreiding van het matenlandschap De marken Beuningen en De Lutte plaats. Ook veel bouwlanden werden worden reeds in een uit de tiende omgezet in weiland. Desondanks was eeuw stammende goederenlijst in 1940 in verschillende delen van (Heberegister) van het stift de gemeente bovengenoemde Werden a.d. Ruhr genoemd. In de driedeling in het tweede helft van de dertiende eeuw grondgebruikspatroon van het werd voor het eerst gesproken van zogenaamde Middeleeuwse de marke Losser, maar haar grenzen ontginningslandschap nog duidelijk waren al in de negende eeuw te herkennen. Na de Tweede vastgelegd. De grondgebieden van Wereldoorlog maakte een groot deel de marken werden afgebakend met van het fijnmazige grensstenen (ook wel markestenen coulissenlandschap door de of "laokpaolen" genaamd). Op het uitvoering van ruilverkavelingen verplaatsen van deze stenen plaats voor een rationeel stonden zware straffen. Iemand, verkaveld jong die zich aan zulk een vergrijp van ontginningslandschap, waarin voor landroof schuldig gemaakt had, houtwallen, hagen en meanderende werd ontkleed, tot op halve lengte beekjes geen plaats meer was. Een in de grond gegraven en gedeelte van het oude doodgeploegd. cultuurlandschap verdween als gevolg van uitbreiding van de De marke Beuningen hoorde bebouwing en de aanleg van wereldlijk tot het gericht verschillende infrastructurele Oldenzaal, doch kerkelijk tot de voorzieningen. parochie Denekamp. Zij was tevens onderhoudsplichtig aan de kerk van 2.3. Bodembeheer en ontginningen Oldenzaal. Aan het hoofd van een Onder invloed van een toenemende marke stond de markerichter, die bevolkingsdruk en een daarmee in het begin gekozen werd uit de samenhangende optredende schaarste gevestigde boeren. Later werd deze aan landbouwgrond ontstonden rond gekozen uit de eigenaren van de . 1.000 na Chr. marke-organisaties gewaarde erven en nog later werd om te voorkomen dat de voor het het markerichterschap verbonden boerenbedrijf onontbeerlijke aan de zogenaamde hoofdhof. In uitgestrekte heidevelden en andere Beuningen was dit het erve gemeenschappelijke woeste gronden. Scholte, dat behoorde tot de Ruimtelijk gezien was de marke een havezate Borg-Beuningen. In aaneengesloten oppervlakte Beuningen was al het hout, gemeenschappelijke gronden, die inclusief het hout dat op door de eigenaars of pachters van particuliere gronden stond, en de de zogenaamde gewaarde erven vrucht van dit hout beheerd werd. Tot de gemeenschappelijk bezit. Dit gemeenschappelijke gronden communale eigendom werd in 1692/93 behoorden ook de bossen. De essen opgeheven.In 1814 werd tot een en de droge hooilanden waren, voor verdeling van de overige markegronden besloten, doch eerst zoals verscheidene Hooimaten in 1833 werd een (gelegen tegen de Marke De Lutte) verdelingscommissie benoemd. Een en een heideveld (de Iemenhof), definitief verdelingsplan volgde alsook het "recht de zesde in "1841. Buiten de havezate Borg- Plaggenzicht in het veld te mogen Beuningen heeft de gemeente Losser brengen", m.a.w.: zij hadden het geen grootgrondbezit gekend. De recht op het zesde deel van de positie van een aantal andere gebruikswaarde van de veld- en huizen, hoven en borgen (Bever, veengronden. In 1709 en 1710 werd Schultinkhof, Hondeborg) is het gemeenschappelijke eigendom dubieus. van de bossen en de bomen op particuliere grond door verkoop De marke De Lutte bezat als van de bomen opgeheven. In 1851 Twente's grootste marke het recht werd besloten de markegronden te van uitspraak in markegeschillen verdelen. De acte van scheiding en in andere Twentse marken. De marke verdeling werd gepasseerd en was verdeeld in vier leeschappen getekend te Oldenzaal, 1852. of heurnen, nl. Roorder Leeschap, Het markebezit is bij de verdeling Molter Leeschap, Elfter Leeschap geheel in particuliere handen en het Hengeier Leeschap. Iedere overgegaan. Terwijl elders de leeschap had een eigen hoofdhof. meeste gemeenten een deel van de Respectievelijk waren dat de markegronden kregen toegewezen, en Hanhof, de Molthof, de Elveter of daar voortaan een zeer belangrijke Monnikhof en de Duivelshof. De bron van inkomsten in vonden, heurnen of leeschappen hadden een bleef de gemeente Losser geheel op zekere mate van zelfstandigheid, het heffen van belasting ze waren vermoedelijk het eerste aangewezen. Losser was hiermee ontwikkelingsstadium van veroordeeld tot relatieve armoede, buurschappen tot zelfstandige en in 1873 was het, wat betreft de marken. De hoofdhof van De Lutte gemeente-inkomsten, de armste was de Hof te Varwick, die evenals plaats van Nederland. de hoofdhof van Losser eigendom was van de bisschop van Utrecht. Het gebied dat tegenwoordig de Ook in de Lutte was al het hout gemeente Oldenzaal vormt, was tot 1693 in gemeenschappelijk oorspronkelijk grotendeels van de beheer. De verdeling van de marke-organisatie Berghuizen. Van markegronden vond hier in 1819 en deze marke was voor het eerst 1820 plaats. sprake rond 1380. Het erfmarkerichterschap was verbonden De marke Losser was verdeeld in aan de hof Oldenzaal. In 1838 werd hoeken: de Zoeke, de Veldzijde, de de marke-organisatie van Broekhoek en Overdinkel. Deze Berghuizen geheel opgeheven en hoeken zijn gelijk aan de werden de gemeenschappelijke leeschappen zoals die in De Lutte gronden verdeeld. bestonden. Het dorp Losser vormde een zelfstandige gemeenschap Met de ontbinding van de marken- binnen de gelijknamige omringende organisaties werd in principe de marke. Wel bezaten de Dorpers in weg vrij gemaakt voor het op grote de marke vele percelen grond, schaal in cultuur brengen van de

8 resterende woeste gronden. Dat dit hebben als gevolg van hun ligging echter pas geschiedde vanaf de in het Dinkeldal een west-oost eeuwwisseling hing samen met het gerichte loop. Omdat de Dinkel van tot dan toe bestaande tekort aan oudsher een nauw en bochtig betaalbare mest en de problemen op profiel had (en heeft) en het gebied van de afhankelijk was regenwater, was waterhuishouding. De introductie zij in het verleden herhaaldelijk van kunstmest aan het einde van de de oorzaak van ernstige negentiende eeuw en de overstromingen, vooral in tijden verbeteringen in de van overvloedige neerslag. waterhuishouding namen ook die hindernissen weg. In hoog tempo De noodzakelijke en gewenste werden daarna de woeste gronden verbetering van de overeenkomstig het heersende waterhuishouding in de bovenloop produktieplan omgezet in van de Dinkel kwam pas laat voornamelijk weilanden. De opgang. Het belangrijkste kwaliteit van de bestaande struikelblok hierbij was dat de groengronden werd door het rivier hoofdzakelijk voor de aanwenden van kunstmest en door doorvoer van water van elders het verbeteren van de diende. Aan een verbetering op waterhuishouding sterk verhoogd. Nederlands grondgebied moest dan Tussen 1853 en 1947 nam de totale ook een verbetering van de Dinkel oppervlakte cultuurgrond in de op Duits grondgebied voorafgaan. gemeente Losser toe van 2.060 ha Pas na het sluiten van een verdrag tot 7.009 ha. Op kaart 3 zijn de tussen de provincie en voormalige marken ingetekend. de Kreis Bentheim in 1933, kon met de uitvoering van de 2.4. Waterbeheersing verbeteringswerken begonnen De gemeente Losser ligt in het worden. Het gebied van de stroomgebied van de Dinkel. De Bovendinkel zou tot 1970 buiten westelijke waterscheiding van deze waterschapsverband blijven. beek loopt in noordoost-Twente Tegenwoordig behoort het hele over de stuwwallenrug Ootmarsum- grondgebied van Losser tot het Oldenzaal-Enschede, terwijl de waterschap "Regge en Dinkel", dat oostelijke waterscheiding wordt in 1957 tot stand kwam door gevormd door de inmiddels in samenvoeging van de waterschappen cultuur gebrachte hoge heidevelden "De Regge" en "De Benedendinkel". langs de grens met de Duitse In ruilverkavelingsverband kwam in Bondsrepubliek. Een belangrijk 1964 het Omleidingskanaal gereed. deel van haar water ontvangt de De Dinkelbedding bij de Zoeke is, Dinkel van een aantal zijbeken, conform het Dinkelconvenant van waarvan er ook enkele (al dan niet 1976, van een betonbedding gekanaliseerd) door Lossers voorzien. grondgebied stromen. Voorbeelden zijn de , de Elsbeek, de Ruhenbergsebeek, de Bethlehemsebeek, de Snoeijinksbeek, de Lutterbeek en de Bloemenbeek. De meeste daarvan

