Masarykova univerzita

Filozofická fakulta

Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky

Nizozemský jazyk a literatura

Bc. Jana Jurčagová

Het substandaardtaalgebruik in de Vlaamse stripverhalen F.C. De Kampioenen en De Avonturen van Urbanus

Magisterská diplomová práce

Vedoucí práce: Lic. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A.

2018

Prohlašuji, že jsem diplomovou práci vypracovala samostatně s využitím uvedených pramenů a literatury.

Ik verklaar hiermee dat ik deze Masterscriptie zelfstandig heb geschreven. Alle bronnen en literatuur die ik gebruikt heb, zijn in de literatuurlijst opgenomen.

Bc. Jana Jurčagová

Dankbetuiging

Mijn voornaamste dank gaat uit naar mijn uitstekende begeleidster Sofie Royeaerd. Zij beantwoordde altijd trouw al mijn vragen en stond altijd klaar om mij te helpen. Zonder haar bereidheid en geduld zou deze scriptie niet tot stand zijn gekomen.

Ik wil ook alle andere docenten van de Neerlandistiek in Brno hartelijk bedanken voor de boeiende colleges en inspiratie.

Verder wil ik veel dank uiten aan mijn vrienden en familie voor hun steun en ook aan medestudenten die mijn studietijd onvergetelijk hebben gemaakt.

Een speciaal woord van dank wil ik richten tot Marnix voor zijn vertrouwen, hulp en steun ook in de moeilijkste momenten.

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 6 1. De Vlaamse omgangstaal binnen het Vlaamse taallandschap ...... 8 1.1. Een beknopte geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen ...... 8 1.2. Het huidige Vlaamse taallandschap ...... 10 1.2.1. Standaardtaal ...... 11 1.2.2. Dialecten ...... 12 1.2.3. Tussentaal ...... 14 1.2.3.1. Ontstaansfactoren ...... 15 1.2.3.2. Definitie ...... 16 1.2.3.3. Kenmerken ...... 18 1.2.3.4. De positie van tussentaal in de gesproken en geschreven taal ..... 20 1.2.3.5. Eerder onderzoek naar tussentaal in geschreven bronnen ...... 21 2. Situering van (Vlaamse) stripverhalen ...... 25 2.1. Algemene geschiedenis van het stripverhaal ...... 25 2.2. Definitie en terminologie ...... 26 2.3. De taal van strips ...... 27 2.4. Het striplandschap in België ...... 29 2.4.1. Historisch overzicht ...... 29 2.4.2. Belangrijkste stromingen binnen de Nederlandstalige strip ...... 32 2.5. Eerder onderzoek naar tussentaal in Vlaamse stripverhalen ...... 35 3. Corpus ...... 39 3.1. Gebruikte stripverhalen ...... 39 3.2. De auteurs van de stripverhalen ...... 41 3.3. Televisievoorlopers van de onderzochte stripreeksen ...... 42 3.3.1. Het taalgebruik ...... 43 3.3.1.1. Het taalgebruik in de televisieserie F.C. De Kampioenen ...... 44 3.3.1.2. Het taalgebruik van Urbanus als televisiepersoonlijkheid ...... 45 4. Methodologie ...... 48 4.1. Vraagstellingen ...... 48 4.2. Werkwijze ...... 49 4.3. De morfo-syntactische analyse: geselecteerde variabelen ...... 51 4.3.1. Het gebruik van het gij/ge-systeem ...... 51 4.3.2. Diminutieven op -ke ...... 52 4.3.3. Afwijkende imperatiefvormen van werkwoorden ...... 53 4.3.4. Dubbele negatie ...... 54 4.3.5. Het gebruik van versterkend ‘dat’ ...... 55 4.4. De lexicale analyse ...... 55 4.4.1. Geselecteerde tussenwerpsels ...... 55 4.4.2. De labelpraktijk van de gebruikte bronnen ...... 56 4.4.2.1. Verwerking van de labels ...... 58 5. Analyse ...... 61 5.1. Kwantitatieve analyse ...... 61 5.1.1. Substandaardtaalgebruik in de onderzochte stripreeksen ...... 61

5.1.2. De frequentie van tussentaalkenmerken ...... 63 5.1.3. Lexicale analyse ...... 66 5.1.4. Tussentaalevolutie ...... 68 5.1.4.1. De gemiddelde substandaardtaalpercentages in de loop van de tijd ...... 69 5.1.4.2. Het lexicon in de loop van de tijd ...... 71 5.2. Kwalitatieve analyse ...... 73 5.2.1. Resultaten ...... 73 5.2.2. Lexicale analyse ...... 76 Conclusie ...... 79 Literatuurlijst ...... 82 Bijlage ...... 92 A) Transcripties ...... 92 B) Tabellen met labeling van de onderzochte woorden ...... 101

Inleiding

Verkavelingsvlaams, koetervlaams, soap-Vlaams, Schoon Vlaams of tussentaal – dit zijn allemaal benamingen voor de Vlaamse omgangstaal die in de laatste jaren sterk in opmars is. Vroeger werd tussentaal als een overgangsfase naar de standaardtaal beschouwd, maar tegenwoordig wordt deze variëteit steeds meer gebruikt, in zowel formele als informele situaties. Taalkundigen nemen deze hybride taalvariëteit al meer dan vijftig jaar onder de loep (De Cock 2013), maar de studies beperkten zich tot nu toe vooral tot het onderzoek naar gesproken media, aangezien tussentaal hoofdzakelijk als een mondelinge variëteit beschouwd werd. Men ging ervan uit dat in de schrijftaal het gebruik van de standaardtaal gangbaar is. Recent lijkt het er echter op dat tussentaal in toenemende mate ook in de geschreven taal infiltreert, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het onderzoek van Tomas De Cock (2013). Zijn onderzoek toont namelijk aan dat tussentaal steeds meer in de privécommunicatie (brieven), semipublieke communicatie (Facebook, Instagram), maar ook in de publieke communicatie (zoals kranten, reclame en stripverhalen) verschijnt. Er kan dus gesproken worden van een nieuw fenomeen – geschreven tussentaal.

In deze scriptie staat het taalgebruik in de Vlaamse stripverhalen F.C. De Kampioenen en De Avonturen van Urbanus centraal. Ik wil onderzoeken hoe er in deze stripverhalen met de taal omgegaan wordt. Meer in het bijzonder wil ik te weten komen hoe tussentalig deze stripverhalen zijn. Bovendien besteed ik aandacht aan de spreiding van de gekozen tussentalige kenmerken en aan het tussentalige lexicon. Ten slotte wil ik ingaan op de tussentaalevolutie, ik wil namelijk bepalen of de toenemende populariteit van de Vlaamse omgangstaal als gesproken variëteit ook in de taal van strips gereflecteerd wordt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heb ik van beide stripreeksen albums uit de periode 1997-2017 onderzocht.

De scriptie is opgedeeld in vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk bespreek ik eerst de geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen en vervolgens licht ik de huidige taalsituatie toe, waarbij de aandacht vooral op de tussentaal gevestigd

6

wordt. Ik ga in op de definitie van tussentaal, haar ontstaansfactoren en de mogelijke ingrediënten van deze taalvariëteit. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan het stripverhaal. Ik focus hier vooral op het striplandschap in België/Vlaanderen en op de belangrijkste stripstromingen in de Lage Landen. Verder besteed ik aandacht aan de taal in stripverhalen en haar specifieke kenmerken. Als laatste komt ook eerder onderzoek naar substandaardtaalgebruik in strips aan bod. In het derde hoofdstuk behandel ik het onderzochte corpus. Ik zal de gekozen stripreeksen en hun auteurs uitgebreider beschrijven. Vervolgens bespreek ik het ontstaan van de strips die hun wortels hebben in de Vlaamse televisie.

De daarop volgende twee hoofdstukken vormen het praktische gedeelte van mijn onderzoek. Het vierde hoofdstuk gaat dieper in op de methodologie. Daarbij zet ik eerst de vraagstellingen op een rij, daarna licht ik de werkwijze toe. Aandacht wordt besteed aan de selectie van tussentalige kenmerken die voor het onderzoek als markeerders gebruikt worden. Tot slot bespreek ik de labelpraktijk van de bronnen die ik voor de lexicale analyse gebruik en de verwerking van deze bronnen.

In het laatste hoofdstuk worden de resultaten van de analyse gepresenteerd en toegelicht. De analyse is opgesplitst in twee delen: de kwantitatieve en de kwalitatieve. In het kader van de kwantitatieve analyse beantwoord ik eerst de vraag welke van de onderzochte stripreeksen tussentaliger is. Dit doe ik met behulp van het berekenen van de gemiddelde substandaardtaaltaalpercentages voor elk stripverhaal apart. Vervolgens komen de frequentie van de onderzochte tussentaalmarkeerders en het tussentalige lexicon aan bod. Ten slotte beantwoord ik de vraag of de populariteit van tussentaal ook in de taal van de strips gereflecteerd wordt. De resultaten worden overzichtelijk in grafieken en tabellen weergegeven. In het kwalitatieve gedeelte ga ik dieper in op opvallende situaties waarin de gekozen tussentaalkenmerken aan bod komen. De tendensen probeer ik te verklaren aan de hand van secundaire bronnen. Bovendien worden een paar personages besproken die qua taalgebruik opmerkelijk zijn.

7

1. De Vlaamse omgangstaal binnen het Vlaamse taallandschap

In het eerste hoofdstuk spits ik mijn aandacht toe op de Vlaamse omgangstaal oftewel tussentaal. Ten eerste zal ik ingaan op de taalsituatie in Vlaanderen om een beter inzicht te kunnen krijgen in hoe tussentaal ontstaan is en wat deze taalvariëteit precies inhoudt. Ik schets de allerbelangrijkste evoluties en ontwikkelingen binnen het standaardiseringsproces in Vlaanderen; vervolgens komt de huidige taalsituatie in Vlaanderen aan bod. Ik ga kort in op de positie van en attitudes tegenover de Nederlandse standaardtaal en de dialecten. De meeste aandacht gaat echter uit naar tussentaal waarbij ik me op de ontstaansfactoren, de verschillende definities en de belangrijkste kenmerken concentreer. Bovendien ga ik in op de positie van tussentaal in de gesproken en geschreven taal. Ten slotte neem ik eerder onderzoek naar tussentaal in geschreven media onder de loep.

1.1. Een beknopte geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen

Het einde van de 14de eeuw was een cruciaal moment in de taalgeschiedenis van Vlaanderen. In die tijd is er in het huidige Vlaanderen een tweetalig rijk ontstaan onder het bestuur van het Franse huis van Bourgondië (Willemyns 2003:93). In de praktijk betekende dit de positieversterking van het Frans, die de bestuurs- en cultuurtaal is geworden. Het Nederlands werd in deze periode vooral door het gewone volk gesproken (idem:96-97).

Een volgende belangrijke mijlpaal, als het om de taalontwikkelingen van het Nederlands in Vlaanderen gaat, was de 16de eeuw. Aan de ene kant was het de periode van ‘zuivering en opbouw van het Nederlands’ (Willemyns 2003:118). In deze tijd werden namelijk de eerste grammatica’s en woordenboeken voor de Nederlandse taal geschreven. Aan de andere kant was het ook de periode waarin het Nederlandse taalgebied in twee delen gesplitst werd, namelijk het Noorden (het huidige Nederland) en het Zuiden (het huidige België/Vlaanderen) (Janssens en Marynissen 2005:102-140). Dit keerpunt vond plaats in 1585 (De

8

val van Antwerpen) wanneer het zuidelijke deel in de macht van Spanje kwam. Sinds dat moment in de geschiedenis heeft het Nederlands in het Zuiden en Noorden een aparte ontwikkeling doorgemaakt (ibidem). Na de scheiding is het standaardiseringsproces in Vlaanderen aanzienlijk vertraagd. Dit is om verschillende redenen gebeurd. Ten eerste zijn veel Vlamingen uit de economische bovenlaag naar het Noorden geïmmigreerd, ten tweede had Vlaanderen geen echt economisch en cultureel centrum en was daarom politiek en economisch verzwakt en ten slotte had België al twee standaardtalen (het Frans en het Latijn) (Marynissen 2017:72-73). Alhoewel het Nederlands de moedertaal van het merendeel van de bevolking was, moest diegene die een hogere positie wilde bereiken Frans praten. Latijn was vooral in de kerk, in de wetenschap en voor filosofie gebruikt (ibidem).

Tot in de 18de eeuw genoot het Frans en de Franse cultuur in Europa veel prestige. De Nederlandse taal is in deze periode aan de opvattingen van het Franse classicisme onderworpen, dat wil zeggen aan strikte taalnormen en regels. Daarom is er een zeer kunstmatige schrijftaal ontstaan die ver van de gesproken taal lag (Janssens en Marynissen 2005:140; Willemyns 2003:172- 173). In het Zuiden was de invloed van het Frans nog intensiever: de Vlaamse adel en de middenklassen spraken bijna uitsluitend Frans en het was nog steeds voornamelijk het gewone volk dat de lokale dialecten gebruikte (ibidem). Dat het Nederlands niet uit de cultuur helemaal verdween, is volgens hoogleraar Nederlandse taalkunde Ann Marynissen (2017:73) aan de geestelijken en de volksletterkunde te danken.

Terwijl de 19de eeuw in Nederland door het linguïstische debat over de juiste verhouding tussen schrijf- en spreektaal gekenmerkt werd (Janssens en Marynissen 2005:130-133), kwam in Vlaanderen de taalpolitiek van volledige verfransing op gang. Ook mensen uit lagere middenklassen hadden in deze periode toegang tot Franstalig onderwijs. Het Nederlands in Vlaanderen bestond alleen maar in de vorm van lokale dialecten, uitsluitend gesproken door de gewone man (Marynissen 2017:74).

9

In de periode van het Verenigd Koninkrijk (1814-1830) nam Willem I enkele maatregelen om de positie van het Nederlands in Vlaanderen te versterken. Het Nederlands werd naast het Frans een officiële taal in alle Vlaamse provincies. De Vlaamse elite en adel verzetten zich echter tegen de pogingen van Willem I omdat de positie van het Frans in gevaar was gekomen (Marynissen 2017:74). Toen België onafhankelijk werd, is de verfransing op alle gebieden van het leven nog sterker geworden dan ooit (Janssens en Marynissen 2005:140-142).

Als antwoord op de toenmalige situatie is de Vlaamse Beweging ontstaan die voor de erkenning van het Nederlands als cultuurtaal in Vlaanderen pleitte en de Franse hegemonie wilde doorbreken (idem:140-151). De beweging viel uiteen in twee groepen: de particularisten die naar een eigen Vlaamse standaardtaal streefden en de integrationisten die bij de standaardtaal in Nederland wilden aansluiten. Het Nederlands in Vlaanderen werd ten slotte bij de Nederlandse norm aangesloten. De eenheid tussen de taal in Nederland en België werd officieel bevestigd door het Cultureel Verdrag in 1946 (idem:152).

De definitieve taalgrens in België komt past in 1962 vast te liggen. In de loop van de 20ste eeuw krijgt het Standaardnederlands in België steeds meer prestige en wordt door de nieuwe media (televisie, radio) sterk gepropageerd. Het echte standaardiseringsproces in België komt in de jaren 50 en 60 op gang – dat betekent bijna vierhonderd jaar later dan in Nederland (Janssens en Marynissen 2005:152-158). De manier waarop het ABN in Vlaanderen in de tweede helft van de 20ste eeuw aan de bevolking opgelegd werd, kan volgens sommige taalkundigen verklaren hoe tussentaal ontstaan is (Van Hoof en Jaspers 2012) (cf. infra).

1.2. Het huidige Vlaamse taallandschap

Samen met het Frans en Duits behoort het Nederlands tot één van de drie officiële talen in België. Het huidige taalcontinuüm in Vlaanderen wordt traditioneel in drie variëteiten opgedeeld: de standaardtaal, de tussentaal en de dialecten. Aangezien in deze scriptie het tussentaalgebruik geanalyseerd wordt, zal ik hieronder het hele Vlaamse taalcontinuüm schetsen om een beter inzicht te

10

krijgen in de totstandkoming van tussentaal en haar positie binnen dit taalcontinuüm.

1.2.1. Standaardtaal

De standaardtaal vormt de hoogste laag in het Belgisch-Nederlandse taalcontinuüm en Martin (2001:709) schrijft er de volgende kenmerken aan toe: het is een taal voor een bepaalde periode, zij is bovenregionaal, zij wordt gesproken door een midden- en hogere klasse, maar wordt in het gehele taalgebied begrepen, zij is geschikt voor veel communicatieve situaties en wordt gebruikt in talrijk vakgebieden. In de praktijk wordt het Standaardnederlands in België vooral op de radio en in televisiejournaals gebruikt en daarom wordt ze soms ook VRT-Nederlands of Journaalnederlands genoemd.

De Belgische variëteit van het Standaardnederlands staat dicht bij de Nederlandse, maar ze zijn zeker niet identiek. Er zijn verschillen te vinden op alle linguïstische vlakken, aldus Geeraerts (2001:338). Er kan over twee verschillende ‘nationale variëteiten’ of ‘natiolecten’ gesproken worden (Geeraerts (2001:340; Martin 2001:711). Natiolecten zijn eveneens binnen andere talen bekend, onder andere binnen het Engels (Brits-Engels vs. andere soorten Engelst)(Geeraerts 2001:341; Willemyns 2003:326-327).

In de taalprakrijk wordt het Standaardnederlands in Vlaanderen in vrij specifieke taalgebieden gebruikt, namelijk in de media, in het bestuur, in het onderwijs en in culturele sectoren. Standaardtaal wordt dus vooral in formele situaties gebruikt (Janssens en Marynissen 2008:200) omdat ‘zij hoog op de statusschaal scoort en als prestigieus beschouwd wordt’ (Willemyns 2003:336). In de schrijftaalpraktijk is de standaardtaal zonder twijfel nog steeds de meest gebruikte variëteit. Als het om het dagelijkse gesproken taalgebruik gaat, grijpen Vlamingen liever naar een informele variëteit.

De houding van Vlamingen tegenover de standaardtaal is volgens Geeraerts (2001:343) tamelijk complex. Aan de ene kant accepteren ze de formele norm, maar tegelijkertijd houden ze er afstand van. Omdat Vlamingen het

11

Standaardnederlands vooral in de meest formele omstandigheden gebruiken, noemt Geeraerts hun houding hiertegen een ‘zondagse-pakmentaliteit’ (ibidem).

Ten slotte moet opgemerkt worden dat de afstand tussen de standaardtaal en de informele spreektaal in Vlaanderen veel groter is dan in Nederland. De vergelijking van de situatie in Nederland en België kan goed afgebeeld worden met behulp van de volgende figuur:

Figuur 1: Het taalcontinuüm van het Nederlands in Nederland en in Vlaanderen (Geeraerts 2001:340)

In zijn grafiek gebruikt Geeraerts de traditionele driedeling van het Vlaamse taalcontinuüm. Andere auteurs zijn echter van mening dat het variëteitencontinuüm meer lagen bevat. Een andere mogelijke verdeling van het taalcontinuüm in Vlaanderen wordt in verband met de tussentaal behandeld (zie

§1.2.3).

1.2.2. Dialecten

Tegenover de bovengenoemde standaardtaalpool staat de dialectpool. Dialect kan beschreven worden als ‘een taalsysteem dat slechts in een regionaal beperkt gebied in die specifieke vorm voorkomt’ (Willemyns 2003:312). Willemyns geeft

12

verder aan dat in vergelijking met de standaardtaal dialecten grote structuur- en functieverschillen vertonen en een veel geringer sociaal prestige genieten (ibidem).

Tegenwoordig kunnen we in Vlaanderen vier grote dialectfamilies van elkaar onderscheiden: het West-Vlaams, het Oost-Vlaams, het Limburgs en het Brabants. Volgens Janssens en Marynissen (2008:183), Marynissen (2003:301- 318) en Taeldeman (2008:45-46) behoren de dialecten tot de taalpraktijk in Vlaanderen, hoewel ze door steeds minder mensen gebruikt worden. Als dialecten hun functie en prestige in de formele situaties beginnen te verliezen, is er sprake van zogenaamd dialectverlies (Willemyns 2003:302). Het is belangrijk te vermelden dat dialectverlies niet noodzakelijk tot standaardtaalgebruik leidt – in Vlaanderen leidt dialectverlies vooral tot gebruik van tussentaal (ibidem).

Het dialectverlies in Vlaanderen verschilt echter per gebied (Willemyns 2003:304). De situatie in de grote steden verloopt anders dan bijvoorbeeld in de perifere gebieden. Terwijl het dialectverlies in Brussel vrij sterk is omdat het vanwege de concurrentie van het Frans vroeger op gang kwam, is het gebruik van dialecten in West-Vlaanderen nog steeds aanzienlijk populair (ibidem).

Volgens Willemyns (2003:308) bestaan er vier factoren waarom mensen afstand van hun dialect nemen: een sociale, geografische, functionele en tijdsfactor. Het zijn vooral mensen met hogere posities en stedelingen die hun dialect eerder voor de standaardtaal inruilen. Willemyns vermeldt eveneens dat dialecten niet ineens verdwijnen, maar het altijd een kwestie van een langere periode is (ibidem).

Janssens en Marynissen (2005) en Van Ouytsel (2012) wijzen erop dat er eveneens een ‘tegenpool’ van dialectverlies ontstaan is. Dit fenomeen wordt ‘dialectrenaissance’ of ‘dialectrevival’ genoemd. Volgens Van Ouytsel (2012:127) zijn ‘de Vlaamse dialecten anno 2012 hun stigma gedeeltelijk kwijtgeraakt’. Daarom kan verwacht worden dat de jongere bevolking meer aandacht aan dialecten in bijvoorbeeld muziek en andere populaire media gaat besteden.

13

Omdat dialectrenaissance echter een verschijnsel op cultureel gebied is, is het onzeker of de jongeren dialecten in het dagelijkse taalgebruik meer gaan gebruiken, aldus Van Ouytsel (idem:128).

Terwijl Standaardtaal door Vlamingen als een statussymbool gezien wordt, (Willemyns:336), blijft dialect de band met de afkomst en tradities. Dialect wordt vaak als een ‘symbool van culturele identiteit’ beschouwd (Willemyns:309).

1.2.3. Tussentaal

Tussen standaardtaal en dialecten kunnen we een substandaardtalige variëteit onderscheiden die vaak met de term ‘tussentaal’ aangeduid wordt. Als linguïstisch concept werd deze hybride taalvariëteit in de jaren 80 van de 20ste eeuw voorgesteld en heeft in de loop van de tijd nog veel andere benamingen gekregen, onder andere ‘Verkavelingsvlaams’, ‘Schoon Vlaams’ en ‘soap-Vlaams’ (De Caluwe 2013:3). De term ‘tussentaal’ zelf wordt aan de Vlaamse taalkundigen Goossens en Taeldeman toegeschreven (ibidem).

In het Vlaamse taalcontinuüm wordt tussentaal vaak ergens tussen de standaardtaal en de dialecten geplaatst. Recenter onderzoek toont echter aan dat tussentaal ook als een taalcontinuüm op zich gezien kan worden en dat ze niet in heel Vlaanderen homogeen is. De Ridder (2007) bouwt verder op het taalcontinuümmodel van Geeraerts (zie §1.2.1) en breidt het nog uit in zijn scriptieonderzoek naar tussentaal op televisie. Hij voegt er de categorieën ‘regiolect’ en ‘informele standaardtaal’ aan toe. De taalvariëteit tussen de standaardtaal en dialecten noemt hij geen ‘tussentaal’, maar ‘tussentalen’. Hiermee impliceert hij dat tussentaal niet homogeen is en dat ze meer lagen heeft (De Ridder 2007:13-14).

Dat tussentaal geen ‘uniforme taalvariëteit’ is, blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek van de Nijmeegse taalwetenschappers Stefan Grondelaers en Roeland Van Hout (2011:221-222). In hun onderzoek naar de taalsituatie in de Lage Landen onderscheiden ze twee verschillende lagen van tussentaal, namelijk de

14

‘hoge’ en de ‘lage’. Bovendien benadrukken ze nog het bestaan van het zogenaamde ‘Teacher Dutch’ dat ze beschrijven als ‘the highest nonvirtual (sic) stratum of Belgian Dutch […] documented by the speech of Belgian teachers in the Teacher Corpus’ (idem: 219).

Figuur 2: Het taalcontinuüm van het Nederlands in België (Grondelaers en Van Hout 2011:234)

1.2.3.1. Ontstaansfactoren

Het ontstaan van tussentaal kan aan verschillende mogelijke factoren toegeschreven worden. In deze subparagraaf zet ik de belangrijkste factoren die een rol gespeeld hebben in het ontstaansproces van de tussentaal, op een rij.

Janssens en Marynissen (2003:197-198) geven aan dat de opmars van tussentaal te maken heeft met de negatieve houding tegenover dialecten en de sterke propaganda van het ABN in de jaren 50 en 60. Dit beaamt ook de Vlaamse taalkundige Frans Debrabandere (2005) die eraan toevoegt dat het Vlaamse onderwijs in die periode eveneens een belangrijke rol gespeeld heeft . Volgens hem hebben leraren tijdens de sterke propaganda van het ABN hun leerlingen tot het gebruik van de standaardtaal gemotiveerd. In de jaren 70 en 80 is dit echter veranderd en de jonge generatie leraren gebruikt voor de klas niet meer het ABN en kiest liever voor tussentaal (idem). Goossens (2000) noemt ook de rol van de media. In kranten, op de radio en op televisie wordt volgens hem steeds losser omgegaan met het standaardtaalgebruik. Bovendien zenden de Vlaamse

15

televisiezenders steeds meer shows in tussentaal uit (Goossens 2000:47, Janssens en Marynissen 2005:198).

Een andere mogelijke factor was volgens sommigen de toenemende mobiliteit (Cajot 2010:18; Janssens en Marynissen 2005:197). Vanaf de jaren 50 kwamen mensen steeds meer in contact met landgenoten uit de andere provincies. Om samen te kunnen praten, hadden ze echter een omgangstaal nodig die voor iedereen verstaanbaar was. Tijdens zulke gesprekken moesten Vlamingen zich vaak van hun dialect onthouden. In plaats daarvan begonnen ze daarom een aangepaste vorm van de standaardtaal te gebruiken die ze met enkele dialectische kenmerken combineerden (ibidem). De negatieve houding tegenover de dialecten en ‘de gebrekkige beheersing van de (Belgische variëteit van) het Standaardnederlands en daaraan gekoppeld een negatieve houding’ behoren volgens Taeldeman tot de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van tussentaal (Taeldeman 2008:29).