9 3 Infrastructuur

3.1. Waterwegen Scheepvaartwegen hebben in de geschiedenis van de gemeente Losser een zeer geringe rol gespeeld. De enige natuurlijke waterweg in de gemeente, de Dinkel, was slechts in beperkte mate bevaarbaar; in een droge zomer als gevolg van een te lage waterstand, in een natte winter als gevolg van een teveel aan water. De Dinkel was belangrijker als hindernis voor het landverkeer. Beroemd in dit verband is de "Losserbrughe", een brug over de Dinkel die tot trefpunt van de dertiende en veertiende eeuwse politiek werd. Zoals in 1343, toen de hertog van Gelre een verzoening tot stand bracht tussen Ludwig, bisschop van Munster, en Rudolf, graaf van Steinfurt. Hierbij werd bepaald dat de bisschop van Munster 1100 Mark voor de graaf van Steinfurt zou brengen op de "Losserbrughen". Over de exacte locatie van deze brug bestaat onduidelijkheid. Inmiddels zijn er vele vaste bruggen over de Dinkel aangelegd.

3.2. Wegen Reeds in de zeventiende eeuw liepen er meerdere belangrijke internationale verbindingen door het gebied van de huidige gemeente Losser. De grote weg van naar Westfalen liep over Borne linea recta naar het dorp Losser. Ook de huidige Hoge Boekeiweg heeft toen vermoedelijk al bestaan. Deze doorkruiste het dorp als onderdeel van de weg van Enschede naar Gildehaus. De Postweg of "krantendiek" vormde de verbinding van Oldenzaal naar Duitsland. Deze weg werd ook gebruikt door de Engelse koningen, die tevens koning van Hannover

10 waren. Als zij passeerden stroomde aanleg- en onderhoudskosten voor het volk uit De Lutte en Losser haar rekening te nemen, en binnen tezamen langs de weg. Tenslotte vijf jaar werd deze was er in de oude marken nog een beleidsintentie krachtig ten weg van Oldenzaal naar Denekamp en uitvoer gebracht. In 1923 werd de verder naar . Deze weg Hoge Boekeiweg met sintels stamt uit de Napoleontische tijd verhard. Een belangrijke en werd later de eerste verharde uitbreiding van het wegennet vond weg buiten de bebouwde kom. in de periode 1850-1940 niet Goederen- en personenverkeer plaats. De meeste wegen van lokaal tussen de verschillende dorpen en belang zijn na de Tweede buurschappen in de gemeente Losser Wereldoorlog verhard. Dwars door en de omliggende plaatsen vond de gemeente Losser, ongeveer verder vooral plaats over smalle evenwijdig aan de Postweg, is de zandpaden. toekomstige rijksweg A-l gepland. Met de aanleg hiervan is inmiddels Het heeft lang geduurd alvorens begonnen. Losser een verharde verbinding met de buitenwereld kreeg. Dit In 1924 werd er door de Gebrs. geschiedde pas in 1766, toen de Hassing een autobusdienst weg van Oldenzaal naar Losser met Overdinkel-Enschede geopend. Deze keien bestraal werd. Het betrof busdienst werd vooral benut door een op particulier initiatief de Losserse arbeiders die in de aangelegde weg met tolhuisje. In Enschedese textielindustrie 1860 was de weg zo slecht werkten. Het was een geduchte begaanbaar, dat de commissie die concurrent voor de spoorverbinding de weg had laten verharden het van Losser over Oldenzaal naar gemeentebestuur de keienweg in Enschede, die daardoor op den duur eigendom aanbood met een toegift alleen nog maar voor het van fl. 3.200,-. Het aanbod werd goederenvervoer van belang was. niet geaccepteerd. In 1872 besloot de gemeente de weg te verharden 3.3. Spoorwegen met brokken Bentheimer zandsteen. In 1862 werd door enkele Om de wegverbetering te kunnen belangrijke fabrikanten uit bekostigen, werden ruim 1.000 en Oldenzaal de "N.V. Spoorweg- -volwassen bomen gekapt en Maatschappij Almelo-Salzbergen" verkocht. In 1908 nam de provincie opgericht. Deze naamloze de weg over, waarna de keien door vennootschap legde een spoorlijn een bazaltlaag werden vervangen en tussen Almelo en Salzbergen aan de door gemeente ingestelde tol met als doel een snelle verbinding werd opgeheven. met de Duitse steenkoolvelden te realiseren. Er moest voor deze Op 4 november 1904 nam de Losserse lijn nogal wat gegraven worden. Zo gemeenteraad het besluit tot groef men bij de Lutte een tracé verharding van de uitvalswegen door de Koppelberg. De spoorlijn Losser-Enschede, Losser-Glane, kwam in 1865 gereed. Het station Losser-Overdinkel-Gronau en van Oldenzaal werd op Lossers Losser-De Lutte-Denekamp. De grondgebied gebouwd. In 1875 werd provincie bleek bereid 50% van dit station met de onmiddelijke

11 omgeving bij Oldenzaal gevoegd. In van L. van Heek en de bevoorrading 1912 werd het traject tweesporig. van de A.B.T.B. en de plaatselijke kolenhandel. Deze In 1899 werd begonnen met de goederenspoorlijn is in 1972 aanleg van een tramlijn van opgeheven. Denekamp, over Oldenzaal, Losser en Glane naar Gronau. De tramlijn In 1972 vertrok de laatste trein was eigendom van de Nederlandsch- uit Losser en in 1975 werd de Westfaalsche Stoomtramweg- spoorlijn veranderd in een Maatschappij (N.W.S.M.). Het plantsoen. Kaart 4 geeft een traject werd in 1903 geopend. In overzicht van de belangrijkste Oldenzaal gaf de tramweg (opgeheven) infrastructurele aansluiting op het landelijke voorzieningen. spoorwegnet.

Binnen de gemeente Losser volgde de tramlijn het traject van de Oldenzaalsestraat en de Gronausestraat, toen nog "Spoorstraat". Aan het traject waren verschillende haltes en twee stations gelegen, één in Losser en één in Glane. De dienstregeling tussen Oldenzaal en Gronau telde op werkdagen vier ritten, op zon- en feestdagen zeven. Het traject tussen deze plaatsen werd in 42 minuten afgelegd. Het stenen stationsemplacement in Losser werd in 1912/1913 uitgebreid met een goederenloods. De exploitatie van de tramweg heeft, toen het verkeer met bussen, vrachtauto's en personenauto's opkwam, steeds ongunstiger resultaten afgeworpen. _Na 1923 vertoonde alleen het vervoer van ijl- en vrachtgoederen nog een toename; het personen vervoer nam tussen 1923 en 1925 sterk af. In de Tweede Wereldoorlog is de lijn Losser - Oldenzaal opgebroken. Kort na de Tweede Wereldoorlog hebben de Nederlandse Spoorwegen een spoorlijn van Losser naar Glanerbrug (gemeente Enschede) aangelegd, met als doel de aan- en afvoer van grondstoffen en goederen voor de textielfabriek

12 4 Nederzettingen

4.1. Kernen De eerste bewoners van het gebied dat nu de gemeente Losser uitmaakt waren vermoedelijk Germanen, gevlucht voor Romeinse invallen in hun oorspronkelijke woongebied. Zij bewoonden de hutkommen aan de Enschedesestraat. Restanten hiervan zijn in 1939 blootgelegd. In de eeuwen daarna werd het gebied geoccupeerd door sedentaire agrariërs. Zij vestigden zich op de hogere delen en vormden buurschappen. Uit verschillende van deze buurschappen ontstonden op den duur de genoemde marke- organisaties.