De laatste mogelijke factor hangt samen met de Vlaamse economie die in de afgelopen jaren verbeterd is, aldus Janssens en Marynissen. De Vlaamse welvaart gaat gepaard met het zelfbewustzijn van de bevolking. Vlamingen streven naar hun eigen identiteit en dus ook naar een eigen vorm van het Nederlands die van de Nederland-Nederlandse norm verschilt (Janssens en Marynissen 2005:198).

1.2.3.2. Definitie

Aangezien er veel opvattingen bestaan over wat tussentaal precies inhoudt, is het niet eenvoudig om er een precieze definitie van te geven. In de afgelopen decennia hebben veel taalkundigen hun eigen omschrijving van tussentaal voorgesteld. In wat volgt, probeer ik aan de hand van de visies van verschillende auteurs een definitie van tussentaal op te stellen.

Eén van de eersten die de nieuwe taalvariëteit besproken en benoemd heeft, was de Brusselse schrijver en socioloog Geert van Istendael. Volgens hem is tussentaal een variëteit die uit angst voor het ‘Hollands’ en de Vlaamse dialecten

16

geboren is (Van Istendael 1989:108-109). In zijn boek Het Belgisch Labyrint schreef hij het volgende:

Er is trouwens nu iets nieuws, iets vuils de taal in de zuidelijke Nederlanden aan het aantasten, aan het doodknijpen. Het is een manke usurpator in kale kleren, maar hij heeft de verwaandheid en de lompheid van een parvenu. Hij heet ‘Verkavelingsvlaams’. (Van Istendael 1989:108)

Naast Van Istendael hebben ook veel andere taalkundigen een poging gedaan om de Vlaamse omgangstaal te benoemen. De Vlaamse dialectoloog Jan Goosens (2000:7) noemt deze taalvariëteit op ironische wijze ‘Schoon Vlaams’. In zijn werk benadrukt hij verder dat het Brabantse taalgebied een toonaangevende rol in het ontstaan van de tussentaal heeft gespeeld en dat de taalgebruikers van de andere Vlaamse provincies zich tot deze Brabantse norm richten (idem:8). Dirk Geeraerts (2001:339) noemt tussentaal ‘soap-Vlaams’ omdat het volgens hem ‘de taal van de Vlaamse soapseries is in contrast met de taal van het journaal’. Tussentaal wordt vaak als taalverloedering, taalnormverlaging of ‘het mislukte resultaat van een standaardtaalleerproces’ gezien. Ook daarom wordt ze vaak gestigmatiseerd en krijgt al de negatieve benamingen, aldus Jaspers (2001:1). Er bestaan echter meer neutrale omschrijvingen van tussentaal.

Johan de Caluwe (2002:57) schreef in zijn artikel over de functie en status van tussentaal bijvoorbeeld het volgende:

Tussentaal is de taal van wie AN probeert te spreken zonder dat AN echt te beheersen. Maar het is tegelijk de taal van wie het AN wél beheerst, maar bewust kiest voor een tussentaal; het is dus ook de taal van veel hoger opgeleiden thuis, tijdens de koffiepauze op het werk, enz.

De Caluwe (2012:59-60) geeft eveneens aan dat tussentaal een volledig natuurlijke taalvariëteit is die als een tussenvorm tussen de dia- en regiolecten en de standaardtaal ontstaan is.

Voor deze scriptie neem ik de omschrijving van Johan de Caluwe over. Onder de term tussentaal versta ik dus de variëteit die zich ergens tussen dialect/regiolect en standaardtaal bevindt, die op volkomen natuurlijke wijze tot stand gekomen

17

is en die tegenwoordig als een lingua franca in Vlaanderen functioneert (De Caluwe 2002:57-58).

1.2.3.3. Kenmerken

Het is problematisch om de kenmerken van tussentaal op een rij te zetten, aangezien ze veel variatie vertoont. In grote mate overlapt tussentaal met de standaardtaal, wat de uitspraak, een groot deel van de woordenschat en eveneens de morfo-syntaxis betreft, aldus De Caluwe (2009:15-16). Maar de Vlaamse omgangstaal bevat tevens kenmerken van de dia- en regiolecten (De Caluwe 2013:5) waardoor ze niet uniform is in heel Vlaanderen (De Caluwe 2009:17). De Caluwe geeft aan dat met ‘tussentaal’ vooral ‘de sterk Brabants gekleurde tussentaal’ bedoeld wordt (idem:15) en wijst er ook op dat het niet eenvoudig is om de kenmerken van tussentaal af te bakenen omdat ‘er wel voldoende afwijkingen van de standaardtaal én voldoende afwijkingen t.o.v. dia/-regiolect in moeten zitten’ (De Caluwe 2002:57).

Hieronder introduceer ik een aantal ‘typische’ tussentaalkenmerken. Deze kenmerken zouden op basis van hun hoge gebruiksfrequentie en regionale spreiding ‘algemeen Vlaams’ genoemd kunnen worden. Taeldeman (2007) zegt hierover het volgende:

[Deze regionale elementen] hebben een vrij ruime verspreiding (niet typisch voor één of een paar dialecten), er is een laag bewustzijn van hun regionale status en voor de bewoners van een bepaalde regio hebben ze nauwelijks symboolwaarde (als 'dragers' van hun talige identiteit). Kortom, ze worden gekenmerkt door een vrij lage graad van opvallendheid (althans binnen de eigen regio).

Er dient echter ook op te worden gewezen dat de hieronder vermelde kenmerken ‘noch exhaustief noch exclusief’ zijn, aldus De Caluwe (2006:21). Dat komt omdat de tussentaalsprekers afhankelijk van hun regio- of dialectische achtergrond af en toe een ander kenmerk in hun tussentaal integreren en omdat sommige van deze kenmerken niet alleen maar in de tussentaal voorkomen (ibidem).

18

De onderstaande opsomming van tussentaalkenmerken heb ik vooral op het werk van Taeldeman (2008:32-39) en Rys en Taeldeman (2007) gebaseerd. Dezelfde kenmerken worden echter in veel andere bronnen vermeld, onder andere in De Caluwe (2006:19-21), Cajot (2010:17) en Goossens (2000:9-11). De meeste voorbeelden van de kenmerken komen uit mijn eigen corpus, dat wil zeggen uit de fragmenten- en de stripanalyse (zie §3.3.1 en hoofdstuk 5). Kenmerkenvoorbeelden die ik in mijn eigen corpus niet heb aangetroffen, worden aangevuld met voorbeelden uit De Caluwe (2006).

Fonetisch-fonologische kenmerken - h-procope (ik (h)eb, (h)oed, (h)ier…) - apocope en syncope bij korte functiewoorden (da(t), nie(t), wa(t)…) - insertie van verbindings-n bij sommige substantieven en werkwoorden (da kindjen is stout; ik werkten altijd te veel…)1 - progressieve assimilatie [t] + [d] > [t] + [t] (ge moet ta niet toen…)2

Morfologische kenmerken - verbuiging van lidwoorden (op nen dag, ne schone bouquet…) - afwijkende verbuiging van adjectieven/bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden (den tragen aanpak, mijnen Mark…) - het gij/ge-systeem voor tweede persoon enkelvoud met ‘u’ als objectsvorm (ge hebt gelijk...) - afwijkende imperatiefvormen (pakt gij die koffer…) - afwijkende imperatief vorm van ‘zijn’ (zij(t) gerust…) - diminutieven op -ke (meiske, boekske, koekske, toerke, bolleke…) - afwijkende reflexieve voornaamwoorden (hij houdt hem stil…)3

Grammaticale kenmerken - dubbele negatie (ik zie nie goe nie meer…)4

1 De Caluwe 2006:19-21 2 ibidem 3 ibidem 4 ibidem

19

- gebruik van versterkend ‘dat’ (gij weet zeker niet hoeveel dat zo’n prentenboek kost…) - beknopte bijzin met te-infinitief ingeleid door ‘van’/’voor’ in plaats van ‘om’ (we probeerden van op tijd te komen …)5 - ‘als’ (als voegwoord) in plaats van ‘toen’ (als ik dien auto eens goed bekeek, zag ik direct dat…)6 - gebruik van betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ ook bij de-woorden (de mooiste film da’k ooit gezien (h)eb…)7 - subjectsreduplicatie (ik ebekik daar nooit op gelet…)8 - clitische vormen van persoonlijke voornaamwoorden (da wistekik nie…)9 - doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep (dat ze ook moeten rekening houden met zijn werkuren…)10

Lexicale kenmerken - schoon vs. mooi - een tas koffie vs. een kop koffie - een kieken vs. een kip - een nonkel vs. een oom - tussenwerpsels zoals amai, awel, allee

1.2.3.4. De positie van tussentaal in de gesproken en geschreven taal

De Caluwe (2006:23) en Geeraerts (2001:342) geven aan dat tussentaal voor een lange periode als een transitieverschijnsel beschouwd werd, maar vandaag de dag wordt haar positie in de spreektaalpraktijk steeds sterker. De Vlaamse omgangstaal is tegenwoordig overal te horen: op televisie, op de radio, op school, op kantoor en eveneens in de media (Cajot 2010:18-19). Ook de Vlaamse tv- presentatoren en politici gebruiken het ‘Verkavelingsvlaams’ omdat ze als gewone mensen gezien willen worden (Van Hoof en Jaspers 2012:118-119).

5 ibidem 6 ibidem 7 ibidem 8 ibidem 9 ibidem 10 ibidem

20

Volgens Cajot (2010:18-19) is tussentaal een taal die zowel door verkoopsters als door Vlaamse politici gebruikt wordt. Het is de moedertaal van veel Vlaamse jongeren (ibidem). Het toenemende tussentaalgebruik wordt bijvoorbeeld ook in de Vlaamse fictie-series goed gereflecteerd. Dit wordt onder meer bevestigd in het onderzoek van Sarah Van Hoof (2013) waaruit blijkt dat in oudere series meer dialect en meer standaardtaal te horen was dan in recentere series, waar tussentaal domineert.

Het is vanzelfsprekend dat tussentaal vooral als een spreektaalvariëteit gezien wordt, aangezien haar positie in de spreekpraktijk zo sterk is. Uit het recentere onderzoek blijkt echter dat tussentaal ook in de schrijftaal begint door te dringen. De Caluwe (2009:9) geeft aan dat tussentaal vaak in persoonlijke teksten zoals bijvoorbeeld chatberichten of sms’en voorkomt. Uit het onderzoek van Gert Meesters (2012) of het uitgebreide onderzoek van Tomas de Cock (2013) kwam naar voren dat tussentaal eveneens in de geschreven media verschijnt. Tussentaal is dus niet meer uitsluitend in de privécommunicatie te vinden, maar eveneens in andere vormen van geschreven bronnen, zoals semipublieke en publieke communicatie. In de volgende paragraaf spits ik me toe op het eerdere onderzoek naar tussentaal in geschreven bronnen.

1.2.3.5. Eerder onderzoek naar tussentaal in geschreven bronnen

Onderzoeken naar tussentaal in geschreven bronnen worden voornamelijk op privécommunicatie gericht, omdat tussentaal in privécommunicatie het vaakst voorkomt. In dit onderdeel vermeld ik daarom onderzoek naar tussentaal in chatberichten en sms’en, maar ook het onderzoek van De Cock (2013) dat een uitzondering vormt omdat hij tussentaal eveneens in kranten, tijdschriften, geschreven reclame en stripverhalen onderzoekt. Aangezien het onderzoek van De Cock het meest bij mijn eigen onderzoek aansluit, beschrijf ik het wat uitgebreider. Het deel waarin De Cock op het substandaardtaalgebruik in stripverhalen ingaat, laat ik hier echter buiten beschouwing omdat het in het tweede hoofdstuk aan bod komt.

21

Eén van de uitgebreidste en vaakst geciteerde onderzoeken naar Vlaamse chattaal werd verricht door Benny de Decker (2014). Voor zijn onderzoek heeft De Decker een groot corpus van Vlaamse tienerchattaal uit de periode 2007- 2013 gebruikt waarin hij in totaal twaalf tussentaalkenmerken heeft onderzocht. Uit de analyse kwam naar voren dat de chattaal van Vlaamse tieners ook kenmerken vertoont die traditioneel als tussentaalkenmerken worden beschouwd (De Decker 2014:91). In alle Vlaamse regio’s heeft Decker deze tussentaalkenmerken gevonden: het gebruik van het gij/ge-systeem, de t-deletie bij korte functiewoorden, diminutieven op -ke en het gebruik van versterkend ‘dat’ (ibidem). Het gebruik van de andere tussentaalkenmerken verschilt per regio. Zo komt bijvoorbeeld de h-procope vooral in West-Vlaanderen voor, terwijl de subjectverdubbeling in de tweede persoon enkelvoud, de imperatief op -t en de afwijkende verbuiging van adjectieven vooral door tieners uit Antwerpen en Vlaams-Brabant gebruikt worden (ibidem).

Annelore Willems (2009) heeft een onderzoek naar het taalgebruik in sms’en gedaan. Ze heeft het taalgebruik van zowel Vlaamse jongeren als volwassenen in haar corpus opgenomen. In totaal heeft Willems veertien tussentaalkenmerken bekeken. Het onderzoek toont onder andere aan dat jongeren de Vlaamse omgangstaal in sms-berichten vaker gebruiken dan volwassenen. Dat komt vooral omdat volwassenen het tussentaalgebruik in de geschreven media niet gepast vinden, aldus Willems (2009:87). Onder de meest frequente tussentaalkenmerken die Willems binnen haar corpus gevonden heeft, behoren de h-procope, de t-deletie, de pro- en enclise, het gij/ge-systeem en het gebruik van de clitische verbuiging van het persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon enkelvoud (ibidem). Omgangstalige verschijnselen die in sms-taal niet vaak voorkomen, zijn onder andere de verbuiging van het lidwoord, het verkeerd gebruik van het lidwoord of het gebruik van voorzetsel ‘van’/’voor’ bij de inleiding van een beknopte bijzin met te-infinitief (idem:88).

Het tot nu toe uitgebreidste onderzoek naar geschreven tussentaal werd in 2013 door Tomas De Cock gedaan. In het kader van zijn masterscriptie heeft De Cock bekeken in hoeverre de tussentaal in geschreven media infiltreert, met name in

22

media die tot de ‘publieke communicatie’ behoren, dat wil zeggen kranten, tijdschriften, stripverhalen, geschreven reclame en ondertitels. Opgemerkt moet worden dat de kranten en tijdschriften volledig werden onderzocht, dat wil zeggen alle artikelen, columns, interviews, weerberichten, maar ook recepten, lezersbrieven, enzovoorts. De Cock heeft in zijn corpus in totaal 24 tussentaalkenmerken bekeken.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat tussentaal in al de onderzochte vormen van geschreven media aanwezig is. Meer nog: volgens De Cock zijn het meestal dezelfde tussentaalkenmerken die binnen de schrijftaal verschijnen. Hij merkt op dat er sprake van een ‘homogene geschreven tussentaal’ is (De Cock 2013:155). Tot deze meest voorkomende tussentaalkenmerken behoren het gij/ge-systeem, diminutieven op -ke, het alternatief lidwoordgebruik en de alternatieve declinatie van adjectieven, possessieven en demonstratieven. In al de onderzochte media kwamen de morfologische kenmerken het meest voor, terwijl de syntactische kenmerken het minst verschenen (ibidem). Verder bleek dat de geschreven tussentaal grotendeels met de gesproken variëteit overlapt en dat tussentaal vooral door mannen met een ‘neutraal’ socio-economisch profiel gebruikt wordt (ibidem).

Geconcludeerd kan worden dat de Vlaamse omgangstaal nog steeds beperkt blijft tot bepaalde geschreven media. Het gaat vooral om media die op de grens tussen de gesproken en geschreven taal liggen (zoals chattaal of sms-taal). In de andere geschreven media (zoals kranten, tijdschriften, enzovoorts) komt de tussentaal beduidend minder voor, wat uit het bovengenoemde onderzoek blijkt. Als we het tussentaalgebruik in de geschreven media over het algemeen bekijken, is er toch een bepaalde tendens te zien. Deze tendens omvat tussentaalkenmerken die in al de geschreven bronnen vaak voorkomen, namelijk:

- het gebruik van het gij/ge-systeem - diminutieven op -ke - het gebruik van versterkend ‘dat’ - de alternatieve verbuiging van adjectieven, possessieven en demonstratieven

23

- het alternatief lidwoordgebruik

In deze scriptie wil ik achterhalen of deze tendens zich ook in de populaire Vlaamse strips doorzet. Daarom onderzoek ik eveneens de distributie van de tussentaalkenmerken. Bovendien wil ik de vraag beantwoorden of de tussentaalopmars ook in de geschreven media, met name stripverhalen, te zien is.

24

2. Situering van (Vlaamse) stripverhalen

Het tweede hoofdstuk is gewijd aan het stripverhaal. Eerst zal ik heel beknopt de geschiedenis van de strip schetsen, met de focus op Europa. Verder zal ik proberen om het stripverhaal te definiëren en de oorsprong van de Nederlandse benaming van dit medium toe te lichten. Aangezien in deze scriptie het taalgebruik in stripverhalen centraal staat, komen vervolgens de bijzonderheden en kenmerken van de taal van strips aan bod. Vervolgens wordt de aandacht besteed aan het striplandschap in België/Vlaanderen en aan de belangrijkste stripstromingen in de Lage Landen. Hierdoor kan ik de hier onderzochte strips in deze stripstromingen beter kaderen. Ten slotte vermeld ik eerder onderzoek naar substandaardtaal in Vlaamse strips.

2.1. Algemene geschiedenis van het stripverhaal

De geschiedenis van het stripverhaal is vrij complex en hangt vooral af van de definitie die gehanteerd wordt. Als men alleen maar opeenvolgende beelden meerekent die met teksten gecombineerd worden, is het stripverhaal een relatief jong medium dat op het einde van de 19de eeuw ontstaan is (Ribbens 2006:10), meer bepaald in 1896. Toen verscheen in de Verenigde Staten The Yellow Kid die vaak als de eerste officiële stripreeks gezien wordt (Groensteen 2005:27).

Als de vader van het moderne stripverhaal in Europa wordt de Zwitserse tekenaar en cartoonist Rodolphe Töpffer gezien die in de eerste helft van de 19de eeuw actief was. Als eerste heeft hij de panelen in zijn strips met lijsten begrensd, maar bovenal heeft hij de tekening en tekst met elkaar verbonden – vroeger waren ze namelijk van elkaar gescheiden (McCloud 1994:16). De grootste bloei van het moderne stripverhaal, zoals we het nu kennen, begint pas aan het einde van de negentiende en het begin van de 20ste eeuw. In die periode werden de Verenigde Staten als dé grootmacht van de strip gezien. In Europa kwamen in die periode de bekendste strips vooral in Frankrijk en in Engeland tot stand (Ribbens 2006:16). Hoewel stripverhalen onder de mensen populair waren, hadden ze in de loop van de 20ste eeuw toch een vrij negatieve bijklank en werden noch als literatuur noch als beeldende kunst gezien (McCloud

25

1994:18). Vandaag de dag zijn stripverhalen een zelfstandig medium dat onder de mensen veel populariteit geniet en dat in veel verschillende vormen verschijnt.

2.2. Definitie en terminologie

Juist omdat het stripverhaal een gevarieerd medium is dat in veel vormen verschijnt, is het niet eenvoudig om een precieze definitie te geven. De definities die we in woordenboeken of encyclopedieën kunnen vinden, zijn meestal zeer vereenvoudigd en onvoldoende. Verder zijn er talrijke complexe definities van diverse auteurs die verschillende opvattingen over de inhoud van strips hebben. Ten slotte zijn er ook auteurs die de definitie van een strip liever helemaal vermijden, zoals bijvoorbeeld de Belgische striptheoreticus Thierry Groensteen (2005). Kortom, er bestaat geen definitie van de term stripverhaal waarover alle stripdeskundigen en auteurs het eens zijn.

In deze scriptie zal ik de definitie van Scott McCloud hanteren omdat het volgens mij de meest toepasselijke en brede definitie is die de meeste andere beschrijvingen mooi samenvat. Onder ‘stripverhaal’ versta ik dus ‘juxtaposed pictorial and other images in deliberate sequence, intended to convey information and/or to produce an aesthetic response in the viewer’ (McCloud 1994:9).

In verschillende talen (bijvoorbeeld in het Engels) bestaan er diverse termen waarmee stripverhalen aangeduid kunnen worden. Ribbens en Sanders (2006:4) geven aan dat het meest gebruikte Angelsaksische begrip ‘comics’ vooral naar de grappige inhoud van het medium verwijst. Het Nederlandse begrip ‘stripverhaal’ (vaak afgekort tot ‘strip’) is van het begrip ‘comic strips’ afgeleid. In comic strips wordt de komische inhoud verbonden met de specifieke verschijningsvorm, namelijk de stroken (in het Engels ‘strips’) (ibidem).

26

2.3. De taal van strips

De taal van stripverhalen is ongetwijfeld zeer bijzonder. Ten eerste komt dat omdat de taal in strips op de grens van de gesproken en geschreven taal ligt, ten tweede worden er beelden met woorden gecombineerd. Voor sommigen kan het lezen van stripverhalen een uitdaging zijn omdat ze een verband tussen deze twee vormen van ‘taal’ moeten leggen om de boodschap te verstaan.

Geschreven tekst en beelden worden tegenwoordig als twee verschillende en afzonderlijke eenheden gezien, maar feitelijk hebben ze een gemeenschappelijke oorsprong. De oudste geschriften zoals hiërogliefen of spijkerschrift waren ‘niets anders dan gestileerde afbeeldingen’ (McCloud 1994:142-143). In de loop van de tijd werden de geschriften steeds meer abstract. Hoewel sommige talen de grafische afbeeldingen nog steeds gedeeltelijk behouden hebben (bijvoorbeeld het Chinees), representeren de meeste moderne geschriften alleen maar geluiden en hebben dus geen verband met de visuele wereld (ibidem). Volgens McCloud zijn de westerse beeldende kunst en taalkunde aan het begin van de 19de eeuw helemaal van elkaar weggedreven. Sindsdien ‘geven beelden de zichtbare dingen weer, terwijl het geschrift het onzichtbare weergeeft’ (McCloud 1994:145, mijn vertaling, jj). Onder ‘de onzichtbare dingen’ verstaat McCloud onder andere emoties, maatschappelijke waarden of filosofische ideeën (ibidem).

In stripverhalen worden beelden en woorden weer verenigd, hoewel we tegenwoordig dit fenomeen niet enkel in stripverhalen zien, maar eveneens in andere media. Onder andere in kranten, boeken voor kinderen, reclame, op televisie en ook op het internet worden visuele en verbale elementen gecombineerd, aldus de Italiaanse taalkundige Mario Saraceni (2003:13).

Saraceni (idem:13-14) onderscheidt twee soorten verwantschap tussen woorden en beelden in strips. Het eerste type noemt hij ‘blend’ – de woorden en beelden worden met elkaar vermengd. Op die manier worden ‘de verschillen tussen woorden en beelden binnen strips vervaagd’, aldus Saraceni (ibidem, mijn vertaling, jj). Woorden in stripverhalen zijn volgens hem niet uitsluitend een

27

verbale entiteit, maar eveneens een visuele entiteit – je kan ze immers ook zien (idem:14). De beelden in stripverhalen hebben geen ‘vaste’ positie op de theoretische schaal van symbolen (woorden) en iconen (beelden)11 en kunnen daarom op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. ‘De stilering die in strips vaak gebruikt wordt, verplaatst de beelden (iconen) dichterbij de verbale elementen (symbolen). De beelden worden dus verplaatst naar het ‘linguïstische deel van de schaal’ (idem:15-25, mijn vertaling, jj). Deze overlapping tussen beelden en woorden is het karakteristieke kenmerk voor de taal van stripverhalen: ‘Door de fusie van woorden en beelden ontstaat er een teken dat zowel iconisch als symbolisch is’ (idem:27, mijn vertaling, jj).

Het tweede type verwantschap is ‘collaboration’ waaronder Saraceni woorden en beelden verstaat die in stripverhalen nauw verbonden zijn, die elkaar weerspiegelen en elkaar beïnvloeden. Verder benadrukt Saraceni dat woorden en beelden in strips gelijkwaardig zijn omdat ze allebei aan de juiste interpretatie van het verhaal bijdragen (Saraceni 2003:28).

Ook Scott McCloud (1994:153-155) onderscheidt in zijn boek Understanding Comics: The Invisible Art diverse verwantschappen tussen woorden en beelden in stripverhalen. Allereerst vermeldt hij combinaties waar de woorden domineren en de beelden ze alleen maar aanvullen. Daarnaast kunnen ook de beelden dominant zijn; in dit geval illustreren de woorden alleen maar geluiden. In het derde geval zijn woorden en beelden gelijkwaardig en brengen dezelfde boodschap over. Verder bestaan er zogenaamde ‘additieve combinaties’ waarin of woorden of beelden de boodschap specificeren en uitbreiden. In ‘parallelle combinaties’ brengen de woorden en beelden totaal verschillende boodschappen over en hebben niets met elkaar te maken en in de zogenaamde ‘montages’ maken de woorden een deel van het beeld uit. Als laatste mogelijkheid vermeldt McCloud de combinatie die het vaakst voorkomt; in dit geval zijn de woorden en beelden helemaal van elkaar afhankelijk en moeten met elkaar gepaard gaan om een gedachte uit te drukken (ibidem).

11 De verdeling van een teken in icoon – index – symbool is gebaseerd op de theorie van de Amerikaanse filosoof Charles S. Pierce.

28

Er moet nog opgemerkt worden dat de ‘visuele taal’ van stripverhalen van cultuur tot cultuur verschilt (Cohn 2012:6). Stripverhalen uit verschillende landen kunnen daarom diverse grafische tekenen en patronen bevatten die uniek zijn voor de sprekers van de gegeven taal. Verder is de taal van stripverhalen op veel punten met de gesproken taal vergelijkbaar, bijvoorbeeld wat de hiërarchische structuur betreft (Cohn 2012). Daarom kan de taal van stripverhalen eveneens met methodes uit de moderne linguïstiek bestudeerd worden. Dit os ook één van de redenen waarom ik besloten heb om het taalgebruik in de televisieserie F.C De Kampioenen en het taalgebruik van Urbanus in zijn films te analyseren. Er kan namelijk verondersteld worden dat de taal in de onderzochte stripverhalen op het taalgebruik van de personages gedeeltelijk gebaseerd is. Deze kleine casestudie wordt uitgebreider besproken in §3.3.1.

2.4. Het striplandschap in België

België is een land dat vaak met stripverhalen geassocieerd wordt. Volgens Charles Dierick is België zelfs het land ‘met het grootste aantal stripauteurs per vierkante kilometer’ (Baudart 2003:20). Door sommigen wordt België als de bakermaat van de Europese strip gezien. Maar het land is inzake taal en cultuur gescheiden en daarom heeft ook de stripscène in Vlaanderen en Wallonië aparte ontwikkelingen ondergaan (Lefèvre 2000a:172). Daarom verschillen ook de inhoud en stijl van de Vlaamse en Waalse stripverhalen van elkaar. Terwijl in de Franstalige strips de nadruk op de artistieke vormgeving ligt, hebben de Vlaamse strips meestal een verhalend karakter (Schrever 2016). Wereldwijd is de Franco- Belgische strip zeker van groot belang, maar hieronder ga ik er niet uitgebreid op in. Ik vestig mijn aandacht vooral op de ontwikkelingen van de strip in Vlaanderen.

2.4.1. Historisch overzicht

Het Vlaamse stripverhaal vindt zijn aanvang in de 19de eeuw. Aan het einde van de 19de eeuw zijn in Vlaanderen de zogeheten ‘centsprinten’ oftewel

29

‘mannekesbladen’ populair (Lefèvre 2000a:168; Meesters 2007:438). Aan het begin van de 20ste eeuw (ca. vanaf 1911) duiken in Vlaanderen de eerste krantenstrips en stripbladen op (Meesters 2007:439; De Saeger 1986:205). Deze bevatten vooral strips uit het buitenland omdat de eigen Vlaamse productie op dat moment nog niet op gang was gekomen (ibidem).

Als dé pionier van de Belgische strip wordt Hergé, de auteur van de bekende strip Tintin (Kuifje), beschouwd. Als de voorloper van de Vlaamse strip wordt door velen George Van Raemdonck gezien (Schrever 2016). In de krant Het Volk introduceerde Raemdock in 1921 het eerste Nederlandstalige stripverhaal in België, namelijk Bulletje en Boonestaak (ibidem). De striptekenaar Kris De Saeger (1986:205) is echter van mening dat de ‘vader’ van het Vlaamse stripverhaal de auteur Pink is. Pink was de eerste Vlaamse auteur die strips met tekstballonnen getekend heeft en inspireerde daardoor veel van de grote naoorlogse striptekenaars, onder anderen Vandersteen en Sleen. Pink heeft vooral veel klassieke Vlaamse verhalen en sprookjes in strips verwerkt, bovendien is hij bekend voor zijn avonturenstrips zoals Flipke en Rakkers en Suske en Blackske op avontuur ( 13, online).

Zoals in heel Europa, heeft de oorlog een grote invloed uitgeoefend op de stripproductie in Vlaanderen. Strips moesten vaak voorbij de censuur en veel stripbladen zijn in die tijd stopgezet (Lefèvre 2000a:170). Elke Belgische stripauteur reageerde op de oorlog op zijn eigen wijze: sommigen verzetten zich tegen het publiceren voor de Duitsers, anderen zoals Willy Vandersteen hebben voor de collaboratiepers gewerkt (ibidem:171).

De periode vóór de Tweede Wereldoorlog in België wordt gekenmerkt door het verschijnen van allerlei soorten stripverhalen en stripbladen, maar de echte bloeitijd kwam pas na de oorlog (Saeger 1986:205; Meesters 2007:440). In de eerste naoorlogse jaren waren er twee tendensen te zien: de Franstalige strips verschenen toen vooral in stripweekbladen (onder andere Spirou en Tintin) en waren op de grotere markt in Frankrijk georiënteerd. De Vlaamse strips daarentegen verschenen elke dag in de krant en waren vooral op kinderen

30

gericht. Bovendien traden in de Vlaamse strips vaak ook vrouwelijke personages op wat in de Franstalige strips niet gebruikelijk was (Lefèvre 2000a:175). De Vlaamse auteurs hadden eveneens meer ruimte om binnen hun werk hun opinies te uiten; de Franstalige auteurs werden meer beperkt omdat hun teksten in Frankrijk verboden zouden kunnen worden (Lefèvre 2000a:172; Lefèvre en Van Gompel 2003:2-5).

In Vlaanderen waren het auteurs zoals Willy Vandersteen (Suske en Wiske), Marc Sleen (Nero) en Bob De Moor (Snoe en Snolleke) die na de oorlog doorbraken (Saeger 1986:206). Vooral het stripverhaal over de avonturen van Suske en Wiske was van groot belang voor de verdere ontwikkeling van het Vlaamse stripverhaal. Suske en Wiske is in 1945 in Nieuwe Standaard begonnen en verkreeg meteen veel populariteit. Vervolgens waren de meeste Vlaamse strips volgens het model van Vandersteen gemaakt (Meesters 2007:440). Met Vandersteen begint eveneens de sterke Vlaamse krantentraditie binnen de strip (Saeger 1986:206). Suske en Wiske was bovendien de enige Vlaamse strip die erin slaagde om ook in het buitenland succesvol te zijn: vanaf de jaren 70 was het stripverhaal namelijk in Nederland populairder dan in Vlaanderen (Meesters 2007:440). Ook Marc Sleen die in 1947 met zijn geliefde dagbladstrip Avonturen van Nero begonnen is, was door Vandersteen aanzienlijk geïnspireerd. In tegenstelling tot Vandersteen heeft hij echter nooit met een studio samengewerkt en is hij pas in 2002 met zijn dagelijkse krantenstrip gestopt (Meesters 2007:440).

De Vlaamse strip uit de jaren 50 moest de lezer vooral amuseren (Lefèvre 2000a:173-174). In deze periode duiken auteurs als Jef Nijs (Jommeke) en Pom (Bert Bibber en Piet Pienter) op (Saeger 1986:207). De familiestrips van Vandersteen en Sleen genoten echter nog steeds veel erkenning en populariteit. In de jaren 50 begonnen de Vlaamse auteurs voor het eerst tekstballonen te gebruiken, vóór de oorlog was de tekst namelijk altijd gescheiden van het beeld (Lefèvre 2007:113).

31

De jaren 60 waren het hoogtepunt voor stripverhalen en striptijdschriften qua verkoop (Lefèvre 2000b:155) en deze tendens zet zich in België tot het einde van de jaren 70 voort. Strips waren overal te vinden en voor de grootste fans waren er ook speciale evenementen zoals festivals, tentoonstellingen of beurzen. In deze periode biedt de Vlaamse stripwereld een groot scala aan verschillende soorten strips; er komt ook meer aandacht voor strips voor volwassenen (ibidem:184-186). Maar de familiestrips zoals Suske en Wiske, Jommeke of Kiekeboe bleven in Vlaanderen nog steeds heel populair (ibidem).

In de jaren 80 neemt de belangstelling voor stripverhalen in België/Vlaanderen niet af. In 1989 werd in België het eerste nationale stripmuseum ter wereld geopend, hoewel daar vooral de Franstalige strip de aandacht ontvangt (Meesters 2007:442). In de jaren 90 begint de klassieke Vlaamse krantenstrip uit de kranten te verdwijnen, maar er wordt een nieuwe tendens binnen de strip populair: strips over bekende Vlamingen oftewel ‘BV’s’ en strips die gebaseerd zijn op bekende televisieseries, ook ‘tv-strips’ genoemd (Lefèvre 2000a:187). Wat deze genres betreft, hebben vooral de strips De Avonturen van Urbanus en F.C De Kampioenen die in deze scriptie centraal staan een groot publiek aangesproken (ibidem) (cf. infra).

Vandaag de dag genieten stripverhalen in Vlaanderen nog steeds veel populariteit, zowel onder kinderen als onder volwassenen. Vanaf 2003 wordt de Vlaamse Cultuurprijs voor de Strip uitgereikt, veel kranten hebben nog steeds een rubriek met stripbesprekingen en er worden elk jaar talrijke stripalbums uitgegeven (Meesters 2007:442). De klassieke Vlaamse familiestrip overleeft nog, maar er verschijnen tegenwoordig meer strips die internationaal georiënteerd zijn (ibidem:441).

2.4.2. Belangrijkste stromingen binnen de Nederlandstalige strip

In wat volgt, vermeld ik de belangrijkste stripstromingen in Nederland en Vlaanderen, zoals beschreven in het werk van Pascal Lefèvre (2003:5-6) en Gert Meesters (2007:443-448). De belangrijkste reden waarom ik de hedendaagse

32

tendensen binnen de Nederlandstalige strip vermeld is om de plaats van de door mij onderzochte stripverhalen binnen deze stromingen aan te geven. Drie van de hieronder genoemde stromingen zijn specifiek voor het Nederlandstalig gebied, de andere zijn ook op internationaal vlak te vinden, aldus Meesters (2007:443).

De eerste stripstroming die typisch voor het Nederlandstalige gebied is, zijn de familiestrips. Zoals ik in de vorige paragraaf aangegeven heb, werden de familiestrips voor het eerst na de oorlog geïntroduceerd. Als de eerste familiestrip worden de avonturen van Suske en Wiske van Willy Vandersteen beschouwd. Familiestrips worden gekenmerkt door langere verhalen die over een familie of een groep vrienden gaan en die zowel voor kinderen als voor volwassenen bestemd zijn (Meesters 2007:443). Dit genre is meer populair in Vlaanderen (strips zoals Suske en Wiske, Jommeke, Kiekeboe, Nero, Piet Pienter en Bert Bibber, Kari Lente, enzovoorts), maar ook in Nederland kunnen we een paar vertegenwoordigers van familiestrips vinden (Meesters 2007:444).

Een volgend genre dat ook vooral in de Lage Landen vertegenwoordigd wordt, zijn de strips voor volwassenen. Deze worden gekenmerkt door een serieuzere thematiek en vaak ook door taboeonderwerpen (Meesters 2007:444). In Vlaanderen wordt dit genre vertegenwoordigd door onder andere de strips van Jeroen Janssen, Axel Jacobs oenJan Bosschaeert (Lefèvre en Gompel 2003:8). Van de Nederlandse volwassenenstrip zijn de strips Fokke en Sukke of S1ngle vermeldenswaardig.

Een genre dat zowel in de Lage Landen als in de rest van de wereld verspreid is, is het historische stripverhaal. Deze strips worden gekenmerkt door een verhaallijn die zich in het verleden afspeelt (Lefèvre en Gompel 2003:4). In Vlaanderen wordt dit genre gerepresenteerd door de strips De Rode Ridder, Bessy of Bakelandt. Ook autobiografische stripverhalen, die in de jaren 60 in de Verenigde Staten ontstaan zijn, worden in Nederland en Vlaanderen gewaardeerd (Meesters 2007:446). De meeste auteurs van dit genre zijn vrouwelijk, maar er bestaan ook uitzonderingen. In Vlaanderen gaat het bijvoorbeeld om de strip Braaf Varken, in Nederland Club Paradise. Verder bestaan er de zogeheten verstrippingen. Onder verstripping worden vooral

33

bekende (Nederlandstalige) literaire werken verstaan die in de vorm van een stripverhaal uitgegeven worden. Dit genre is vooral in Nederland populair en het bekendste voorbeeld is de verstripping van De avonden door Dick Matena (Meesters 2007:446).

Een stripstroming die eveneens meer aandacht in Nederland krijgt, is de vrouwenstrip. Met vrouwenstrip worden meestal strips bedoeld die ‘door en voor vrouwen’ geschreven zijn. De hoofdthematiek zijn vaak de verschillen tussen mannen en vrouwen. De bekendste Nederlandse vrouwenstripauteurs zijn Maaike Hartjes, Barbara Stok en Gerrie Hondius. In Vlaanderen is vooral Ilah bekend met haar stripverhaal Cordelia dat in De Morgen verschijnt (Meesters 2007:446). Een volgende belangrijke stripstroming binnen het Nederlandstalige stripverhaal is de woordeloze strip. Zoals de naam al doet vermoeden, gaat het om beelden zonder tekst. In Nederland wordt dit genre vertegenwoordigd door bijvoorbeeld Erik Kriek, in Vlaanderen door Pieter de Poortere (Meesters 2007:448).

Ten slotte wil ik een stripstroming vermelden die in Vlaanderen geboren is en die daar tot nu toe zeer populair is, namelijk de tv- en BV-strip (sic) (Meesters 2007:445). Deze stripverhalen zijn of versies van bekende tv-series of gaan over het leven van een bekend televisiepersonage (ibidem:445). In Vlaanderen wordt dit genre vertegenwoordigd door strips die ook in het kader van deze scriptie onderzocht worden, namelijk De Avonturen van Urbanus als en F.C. De Kampioenen. De stripreeks Urbanus kan tot de BV-strip gerekend worden en was de eerste BV-strip in Vlaanderen. De strip F.C. De Kampioenen vertegenwoordigt de tv-strips. Beide strips worden vaak ook met de term ‘vedettestrip’ aangeduid, dat wil zeggen stripverhalen die rond bekende personage(s), vaak uit de media, draaien (Van Dale, online). Bovendien vertonen allebei deze stripreeksen ook kenmerken van de familiestrip: de verhalen draaien rond één familie of één groep vrienden en ze bieden een groot scala aan verschillende soorten personages. Opgemerkt moet worden dat het karakter van de Urbanusstrips toch in zekere mate van het klassieke ‘familiestripmodel’ verschilt, met name op het gebied van de grove humor en de vele aangehaalde taboes. Meer

34

achtergrondinformatie over de onderzochte stripreeksen komt in het derde hoofdstuk aan bod.

2.5. Eerder onderzoek naar tussentaal in Vlaamse stripverhalen

Zoals ik al reeds aangegeven heb, is het gebruik van tussentaal in stripverhalen een fenomeen dat nauwelijks onderzocht wordt. In wat volgt, vermeld ik de twee enige mij bekende onderzoeken die gewijd zijn aan tussentaal in Vlaamse strips en die mijn onderzoek gedeeltelijk geïnspireerd hebben. Eén van de onderzoeken werd verricht door de Vlaamse stripdeskundige Gert Meesters en werd gepubliceerd in 2012. Het tweede onderzoek is een deel van de reeds vermelde analyse van de taalkundige Tomas De Cock uit 2013. Hieronder bespreek ik de onderzoeksmethodes en de resultaten van beide onderzoekers.

Gert Meesters is van mening dat de ontwikkelingen binnen de gesproken taal in Vlaanderen in stripverhalen goed weerspiegeld worden. In zijn analyse uit 2012 heeft hij een diachronisch onderzoek gedaan naar de evolutie van het Nederlands in Vlaanderen. In het kader van dit onderzoek heeft hij twee populaire Vlaamse strips onder de loep genomen, namelijk Suske en Wiske en Jommeke. Hij veronderstelde dat de taal in Jommeke meer substandaardtalige kenmerken zou vertonen, omdat in tegenstelling tot Suske en Wiske deze strip nooit buiten Vlaanderen populair werd. De taal in Jommeke hoefde dus voor de Nederlandse lezers niet aangepast te worden.

Meesters heeft voor zijn onderzoek Suske en Wiskes en Jommekes uit vier periodes gekozen, namelijk uit 1955, 1975, 1995 en 2010. Per periode werden telkens drie albums genomen. De stripalbums werden echter niet geheel onderzocht. Hij koos ervoor om alleen de eerste tien pagina’s te bekijken (2012:167). Verder moet vermeld worden dat hij uitsluitend de eerste edities of exacte kopieën van de eerste edities gebruikt heeft. De aandacht werd besteed aan zowel lexicale als grammaticale kenmerken van de Vlaamse substandaardtaal. Om te bepalen hoeveel lexicale elementen als ‘regionaal’ bestempeld kunnen worden, heeft Meesters de labeling in (de op dat moment

35

laatste editie) van Van Dale bekeken (ibidem). Wat de grammaticale kenmerken betreft, heeft hij in totaal dertien tussentaalmarkeerders op basis van het werk van Taeldeman (2008) geanalyseerd.

De lexicale analyse toonde aan dat zowel in Suske en Wiske als in Jommeke uit de beginperiode (dat wil zeggen uit 1955 en 1959) aanzienlijk veel woorden te vinden zijn die als ‘regionaal’ gelabeld zijn. De strips die tussen de jaren 50 en 70 verschenen, vertonen aanzienlijk minder regionale woordenschat, hoewel deze ontwikkeling voor beide strips niet helemaal parallel is (idem:168). Opvallend is dat in de strips uit de recentere jaren (2010) het aantal regionale elementen weer toeneemt. Uit de grammaticale analyse bleek dat het aantal tussentaalkenmerken bij allebei de strips in de jaren 50 het hoogst was. Bij Suske en Wiske was de situatie daarna vrij stabiel en het aantal tussentaalkenmerken bleef aanzienlijk laag. Bij Jommeke neemt het aantal tussentaalkenmerken in de loop van de tijd sterk af (idem:171-174). De grammaticale tussentaalkenmerken die in de onderzochte albums het meest voorkwamen zijn de diminutieven op – ke, het gebruik van het gij/ge-systeem, het gebruik van ‘gaan’ in plaats van ‘zullen’ voor de toekomstige tijd en het gebruik van het bepaald lidwoord voor eigennamen (bijvoorbeeld ‘de Jommeke’) (ibidem:175-177). Bij de grammaticale tussentaalkenmerken zien we dus niet dezelfde tendens zoals bij de lexicale elementen: in de recentere albums neemt het aantal grammaticale kenmerken namelijk niet toe.

Er zijn diverse mogelijke redenen voor de verschillen tussen het taalgebruik in beide strips, aldus Meesters. Het kan een gevolg zijn van de persoonlijke verschillen tussen beide auteurs (Meesters 2012:175). Een andere reden zou kunnen zijn dat (vooral in het geval van Vandersteen) de auteur een bepaalde strategie bij het taalgebruik hanteerde. Het onderzoek toont namelijk aan dat de karakters met een lagere sociale status meer regionale varianten gebruiken dan de personages met een hogere sociale status (ibidem).

Het onderzoek van Tomas de Cock heb ik al eerder vermeld (zie §1.2.3.5), maar hieronder richt ik mij uitsluitend op zijn onderzoek naar strips. De Cock heeft

36

zijn onderzoek op een andere manier aangepakt dan Meesters. Hij heeft namelijk tien willekeurige Vlaamse stripreeksen gekozen, waaruit hij telkens twee albums per stripreeks genomen heeft. Opgemerkt moet worden dat hij ook met herdrukken en vertalingen vanuit het Frans werkte. Zijn onderzoek was niet diachronisch, wat ook de bedoeling was. Hij heeft de strips op die manier geselecteerd zodat de taalevoluties de onderzoeksresultaten niet beïnvloeden. Hij heeft namelijk uitsluitend voor albums gekozen die na het jaar 2000 verschenen. In zijn corpus heeft hij eveneens twee albums van De Avonturen van Urbanus en twee van F.C. De Kampioenen opgenomen. De Cock heeft zowel de lexicale tussentaalkenmerken als 23 morfologische, grammaticale en fonetisch- fonologische kenmerken bekeken. Bovendien heeft hij in het kader van zijn analyse ook profielschetsen van de personages opgenomen. Indien mogelijk, werd er aangegeven of het om een vrouw of een man gaat, of het personage fictief is en of het een personage met een hoog, neutraal of laag sociaaleconomisch profiel is.

De analyse van De Cock wijst ten eerste uit dat het voornamelijk mannelijke personages zijn die tussentaal in strips gebruiken. Dit verschijnsel heeft volgens de Cock twee verklaringen: ten eerste treden in de meeste onderzochte stripreeksen uitsluitend mannelijke personages op, ten tweede streven vrouwen over het algemeen naar een meer standaardtalig taalgebruik (De Cock 2013:100). Verder komt naar voren dat de tussentaalgebruikers in de meeste gevallen de personages met een laag sociaaleconomisch profiel zijn (ibidem). Opgemerkt moet echter worden dat de meeste personages die tussentaal gebruiken afkomstig uit De Avonturen van Urbanus waren. Als de Urbanusstrips buiten beschouwing gelaten worden, zijn het vooral personages met een neutraal sociaaleconomisch profiel die tussentaal in strips gebruiken.

Het onderzoek van De Cock heeft aangetoond dat het deze tussentaalkenmerken zijn die het meest voorkomen: het gebruik van het gij/ge-systeem, de diminutieven op -ke, de apo- of syncope van lege woorden en het alternatieve gebruik van het werkwoord ‘zijn’ (idem:101-102).

37

Ook De Cock is van mening dat het verschijnen van tussentaal in stripverhalen vooral door de persoonlijke keuzes van de auteurs verklaard kan worden. Ten eerste laten de stripauteurs hun personages tussentaal spreken omdat ze hen waarschijnlijk een bepaald karakter of levenswijze willen toedichten: ze willen de personages wat authentieker laten klinken. Ten tweede kan het gebruik van tussentaal voor een komisch effect zorgen. Ten laatste kiezen de auteurs voor de Vlaamse omgangstaal om het verhaal ‘auditiever te maken’ en om ‘de lezer in hogere mate in de fictie mee te slepen’, aldus De Cock (idem:110-111).

38

3. Corpus

In dit hoofdstuk bespreek ik mijn corpus. Allereerst licht ik toe waarom ik de strips F.C De Kampioenen en De Avonturen van Urbanus voor mijn onderzoek gekozen heb. Verder ga ik in op de gekozen stripverhalen zelf – wanneer ze tot stand gekomen zijn en hoe de verhaallijn in elkaar zit. Als volgende stap stel ik de auteurs van de strips kort voor. Aangezien allebei de onderzochte stripreeksen hun oorsprong hebben op de Vlaamse televisie, neem ik eveneens de televisiereeks F.C. De Kampioenen en de films van Urbanus onder de loep. Ik veronderstel dat het taalgebruik in de televisieserie over de Kampioenen en in de films van Urbanus ook in de stripreeksen gereflecteerd wordt. Daarom ga ik eveneens het taalgebruik van de tv-serie en de films van Urbanus aan een casestudie onderwerpen. Aan de hand van deze kleine casestudie kan ik het taalgebruik in de tv-serie en van Urbanus karakteriseren en bepalen hoeveel tussentalige elementen het bevat. Het tussentaalgebruik in deze gesproken media kan namelijk een mogelijke verklaring bieden voor het tussentaalgebruik in de strips.

3.1. Gebruikte stripverhalen

De twee stripreeksen die ik in deze scriptie analyseer, heb ik om verschillende redenen gekozen. Bovenal wilde ik stripverhalen onderzoeken die in Vlaanderen populair zijn, maar tegelijkertijd niet tot de ‘klassieke familiestrip’ behoren. Zowel F.C. De Kampioenen als Urbanus voldoen aan deze voorwaarden. Ze behoren namelijk tot de meest populaire strips in Vlaanderen en ze worden tot de zogeheten tv- en BV-strips gerekend (zie §2.4.2). Beide gekozen reeksen worden bestempeld als humoristische avonturenstrips en worden uitgegeven door één uitgeverij, namelijk Standaard Uitgeverij. Bovendien hebben allebei de stripverhalen hun oorsprong op de Vlaamse televisie. Het stripverhaal F.C. De Kampioenen is op de gelijknamige populaire televisieserie gebaseerd. De verhalen over de stripheld Urbanus zijn gebaseerd op de gelijknamige Vlaamse acteur, komiek en performer.

39

De Avonturen van Urbanus

De Avonturen van Urbanus is een stripreeks gecreëerd door tekenaar Willy Linthout en komiek Urbain Servranckx (pseudoniem Urbanus) die de scenario’s bedenkt. Linthout begon met het tekenen van de strip in 1982 en één jaar later heeft zijn eerste samenwerking met Urbanus een aanvang genomen (Urbanusfan 1, online). Op de vraag waarom Linthout met de strip begonnen is, antwoorde hij: ‘Ik vond dat we een Vlaamse strip misten. Bij Nero werd de taal zo vernederlandst dat ik het op mijn heupen kreeg‘ (Urbanusfan 5, online). In de periode van augustus 1983 tot maart 2018 zijn er al bijna 180 albums van deze reeks uitgegeven en de strip loopt nog steeds.

De reeks draait rond het hoofdpersonage Urbanus (volledige naam Urbanus van Anus) en zijn belevenissen. Urbanus wordt in het eerste album voorgesteld als een jongen met een baard. Hij woont bij zijn ouders, samen met hun twee huisdieren. Al de verhalen spelen zich af in het Vlaamse dorpje Tollembeek, waar de komiek Urbanus daadwerkelijk woont. Belangrijke personages die in bijna alle albums terugkomen, zijn de ouders van Urbanus (Cesar en Eufrazie), de twee huisdieren (de vlieg Amedee en de hond Nabuko Donosor) en de rijke oom van Urbanus (Fillemon). In elk album treden eveneens veel nevenpersonages op die allemaal de inwoners van het dorpje Tollembeek zijn.

F.C. De Kampioenen

F.C. De Kampioenen is een Vlaamse stripreeks die voor het eerst in 1997 uitgegeven werd. De auteur van deze reeks is Hec Leemans (ZitaComics 1, online). Leemans nam de uitdaging aan om deze stripreeks te maken omdat hij in zijn eigen woorden ‘zin had om iets humoristisch te maken’. Voor De Kampioenen was hij namelijk jarenlang bezig met de historische realistische stripreeks Bakelandt (F.C. De Kampioenen 1, online). Vanaf het eerste album zijn er al 98 albums van F.C. De Kampioenen verschenen en net als Urbanus loopt ook deze strip nog steeds. De doelstelling van Leemans was dat de stripreeks (zowel de scenario’s als de personages) voorzover mogelijk dezelfde sfeer heeft als de serie. De strip moest volgens Leemans betrouwbaar zijn. Daarom heeft hij

40

bijvoorbeeld de personages in de strip laten verouderen, omdat de echte acteurs van de televisieserie vanzelfsprekend ook ouder worden (ZitaComics 4, online).

Net zoals in de televisieserie, staat in de stripreeks de slecht-presterende voetbalploeg F.C. De Kampioenen centraal. De verhalen gaan over de belevenissen van de trainer, de voorzitter, de spelers, hun familie en vrienden. Er zijn in totaal twaalf vaste personages die in de strip optreden. Af en toe duiken in de reeks ook nevenpersonages op. Al de verhalen hebben min of meer dezelfde structuur: centraal staat een probleem of een misverstand dat in de loop van het verhaal opgelost wordt. Het verhaal eindigt altijd met een happy-end en de nadruk ligt vooral op het ‘samenzijn’ van de personages die aan het einde van elk verhaal in het dorpscafé samenkomen. De stripreeks heeft al vanaf het eerste album een groot succes geboekt. Aangezien de strip zo geliefd is, is Hec Leemans in 2011 met een spin-off reeks van F.C. De Kampioenen begonnen die over de familie Vertongen gaat, namelijk Vertongen & Co. (ZitaComics 2, online).