Het is aannemelijk dat in de marke Losser in de twaalfde eeuw, in de nabijheid van de sinds de 17e eeuw verdwenen brink, een kleine nederzetting van handwerkslieden is ontstaan. Dit zouden dan de jongere zoons van de markeboeren zijn geweest, die op hun ouderlijk erf geen emplooi konden vinden. Als nevenfunctie beoefenden zij het landbouwbedrijf, waardoor ze constant in conflict waren met de markeboeren die hun aandeel in het markebezit bedreigd zagen.

In de dertiende eeuw werd ten noorden van de brink een kapel gesticht, welke aanvankelijk vanuit Oldenzaal werd bediend. Deze kapel werd waarschijnlijk tussen 1262 en 1280 verheven tot parochiekerk. De reden voor deze, in vergelijking tot andere vanuit Oldenzaal bediende kerken, vroege afscheiding van Oldenzaal is niet bekend; evenmin is bekend wie deze stichting financieel gesteund hebben. Onmogelijk is niet dat leden van het adelijke geslacht Van Losser hun medewerking hebben verleend aan de stichting van de

13 parochiekerk. In het midden van de verkeersfunctie tussen de twaalfde eeuw duikt dit geslacht boerderijen. De huiskampen waren Van Losser op in verschillende de oudste permanente akkerlanden. oorkonden. Het waren betrekkelijk grote, vaak omwalde, blokvormige percelen in In de zeventiende en achttiende de naaste omgeving van de oudste eeuw breidde het dorp zich uit boerderijen. De meeste huizen in doordat verschillende dorpers het dorp waren zogenaamde delen van vrijgekomen boerderijen akkerburgerwoningen, die de in bezit namen of aankochten. hoofdbewoner gelegenheid boden op Voorts werden vele grondstukken beperkte schaal landbouw en van de Kerk en van de Vicary aan veeteelt te bedrijven. Daarnaast de dorpers beleend. In 1774 kocht werd veelal het beroep van de dorpsgemeenschap van de marke huiswever uitgeoefend. gronden voor het aanleggen van een Na 1850 ontstond in Losser langs dorpsbleek met bleekwachtershuis de interlokale wegen beperkte ten gerieve van de huiswevers. lintbebouwing. De groei van de Oorspronkelijk had het huisje één bevolking werd tot de Tweede ruimte en was het geheel in Wereldoorlog voornamelijk vakwerk uitgevoerd. Het eerste opgevangen in de nieuwe dorpen huisje, dat in de loop van de tijd Overdinkel en Glane, in de herhaaldelijk met bijgebouwtjes buurschappen De Lutte en werd uitgebreid, bleef bewaard en Berghuizen en in het buitengebied onderging begin jaren zestig een (verspreide huizen). restauratie. Relatief grote uitbreidingen van Het dorp Losser werd zeer eng de bebouwde kom van Losser dateren begrensd door de marke. Het van na de Tweede Wereldoorlog, bestond uit een "Voordorp" en een evenals ingrijpende wijzigingen in "Achterdorp"; waarvan de scheiding de structuur van het oude centrum. werd bepaald door de Dorpsbeek. Noordelijk hiervan lag het Enkele belangrijke historische Voordorp, zuidelijk ervan het gebouwen uit de periode 1850-1940 Achterdorp. Ruimte voor in de bebouwde kom van Losser zijn uitbreiding was er nauwelijks. het klooster "Maria Bijstand" uit -Rond 1850 was Losser te typeren 1881, dat dienst heeft gedaan tot als een esnederzetting met 1986, toen de laatste Zusters van kernesdorp en huiskampen. Dit Schijndel uit Losser vertrokken, bevestigt het vermoeden dat het en de rooms-katholieke Maria dorp ontstaan is uit een losse Geboorte Kerk, in 1900 gesticht. verzameling hoeven, die betrekkelijk dicht bijeen stonden De Lutte was in 1850 nog een en waartussen onbebouwde plekken duidelijk voorbeeld van een (brinken) voorkwamen. Later zijn essenzwermnederzetting met deze brinken volgebouwd met gehuchten en zonder dorpskern. Dit woningen van keuters, dagloners en wil zeggen dat De Lutte bestond neringdoenden, waardoor het dorp uit een samenstel van meerdere een meer gesloten karakter kreeg. kleine essen, die elk slechts De brinken hadden een genoeg bouwland aan enkele boeren

14 boden. Dat er geen dorpskern tot besteedde de eerste dag in de ontwikkeling kwam is een gevolg nieuwe woning aan het op en neer van de spreiding der bewoners. Wel gaan langs de trap. was er een, in het jaar 1830 gestichte, 'rooms- katholieke kerk 4.2. Verspreide bebouwing aan de Plechelmusstraat, welke nu Evenals De Lutte waren Beuningen, nog het beeld van het centrum De Poppe en De Hengeier Heurne bepaald. Aangezien De Lutte te ver rond 1850 te typeren als van de in aanmerking komende essenzwermnederzettingen. In het industrie-centra was gelegen om gehucht De Poppe was een aantrekkelijk te zijn als grenskantoor voor de in- en vestigingsplaats voor arbeiders, uitvoer van goederen, komende of ging de grote bevolkingsgroei uit gaande naar de koninkrijken het begin van deze eeuw aan haar Hannover en Pruissen. In Beuningen voorbij. De Lutte behield, evenals ontwikkelde zich na de Tweede Beuningen, haar agrarisch Wereldoorlog rond de in 1948 karakter. De Lutte heeft zich als gebouwde kerk een klein kerkdorp. kerkdorp in feite eerst na de In de overige twee buurschappen Tweede Wereldoorlog ontwikkeld. bleef kernvorming geheel achterwege. Rond 1850 heette de essenzwermnederzetting nabij de Tot de verspreide bebouwing Beerninksbrug over de Dinkel nog behoren ook de door de Over Dinkel. Thans duidt men met textielfabrikanten uit Oldenzaal de naam Overdinkel en Enschede op Lossers grondgebied (oorspronkelijke naam: 't aangelegde buitenplaatsen. De Achterveld) het na de ontginning flanken van de Tankenberg werden van het "Lossersche veld" en onder een concentratiegebied van de invloed van de expansie van de grote fabrikantenwoningen omgeven Gronause textielindustrie na 1890 door parkachtige groenstructuren. ontstane kerkdorp aan, dat vanuit Voorbeelden hiervan zijn: Losser gezien over-de-Dinkel ligt. Boerskotten, Nijehus, Egheria, Vanuit de toenmalige Duivendal, Paasberg, Hakenberg, "probleemgebieden", te weten Z.W. Meuleman en Kruisselt. Drente, Z.O. Friesland en de Kop Textielfabrikant Blijdenstein uit -van Overijssel trokken tientallen Enschede liet in 1912 de gezinnen naar het dorp Losser en proefboerderij Judithoeve bouwen. het nauwelijks bewoonde Losserse Hij was één van de oprichters van veld. Op dezelfde wijze ontstond de Nederlandsche nabij de overgang over de Heidemaatschappij. Glanerbeek Glane. De overgang van de sterk geïsoleerde veengemeenschappen in het noorden naar het "Twentsch Paradijs" was bijzonder groot. Het moet voorgekomen zijn, dat een noordeling flauw viel, toen het elektrisch licht in de fabriekshal werd ontstoken. Een ander

15 5 Bevolking

5.1. Loop van de bevolking Tabel 1 geeft een overzicht van de bevolkingsontwikkeling in de gemeente Losser tussen 1850 en 1940. Daaruit blijkt dat tot 1890, met uitzondering van een afname ten tijde van de internationale landbouwcrisis rond 1880, het aantal inwoners van de gemeente Losser vrij constant is gebleven. Dat de daling in het inwonertal tot 1890 in de toen nog hoofdzakelijk agrarische gemeente Losser zo beperkt bleef, was een gevolg van de aanwezigheid van vervangende werkgelegenheid in de stad Oldenzaal. De door de Oldenzaalse textielfabrieken aangetrokken arbeiders vestigden zich aanvankelijk zo dicht mogelijk bij het werk, waardoor het aantal inwoners in de bebouwde kom van de stad toenam. Verbeteringen ten aanzien van het personenvervoer maakten een scheiding van werk- en woongemeente mogelijk, waardoor de gemeente Losser zich ontwikkelde tot een woongemeente voor de onder meer in de gemeente Oldenzaal werkende textielarbeiders. De arbeiders van de Oldenzaalse textielfabrieken vestigden zich merendeels in het gebied dat tot de voormalige marke Berghuizen behoorde. Terwijl de gemeente Losser gedurende de periode 1869- 1889 als geheel een voortdurende daling in het inwoneraantal kende, bleef het aantal inwoners in Berghuizen constant stijgen.

Rond 1890 begon de periode van een sterke groei van de bevolking, tot de Eerste Wereldoorlog als gevolg van de opkomst van de textielindustrie in het Duitse Gronau, daarna als gevolg van de sterke uitbreiding van de

16 werkgelegenheid in de textielfabrieken van voornamelijk Enschede. De gemeente Losser kreeg te maken met forse vestigingsoverschotten en een vrij hoog geboorte-overschot, met name in het gelijknamige hoofddorp. Nadat in 1915 vrij plotseling de Duitse fabrieken sloten en 1.500 arbeiders en hun gezinnen van hun dagelijkse brood werden beroofd, kreeg de gemeente gedurende korte tijd weer te maken met een vertrekoverschot.

5.2. Ruimtelijke spreiding Blijkens tabel 2 woonde in 1849 ruim 34% van de totale gemeentelijke bevolking in het dorp Losser en omgeving (1.663 personen). De meeste inwoners had echter het gebiedsdeel De Lutte met 1.812 personen (ruim 37% van de totale gemeentelijke bevolking). Op 1 januari 1947 bedroeg volgens tabel 3 het aandeel van de gemeentelijke bevolking woonachtig in de kern en het buitengebied van Losser 18% (3.366 personen). Het totale aandeel van de kernen bedroeg met 11.398 personen ruim 61% van de totale gemeentelijke bevolking (= 18.601 personen).

-Na 1947 nam het aandeel van de in het dorp Losser woonachtige bevolking in de totale gemeentelijke bevolking toe tot 55% op 1 januari 1988 (= 12.350 personen). Het aandeel van de in de kernen Beuningen, De Lutle, Losser, Overdinkel en Glane woonachtige bevolking in de totale gemeentelijke bevolking was met 17.336 inwoners toegenomen tot ruim 77%. De cijfers voor 1988 staan in tabel 4.

17 6 Middelen van bestaan

6.1. Landbouw Tot in het begin van de twintigste eeuw stond de veeteelt in de gemeente Losser in dienst van de akkerbouw. De spil van het boerenbedrijf was de verbouw van rogge, het belangrijkste handelsprodukt. Alle hoger gelegen gronden werden er mee ingezaaid. Soms werd er een jaar boekweit tussen door geteeld. De lagere gelegen zuurdere gronden dienden voor de verbouw van andere graangewassen als gerst en haver en aardappelen. De vlasteelt (voor de huisweverij) vond veelal plaats op omgeploegd klaverland.

Vruchtwisseling werd niet toegepast, in plaats daarvan werd de bodem ieder jaar "vernieuwd" door middel van het opbrengen van een laagje potstalmest. De grootte en de kwaliteit van de akkers was daarom direct afhankelijk van de omvang van de veestapel die gehouden kon worden en indirekt dus van de oppervlakte en kwaliteit van de natuurlijke wei- en hooilanden. Voorzover er niet over voldoende gras en hooi beschikt kon worden, vond bij voedering met stoppelknollen en spurrie (beide tussenvruchten) plaats.

Hoewel de zelfvoorziening belangrijk bleef, nam vanaf ongeveer 1850 de produktie voor de markt aanzienlijk in betekenis toe en legden de Losserse boeren zich meer en meer toe op de bereiding van boter en de verkoop van vlees (vooral van varkens en schapen) en eieren. Met de boterbereiding voor de markt kon ook het mesten van de varkens toenemen, omdat ondermelk en de karnemelk vermengd met aardappelen en roggemeel

18 uitstekend varkensvoer vormden. is er lange tijd in het dorp een vestiging geweest van de De accentverschuiving van zuivelfabriek "Frisia". akkerbouw naar veeteelt (in het Coöperatieve zuivelfabrieken bijzonder de rundveehouderij ten werden in die jaren gebouwd door behoeve van de zuivelbereiding) de samenwerkende afdelingen der kreeg rond de jaren tachtig van de A.B.T.B, van Berghuizen met de negentiende eeuw extra impulsen. Lutte, en van Beuningen met Door het opleggen van hoge Denekamp. In 1923 leverden de tarieven op gemest vee door veehouders, behoudens een enkele Pruisen en het uitbreken van de kaasmakerij, hun melk aan deze landbouwcrisis werd de verbouw van coöperatieve melkinrichtingen als graangewassen en het mesten van ook aan coöperatieve vee steeds minder rendabel. De zuivelfabrieken te Oldenzaal en prijzen van zuivelprodukten Enschede. Daar werd de melk daarentegen bleven tijdens de verwerkt tot comsumptiemelk en crisis redelijk stabiel. Om de boter. In 1938 werd de, nog altijd kwaliteit van de boter te verhogen bestaande, Coöperatieve werden speciale boterfabrieken Zuivelfabriek "" opgericht, vaak op coöperatieve opgericht. grondslag. Enerzijds waren de zuivelfabrieken een reactie op de Het toenemende belang van de zwakke concurrentiepositie van de veeteelt uitte zich tussen 1850 en Nederlandse boter op de 1940 in het landschap in de vorm internationale markten en op het van een uitbreiding van het areaal toenemende belang van de grasland. Deze uitbreiding was rundveehouderij, anderzijds vrijwel uitsluitend het gevolg van betekende de komst van de de voortschrijdende ontginningen fabrieksmatige zuivelbereiding een van woeste gronden en het in enorme stimulans voor de cultuur brengen van de natuurlijke uitbreiding van de veehouderijtak. wei- en hooilanden. Een gevolg van Daarnaast speelden de genoemde deze ontginningen was dat tussen introductie van kunstmest en de 1853 en 1950 het totale oppervlak aankoop van betere zaden na 1900 cultuurgrond toenam van 2.060 ha een rol van betekenis. Begin in 1853, tot 3.756 ha in 1910 en -twintigste eeuw werden daartoe in 7.187 ha in 1950. De gemiddelde verschillende buurschappen en in grootte van de landbouwbedrijven de dorpen afdelingen van de steeg van 4,7 ha in 1910 tot 7 ha "Nederlandsche Boerenbond" in 1950. Tussen 1910 en 1950 nam opgericht. de groep van de kleinste bedrijven (1 - 5 ha) af, terwijl de groepen In 1922 werd in het dorp Losser van 5 - 10, 10 - 20 en meer dan 20 een stoomzuivelfabriek gesticht ha toenamen. De sterkste groei door de firma Wed. Koopmans uit vertoonde de groep bedrijven met Enschede. Spoedig hierna werd de meer dan 20 ha land, een groei die fabriek omgezet in de "N.V. tot zich goeddeels tussen 1910 en de Exploitatie der Nieuwe Enschedese Tweede Wereldoorlog voltrok. In Melkinrichting en 1955 was het algemeen voorkomende Stoomzuivelfabriek te Losser". Ook bedrijfstype het gemengde bedrijf.