3.2. De auteurs van de stripverhalen

Willy Linthout & Urbanus

Willy Linthout werd geboren in 1953 te Lokeren. Als striptekenaar werd hij echter pas beroemd nadat hij de strip over Urbanus bedacht had (Urbanusfan 3, online). Naast De Avonturen van Urbanus staat Linthout bekend om de samenwerking met tekenaar Luc Cromheecke die geresulteerd heeft in het stripverhaal Roboboy. Aan het begin van deze eeuw, na de zelfmoord van zijn zoon, is Linthout begonnen met de striproman Het jaar van de olifant – een reeks verhalen waarin het verwerken van zelfdoding centraal staat (Urbanusfan 3; Lambiek 11, online). Behalve stripverhalen heeft Linthout in 2011 ook de tragikomische roman Wat wij moeten weten gepubliceerd (idem).

Urbanus is de artiestennaam van Urbain Servranckx die in 1949 te Sint- Gertrudis- Pede geboren is. Behalve stripauteur, is hij ook zanger, cabaretier, komiek en acteur. Hij geniet veel populariteit in zowel Vlaanderen als in Nederland en is vooral als komiek bekend, maar ook zijn liedjes zijn in beide

41

landen befaamd (Urbanusfan 4, online). Urbanus begon zijn carrière in de jaren 70 in theaters waar hij onder het pseudoniem ‘Urbanus van Anus’ opgetreden heeft. In 1974 werd zijn eerste plaat opgenomen en een jaar later trad hij ook in de Nederlandse theaters op. In 1979 kwam zijn plaat Bakske vol met stro uit die voor veel ophef bij de katholieke kerk zorgde; de plaat bevatte namelijk parodiekerstliederen waarin de heilige familie beledigd wordt. Bij het grote publiek was deze plaat echter zeer succesvol (idem). Urbanus heeft eveneens in drie langspeelfilms gespeeld, namelijk Hector (1987), Koko Flanel (1990) en De Zevende Hemel (1993). Al deze films waren een groot succes. Behalve de stripreeks De Avonturen van Urbanus schrijft hij nog scenario’s voor een paar andere strips, met name De Geverniste Vernepelingskes, Plankgas en Plastronneke en Mieleke Melleke Mol (idem).

Hec Leemans

Hec Leemans is een Vlaamse striptekenaar en -auteur die in 1950 te Temse geboren is. Hij heeft schone kunsten in Dendermonde gestudeerd. De echte doorbraak in zijn carrière kwam in 1975 met de strip Bakelandt die over de avonturen van de historische Vlaamse figuur Bakelandt gaat (ZitaComics 3; Lambiek 12, online). In 1977 was hij de eerste die de Vlaamse stripprijs de ‘Bronzen Adhemar’ gekregen heeft (Lambiek 12, online). Zijn tweede grote succes kwam in 1997 met de verstripping van de televisieserie F.C. De Kampioenen. In 2011 schreef hij eveneens het scenario voor de tweede Kampioenenfilm die in 2015 in de theaters kwam (ZitaComics 3, online).

3.3. Televisievoorlopers van de onderzochte stripreeksen

De geschiedenis van de televisieserie over de voetbalploeg F.C. De Kampioenen dateert uit het jaar 1989. De Kampioenenserie was de eerste Vlaamse televisieserie die als resultaat van een schrijverscollectief ontstaan is (F.C. De Kampioenen 2, online). De eerste aflevering werd uitgezonden in 1990. De serie heeft in de loop van de jaren talrijk prijzen gewonnen en heeft in totaal 21 seizoenen gehad. Er werden in totaal 273 afleveringen gemaakt en het uitzenden

42

van de serie is in 2011 beëindigd (F.C. De Kampioenen 3, online). Later kwamen er nog drie langspeelfilms in de bioscoop. De eerste film Kampioen zijn blijft plezant uit 2013 en de tweede film Jubilee general uit 2015 waren bij het publiek allebei populair (F.C. De Kampioenen 2, online). In 2017 verscheen nog een derde film F.C. De Kampioenen: Forever die aan het begin van 2018 nog steeds in de Vlaamse bioscopen liep (ibidem).

In §3.2 heb ik vermeld dat Urbanus in drie langspeelfilms een rol heeft gehad (Urbanusfan 6, online). Verder heeft hij aan het scenario van de oorlogskomedie Altijd Tevreeden (2009) samengewerkt (ibidem). Urbanus treedt ook regelmatig als gast in allerlei soorten televisieprogramma’s op de Vlaamse televisie op. Bovendien heeft hij in enkele televisieseries gespeeld, namelijk Genoeg Gelachen, Nu Humor (1995), Meer moet dat niet zijn (2005) en Urbain (2010). Er zijn eveneens vijf dvd’s met de performances van zijn theatertoer in Vlaanderen en Nederland uitgebracht (Urbanusfan 7, online).

3.3.1. Het taalgebruik

In de volgende subparagrafen neem ik het taalgebruik in de televisieserie F.C. De Kampioenen en in enkele films van Urbanus onder de loep. Ik heb in totaal vier fragmenten gekozen die ik aan analyse onderworpen heb. Deze vier gekozen fragmenten heb ik meermaals bekeken en de dialogen volledig orthografisch getranscribeerd. De conventies voor de orthografische transcriptie heb ik grotendeels van het protocol van Corpus Gesproken Nederlands overgenomen en de volledige transcripties zijn in de bijlage te vinden. Vervolgens heb ik voor gedeeltelijk dezelfde aanpak gekozen die ik ook voor de stripanalyse gebruik (zie §0 en §4.3). Dat wil zeggen dat ik in totaal vijf morfo-syntactische tussentaalkenmerken bekijk, namelijk het gebruik van het gij/ge-systeem, de realisatie van de diminutieven op -ke, de afwijkende imperatiefvormen van werkwoorden, de dubbele negatie en het gebruik van versterkend ‘dat’. Wat de lexicale analyse betreft, hanteer ik ook dezelfde aanpak als bij de stripverhalen (zie §0 en §4.4). Vervolgens geef ik hier een paar voorbeelden uit de

43

fragmentenanalyse om het substandaardtaalgebruik in de tv-serie en van Urbanus te kunnen illustreren.

Aangezien vier korte fragmenten niet voldoende bronmateriaal zijn om conclusies mee te kunnen trekken, heb ik besloten om nog andere onderzoeken te bekijken waarin op deze thematiek ingegaan wordt en waarin met een uitgebreider corpus gewerkt wordt. Het gaat om de scriptie van Houbrix (2011) die het taalgebruik in twee Vlaamse series heeft bekeken en de scriptie van Lohmann (2011) die het tussentaalgebruik van verschillende bekende personages in talkshows onderzocht heeft. Ook de resultaten van deze analyses worden hieronder besproken.

3.3.1.1. Het taalgebruik in de televisieserie F.C. De Kampioenen

Voor de analyse heb ik twee fragmenten uit de dertiende episode (Het Huwelijk) van het vijftiende seizoen gekozen. Deze episode vormt namelijk de basis voor één van de hier onderzochte stripalbums (‘De trouwpartij’). Ik heb voor scènes gekozen waarin zoveel mogelijk personages samen aan het praten zijn.

Uit de analyse blijkt dat alle personages, tenminste in de onderzochte fragmenten, de aanspreekvormen ‘gij/‘ge’ gebruiken; met uitzondering van Jerôme die ‘jij’/’je’ gebruikt. Dit personage is echter oorspronkelijk Franstalig en in vergelijking met de anderen gebruikt hij over het algemeen minder tussentaal. De diminutieven op -ke worden door de personages wel gebruikt, hoewel in de twee onderzochte fragmenten de diminutieven met het suffix -je vaker gerealiseerd worden. De afwijkende imperatiefvormen komen precies in de helft van de gevonden gevallen voor. De typisch tussentalige woorden die ik tegengekomen ben, zijn de woorden ‘kieken’ (stommerik), ‘ambetant’ (onaangenaam, vervelend), ‘camionette’ (kleine vrachtauto) en de tussenwerpsels ‘amai’ en ‘allee’.

Houbrix (2011) heeft in haar onderzoek het substandaardtaalgebruik in twee Vlaamse televisieseries vergeleken, namelijk F.C. De Kampioenen en Schipper naast Mathilde. Ze heeft de totale hoeveelheid tussentaal voor beide series

44

berekend en daarna ook het taalgebruik van de verschillende personages geanalyseerd. De gemiddelde substandaardtaalpercentages werden berekend door de verhouding van de gekozen tussentaalvariabelen en hun standaardtalige varianten (2011:39-59). Uit de analyse is naar voren gekomen dat het gemiddelde tussentaalpercentage in F.C. De Kampioenen ongeveer 20,6% bedraagt (in de tweede onderzochte serie kwam het gemiddelde percentage op ongeveer 19,7% uit). Verder blijkt dat tussentaal in De Kampioenenserie het meest op vlak van fonologie voorkomt, terwijl syntactische kenmerken het minst verschijnen. De meest gebruikte tussentaalkenmerken waren de h-procope, de t- apocope bij korte functiewoorden, de adnominale flexie, afwijkende persoonlijke voornaamwoorden en de diminutiefvorming op -ke. Onder de minst gebruikte kenmerken behoren bijvoorbeeld de dubbele negatie, afwijkend gebruik van lidwoorden, de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep, enzovoorts (idem:64-66). Wat het lexicon betreft, gebruiken de personages vooral typische tussentalige tussenwerpsels. De analyse van het taalgebruik per personage liet zien dat er grote verschillen zijn: sommige personages hebben de neiging om veel tussentaal te gebruiken (Carmen), terwijl de andere bijna uitsluitend standaardtaal praten (Pol) (idem:74). Carmen is eveneens het personage dat het meest tussentaal van al de onderzochte personages (uit beide series) gebruikt. Bovendien kwam naar voren dat in de oudere afleveringen uit de jaren 50 en 60 veel minder tussentaal voorkomt dan in de nieuwere afleveringen van de jaren 90 tot 2011. Dat tussentaal een steeds populairdere taalvariëteit in de Vlaamse fictiereeksen in deze periode werd, heeft ook Van Hoof in haar onderzoek (2013) bevestigd.

3.3.1.2. Het taalgebruik van Urbanus als televisiepersoonlijkheid

Voor de analyse van het taalgebruik van Urbanus heb ik één fragment uit de film Koko Flanel en één fragment uit de film Hector gekozen. In dit geval koos ik voor scènes waarin Urbanus een dialoog met een ander Vlaamse personage of personages voert.

Uit de analyse blijkt dat Urbanus in de onderzochte twee fragmenten in alle gevallen de aanspreekvormen ’gij’/ ‘ge’ gebruikt en in bijna alle gevallen de

45

diminutieven met het suffix -ke realiseert. De afwijkende imperatiefvormen, de dubbele negatie en het gebruik van versterkend ‘dat’ heb ik bij Urbanus in de onderzochte fragmenten niet aangetroffen (deze kenmerken worden bij Urbanus namelijk standaardtalig gerealiseerd, maar bij andere personages komen er wel de substandaardtalige realisaties voor). Aangaande het lexicon, heb ik in de onderzochte fragmenten niet veel woorden aangetroffen die als typisch tussentalig beschouwd kunnen worden. De enige twee woorden die volgens mijn methodologie (zie §4.4) als tussentalig bestempeld kunnen worden, zijn ‘nonkel’ (oom) en het tussenwerpsel ‘amai’.

Lohmann (2011) heeft gesprekken van tien personages (zowel Vlamingen als Nederlanders) in de talkshow Goedele Nu onderzocht. Eén van deze personages was ook Urbanus. In het onderzoek berekende Lohmann de gemiddelde percentages voor de gekozen tussentaalkenmerken apart. Vervolgens heeft ze met behulp van de verhouding tussen de tussentaalkenmerken en hun standaardtalige tegenhangers ook het totale substandaardtaalpercentage voor elke persoon apart berekend. Van de tien onderzochte proefpersonen is Urbanus met ruim 65% tussentaalgehalte de tweede grootste gebruiker van tussentaal (Lohmann 2011:112).

De tussentaalkenmerken die Urbanus het meest gebruikt, zijn de t-apocope bij korte functiewoorden, de h-procope en de adnominale flexie. De kenmerken die Urbanus zelden gebruikt, zijn volgens de analyse onder andere de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep en het gebruik van ‘gaan’ voor futurum (idem:25-33). Opvallend was dat bij de dubbele negatie en afwijkende imperatiefvormen van werkwoorden Urbanus zelfs de enige van de tien proefpersonen was die deze tussentaalkenmerken gebruikte.

Ten slotte wil ik opmerken dat behalve de vijf tussentaalkenmerken die ik in de fragmenten onderzocht heb, er eveneens andere kenmerken voorkwamen; zowel in het taalgebruik van Urbanus als van De Kampioenen. Van de morfo- syntactische kenmerken heb ik nog de adnominale flexie (op nen dag, ne schone bouquet of mijnen Mark) en de flexie van bijvoeglijke naamwoorden (den tragen

46

aanpak) vaak aangetroffen. Van de fonetisch-fonologische tussentaalkenmerken ben ik deze tegengekomen: de h-procope ((h)oe, (h)ier, (h)oed, (h)eeft), de t- apocope bij korte functiewoorden (wa(t), da(t), nie(t)) en de apocope van eind- sjwa als het volgende woord met een vocaal begint (g’ (h)ebt).

Uit de bovengenoemde onderzoeken en mijn eigen casestudie blijkt dat zowel Urbanus als de personages in de televisieserie F.C De Kampioenen in hun spraak tussentaal gebruiken. Men zou daarom kunnen aannemen dat hun taalgebruik in de gesproken media een mogelijke basis vormt voor het substandaardtaalgebruik in de onderzochte stripreeksen.

47

4. Methodologie

In dit hoofdstuk ga ik dieper in op de methodologie van dit onderzoek. Ten eerste zet ik mijn vraagstellingen op een rij. Daarna licht ik mijn werkwijze toe. In verband met de morfo-syntactische analyse vestig ik aandacht op de selectie van variabelen die gebruikt worden als de markeerders van de Vlaamse substandaardtaal. Met het oog op de lexicale analyse presenteer ik de geselecteerde tussenwerpsels en vermeld ik de labelpraktijk van de gebruikte bronnen. Ten slotte beschrijf ik hoe ik de labels in mijn analyse verwerk.

4.1. Vraagstellingen

Het doel van deze scriptie is om het gebruik van de Vlaamse substandaardtaal in twee Vlaamse stripverhalen te analyseren. In het kader van de kwantitatieve analyse wil ik er ten eerste achter komen hoe ‘tussentalig’ de onderzochte strips zijn. Ten tweede ga ik de frequentie van de onderzochte tussentaalkenmerken bekijken. Ik wil namelijk vaststellen welke kenmerken het meest en het minst voorkomen. Ten slotte ga ik in op de ‘evolutie’ van de Vlaamse substandaardtaal. Ik analyseer of het gebruik van tussentaal in de loop van de tijd toeneemt, afneemt of stagneert. Hiermee beoog ik te achterhalen of de groeiende populariteit van tussentaal (als gesproken variëteit) zich eveneens in de strips reflecteert.

In het kader van de kwalitatieve analyse wordt ingezoomd op opvallende situaties waarin de onderzochte tussentaalmarkeerders gebruikt worden of juist op situaties waarin uitsluitend standaardtaal gebruikt wordt. Aandacht wordt ook besteed aan karakters wiens taalgebruik ten opzichte van de andere personages opmerkelijk is. Ik onderzoek of er een bepaald patroon bestaat betreffende het tussentaalgebruik, met andere woorden wil ik te weten komen of een bepaalde situatie of personage samenhangt met de verhoogde/verlaagde frequentie van tussentaal. De gevonden patronen probeer ik te verklaren.

48

4.2. Werkwijze

De albums die ik voor het onderzoek geselecteerd heb, komen uit vier verschillende periodes waarbij ik telkens drie albums per periode gekozen heb. In totaal analyseer ik dus twaalf albums per stripreeks. De eerste albums komen uit het eind van de jaren 90, de andere uit de periodes 2004-2005, 2009-2010 en de nieuwste albums komen uit 2017. Het beginpunt (eind jaren 90) heb ik gekozen omdat in deze periode de stripreeks F.C. De Kampioenen voor het eerst uitgegeven werd. De stripreeks Urbanus bestaat al vanaf de jaren 80, maar de bedoeling was om beide strips uit dezelfde tijdsperiode voor de analyse te kiezen. De albumselectie uit verschillende tijdsperiodes biedt mij de mogelijkheid om de evolutie van de Vlaamse substandaardtaal in de strips te onderzoeken. Ik werk uitsluitend met de eerste uitgaves van de albums; op die manier vermijd ik risico’s die taalaanpassingen met zich meebrengen. De volledige lijst met de gebruikte albums is in de bibliografie te vinden.

Eén van de doelen van deze scriptie is te achterhalen in hoeverre de Vlaamse substandaardtaal in de onderzochte strips voorkomt. Om dit te kunnen bepalen, bekijk ik in totaal vijf morfo-syntactische variabelen en onderzoek ik eveneens het voorkomen van de tussentaal op het lexicale vlak. De fonetisch-fonologische kenmerken laat ik buiten beschouwing omdat ik veronderstel dat ze in de taal van stripverhalen hoogstwaarschijnlijk niet weergegeven worden.12

Drie van de vijf morfo-syntactische variabelen heb ik gekozen aan de hand van eerder onderzoek naar de Vlaamse substandaardtaal in geschreven bronnen en in strips (zie §1.2.3.5 en §2.5). Het gaat om het gebruik van het gij/ge-systeem, de diminutieven op -ke en de afwijkende imperatiefvormen van werkwoorden.

12 Dat wil echter niet zeggen dat deze kenmerken in de schrijftaal helemaal niet voorkomen. Een uitzondering vormt bijvoorbeeld de chattaal (zie De Decker 2014). Ook in mijn corpus heb in één van de Urbanusstrips een voorbeeld van de fonetisch-fonologische kenmerken gevonden, namelijk de d-apocope. Dit kenmerk kwam in een liedje van Urbanus voor: ‘En zijn voelen zich goe(d)…Neem een slokje van dit drankje…’ (Herman en Hermien 2004:90).

49

Volgens de reeds genoemde onderzoeken komen deze drie kenmerken in de strips het meest voor. Voor elk van deze drie kenmerken bereken ik de relatieve verhouding tussen de substandaardtalige varianten en hun standaardtalige tegenhangers. Op die manier is het mogelijk om betrouwbare conclusies te trekken over het substandaardtaalgebruik. Aan de hand van de substandaardtaalpercentages per kenmerk bereken ik vervolgens het gemiddelde percentage van de standaardtaal tegenover de substandaardtaal per stripreeks. Hiervoor gebruik ik een gewogen gemiddelde. De andere twee variabelen die ik analyseer, zijn de dubbele negatie en het gebruik van versterkend ‘dat’. Aangezien deze kenmerken niet vaak in de strips verschijnen, zoals uit eerder onderzoek gebleken is, bereken ik voor deze twee kenmerken geen relatieve verhouding. Ik ga alleen maar bekijken of ze überhaupt in de strips voorkomen. Als dit het geval blijkt te zijn, probeer ik in het kader van de kwalitatieve analyse toe te lichten in welke situaties en waarom dat gebeurt.

De lexicale kenmerken van de tussentaal zijn in tegenstelling tot de morfo- syntactische kenmerken moeilijker om af te bakenen. Ze worden in de literatuur niet uitgebreid behandeld omdat het grootste deel van de tussentaalwoordenschat met de standaardtaalwoordenschat overeenstemt en omdat taalgebruikers vaak van mening verschillen als het om de status van de woorden gaat. Dat is echter niet het geval van de tussenwerpsels. Die worden in de literatuur meestal wel uitgebreid behandeld. In het kader van de lexicale analyse maak ik daarom een onderscheid tussen ‘tussenwerpsels’ en andere ‘woordsoorten’. Ik heb besloten om aan de hand van De Ridder (2006), Lefevere (2011), de brochure In Duidelijk Nederlands (2012) en het boek Typisch Vlaams (2015) een lijst van tussenwerpsels samen te stellen die ik in de analyse als ‘typisch tussentalig’ beschouw. De lijst met de geselecteerde tussenwerpsels met meer uitleg volgt in §4.4.1.

Met al de andere woordsoorten moet er een andere aanpak gehanteerd worden, aangezien het niet eenvoudig is om te vaststellen welke woorden tot de tussentaal behoren. Om de status van een bepaald woord te kunnen bepalen, heb

50

ik besloten om gebruik van meerdere naslagwerken te maken. Meer uitleg bij de gebruikte bronnen volgt in §4.4.

Opgemerkt moet worden dat ik in het kader van de morfo-syntactische analyse de volledige albums onderzoek, terwijl bij de lexicale analyse uitsluitend de eerste tien pagina’s onderzocht worden. De methode voor de lexicale analyse heb ik uit het onderzoek van Meesters (2012) overgenomen. Meesters geeft aan dat deze aanpak ervoor zorgt dat ‘het (lexicale) corpus niet te afhankelijk van het onderwerp van de individuele verhalen is’ (Meesters 2012:167, mijn vertaling, jj). Verder moet vermeld worden dat ik de tussentalige woorden en tussenwerpsels niet in verhouding breng. Ik bekijk alleen hoeveel tussentalige woorden/tussenwerpsels er op de tien eerste pagina’s per album voorkomen.

4.3. De morfo-syntactische analyse: geselecteerde variabelen

In dit deel van de scriptie worden alle variabelen beschreven die ik als markeerders voor de Vlaamse substandaardtaal in het onderzoek gebruik. De beschrijvingen zijn vooral gebaseerd op de dissertatie van Van Hoof (2015), op het werk van Taeldeman (2008) en De Caluwe (2006), op de brochure In Duidelijk Nederlands (2012) en op de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst, online).

4.3.1. Het gebruik van het gij/ge-systeem

In de Nederlandse standaardtaal wordt in de tweede persoon enkelvoud het ‘jij’/’je’/’u’-paradigma gehanteerd. De informele vormen ‘jij’/’je’ contrasteren met de beleefde vorm ‘u’. In de meeste Vlaamse dialecten worden in de subjectspositie de vormen ‘gij’/’ge’ gebruikt, met uitzondering van het oosten van Limburg en West-Vlaanderen (Van Hoof 2015:195; Taeldeman 2008:34). De vorm ‘u’ wordt in de Vlaamse substandaardtaal als objectsvorm gebruikt en fungeert zowel formeel als informeel. Bovendien mogen we niet vergeten dat ‘gij’/’ge’ eveneens als formele vormen in de archaïsche Belgisch-Nederlandse schrijftaal voorkomen (Taeldeman 2008:34).

51

Het contrast tussen de paradigma’s in de standaardtaal en tussentaal wordt goed weergegeven met behulp van de volgende tabel:

Standaardtaal Tussentaal

sterk zwak sterk zwak subject informeel jij je gij ge formeel u object informeel jou je u formeel u

Tabel 1: Het paradigma van het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud in standaardtaal versus tussentaal

De persoonlijke voornaamwoorden ‘gij’/’ge’ hebben in de tussentaal vaak ook enclitische vormen. ‘Zegde’ is bijvoorbeeld een enclitische vorm van het werkwoord ‘zeggen’ en het persoonlijke voornaamwoord ‘ge’ dat tot ‘de’ gereduceerd wordt (ibidem). In het kader van dit onderzoek ga ik de typische tussentaalvormen ‘gij’/‘ge’ en hun standaardtalige tegenhangers onderzoeken, zoals weergegeven in de bovenstaande tabel. De ‘u’/uw’ vormen kunnen zowel substandaard- als standaardtalig zijn. Omdat bij deze vormen grote ambiguïteit voorkomt en omdat het moeilijk is om te bepalen in welke context ze als informeel bestempeld kunnen worden, ga ik deze vormen niet analyseren.

4.3.2. Diminutieven op -ke

In het Standaardnederlands wordt de diminutief gerealiseerd met behulp van het suffix -je en zijn verschillende allomorfen (bijvoorbeeld ‘boekje’, ‘kraampje’, ‘koninkje’ en ‘cafeetje’). In de meeste Vlaamse dialecten, met uitzondering van de westelijke en noordelijke gebieden in West-Vlaanderen, worden de diminutieven gerealiseerd door de toevoeging van het suffix -ke en zijn

52

verschillende allomorfen (bijvoorbeeld ‘dooske’, ‘manneke’ en ‘dorpke’) (Van Hoof 2015:194; Taeldeman 2008:32).

Zoals in de meeste Vlaamse dialecten wordt eveneens in de tussentaal het suffix - ke echter niet exclusief voor alle diminutieven gebruikt. Er zijn ook fonologische contexten waarin in de meeste Vlaamse provincies het suffix -je dominant is. Van Hoof (2015:194) noemt drie zulke contexten, namelijk: na een lange vocaal of diftong gevolgd door /t/ of /d/ (bijvoorbeeld ‘voetje’ en ‘draadje’); na een lange vocaal of diftong gevolgd door /n/ (bijvoorbeeld ‘teentje’ en tuintje’) en na een consonant gevolgd door /t/ of /d/ (bijvoorbeeld ‘poortje’ en ‘boordje’). In deze contexten is het in het geval van het suffix -je moeilijk om te bepalen of het om een standaardtalige of substandaardtalige realisatie van het diminutief gaat.

In de analyse worden alle diminutieven opgenomen, met uitzondering van de realisaties van diminutieven op -je die in de drie bovengenoemde contexten voorkomen. Ook gediminueerde persoonsnamen en plaatsnamen worden niet gekwantificeerd, aangezien het in sommige gevallen onmogelijk is om de standaardtaalvariant te bepalen. Als in een gegeven album hetzelfde gediminueerde woord meermaals voorkomt, wordt het in de analyse meermaals meegeteld.

4.3.3. Afwijkende imperatiefvormen van werkwoorden

In de standaardtaal worden imperatiefvormen met behulp van de stam van het werkwoord gerealiseerd, de gewone gebiedende wijs is dus gelijk aan de eerste persoon enkelvoud (bijvoorbeeld ‘Maak je huiswerk!’ of ‘Ga weg!’). Bij het persoonlijke voornaamwoord ‘u’ wordt er nog een –t aan toegevoegd, maar deze vorm komt alleen maar voor als het onderwerp ‘u’ uitgedrukt wordt (bijvoorbeeld ‘Spreekt u maar!’) (ANS, online). In het vroegere Standaardnederlands was het eveneens gebruikelijk om een –t aan de stam toe te voegen als er meerdere personen aangesproken werden, maar vandaag de dag komt dit uitsluitend in enkele vaste verbindingen voor (bijvoorbeeld ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam!’) (idem). In de Vlaamse substandaardtaal is het

53

gebruikelijk om een –t aan de stam toe te voegen, ook als er géén ‘u’ als onderwerp uitgedrukt wordt (bijvoorbeeld ‘Neemt een koekske!’ in plaats van

‘Neem een koekje!’) (Caluwé 2012:65; het Vlaams Woordenboek, online).

De uitzondering bij de imperatiefvorming in het Nederlands is het werkwoord ‘zijn’ dat in de standaardtaal ‘wees’ in het enkelvoud en ‘wezen’ in het meervoud wordt (‘Wees niet bang’ en ‘Wezen jullie niet bang’). Als het persoonlijke voornaamwoord ‘u’ als onderwerp uitgedrukt is, wordt er een –t aan toegevoegd (‘Weest u welkom’). In de Vlaamse omgangstaal wordt er een afwijkende imperatiefvorm van het werkwoord ‘zijn’ gebruikt, namelijk ‘zij’ of ‘zijt’ (‘Zij(t) stil’ in plaats van ‘Wees stil’) (De Caluwe 2006:20).

In de analyse komen alle afwijkende imperatiefvormen in aanmerking, met uitzondering van werkwoorden met de stam op –t (‘Zet het op de tafel!’), met de stam op –d (‘Houd je vast’!) en met de stam op –n die na een lange vocaal of diftong volgt (bijvoorbeeld ‘Ga weg!’ of ‘Doe het niet!’). De imperatiefvormen van deze werkwoorden zijn zowel in het Standaardnederlands als in de Vlaamse omgangstaal gelijk. In dit geval is het dus onmogelijk om te bepalen of het om een afwijkende imperatiefvorm gaat.

4.3.4. Dubbele negatie

Terwijl in het Standaardnederlands uitsluitend eendelige negatie gebruikt wordt, kent de Vlaamse substandaardtaal de dubbele negatieconstructie. Er bestaan twee types dubbele negatie in de tussentaal. Ten eerste gaat het om het oude negatiepartikel ‘en’ plus de negatie zelf (‘Ik en weet het niet’). Dit type is echter beperkt tot West- en Oost Vlaanderen en Brabant (Taeldeman 2008:36). Het tweede type dubbele negatie ontstaat als er twee volle negaties naast elkaar staan (‘niemand niet’, ‘nooit geen’, enzovoorts). Dit type komt overal in Vlaanderen voor (idem:37). Soms kan eveneens de versmelting van beide types voorkomen, in dit geval ontstaat er drie-of zelfs vierdubbele negatie (bijvoorbeeld ‘ik en heb dat nooit niet gedaan’) (ibidem).

54

4.3.5. Het gebruik van versterkend ‘dat’

In de meeste Vlaamse dialecten kan er een versterkend ‘dat’ aan de onderschikkende voegwoorden aan het begin van de zin (met uitzodenring van ‘dat’, ‘zelf’ en ‘als’) en aan de voornaamwoordelijke bijwoorden met –waar toegevoegd worden (Taeldeman 2008:36). Om enkele voorbeelden te noemen: ‘Ik weet niet wanneer dat hij komt’ of ‘Dat is de auto waarmee dat we naar Spanje gaan’ (ibidem).

4.4. De lexicale analyse

4.4.1. Geselecteerde tussenwerpsels

Aan de hand van de vier eerder genoemde bronnen (zie §0) heb ik een lijst met typisch tussentalige tussenwerpsels samengesteld. Het gaat om deze zes tussenwerpsels (en hun verschillende realisaties en spellingsvormen): ‘allee/’allez/allé’; ‘amai’; ‘awel/’ewel’; ‘jong’; ‘soit’ en ‘zulle’/’zunne’/’zenne’. De betekenissen van deze tussenwerpsels heb ik opgezocht in twee online woordenboeken, namelijk in De Grote Van Dale, het Vlaams Woordenboek en eveneens in het boek Typisch Vlaams (2015). ‘Allee’/’allez’/’allé’ wordt in de betekenis van ‘zeg’, ‘hè’, ‘kom’ of ‘komaan’ gebruikt. ‘Amai’ is een uitroep van verbazing of teleurstelling en betekent ‘goh’ of ‘nou’. Het tussenwerpsel ‘awel’ of ’ewel’ wordt gebruikt ter inleiding van een vraag of een antwoord en kan vertaald worden als ‘nou’, ’wel’ of ’welnu’. ‘Jong’ wordt vooral als een stopwoord gebruikt om iemand aan te spreken en ‘soit’ wordt gebruikt in de betekenis van ‘het zij zo!’– dat wil zeggen als men zich ergens bij neerlegt. Het laatste tussenwerpsel ‘zulle’ (ook ‘zunne’ of ‘zenne’) komt in de buurt van de tussenwerpsels ‘hè’ of ‘hoor’ en dient eveneens als een bevestigend stopwoord.

Al deze tussenwerpsels behoren volgens de gebruikte bronnen tot de Belgisch- Nederlandse spreektaal. Opgemerkt moet ook worden dat ik in de analyse de standaardtalige tegenhangers niet bekijk omdat ik de tussenwerpsels niet in verhouding breng. Ik onderzoek alleen of deze tussenwerpsels in de strips voorkomen en in welke mate.

55

4.4.2. De labelpraktijk van de gebruikte bronnen

Voor de lexicale analyse gebruik ik vier verschillende naslagwerken, welke allemaal online beschikbaar zijn. Het gaat om het Vlaams woordenboek, het Referentieblad Belgisch-Nederlands (RBBN), de Grote Van Dale (de gedigitaliseerde versie uit 2015) en het woordenboek Prisma Nederlands XL (de gedigitaliseerde versie uit 2018).

De labelpraktijk in de woordenboeken van de Nederlandse taal blijft volgens Martin (2010:113) een complex onderwerp. Hij wijst erop dat de woordenboeken de afgelopen vijftig jaar vooral Nederlands-Nederlands georiënteerd waren waardoor de labeling aanzienlijk eenzijdig was en de beschrijving van het Belgisch-Nederlands (verder alleen BN) niet genuanceerd was. Vandaag de dag wordt er geprobeerd om meer nuance aan te brengen. Er worden namelijk verschillende labels gebruikt zodat de taalgebruikers zowel in Nederland als in België de status van een bepaald woord kunnen nagaan (Caluwé 2012:61). Zo kunnen we tegenwoordig (in sommige woordenboeken) labels als ‘algemeen BN’, ‘BN informeel’ of ‘BN spreektaal’ aantreffen (ibidem). Martin (idem:114) is echter van mening dat het BN toch nog steeds als homogeen gezien wordt; de meeste woordenboeken beperken zich tot de labels ‘Belgisch- Nederlands’ en ‘Nederlands-Nederlands en maken dus geen onderscheid tussen het Belgische Standaardnederlands en de omgangstaal.

De Grote Van Dale (verder alleen de GVD) is waarschijnlijk het bekendste verklarende woordenboek van de Nederlandse taal dat door veel taalgebruikers als dé norm van het Nederlands beschouwd wordt. Dat is ook de reden waarom ik dit woordenboek voor de analyse gekozen heb. De labelcriteria van de GVD zijn echter niet duidelijk en er bestaat weinig informatie over. In de versie uit 2015 die voor de analyse gebruikt wordt, is de BN-woordenschat aanzienlijk uitgebreid, aldus de redactie van de GVD (Van Dale 2015). De woordenschat bevat dus niet alleen maar woorden uit de standaardtaal, maar eveneens uit de informele- en spreektaal (idem). In deze editie wordt onderscheid gemaakt tussen woorden die tot het Belgisch-Nederlands (label ‘BE’) en Nederlands- Nederlands (label ‘NL’) behoren. Woorden die de label ‘BE’ krijgen, behoren

56

volgens de redactie tot de Belgische Standaardnederlands. Binnen de label ‘BE’ kunnen de woorden nog onder de labels ‘formeel/informeel’ en ‘schrijftaal/spreektaal’ gerubriceerd worden. Welke criteria de redactie van de GVD hanteert om de woorden onder deze labels in te delen en wat deze labels precies inhouden, is onbekend. Op basis van een kleine test met een paar woorden en hun labeling heb ik besloten om de woorden die onder de labels ‘BE informeel’ en ‘BE spreektaal’ gerubriceerd zijn als woorden te beschouwen die tot de Vlaamse substandaardtaal behoren.13

Onder de naam Prisma verschijnen al jaren woordenboeken en andere publicaties over taal, maar Prisma is vooral bekend voor de pocketwoordenboeken. Voor de analyse gebruik ik het online Prisma woordenboek Nederlands XL. Dit woordenboek heb ik vooral vanwege de labelpraktijk gekozen. Volgens de beschrijving van de redacteurs is Prisma het ‘enige woordenboek dat een helder onderscheid maakt tussen het Nederlands zoals dat in Nederland (NN) wordt gesproken en het Nederlands zoals dat in België wordt gesproken (BN)’ (Prisma, Online Woordenboek Nederlands XL). Sinds de 42ste uitgave uit 2007 heeft Prisma een selectie woorden en uitdrukkingen uit het RBBN in de woordenboeken verwerkt. Binnen dit systeem worden verschillen tussen meerdere varianten binnen het BN gemaakt en de labeling is daarom meer adequaat. Prisma maakt onderscheid tussen ‘BN’, ‘vooral BN ’(woorden die oorspronkelijk uit België komen, maar nu ook in Nederland gebruikt worden), ‘BN ook’ (woorden die typisch in België zijn, maar die een Nederlandse (NN) tegenhanger hebben), ‘BN schrijftaal’, ‘BN spreektaal’, ‘BN vero’ (woorden die vooral door een bepaalde sociale groep gebruikt worden) en ‘BN sp’ (woorden die tot een bepaald domein behoren). Verder wordt er eveneens onderscheid gemaakt tussen ‘BN formeel’ en ‘BN informeel’. Voor mijn analyse beschouw ik woorden met de labels ‘BN spreektaal’ en ‘BN informeel’ als tussentalige woorden (op basis van dezelfde kleine test als bij GVD).

13 Ik heb namelijk woorden opgezocht die volgens de secundaire literatuur als ‘typisch tussentalig’ bestempeld worden en ik heb hun labels bekeken (bijvoorbeeld nonkel, kieken, enzovoorts). Op deze manier heb ik besloten welke labels in de GVD ik als labels voor de tussentalige woorden ga beschouwen.

57

RBBN is een verzameling van ongeveer 4000 woorden en uitdrukkingen die typisch zijn voor het Belgisch Nederlands. Het project ging van start in 1997 op initiatief van de lexicograaf Willy Martin die toen de voorzitter van de Commissie Lexicografische Vertaalvoorzieningen was (Martin 2010:114). Ook het RBBN heb ik vooral vanwege de labelpraktijk gekozen. Hierboven werd al vermeld dat ook Prisma gebruik maakt van deze woordenverzameling, maar in het RBBN worden nog meer labels onderscheiden. Het gaat namelijk om deze subcategorieën: ‘cultuurgebonden items’, ‘variant niet gelexicaliseerd’, ‘unieke varianten’, ‘vrije varianten’, ‘alternant met restricties’, ‘omgangstaal’ en ‘substandaard’. Het RBBN is hiermee de eerste en enige bron waarin eveneens een onderscheid gemaakt werd tussen ‘substandaard’ en ‘omgangstaal’ die allebei tot de ‘BN spreektaal’ behoren. In de analyse beschouw ik de woorden met de labels ‘BN substandaard’, ‘BN omgangstaal’ en ‘BN vrije alternant’ als woorden die tot de tussentaal behoren.

Aangezien sommige woorden niet terug te vinden zijn in de drie bovengenoemde bronnen, heb ik besloten om eveneens het Vlaams Woordenboek te gebruiken. Dit online woordenboek is namelijk de grootste beschikbare verzameling van Vlaamse woorden en uitdrukkingen. Het is gemaakt naar het model van Urban Dictionary voor de Engelse taal (Liekens 2018); met andere woorden kan dus iedereen deelnemen aan het opbouwen van het lexicon. Het Vlaams Woordenboek maakt geen gebruik van eigen labels, af en toe citeren ze wel uit andere naslagwerken, voornamelijk uit de GVD. Deze labels laat ik daarom buiten beschouwing omdat ze identiek zijn aan die van de GVD. Deze bron dient daarom vooral als een hulpmiddel bij woorden die ik in de andere bronnen niet kon vinden en ook bij woorden waarvan ik niet zeker weet of ze tot tussentaal behoren.

4.4.2.1. Verwerking van de labels

Ik zoek de woorden in de gebruikte bronnen op en de resultaten geef ik in tabellen weer. Als het woord in één van de bronnen voorkomt, geef ik het met een v’tje (✔) weer. In de tegenovergestelde situatie geef ik het met een kruisje (✖) weer. Als het woord een label krijgt, wordt de label in de tabel genoteerd.

58

Hoewel het Belgisch-Nederlands in sommige bronnen met ‘BE’ of ‘Belgisch’ weergegeven wordt, gebruik ik voor alle Belgisch-Nederlandse woorden voor de duidelijkheid altijd de label ‘BN’. Ik werk met lexemen, dat betekent dat ik al de mogelijke vormen van een bepaald woord in de analyse opneem, maar in de tabellen geef ik het woord altijd in zijn basisvorm weer (bijvoorbeeld: ‘hij heeft het huis opgekuist’, in de tabel: ‘opkuisen’). Verder is het belangrijk om aan te geven dat ik bij het tellen van de woorden dezelfde aanpak hanteer als bij de tussenwerpsels: dat wil zeggen als er één bepaald woord meermaals voorkomt, wordt het ook meerdere malen meegeteld. Op deze regel bestaat echter één uitzondering en dat zijn de gevallen waarin het woord in een album voortdurend terugkomt. Ter verduidelijking geef ik hier een voorbeeld van een dergelijke situatie: in het album ‘Gouden bedpan’ kwam het woord ‘nonkel’ in totaal eenentwintig keer voor. In dit geval tel ik het woord maar één keer mee omdat de veelvuldige aanwezigheid van dit woord de totale resultaten sterk zou beïnvloeden.

De tabellen met de geanalyseerde woorden zijn per album gemaakt. Ter illustratie staan hieronder een voorbeeldtabel. Alle tabellen zijn in de bijlage te vinden.

Vlaams- RBBN GVD Prisma Moedertaal- woordenboek spreker

kieken BN (stommerik) ✔ omgangstaal BN spreektaal BN informeel TT

gasvuur BN vrije ✔ alternant BN BN ook BN

linkadoor ✔ ✖ ✖ ✖ /

Tabel 2: Voorbeeldwoorden uit de lexicale analyse

In de bovenstaande tabel zijn drie voorbeelden van de geanalyseerde woorden te zien. Ik heb nog een vijfde kolom aan de tabel toegevoegd waarin een

59

moedertaalspreker van het Belgisch-Nederlands een standpunt inneemt over de status van het betreffende woord.14 Met ‘TT’ geeft de moedertaalspreker aan dat het woord wel tot de tussentaal behoort, met ‘BN’ wordt Algemeen Belgisch Nederlands bedoeld en met de schuine streep (‘/’) geeft de moedertaalspreker aan dat het woord niet bekend is of dat er geen beslissing genomen kan worden. Bij het woord ‘kieken’ bestaat geen twijfel dat het tot de tussentaal behoort. Het woord is namelijk in alle bronnen onder de labels gerubriceerd die ik als labels voor de tussentalige woorden beschouw. Bovendien komt het woord in het Vlaams Woordenboek voor en eveneens de moedertaalspreker is van mening dat dit woord tussentalig is. Het woord ‘gasvuur’ reken ik daarentegen niet tot de tussentaal. Dit komt ten eerste door de labeling en ten tweede door de beslissing van de moedertaalspreker. Het laatste woord ‘linkadoor’ wordt eveneens niet als tussentalig beschouwd omdat het maar in één van de bronnen voorkomt (zonder label) en omdat de moedertaalspreker dit woord niet kent/weet tot welke taalvariëteit het behoort. De opinie van de moedertaalspreker telt bij het bepalen van de status van een woord het zwaarst mee.15 Aangezien het aantal gebruikte naslagwerken even is, bepaalt de moedertaalspreker ook bij tegenstrijdigheden of het woord tot tussentaal behoort of niet.

De woorden die ik na de analyse wel tot de tussentaal reken, worden voor de duidelijkheid in de tabellen vetgedrukt. Aangezien ik geen moedertaal spreker ben en aangezien de visies over de status van de woorden van spreker tot spreker verschillen, kunnen de resultaten die ik in de tabellen weergeeft zeker niet als ‘definitief’ of ‘juist’ beschouwd worden.

14 Het betreft hier Sofie Royeaerd, docente Neerlandistiek aan de Masaryk Universiteit van Brno en tevens mijn begeleidster. 15 Hiermee worden situaties bedoeld waarin een bepaald woord in de gebruikte bronnen niet voorkomt, maar de moedertaalspreker toch aangeeft dat het woord tussentalig is. In dit geval wordt het woord als tussentalig beschouwd. Het gaat bijvoorbeeld om woorden als sjoeke, suske, poepeke of tante nonneke.

60

5. Analyse

In dit deel van de scriptie zal ik de resultaten van mijn analyse presenteren en toelichten. In het kwantitatieve deel laat ik ten eerste de gemiddelde substandaardtaalpercentages voor de onderzochte stripreeksen zien. Verder wordt aandacht besteed aan de frequentie van de onderzochte tussentaalkenmerken. Ik vraag me af welke kenmerken in de onderzochte strips het talrijkst aanwezig zijn en welke het minst verschijnen. Vervolgens bespreek ik de resultaten van de lexicale analyse. Ik ga in op de hoeveelheid tussentalige woorden en tussenwerpsels die ik in de strips op de eerste tien pagina’s aangetroffen heb en onderzoek welke woorden en tussenwerpsels in het corpus het meest voorkomen. Ten slotte vraag ik me af of de groeiende populariteit van tussentaal (als gesproken variëteit) zich in de taal van de stripverhalen reflecteert. Deze vraag bekijk ik vanuit twee perspectieven: eerst vergelijk ik de substandaardtaalpercentages in de loop van de tijd en daarna ga ik in op het lexicon.

In het kwalitatieve gedeelte zal aandacht worden besteed aan opvallende situaties waarin de onderzochte tussentaalkenmerken aan bod komen. Het gebruik van tussentaal in deze situaties probeer ik telkens aan de hand van andere bronnen te verklaren. Verder neem ik ook personages die qua taalgebruik opmerkelijk zijn onder de loep. De resultaten van het onderzoek worden voor de overzichtelijkheid in verschillende grafieken en tabellen weergegeven.

5.1. Kwantitatieve analyse

5.1.1. Substandaardtaalgebruik in de onderzochte stripreeksen

Zoals reeds aangegeven, heb ik voor de berekening van de gemiddelde substandaardtaalpercentages een gewogen gemiddelde gebruikt. Het gebruik van een gewogen gemiddelde zorgt er namelijk voor dat kenmerken met hoge absolute frequentie zwaarder meetellen dan kenmerken met lage absolute frequentie (Zenner 2009:32-33). Ik heb ervoor gekozen om het gij/ge-systeem

61

en de diminutieven op -ke twee keer mee te tellen omdat deze kenmerken in de onderzochte strips het meest voorkomen (cf. infra). Bovendien worden deze twee kenmerken in alle bronnen die ik bekeken heb als typisch tussentalig beschouwd. De afwijkende imperatieven tel ik alleen maar één keer mee omdat dit kenmerk in vergelijking met de standaardtalige variant weinig voorkomt. Dit kenmerk wordt eveneens niet in alle bronnen vermeld en wordt niet als één van de belangrijkste tussentaalkenmerken beschouwd.

De analyse toont aan dat er qua tussentaalgebruik een groot verschil tussen de twee onderzochte stripreeksen bestaat. Het gemiddelde substandaardtaalpercentage in De Avonturen van Urbanus bedraagt bijna 48%, terwijl bij F.C. De Kampioenen het percentage op amper 4% uitkomt. Het grote verschil in het tussentaalgebruik zou vooral door de verschillende opvattingen van de auteurs verklaard kunnen worden, zoals ook uit eerder onderzoek van Meesters (2012) en De Cock (2013) blijkt.

Hec Leemans, de auteur van F.C De Kampioenen, geeft aan dat hij voornamelijk het Standaardnederlands gebruikt, maar af en toe gebruikt hij een paar woorden die niet tot de standaardtaal behoren omdat het ‘bij de folklore van De Kampioenen past’ (Leemans, H., persoonlijke communicatie, april 2018). Het gebruik van tussentaal in geschreven tekst is volgens hem niet wenselijk, daar zijn vooral educatieve redenen voor (idem). Daarnaast is de geschreven tekst een ‘vertolking van het gesproken woord (dialoog), die door de lezer ongetwijfeld wordt omgezet naar dialoog die klinkt met de stem van het personage, zoals hij/zij dat kent uit de televisiereeks’, aldus Leemans (idem). De auteur is van mening dat deze ‘vertolking’ gebeurt ook als ‘de lezer het juiste taalgebruik (het Standaardnederlands) ingelepeld krijgt’ (idem). Hij wijst er ook op dat er in de recentere reeksen bijvoorbeeld vaker plat dialect gebruikt wordt, maar de vraag luidt ‘of dat echt iets aan de authenticiteit toevoegt’ (idem).

De medeauteur van de teksten in De Avonturen van Urbanus, Urbain Servranckx, geeft aan dat het taalgebruik in de Urbanusstrips geënt is op de taal die hij in zijn eigen shows op het podium en in zijn tv-sketches gebruikt. Dat wil zeggen dat hij

62

samen met Willy Linthout het ‘gekuist dialect’ (met kenmerken uit het Brabants omdat Urbanus oorspronkelijk uit Brabant komt) in de strips probeert te behouden. Hiermee beogen ze vooral om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Bovendien past het gebruik van de standaardtaal niet bij ‘het imago als rebellerende humorist en volksfiguur’, aldus Urbanus (Urbanus, persoonlijke communicatie, april 2018). Vroeger werd de taal in de strips meer aan het Noordelijke Nederlands aangepast, maar vermits de strips in Nederland niet veel verkocht worden, doen de auteurs dit naar eigen zeggen niet meer. Urbanus karakteriseert zijn stripreeks als ‘een ruige humoristische underground strip waarbij het gebruik van tussentaal hoort’ (idem).

Hec Leemans lijkt een ‘standaardtaalideologie’ te hanteren. Voorstanders van deze ideologie zijn van mening dat taalvariatie hiërarchiseert en ze beschouwen het Standaardnederlands als de superieure, prestigieuze en de enige correcte variëteit (Lybaert 2015: 97-98). Nadruk wordt dus vooral gelegd op het correcte taalgebruik dat men niet door de moedertaalverwerving, maar op school leert (Milroy 2001). Uit voorafgaande onderzoek blijkt dat de standaardtaalideologie eveneens in de taal van strips is doorgedrongen (zie bijvoorbeeld het onderzoek naar taalgebruik in Suske en Wiske van Meesters 2000 & 2012) en daarom zou dit een mogelijke verklaring kunnen bieden voor het lage tussentaalgehalte in de strips over De Kampioenen. Urbanus en Willy Linthout gebruiken daarentegen aanzienlijk veel tussentaal omdat het niet-standaardtalige taalgebruik vaak tot meer authenticiteit en tot de geloofwaardigheid van de personages bijdraagt.

Er kan gesuggereerd worden dat de keuze voor standaardtaal en tussentaal in beide onderzochte stripreeksen grotendeels bewust is. Terwijl Leemans om vooral educatieve redenen eerder voor het Standaardnederlands kiest, gebruiken Urbanus en Linthout aanzienlijk veel substandaardtaal omdat het bij het karakter van de strip en de personages past.

5.1.2. De frequentie van tussentaalkenmerken

Hieronder zal ik de meest en minst voorkomende tussentaalkenmerken per stripreeks bespreken. De resultaten worden weergegeven in de twee

63

onderstaande tabellen. In de eerste kolom staat telkens het aantal keer dat een tussentalige vorm gebruikt werd, in de tweede kolom staat het aantal gebruikte standaardtalige vormen. In de derde kolom worden de getallen van de eerste twee kolommen opgeteld zodat we het aantal gevallen krijgen waarin het gegeven tussentaalkenmerk kon voorkomen. In de laatste kolom wordt het substandaardtaalpercentage per kenmerk gegeven, met andere woorden het percentage van de gevallen waarin een gegeven kenmerk in substandaardtaal gerealiseerd werd. De methodiek die ik hiervoor gebruikt heb, wordt beschreven in §0 en §4.3.

F.C. De Kampioenen

Substandaard- Standaardtaal In totaal Substandaard- taal taalpercentage

Het gij/ge- 1 685 686 0,1% systeem

Diminutieven 9 126 135 6,7% op -ke

Afwijkende 0 429 429 0% imperatieven

Tabel 3: De frequentie van de onderzochte tussentaalkenmerken in F.C. De Kampioenen

64

De Avonturen van Urbanus

Substandaard- Standaardtaal In totaal Substandaard- taal taalpercentage

Het gij/ge- 910 14 924 98,5% systeem

Diminutieven 101 448 549 18,4% op -ke

Afwijkende 3 391 394 0,8% imperatieven

Tabel 4: De frequentie van de onderzochte tussentaalkenmerken in De Avonturen van Urbanus

Uit de tabellen komt duidelijk naar voren dat De Avonturen van Urbanus over het algemeen tussentaliger is dan F.C. De Kampioenen. Verder kunnen we aflezen dat bij De Kampioenen het meest voorkomende tussentaalkenmerk de realisatie van de diminutieven op -ke is. De afwijkende imperatief kwam in de albums helemaal niet voor. In De Avonturen van Urbanus scoort het gebruik van het gij/ge- systeem het hoogst. De afwijkende imperatiefvormen kwamen in deze reeks wel voor, maar ook hier scoorde dit kenmerk het laagst.