19 Het grootste deel van de zochten in de fabricage van cultuurgrond was grasland (72%), voornamelijk linnen stoffen. De 28% was als bouwland in gebruik. geweven stoffen werden verkocht aan fabriqueurs of linnenreders Ook de ontwikkeling van de (=linnenhandelaars), die om de veestapel vanaf 1850 illustreert kwaliteit en de gelijkvormigheid de verschuiving in het agrarische van de produkten te bewaken aan de bedrijf naar de rundvee- varkens- thuiswevers grondstoffen en kippenhouderij, met als gevolg verstrekten en weefgetouwen een sterk gewijzigde inrichting en verhuurden. Oorspronkelijk weefden veranderd uiterlijk van de de thuiswevers het grove linnen, boerenerven. Per bedrijf werden in maar later werden, door het 1955 gemiddeld 5 melkkoeien gebruik van betere garens, ook gehouden, een gemiddeld lagere fijnere weefsels gemaakt. Voor het bezetting dan in de omliggende bleken van de stoffen bevond zich gemeenten. Deze lagere bezetting in het dorp het genoemde gold ook voor de varkens en de bleekveld, dat aanvankelijk kippen. hoofdzakelijk voor huishoudelijk gebruik diende. De Losserse Na de Tweede Wereldoorlog kwam de dorpsbleek, die in akkerbouw steeds meer in dienst gemeenschappelijk bezit was, van de veeteelt te staan, een deel bestond uit een ruim grasveld, . van de oude bouwlanden werd doorsneden met brede sloten, omgezet in weiland en waarin een aantal spoelbruggetjes voedergewassen verdrongen het aan zware ketenen bengelden. De graan steeds verder naar de bewoner van het bleekhuis was achtergrond. verantwoordelijk voor de bewaking en het onderhoud van de bleek. Bij Was in 1850 nog bijna de gehele de markeverdeling in 1851 kwamen beroepsbevolking werkzaam in de bleek en bleekwachtershuisje in landbouw (volledig en/of in het bezit van de gemeente. Sinds deeltijd), in 1960 bedroeg het de restauratie in 1964 berust het aandeel van de mannelijke beheer bij de Stichting "De beroepsbevolking in de landbouw Dorpsbleek". Behalve de dorpsbleek nog slechts 14,4% en het aandeel waren er in de gemeente Losser ook -van de vrouwelijke particuliere bleekvelden. Hiervan beroepsbevolking nog 10,5%. is de Elderinksbleek op het oude Verreweg de meeste mensen werkten erve Elderink of Ellerman in toen in de nijverheid en diensten, Overdinkel een voorbeeld. Bekend veelal buiten de eigen gemeente. is ook de Smitsbleek.

6.2. Ambacht en industrie In de loop van de tijd drong de vervaardiging van katoen de 6.2.1. De periode tot 1850 linnennijverheid op de De grote bloei van de Twentse achtergrond. Daarbij speelde textielnijverheid vond plaats vooral de afscheiding van België tussen 1675 en 1725 toen als in 1830 een rol. Door het gevolg van een teruggang in de wegvallen van Vlaanderen als landbouw veel mensen een uitweg leverancier van katoenen stoffen

20 bestemd voor Nederlands Indië, 1863). ging de Nederlandsche Handel Maatschappij (N.H.M.) op zoek naar Eind vorige eeuw liep de nieuwe produktiegebieden. De keuze textielweverij, die in Losser viel daarbij op Twente, waar de steeds intensief was bedreven, textielnijverheid geen onbekend geleidelijk ten einde. In dezelfde verschijnsel was. De introductie tijd nam de textielindustrie in van de nieuwe weeftechniek en het Gronau (B.R.D.) een grote vlucht. gebruik maken van eveneens uit En als dan in de negentiger jaren Engeland afkomstige fijnere garens van de negentiende eeuw de Duitse had de concentratie van de fabrieken hun poorten voor de textielnijverheid in speciale Nederlandse arbeider openstellen, weefhuizen tot gevolg en betekende verdwijnen daarin niet alleen veel tegelijkertijd het einde van de werkloze Losserse handwerkers, vlasverbouw en het thuis spinnen maar ook honderden arbeiders uit in Twente. de noordelijke provinciën. Geleidelijk trok iedereen die In 1840 waren er in Losser drie werken kon, en op de boerderij calicotweverijen, waar in totaal gemist kon worden, de grens over 620 calicotwevers werkzaam waren. om te werken. Omdat in Duitsland Calicot was de, met de nieuwste, de lonen hoger waren dan in in Engeland ontwikkelde Nederland en omgekeerd het leven weeftechniek van de schietspoel, hier goedkoper was, ontstond een die de oude met de hand druk verkeer van grensgangers naar doorgeworpen "smietspoel" verving, de Gronause fabrieken. geweven katoenenstof. Men Taalmoeilijkheden deden zich niet produceerde er zogenaamde voor, want in de Duitse fabrieken bombazijn, marseilles, pillows was Twents de voertaal. Zelfs het enz. voor fabrikanten uit Enschede verschil in munt had weinig en Oldenzaal. Ook waren er toen bezwaren. In Losser werd het een kunstazijnfabriek en een Duitse geld weldra het enige korenmolen. Kort na 1840 moet de betaalmiddel. Tot 1915 trokken Losserse textielnijverheid een iedere morgen circa 1.500 Losserse recessie gekend hebben, getuige arbeiders de grens over naar hun het gemeenteverslag van 1843, dat werkplaatsen, om 's avonds terug -meldt, dat "de drie te keren. calicotfabrieken lijdende zijn en bijna geheel niet werken, terwijl Als in 1914 plots de Duitse de ene kunstazijnmakerij slechts fabrieken sluiten wordt dit matig werkt". arbeidersleger een smokkelleger. Een smokkelleger waarin velen hun 6.2.2. De periode 1850-1940 bestaan vonden, maar velen ook tot In 1853 maakt het gemeenteverslag de ondergang werden gebracht. melding van tien calicotfabrieken. Stevige barricaden vervingen de In deze tien fabrieken werkten in vrije doortocht, doch zij konden totaal 329 mannen, 241 vrouwen en niet beletten dat de smokkelwaar 214 kinderen. De wevers verdienden in grote hoeveelheden van 25 é 50 cent per dag, 1,50 tot vaderland wisselde. Met financiële 3,00 gulden in de week (lonen anno steun van het Nationaal

21 Steuncomité werd tot eind 1919 van van de volgepropte wagons van de gemeentewege in een soort van stoomtram van Losser via Oldenzaal werkloosheidsuitkering voorzien. naar Enschede. Lang duurde de Zolang er wat te smokkelen viel welstand echter niet. De moordende bleef open werkloosheid beperkt. concurrentie van met name Japan, Met het einde van de Eerste werd reeds tegen het einde van de Wereldoorlog kwam er echter een twintiger jaren merkbaar. Enschede einde aan het smokkelen op grote nam geen nieuwe arbeidskrachten schaal, waardoor deze vorm van meer aan, en trok de werkloosheid fors toenam. vervoerskostentoelage in, aldus de beste arbeiders dwingend zich in De arbeidersbeweging deed moeite de stad te vestigen. Een uittocht ook in Losser aanhangers te op grote schaal kwam tot stand, winnen, doch een daar door de waarbij de leeggekomen woningen in socialisten gehouden Losser vaak werden betrokken door propagandavergadering eindigde op werkloze arbeiders uit de zondag 20 mei 1894 met de textielcentra die een goedkoper "Socialistenslag", zoals het in leven op het platteland zochten. Losser heet. In 1895 werd wel opgericht de R.K. Arbeiders Rond 1925 heeft er aan de Hoge Organisatie en ontstond het Boekeiweg een slechts enkele verenigingslokaal, het Sint meters in het vierkant groot Jozefgebouw. In 1905 volgde een fabrieksgebouwtje gestaan. Hier afdeling van de Christelijke Bond was gevestigd de "Lossersche "Unitas". Eerste Electrische Weverij". Eigenaar was dhr. Oldenkotte. Het De Eerste Wereldoorlog maakte een fabriekje gaf werk aan twee einde aan de dagelijkse gang over personen. Het eerste de grens naar de Gronause grootindustrieële bedrijf in de textielindustrie. Na 1919 konden gemeente Losser was de in 1921 weer arbeiders terugkeren, maar gebouwde lingeriefabriek van de het oude leven kwam niet meer firma Blom. Deze confectie fabriek terug, want de Duitse mark was maakte gebruik van het grote sterk in waarde gedaald. Na de aanbod van jonge vrouwelijke oorlog breidde de Twentse arbeidskrachten in de gemeente textielindustrie (buiten Losser) Losser. Het bedrijf is niet lang zich geweldig uit, met Enschede na opening gesloten. als grootste textielstad. Na het beëindigen van de textielstaking Op 29 december 1926 werd de van 1924, waarbij een aantal textielfabriek "L. Van Heek & Zn. Losserse arbeiders fungeerden als N.V." opgericht door Ludwig van stakingbrekers, kregen veel Heek en zijn zoon Helmich Jan Paul arbeiders uit Losser de kans om in van Heek uit Enschede. Later Enschede te gaan werken. Voor traden Ludwig van Heek Jr. en Jan Losser brak toen een tijd van Herman van Heek als firmanten toe. ongekende welstand aan. Dagelijks Losser had de vestiging van deze trokken honderden arbeiders per textielfabriek te danken aan het fiets over de nieuw aangelegde feit dat de zoon van Ludwig van provinciale weg, of gezeten in één Heek, Helmich Jan Paul, gepasseerd