Verder wil ik hier kort ingaan op de twee kenmerken die niet in verhouding gebracht zijn, namelijk de dubbele negatie en het gebruik van versterkend ‘dat’. Bij deze kenmerken heb ik gekeken of ze überhaupt voorkomen omdat uit eerder onderzoek blijkt dat ze in de strips nauwelijks verschijnen. Ik vermoedde dat deze tendens zich eveneens in de hier onderzochte strips doorzet. Deze aanname werd door de analyse bevestigd. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de dubbele negatie in géén van de onderzochte 24 albums voorkomt. Versterkend ‘dat’ heb ik maar één keer aangetroffen, namelijk in het album ‘Ringelingterrorist’ uit De Avonturen van Urbanus. In stripverhalen worden

65

tekstballonnen gebruikt om de mono- en dialogen weer te geven. De nadruk ligt vaak vooral op de tekeningen en het aandeel geschreven tekst is daarom relatief klein. Volgens mij zou de ruimtebeperking een mogelijke verklaring kunnen bieden voor het vermijden van sommige tussentaalkenmerken (zoals versterkend ‘dat’ of de dubbele negatie). De standaardtaalalternatieven van deze kenmerken zijn korter dan de substandaardtalige. Ook uit eerder onderzoek, onder andere naar ondertiteling van tussentaal, blijkt dat vanwege de beperkingen in ruimte bepaalde tussentaalkenmerken weggelaten of vervangen worden (zie bijvoorbeeld Derudder 2014). In het kwalitatieve deel zal er verder worden ingegaan op de geanalyseerde tussentaalkenmerken.

5.1.3. Lexicale analyse

Aangezien de lexicale afwijkingen niet opgenomen worden bij het berekenen van de tussentaligheid, bespreek ik ze apart in deze subparagraaf. Het overzicht van al de geanalyseerde woorden is in de bijlage te vinden. In de volgende twee tabellen wordt het aantal woorden vermeld die ik als ‘tussentalig’ beschouw. Het gaat om het totale aantal, dat wil zeggen de tussenwerpsels samengeteld met de andere woorden. Hoe ik precies de woorden geteld heb, staat beschreven in §0 en §4.4.

66

F.C. De Kampioenen

Album Aantal tussentalige woorden op de eerste tien pagina’s Mijn Gedacht! (1998) 8 Buziness is buziness (1998) 3 ’T is niet waar, hé? (1998) 2 De trouwpartij (2005) 4 Kampioenen op latten (2005) 1 De vliegende reporter (2005) 3 Miss Moeial (2009) 6 De afronaut (2009) 2 Oma Boma trainer (2010) 1 Supermarkske is weer proper (2017) 3 Pol en Doortje gaan scheiden (2017) 1 Allemaal cinema! (2017) 3 Totaal 37

Tabel 5: Het aantal tussentalige woorden (inclusief tussenwerpsels) per album in F.C. De Kampioenen

De Avonturen van Urbanus

Album Aantal tussentalige woorden op de eerste tien pagina’s Primo ballerino (1997) 5 De ringelingterrorist (1997) 5 De getikte struisvogel (1997) 1 Herman en Hermien (2004) 5 Floepie Snoepie (2004) 4 De centjesziekte (2004) 3 Het dilemma van Cesar (2010) 5 Ghostprutsers (2010) 5 De gouden bedpan (2010) 4 Miss Slons (2017) 3 Jezuf van Nazareth (2017) 3 De zweetvoetmannen (2017) 5 Totaal 48

Tabel 6: Het aantal tussentalige woorden (inclusief tussenwerpsels) per album in De Avonturen van Urbanus

Uit de analyse blijkt dat het gemiddelde aantal woorden op de eerste tien pagina’s bij F.C. De Kampioenen twee woorden zonder tussenwerpsels en 3,08 woorden met tussenwerpsels per album is. Het meest voorkomende woord was

67

het woord ‘kieken’ in de betekenis van ‘stommerik’ dat in totaal vier keer terugkwam. Het meest gebruikte tussenwerpsel was ‘amai’ dat in totaal zeven keer verscheen. Indien ik de tussenwerpsels buiten beschouwing laat, waren de meeste tussentalige woorden zelfstandige naamwoorden, met uitzondering van twee werkwoorden (allebei met dezelfde stam ‘kuisen’, namelijk ‘opkuisen’ en ‘uitkuisen’).

Bij De Avonturen van Urbanus was het gemiddelde aantal woorden op de eerste tien pagina’s 3,3 woorden zonder en vier woorden met tussenwerpsels per album. Het meest voorkomende woord was ‘nonkel’ (oom) dat zes keer voorkwam. De meest voorkomende tussenwerpsels waren ‘amai’ en ‘allee/allé’ die allebei in totaal drie keer terugkwamen. Als we de tussenwerpsels buiten beschouwing laten, waren ook bij Urbanus de meeste tussentalige woorden zelfstandige naamwoorden, op zeven werkwoorden na.

De resultaten van de lexicale analyse komen met de voorafgaande resultaten overeen, dat wil zeggen: ook wat het lexicon betreft, bevat de stripreeks De Avonturen van Urbanus meer tussentaal dan F.C. De Kampioenen, maar het verschil is beduidend kleiner dan bij de morfo-syntactische analyse. Het feit dat het tussentalige lexicon in de tekst vaker wordt behouden dan andere tussentaalkenmerken zou een mogelijke verklaring kunnen bieden. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit onderzoek naar het ondertitelen van tussentaal (zie Derudder 2014). Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat taalgebruikers (en dus ook de auteurs) zich vaak niet bewust zijn dat het om een tussentalig woord gaat. De bewuste keuze van de auteurs voor het gebruiken van tussentalige woorden kan een andere verklaring zijn. Ze kiezen voor substandaardtaal omdat het tot meer authenticiteit bijdraagt, zoals overigens ook blijkt uit de toelichting bij het taalgebruik van Hec Leemans (zie §5.1.1).

5.1.4. Tussentaalevolutie

Hieronder bespreek ik de ‘tussentaalevolutie’ in de onderzochte stripreeksen. Eerst vergelijk ik de gemiddelde substandaardtaalpercentages, daarna ga ik in op het aantal tussentalige woorden. Hoewel ik in vergelijking met ander onderzoek

68

(bijvoorbeeld Meesters 2000 & 2012) een relatief korte periode analyseer (strips uit circa 1997-2017), vind ik het interessant om te kijken of er verschillen in het substandaardtaalgebruik in de loop van de tijd voorkomen.

5.1.4.1. De gemiddelde substandaardtaalpercentages in de loop van de tijd

Het is naar voren gekomen dat er zowel bij F.C. De Kampioenen als bij De Avonturen van Urbanus wel verschillen tussen het substandaardtaalgebruik in de loop van de tijd zijn, maar deze beweerde verschillen blijken niet substantieel te zijn. Dit komt doordat in beide stripreeksen de afwijking van het gemiddelde substandaardtaalpercentage per periode ten opzichte van het gemiddelde substandaardtaalpercentage voor de gehele onderzochte periode (cf. supra) binnen een bandbreedte van plus of min 3% ligt. De resultaten van deze analyse worden hieronder in twee grafieken weergegeven.

Grafiek 1: Het gemiddelde substandaardtaalpercentages per periode in F.C. De Kampioenen

69

Grafiek 2: Het gemiddelde substandaardtaalpercentages per periode in De Avonturen van Urbanus

Uit de eerste grafiek blijkt dat het substandaardtaalpercentage bij F.C. De Kampioenen het hoogtepunt in 2009 heeft bereikt. Bij de albums uit de beginperiode (1998) was het substandaardtaalpercentage het laagst. De lage score in de albums uit 1998 kan verklaard worden door het feit dat dit de allereerste albums van deze stripreeks waren en de auteur waarschijnlijk naar een zeer standaardtalig taalgebruik streefde. Bij De Avonturen van Urbanus daarentegen, was het substandaardtaalpercentage in de albums uit de beginperiode (1997) het hoogst, terwijl in de albums uit 2004 en in de recentste albums (2017) het percentage het laagst is. Deze bevinding vind ik opvallend, men zou namelijk kunnen verwachten dat de recentste albums de meeste tussentaal bevatten, in acht nemend dat Urbanus heeft aangegeven dat vroeger de taal wel aan de Nederlandse lezers aangepast werd en dit in de recentere albums niet meer wordt gedaan (Urbanus, persoonlijke communicatie, april 2018). Wat beide onderzochte stripreeksen met elkaar gemeen hebben, is dat bij de recentste albums uit 2017 een daling van het tussentaalgebruik te zien is, ten opzichte van de albums uit de periode daarvoor. Daarom zou men kunnen concluderen dat de groeiende populariteit van tussentaal als gesproken variëteit op het vlak vak morfo-syntaxis niet in de taal van strips gereflecteerd wordt. De

70

dalende trend van de laatste periode strekt zich echter niet uit over meerdere periodes, daarom zou het van toevoegde waarde zijn om dit onderzoek in de toekomst uit te breiden om te achterhalen of deze daling zich doorzet.

5.1.4.2. Het lexicon in de loop van de tijd

Bij de lexicale analyse heb ik besloten om de tussentalige woorden in de albums met en zonder tussenwerpsels apart te bekijken omdat uit de analyse van De Cock (2013) blijkt dat tussenwerpsels veel invloed op de resultaten kunnen uitoefenen. Het gemiddelde aantal tussentalige woorden (verder allen TT- woorden) in de onderzochte albums uit dezelfde periode wordt in de twee onderstaande tabellen weergegeven.

F.C. De Kampioenen Het gemiddelde aantal Het gemiddelde aantal TT woorden zonder TT- woorden inclusief tussenwerpsels tussenwerpsels Albums uit 1998 1,6 4,3 Albums uit 2005 1,6 2,6 Albums uit 2009/2010 2,3 3 Albums uit 2017 2,3 2,3

Tabel 7: Het gemiddelde aantal tussentalige woorden met en zonder tussenwerpsels in F.C. De Kampioenen

71

De Avonturen van Urbanus Gemiddelde aantal TT Gemiddelde aantal TT- woorden zonder woorden inclusief tussenwerpsels tussenwerpsels Album uit 1997 3,3 3,6 Albums uit 2004 3,6 4 Albums uit 2010 3,6 4,6 Albums uit 2017 2,6 3,6

Tabel 8: Het gemiddelde aantal tussentalige woorden met en zonder tussenwerpsels in De Avonturen van Urbanus

Uit de eerste tabel kunnen we aflezen dat als we de tussenwerpsels niet meerekenen, het aantal TT-woorden bij De Kampioenen in de recentere albums toeneemt. Als we tussenwerpsels wel in het gemiddelde meetellen, neemt de hoeveelheid tussentalige woorden eerst af, in de periode 2009-2010 neemt het weer lichtelijk toe en bij de recentste albums is het aantal het laagst. Opmerkelijk is ook dat in de albums uit 2017 géén tussenwerpsels voorkomen. Bij de Urbanusstrips neemt het gemiddelde aantal tussentalige woorden (zonder tussenwerpsels) eerst lichtelijk toe, maar in de albums uit 2004 en 2010 stagneert het en in 2017 neemt het gemiddelde aantal af. Als we de resultaten met tussenwerpsels bekijken, zien we dat het gemiddelde aantal in de loop van de tijd wel toeneemt, maar in de albums uit 2017 neemt het af.

Wat in de analyse opvalt, is dat tussenwerpsels de lexicale resultaten daadwerkelijk kunnen beïnvloeden. Verder blijkt dat de verschillen tussen het gemiddelde aantal TT-woorden in de loop van de tijd (met of zonder tussenwerpsels) bij beide stripreeksen niet echt beduidend zijn. Wat het tussentalige lexicon betreft, blijken de auteurs min of meer consequent te zijn. Aangezien het aantal TT-woorden in de recentste albums over het algemeen zeker niet toeneemt, kan geconcludeerd worden dat ook wat het lexicon betreft, de groeiende populariteit van tussentaal als gesproken variëteit in de strips niet gereflecteerd wordt. Net zoals bij de morfo-syntactische analyse zou een

72

vervolgonderzoek van een toekomstige periode een duidelijker beeld kunnen scheppen betreffende de dalende tendens.

5.2. Kwalitatieve analyse

5.2.1. Resultaten

Ten eerste wil ik aandacht besteden aan het paradigma van het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud. Uit de analyse blijkt dat de stripreeks F.C. De Kampioenen grotendeels standaardtalig is. In de twaalf onderzochte albums wordt er grotendeels ‘jij’ en ‘je’ gebruikt. In De Avonturen van Urbanus wordt daarentegen in de meeste gevallen ‘gij’ en ‘ge’ gebruikt. Ondanks dat heb ik in beide stripreeksen uitzonderingen aangetroffen.

In De Kampioenen heb ik één keer het persoonlijke voornaamwoord ‘gij’ aangetroffen, namelijk in het album ‘Trouwpartij’. Aan het einde van dit album gaat Bieke trouwen met Mark. Bij de ceremonie vraagt de priester aan Mark: ‘Neemt gij, Mark Vertongen, de hier aanwezige Bieke Crucke, tot vrouw?’ (De Trouwpartij 2005:58). Het gebruik van ‘gij’ kan hier verklaard worden door de formaliteit van de situatie. Het gaat hier namelijk om een ceremonie in de kerk en het persoonlijke voornaamwoord ‘gij’ komt als archaïsche vorm bij dit soort officiële toespraken nog steeds vaak voor (ANS, online). In dit geval gaat het dus niet om het informele en substandaardtalige gebruik van ‘gij’, maar juist om het formele en archaïsche gebruik binnen de standaardtaal.

In De Avonturen van Urbanus komt het voornaamwoord ‘jij’ slechts in 1,5% van alle gevallen voor. Met betrekking tot het gebruik van ‘jij’ in Urbanus vielen mij vier dingen op. Ten eerste wordt ‘jij’ gebruikt als één van de personages (die normaliter ‘gij’ gebruikt) een liedje zingt. Deze situatie kwam in totaal vijf keer voor, hieronder laat ik twee voorbeelden zien:

‘Jij bent de liefde van mijn leven, jou wil ik altijd alles geven’ (Herman en Hermien 2004:74)

‘Voor jou ga ik de wereld rond… want jij hebt de leukste kont!’ (Ghostprutsers 2010:85)

73

Een mogelijke verklaring (hoewel vrij speculatief) voor het gebruik van ‘jij’ in soortgelijke situaties is dat het standaardtaalgebruik (en dus ook het gebruik van ‘jij’) bij populaire liefdesliederen en schlagerliederen ook in Vlaanderen gebruikelijk is.16

Ten tweede wordt er ‘je’ in de betekenis van ‘men’ gebruikt, dat wil zeggen ‘je’ als een onbepaald voornaamwoord dat in algemene uitspraken gebruikt wordt (ANS, online). Dit kwam in twee gevallen voor, namelijk als één van de nevenpersonages bij het gerecht tegen de rechter aan het praten was:

‘Edelachtbare, dan krijg je wel: ‘Ah…ah…ah’…en dat is niet uitlachen maar medelijden tonen!’ (Ghostprutsers 2010:80)

Of tijdens examens wanneer Cesar de vragen voorleest:

‘Wat doe je als je met een rolstoel in een hondendrol gereden hebt?’ (Het Dilemma van Cesar 2010:61)

Ten derde hangt het gebruik van ‘jij’ met bepaalde personages samen. Zo gebruikt één van de nevenpersonages Pif de Zwif in de meeste gevallen het voornaamwoord ‘jij’ en ‘je’. Dit personage praat echter over het algemeen meer standaardtalig dan de andere personages, dat betekent dat bij haar ook weinig andere tussentaalkenmerken voorkomen. Pif de Zwif is een rijke barones, met een hoge sociaaleconomische status die bovendien oorspronkelijk Franstalig is. Haar achtergrond en het feit dat zij gedeeltelijk Frans praat, kan een mogelijke verklaring beiden voor haar standaardtaalgebruik. Ook uit ander onderzoek (Meesters 2012 en De Cock 2013) is gebleken dat personages met hogere sociale status meer standaardtalig praten. Pif de Zwif is het echter enige personage in de twaalf onderzochte albums met een hoge sociaaleconomische status dat in de meeste gevallen (consequent) standaardtaal gebruikt.

Ten slotte komen er in de Urbanusstrips situaties waarin het gebruik van ‘jij’ niet logisch verklaard kan worden, zoals in de drie vorige gevallen. Hiermee bedoel ik situaties die niet echt specifiek zijn en waarin één van de personages die

16 Zie bijvoorbeeld de liedteksten van Paul Severs, Willy Sommers, Jo Vally, Yves Segers, enzovoorts.

74

normaliter altijd ‘gij’ gebruikt ineens ‘jij’ gebruikt. Bijvoorbeeld in het album ‘Floepie Snoepie’ praat een vrouwelijk nevenpersonage tegen Urbanus: ‘Dat komt later wel! Nadat ge de cactussen verpot hebt!’ (Floepie Snoepie 2004:69). Maar later (in dezelfde situatie en tegen dezelfde gesprekspartner) gebruikt dit nevenpersonage plotseling ‘jij’: ‘Ik heb hier deze zak met haar en een tube secondelijn! Als jij nu eens…zw…zw…zw…’(idem:71). Dit is maar één van de gevallen wanneer een personage ‘gij’ en ‘jij’ door elkaar gebruikt zonder vaste systematiek of patroon. Dit gebeurt echter voornamelijk bij de nevenpersonages; de hoofdpersonages gebruiken in het overgrote deel van de gevallen ‘gij’/’ge’.

Een volgende kenmerk dat ik onder de loep neem, zijn de diminutieven op -ke. Uit de analyse kwam naar voren dat de diminutieven op -je in allebei de onderzochte stripreeksen de boventoon voeren. Het viel echter op dat het vaak eigennamen zijn waarbij de verkleinwoorden op -ke gerealiseerd worden. Bij F.C. De Kampioenen was er een duidelijk patroon zichtbaar: een naam wordt op -ke gediminueerd als het om een kind gaat, als het om iets of iemand kleins of schattigs gaat of als het om een emotionele situatie gaat. Een jongen dat Billie heet wordt vaak ‘Billieke’ genoemd, de kleine hond van Carmen wordt ‘Neroke’ genoemd en meneer Boma noemt Carmen in hoogoplopende emotionele situaties vaak ‘Carmenneke’.

In De Avonturen van Urbanus worden eigennamen op -ke gediminueerd vooral als het om kinderen gaat, onder andere Celineke, Tommeke, Tetterke, Trimmeke of Cesarke. Wat de andere verkleinwoorden betreft, lijken ze bij deze stripreeks zonder vaste systematiek gebruikt te worden. De personages gebruiken in hetzelfde verhaal vaak zowel diminutieven op -je als op -ke door elkaar: Urbanus gebruikt bijvoorbeeld fietsje/fietske en bolletje/bolleke door elkaar, onafhankelijk van de situatie, gesprekspartner of het gespreksonderwerp.

Het laatste kenmerk dat ik in verhouding gebracht heb, zijn afwijkende imperatieven. Op basis van de casestudieresultaten en de analyse van Lohmann (2011) (zie §3.3.1) vermoedde ik dat de afwijkende imperatief in de stripreeksen meer gebruikt zal worden dan het geval was. Ik heb in totaal maar drie situaties

75

in De Avonturen van Urbanus gevonden waarin de afwijkende imperatief voorkwam. In het eerste geval moeten twee illegale werkers de oude keuken van de familie Urbanus wegbrengen en de ene zegt tegen de andere: ‘Trekt gij nog een paar knoppen uit dat gasvuur, Mohammed!’ (Het Dilemma van Cesar 2010:32). In de tweede situatie praat Cesar tegen Eufrazie die op dat moment zijn secretaresse speelt en in de laatste situatie praat de schoolmeester Kweeper met de pastoor als ze nonkel Fillemon in zijn doodskist willen leggen:

‘Pakt gij die koffer op uw rug mee naar de vergadering!‘ (Het Dilemma van Cesar 2010:94)

‘Pakt gij zijn voeten!‘ (De Zweetvoetmannen 2017:44)

Het is duidelijk dat het in de laatste twee genoemde gevallen om hetzelfde werkwoord ‘pakken’ gaat. Dit werkwoord kan in allebei de contexten als vrij informeel beschouwd worden, wat een mogelijke verklaring voor het gebruik van de afwijkende imperatief kan beiden. Verder valt op dat er patroon te zien is met betrekking tot dit kenmerk: ten eerste gaat het in alle drie gevallen om een werkwoord met de stam op –k, ten tweede gaat het in alle gevallen niet om een ‘zuivere’ gebiedende wijs; het persoonlijke voornaamwoord (‘gij’) komt telkens direct na het werkwoord, wat een dringend verzoek of een bevel uitdrukt (ANS, online).

Ten slotte wil ik ingaan op het gebruik van versterkend ‘dat’. Zoals eerder aangegeven, kwam dit kenmerk in het hele corpus maar één keer voor. In de passage waarin versterkend ‘dat’ voorkomt, praat Urbanus met de directeur van een telefoonmaatschappij die Urbanus aanraadt om een leerboek te kopen, waarop Urbanus antwoordt: ‘Gij weet zeker niet hoeveel dat zo’n prentenboek kost’ (Ringelingterrorist 1997: 10). Aangezien Urbanus in deze situatie kwaad en emotioneel is, zou verondersteld kunnen worden dat het gebruik van versterkend ‘dat’ hiermee samenhangt.

5.2.2. Lexicale analyse

Uit de lexicale analyse bleek dat bij De Kampioenen de tussentalige woorden het vaakst voorkomen als het om koosnaampjes, troetelnamen of juist omgekeerd

76

om beledigende woorden gaat. Typische woorden die bijna in elke album verschijnen, zijn de woorden ‘sjoeke’ (in de betekenis van ‘schatje’, gebruikt door het echtpaar Carmen en Xavier), ‘poepeke’ (gebruikt door meneer Boma voor mooie vrouwen) of ‘suske’ (gebruikt door het nevenpersonage Freddy Focus tegen zijn vrienden). Al deze woorden kunnen beschouwd worden als liefkozende namen. Vervolgens kwamen ook beledigende TT-woorden vaak voor. De woorden ‘kieken’ (stommerik) of ‘tante nonneke’ (een preutse vrouw) kwamen in veel van de onderzochte albums voor. Verder wil ik opmerken dat in de meeste albums het woord ‘dagschotel’ in de betekenis van een ‘pils’ verschijnt. Dit woord werd in deze betekenis door De Kampioenen geïntroduceerd en verspreid (Van Dale, online).

In de strips over De Kampioenen treden ook personages op die qua taalgebruik opvallen of personages die een eigen idiolect gebruiken. Het gaat om meneer Boma wiens taalgebruik specifiek is door het gebruik van veel Franse woorden en uitdrukkingen (alors, ça alors, fiston, dieu, copain en dergelijke meer). Afhankelijk van het verhaal treden er af en toe personages op die een verschillend taalgebruik hanteren. Het gaat voornamelijk om nevenpersonages die maar een paar keer in één album optreden en meestal nooit terug komen. In het album ‘Mijn Gedacht!’ komen de nevenpersonages Teddy en Eddy Ryssackski voor. Dit zijn vluchtelingen uit de Balkan die naar België gekomen zijn om te frauderen. Als deze twee personages met elkaar praten, wordt er in de strip duidelijk aangegeven dat ze hun eigen taal, een soort ‘Balkantaal’, praten:

‘Këm hoerejegge da da garajist en oonoëzel kieknn ist!’ (Mijn Gedacht! 1998:2)

‘En sekrětaresj! Da sither klever ut! Oepasse!’ (idem:3)

Het is echter opmerkelijk dat als ze met de andere personages praten, ze wel correct Nederlands gebruiken. Het gaat hier om de zogenaamde ‘codewisseling’ oftewel het overschakelen van de ene naar de andere taal(variëteit); meer in het bijzonder hebben we hier met codewisseling bij verandering van een gesprekspartner te maken.

77

De patronen in het tussentalige lexicon in De Avonturen van Urbanus zijn niet zo duidelijk als bij De Kampioenen. De TT-woorden die in deze stripreeks voorkomen, zijn afkomstig uit veel verschillende taalgebieden. Ook deze stripreeks heeft een woordje dat typerend is en dat door de auteurs van deze strip bedacht werd, namelijk ‘matotteke’. Met matotteke wordt het kapsel van Eufrazie bedoeld, dat wil zeggen een kapsel in de vorm van een knop of een bol (Vlaams Woordenboek, online). Wat verder opviel was het frequente gebruik van het woord ‘gelijk’ in de betekenis van ‘als’ of ‘zoals’:

‘Wij mogen dit sprookje toch naar onze hand zetten gelijk we willen!’ (De Zweetvoetmannen 2017:107)

‘Ik wil blond haar hebben gelijk Dikke Herman!’ (Jezuf van Nazareth 2017:2)

Ook in De Avonturen van Urbanus komt één personage voor dat een eigen idiolect gebruikt. Het betreft hier weer de barones Pif de Zwif die ik in de voorafgaande paragraaf in verband met het gebruikt van ‘jij/’je’ al vermeld heb. Dit nevenpersonage last namelijk veel Franse woorden en uitdrukkingen in haar taal in:

Mais enfin! Fifi! Wat scheelt er?’ (Primo Ballerino 1997:5)

‘Fifi! Laat hem los! Ça ne va pas!’ (idem:6)

Met het oog op het tussentalige lexicon zijn de patronen bij F.C De Kampioenen veel duidelijker dan bij De Avonturen van Urbanus waarin de TT-woorden zonder vaste systematiek gebruikt lijken te worden. De personages in De Kampioenen praten over het algemeen minder tussentalig, maar hun taalgebruik is qua lexicon meer gevarieerd. De meeste personages in de Urbanusstrips spreken tussentalig waardoor er op het vlak van lexicon niet veel variatie voorkomt.

78

Conclusie

In deze scriptie stond het substandaardtaalgebruik in de twee Vlaamse strips F.C. De Kampioenen en De Avonturen van Urbanus centraal. Allereerst werd de huidige taalsituatie in Vlaanderen beschreven en de positie van de Vlaamse omgangstaal (oftewel tussentaal) in het Vlaamse taallandschap toegelicht. Vervolgens werd aandacht besteed aan de taal van stripverhalen en de belangrijkste stripstromingen binnen de Nederlandstalige strip. Hierop volgde de beschrijving van het onderzochte materiaal en de methodologie. Ten slotte heb ik de resultaten van mijn analyse gepresenteerd en toegelicht.