22 werd bij opname in de firma te vernietiging prijs gegeven. Een Enschede. Vader en zoon trokken vierde molen stond in Beuningen, hieruit de consequenties en aan de Oldenzaalsestraatweg. Het richtten in Losser een eigen was de opvolger van een in 1875 fabriek op. Het bedrijf werd gebouwde molen van het gevestigd aan de Gronausestraat. grondzeiler- of grondmolentype. De De moderne machines vergden maar latere stellingmolen werd rond weinig arbeidskrachten. Bovendien 1901 gebouwd en mede als zaagmolen bleef door de veranderende ingericht. In 1925 werd deze molen tijdsomstandigheden de voorgenomen onttakeld tot romp zonder kap. bouw van een weverij, die meer dan de gestichte spinnerij Een belangrijke vorm van arbeidskrachten zou hebben nijverheid was ook de gevraagd, achterwege. Gefabriceerd vervaardiging van bakstenen. Rond werden weefgarens, tricotage- 1863 waren er in de gemeente garens en verbandgaas. Belangrijke Losser in totaal vijf steen- en uitbreidingen hadden plaats in de pannebakkerijen. In totaal waren jaren 1939, 1951 en 1957. hier 41 werklieden actief. Al deze bakkerijen zijn in de loop van de Behalve de textielfabricage kende tijd teloor gegaan. De nog altijd de gemeente Losser omstreeks het bestaande steenfabriek "De midden van de vorige eeuw ook Werklust" is rond 1895 ontstaan . andere industrieën. Zo stonden er uit een even ten noorden van een aantal windkorenmolens. De Losser, langs de weg naar Teylersmöll of Muttersmöll was Oldenzaal, gelegen veldoven. Deze gelegen op de Molenbelt, aan de fabriek werd in 1923 door gebr. grindweg naar De Lutte. In de Osse gekocht. In 1924 werd de nu stender stond "Anno 1740 den 28 nog in gebruik zijnde ringoven October", maar de molen was van gebouwd. Een bedrijfsspoorlijntje oudere datum, gezien een akte van over de Smuddeweg zorgt voor het overdracht uit 1640. De molen is transport van de grondstof uit de in 1917 voor afbraak verkocht en kleiput naar de fabriek. verdwenen. Een tweede Losserse molen stond op de Möllenberg in de 6.2.3. De periode na 1940 Losserse Esch. Deze molen, ook Tussen 1947 en 1960 nam de totale -genoemd "De Hoop", werd in 1921 Losserse beroepsbevolking toe met door brand vernield. Er kwam een 461 personen. Het aantal werkzame nieuwe molen die echter na de bouw personen in de landbouw gaf een van een moderne maalderij aan de afname te zien van 904 personen. Schoolstraat in 1926 buiten De beroepsbevolking in de gebruik werd gesteld. In 1953 is nijverheid en de dienstensector is het restant van deze molen in deze periode toegenomen met afgebroken. In het Luttermolenveld respectievelijk 956 en 409 lag de Oosterbroekermolen. De personen (resp. van 54,5% tot molen was omstreeks 1835 al bezit 64,6% en van 17,3% naar 22,1%). van de molenaarsfamilie Was dus in 1947 reeds de Oosterbroek. In de eerste helft meerderheid der beroepsbevolking van deze eeuw is het onderhoud werkzaam in de nijverheid, nadien gestaakt en de molen aan de is deze overheersende positie van

23 de industrie als werkgever verder versterkt. In 1960 was alleen in Beuningen nog de meerderheid der beroepsbevolking werkzaam in de landbouw,' terwijl De Lutte opviel met een relatief groot deel van de beroepsbevolking werkzaam in de dienstensektor (31,7%).

Van de totale mannelijke beroepsbevolking was in 1960 ongeveer de helft buiten de eigen gemeente werkzaam. Van de in de nijverheid werkzame mannen was dat zelfs 78%. Het aantal woonforensen in de gemeente bedroeg in dat jaar 2.562, het aantal werkforensen 114. Eén en ander betekent niet dat er toen in de gemeente geen industriële werkgelegenheid te vinden was. Er waren 13 industriële bedrijven met meer dan 10 personeelsleden gevestigd. Naast enkele textielfabrieken bevonden zich er enige meaalbedrijven, twee confectiefabrieken, een zuivelfabriek en een steenfabriek. Wat betreft de werkgelegenheid nam de textielindustrie met 68% van de totale beroepsbevolking de belangrijkste plaats in, gevolgd door kleding en reiniging met 20% van de beroepsbevolking. Het merendeel van de huidige bedrijven bevindt zich op het in de jaren zestig ten zuiden van het dorp Losser, aan de weg naar Glane, aangelegde industrieterrein. Sindsdien is het terrein meermaals uitgebreid en langzaam aan volgebouwd. Hier gevestigde bedrijven behoren tot verschillende bedrijfsklassen, waaronder de textielnijverheid, de metaalnijverheid en ook de voedings- en genotsmiddelenindustrie.

24 7 Sociale en culturele voorzieningen

7.1. Kerken en begraafplaatsen In 1850 was ruim 93% van de totale bevolking van de gemeente Losser rooms-katholiek. De Nederlands hervormden maakten in 1850 iets minder dan zes procent van de totale bevolking uit. In de gemeente Losser stonden toen drie kerkgebouwen, waarvan er twee de rooms-katholieke signatuur hadden, en één de hervormde.

Van een parochie Losser (kerspel Lotere) wordt al gesproken in 1352. De oudste kerk van de gemeente Losser was toegewijd aan de H. Martinus en als enige getuige van deze oude parochiekerk resteert nog de oude toren op het Martinusplein. De exacte bouwdatum van deze toren is niet bekend, maar ligt vermoedelijk tussen 1200 en 1400.

Na de Reformatie kwam de Martinuskerk in handen van de hervormden. De katholieken bezochten daarna de kerkdiensten in het klooster "Maria op de vlucht naar Egypte", even over de grens bij Glane. Bij decreet van Koning Lodewijk in 1810 kwam de Losserse kerk weer in handen van de katholieken, de toren werd eigendom van de burgerlijke gemeente. In 1900 werd de huidige Maria Geboorte Kerk gebouwd, onder architectuur van A. Tepe. De Martinuskerk werd daarop in 1904 afgebroken, doch de oude toren bleef behouden.

De hervormden bouwden in 1810, op kosten van het Rijk, een kerk aan het Raadhuisplein. In 1954 onderging dit gebouw een grondige restauratie, waarbij met name de toren een flinke gedaantewisseling onderging.

25 De Lutte kreeg in 1786 een eigen Losser (één rooms-katholieke, één "kerkhuis" op erve Varwick en in hervormde en één algemene), drie 1799 stichtte men daar een in Overdinkel (één rooms- zelfstandige parochie. In 1831 katholieke, één hervormde en één werd de eerste steen gelegd voor algemene), een rooms-katholieke in een nieuwe kerk. Deze kerk werd Beuningen en een algemene in De aan de H. Plechelmus gewijd. Thans Lutte. De rooms-katholieke bepaalt deze kerk nog steeds het begraafplaats aan de beeld van het centrum van De Scholtinkstraat is in 1907 Lutte. In 1909 werd in Overdinkel gesloten, evenals de begraafplaats een hervormde kerk gebouwd. Een rond de Martinustoren, die werd jaar later werd hier de rooms- gesloten op verzoek van het R.K. katholieke kerk, gewijd aan de H. kerkbestuur van de Mariageboorte Gerardus Majella, geconsacreerd. parochie. Aan de Sportlaan was tot Daarnaast kent Overdinkel nog een 1954 de joodse begraafplaats kleine Hersteld-Apostolische gevestigd. In verband met de gemeente. Een rooms-katholieke aan uitbreiding van het dorp Losser is het H. Sacrament gewijde kerk te de begraafplaats in dat jaar Glane werd in 1948 gebouwd. Dit is gesloten. De graven zijn tien jaar thans een bijkerk van de St. later naar Enschede overgebracht. Martinusparochie in het dorp Losser. In 1948 is in Beuningen de 7.2. Scholen kerk van de "O.L. Vrouw van Rond het midden van de vorige eeuw Altijddurende bijstand" parochie waren er in de gemeente Losser gereed gekomen. twee openbare scholen voor lager onderwijs, één in het dorp Losser Tot 1862 heeft er in de gemeente en één in De Lutte. De school in Losser een joodse gemeente De Lutte werd gebouwd in 1834, die bestaan. Deze groep werd geleid in Losser in 1843. Beide scholen door een voorzanger, die in werden samen door ruim 400 november 1862 naar elders leerlingen bezocht. De meeste verhuisde. Sedertdien zijn er in kinderen uit de overige de gemeente Losser geen openbare nederzettingen in de gemeente joodse godsdienstoefeningen meer bezochten scholen in buiten de gehouden. gemeente gelegen plaatsen.