In de analyse onderzocht ik in welke mate het taalgebruik van de twee onderzochte stripreeksen tussentalig is. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik twaalf albums per stripreeks aan een onderzoek onderworpen. De analyse had een kwantitatief en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel heb ik eerst met behulp van een gewogen gemiddelde de gemiddelde substandaardtaalpercentages berekend. De analyse heeft aangetoond dat er qua tussentaalgebruik groot verschil is tussen de onderzochte stripreeksen. Terwijl De Avonturen van Urbanus redelijk tussentalig is, kunnen F.C. De Kampioenen als bijna volledig standaardtalig bestempeld worden. Daarbij spelen vooral de persoonlijke opvattingen van de auteurs een rol. De auteur van De Kampioenen kiest om educatieve redenen voor standaardtaal en de auteurs van de Urbanusstrips laten de personages meer tussentaal praten omdat het tot meer authenticiteit bijdraagt en omdat het bij het karakter van de strip past.

Verder wordt in de kwantitatieve analyse aandacht besteed aan de distributie van de onderzochte tussentaalkenmerken. Daaruit is gebleken dat bij F.C. De Kampioenen de realisatie van de diminutieven op -ke het meest voorkwam, de andere tussentaalkenmerken scoorden heel laag. In De Avonturen van Urbanus worden de pronomina ‘gij’/’ge’ het meest gebruikt. Het ‘gij’/’ge’-systeem werd gevolgd door de diminutieven op -ke, de afwijkende imperatieven scoorden bij allebei de stripreeksen het laagst. De dubbele negatie kwam in het corpus helemaal niet voor en versterkend ‘dat’ heb ik maar één keer aangetroffen. Er is

79

echter een groter corpus nodig om meer betrouwbare resultaten te kunnen krijgen wat de distributie van de kenmerken betreft, aangezien ze in het corpus niet evenredig vertegenwoordigd zijn.

Vervolgens heb ik in het kader van het kwantitatieve gedeelte ook het lexicon bekeken. Om te kunnen bepalen welke woorden tot de tussentaal behoren, heb ik een eigen methodiek ontwikkeld. Het blijkt dat ook wat het lexicon betreft, de Urbanusstrips meer tussentaal bevatten, maar het verschil is beduidend kleiner dan bij de morfo-syntactische kenmerken. Ten slotte heb ik de evolutie van de tussentaal in de loop van de tijd onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat zowel op het morfo-syntactische als lexicale vlak de groeiende populariteit van tussentaal als gesproken variëteit niet in de taal van de recentste stripverhalen gereflecteerd wordt. Om te achterhalen of deze trend zich ook in de toekomst doorzet, zou ik een vervolgonderzoek aanbevelen.

In de kwalitatieve analyse heb ik me geconcentreerd op opvallende situaties waarin de onderzochte tussentaalkenmerken gebruikt worden en eveneens op concrete personages die qua taalgebruik opmerkelijk zijn. Daaruit is bijvoorbeeld gebleken dat de voornaamwoorden ‘jij’/’je’ in De Avonturen van Urbanus gebruikt worden als een personage een lied zingt. Vervolgens kan het gebruik van ‘jij’/je’ ook met een specifiek personage samenhangen en daarna komen er ook situaties voor waarin het gebruik van ‘jij/’je’ niet verklaard kan worden. De diminutieven op -ke worden in beide stripreeksen het vaakst gebruikt als er een eigennaam gediminueerd moet worden. Verder viel op dat bij De Kampioenen de diminutieven met vaste systematiek gebruikt worden, wat niet het geval in de Urbanusstrips is. Het gebruik van de afwijkende imperatief kwam alleen maar in de Urbanusstrips voor en toonde een duidelijk patroon: in alle gevallen ging het om werkwoorden met de stam op -k en in alle gevallen ging het niet om een ‘zuivere’ imperatief, maar eerder om een dringende verzoek waarbij het voornaamwoord ‘gij’ direct na het werkwoord kwam.

In het algemeen kan geconcludeerd worden dat er in allebei de onderzochte stripreeksen gespeeld wordt met taalvariatie en dat in beide strips tussentaal

80

gebruikt wordt. Tussentaal is een taalvariëteit die in de gesproken taal in Vlaanderen steeds populairder wordt. Het feit dat de Vlaamse omgangstaal steeds vaker in gesproken media opduikt, werd al door veel onderzoekers bevestigd. Recentelijk lijkt het echter dat de tussentaal zich ook in geschreven bronnen manifesteert. Deze analyse naar het substandaardtaalgebruik in twee Vlaamse stripverhalen heeft deze hypothese bevestigd. Hoewel er grote verschillen bestaan in het substandaardtaalgebruik van de onderzochte stripreeksen, heb ik in beide strips tussentalige kenmerken gevonden.

Om een beter beeld te vormen over het (substandaard)taalgebruik in stripverhalen is natuurlijk een groter corpus nodig dat meer verschillende stripreeksen bevat. Toch hoop ik dat ik met deze scriptie bijgedragen heb aan het onderzoek naar tussentaal in geschreven bronnen, meer bijzonder in stripverhalen. Ik hoop eveneens dat deze scriptie als inspiratie zal dienen voor soortgelijke onderzoeken omdat dit nog steeds een onontgonnen gebied is.

81

Literatuurlijst

Secundaire literatuur

Baudart 2003: S. Baudart, Stripverhalen in de Belgische dagbladpers (1945 - 1950). Inventaris en politiek-maatschappelijke analyse, 2003, (proefschrift). Geraadpleegd op 2 maart 2018 via users.skynet.be/sbaudart/krantenstrips/tekstversie.doc

Cajot 2010: J. Cajot, ‘Van Nederlands weg? De omgangstaal in Vlaanderen.’ In: Ons Erfdeel, 2010, nr. 1, p. 14-25. Geraadpleegd op 7 februari 2018 via http://www.onserfdeel.be/pdf/OE_2010_1_cajot.pdf

Caluwé 2012: D. Caluwé (red.). In duidelijk Nederlands: Spreken en schrijven voor iedereen. Uitgegeven door de Taaltelefoon, de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid in Brussel, 2012. Geraadpleegd op 6 april 2018 via https://www.taaltelefoon.be/sites/default/files/In_duidelijk_Nederlands_139.p df

De Caluwe 2002: J. De Caluwe, ‘Tien stellingen over functie en status van tussentaal in Vlaanderen’. In: Taalvariatie en Taalbeleid. Bijdragen aan het taalbeleid in Nederland en Vlaanderen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2002. Geraadpleegd op 7 februari 2018 via Google Books.

De Caluwe 2006: J. De Caluwe, ‘Tussentaal als natuurlijke omgangstaal in Vlaanderen’. In: Structuren in talige variatie in Vlaanderen. Gent: Academia Press, 2006, p. 19-32. Geraadpleegd op 9 februari 2018 via Google Books.

De Caluwe 2009: J. De Caluwe, ‘Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen’. In: Nederlandse Taalkunde, 2009, jg. 14, nr.1, p. 8-25. Geraadpleegd op 8 februari 2018 via http://www.ingentaconnect.com/content/aup/nt/2009/00000014/00000001/ art00002?crawler=true

De Caluwe 2013: J. De Caluwe, J. Delarue, S. Ghyselen en Ch. Lybaert (red.), ‘Tussentaal: Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen (Inleiding).’ Gent: Academia Press, 2013. Geraadpleegd op 7 februari 2018 via https://biblio.ugent.be/publication/4190802/file/6805890

CGN: Anoniem, Protocol voor Orthografische Transcriptie, 2000. Geraadpleegd op 6 april 2018 via http://lands.let.ru.nl/cgn/doc_Dutch/topics/version_1.0/annot/orthography/or t_prot.pdf

82

De Cock 2013: T. De Cock, Een grens overschreden? Geschreven tussentaal in publieke media, 2013, (masterscriptie). Geraadpleegd op 17 januari via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/374/RUG01- 002060374_2013_0001_AC.pdf

Cohn 2012: N. Cohn, ‘Comics, Linguistics, and Visual Language: The past and future of a field.’ In: Linguistics and the Study of Comics. New York: Palgrave MacMillan, 2012, p. 2-25. Geraadpleegd op 19 februari 2018 via http://www.visuallanguagelab.com/P/NC_Comics&Linguistics.pdf

Van Dale 2015: Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, 2015, Inleiding.

Debrabandere 2005: F. Debrabandere, ‘Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen’. In: Nederlands van Nu, 2005, jg. 53, p. 27-31. Geraadpleegd op 8 februari 2018 via http://www.dbnl.org/tekst/_nee003200501_01/_nee003200501_01_0015.php

De Decker 2014: B. De Decker, ‘De dualiteit van Vlaamse tienerchattaal: tussen internationale en lokale chatcultuur’. In: Taalwerk, 2014. Geradpleegd op 13 februari 2018 via https://www.researchgate.net/publication/283009251_De_dualiteit_van_Vlaam se_tienerchattaal_tussen_internationale_en_lokale_chatcultuur

Derudder 2014: G. Derudder, Intralinguale ondertiteling van tussentaal: Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries, 2014, (masterscriptie). Geraadpleegd op 11 juni 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/705/RUG01- 002162705_2014_0001_AC.pdf

Geeraerts 2001: D. Geeraerts, ‘Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes‘. In: Ons Erfdeel, 2001, jg. 44, nr. 3, p. 337-344. Geraadpleegd op 6 februari 2018 via http://wwwling.arts.kuleuven.be/qlvl/PDFPublications/01Eenzondagspak.pdf

Goossens 2000: J. Goosens, ‘De toekomst van het Nederlands in Vlaanderen’. In: Ons Erfdeel, 2000, jg. 43, nr. 1, p. 2-13. Geraadpleegd op 7 februari 2018 via http://www.dbnl.org/tekst/_ons003200001_01/_ons003200001_01_0001.php

Groensteen 2005: T. Groensteen, Stavba komiksu. Brno: Host, 2005, p. 11-35.

Grondelaers en van Hout 2011: S. Grondelaers en R. Van Hout, ‘The Standard Language Situation in the Low Countries: Top-Down and Bottom-up Variations on a Diaglossic Theme’. In: Journal of Germanic Linguistics, 2011, jg. 23, nr. 3, p. 199-243. Geraadpleegd op 23 februari 2018 via Researchgate.

83

Van Hoof en Jaspers 2012: S. Van Hoof en J. Jaspers, ‘Hyperstandaardisering’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 2012, jg. 128, nr. 1, p. 97-125. Geraadpleegd op 5 februari 2018 via

Van Hoof 2013: S. Van Hoof, ‘Feiten en fictie: Taalvariatie in Vlaamse televisiereeksen vroeger en nu.’ In: Nederlandse Taalkunde, 2013, jg. 18, nr. 1, p. 35-64. Geraadpleegd op 9 februari 2018 via https://www.academia.edu/4616681/Feiten_en_fictie._Taalvariatie_in_Vlaamse_ televisiereeksen_vroeger_en_nu

Van Hoof 2015: S. Van Hoof, Feiten en fictie: Een sociolinguïstische analyse van het taalgebruik in fictiereeksen op de Vlaamse openbare omroep (1977-2012). Gent: Academia Press, 2015, p. 28-32; 189-196.

Houbrix 2011: H. Houbrix, De evolutie van tussentaal op televisie: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C. De Kampioenen, 2011, (masterscriptie). Geraadpleegd op 20 april 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/714/RUG01- 001786714_2012_0001_AC.pdf

Van Istendael 1989: G. Van Istendael, Het Belgsich Labyrint of De schoonheid der wanstaligheid. : De Arbeiderspers, 1989, p. 83-118.

Janssens en Marynissen 2005: G. Janssens en A. Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu. Leuven: Acco, 2005, p. 101-202.

Jaspers 2001: J. Jaspers, ‘Het Vlaamse stigma. Over tussentaal en normativiteit.’ In : Taal en Tongval, 2001, jg. 53, nr. 2, p. 129-153. Geraadpleegd op 9 februari 2018 via https://demankeusurpator.files.wordpress.com/2011/06/het- vlaamse-stigma_over-tussentaal-en-normativiteit_taal-tongval_jc3bcrgen- jaspers.pdf

Lefevere 2011: E. Lefevere, Tussentaal in de Vlaamse media. Een onderzoek naar het taalgebruik van televisiepresentatoren, 2011, (masterscriptie). Geraadpleegd op 15 maart 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/734/RUG01- 001786734_2012_0001_AC.pdf

Lefèvre 2000a: P. Lefèvre, ‘Belgische strip in de 20ste eeuw.’ In: Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal. Waterloo: Renaissance Du Livre, 2001, p. 168-195. Geraadpleegd op 8 maart 2018 via https://www.academia.edu/15506376/Belgische_Strip_in_de_20ste_Eeuw

84

Lefèvre 2000b: P. Lefèvre, 2000. ‘De westerse strip in de 20ste eeuw.’ In: Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal. Waterloo: Renaissance Du Livre, 2001, p. 141-165. Geraadpleegd op 8 maart 2018 via https://www.academia.edu/15364262/De_Westerse_Strip_in_de_20ste_Eeuw

Lefèvre en Gompel 2003: P. Lefèvre en M. Van Gompel, ‘Introduction: Strip cartoons in Flanders’. In: New Flemish Comics. Antwerpen: Vlaams Fonds voor de Letteren, 2003,p. 1-10. Geraadpleegd op 3 maart 2018 via https://sites.google.com/site/lefevrepascal/Flemishcomicstoday.pdf?attredirect s=0

Lefèvre 2007: P. Lefèvre, ‘Prettige prentjes: De Vlaamse strip in de jaren 50’. In: Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging 1950-1960. Antwerpen/Appeldoorn: Garant, 2007, p. 11-124. Geraadpleegd op 6 maart 2018 via Google Books.

Liekens 2018: A. Liekens, ‘Achtergrond bij het Vlaams Woordenboek’ [online]. Geraadpleegd op 17 april 2018 via http://www.vlaamswoordenboek.be/info

Lohmann 2011: J. Lohmann, Onderzoek naar de kenmerken en het gebruik van tussentaal in talkshows, 2011, (masterscriptie). Geraadpleegd op 20 april 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/689/RUG01- 001786689_2012_0001_AC.pdf

Lybaert 2015: C. Lybaert, ‘De ideologische positie van Algemeen Nederlands in Vlaanderen: De standaardiseringsideologie onder druk?’ In: Taal en Tongval, 2015, jg. 67, nr. 1, p. 97-134. Geraadpleegd op 11 juni 2018 via https://biblio.ugent.be/publication/6922573/file/6978625.pdf

Martin 2001: W. Martin, ‘Natiolectismen in het Nederlands en hun lexicografische beschrijving‘. In: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 2001, jg. 79, nr. 3, p. 709- 736. Geraadpleegd op 6 februari 2018 via http://www.persee.fr/doc/rbph_0035- 0818_2001_num_79_3_4544

Martin 2010: W. Martin, ‘Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands: Bien étonnés de se trouver ensemble?’ In: Liever meer of juist minder? Over normen en variatie in taal. Gent: Academia Press, 2010, p. 111-129. Geraadpleegd op 16 april 2018 via Google Books.

Marynissen 2017: A. Marynissen, ‘De lange weg naar een Nederlandse standaardtaal. Een beknopte geschiedenis van de standaardisering van het Nederlands.‘ In: De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen. Een inleiding tot de variatietaalkunde. Leuven/Den Haag: Acco, 2017, p. 60-79.

McCloud 1994: S. McCloud, Understanding Comics. The Invisible Art. New York: Harper Collins Publishers, 1994, p. 2-162.

85

Meesters 2000: G. Meesters, ‘Convergentie en divergentie in de standaardtaal: het stripverhaal Suske en Wiske als casus’. In: Nederlandse Taalkunde, 2000, jg. 5, nr. 2, p. 164-176. Geraadpleegd op 23 maart 2018 via https://orbi.uliege.be/handle/2268/79440

Meesters 2007: G. Meesters, ‘Strips in het Nederlands: Onbekend is ongebruikt’. In: Neerlandistiek in contrast. Bijdragen aan het Zestiende Colloquium Neerlandicum, Amsterdam: Rozenberg Publishers, 2007, p. 437-454. Geraadpleegd op 27 februari 2018 via https://orbi.uliege.be/handle/2268/80367

Meesters 2012: G. Meesters, ‘To and Fro Dutch Dutch: Diachronic Language Variation in Flemish Comics.’ In. Linguistics and the Study of Comics. Basingstoke, UK: Palgrave Macmillan, 2012, p. 163-182.

Milroy 2001: J. Milroy, ‘Language ideologies and the consequences of standardization.’ In: Journal of Sociolinguistics, 2001, jg. 5, nr. 4, p. 530-555. Geraadpleegd op 11 juni 2018 via https://onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1111/1467-9481.00163

Van Ouytsel 2012: J. Van Ouytsel, Dialectverslies of dialectrevival? Actueel taalgedrag in Vlaanderen. Gent: Academia Press, 2012, p. 107-131. Geraadpleegd op 12 februari 2018 via Google Books.

Permentier en Schutz 2015: L. Permentier en R. Schutz, Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen. Leuven: Davidsfonds Uitgeverij nv, 2015.

Prisma Online Woordenboek Nederlands XL. Geraadpleegd op 20 april 2018 via https://www.prisma.nl/content/online-woordenboek-nederlands-xl-prisma

Ribbens 2006: K. Ribbens, ‘Het verhaal verteld door beelden - Geschiedenis van de strip’. In: Getekende tijd. Wisselwerking tussen geschiedenis en strips. Matrijs: Utrecht, 2006, p.9-33. Geraadpleegd op 14 februari 2018 via Researchgate.

Ribbens en Sanders 2006: K. Ribbens en R. Sanders, ‘Strip - een poging tot definitie’. In: Getekende tijd. Wisselwerking tussen geschiedenis en strips. Matrijs: Utrecht, 2006, p.4-7. Geraadpleegd op 16 februari 2018 via Researchgate.

De Ridder 2007: F. De Ridder, Vlaamse tussentaal op televisie: Een analyse van het fictieve reportageprogramma ‘In de Gloria’, 2007, (licentiaatsverhandeling). Geraadpleegd op 22 februari 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/335/853/RUG01- 001335853_2010_0001_AC.pdf

86

Rys en Taeldeman 2007: K. Rys en J. Taeldeman, ‘Fonologische ingrediënten van Vlaamse tussentaal’. In: Tussen taal, spelling en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems. Gent: Academia Press, 2007, p. 1-9. Geraadpleegd op 19 maart 2018 via Google Books.

De Saeger 1986: K. De Saeger, ‘Het stripverhaal in Vlaanderen: een terugblik’. In: Vlaanderen - Tweemaandelijks tijdschrift voor kunst en cultuur, 1986, jg. 35, p. 205- 215. Geraadpleegd op 6 maart 2018 via http://www.dbnl.org/tekst/_vla016198601_01/_vla016198601_01_0045.php

Saraceni 2003: M. Saraceni, The Language of Comics. Oxford: Routledge, 2003, p. 1-33.

Schrever 2016: R. Schrever, ‘Marc Sleen (1922-2016): Pionier van het Vlaamse stripverhaal’ [online]. Geraadpleegd op 6 maart 2018 via https://historiek.net/marc-sleen-striptekenaar-nero/8033/

Taeldeman 2007: J. Taeldeman, ‘Het Vlaamse taallandschap verschraalt’. [online] In: De Standaard, 7 juli. Geraadpleegd op 5 maart 2018 via http://www.standaard.be/cnt/j41egt8e

Taeldeman 2008: J. Taeldeman, ‘Zich stabiliserende grammaticale kenmerken in Vlaamse tussentaal’. In: Taal en Tongval, 2008, jg. 60, nr. 1, p. 26-50. Geraadpleegd op 6 februari 2018 via http://en.aup.nl/wosmedia/633/jrg_2008_vol_60_- _zich_stabiliserende_grammaticale_kenmerken_in.pdf

Willems 2009: A. Willems, Het taalgebruik in sms’jes. Een (socio)linguïstisch onderzoek, 2009, (masterscriptie). Geraadpleegd op 9 februari 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/529/RUG01- 001414529_2010_0001_AC.pdf

Willemyns 2003: R. Willemyns en W. Daniëls (red.), Het verhaal van het Vlaams: De geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 2003.

Zenner 2009: E. Zenner, D. Geeraerts en D. Speelman, ‘Expeditie tussentaal: leeftijd, identiteit en context in “Expeditie Robinson”’. In: Nederlandse Taalkunde, 2009, jg. 14, nr. 1, p.26-44. Geraadpleegd op 20 juni 2018 via http://www.ingentaconnect.com/content/aup/nt/2009/00000014/00000001/ art00003?crawler=true

Gebruikte webpagina’s

ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) (www.ans.ruhosting.nl/e-ans/):

Lemma’s: ‘Bevelende zinnen’; ‘Gebiedende wijs’; ‘Persoonlijke voornaamwoorden’.

87

F.C. De Kampioenen (www.fcdekampioenen.com):

F.C. De Kampioenen 1, ‘Deze Week. Interviews: Interview met Hec Leemans’.

F.C. De Kampioenen 2, ‘Televisieserie: De historie’.

F.C. De Kampioenen 3, ‘Televisieserie: Afleveringen’.

Lambiek Comiclopedia (www.lambiek.net):

Lambiek 1, ‘Strips voor 1850’.

Lambiek 2, ‘Strips in de periode 1850-1900’.

Lambiek 3, ‘Strips in de periode 1900-1920’.

Lambiek 4, ‘1920-1930 Krantenstrip’.

Lambiek 5, ‘1940-1945 Krantenstrip’.

Lambiek 6, ‘1945-1950 Beeldromans’.

Lambiek 7, ‘1950-1960 Krantenstrip’.

Lambiek 8, ‘1970-1980 Krantenstrip’.

Lambiek 9, ‘1990-2000 Krantenstrip’; ‘1990-2000 Tijdschriften en smallpress’.

Lambiek 10, ‘2000-2010 Krantenstrip; ‘2000-2010 Graphic novels’.

Lambiek 11, ‘Tekenaars: Willy Linthout’.

Lambiek 12, ‘Tekenaars: Hec Leemans’.

Lambiek 13, ‘Tekenaars: Pink’.

Urbanus (www.urbanusfan.be):

Urbanusfan 1, ‘Urbanus (De stripheld)’. Urbanusfan2, ‘Urbanus (De Stripheld): Fietsroute’.

Urbanusfan 3, ‘Willy Linthout: Biografie’.

Urbanusfan 4, ‘Urbanus (De Komiek): Biografie’.

88

Urbanusfan 5, ‘Urbanus (De stripheld). Interviews: Ze vonden ons erger dan porno’.

Urbanusfan 6, ‘Urbanus (De Komiek): Films’.

Urbanusfan 7, ‘Urbanus (De Komiek): DVD’S’.

Van Dale (www.vandale.nl).

Lemma’s: ‘vedette’; ‘dagschotel’.

ZitaComics (www.zitacomics.be):

ZitaComics 1, ‘F.C. De Kampioenen: Het verhaal, De personages’.

ZitaComics 2, ‘Vertongen & Co: Het verhaal’.

ZitaComics 3, ‘Auteur: Hec Leemans’.

ZitaComics 4, ‘Interviews: Hec Leemans laat Fernand trouwen in de strips van F.C. De Kampioenen!’.

Onderzochte stripverhalen

F.C. De Kampioenen

Leemans, H. (1998). F.C. De Kampioenen 2. ‘Mijn Gedacht!’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (1998). F.C. De Kampioenen 3. ‘Buziness is buziness’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (1998). F.C. De Kampioenen 5.’'t Is niet waar, hé?’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2005). F.C. De Kampioenen 36. ‘De trouwpartij’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2005). F.C. De Kampioenen 37. ‘Kampioenen op latten’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2005). F.C. De Kampioenen 39. ‘De vliegende reporter’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2009). F.C. De Kampioenen 56. ‘Miss Moeial’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2009). F.C. De Kampioenen 59. ‘De afronaut’. Standaard: Antwerpen.

89

Leemans, H. (2010). F.C. De Kampioenen 62. ‘Oma Boma trainer’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2017). F.C. De Kampioenen 93. ‘Supermarkske is weer proper’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2017). F.C. De Kampioenen 96. ‘Pol en Doortje gaan scheiden’. Standaard: Antwerpen.

Leemans, H. (2017). F.C. De Kampioenen 97. ‘Allemaal cinema!’. Standaard: Antwerpen.

De Avonturen van Urbanus

Linthout, W. en Urbanus. (1997). De Avonturen van Urbanus 62. ‘Primo ballerino’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (1997). De Avonturen van Urbanus 63. ‘De ringelingterrorist’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (1997). De Avonturen van Urbanus 66. ‘De getikte struisvogel’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2004). De Avonturen van Urbanus 104. ‘Herman en Hermien’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2004). De Avonturen van Urbanus 105. ‘Floepie Snoepie’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2004). De Avonturen van Urbanus 106. ‘De centjesziekte’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2010). De Avonturen van Urbanus 137. ‘Het dilemma van Cesar’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2010). De Avonturen van Urbanus 138. ‘Ghostprutsers’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2010). De Avonturen van Urbanus 141. ‘De gouden bedpan’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2017). De Avonturen van Urbanus 172. ‘Miss Slons’. Standaard: Antwerpen.

Linthout, W. en Urbanus. (2017). De Avonturen van Urbanus 174. ‘Jezuf van Nazareth’. Standaard: Antwerpen.

90

Linthout, W. en Urbanus. (2017). De Avonturen van Urbanus 176. ‘De zweetvoetmannen’. Standaard: Antwerpen.

91

Bijlage

A) Transcripties

Gebruikte notaties:

*d = dialect woorden en -constructies die in het Standaardnederlands niet bestaan

*v = woorden uit een vreemde taal die in de woordenschat van het Standaardnederlands niet voorkomen/ingeburgerd zijn xxx = onverstaanbare uiting/woord nie(t) = de klank (in dit geval -t) wordt niet uitgesproken

De geanalyseerde morfo-syntactische kenmerken zijn in de transcripties vetgedrukt.

De woorden die ik (volgens mijn methodiek) als tussentalig beschouw, zijn onderstreept.

Fragment 1: Koko Flanel (1990)17 Fragment 13:00-16:35 [Placide (Urbanus) en zijn broer Azère op kantoor van Azère]

Azère: Zeg, kunt de*d gij nie(t) kloppen?

Placide: Oh, ik dacht ‘k ga kloppen als ik binnen was. Waw, ge (h)ebt u een nieuw gareel gekocht…

Azère: Ja, ‘k ben gepromotioneerd tot de rechercheur.

Placide: Amai…. zeg, Azère, kunt de*d mij dat adres bezorgen van da(t) schoon meiske van op de markt. De die die gij niet kunt krijgen?

Azère: Deontologisch is het mij niet toegelaten dergelijke informatie aan onbevoegden door te spelen.

Placide: Ge weet wat ons vader gezegd heeft, hè?

Azère: Ja, vooruit.

17 https://www.youtube.com/watch?v=bD8yftJLUDw

92

Placide: Waw, mag ‘k ik*d da(t) kanon eens passen?

Azère: Ja, ma…ma(ar) past op hè want, want dat is geladen. Placide, ge weet nie(t) waar da*d ge aan begint me(t) dat(t) meiske, hè. Allez. (H)oe, (h)oe, (h)oe ga ge dat(t) nu aanpakken, hè? Wat hebt de*d (h)aar te bieden? Wa(t) zegt de*d aan da(t) kind? Wa(t) vraagt de*d?

Placide: Juffrouw, wilt ge alstublieft zo snel mogelijk me(t) mij een kleintje kopen?

Azère: Zot. Waar zit uw verstand? Tact, dat (h)ebben d‘r bij u ook in vergeten te steken zeker. Een vrouw, Placide… d’r zijn uitzonderingen, veel uitzonderingen, da(t) (h)eb ik nie(t) gezegd. Ma(ar), een goeie vrouw die doet eerst (h)aar ogen open, dan (h)aar (h)art en dan pas (h)aar feestzaal. En die volgorde dat is héél belangrijk.

Azère: Ja maar zeg hè, zo is ‘t nie(t) moeilijk, hè. (H)ier, ge moet daar die vest over doen. Anders dan zien ze dat ge gewapend zijt.

Placide: Oké. Vervries of ik schiet!

Azère: Kijk, ik ben voor den*d tragen*d aanpak. Dring u nie(t) op aan da(t) meiske, probeer nie(t) den*d interessante uit te (h)angen, ma(ar), ma(ar) intereseert u voor wa(t) da(t) zij doe(t). Nie(t), nie(t), nie(t) bruskeren, nie(t). Een bloemeke af en toe, da(t) mag. En dan, Placide, dan, als zij begint te denken: pfff, komt er nog wa(t) van? Dan…

Placide: Paf!

Azère: Paf. Dan komt de*d me(t) een verrasing. Iets…iets geweldig. Iets fantastisch. Ze smelt…en ge (h)ebt ze. Dus, denkt eraan hè, op ‘t gemakske, niet te rap. Da(t) meiske van u da(t) (h)eeft mij alleen ‘t adres van haren bureau gegeven. Modellenbureau Aphrodite, madam Germaine.

Placide: Oh! Germaineken!

Azère: Pak da(t) mee en stap ‘t af.

Placide: Dus, één de feestzaal, twee tragen*d aanpak, en drie... de verrassing!

Fragment 2: Hector (1987)18 Fragment 47:27-50:00 [Hector (Urbanus), Jos en de verkoper in een fietsenwinkel]

Hector: Vijfenvijftig duizend voor (d)at fietsken? Hoeveel Belgisch geld hebt de*d gij bij?

18 https://www.youtube.com/watch?v=mGKxsDEc2-8

93

Jos: Ehm, een kleine vier duizend…

Hector: Plus ons*d bestellingen.

Jos: (H)oe ?

Hector: Ah, ja…

Verkoper: Jongens, is er iets kapot?

Jos: Nee, ma(ar) we komen voor zo’n dinges… zo’n fietsbel.

Verkoper: Moet da(t) van een bepaald merk zijn of zoiets?

Hector: Zo een goeie, om buiten mee te bellen…

Verkoper: Aha. Hier. Da(t) wordt tegenwoordig ‘t meest van allemaal gekocht. Is drieënnegentig frank, alles inbegrepen.

Jos: Honderd. Dat is juist. Laat maar zitten.

Hector: Kijk meneer. Een abrikozentaart… ge moogt*d da(t) hebben. Want… we hebben d’r genoeg, anders moeten we ze toch wegsmijten.

Verkoper: Ma(ar) jongens, da(t) moet de*d nie(t) doen.

Hector: Ja, toch wel. Want nonkel Achiel is ziek en (h)ij mag nie(t) meer drinken van den*d doctoor*d gedurende veertien dagen. En die drinkt normaal vierentwintig jeneverkes op nen*d dag. Vierentwintig maal veertig frank, da’s negenhonderd en zes. En da(t) gedurende veertien dagen is dertien duizend vierhonderd vijfenzeventig. En oeh, als ‘m*d als genezen is, da(n) ligt ‘m van vier jeneverkes al op zijne*d rug. Dus dat is nog twintig jeneverkes per dag uitgespaard aan veertig frank, dat is achthonderd vijfenzeventig. En daar zijn antibiotica nog ne*d keer bij. Plus die dertien duizend vierhonderd en acht, dus samen is da(t) zevenentwintig duizend vijfhonderd en elf en als ge daar vijf procent bijrekent van de bank, da(t) is dan achtendertig duizend. En wa(t) kost die fiets? Vijfenvijftig duizend? We hebben nog over.

Verkoper: Hier, neemt*d da(t) dan ook ma(ar) mee.

Hector en Jos: Oh, een zadel.

Hector: Zij(t) de*d nu content?

Jos: Ja, ma(ar) zouden we ons geen koersstuur kunnen aanschaffen?

Hector: Meneer, is da(t) mogelijk om da(t) zadel en die bel te ruilen tegen da(t) koersstuur? Qua prijs zal da(t) toch ongeveer ’t zelfde zijn, hè?

94

Verkoper: Dat hier?

Hector: Ja.

Verkoper: Ja, dan gaat de*d toch wel een zevenhonderd vijftig frank moeten… moeten bijleggen.

Jos: Oh, duizend. En da’s gepast.

Hector: (H)ier zie. We spelen Sinterklaas vandaag. Ge moogt*d dat hebben.

Verkoper: Neemt*d da(t) dan ook ma(ar) mee. En dat ook.

Hector en Jos: Da(t) kunnen wij dan weer niet(t) aannemen.

Hector: Alstenblieft.

Jos: En alstenblieft.

Fragment 3: F.C. De Kampioenen (seizoen 15, aflevering 13: Het Huwelijk)19 Fragment 08:18-10:32 [Mark, Pol, Xavier, Carmen, Doortje, Balthasar Boma en de politieagent bij het politiebureau]

Politieagent: Eindelijk. Ik ben blij da(t) ge er zijt*d.

Carmen: (H)oe ziet de*d gij dr‘uit? Kieken! En gij! Wat hebt de*d gij te vertellen?

Xavier: Ik kan dat uitleggen.

Carmen: Zwijgt*d als ge spreekt!

Doortje: Zij de*d gij niet beschaamd?

Pol: Maar Doortje, ik heb niks gedaan!

Doortje: Ge (h)ebt gedronken!

Pol: Geen druppel! Is ‘t nie(t) waar?

Doortje: Lieg nie(t), hè! Ik ruik ‘t!

Pol: Gij ruikt Xavier!

19 https://www.youtube.com/watch?v=P9NVYW8oyYI

95

Mark: Ik voel mij nie(t) goe(d).

Carmen: Gij beseft toch da(t) ge binnen ‘n paar uur moet trouwen!

Mark: Moet da(t) echt vandaag?

Politieagent: Madam alstublieft, pakt*d ze mee!

Doortje: Waar worden ze feitelijk van beschuldigd?

Politieagent: Van nachtlawaai, weerspannigheid aan openbare gezagsdragers en smaad. En diejen*d meneer daar… aanranding van de eerbaarheid van twee vrouwelijke politieagenten in uniform!

Boma: We kunnen toch wel iets arrangeren, hè? Ik stuur u een doos me(t) mijn beste saucissen*v! De Boma Light, delicatesse!

Politieagent: Da’s wel een poging tot omkoping hè, meneer Boma? Da(t) komt in uw dossier. Nog eens drie maanden.

Boma: Twee dozen?

Carmen: Ge (h)ebt groot gelijk meneer den agent, sluit ze maar allemaal terug op! Kom, Doortje!

Politieagent: Nee! Nee, nee. Doe mij da(t) nie(t) aan.

Xavier: Ik heb dorst…

Pol: Ge gaat ons (h)ier toch nie(t) laten zitten?

Doortje: Eigenlijk verdient ge nie(t) beter! Maar ja, den*d trouw moet doorgaan, hè?

Carmen: Na ja, zeg… niks zeggen tegen Bieke en Pascale, hè? Ge moogt*d ze nie(t) ongerust maken!

Doortje: Ja, da’s waar.

Carmen: Allee! Naar (h)uis gij! En gij ook!

Doortje: Allee…en gij ook hè, Pol…

Carmen: En straks ga de*d Mark (h)elpen.

Boma: En ikke?

Carmen: Zorgt gij maar dat uwen oldtimer klaar staat!

96

Pol: Ja kom, dan zijn we hier ook weg, hè?

Doortje: Oh, uwen*d adem!

Politieagent: Mannen, wacht eens, wacht eens…. eerst nog tekenen.

Mark: Ik voel mij nie(t) goe(d).

Politieagent: Dat doet er nie(t) toe. Hier… tekenen.

Mark: En wa(t) moet ik tekenen?

Politieagent: Wa(t) moet ik tekenen…. wa(t) moet ik tekenen. Een ei…

Mark: Ah.

Politieagent: Ma(ar) manneke, gij zij(t)*d echt een kieken!

Mark: ‘k voel mij nie(t) goe(d).

Fragment 4: F.C. De Kampioenen (seizoen 15, aflevering 13: Het Huwelijk) Fragment 22:57-27:30 [Bieke, Pascale, Doortje, Carmen, Madeleine, Marie-Paule, Fernand, Balthasar Boma, Jerôme en Theo in het stamcafé van de Kampioenen]

Bieke: Goh, ik ben toch een beetje ongerust da(t) Mark er nog nie(t) is…

Menner 1: (H)ij komt wel… ge kent (h)em toch?

Bieke: Ja, juist daarom.

Madeleine: ‘t Zou trouwens nie(t) de eerste keer zijn, hè? Dat de bruidegom ‘t tot op het allerlaatste momentje laat afweten.

Marie-Paule: Pardo(n)! Op onze Mark kunt ge rekenen eigenlijk, dus…

Pascale: Voilà!

Madeleine: Amai! Oh, Pascale! Ge zij(t)*d precies Fabiola.

Pascale: Merci, Madeleine.

Jerôme: Ik zou zeggen: chapeau! Maar… je hebt er al één, hè?

Pascale: Oui, oui, oui, Jerome!

97

Carmen: Bieke en Pascale nie(t) ongerust maken, hè? Niks zeggen, hè?

Doortje: Nee, nee, nee, nee.

Carmen: Voilà! De eerste getuige is present. En de pers is er ook al. Doet u maar hoor, kom!

Pascale: Allee, Carmen! Wa(t) nen*d (h)oed, zeg. Ze (h)adden gene grotere zeker?

Jerôme: Madame met de grote… eh… met de grote hoed. Kom (h)ier dat ik u xxx. Dat ik u een beze*d geef.

Madeleine: Alstublieft.

Bieke: Waar is Xavier? En hebt de*d mijne*d Mark gezien?

Carmen: Weet ge da(t) dan niet? Oh, die (h)ebben nen*d (h)ele nacht in de gevangenis gezeten! Ja! En Markske is zo zat als een kanon!

Bieke: Wat?!

Doortje: En ik mocht niks zeggen!

Carmen: Gij hebt toch ook geen tact om da(t) aan te brengen, hè?

Pascale: Mijne schoonzoon in de gevangenis! Wat een schande, hè?!

Bieke: Wat hebben ze gedaan?

Carmen: Oh, beledigingen aan de openbare macht, nachtlawaai en aanranding van de eerbaarheid van vrouwelijke agenten, hè!

Madeleine: Met zo iemand gaat gij trouwen! Jerôme…

Jerôme: Ik heb altijd al eerbaarheid willen aanranden.

Bieke: En mijnen*d Mark?

Carmen: Dienen*d is zo ziek als nen*d (h)ond die zijn ze nu aan ‘t oplappen, hè! Hatsjie!

Pascale: Ik wil een borrel! Ja, da(t) moet ge dus nie(t) fotograferen, hè! Ge (h)oudt u beter klaar voor als den bruidegom komt me(t) z’n bloemen.

Fernand: Ah, Bieke! Alstublieft! Die zijn voor u van uwe grootste fan die u het beste wenst voor uw verder leven!

Bieke: Nee, ma, zeg… Fernand! Laat mij los!

98

Pascale: Ma(ar) stopt daar eens mee!

Fotograaf: U hebt me toch gezegd dat ik de bruidegom moest fotograferen.

Pascale: Ja ja, maar dat is de bruidegom nie(t)!

Bieke: Wat(t) komt de*d gij (h)ier doen?

Fernand: Bloemen geven, hè? Nu… nu mag ik toch naar uw feest komen, hè?

Bieke: No way*v, Fernand! Bol ‘t af!

Fernand: Ik zal u nog eens ne*d schone bouquet geven, hè!

Boma: Bonjour! Ah, ge zijt in ‘t wit! Pascale, ik heb iets wreed ambetant aan d’ (h)and.

Pascale: Ja? Uwen*d oldtimer wil nie(t) starten?

Boma: Mijn gedacht, (h)ij staat plat.

Bieke en Carmen: Plat?!

Boma: De banden alle vier plat.

Fernand: De vier banden plat?

Boma: Dat zijn al de banden, hè?

Fernand: Ma(ar) enfin, wie doet er nu zo iets! Da(t) is gene*d mens nie(t) meer, da(t) is nen*d (h)ooligan!

Pascale: En wa(t) nu… en wa(t) nu?!

Boma: Wat(t) nu, wa(t) nu….

Fernand: Ik, ik, ik… heb de oplossing! Ik heb thuis ne spiksplinternieuwen*d oldtimer staan. Ik kan het bruidspaar wel naar de kerk voeren.

Bieke! Fernand, ik moet nie(t) weten van uw camionette!

Ferdinand: Ma(ar) enfin, da(t) is toch een schoon geste!

Madeleine: Bieke, ge moogt*d onzen*d Jaguar hebben…

Bieke: Nee, nee, nee, dank u….dat is nie(t) nodig. Maar nee, ma! Mark en ik, wij wilden altijd al in het bolleke naar de kerk rijden. Da’s heel romantisch, hè! Al die Mercedessen en dan… wij in het bolleke!

99

Jerome: Bolleke, bolleke, wat is bolleke? Is dat geen bier?

Madeleine: Dat is ‘n sardineblikje op vier wielen.

Jerome: Olleke, bolleke riebesolleke. Olleke, bolleke, knol!

Madeleine: Zeg, Jerome, gij zij(t) toch nie(t), euh …

Pascale: Nee, Bieke, da(t) kunt ge nie(t) doen. Allee, wa(t) gaan de mensen zeggen?

Bieke: Oh, make!

Pascale: Ja, maar genen*d bruidswagen, genen*d bruidegom en genen*d ceremoniemeester!

Madeleine: En zonder ceremoniemeester kunt ge absoluut nie(t) beginnen!

Ferdinand: De ceremoniemeester… de… de ceremoniemeester!

Theo: Pardon, da(t) ‘k mij excuseer (h)è, ma(ar)… ik zou da(t) kunnen doen.

Pascale: Theo, gij?

Theo: Ge moet het maar vragen, hè? Ik doe da(t) bij elke begrafenis.

100

B) Tabellen met labeling van de onderzochte woorden

Gebruikte notaties:

✔ = het woord komt in de bron voor ✖ = het woord komt in de bron niet voor BN = Belgisch-Nederlands NN = Nederlands-Nederlands TT = tussentaal / = het woord is volgens de moedertaalspreker dialectisch of regionaal beperkt/onbekend

Alle woorden die als ‘tussentalig’ beschouwd worden, zijn vetgedrukt.

Wanneer er uitleg bij een woord nodig is, wordt het rechtstreeks onder het woord weergegeven.

F.C. De Kampioenen:

F.C. De Kampioenen 2. ‘Mijn Gedacht!’ (1998) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN BN BN occasie ✔ TT omgangstaal spreektaal informeel

onnozel BN vrije BN BN ✔ TT (gek) alternant spreektaal informeel

BN BN BN panne ✔ TT omgangstaal spreektaal informeel

BN vrije BN BN nonkel ✔ TT alternant spreektaal informeel

BN vrije BN wedde ✔ BN ook BN alternant algemeen

nota’s BN vrije BN niet ✔ BN ook BN (nemen) alternant algemeen + tussenwerpsels: allez, amai, awel, jong

101

F.C. De Kampioenen 3. ‘Buziness is buziness’ (1998) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek pottenstamper ✔ ✖ BN ✖ / + tussenwerpsels: allez, allez, awel

F.C. De Kampioenen 5. ‘’t Is niet waar, hé?’ (1998) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN vrije BN nonkel ✔ BN spreektaal TT alternant informeel pottenstamper ✔ ✖ BN ✖ / + tussenwerpsels: amai

F.C. De Kampioenen 36. ‘De trouwpartij’ (2005)

Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

kieken BN BN BN ✔ TT (stommerik) omgangstaal spreektaal informeel asperge (slanke man) ✔ ✖ ✖ ✖ / tante nonneke ✔ ✖ ✖ ✖ TT

sjoeke ✔ ✖ ✖ ✖ TT (schatje) + tussenwerpsels: amai

102

F.C. De Kampioenen 37. ‘Kampioenen op latten’ (2005) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek pottenstamper ✔ ✖ BN ✖ /

palmares BN vrije (erelijst in ✔ BN BN vooral BN alternant sport)

BN vrije sakkers ✔ BN BN ook BN alternant + tussenwerpsels: amai

F.C. De Kampioenen 39. ‘De vliegende reporter’ (2005) Vlaamse RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

sjoeke ✔ ✖ ✖ ✖ TT (schatje)

kieken BN BN BN ✔ TT (stommerik) omgangstaal spreektaal informeel + tussenwerpsels: amai

103

F.C. De Kampioenen 56. ‘Miss Moeial’ (2009) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

kot BN BN BN (studenten- ✔ BN omgangstaal spreektaal informeel kamer)

poepeke (schatje, ✖ ✖ ✖ ✖ TT mooie vrouw)

BN vrouwenzot ✔ ✖ ✖ BN informeel

BN vrije miserie ✔ BN BN ook BN alternant

kadertje ✔ ✖ BN BN ook BN (omlijsting)

kieken BN BN BN ✔ TT (stommerik) omgangstaal spreektaal informeel

BN BN opkuisen ✔ BN TT substandaard spreektaal + tussenwerpsels: amai, amai

F.C. De Kampioenen 59. ‘De afrounaut’ (2009) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN BN BN kuisvrouw ✔ TT omgangstaal spreektaal informeel

poepeke (schatje, ✖ ✖ ✖ ✖ TT mooie vrouw)

BN vrouwenzot ✔ ✖ ✖ BN informeel

inhaken BN vrije ✔ BN BN ook BN (ophangen) alternant + tussenwerpsels: –

104

F.C. De Kampioenen 62. ‘Oma Boma trainer’ (2010) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

moema (tegen ✖ ✖ ✖ ✖ / moeder)

BN vrije moeial ✔ BN BN ook TT alternant

BN vrije miserie ✔ BN BN ook BN alternant + tussenwerpsels: –

F.C. De Kampioenen 93. ‘Supermarkske is weer proper’ (2017) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN kwiet ✔ ✖ ✖ TT spreektaal

asperge ✔ ✖ ✖ ✖ / (slanke man)

kieken BN BN BN ✔ TT (stommerik) omgangstaal spreektaal informeel

suske ✔ ✖ ✖ ✖ TT

+ tussenwerpsels: –

F.C. De Kampioenen 96. ‘Pol en Doortje gaan scheiden’ (2017) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN BN BN uitkuisen ✔ TT omgangstaal spreektaal informeel

BN vrije parlofoon ✔ BN BN ook BN alternant

halve BN ✔ ✖ ✖ BN trouwbroek informeel + tussenwerpsels: –

105

F.C. De Kampioenen 97. ‘Allemaal cinema!’ (2017) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

suske ✔ ✖ ✖ ✖ TT

sjoeke ✔ ✖ ✖ ✖ TT

valies ✔ ✖ BN ✖ TT

BN vrije brousse ✔ BN BN ook BN alternant

+ tussenwerpsels: –

De Avonturen van Urbanus:

De Avonturen van Urbanus 62. ‘Primo ballerino’ (1997) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN alternant stortbad ✔ NN en BN BN ook BN met restricties

BN vrije BN BN goesting ✔ TT alternant informeel informeel

BN pompier ✔ BN spreektaal BN informeel TT substandaard

BN vrije BN niet plaaster ✔ BN informeel TT alternant algemeen

BN niet sjieken ✔ ✖ ✖ TT algemeen + tussenwerpsels: allee

106

De Avonturen van Urbanus 63. ‘De ringelingterrorist’ (1997) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN vrije nonkel ✔ BN spreektaal BN informeel TT alternant

nota BN vrije BN niet ✔ BN ook BN (nemen) alternant algemeen

Niet kieken BN vrije ✔ algemeen, BN BN informeel TT (kip) alternant variant

BN afdokken ✔ BN informeel BN informeel TT omgangstaal

gewrongen ✔ ✖ BN ✖ BN (zitten)

garçon BN ✔ ✖ ✖ TT (ober) spreektaal

BN BN BN stylo ✔ TT substandaard spreektaal informeel + tussenwerpsels: –

De Avonturen van Urbanus 66. ‘De getikte struisvogel’ (1997) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

pint (glas BN vrije ✔ ✖ BN informeel BN bier) alternant

dieperik BN unieke (naar de, ✔ BN informeel BN BN variant gaan)

BN verschot ✔ BN spreektaal BN medisch TT substandaard

lopen BN vrije ✖ ✖ BN ook BN (rennen) alternant + tussenwerpsels: –

107

De Avonturen van Urbanus 104. ‘Herman en Hermien’ (2004) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

pletwals ✔ ✖ BN BN BN

BN vrije nonkel ✔ BN spreektaal BN informeel TT alternant

BN plezant ✔ BN spreektaal BN informeel TT omgangstaal

BN vrije blutsen ✔ BN spreektaal BN informeel BN alternant

BN foefelen ✔ BN spreektaal BN informeel TT omgangstaal

linkadoor ✔ ✖ ✖ ✖ /

kot (voor ✔ ✖ BN en NN BN informeel TT dieren)

BN vrije bolwassing ✔ BN BN ook BN alternant + tussenwerpsels: –

108

De Avonturen van Urbanus 105. ‘Floepie Snoepie’ (2004) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN unieke javel ✔ BN BN BN variant

BN vrije stoverij ✔ BN BN BN alternant

zeveren BN vrije BN (flauwe praat ✔ BN informeel TT alternant spreektaal verkopen)

broebelen ✔ ✖ ✖ ✖ BN (mompelen)

piste (de BN ✖ ✖ ✖ / piste in zijn) spreektaal

BN BN camion ✔ BN informeel TT substandaard spreektaal

BN (achter)hesp ✔ BN BN informeel TT omgangstaal

pint (glas BN vrije ✔ ✖ BN informeel BN bier) alternant

BN vrije BN nonkel ✔ BN informeel TT alternant spreektaal

straf (sterk, BN niet ✔ ✖ BN ook NN BN krachtig) algemeen

halve ✔ ✖ BN informeel ✖ BN trouwboek + tussenwerpsels: –

109

De Avonturen van Urbanus 106. ‘De centjesziekte’ (2004) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN vrije magazijnier ✔ BN BN ook BN alternant

BN vrije BN nonkel ✔ BN informeel TT alternant spreektaal

BN vrije gerief ✔ BN BN ook BN alternant

Niet kieken BN vrije ✔ algemeen, BN BN informeel TT (kip) alternant variant + tussenwerpsels: allé

De Avonturen van Urbanus 137. ‘Het dilemma van Cesar’ (2010) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN BN poep (bips) ✔ BN informeel TT substandaard informeel

BN BN tas (kop) ✔ BN spreektaal TT substandaard informeel

BN BN stoefen ✔ BN spreektaal TT substandaard informeel

containerp BN unieke ✔ BN BN BN ark variant

BN vrije gasvuur ✔ BN BN ook BN alternant gelijk (als, Archaïsch/BN ✖ ✖ Ouderwets TT zoals) spreektaal + tussenwerpsels: amai

110

De Avonturen van Urbanus 138. ‘Ghostprutsers’ (2010) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

Niet BN vrije kieken (kip) ✔ algemeen, BN BN informeel TT alternant variant

zever BN ✔ BN spreektaal NN informeel TT (onzin) omgangstaal

BN unieke fri(e)tkot ✔ BN spreektaal BN informeel BN variant

patat ✔ ✖ BN spreektaal BN informeel TT (aardappel)

pletwals ✔ ✖ BN BN BN

BN vrije vogelpik ✔ BN BN ook BN alternant + tussenwerpsels: awel

De Avonturen van Urbanus 141. ‘De gouden bedpan’ (2010) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN vrije nonkel ✔ BN spreektaal BN informeel TT alternant

suppo ✔ ✖ BN informeel ✖ BN

BN gazet ✔ BN spreektaal BN TT substandaard

pletwals ✔ ✖ BN BN BN

BN vrije mazout ✔ BN spreektaal BN ook BN alternant

gelijk (als, Archaïsch/BN ✖ ✖ Ouderwets TT zoals) spreektaal + tussenwerpsels: amai

111

De Avonturen van Urbanus 172. ‘Miss Slons’ (2017) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

BN opkuisen ✔ BN spreektaal BN TT substandaard

BN bokaal ✔ BN BN informeel BN omgangstaal

proper BN vrije (goed) ✔ BN spreektaal BN vooral TT alternant schoon) + tussenwerpsels: awel

De Avonturen van Urbanus 174. ‘Jezuf van Nazareth’ (2017) Vlaamse RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek

kroezelen ✔ ✖ BN spreektaal BN informeel BN

straf (ongeloof- ✔ ✖ ✖ ✖ BN waardig)

BN tas (kop) ✔ BN spreektaal BN informeel TT substandaard

krak ✔ ✖ ✖ ✖ BN (uitblinker)

gelijk (als, Archaïsch/BN ✖ ✖ Ouderwets TT zoals) spreektaal + tussenwerpsels: amai

112

De Avonturen van Urbanus 176. ‘De zweetvoetmannen’ (2017) Vlaams RBBN GVD Prisma Moedertaalspreker Woordenboek nonkel BN vrije BN spreektaal BN TT ✔ alternant informeel valies ✖ BN ✖ TT ✔ stukken van ✖ BN informeel ✖ BN mensen ✔ kosten fri(e)tkot BN unieke BN spreektaal BN BN ✔ variant informeel gelijk (als, Archaïsch/BN Ouderwets TT zoals) ✖ ✖ spreektaal +tussenwerpsels: allee

113