De gemeente Losser telt Tussen 1850 en 1931 nam het aantal tegenwoordig twee hervormde lagere scholen in de gemeente gemeenten en vijf afzonderlijke losser toe tot veertien. Van de parochies met ieder een eigen veertien lagere scholen in 1931 kerkgebouw. In het in 1911 in waren er vijf in Losser gevestigd, Glane gestichte St. Olafsklooster te weten een rooms-katholieke is tegenwoordig het eerste meisjesschool, twee rooms- Syrisch-Orthodoxe klooster in katholieke scholen voor zowel Europa gevestigd. Dit klooster jongens als meisjes, een werd in 1984 ingewijd. christelijke lagere school en een openbare lagere school. Overdinkel In 1989 telde de gemeente Losser telde in 1941 een rooms-katholieke acht begraafplaatsen. Drie in jongensschool, een rooms-

26 katholieke meisjesschool, een christelijke lagere school en een openbare lagere school. Beuningen, Berghuizen en De Lutte hadden elk één rooms-katholieke school voor zowel jongens als meisjes, en in Marke en Beekhoek waren er nog twee openbare lagere scholen gevestigd.

Anno 1989 had de gemeente Losser veertien basisscholen. Hiervan hebben er negen de katholieke signatuur (zes in Losser en telkens één in Overdinkel, De Lutte en Beuningen) drie de openbare (twee in Losser en één in Overdinkel) en twee de hervormde (één in Losser en één in Overdinkel). De scholen voor voortgezet onderwijs, een MAVO- school en een Nijverheidsschool, dateren van na de Tweede Wereldoorlog, evenals het, in de Losserse Zandbergen gevestigde internaat De Ravenhorst.

27 8 Ontwikkeling 1850-1940

Typering: Kernesdorp.

Functie: In 1850 was Losser een agrarische verzorgingskern.

Ruimtelijke ontwikkeling: Tegen het midden van de 19de eeuw bestaat de kern Losser uit een compacte bebouwing, gelegen rondom de kerk en aan een sterk vertakt netwerk van paden aan de noordzijde van het escomplex. Gedurende de gehele periode 1850 - 1940 vindt uitbreiding van het bebouwingspatroon plaats langs de op deze oorspronkelijke kern aansluitende wegen. Mede onder invloed van het forensisme op de Duitse textielindustrie dient daarbij vooral de doorgaande route Oldenzaal-Gronau, waarlangs in 1899 een tramlijn wordt aangelegd, als vestigingsas. Als gevolg hiervan breidt Losser zich voornamelijk lineair in zuidelijke richting uit langs de Gronausestraat, met kleinere aanzetten naar het noordwesten langs de Oldenzaalsestraat en -na 1900- langs de Enschedesestraat. De bouw van een nieuwe R.K. kerk met bijbehorende pastorie en begraafplaats ten westen van de oude kern sluit geheel bij deze ontwikkelingen aan, evenals de vestiging in de jaren '20 van een textielindustriegebied aan de Gronausestraat op ruime afstand ten zuiden van het dorp. Opmerkelijk is de wijze waarop de uitgroei van Losser tot stand komt: rond 1900 is over een grote lengte reeds verspreid gesitueerde woonbebouwing langs de Gronausestraat gelegen, die zich gedurende de daaropvolgende decennia geleidelijk tot een

28 bebouwingslint verdicht. Ook op andere plaatsen komen min of meer losliggende groepjes woningen voor langs de bestaande wegen, zoals de Scholtinkstraat en de Hogeweg, die echter pas na de Tweede Wereldoorlog door de aanleg van grote uitbreidingswijken in de dorpsstructuur zijn opgenomen. De uitbreidingen van Losser gedurende de periode 1850-1940 vertonen het algemeen geldende beeld van niet planmatige ontwikkelingen langs een overwegend eerder bestaand wegenpatroon aansluitend op de oorspronkelijke kern. In verband daarmee zijn bij de stedebouwkundige typologie geen bijzondere stedebouwkundige ontwikkelingen aangeduid. Gebieden met bijzondere stedebouwkundige waarden uit de periode 1850 - 1940 komen in Losser niet voor.

29 Stedebouwkundige ontwikkeling Losser

Kaart ca. 1850

^^« -^ fe

Wv$$m

WÊÊmm

SP > MtjjmmmM mA

30 Kaart ca. 1900

31 Kaart ca. 1940

W"^:^0$^^-^:i

Schaal : ca. 1:15000 Bron : Topografische kaarten van Nederland Kaart ca. 1850, verkend 1848 Kaart ca. 1900, verkend 1881/1882, herzien 1903 Kaart ca. 1940, verkend 1881/1882, herzien 1933

32 Legenda typologie

algemeen stedelijk ingericht 1940

industriegebied 1940

groen gebied 1940

lineaire ontwikkeling 1850 - 1940 iBF-W LJ

Kaart ca. 198, Overdinkel

Ruimtelijke ontwikkeling: De nederzetting Overdinkel is pas ontstaan tegen het einde van de 19de eeuw; rond 1850 bestaat het gebied met die naam nog uit onontgonnen heideland aan - vanuit Losser gezien - de overkant van de Dinkel. Onder invloed van de groeiende textielindustrie in het direct over de Pruissische grens gelegen Gronau vestigen zich vanaf de jaren '80 van de 19de eeuw arbeiders in dit onbewoonde gebied. Als belangrijkste vestigingsbasis dient de doorgaande weg naar Gronau, de huidige Hoofdstraat, waardoor een langgerekte lineaire bebouwingsstructuur tot stand komt van overwegend individuele, losse woningen en enkele voorzieningen. Dit enkelvoudige bebouwingslint wordt na 1900 aan de oostzijde uitgebreid met de Kerkhofweg waar een vergelijkbaar bebouwings- patroon ontstaat. In het tussengelegen gebied wordt, onder invloed van de sterk groeiende arbeidersbevolking in het grensgebied, rond 1910 door een particulier een klein planmatig woningbouwcomplex gerealiseerd langs een nieuw aangelegde straat (Tjibbe Knolstraat), hetgeen als een vroege vorm van projectontwikkeling mag worden aangemerkt. Aan de noordwestzijde van het oudste bebouwingslint wordt, bij de daar in 1908 voltooide R.K.kerk, een gebied specifiek ten behoeve van katholieke voorzieningen ingericht. Naast elementen zoals kerk, pastorie en begraafplaats maakt een relatief omvangrijk processiepark met bijbehorende kapellen daarvan deel uit, waardoor het gebied als geheel een overwegend groene inrichting kent.

33 Het stedebouwkundig-ruimtelijk specifieke ruimtelijke inrichting patroon van Overdinkel, bestaande voor een bijzondere functie, die uit de oorspronkelijke bovendien samenhangt met een van bebouwingsas langs de Hoofdstraat, hogerhand uitgevaardigd verbod op met enige, uitgroei langs de het houden van processies op de Kerkhof weg aan de oostzijde en het openbare weg. Mede door de groene gebied bij de R.K.kerk aan redelijke gaafheid van de de noordwestzijde, blijft tot 1940 inrichting en de zeldzaamheid van de dorpsstructuur bepalen. Na de dergelijke parken kan dit gebied Tweede Wereldoorlog wordt eerst van bovenregionale betekenis de omgeving van de Kerkhofweg worden geacht. verder bebouwd, daarna vindt de uitbreiding op meer geconcentreerde en planmatige wijze plaats in het gebied ten westen van de Hoofdstraat. De oorspronkelijke lineaire hoofdstructuur van Overdinkel blijft daarbij echter zowel ruimtelijk als functioneel herkenbaar aanwezig.

Gebieden met bijzondere stedebouwkundige waarden: Hoewel de architectonische kenmerken van de woningen aan de Tjibbe Knolstraat door een ingrijpende renovatie inmiddels voor een groot deel zijn verdwenen, is dit complex van dubbele arbeiderswoningen toch als een gebied met bijzondere waarden aangegeven. Deze waarden, die voornamelijk van lokaal belang zijn, hebben vooral betrekking op de historische betekenis van de "vroege projectmatige vorm waarin deze woningen zijn gerealiseerd in samenhang met de sociaal- economische ontwikkeling van een kenmerkende grensarbeidersnederzetting als Overdinkel. Een tweede gebied met bijzondere stedebouwkundige waarden betreft de omgeving van de R.K.kerk met het processiepark. Hier is sprake van zowel een stedebouwkundige als een historische betekenis door de

34 Bronnen

Literatuur Losser en regio: •Advies inzake de meest- wenschelijke toekomstigde administratieve indeeling der huidige gemeente Losser. E.T.I.O., Zwolle, 1941. *Anderson, W.F., Een geologisch natuurmonument op de Losserse es. Losser. •Annexatieplannen Losser- Oldenzaal. *De Bruyn, A.G. en Nieuwenhuis, Gids voor Oldenzaal en De Lutte. Oldenzaal, 1927. *Dingeldein, W.H., Het land van de Pinkel. De schoonheid van Noordoost-Twente. 4-e druk, Amersfoort, 1964. •Geerdink, J.G., Kroniek van De Lutte (800-1875). Historische Vereniging "De Dree Marken" De Lutte, Oldenzaal, 1945. •Grondstukken en bewoners in dorp Losser, omstreeks 1820. Delen 1, 2, en 3, Historische Kring Losser, Losser 1986, 1989. •Helvoort, C.J.A. van, Losser voorheen en thans. Oldenzaal, 1926. •Helvoort, C.J.A. van, Losser voorheen en thans II. Stichting Historische Kring Losser, Losser, 1981. •Hulshoff, A.L., Het markerept van Losser. Kampen, 1967. •Korte documentatie van industriële vestigingsfactoren in de gemeente Losser. E.T.I.O., Zwolle, 1964. •Losser als woon- èn werkeemeente. E.T.I.O., Zwolle, 1959. •Losser en zijn kerkdorpen in oude foto's. Stichting Historische Kring Losser, Losser/Zutphen, 1987. •Losser 1989-1990. Officiële gids voor de gemeente Losser. Losser, 1989. •Markereet van De Lutte.

35 Overijsselsche stad- dijk- en markeregten. Vereeniging tot beoefening van Overijsselsen regt en geschiedenis, Zwolle, 1877. *Olde Meierink, L.H.M. Monumenten van Losser 1. Oldenzaal/Losser 1980. *Sociale kaart van de gemeente Losser. Een schets van de plaatselijke situatie. Stichting Overijssel, Zwolle, 1964.

Kaarten: *Bodemkaart van Nederland. Stiboka, Wageningen, 1985. •Kadastrale minuutkaart 1832, Rijksarchief Overijssel, Zwolle. Topografische kaart van Nederland, ca. 1850, 1900, 1935, 1950, 1960, 1976 en 1985. Topografische Dienst Delft/Emmen.

Archieven: •Databank Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Sociale geografie, 1988. •Gemeenteverslagen 1850-1940, Rijksarchief Overijssel, Zwolle •Verslagen van Gedeputeerde Staten 1850-1940, Rijksarchief Overijssel, Zwolle.

36 Tabellen

Tabel 1 Loop van de bevolking in de gemeente Losser tussen 1850 en 1940.

Jaar1) Aantal inwoners Index(1850=100)

1850 4.808 100 1860 5.017 104 1870 4.933 103 1880 4.628 96 1890 4.994 104 1900 7.819 163 1910 10.486 218 1920 12.611 262 1930 14.762 307 1940 16.776 350

1) Cijfers per 31 december

Bron: Databank Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Sociale Geografie, 1988.

Tabel 2 Aantal inwoners en woningvoorraad per onderdeel van de gemeente Losser in 1849.

Onderdeel Aantal inwoners1) Woningvoorraad1)

Losser 1.663 290 Beuningen 721 125 De Lutte 1.812 310 Berghuizen 621 110 Gemeente Losser 4.817 835

1) Cijfers bij benadering

Bron: Steden en dorpen in Overijssel, 1980. 37 Tabel 3 Aantal inwoners en woningvoorraad per onderdeel van de gemeente Losser op 1 mei 1947.

Onderdeel. Aantal inwoners Woningvoorraad

Losser 3.366 De Lutte 419 Mekkelhorst 179 Overdinkel 2.935 Glane 552 De Zoeke 1.697 Zuid Berghuizen-Tankenberg 2.250 Totaal kernen 11.398

Verspreide huizen 7.203

Gemeente Losser 18.601 3.179(879)1)

1) (...) = aantal boerderijen en/of tuinderswoningen.

Bron: Uitkomsten van de volks- en beroepstelling van 31 mei 1947.

Tabel 4 Aantal inwoners en woningvoorraad per onderdeel van de gemeente Losser op 1 januari 1988.

Onderdeel Aantal inwoners1) Woningvoorraad1)

Kern Beuningen 140 60 Buitengebied Beuningen 839 187 Kern De Lutte 1.315 430 Buitengebied De Lutte 1.680 419 Kern Losser 12.350 4.219 Buitengebied Losser 1.391 293 Kern Overdinkel 3.383 1.218 Buitengebied Overdinkel 804 237 Kern Glane 178 66 Buitengebied Glane 349 119

Gemeente Losser 22.429 7.248

1) De genoemde aantallen zijn gemeentelijke opgaven; ze kunnen daardoor afwijken van de C.B.S.-cijfers.

Bron: Statistieken R.O.I., Aantal inwoners en woningvoorraad per onderdeel van de gemeenten van Overijssel, 1988.

38 Kaart 1

DE LIGGING VAN DE GEMEENTE IN TWENTE

r'

"""T N

10 km

Grenzen van Twente Gemeentegrenzen

Bron: Atlas van Nederland, deel 1, 1984.

39 Kaart 2

BODEMGESTELDHEID EN GEOLOGIE

0 1 2 3 4km

I I Enkeerdgronden met een 30 tot 50 cm dik cultuurdek HHI Kleine, geïsoleerde dekzandkop met een tenminste 30 cm dik cultuurdek [mmm Stuifzanden I I Schrale zandgronden (veldpodzolgronden) MINIMI Keileemgronden |::::: :| Keileemlaag onder jongere afzettingen, beginnend tussen 40 en 120 cm. KXXXX Kleiige beekdalgronden met grote variatie in textuur van de zavel- en kleilagen I) I j 11 Beekeerdgronden (deels geëgaliseerd) LUJ Stuwwal ••«•-• Smeltwatergeul Bebouwde kom

Bron: Bodemkaart van Nederland, 1985.

40 Kaart 3

MARKEN

/ MARKE DE LUTT

4km

Gemeentegrens op 1 januari 1989 Markegrens Beek • Stad % Kerkdorp

Bron: Geschiedkundige Atlas van Nederland, 1924; en Jaarboek Twente 1965.

41 Kaart 4

INFRASTRUCTUUR

Glanerbrug

Gronau 4km

Grind-, macadam-, puin- en/of schulpweg in 1850 Tussen 1850 en 1940 verharde/aangelegde wegen Spoorlijn aangelegd door de Spoorweg-Maatschappij Almelo-Salzbergen Opgeheven tussen 1890 en 1903 aangelegde tramlijn Goederenspoorlijn aangelegd door de N.S. Bebouwde kom in 1984

Bron: Topografische kaarten van omstreeks 1850, 1935 en 1972.

42 Kaart 5

GEMEENTE LOSSER OMSTREEKS 1865

K X

(ielfckeuil iluur J. Uitgave van Hugu Suriugar te Letuwarilr

Bron: Gemeente-atlas van Nederland, 1971.

43 Kaart 6

GEMEENTE LOSSER OMSTREEKS 1972

N 0 1 2 3 4km r Bron: Topografische kaart van Nederland, 1972. 1 ) 44